l>ùutt
|
||||||||||
FAISANT.
|
||||||||||
Ji.J&.trtr Jcl.
|
||||||||||
FONTEIN.
|
||||||||||
•'2).%utiiï>&ó
|
||||||||||||||||
c>bu-" s<9?4
|
||||||||||||||||
A LG EM EEN
HUISHOUDELIJK-, NATUUR-, ZEDEKUNDIG- en KONST-
|
||||||||||||||||
wo
|
||||||||||||||||
Vervattende veels middelen om zijn
|
||||||||||||||||
G O E D TE V ER M EER D EREN,
EN Z IJ N E '
GEZONDHEID TE BEHOUDEN,
Met verfcheidene wisfe en beproefde Middelen voor een groot getal van Ziekten:; en fchoone Geheimen,
om tot een hoogen en gelukkigen ouderdom te geraaken. Een menigte van manieren, om LAMMEREN, SCHAAPEN, KOEIJEN, PAARDEN, MUIL-EZELS,
HOENDEREN, DUIVEN. HONING-BIJEN, ZIJDE-WÖRMEN te kweeken,
voeden, geneezen, en winst te doen met die Dieren.
Eene Natuurkundige Befchrijving van HUISHOUDELIJK- en WILD.GEDIERTE, VOGELEN en
VISSCHEN, en de middelen om dezelve te jaagen en te vangen. Een groot aantal van geheimen in den TUINBOUW, KRUIDKUNDE, AKKERBOUW, LAND»
BOUW, WIJNGAARD- en BOOMGAARDBOUW; gelijk ook de kennisfe van VREEMDE
GEWASSEN, en haare EIGENAARTIGE KRACHTEN, enz.
Met de voordeden van het DISTILLEEREN, VERWEN, ZEEPZIEDEN, STIJFSELMAAKEN,
SCHILDEREN met Water- en Olie-verf; het maaken van BAAIJEN en STOFFEN
voor deeze en andere Landen; van TURF, STEEN, enz.
Al het geen een bekwaame HUISHOUDSTER dient te weeten ; als het bereiden van allerlei zoon van
SPIJZEN, DRANKEN. GEBAKKEN, CONFITUUREN; het inmaaken van
GROENTENS voor de Winter, enz.
Om CHITSEN en KANTEN in 't nieuw te wasfchen, enz.
Wat er in de SLACHTTIJD moet verricht worden. Het bereiden van MEED, CIJDER, AAL-
BESIEN-WIJN, RATAFIA, veelerlei zoorten van LIQUEURS, enz. De middelen , waar van zich KOOPLIEDEN bedienen, om grooten Handelte drijven.
Een korte fchets van de meeste KUNSTEN, WEETENSCHAPPEN en HANDWERKEN.
Voorts alles, wat HANDWERKSLIEDEN, TUINIERS, WIJNGAARDENIERS, KOOPLIEDEN,
WINKELIERS, BANKIERS , COMMISSARISSEN, OVERHEEDEN, OFFICIERS van't
Gerecht, EDELLIEDEN, GEESTELIJKEN en andere Luiden van aanzien, inde
eerfte Bedieningen doen moeten, om zig weivaarende te maaken.
D^ O O R
M. NO E L C H O M E L.
Tweede Druk geheel verbetert, en meer als de hel/te vermeerdert door
J. A. de C H A L M O. T, enz.
TWEEDE D E R L>
Verrijkt met Kunstplaaten.
|
||||||||||||||||
g«
|
||||||||||||||||
Ti. LETDEN' bij JOH. le MAIR, en te LEEUWARDENb\) j. A.ot CHALMOT.
MDCCLXXVIII. |
||||||||||||||||
;
|
||||||||||||||||
DESTILLEERHST&.
|
||||||||||||||||||||
HAAS.
|
||||||||||||||||||||
TLiaà J.S.
|
||||||||||||||||||||
g Sß^^yr^%
|
||||||||||||||||||||
-'.....Câ?"
|
||||||||||||||||||||
mm^äämem&Mß^
|
||||||||||||||||||||
"""" m '■•"■■ ■"..........I!l~"^ -U JJiämen .
|
||||||||||||||||||||
;-.~.n;,7; ■;;: — z-czzz—z.
|
||||||||||||||||||||
_£ W<tf-
|
||||||||||||||||||||
J-T^- JiaAker dct. et/culp. 274z.
|
||||||||||||||||||||
HOEN".
|
||||||||||||||||||||
.: '.' * • ...is.
|
||||||||||||||||||||
■ ■
|
||||||||||||||||||||
HUISHOUDELIJK
DEI
|
||||||||||||||||||||
TWEEDE
|
||||||||||||||||||||
D E
|
||||||||||||||||||||
L.
|
||||||||||||||||||||
E.
AU D'ARQUEBUSADE ; Wond'- water ;
in 't latijn Aqua vulneraria. Om dit water ie bereiden, zo neemt van de volgende krui- den alle versch , falie , agrimonie, betonie , |
||||||||||||||||||||
loog vervolgens filtreeren en het gefiltreerde vogt uit-
dampen , om het zout te verkrijgen, dat men in het ge- distilleerde water moet fmelten. Men kan in plaats van wijn ook wel brandewijn nee-
men , dog dan dient het beter in verouderde gezweeren, en om wild vleesch weg te neemen, dan in verfche won- den. Dit water is zeer dierXlig om gefchootene en andere
wonden te geneezen : Wanneer men zig daar van wil bedienen, maakt men een weinig daar van lauw-warm , men zuivert 'er de wonde mede, of zo de wonde diep is, fpuit men het 'er in, dan legt men 'er een compres, daar in natgemaakt, op, zonder wiek of plukzel, 'en vervolgens het vasthoudende verband daar omheen. In- dien de kwetzuur tot in de voornaamfte holligheden door- gaat , laat men 'er den Lijder een half wijnglas vol van drin- ken , en dekt hem wel toe, omtezweeten, dat vaneene goede uitwerking is. Dit water ftilt ook kragtig hetbloed- braaken enhloedfpouwen. Heeft iemand eene verzweering inwendig, zo laat men
den Lijder negen dagen agter een de hoogte van drie vin- gerbreed in een glas gebruiken , waar in men elke reis het flijm fmelt, dat men van 20 of 25 pisfebedden met wijn bereid heeft. Dit water wel warm gemaakt, als dan doeken daarin
bevogtigt en op de gewrigten gelegt, ftilt zeer de pijnen der jigt en podagra. Een glasjen van dit water aan de vrouwen gegeeven,
die in den arbeid zitten, bevordert de ween, drijft ook de nageboorte af. EAU de BARBADES. Om dit aangenaame water
te maaken, bereid men zulks als volgt: Neemt ia beste verfche citroenen-, fchilt ze zeer dunt-
jes af, doet de fchillen in een kolf, met twee handvol leliën van daal en en hondert druppels Italiaanfche ber- gamot-olie ; giet 'er vijf pinten beste brandewijn op en laat het te zaamen drie dagen trekken ; vervolgens distil- leert het zagtjes, tot dat 'er omtrent tweederde van de A ; geest |
||||||||||||||||||||
E
|
||||||||||||||||||||
aS
|
||||||||||||||||||||
graote weegbree , kruifemunte ,fcabivfe, eeren-
prijs, duifendblad, -kervel, finnauw , wintergroen, fcor- dium, bijvoet, marjoleine, St. Janskruid, roofen , fpeen- kruid, taraxkum, hondjes-draf, waldmeesler, ijfop, fa- nikel , alsfem, duifend-guldenkruid,. kleine maagdelie- ven, bugula , walwortel, lange holwortel, van elks een handvol. Snijd deeze kruiden klein en ftoot ze een weinig in
een fteenen vijzel, doet ze dan in een kolf en giet 'er zes pinten beste oude witte Franfche-wijn op, en laat het drie dagen ftaan trekken , daar na distilleert het zagtjes door een helm op ruim de helft, en bewaart het overgehaalde in wel geflootene vlesfen. ■ Andere manier om Eau d' Arquebufade te maaken.
Neemt falie drie handvol, bijvoet, betonie , fanikel,
kleine maagdelieven, heidens wondkruid, groote weegbree, agrimonie, ijzerkruid, duivekervel, alsfem, venkel, de bladen en wortelen van wal wortel van elks twee hand- vol ; St. Janskruid, lange holwortel, fmeerwortel, vàn elks een handvol. Alle deeze planten klein gefneeden en in een fteene
vijzel wat geftampt zijnde, doet ze in een kolf en giet 'er beste oude witte Franfche wijn op, zo, veel dat de kruiden daar mede bedekc zijn , als men 'er met de hand op drukt, laat het een paar dagen ftaan trekken en dis- tilleert 't dan in het marien-bad tot op ruim de helft, of tot dat het overkomende begint fmaakeloos te worden ; doet dan het gedistilleerde water in glafen vlesfen wel geflooten, en zet ze veertig dagen lang over dag in de zon, tnaar 's nagts binnen huis, zo zal het zeer krag- tig worden ; en om dit water nog beter te hebben, moet men na het distilleeren het overfchot van de krui- den droogen,' dan verbranden, de asch uitloogen, de // Deel, |
||||||||||||||||||||
5J* EAU.
geest overgekomen is ; daar na neemt helder water', zo
veel als.'er overgehaalde geest is, doet het in een koo- pere kasferol en laat 'er een pond beste witte broodzuiker in fmelten ; kookt het dan over een koolen-vuur zo lang tot dat het niet meerfchuimt, de fchuim geduurig met een fchuim-fpaan 'er afneemende; laat het dan koud worden, en giet den overgehaalden geest daar bij, ver- volgens het wel door elkander geroert hebbende, laat het door een vloeipapier lekken ; ten laatlten het door- gelekte in vlesfen gedaan hebbende, werpt in ieder vies twee of drie oranje - blocfems en bewaart het wel toe- geflooten ; is een zeer aangenaame drank, die het hart en de levensgeesten verkwikt en verflerkt. Op diergelijke wijze kan men ook bereiden Eau de
eanelle, de citron, d'orange, d'angelique, de filletie, de carve ; deeze twee laatste uit 't zaad , en meer an- dere; dog welke alle eigentlijk zogenaamde liqueurs zijn3 waar van men op 't artijkel LIQUEUR en R0S3O- LIS meer nazien kan. EAU de CARMES , in 't Iatijn Aqua melisfis magis-
tralis. Dit word op verfcheiderhande wijzen gemaakt, als Neemt gemeene witte zuiker, een pond, finelt dezel-
ve in zes pond water en giet bet dan op vier handvol verfche of in de fchaduwe zagt gedroogde melisfe, maar het vat moet niet geheel vol zijn; laat 't dan wat warm wordenen daar na weer verkoelen, zo dat men de warm- te nauwelijks aan het glas met de hand kan befpeuren , als dan doet 'er eenige lepelsvol verfche bier-gist in, en laat het op een maatig warme plaats Haan, bij voor- beeld's winters in de kamer daar men vuur (lookt, en 's zomers in een ander vertrek, zo zal het beginnen te gisten en 'er een vliesjemet fchuim boven op komen; wanneer dan de gisting gcëindigt is en de waterblaasjes zakken, dat ongeveer binnen driemaal 24. uuren gefchied, zo distilleert het; met de distillatie zo lang vooitvaaren- de, als 'erolieagtige flreepen zig in de helm vertoonen; zo verkrijgt men een geest, die diergelijke reuk, fmaak en kragt bevat, als het kruid zelfs daar't uit gedistilleert is; en als deeze geest eenigen tijd geftaan heeft, of dat men hem over versch kruid herdistilleert,. word hij nog kragtiger. Op deeze wijze kan men ook geest van falie, Hruife-munt, fevenboom , enz» bereiden. Andere manier om Eau de Cannes te maaken.
Zommige vervaardigen dit Melisfe-water aldus : Neemt verfche Turkfçhe melisfe, tien handvol ; ge- droogde citroen-fchil, vier oneen , muscatenoot en corian- üer-ziad, van elks een once; caneel en kruidnagels, van elks drie drachma; brandewijn, drie pinten ; franfche wijn, anderhalf pint; Iaat dit, de fpecien grofies klein gemaakt zijnde, zaamen drie dagen lang digereeren, of op een maatig wanne plaats trekken , en distil- leert het dan tot op ruim de helft over. Nog anders.
Neemt verfche melisfe, vier handvol;- gedroogde ci- troenfchil, twee oneen ; muscaatenoot en cori and er-zaad,_ van.elks een once; beste caneel en kruidnagels, van elks een lood; beste brandewijn, drie pinten ; witte oude wijn, een pint; deeze fpecien klein gemaakt zijnde, laat ze op de brandewijn en wijn drie dagen lang trekken, en distilleert het dan langzaam tot op ruim de helft over ; doet vervolgens op dit overgehaalde de helft van de bo- vengemelde fpecien of ingrediënten met het uitgeperste |
||||||
EAU.
zap, dat in de kolf overgebleeven is, en herdistillee^f.
het over. Deeze Eaux de Carmes zijn zeer hart-, hooft- en maag-
vermerkende ; dienftig in flauwtens , ontfteltenis, duize- ling des hoofts , droefgeestigeid, beroerte, verftopte maandftonden, enz. Men neemt 'er een,. twee of meer lepelsvol van in, naarde omftandigheden, met eenig an- der vogt, als water, wijn oïbier vermengt. EAU de la REINE; of Hongarisch Water; in't Ia-
tijn Aqua Regince Hungaria. Dit beroemde Watet word ook op verfcheiderhande wijze bereid. Men kan het zelve uit de toppen met de bloemen van
roofemarijn op dezelfde wijze, door fermentatie of gis- ting distilleeren als boven van het eerfte Eau de Carmes gezegt is ; en aldus verkrijgt men den veritabelen geest, of het regte Eau de la Reine, dat zeer kragtig is. Anders- word het op de volgende wijze bereid. Andere manier om Eau de la Reine te distilleeren.
Neemt verfche toppen van roofemarijn met de bloemen^
zo veel als't nodig is om een kolf daar mede half vol ta. vullen, giet 'er dan brandewijn op, tot dat de kolf toe twee-derde toe vol is; laathct dan, wel geflooten, twee. of drie dagen lang digereeren of warm trekken ; als dan- distilleert 'er ongeveer twee derde van over.,- en be* waart het.. Nog anders.
Neemt verfche bloemen of de toppen met de bloemea-
van roofemarijn, alleen twee pond ; of beeter met ver« fche lavendel-bloemen, van elks een pond ; gerectificeerde- brandewijn, drie pond ; distilleert het uit een kolf bijna tot op 't drooge; daar na giet het overgehaalde weer op een pond verfche bloemen van roofemarijn, en doet 'ec nog een half pond gere£tificeerde brandewijn bij, als me- de het uitgeperste vogt der bloemen, dat na de distillee- ring in de kolf te rug gebleven is , en herdistilleert het niet geheel af, zo zultge een zeergoed Eau de la Rein&- verkrijgen. Wil men het Eau de la Reine groeriagtig hebben,
voor de aangenaamheid van het gezigt, zo legt me» boven in de rand van de helm. eenige verfche groene bladen van roofemarijn, eer men de helm toe doet, zo> zal het onder 't distilleeren uit den groenen overkomen ; 't welke geen onaardig nog zeer bekent kunstje is. Het Eau de la Reine is dienstig tegen ziektens die uit-
koude, waterige enflijmige vogten voortkomen, voorna- melijk die in 't hooft en moeder geleegen zijn ; het ver« fterkt 't hooft, de herzenen,. zenuwen, maag en moe- der; en dient in flauwtens, hoofdpijn, duizeling , beroer- te, lammigheid, kramp, jigt, enz. Men gebruikt heft inwendig van een tot twee lepels vol of toreen drachma, met eenig ander vogt vermengt ; en uitwendig om daar me- de te wasfehen en aan te ruiken, enz. EAU de LAVANDE; Lavendel-geest; in 't Iatijn-
Spiritus Lavendulœ. Om deeze te bereiden, neemt verfche Lavendcl-Moe-
men, twee oricen, ofdrie lood gedroogde dito bloemen; en brandewijn twee pinten ;. doet het zamen in een kolf* en laat het drie dagen ftaan te trekken, als dan distilleert het langzaam tot op ruim de helft; zo heeft men 't Eau de Lavande, of de Lavendel-geest. Maar om deezen geest kragtiger te hebben; zo zijgt al
het in de kolf te rug gebleven vogt door, en perst de af- getrokken bloemen uit, die men daarna wegwerpt; doet bij dit vogt nog een half pint verfche brandewijn, met. een
|
||||||
EAU.
|
|||||||||
EBB. m
|
|||||||||
«en once verfche of anderhalf lood drooge layindel-bloemtn;
«n distilleert het tot op ruim de helft, bewaart dit afzon- derlijk, als een kn-gtige Lavendel geest ; distilleert dan Ijet overige verder tot op de hilft en bewaart het onder de naam van Eau de Lavande of Lavendel-water. Dit Eau de -Lavande is goed om de herzenen en ze-
nuwen te verfterken, en dus zeer dienftig in beroerte, lammigheid , flaapzugt, vallende-ziekte en zinkingen enz. Men gebruikt het uit en inwendig als het voorige. andere manier van een zaamengefield Eau de Lavande,
Neemt verfche lavendel - bloemen, een pond ,• roojema-
rijn-bloemen, een half pond ,• de buitenfte fchil van ei- troenen of limoenen, anderhalf once; beste brandewijn, zeven pond of drie en een tweede mingelen ; distilleert dit alles uit een kolf in het marienbad tot droog wordens toe. Laat dan in de overgehaalde geest drie dagen lang
ftaan trekken, caneel, anderhalf once; kruidnagels en cubeben, van elks een iialve once; geraspt rood'fandel- hout, een once ,• zijgt het daar na door en bewaart het. Dit is een aangenaam en kragtig Eau de Lavande, dat niet alleen in bovengemelde ziektens maar ook in de maag-gebrekens, verftopte Honden , enz. heel nuttig is: Het verfterkt't hooft, hart, en ingewanden; men gebruikt daar van inwendig een lepel vol, met iets ver- mengt, en uitwendig om ^er mede te wasfcheti. Merkt, als men geen bloemen genoeg heeft van de la-
vendel en roofemarijn, kan men 'er wat bladen van die planten mede bij neemen. EAU de LUCE, is een melkagtig, zeer vlug, en
Beer doordringend vogt, welke gemaakt word door ver- eeniging van de vlugge geestvan/«/ ammoniac, meteen Jxlein weinig olie van Carabé of barnfleen. Een Apotheeker Du Balen te Parijs heeft hier van
langen tijd alleen het geheim bezeeten, en de nieuws- gierigheid van alle de Scheikunstenaaren gaande gemaakt; "Seelen nogthans hebben dit middel verkeerdelijk verward roet een ander vlug vogt van eene blauwe koleur, welke mede te Parijs onder den naam van zekeren Biabant- Ifchen Apotheeker Luce veel gerügt gemaakt heefr. Het grootst geheim legt hier in, om een middel te
Vinden, welke de olie van barnfleen of Carabé vereen igt met den geest van fal ammoniak. De Heer Machi heeft :aig bedient van de geest van brandewijn, om dit uit te werken ; dog het kan eenvoudiger gefchieden. Zie daar hoe het gemaakt word : Doet in een crijstal-
ie flesje eenige druppelen van witte olie van barnfleen, wel overgehaald, giet daar op eene dubbelde veelheid van goede vlugge geest van fal ammoniak , fluit 'tvles- je wel toe met zijn glafe ftop, draagt het eenige dagen in uw zak, hoe warmer hoe beter, en het grootfte ge- deelte van de olie zal zig ontbinden; doet 'er dan nog ■eens zo veel vlugge geest bij, en wanneer gij het vlesje nog zo veele dagen als de voorige reize gedraagen hebt, *al al de olie gemengt zijn met het vlugge alkalisch zout, onder de gedaante en dikte van heldere melk-, dog van geelagtige koleur. Dit mengzel is eigentlijk niet anders fan een zoort van zeep, welke in een welgeflooten vles- je bewaart moet worden ; vooral moet men zorgen van «iet meer dan drie of vier droppen van de barnfleen-olie tenens te mengen, of de toebereiding gelukt niet. urn nu het Eau de Luce op de wijze van de Heer
«ETHEDERvan Bourdeaux te maaken, behoort men ^egts eenige droppen Tan de gemelde leep te gieten op |
ie vlugge gtistvanfäl ammottiak, die wel toebereid is;
men doet 'er meerder of minder bij naar maaten der melk- koleur, en barnfteen-reuk, welke men begeert. De Heer Machi maakt dit water als volgt: Hij neemt
een-vierde lood olie van barnfleen, die zeer wit is, doet die oplosfen in eene genoegzaame veelheid, ten minftea. twee oneen geest van brandewijn, < maakende vervolgens gebruik van deeze brandewijn, om de geest van fal am- moniak te maaken ; dit toebereidzel is van dienst om do vlugge geest van ammoniac, die met levendige kalk ge- maakt is, zeer blank te houden, en voor verandering te bewaaren ; in tegendeel, hij zal altoos melk-wit blijven, en geen zctzel geeven, maar goed gevonden worden. Eenige droppen van het eerfte vogt gemengt met de
vlugge geest van fal ammoniac zijn genoeg, de veelheid echfcr fchaad niet; de vogt word 'er alleenlijk dikker e« witter door, even als goede koe-melk, en zonder dat 'et ooit eenige drabbigheid bijkoomt. Het Eau de Luce heeft geen meerder kragt, nog
deugd dan de vlugge geest van het ammoniakzout, zo wel in- als uitwendig ; de kleine veelheid immers van de olie van barnfleen, welke 'er onder koomt, kan geea merkelijk verfchil maaken in zo kragtig eenen geest, als die van bet fal ammoniak. EBBE en VLOED. Over dit zonderling verfchijnzel
hebben de Schrijvers der DiQ. Encyclopédique in hec jaar 1756. Tom. VI. uitmuntend gehandelt , en in on- ze moedertaal heeft de groote Pbüofooph en Starrekun- dige J. Lulofs , welkers ontijdig verlies het Leidsch Atheen met zo veel regt betreurt, in zijne Inleiding tot eene Natuur- en Wisktmdige Befchouwing des Aardkloots, in den jaare 1750 hier over geen minder roem behaalt; wij zullen hem zo veel moogelijk volgen, en alleen ag- ter wege laaten het geene minder tot het oogmerk vandit Woordenboek fchijnt te behooren. Ebbe en Vloed word genoemt de beweeging, waaraan
de zeen in den tijd van ruim 24 uuren tweemaal onder- hevig zijn, loopende tweemaal van de ftranden af, en vloeijende 'er beurtelings twee maaien naar toe; men noemt deeze vervvisfelingen de Getijen. Omtrent de Getijen neemt men in het algemeen waar.
r. Dat de zee in den tijd, die'er verloopt tusfehen hes
tijdftip, waar in de maan onder een middag-cirkel is, en tusfehen dat tijdftip waar in zij tot dien zelfden middag- cirkel wederkeert, dat is in omtrent 24 uuren en 50mi- nuten volgens Lulofs twee maal ebt en vloeit, en vol- gens de Schrijvers der Encijclop. twee maal in 24 uure» 49 minuten. 2. Als het heden op een bepaalt uur ebt, of vloeit,
zal het morgen op dezelfde plaats omtrent 50 minuten las- ter ebben of vloeijen. 3. Dat de getijen altoos grooter zijn, als de maa»
het naaste bij de aarde is, en kleiner als de maan hec verfte van ons af ftaat. 4. Dat deeze beweegingen grooter zijn ten tijde der
nieuwe of volle maan, en kleiner ten tijde van het eerfte en laatfte kwartier. 5. Dat de getijen het grootfte zijn als de maan te ge-
lijk met de zon het naast bij de evennagtlijn zig bevind, dat is ten tijde der nieuwe en volle maan, die omtrenc de nagteveningen voorvalt. 6. Dat het hooge water aan de Oosterfche rheeden eer-
der plaats heeft, dan aan de Westerfche. 7. Dat de wateren tusfehen de keerkringen van hes
oosten naar het westen vloeijen. A a f. Dat
|
||||||||
EBB-
|
||||||||||||||
EBB.
Stel a, l. c, d de aarde, C het middelpunt, en van
A B D E de oppervlakte der zee; de maan zij in haar middel-afiland in M. Vermits nu het water naar de maan tracht te naderen,
gelijk de maan tot haar het zelfde zoekt te doen, zo moet de kracht, waar mede het water naar het middel- punt der aarde tracht te naderen , voor een gedeelte ver- nietigt worden ; en wel op deeze wijze. De aarde behelst 40 maal meer ftoffe dan de maan ,
en haar middelpunt is bijna 60 maaien nader bij de zee, dari bij het middelpunt der maane, zo móet het water oprijzen uit D naar e, als nader bij de maan dan B en E, en dan het middel- en tefFen zwaartens punt C. Hier uit volgt, dat de wateren niet in evenwigt kön-
nen zijn, ten zij de hoogte in B en E kleiner is dan in D; dewijl nu 't geene de pijlaar c D van zijne zwaarte verlooren heeft, door de werking der maan , moet her- fielt worden door eene grooter hoogte, moet het water in D oprijzen. Om dezelfde rede moet het ook oprijzen in A ,. want
A is een halve aardkloots middellijn verder van de maan; dan het middelpunt G ; derhalven beeft het water in A min- der neiging om tot de maan te naderen, dan C, en veel minder dan het water in D ; dewijl nu de neiging van het ftip A naar de maan in dit geval naar dezelfde kant werkt, met deszelfs neiging naar het middelpunt der aarde ; zo dat doordien de neiging naar de maan vermindert word , ook de neiging naar het middelpunt der aarde moet klei- ner worden; zo dat bet water in A, als agtergelaate» word in A a ; waarom het als fpecifik ligter in evenwigt moet ftaan met een kleiner colom B b, en E d ; het wel- ke verder bij Desagulier kan onderzogt worden. Indien de aarde niet om haar as draaide, en de maan
fteeds boven een en het zelfde ftip van den aardkloot bleef ftaan, bij voorbeeld boven D zoude men altoos in D en A hoog, en in B en C laag water hebben, en het water zoude eene Elliptifche gedaante houden, E ƒ B e : Maar dewijl de maan, zo wel wegens haare voort- gaande beweeging in haaren maandelijkfchen weg, en wegens de omwenteling des aardkloots om zijnen as in den tijd van bijna 24 uuren en 50 minuten tot den zelf- den middag-cirkel ivederkeert, waar van zij was afge- weeken, zo koomt zij van tijd tot tijd boven anderen, en wederom boven andere deelen van de zee te ftaan, derhalven moet het water onder ieder middag-cirkel in den tijd van 24 uuren en omtrent 50 minnten tweemaal oprijzen, dat is als de maan onder dien middag-cirkel is , het zij boven of beneden de gezigt-cinder, en tweemaal nederzakken, naamelijk als de maan 90 graaden van den middag cirkel af is. Het ftip D dat nu regt onder de maan is, zal na ver-
loop van 6 uuren door de omwenteling des aardkloots van het westen naar bet oosten in B zijn , zo dat men op dien tijd daar ter plaatze laag water zal hebben ; zes uur daar na is het in A, daar bet weder oprijst, en na zes uur in E, alwaar het wederom gezakt is ; en einde- lijk keert het ftip D. tot zijne voorige plaatze. Dog de maan koomt ieder dag bijna 50 minuten laater
onder den middag-cirkel van een bepaalde plaats, dan daags te vooren; derhalven vind het ftip D , als het na verloop van 24 uuren in zijn voorgaande ftand ten op- zigte der zonne gekoomen is , de maan niet op dezelfde plaats ; maar moet nog omtrent 50 minuten voortgaan, om dezelve onder haar middag-cirkel te zien; zodat bet punt D omtrent 50. minuten laater oprijst tot in e. .. Indien.
|
||||||||||||||
572
|
||||||||||||||
8. Dat onder dé'heete lugtftreeken, het hooge water
ter gelijker tijd invalt op die plaatzen die onder dezelfde middaglijn zijn; daar in tegendeel onder de getemperde het eerder aan eene digtere, dan. grootere lengte voor- valt; en op een afftand van 65 graaden breedte geheel geen vloed bemerkt word. Vermits deeze getijen zo geregeld van de maans ver-
wisfelingen, en derzelver ftand tot deezen afhangen, zal men in geen twijffel trekken , of die twee bemellieh- ten zijn 'er de oorzaaken van, en wel inzonderheid de maan, welker loop zij geregeld volgen. . Wij zullen geen tijd flijten met aan te toonen, dat Plinius , Galilaeus en Kepler reeds de maan en de zon als oorzaak daar van begroet hebben ; maar aanmer- ken , dat inzonderheid Descartes een geestig uitlegger geworden is van dit verfchijnzel ; daar na heeft New- ton, die de draaikolken van Descartes verwierp, het uit de zwaartens-kracht der maane op de aarde, of aan- trekkingskracht-uitgelegt; wijders verdienen zeer aange- preezen te worden de Heeren Bernoulli , Euler, Desagulier, Buffon en Belidor. Het is eene beweezene waarheid, dat de geheelc Aard-
kloot zwaar is op de maan, dat is tot de maan zoekt te naderen, dog dewijl beide deeze lighaamen door een middelpunt vliedende kragt worden voortgedreeven , ziet men geene uitwerking van deezen , maar wel van het water, om dat die, of fchoon werkende door zijne zwaar- te op het center der aarde, beweeglijk is. |
||||||||||||||
B
|
||||||||||||||
V.:. H
: ■ ' ,!
|
||||||||||||||
EBB.
|
||||||||||||||||||
EBB. • 573
|
||||||||||||||||||
Y„4ipn het waar was dat de lange as van het Iangwer- Wij (tellen onzen leezer bekend te zijn, dat de zon
lUUlC"_r ,- r. - J__» J„ m„«„ „:nrr nol.'.'lr mr.' ïr. Ja fl !„ J„ „-:„.._____J__U:: J„ ___J_ Ik J___________.•_.__J___
|
||||||||||||||||||
cis ronTi? B>e door de maan ging, gelijk wij in de fi- in de"winter nader bij de aarde is dan op éenige andere
|
||||||||||||||||||
cuur geftelt hebben , zo zoude het water bij ons in e de
|
tijden van het jaar, en derhalven zoude de zon,, zo zij
alleen het water deed oprijzen, de grootfte getijen ver- oorzaaken een weinig na den Winterferien zonneftand ; of in het algemeen als zij zig ophoud in de zuidelijke hemeltekenen, . , Dog als men de werking der maan in taar middel-af-
ftand op haar zelf befchouwt, moet zij de grootfte ge- tijen veroorzaaken op dien tijd, waar in zij zig omtrent de evennagtlijn onthoud, en teffens nieuw of vol is ; dewijl nu de zon in den winter de grootfte kragt oefFent, zo zijn de getijen in de winterfche volle en nieuwe maa- nen een weinig grooter, en in de winterfche kwartieren een weinig kleinerer dan in de zomerfchen ; en om de- zelfde redenen vallen de grootfte fpringtijden niet altijd voor op den tijd der nagteveningen, maar veeltijds een weinig voor de nagtevening in de lente, en een weinig, na de nagtevening in den herfst; dog dewijl de loopkring der maan geduurig van ftand en gedaante verandert, en, daarenboven de nieuwe en volle maanen niet even nabij- de nagteveningen voorvallen, zo volgt dat men iederj jaar niet juist dezelfde verfchijnzels hier omtrent moet waarneemen. Dewijl de maan zomtijds nader bij de aarde, zomtijds
verder daar van afwijkt, zo moet haare werking zeer verfchillende zijn; als bij voorbeeld, wanneer zij ten tij- de van de nieuwe maan naaste bij ons is, ftaat zij na 15 dagen het verfte van ons af, en derhalven moeten de fpringtijen die onmiddelijk op malkander volgen, van elkander in groote verfchillen. De Heeren Newton en Bernoulli hebben wijders»
beweezen , dat het water in eene bepaalde plaats tot de grootfte hoogte oprijst, als de maan omtrent drie uuren te vooren door- den middag cirkel van die plaats gegaan is, zo lang de maan aan dezelfde kant van de evennagfc- lijn met die plaats is ; dog als de plaats aan den eenen, en de maan aan den anderen kant van den evennagtlijn is, rijst het water dagelijks tot de grootfte hoogte op, als de maan drie uuren te vooren- door den tegenover- |
|||||||||||||||||
Irootfte hoogte hebben, als de maan onder onze middag-
cirkel was, of in het overgeftelt punt/; maar het tegen- ceftelde is waar, het is hoog water als de maan reeds f of 3 uuren te vooren door den middag-cirkel gegaan is • het welke veroorzaakt word door de omwenteling van den aardkloot om zijn as, waar door het water geduurig van het westen naar het oosten word voortgefleept. Indien wij dit toepasfen op de zonne, moet het zelf-
de plaats hebben, en Ebbe en Vloed zoude tweemaal in 24 uuren voorvallen -, al was 'er geen maan. De beweegingen nu welke beide zon en maan veroor-
zaaken, können niet afzonderlijk befpeurt worden, dog om dat het verfchil omtrent so minuten groot is, zo moet de werking der zonne ieder dag verfchillende zijn, minder of meerder naar maate deeze twee lighaamen te gelijk werken, of tegen elkander ftrijden. Uit het voorige volgt tefFens, dat het water hooger
rijzen moet omtrent den tijd der nieuwe en volle maan , dan wanneer zij in de kwartieren is, waar door men in het eerfte geval fpringtijen, in het laatfte , zo als wij dit noemen, doode tijen heeft; want als de maan nieuw is,' dan is zij met de zon in zaamenftand , zo dat zij beide aan een en dezelfde zijde des aardkloots gevon- den worden, en met gelijke kragten de zee doen oprij- zen ; waar uit van zelfs volgt, dat het water na ver- loop van ruim zes uuren hooger tegens de ftranden op- loopen moet. Ten twedefi, als het volle maan is, ftaan zon en maan
tegens elkander regtftreeks over, derhalven word het wa- ter, dat door zijne mindere zwaarte op de maan als ag- tergelaaten wierd , nog hooger opgeheeven door de wer- kinge der zonne ; en beide doen de groote as van het langwerpig rond E ƒ B e , dat is ƒ « langer worden, dat is D eh A grooter hoogte verkrijgen. Ten derden, als de maan in de kwartieren is, word
de werking der zorine niet geholpen door de maan, nog deeze door die der zonne. |
||||||||||||||||||
geftelden halven middag-cirkel gegaan
Wijders, dat- in de noordelijke gewesten omtrent den
zomerfchen zonneftand, de vloed bij dag hooger is dan bij nagt, en in de winterfchen zonneftand bij nagt hoo- ger dan bij den dag ;• en in tegendeel in die landen die ten zuiden van den evennagtlijn gelegen zijn. Vermits het oogmerk van dit Boek niet is eene wee-
tenfehap als deeze volleedig te behandelen, maar al- leen een kort vertoog moet opgeeven van dezelve, en het voornaamfte aanwijzen , zullen wij de uitreeke- ningen der hoogtens, tot welke de zon en de maan 't water afzonderlijk of teffens können doen oprijzen , voorbij gaan , en enkel aanmerken ; dat op zomniige plaatzen, gelijk bij Briflol en St. Malo de zee tot 30, 40, zelft tot 50 voeten oprijst ; dog dit heeft nooit plaats in ftraajten en zeeboezems of havens , alwaar wegens de engtem, het geweld van het nederzakkende water niet aan het bedaaren kan gebragt worden , dan door het oprijzen tot een grooter hoogte; maar in de ftille zee, en in die deelen van den Athlantifchen en Ethiopi- fchen Oceaan, die buiten de keerkringen zijn gelegen, rijst het water tot 6, 9, 12 en 15 voeten; in de ftille zee nogthans hooger dan in de anderen, waarfchijne- lijk om dat het water aldaar vrijer beweeging heeft ; ook bevind men,, dat bij de eijlanden de zee minder op- A 3 rijst, |
||||||||||||||||||
De getijen derhalven worden van de nieuwe maan
tot het eerfte kwartier, geduurig kleiner, om dat 'er tel- kens minder zaamenwerking van zon en maan,, en groo- ter tegenftrijdigheid. tusfehen dezelven gevonden word^ van het eerfte kwartier tot de volle maan, -worden ze grooter om de overeenftemming der werking dier beide hemellichten ; in tegendeel van de volle maan tot het laatfte kwartier kleiner, en weder grooter van daar na de nieuwe maan. Onderwijlen leert de ondervinding, dat de grootfte
en kleinfte getijen twee dagen laater voorvallen, dan zij volgens deeze befpiegelingen moesten , het welke men toefchrijft aan de hindernisfen welke de fchuiringe en de logheid van het water veroorzaaken. : Uit deeze zelfde gronden volgt, dat de getijen in het algemeen grooter zijn, als de maan en de zon de klein- fte afwijking hebben, of het naast, bij de evennagtlijn zig verwonen , en kleiner als de afwijking grooter is. De getijen zijn derhalven allergrootst, wanneer de zon en de maan beide boven of omtrent de evennagtlijn »aan, dat is omtrent de nieuwe of volle maanen, die omtrent de nagteveningen voorvallen ; en dat de getijen de klemite zijn , als de volle of nieuwe maan voorvalt ten tij-den der zomerftanden : Deeze regel evenwel moet met zekere bepaaling aangenpomen worden. |
||||||||||||||||||
£BB.
die de maan oud is, als men het zelve vermenigvuldigt
door haar dagelijkfcbe wegwijkinge van den middag-cir- kel , weeten, hoe veel laater het op een bepaalde plaat- ze op een voorgeftelden dag hoog water is, dan ten tij- de der volle of nieuwe maan; de getijen immers vol' gen na genoeg de middel-beweeging der maan. Dewijl nu de maan ieder dag 12 graaden, 11 mini
en 27" van de zon gaat, moet zij van dag tot dag 48'. 45". 48'". laater onder den middag cirkel koomen; ea derhalven zal men na genoeg den juisten tijd van de vloed vinden, tals men het getal der dagen, die de ouderdom der maan uitdrukken, vermenigvuldigt door 48'. 45". 48'". en de uitkoomst deelt door 60 ; want als men het hoeveelfte met de overgefchootene minuten, feconden en tertien voegt bij den tijd , op welken het ten tijde der volle of nieuwe maan op voorgefteldo plaatze hoog water is, zal de zomme den tijd aanwij- zen , op welke het op den voorgeftelden dag daar ter plaatze hoogwater is. De Heer Lulofs geeft dit voor- beeld ; men wilde uitrekenen wanneer het hoog water was te Rotterdam of Amfterdam op den. 21 Decemb. 1749, moet men bij 3 uur (welke de tijd is waar op men daar hoog water heeft bij nieuwe of volle maan,) doen 13 maal 48*. 45". 48"'. en derhalven is het hoog water den 22 's morgens ten 1 uur 34'. 5'. 24'". Dog als men op de waare beweeginge der maan zoude wil- len voortgaan , moet men den tijd van den doorgang der maan door den middag-cirkel zoeken , die gefchiedde dien dag ten 10 uur 8'. 's avonds ,• derhalven als men dit doet bij de 3 uuren , heeft men voor den tijd van het hooge water op den 22. rs morgens ten 1 uur 18'. en dus ruim 16 minuten vroeger dan volgens de mid- del-beweeging. Om nu hier uit het hooge water voor den 2iften te vinden, is 'er niets nodig, dan dat men 12 uur 24'. 42". 54'". van den gevonden middeltijd af- trekt, waar door men vind, den 2iften 1 uur 9' 22". 30'". na den middag. De Heer Belidor heeft in de ide verdeeling, het
tde Boekdeel, 3de Boek zeer uitmuntend gehandelt over het zelfde onderwerp, en 'er eene Tafel van hoog wa- ter der voornaamfte Plaatzen van Frankrijk, Spanjen, Portugal, Engeland, en de Nederlanden biigevoegt; en men vind in de DiEi. Encijclop. eene fraaije Tafel van de bijzondere hoogtens , tot welken de zeen in de voornaamfte deelen van America, Afla en Africa op- rijzen. EBBENHOUT ; in 't latijn Ebenns ; Lignum ebe-
nun ; is een zoort van hout dat uit de Indien gebragt word, van aart zeer hard en zwaar, en in 't water gewor- pen na de grond zinkende. Daar zijn drie zoorten van Ebbenhouten, het meeste
bij ons in gebruik is hetzwarte, enkel het groene en nog zeldzaamer het roode ; men ziet van alle deeze zoorten op 't Eijland Madagascar, alwaar de inwoon- ders het zelve onverfchillig Hazon mainthi, het welk zwart hout betekent, noemen; en men zegt, dat't ook op 't Eijland St. Helena, als mede op het Eijland St. Mau- ritius een der Antillifche Eij'landen, Tabago en elders meer groeit. Het/elve komt, zo als 'er gezegt word, van een groote dikke boom, die een zwarte fchors heeft en bladen welke naar de mirte- of laurier-bladen gelijken; zijne vrugt is een eikel met een korte fteel. Zommige willen, dat het een zoort van pokhout zoude zijn; of' komt ten minften in aart en kragten veel daar mede over een, want het heeft veel olie-deelea bij zig , en mea
|
||||||
57* ®BB«
:rijst, waaffchijnelijk óm den tegenftand der wrijvingen
yan het water tegens de ondiepe gronden en ftranden. Of fchoon nu de zon en maan alle deeze verfchijn- :zelen veroorzaakt, en deeze derhalvên altoos ftandvas- ;tig zijn moesten, zo zijn'er v.eelegeheime oorzaaken, als gronden, naauwtens, bijzondere winden, enz. wel- ke hier inverfchil te wege brengen, 't welke alleenlijk uit waarneemingen kan gevonden worden ; waar over in 't bijzonder Vareniüs en Ricciolus moeten geraad- pleegt worden,- dus ziet men in de meeste gedeeltens der Middellandfche zee geene getijen , uitgezondert bij Marseille, op de Barbaarfche kusten , bij Venetien, en «enige weinige andere plaatzen. Deeze zee heeft wel gemeenfchap met den Oceaan, dog die gemeenfchap is te eng, en de zee te wijd uitgeftrekt, om in de getijen eene merkelijke veelheid water te ontfangen ; ook zou- de de trekkinge daar toe helpen, indien zij van het zuiden noordwaarts was ; ook is de werking der beide Ihemellichten te gering op kleine zeen, om zigtbaar te zijn, en hier van daan is 'er geene Ebbe of Vloed in •de Caspifche zee, en in verfcheidene binne-zeën, zee- boezems en meiren. Volgens de algemeene regels zoude men overal Jaag
water moeten hebben, als de maan omtrent drie uuren ■te vooren onder den middag-cirkel geweest is ; dog men vind dit geheel anders op plaatzen die niet verre van •elkander leggen; bij voorbeeld, als het op den dag der tolle of nieuwe maan ten 12 uur te Vlisfmgen hoog water is, krijgt men het eerst 3 uuren daar na te Rot- terdam, te Dordrecht, en te Amflerdam, enz. Vareniüs en Ricciolus geeven hier van nader be-
licht ; hoe zeer deeze oorzaaken als nog duister zijn, is het nogthans waarfchijnelijk , dat de plaatzing der ftranden , de openingen waar door deeze plaatzen ge- jneenfchap hebben met de zeen hier veel aan toebren- gen. Indien 'er geene uiterlijke verhinderingen plaats had-
den, moest het water overal geduurende 6 uuren en bijna 12 minuten oprijzen, en even zo veel tijds ne- derzakken ; dog hier omtrent vind men veele ongere- geltheden," te Macao vloeit het water 9 uuren, en ebt ftegts 3 uuren ,* in den mond van de Garonne heeft men geduurende zeven uuren hoog, en geduurende 5 uuren Jaag water ; in den mond van de rivier de Senegal in Afried, geduurende 4 uuren hoog, en % uuren laag wa- ter, en diergelijken; gelijk bij Vareniüs, Ricciolus, Kircherus, G assendus en Herbinius worden aan- getekent. Te Tunkin in China ftaat het water eenen dag ftil
»a dat de maan door den evennagtlijn gaat, en als zij noordelijk afwijkt, befpeurt men flegts eeneebbe'en vloed in 24 uuren. Wij gaan meerder voorbeelden van dien aart voorbij, en wijzen den leezer naar den te voo- ren aangehaalden Schrijvers. Om het hooge water te berekenen op eene bepaal-
de plaats, moet men voor eerst weeten, op welk uur ten tijde der nieuwe of volle maan de vloed daar ter plaatze voorvalt; vervolgens moet men den ouderdom der maan op den voorgeftelden tijd zoeken te ontdek- ken, het welke de Stuurlieden doorgaans door de Epaéta of door de Mechanifche Werktuigen volvoeren ; dog om dit nauwkeuriger te doen , moet men de Sterre- kundige tafelen gebruiken, dewijl men nu weet, hoe •veel laater de maan ieder dag onder den middag-cirkel .koomt, kan men gemakkelijk uit het getal der dagen, |
||||||
■ ,
|
||||||||||||||||||
■■«-■■:
|
||||||||||||||||||
.EBB". EBB. EBE. EBB,.- EKK EBU. ECB. 57$;
«en houd het voor- fterk zweetdrijvend en opdroo- EBBENHOUT (GEGR A AVEN); in 't latijn Ehenum -
eend kunnende eveneens gelijk het pokhout in hout-dran- fosfile; is een zoort van zwarte harde Aluin-aarde, die
ken eebruikt worden- Od 't vuur eeworoen . seeft het od het aeziat eeniszints naar zwart Ebbenhout zweerm.
|
||||||||||||||||||
EBENUS; Ehenum, zie EBBENHOUT.
EBRETAS, zie DRONKENHEID. EBSON-ZOUT; Engels Laxeer-zout; in't latijn Saï Ebeshamenfe; Sal Anglicum;Sal catharticum amarum ,'19 een middel-zout en zoort van/a/ mirabile, dat eerdjds- uit't water van de Gezondbron te Eb/on, 15 mijlen van- Londen, door evaporatie en crijftallifatie, gelijk meer an- dere fontein-zouten,, bereid is, hoewel in een kleine hoeveelheid ; maar na dat hetzelve door de aanprijzing, van Nehemias Grew in een Traclaatje, in veel agting-; geraakt was, en van elk begeerd wierde, egter 't ge- melde water geen genegzaam zout uitleveren konde, om ieder daar mede te gerieven, zo hebben de Engelfche Chij— misten gezogt, dit Ebfon-zout door de konst na te boot- zen, 't welke hen ■■in zo verre gelukt is, dat men het al- daar een langen tijd jaarlijks in groote menigte gemaakt: en buitenEngeland verzonden, heeft ,eermen beeft gewee- ten, dat bet een nagebootst zout was; dog 't welke te*- genwordig niet alleen in Engeland, maar 00^ in Lotliariiir- gen en op meer andere plàatzen gemaakt word. De manier, volgens welke het in Engeland bereidt
word, zegt de Heer Neumann aldus te zijn : Zij nee- men van de zogenaamde moer-loog, welke overblijft na; de raffineering van het grove Spaan fche of Portugalfch©; hoij-zout, deeze gieten zij bij de doode-kop, die na de- distilleering van de vitriool-olie te rug blijft, (welke beiden dingen in Engeland veel gemaakt worden),; dan dampen' ze deeze gemengde en doorgezijgde loog tot de droogte- uit en calcineeren het verkreegene zout een weinig; of dampen ieder bezonder uit,, vermengen de drooge zout- ten en calcineeren het ; vervolgens. fmelten ze het ge- calcineerde in water, en laaten het op de gewoone wijze; crijftallifeeren,. zo verkrijgen ze het.Ebfon-zout*. Volgens andere word het aldus gemaakt; Men neemtt-
zee-water, laat daar in genoegzaam grof onbereid zee- zout fmelten, en dampt het uit tot 't drooge zout, dit ont- bind "men in water, zijgt het door, laat't dan uitdampen». tot dat het een huidje verkrijgt en vervolgens crijstalli-, feeren, zo zijn de fchoonfte van de eerfte crijstallen her zout van Glau3ek; het vogt dan weer tot een- huidje: uitgedampt zijnde, verkrijgt men bij de tweede crijstallifa- cie het Ebfon-zout; dog aan dit voorfchrift fchijnt iets» en wel het vitrioohzuur te ontbreeken, want de zouten- die men verkrijgt, zijn nog 'txegte f al mirabile van Gikxf- ber nog het; regte Ebfsn-zout; maar de voorgaande eer- fte befebrijving is beeter. Het regte Ebfon-zout heeft eene zagt laxeerende kragt,.,
alsmen 'ertot twee oneen of meer van , in eenig vogt ge»- fmolten, inneemt.' Van dezelfde aart zijn ook de Ssdlitzer-,,. Egerfche-, Cärels-badfe-, Wisbadfe- zouten, en meer- andere , die uit de bron-wateren op de plaatzen van dier naam door de uitdampingverkreegen worden.: Inzonder- heid', word bet Sedlitzer-zout. geroemt, dat in aange* naamheid het Engelfche verre overtreft. EBULLITIO",. zie OPBORRELING. EBULLITIO'STOMACHI, zie ZOODE-.. EBÜLUS , zie HADIK. EBUR, zie IJVOOR. EBUR FOSSILE; Gegraaven Elpen-been, zfé-DETES-
TES "-FOSSILES. ; ■ ECBOLIA; worden genöemt zodanige Gbneesmfd*
delen,. welke de baaring bevorderen,. en de vrugt in eene^ zwaai«:
|
||||||||||||||||||
beste een lieflijken reuk van zig, en moet zonder fchors
en aderen zijn , voorts van een zatnentrekkende en fcherpe fmaak. Dog dit hout word in de Geneeskunde nooit of zelden gebruikt, maar dient hoofdzaakelijk voor de Schrijnwerkers , Lijstmaakers , en andere Konfte- naars, 0111 'er allerlei ingeleide en verdere fraaije werken »an té maaken, waar toe het veel geagt is-; te meer om dat het glad kan gepolijst worden; hoewel veele de ge- koleurde en geaderde vreemde harde houten meer tot in- gelegde werken agten, dewijl ze het oog meer ftreelen. Het Ebbenhout word ook door middel van inlandsch ef- fen en glad hout, bij voorbeeld peereboomen- of haagboe- ken-hout, enz. zwart te verwen, nagebootst; inzonder- heid tot gladde lijst-werken ; ziet hier over op 't artijkel HOUT. Tavernier getuigt, dat de bewoonders der Eijlan-
den de boomen daar het Ebbenhoiit vankoomt, in de grond begraaven, zo dra zij afgehouwen of uitgeroeit zijn. Vader Plumier fpreekt nog van een andere zwart Eb- Senhouteti'boom dien hij op St. Domingo ontdekt heeft, en Spartium portulacce foiiis aculeatum ebeni materice noemt. Het Eijland Candia brengt ook een klein boomt- je voort, bij de Kruidkundigen onder de naam van Ebenus Qretica bekent. Zie EBBENHOUT (CANDISCH). Plinius- en Dioscorides zeggen dat het beste Eb- SenhoM uit Ethiopien koomt, en het flegtflc uit de In- dien ; integendeel verkiest Theophrastus 't geene dat in de Indien groeit. Van de verfchülende koleuren van Ebbenhout, word het zwarte 't meeste geagt. Deszeifs fchors of bast in water geweekt, zegt men
een goed middel te zijn tegens (lijmen en venerifche kwaa- ien, en dit is de reden dat Matthiolus de Gua'tac voor een zoort van Ebbenhout heeft aangezien. Het groene Ebbenhout word door een boom voortge-
bragt die zeer digt met takken is bewasfen , deszeifs bla- den zijn glad en van een fchoone groene koleur; onder deszeifs eerfte of buitenfte fchors, zit een tweede, die wit is en de dikte van twee duimen heeft, het overige tot aan't hert toe is donker groen na het zwart hellende,, en zomtijds ziet men 'er eenige geele aderen in; dit 20ort van Ebbenhout vat ligtelijk vlam , dewijl het harzig en vetagtig van aart is : Het is van dit hout dat de In- diaanen de beelden van hunne Goden, en de Scepters voor hunne Koningen maaken. Pömpejus is de eerfte geweest die dit hout te Romen heeft gebragt, na dat hij de zege over Mithridates behaalt hadde. V/at-het mde Ebbenhout, ook GrenadUle genaamt
betreft; is 'er weinig anders dan de naam van bekend. EB BEN-HO UT (BASTERT-), zie ANAGIJ- •tv i- o.
EBBENHOUT (CANDISCH), in 't latijn Ebenus
Qretica ; Alp. Exot. Cijtifus incanus creticus ; (Ebenus , J-.INN. Spec. Plant.) ; is een heefter gewas, van zeven hl f1 Vu°eten ho°Ste> dat drie of vijf grijze lang-ronde ■ "i«cien bijzamen aan de takken voortbrengt,- de bloemen buiken naar de klaver-bloemen, zijn rood van koleur, wittpen !" lanS-ronde trosjes voort , waar tusfehen n;f7?nnag!e "rtjes llit(leeken, die de trosjes hairig doen i^Vbfeï-* Eaad geliJkt naar het klaver-zaad ; het hout LnVvra Tl0T is 2wart en hard> Wïna als het Indi-' |
||||||||||||||||||
hooge
|
||||||||||||||||||
E
|
bergen in Candiin.
|
het zelve groeit:VecU-op-.de
|
||||||||||||||||
576 ECB. ECC. ECH.
zwaare baaring uitdrijven; ook de zulke die een mis-
kraam kunnen veroorzaaken. ECBOLIUM; Adhatoda; Nux Malabarica; Mala-
baarclie noot; is een Boom-gewas dat in Indien groeit, helm-bloemen en nooten voortbrengende ; waar van ver- fcheiden zoorten zijn, die de Heer Linnäus onder de naam van Justicia bevat; dog de twee volgende zijn de bekendfte. i. De gemcene Malabaarfche-noot ; Adhatoda Zeijla-
nè'nfium ; (Justicia arborea ,foiiis lanceolato-ovatis, braSteis avatis perj'iflentibus, corollarum galea concava, Linn. Spec. Plantar.*) i. De Malabaarfche noot met wilge bladen, ook klap-
boom genaamt ; Adhatoda Indica, folio faligno , flore al- lo; (Justicia arborea, foliis lanceolato-ovatis, braäeis ovatis deciduis mucronalis , corollarum galea reflexa, Linn. Spec. Plantar.) Plaats. Deeze boomen groeijen beide op Malabar,
dog de eerfte meer ;op 't Eijland Ceijlon; ze worden ook in Europa zomtijds van de liefhebbers gekweekt daar ze wel bloeijen , maar geen vrugten of nooten voort- brengen. Kweeking. Deeze gefchied door middel van fteeking
van jonge takjes in potten , die men in de run-bak zet, en met vogt en fchaduwe enz. onderhoud, gelijk andere diergelijke ftekken, tot datze wortelen gemaakt hebben, als wanneer men elke plant in een bezondere pot ver- plant ; 's winters moet men dezelve in een warm oran- jehuis voor de vorst bewaaren, maar'szomers zet men ze in de opene lugt, dog op een warme voor de winden gedekte plaats ECCH-IJMOSIS, zie KNEUSING.
ECCLAMPSIA ; het fchitteren des bloeds; als het
bloed hier of daar in de aderen drilt. ECCLISIS ; betekent zo veel als de afwijking van
eenig been uit deszelfs natuurlijke plaats. ECCOPE ; is eene Uitfnijding , naamelijk wanneer
verftorven vleesch door uitfnijding van het gezonde word afgefcheiden. ECCOPROTICA ,• door dit woord worden allerhan-
de zagt-werkende purgeermiddelen vcrftaan. ECHINATUS,- Steekelig; dat rondom:met ftikkels of
doorns bezet is, op de wijze ais een Egei; gelijk bij voorbeeld de Cochleata fruEtu echinato. ECH1NITES, zie EGEL-STEEN.
ECHINO-MELOCACTUS , zie MELOEN-DIS-
TEL. " ' ECHINOPHORA ; Caucalis ecMnophora ; zieKLIS-
SEN-KERVEL. ?, ECHINOPHTHALMIA; 'deeze naam word aan eene
ontfteeking der oogleden genaamt. ECHINOPUS; Echinops; zie DISTEL.
ECHINUS; Steekei -hooft ;. is in de Kruidkunde de
naam van ieder döornagttge vrugt; of zaadhuis. Ook betekent het een zeker zoort van met ftikkels bezette viscb, Steekel-visch {Orbis echinatus) genaamt'. Zie STEE-1 KEL-VISCH. . • ■. - ■ - ECHINUS, zie E G EU. O '■ . . ï -
ECHINUS MARINUS, zie ZEE-EGEL.
ECHIUM ; Slangen-hooft ; Slangen-kruid ; wrfde Os-
fen-tong ; in 't latijn Echiwn. Verfcheide zoorten zijn 'er van deeze plant, waar van de voornaamfte zijn I. Gemeen Echiwn of Slangen-hooft ; Echium vulgare ;■*
{Echiwn caule Jimplici ereüo, foliis caulinis lanceolatis hiffidis, fl.oribus fpicatis lateralibus, Link. Spec Plant.) . |
||||||
ECH.
2. Groot ruig Echium * met witte en bleek-purpere
bloemen; Echium majus £p asperius flore albo £f dila- te purpureo; (Echium corotlis vix calicem excedentibus, margine villofis, Linn. Spec. Plantar.) 3. Portugalsch Echium, met groote bladen ; Echium
amplisfimo folio, Lufitanicum ; (Echium corollis flami' ne longioribus ; Linn. Spec. Plantar.) : 4. Breedbladig Candisch Echium, met roode bloemen ;
Echium Creticum latifolium rubrum; (Echium calijcibus fruïïescentibus diflantibus , caule procumbente, Linn»
Spec. Plantar.) Van deeze zoort is ook een verande- ring met fmalle bladen. 5. Orientaalfche Echium , met wolkruids - bladen en
groote klok-formige bloemen ; Echium orientale , verbafci folio, flore maxima campanulato ; (Echium caule ramofo, fo- liis caulinis ovatis ; floribus jolitariis lateralibus, LiUN. Spec, Plantar.) . . Befchrijving. De eerfte zoort heeft lange rouwe hair-
agtige bladen, op de aarde verfpreid leggende ; waar tusfchen uit.de wortel ronde ftengen opfchieten, met diergelijke rouwe bladen bekleed, aan welkers opperfte omgekromde takjes voortkomen, die aan beide zijden' met veele kleine fmalle bladjes en kleine holletbloemen na bovenwaarts ziende, bezet zijn, van koleur eerst paarsagtig-rood, maar met het open gaan hemels-blauw wordende, met vijf paarze draatjes in het midden; dog men vind 'er ook veranderingen van met roode en witte bloemen, maar die zeldzaam zijn; na de bloemen volgt klein, kantig, fpits en zwart zaad, dat eenigzints de gedaante van een flangen-hoofdje heeft ,• en dit is de naams-oorfpronk van deeze plant. De tweede zoort gelijkt genoegzaam naar devoorige;
behalven dat ze grooter en rouwer ftengen en bladen en witte of ligt purpere bloemen voortbrengt. De overige zoorten zweemen ook veel naar de eer-
fte , en verfchillen daar van hooftzaakelijk in het geene dat door de benaamingen aangetoont word. Plaats. De eerfte zoort groeit in Hoog- en Neder-
Duitschland, .enz., naast de wegen, akkers, heggen, dijken, en op andere onbebouwde woefte plaatzen. De tweede zoort word gevonden in Hoog-DuitSch-
lund , Engeland, Frankrijk, en Italien ; beide zijn ze tweejaarig. De derde zoort komt voort in Spanjen, Portugal en
elders, en is langleevende. De vierde zoort, met haare verandering groeijen op
't Eijland Candien en zijn tweejaarig. De vijfde zoort word gevonden in de Oosterfche
Landen. Kweeking. Zelden worden deeze gewasfen in de ho-
ven gekweekt, ten waare de vreemde zoorten bij zom- mige liefhebbers van vreemde planten; gefchiedende de vermeerdering door het zaad, dat men in het voorjaar op een warme plaats zaait', en de jonge planten daar na verplant, daar men begeert, zo zullen ze het volgende jaar bloeijen; maar ze beminnen liefst, om wel te groeijen, een zand-, fteen-of puinagtigen grond; dewijl ze ,in een vette en ftijve niet wel tieren. Eigenfchappen. Deeze gewasfen zijn hier te lande
van geen gebruik in de Geneeskunde; men prijst egter de wortel van de eerfte zoort in de vallende ziekte en hitte in het bloed , als mede het af kookzel van het ge- heele kruid met wijn tegen de pijn der lendenen, van buiten opgeleid: D e fijroop uit 't zap van dit kruid, of de conferf van de bloemen, worden in Italien geroemt, |
||||||
ECH.
|
|||||||||
..: -ECH,
«m 't bene te verfteiken, de zwaarmoedigheid te ver-
dri ven, hst bloed te zuiveren, en de hitte en brand .in Je koor'tzen te verzagten. - > ECHO ; is een weeromkoomend geluid, dat tegens
«en vast lîghaam heeft aangeftuit, en zig daar door her- taalt en aan onze ooren vernieuwt word; dit woord is afkomftig van het giïekfche »*«, het welke geluid betekent. . Dit reluid word door de weeromkaatzmg der in be-
ureeging gebragt zijnde luchtdeeltjes herhaalt; dog de •nkelde weeromkaatzing van de klinkende lucht voldoet niet om de echo voort te brengen; want zulks veron- derftelt, zoude daar uit volgen, dat de oppervlakte van ieder vast en hard lighaam in ftaat zoude zijn , em de ftem -of het geluid te verdubbelen, om 'dat de- zelve in ftaat is, die weerom te kaatzen, het geen de «rvarenheid ander« leert ; het fchijnt dan dat 'er tot voortbrenging van den Echo, een zoort van wulfr ver- eischt word, die dezelve kan verzamelen en vervolgens doen weeromftuiten, omtrent eveneens als met de ver- gaderde licht-ftraalen ia een hol-fpiegel gebeurt. Zie SPIEGEL. Wanneer eenig geluid tegens een muur aanftuit ,
waar agter eenig wuift of boog, enz. geplaatst is, zal dat zelfde geluid in dezelfde , of in eenige naastgele- gene linien weeromkoomen. Dit geftelt zijnde, om een Echo te kunnen hooren ,
go volgt , dat het oor noodwendig in de linie van weeromftuiting of reflexie moet geplaatst zijn ; en op dat de perzoon , die het geraas heeft gemaakt , zelfs zijn eigen geluid zal konpen hooren, word 'er nog vereischt, dat die zelfde linie zig perpendiculair oflood- regt met de weeromftuitende oppervlakte bevinde ; en om een Echo te vormen , die verfcheidene maaien het zelfde woord herhaalt, moeten 'er verfcheidene wulften, muuren of bolh'gheden , de eene agter de an- dere, of wel nevens malkanderen geplaatst zijn. Eenige fchrijvers hebben .met veel oplettentheid, ver-
fcheidene uitwcrkzelen van de Echo waargenoomen ; kortelijk zullen wij dien aangaande hunne gedagten bij- brengen : Zij merken aan, dat alle geluid., hetwelk lijnregt, of wel fchuins en bogtig, op een digt in mal- kanderen gedrongen en tefFens effen lighaam valt, het zij het zelve regt of.krom is, weeromftuit, en een min- der of meerder fterke Echo vormt ; maar tot dien einde Eeggen zij, moet de oppervlakte effen zijn, dewijl zon- der dat de reverberatie of weerftuiting v.an die -opper- vlakte de • régulière of evenredige beweeging van de lucht zoude vernielen, en daar door het geluid verdoo- ven en wegneemen ; wanneer alle de omftandigheden die hier biigebragt zijn, zig vereenigen, is 'er altijd een Echo, fchoon men hem niet altoos hoort; het zij dat het gemaakt geluid al te .zwak.zij, om tot die geene, wel- ke hetzelve gemaajet heeft, weder te keeren ; of wel dat «et zo flauwelijk tot hem koomt, dat hij het niet kan onderfcheiden; ook kan toteene oorzaak verftrekken, 5at ,?.''ghaam, die het geluid doet weeromftuiten, al. w nabij is, om het eerfte geluid met het weeromge- «aatlte te kunnen onderfcheiden ; of dat de perzoon., die «geluid maakt, niet wel is geplaatst, om het weerom- Ind^"2 te rug tc kunnen ontfangen.
'Van de -de hin.dei'Paal of het weeromftuitende lighaam,
. Seen,e die fpreekt, vijf-en-veertig roeden afgelee-
fpriil ' Z? ,s één ßconde de tiid\ welke tusfehen het
JlDeel Weexomkaat2ende e^uid verloopt., dewijl
|
|||||||||
57:7
|
|||||||||
"het geluid negentig roeden verte in de tijd van één ft ■
conde aflegt ; zo dat de Echo alle de woorden óf fijlla- ben herhaalt, welke in de tijd van één féconde zullen uitgefprooken zijn; bijgevolg, wanneer de geene dis fpreekt , met fpreeken ophoud , zal de Echo alle de woorden die men heeft geuit , fchijnen te herhaalen : Dog indien de weeromftuitende oorzaak al te nabij is, zal de Echo niet dan de laatfte fijllaben van het gefpro- kene laaten hooren. Zie hier het geen de geleerde Musschenbroek i*
zijne Beginzelen der Natuurkunde , nederd. druk va» 1739. in tfo. pag. 711—724 onder anderen omtrent de» Echo aanmerkt. „ Onze ziel kan door middel van het gehoor
„ niet veele geluiden onderfcheiden, welke na rnalkan- ,, deren met eene zeer groote fnelheid volgen ; maar het „ is nodig, wanneer men ze ondeifcheiden zal hooren« „ dat 'er eenige tusfehentijd tusfehen twee geluiden in „ zij: Hier uic ziet men, dat, fchoon een muur of eeni- „ ge andere oorzaak het geluid naar ons weerom kaatst» „ men evenwel geen Echo zal hooren: Wanneer zeer ,, bedreeve fpeelders zo ras op hunne viool fpeelen als „ mogelijk is, hel; geen prestisfimo genoemt word, kun-* „ nen zij maar o of 10 toonen in den tijd van eene fe- „ cunde fpeelen, welke men onderfcbeidentlijk hooren ,, kan, gelijk ik ondervonden heb: Derhalven zou een „ zeer bedreeven fpeelder maar een Echo onderfcheiden ,, kunnen, wanneer het gegeeve geluid van de Echo even ,,'fnel, als de eene toon van den anderen in de prestis- „ fimo gevolgt wierd. Het geluid leopt in den tijd vaa ,, eene fecunde 114.2 Engelfche voeten, in den zei ven „ lijd worden 'er 10 onderfcheide toonen gemaakt., „ waar van de een op den ander volgde, zo dat de eerfto „ 114 en een-vijfde voeten voortliep, eer dat de tweede ge- „ maakt werd, en zij dus malkanderen opvolgden -op „ eenen afftant van 114 en een vijfde voeten* Maar ais ,, men ftelt, dat het geluid weerom fluit, en dat de „ weerom kaatzende oorzaak in het midden van deezen „ weg ftaat, dat is, op 57 voeten, dan zal de Echo in ,, dezelve fnelheid den eersten toon volgen, als anders ,', twee toonen eikanderen zouden gevolgt hebben : „ ïvïaaT als men 10 toonen ftelt in eene fecunde, moe- „ ten zij gefleept worden, anders kan men'er maar 9 „ met ftrijken op een viool maaken ; en men kan zeer ., bezwaarlijk de opvolging van gefleepte toonen hoorend „ waarom men liever moet (tellen 9 toonen in den tijd „ van eene fecunde ,• deeze zullen dan zo fnel malkan- „ deren volgen, als een Echo weerom koomende van „ eene oorzaak, welke 63 en een vijfde voeten van het ,. eerfte geluid afftaat. Indien iemand in de fpeelkonst ,, min ervaren is, moet hij verder afzijn van den weer- -„ fluit, zal hij een onderfcheiden Echo hooren. Hieruit „ leertmen waarom men in groote verwulfte kamers en kel- „ ders wel een'grooten weerklank hoort, als men fpreekt, „ maar geen Echo, fchoon de weerklank en het gebrom „ niets anders dan een Echo is, maar het koömt van ,,. muuren, welke te digt bij ons zijn, dan dat men de „ geluiden van hun weeromgekaatst, kan onderfchei- „ den. - [i ,, Indien het geluid tegens eenige wanden fluit*
„ van malkanderen op zeekere afftanden ftaande , „ dog waar van de digtfte bij het 'geluid, de laagfte „zijn, de'verdere altoos hoe langer hoe hooger, zo „ kan het geluid van deeze wanden weerom fluitende, „ in verfcheide tijden op dezelve plaats te rug keeren, & waar ,
|
|||||||||
ECH. ECL.
die de beide toorens verbind > en men met luider fier»
een woord uitfpreekt, hoort men het zelve twaalf of dertien maaien met gelijke tusfehenpoozingen herhaa- 1'en, dog telkens flauwer; verwijdert men zig tot op een zekere didantie van deeze linie, hoort men geen Echo meer, en dit om dezelfde reden, dat men geen beeld meer zoude zien, indien men zig. al te ver van het middelpunt des fpiegels begaf: Indien men op een regte linie tusfchen het middel-gebouw, en een der.bei- de toorens ftaat, hoort men maar eene herhaaling van het gemaakte geluid , en zulks word veroorzaakt, de- wijl de beide Echo's niet meer te zaamen, maar alleen de eene werkt, ten aanzien van de geene die fpreekt. Dus kan ook daar een Echo door de plaatzing van ver- fcheidene gebouwen of zelfs boomen meermaalen een flem herhaalt, gedeeltelijk , ja geheel weggenoomen worden , door het afbreeken van eene der gebouwen of wegkappen der boomen; getuige hier van de Echo te Diepenveen,. een Gehucht of Dorp nabij Deventer in de Provintie van Overijsfel gelegen ; wanneer men hier op een gepaste'linie tusfehende kerke tooren en eengroo- te zwaare boom geplaatst ftond, en men met een ver- heven dem' ëenig woord uitede, hoorde m'en het zelve duidelijk tot, zeven maaien toe herbaaien ; dog naderhand deezen- boom- weggekapt zijnde, is de Echo medevooc het grootde gedeelte verdweenen:.. ECHT, zie HUWELITK. ECLEGMA, zie LIKKING. ECLIPS , Verduistering , Taaning ; is eene voorbij-
gaande, het zij wezendlijke of fchijnbaare beroöving van licht, in de een of d' ander der Hemelfche lighaamen , door de tusfehenkomst van eenig duister of ondoorfchij- nend lighaam, tusfchen het Hemelfche lighaam en't oog, of tusfchen dat zelfde lighaam en de zon. De Zon-eclip- fen zijn in het eerde geval, en die der M'aane en Satel- lieten in het tweede ; want de Zon is door hem zelvert verlicht, en de andere Planeetei van aart duister, heb- ben geen ander licht dan 't geen zij van de zon ontfan- gen. Het woord Eclips is afkomdig van het Griekfche,
ïxhu^is afneemen; de Romeinen bedienden zig ook van het woord Deficere, om de Eclipfen mede te beteke- nen. De onwetenheid in alle de deelen der Natuurkunde,
heeft in alle plaatzen en van alle tijden, aan beweegen- de oorzaaken de uitwerkzelen toegefchreeven, waar van men de eerde beginzelen of oorfprongen niet kende; dus maakten in Griekenland de Pricsteis aan het gemeen wijs, dat Diana-.op Endimion was verlieft geworden, en dat de Eclipfen aan de nagtbezoeken die deeze Go- dinne bij haaren Minnaar in het Carifche gebergte aflei- de, moesten werden toegefchreeven ; dog dewijl deezen liefdehandel niet altoos duurde, moest 'er een ander« oorzaak (zegt den Heere Abt Banier) van de Eclipfen gezogt worden. Men verbreide doen dat de Toveresfen, inzonderheid die
van Thesfalia, door haare betoveringen de magt had- den, om de Maan na onzen aardkloot te trekken, daar- om maakte men een groot geraas met ketels en andere werktuigen, om ze weder na haar plaats te doen klim- men ,• ,ondor anderen volgden de Romeinen dit gebruik,, en ontdaaken teffens een groote menigte toortzen en fakkels, die zij na den hemel hielden, om het licht van het verduisterde gedemte weder te roepen. Jovena- Lia zinfpeelt op het groote geraas, dat liet Rpmeinfcho |
||||||
573 ECH.
i ■ ' '
„ waar door de Echo dikwijls herhaald zal fchijnen,
„ kommende de een na den anderen. En dewijl het ge- „ luid gemeenlijk zwakker is, hoe het van verderpiaats t. koomt,- zal de eexüeEcho, keerende van de naaste „ bijliggende, de fterkde zijn, en de volgende hoe lan- j, ger hoe zwakker: Indien men dan uitfprak het woord „ Ach, zal het door den Echo de laatste woorden van „ eenftervend mensch verbeelden, wordende het woord „ Âch hoe langer hoe flauwer gehoord. Hooge, maar », eevenwijdige muuren, geeven ook dikwijls herhaalde „ Echo's, gelijk in 't kasteel Simonette geweest zijn, „ befchreeven van Kircherus , Schottus , en Misson ; „ in een deeze muuren was.een venfter, wanneer men „ daar in liggende fprak, hoorde meii zijne woorden 40 „ maaien herhaald. .. „ Dewijl het geluid zijnen gantfchen weg over
„ eeven fnel voortloopt, zo moet 'er ook tusfchen ,, alle herhaalingen van diergelijke^c/zoV een eevenlan- „ ge tijd tusfchen beide zijn ,• het welk De Lanis en Der- „ ham bevestigen van'hun waargenomen te zijn. „ Al het geen het geluid kan weerom kaatzen naar
„ dezelve plaats van waar het kwam , kan de oor- „ zaak van een Echo zijn: Hier om zijn muuren, où' i,, de ftads wallen , digte bosfchen, kerken, huizen, ber- „ gen; en fleenrotzen, heuvels aan de overzijde eener ,., rivière, landen waar op hooge kruiden daan, holle „ rotzen, wolken, waare oorzaaken van Echo's, dewijl „ zij het geluid van zig doen weerom fluiten: Van daar „ koomt al het loeien en herhaald fcbateren van den don- „ der : Het welk ligt bevestigt kan worden, om dat, als „ men een ftuk gefchut bij helder weer affchiet, gemee- .„ nelijk maar een flag gehoortword ;dog als de lucht vol ,, wolken is, hoort men den flag dikwijls behaald. In de Memoires de l'Academie des Sciences de Paris,
pour l'année 1692. vind men van een Echo gewaagt, die dit bijzonders heeft, dat de perzoon die zingt, en- kelijk zijn eigen flem, en geenzins de herhaaling van de Echo hport;. daar in tegendeel de geenen die toeluiste- ren, niet anders dan de herhaaling van de Echo hoo- ien , met wonderlijke variatien of veranderingen ver- zeltj want op het eene oogenbük fchijnt de Echo te na- deren, en op een ander oogenbük weder weg te wijken; zointijds hoort men de fitem zeer onderfcheiden, en een weinig tijds daar na geheel flauwelijk ; de eene hoort maar één flem, en de andere verfcheidene; deeze be- fpeurt de Echo aan de regter , en geene aan de linker- hand; in een woord, na de verfchillende plaatzingen , daar die geene daan, welke toeluisteren, en de gee- ne die zingt, hoort men de Echo op een verfcheidene manier. De zo beroemde Echo van Verdun, zie Hifioire de
VAcademie de Sciences, de l'année 1710. is door twee dikke toorens gevormt, die niet aan het middelgebouw iaaken , en dertien roeden van malkanderen gelegen aijn ; de eene heeft,een hartfteenen beneden-vertrek dat verwulft is, dog de andere niet anders als een verwulft portaal, beide zijn zij "egter met fleencn trappen voor-' zien:.En dewijl het geene tot de Echo's behoort, dé' Spiegelkunde (Catoptrica) van het geluid kan gehaamt worden, zo kan men die beide toorens' aanmerken als twee fpiegels die over malkanderen g'cplaatst zijnde,' zig onderling de draaien ,van een. zelfde voorwerp te' rug' z'endçn , het beeïd vermeerderende, Tchoon tefl'é'ns' het zelve altoos verflauwende en verder af doende fchij-' nen; bij gevolg wanneer men op de régte linie fiaat, |
||||||
■i ECL.:
|
||||||||||||||
ecl;
|
||||||||||||||
..a:.
|
||||||||||||||
,579
|
||||||||||||||
de.zo», 't zij in 't geheel of voor een gedeelte bedekt
en ons van zijn licht voor eenige tijd berooft, welke zon-eclipfen derhalven altijd met de nieuwe maan voor- vallen. Een Maa?i-eclips gebeurt daar door, wanneer onze aarde
door de beweging der maane, regt tusfehen de 20» en maan komt, en aldus de draaien der 20» belet worden om de maane, die een donker lighaam is, te verlich- ten , waar door dezelve 't zij in 't geheel of ten deele verduistert word; 't welke derhalven altijd met een vol- le Maan gefchied. Maar dat 'er nu niet in alle nieuwe- en volle-maanen,
20/1- en maan-Eclipfen voorvallen, zulks komt daar van daan ; dat in het eerfte geval de maan niet in alle nieu- we-maanen net lijnregt tusfehen de 20» en aarde, of on- ze oog doorgaat, zo dat de zon nog voorbij de maan, 't zij geheel of voor een gedeelte, verlicht kan gezien wor- den: In het tweede geval," gebeurt het niet in alle vol- le mannen, dat de aarde net lijnregt tusfehen de zon en maonköomt, invoegen dat de fchaduwe van de aarde, 't zij geheel of ten deele voorbij de maan valt, en dus de- ^eh'ö geheel niet of maar ten deele verduistert word : Deeze maan-Eclipfen zijn wezentlijke verduisteringen ; daarintegen de zon-Eclipfen maar zons-bedekkingen en wezenlijke min of meer groote aardverduisteringen zijn. Indien de zon of maan geheel verduistert worden, noemt men het gewoonlijk een totaalezon- of maan-eclips, maar worden ze alleen voor een gedeelte verduistert , dan word het een partiaale zon- of maan-eclips genoemt: Dog de zon kan maar eenige weinige minuiten totaal ver- duistert zijn, maar daarintegen kan een totaak maan- eclips wel vier uaren duuren. /. Zedert dat de zo nuttige Telescoopen of Verrekijkers
(tw&i) uitgevonden zijn. en men daar door waargeno- men heeft, dat zig om de Planeeten Jupiter en Satumus verfcheidene maanen, Satellieten of Trawanten genoemt, beweegen, heeft men bevonden, dat die Planeeten zo wel als haare fatellieten ook Eclipfen ondergaan ; naamelijk wanneer een der fatelliten in zijn loop regt tusfehen de" planeet en onze oog komt door te gaan , zo word 'er een zwarte voortgaande vlek op de planeet waargenoo- men; maar koomt de planeet in een regte linie tusfehen een van zijne fatellieten en de zon, dan verdwijnt de fatelliet voor een tijd lang voor ons oog, dewijl hij dan , als een donker lighaam zijnde en door de zon niet kun- nende beftraalt worden, duister en onzigtbaar word :. Dog dit kan wegens de verre afftant der(planeeten ,, niet'an- ders dan door een goede verrekijker waargenomen wor- den, en wel inzonderheid duidelijk van Jupiter, maar onduidelijk van Satumus en zijue fatellieten , dewijl Satumus het verfte, en wel zeer verre van onze aarde afftaat. Verre hebben het de Aslronomisten 'm de nafpeuring
en bepaaling van de beweging of loop der hem el-lichten allengskens gebragt; aangezien dezelve het begin en ein- de der Eclipfen, de grootheid, en plaatzen daar dezelve zig zullen vertoonen, door behulp van tafelen der beweeging van de liemel-lichten, zo naukeurig weeten uit te reeke- nen , of ook in een astronomifche figuur uit te pasfen, zelfs 100 en meer jaaren vooraf, dat haar begin en einde dikwils geen minuit zal misfen. Om de groote der zon- en maan-eclipfen te bepaalen , zo verdeden de Astro- nomisten den diameter der zon en maan gewoonlijk in twaalf gelijke deelen, die ze duimen noemen ; zo dat wanneer bij voorbeeld agt of tien duimen van de diame- E 2 ter |
||||||||||||||
îrMlr'fpn dien op2îgte door het Haan op kopere bekkens
Ste wanneer hij van een rabbelzugtige of kakelag- w Vrouw fpreekende, zegt, dat zij geraas genoeg maakt, om de Maan in arbeid te hulpe tekoomen: Una iajjoranti potent fuccurrere Lunœ. ■ indien men na de oorfprong van deeze gewoonte wil- de opklimmen, zoude men bevinden, dat zij uit Egijpten af komïlig is ; alwaar^ Isis, het zinnebeeld der Maan, met een diergelijk geraas van ketels en trommelen geëert wierde.
'" Het gevoelen der andere volkeren was, dat de Eclip-
fen de boodfehappers vangroote ongelukken waaren, of Êet leeven van Koningen en Vorsten dreigden ; langen tijd heeft men 't zelfde denkte'.ld van ds Eomeeten ge- had. De Mexicaanen over dit verfcbijnzel verschrikt, vasteden gedutirende de Eclipjer., als wanneer de Vrou- wen zig ook zelven mishandelden, en do Meisjes zig door infnijdingen bloed uit d.e armen ceeden vloeijen ; die Menfchen verbeelden zig, dat de Maan door de Zon was gewond geworden , om eeaijj twist die tusfehen hun beiden zoude zijn gercezen. De Indiaanen, uit kragte van dit zelfde grondbeginzel,
gelooven ook, dat de oorzaak der Eclipfen aan een kwaaddoende Draak moet toegefchreeven worden, die de Maan wil verflinden ; daarom maaken zommigen groot geraas om hem zijnen prooij te doen loslaaten, terwijl anderen tot aan den hals toe in'het water gaan, om de Draak te fmeeken, die Planeet niet ten eenemaalen te verflinden ; leest hier in Vader Le Coaite , over de Wonderlijke en vreemde denkbeelden der Chineefen. Anaxagoras , tijdgenoot van Perjcles , en die in het
eerste jaar van de agt-en-zestigfte Olijmpiade ftierf, was deeeifte die zeer duidelijk enteffens zeer ftoutelijk over verfcheidene fchijnzeien (phafes) der Maam en des- zelfs Eclipfen heeft gefchreeven; met Plutarchug zeg- ge ik zeer Jlcutelijk, dewijl de waereld als doen nog niet wel de Natuur-onderzoekers mögt lijden nog dezelve dulden; de vijanden van Socrates wisten dit maar al te wel, en zij wrogten het bederf van dienbraaven Wijs- geer uit, met hém te.befchuldigen, door een ongeoor- loofde nieuwsgierigheid te willen gewaar worden , wat 'er in de Hemelen omging, als of de reden en het vernuft zig te hoog kosten verheffen; zedert die tijd heeft men maar al te dikwils door dezelfde list, gelijksoortige be- fdmldigingerr tegens Mannen van de verhevenfte ver- dienden vernieuwt. . De Romeinfche Vekl-Heeren hebben zig zomtijds met
Voordeel van de Eclipjen bedient, om hunne onder zig hebbende krijgslieden in toom te houden, of om hun in ge- regentheden van belang aan te moedigen. Tacitüs in zij- ne Jaarboeken lib. i. Cap. XXXVIII. fpreekt van een ±.chps, waar van zig Drusus bediende, om een hevig oproer, dat in zijn Heir ontftaan was, tedoenbedaaren. ■ &F1tLlvius verhaalt, dat Sulp. Gallus, Onder-be- velhebber van Paulus Emilius, in den Oorlog tegens f ERSEus aan zijn Krijgs-volk een Eclips voorfpelde, die s anderendaags gebeurde , en hier door kwam hij de icnriK voor, die dezelve anders, volgens de bijgeloovig- fcebben "' aa" Zijne benden zoude veroorzaakt we?esdeT\da^S is dewere]d meerder verlicht, en ieder zo
|
||||||||||||||
J?rUfire,i~Z~, . ulJ5oeuerae is van ae oorzaaKen aer
Œ?A; ¥\weet > 'dat ee" Zonne-eclips ontftaat tasfdieri nn**^ door haare dageHjkze beweeging regt tBsteben onze aarde en $ d*orgaat en daVdow |
||||||||||||||
îê* ÈCL; ECL. ECP. ECS. ECT7
|
|||||||
ter der zon of maan verduistert zijn, zegt trien dat de
':Zon of maan agt of tien duimen verduistert is. De Maan-Eclipfen zijn van een zeer groot nut in de
Geographie, naamelijk om daar door de lengte van een plaats des Aardkloots te vinden, en vervolgens tefFens door de waargenomene breite oîpools-lioogte van die plaats, deszelfs legging op de Aardkloot en in de kaarten te be- paalen : Dog zedert de vinding der telescoopen ,. bedient mei) zig hedendaags daar toe meer en beter van de eclip- sen der Satellieten van ƒ upiter, dewijl die dikwijler voor- vallen en ook naukeuriger waarteneemen zijn. De leng- te van een plaats word gevonden , door de nauwkeuri- ge waarneemeng van het begin of einde van een .£d!>r* op de plaats waar van men de lengte begeert te weeten, en door de waarneeming van het begin of einde van dezelfde eclips, door een ander op een verfchillende plaats, die oostlijker of westlijker. legt, en waar van de lengte bekent is ; want zo veel als 'er gevonden word, dat de eclips op eene plaats vroeger of laater begint of ein» _ digt dan op de andere plaats, zo veel legt de eene plaats oostlijker of westlijker, inuur rijdgereekent; dat men ver- volgens in graaden en œûiuiten reduceert, 15.graaden voor en uur re.ekenende: . Öm ,een Zon • eclips waar te neemen ofte befchou-
wen,. 'dewijl men niet direft in het zonne- licht zien kan, zonder krenking der oogen, zomoet men een vel 'of groot fluk papier neemen, daar iri met een fpeld een gatje fteeken en daardoor naar de zon zien, zo zal het geen hinder aan de oogèn doen. Of vult een tobbe met fchoon water, en zet die. in de op ene lugt, zo zal zig 't beeld der zon en derzon bedekkende manne daar in ver.- toonen, zo dat men het begin en voortgang der eclips daar in, zonder hinder aan de oogen kan befchouwen ; Ret zelfde gefchied ook door middel van een fpiegel. Of men maakt een kamer, die op de zonftaat, donker, door middelvan de blinden der venfters te fluiten, of anders, zo dat'er alleen- een klein rond gatje in een der blinden ij, waar door heen de zon haar beeld op een wit papier in de donkere kamer werpt, zo zal men- de eclips naur keurig kunnen obferveeren : Hier bij bedienen zig de Astronomisten van een lange telescoop oi.tubus, dien zij door een gat in de blinde fteeken en daar door het beeld der zon ontfangen ; en zij neemen zeer naukeurig den 'in- en uitgang der maane'm de zon, of't begin eneinde ^der Eclips waar, benevens de tijd, volgens een pendul- •orlógie, dat naukeurig naar de zon of fterren geftelt is, 'pp welke zulks gefchied,; als.mede de groote. en phafen 'der ecHps, enz. - i !v.! Het'begin'.én einde', grootheid', enz. vande-Maan-
' ,éj3fP' word door een telescoop naukeurig waargenoo- men ; gelijk mede ook die van Jupiter en zijne Satellie- ten, die men zonder behulp van het telescoop geheel niet zien kan. ■ ECLIPTICA- Taan-kring, Taan-rend; Dier-kring,
'Zons-weg \ 'is'een groote cirkel in het groote wereld- ■jgebó'iiw-, waar in zig dé zon fchijnbaariijk door de XII Kemels-teekehs beweegt, en Haar omloop in dezelve ineen 'jaar tijd; afin Jösdagen, 6 uuren 49 minuten volbrengt;' Deeze cirkel of'deszelfs' vlakte maakt met de vlakte van •den equator of'equiiiótfiaal-cirkel, een fchuinte-of hoek van 'so graaden en 29"of'3*0. m'iriiiitèn ,• ' hijidoorfntjd derhal- yèrf dun ëqüinoft-ïaul-cïrkeï]ïb' twee-regt tegen-elkander bverftaande flippen; 'en Heeft zijne' -twee bezonder« poolen , die 'er'overal een quadrant 'of: 90 graadémvata. âfftaan. Dezelve- werd, gelijk aie- àndeire oir-kcls.,,. jjv |
360 graaden gedeelt, dog met dat onderfdieïd, datmë$
deeze graaden niet in eens voorttelt, maar uit een dei flippen daar hij den equator doorfnijd, en wel uit 't flip waar in de zon het lente-equinoxium maakt,, beginnen- de, dezelve in XII gelijke deelen verdeelt, en ieder deel weer in 30 deelen, datte zaamen 360 graaden uitmaakt; gefchiedende de telling van het westen tegens het oosten pm, dewijl zig de zon aldus fchijnbaar beweegt, en' elk der XII deelen voert den naam van den der XII conflellatien of hemels-tekenen, die in de dieren-riem (laan, en waar door heen dus de zon jaarlijks haaren loop vo£ brengt; zie ook op DIEREN-RIEM". Dog als men fielt, dat de zon flil (laat en de aard-klooi
een beweeging heeft, zo als de meeste bedendaagfe Philofo- phen na Copernicus aldus van gevoelen zijn, zo is de Ecliptica, een kring, waar in de aarde jaarlijks haaren om- loop door de XII hemels-teekens des Dieren-riems 'in de bovengemelde tijd volbrengt. Deeze cirkel word Eckpttïa, Taan-cirkel of Taan-
nmi genaamt, om dat 'er geen' z<m«ofmaah-éclips getchle- den-Jian , of de maan moet in dezelve of niet verre daar van af zijn, gelijk ten tijde van de nieuwe en volle maaneivgebèurt;- want is dç.muàn, volgens haar loop,- wiat van de Ecliptica verwijdert, zo dat hij eenfge mer- kelijke breedte heeft,, zo kunnen de zon, maan en aarde niet in een regte linie:koomente fia'an; zieop ECLIPS. ECLIJSIS; betekent* zo. veel als flauwte ,, die den mensch ïchielijk overkoomt,. dog;ook haast weder over- gaat: ECPHRAXlS'jdiuvoord betekent de opening en flui-
ting der zweetgaten. . ÈCPHIJAS ; wil het zelfde zeggen !als Appendix of
Aanhangzel, en door dit woord, word zomtijds den'blin- den darm verdaan., ECPHIJSESIS ; hier door word eene fïerke uitade-
ming betekent, wanneer men met geweld den adem uifc- floot; het geen zomtijds door die geenen'gedaan moes. worden,, die op blaas-inftrumenten fpeelen,. om zommi- ge hooge toonen te krijgen. ECPHIJSIS; betekent zo veel aXs'P roe esfiis of Voorts
gang ; ook word de twaalf■vingerigen-darm {.duodénum^ dus genaamt.. ,, ECPIESMA,ziè SPLINTER-BREUK; - ,
ECPLEXIS ; hier word een zport van verfclirikkihg. door verflaan, naamelijk wanneer eenig Lijder van de- fpraak en. overige zintuigen 'berooft, met openè oogen legt, en jets angstvallig? enverfchrikkends' ïn zijn wee-- zen vertoont. ECPTOMA ; dus word door Hippocrates dé uit-
wijking van eenig been uit zijn gelederen, zonder breufc verzelt, genaamt. ECPIJEMA; Hippocrates verdaat door dit woord,,
wanneer zig bij een. verzweering eene. verzaamelingva« etter bevind.. . ',., '...',.....
ECSTASIS; hief door word de. hoogde graad' van,
onmagt verdaan, in welk een Lijder "zomwijlen ver« febeidene dagen lang buiten zig zelven en als dood kan liggen. ECSTASIS; betekent meede èen uitdijing der huid,
wanneer die in de lengte of breedte word uitgerekt. '•
ECTHLIMM'A; Gai.e-j;üs -noemt dus een gezwel,'
dat in de oppervlakte der huid door een.geweldige
drukking of knijping is ontftaap. -'■ - -,
EC'fRQPlON • -is de naam'die aan eene ziekte van't
onderde'ogglid.word gegeeveji. ' ECTKOSIS\
|
||||||
um
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ECT. . ECZ. EDE.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'ÇSï
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
STTROSIS • betekent het zelfde als abortus, een daan, haar elders vloeyen, én in zo verre verandering on-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dergaan.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wrriTLOTlCA; dus worden die geneesmiddelen ge- Men vind de hardde en .fraaifte Gefteentens in heC
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V welke de harde huid en exteroogen verdrijven,
|
osten, op het Eijland van Bomeo, in Bengalen, Gol-
condo, Vijiipour en het Rijk van Pegu , ook op 't Eij- land Ceijlon;- men vind evenwel ook in Europa en Ame* rica Edele gefteentens, die gelijke deugden hebben, dog over het geheel zijn de Oosterfche de fraaifte. Vermits het crijftalleri zijn , gelijk boven gezegt is,
vind men hunne gedaanten prismattk, of puntig,, of vier- kant, of langwerpig vierkant. De grootte geeft voornaamelijk de buitenfpoorigé waarv
de aan de Edele gefteentens,' de Groote Mogöl bezit j volgens het getuigenis van Tavérnier Tom. 2. j>. 3.72, een Diamant als een roos gefleepen , zwaar 279 negen- zestiende karaaten, welkers-waarde op elf millioen, ze- venmaal honderd drie-eatwintig duizend, twee honderd en agt-en-zeventig franfche livres gefchat word, en- dus omtrent 5 . 682 .000 hollandfche guldens; deeze fteen is van zeer fraai water, dat is zonder eenige koleur, daar is fl'egts' een hoekje af. De Groothertog vais Toscanen-heeft de tweede van waarde, dog een wei- nig geel, zwaar 139 en een-tweede-karaaten-, Tavèr- nier ftelt het karaat van deeze: op 135 livres,, om do koleurs wille, daar hij die van den Mogol op 150 re- kent ; de waarde' van deezeh fteen word gefchat op 2'. 608 .335 livres;'degrootte is volgens Argenville's getuigenis als- een duive-eij ; hij word te Florence bcr- waart, en. alleen in crijstal nagefleepen vertoont. De twee overige, bezit de Koning van Frankrijk-,
de een word genoemt de Sancij r de ander de Regent* De Sancij heeft de gedaante van een dubbele roos,
zwaar 226 grein,, en-is van zuiver water; de Ambasfa- deur Harleij Baron de Sancij.heefrdeezen te Con- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
naamt, welke
alsmede de hairen doen uitvallen.
ECZEMA; door dit woord word een vuurige puist
verftaan, die met geen etter nog pijn verzelt, te voor- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fchijn koomt.
EDELE VALK, zie VALK- EDELE RAKETTE, zie HEES CH-KRUID.
EDEL-GESTEENTE, noemt men de zulke , welker
hardheid, doorfchijnenheid, luister, koleur en raarheid derzelver prijs merkelijk hoog hebben doen Hijgen ; de fpecifi.que zwaarte koomt hier nog bij, de Diamant is on- der dezelfde oppervlakte de allemvaarfte, en tot het wa- ter als 3 .4.00 tot 1 . 000, de Hijacinth 1 .631, Jas- pis 2 .666, Turkois 2 .508, Agaat 2.512; de zui- verheid van koleur vermeerdert de waarde ,\ men noemt dit bij de Juweliers het water, en daarenboven de groot- te en gercgeldheid. De waare Edele-gefteentens zijn: De Diamant , de
Robijn, de Saphir, de Topaas, de Emcraud, de Chrij- folit, .de Amethist, de Hijacinth, de Rendot, de Gra- naat, de Berillus; alle deeze fteen'en zijn zooften van Crijstalkn, welke in de aarde verfchoolen leggen, of wel los geraaken endoor de rivieren van de matrice of moederiteenen gezuivert te voorfchijn koomen. JBehalven een groot getal Schrijvers over Mineraalen,
is inzonderheid de Heer D'Argenville in zijne Hifi. Naturelle £jV. L'Orijtlologie &c- pag. 152 £fc. zeer pmftandig en duidelijk in het-aanwijzen , befchrijven en afbeelden der edele en fraaije Gefteentens, en derzel- ver matricen. Tab. 2, 3, 4 .tot 11. Het is meer dan waarfchiinelijk, dat deeze fteenen wel. eer in bijzondere |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vloeiftofFen opgelost, van de vermenging met zommige ftantimpelen gekogt voor 600.000 livres.,, dog men fchaC
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
metaalen hunne koleuren gekreegen hebben, gelijk de
Heer Kunkel.zeer duidelijk getoont heeft, die beter dan iemand geflaagt heeft, in het nabootzen der Edele ge- fteentens, daar toe gebruikende glas gemaakt, van wit zand, en flint-fteen; bij voorbeeld glas en crijfial tot poeder gemaakt met een weinig menie, geeft Smaragden ; met ßffraan van koper, en een weinig aurum fulminans, Robijnen; Chrijfolicen met menie, en Jaffraan vanijzer; met lood, Amethisten enz. zie Ne~b.iI'Art de laVererie avec les notes de Kunkel. Ook kan men door kunst ver- scheidene boompjes en andere figuuren maaken op Mar- ier, Crijfial, Jaspis en Agaat, door middel van zilver in geest van Jalpeter opgelost,, gelijk bij Argenville pag. 183 verder gezien kan worden. Het is genoeg, dat wij hier uit zien , dat alle die bijzondere koleuren- van de metaalen afhangen , die wel eer min of meer gefmol- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem. hooger.
De Regent is gekogt door den Hertog Regent, en
weegt-547 greinen,'of 137, karaaten min één grein, en heeftgekost 2 .500.000 livres ; dees word de fchoonft© van de waereld gehouden ; bij is bijna vierkant, 14' ea .een half lijnen breed, en 9: lijnen dik, en alseen brilT lant gefleepen; deeze fchoone Diamant diéntom de Kroon in groote ceremoniën te verderen, zo wei-voor de Ko- ningin , als den Koning. . . De figuuren van deeze vier beroemde Diamanten wor-
den gevonden bij D'Argenvilük pag. 157."V De prijs- der Diamanten en Edele gefteentens is tegroof,
om 'er Scheikundige proeven mede -te- dóen , ook: past hef alleen aan Vorsten, Om dit uit te voeren : De voor- maals regeerende Keizer-Franciscus dsL heeft te Wet- -nen tot het voortzetten deezer weetenfehap, verfcheide- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■ - - - nc proeven laaten doen met Diamanten, Robijnen, en
iteentens teffens ge.fmolten waaren., en dat de geelheid andere Edele Gefteentens in kroezen; die wél geflootén van een Diamant van ijzer, de groenheid van koper: af- -vvaaren, in hevig vuur te zetten ; men bevond na 24 ua- nangt, enz.; eindelijk zijn die mengzelen hard geworden ' ren, dat de Diamant 'geheel vervlöogen, en de Robijn î!LPf^J!-al''',e^lt' <rven a's a"e andere crijstallen, en unverändert was ; - de Diamant verloor eerst zijn glans, bladderde en vervloog; dé Smaragd' fmolt en hegte zig-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan den kroes; zommige-'veranderden in kalk,. anderen,
bleeven de zelfden; De Groot-Hertog van-Toscanen had al te*vooren met
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
;juer bapaaleu, het fchiint lang voor de zondvloed ge-
beurt te zijn,, en' waaifchijnelijk voor dat de aarde mét -mwoonders. en dieren bevolkt was; dit is zeker, dat die |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-ïen • au ! Z° """ ■ ^S metaaIen ' °fandere fteenen. groei- de Spiegel van Tsmfrshausen op de Edele gefteentens
Scheppcvr zo a'S:Ze.;^rÇl'eer door he.r.wijs heftier des -verfcheidene proeven Jaaferr. doen ; waar in men vond, -verborn-en e^-ormt: z'in .'volgens natuurwetten die ons: dat de Diamant mindertegeris het vuur der zonne ftond, HiteenoomnnZ1Jn' ' b!iJveir' fonder einige verandering, 'dan de andere gefteentens. >ia - ö ' n WaMeej:.zij ,dpoï. zi^ure'vIpeiftoiTen ont- De.Diamant vermengde ;2ig'. niet met-gêfüioïten glai, B 3. jnaai-'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• EDË.
|
|||||||||
•EDE-
|
|||||||||
MAN heeft 'er eene fraaije befebrijving van gegeeven iit
de Mem. de l'Acad. de Berlin 1755. pag. 202. Hij zegt» dat de naam van ChrijJ'opratus 'er best aan past, die van een zee groene koleur is, en eene fraaije polijstzel aanneemt; men vind deezen gemeenlijk in de Asbestus ; dog zeld- zaam is de fteen zuiver. De Grenaat krijgt zijn naam van de overeenkoomst
met de zaaden der Grenaat-appel, de fraaifte trekt naar het purper , en valt in Sijrie ; hij is zo hard als de Hij- acinth, maar verliest zijne koleur in het vuur niet; men vind deezen fteen in grijze en zwarte vuurfteenen in groote veelheid omtrent Praag ; deeze fteen heeft geeri luister dan bij den dag. De Berillus of Beril is van eene zee-groene koleur,
en word dikwerf vermengt met de Augites of Aiguz marine ; als deeze eenige geele ftraalen affcheld, noemt men hem Chrijfob e rillus ; men vind deezen fteen omtrent den Taurus, den 'Euphraat en in Boheemen. In het 3§fte hoofdftuk van Exodus vinden wij den
Borstlap , gefchikt voor den Hoogenpriester, befchree- ven als beftaande uit vier rijen, die ieder drie Edel-ge* ftcentens bevatteden, vers 8. enz. Koleuren.
De eerfte De Sardis - - bleekrood. Topaas - - citroen-geel. Carbonkel of Robijn - hoog-rood. De tweede Een Smaragd - groen. Een Saphir - • hemels blaauw.
Een Diamant - - zonder koleur. De derde Een Hijacinth - rood , hellende naar Een Agaath - - graauw. (oranje, en Amethist - - purper.
De vierde Een Türkeis - - .hemels-blaauw. Een Sardonix. - drie-kolcurig, wit, bloed-
en een Jaspis - - onbepaalt. (rood, zwart Wij vinden derhalven nodig te fpreeken van den Sar- dis, de Agaath, de Turkois, Sardonix en Jaspis. De Sardis, Sardoine, van Sardes een Stad in Afie;
is eene half doorfchijnende fteen, en'word Cornalijnge- noemt, hij is bleek-rood in het algemeen , zomtijds wit, dog dan word hij Chalcedonie genoemt, de geele zijn zeer zeldzaam ; deeze fteen glinftert niet, maar is zeer goed voor ring-fteenen , om 'er wapens of andere figuuren in te flijpen, om dat het lak 'er niet aan kleeft. Agaath, deeze is een vuurfteen van zeer verfchillen-
de koleur, en kringen ; de Oosterf che is meest met boomp- jes voorzien; voor het grootfte gedeelte half doorfchij- nend, dikwerf geheel duister ; na de bijzondere eigen- fchappen en koleuren verkrijgt hij verfcheidene naamen, D'Argenville noemt 'er dertigerleij op, ib. pag. 167. De Onix en Jaspis behooren mede tot dit geflagt; ge- lijk D'Argenville zeer naauwkeurig is in de befchrij- ving, zo is hij ook in de veelvuldige gedaantens, die hij in twee plaaten 4. en .5. afbeeld; het is waarfchijnelijk, dat de Agaath tot de Borstlap bovengemeld behoorende, Oostersc'h en half doorfchijnende geweest is, dat is uit den graauwe trekkende naar het geele. - - De Turkois is de eerfte fteen in de vierde rije; deeze is een hemels-blaauwe ondoorfchijnende fteen, welke de Ouden Callais noemden, en uit Turkijen en Perfienver- kreegen; men heeft in Languedoc verfcheidene mijnen van witte en geele Turkoifen ontdekt, die niet blaam? worden, dan wanneer ze in het vuur gebragt worden. De Sardonix is fraaijer dan de Sardis, en beftaat uit deezen en den Onix, beftaande uit drie koleuren, wit, zwart
|
|||||||||
maar dreef'er op, en vervloog eindelijk; de Diamant,
om kort te zijn, vermengt zig met geen een lighaam, nog metaal, nog zout, nog fteen, en finelt nimmer, maar vervliegt. , De Robijn verloor alleen zijne koleur, en wierd zagt-,
zonder zijn gewigt te doen verminderen. De Smarag- den wierden wit, en met blaasjes, eindelijk zeer breek- baar en bros. , De Robijn, wanneer volmaakten groot is, word hij
edeler gefchat, dan de Diamant, men houd hem voor den Karbonkel der Ouden ; hij word gevonden in de Rivier van Ceilon, op den Berg Capelan, in het Koning- rijk Avaen Pegu, te Bisnagar en Calicout ; de Mijnen van Boheemen en Hongarijen leeveren mede eenige op. Daar zijn vier zoorten ; de Oosterf che die boog-rood
is;: van Spinel, die een vuur-koleur heeft, een weinig naar bet oranje hellende; de Robijn van Balais, welke eene roozen-koleur heeft; en ten vierden den Robijn Alabanàine of Almandine, welke met de Grenaat het Hieest overeenkoomt. De Saphir, die na de Diamant de hardde is, word
evonden op de zelfde plaatzen als de Robijntr.i zijne koleur is hemels-blaauw, violet, of witagtig ; de laatfte \yorden in Boheemen en Silefien gevonden ,• de witte kan somtijds voor Diamant aangezien worden,- men kan de^ koleur wegneemen door het vuur. De Topaas die in het Oosten valt, is citroen-geel, even
ftard als de voorigen ; die van Pérou is meerder oranje- geel ; die van Brafilien is harder,* die van Boheemen , ISileßen, Arabie en Aethiopie verfchillen weinig van de anderen ; allen hebben de glans van goud, en den luisr fer der zonneftraalen. De Emaraud of Smaragdus is groen ; donker naar bij
het zwarte zijn die van het Oosten ; die van Pérou aan- genaamer en ligter; het gebrek van den Smaragd is van geen luister te hebben, dan bij den dag, bij kaarslicht is hij zwartagtig. De Chrijfolit is van eene groene koleur met een geele
of gouden weerfchijn, en word van verfcheidene gehou- den voor den Topaas der Ouden, zomtijds voorde Chrij- foprafus; hij is van hardte als de Berillus of Augites; men vind ze van eene aanmerkelijke grootte, zo zelfs, dat men eene Arsinoe, vrouwe van Ptolem^eus Phi- ladelphus , van vier cubiten hoog daar van gemaakt heeft. De Amethist trekt zeer naar het purper, hij word on-
derfcheiden in Orientaalfche en Occidentaalfche ; de eer- fte is eene waare Robijn, de andere als de koleur van een violier; daar is nog een derde zoort geheel violet; men Vind ze overal daar crijstal is. De Amethist even als de Saphir verbleekt in 't vuur,
en word gelijk aan den Diamant; zeer zelden vind men 'er die natuurlijk wit, dat is zonder koleur zijn; ze zijn Zeldzaam zeer zuiver. De Hiacinth is van koleur als een Robijn, hellende
naar het oranje; deeze fteen word ons gebragt van Ca- nanor , Calecout en Cambaije; hij heeft de hardte van den Grenaat ; zommigen houden hem voor den Chrijfo- pattis der Ouden; als de koleur wit is, noemt men hem foupe de lait ; Europa geeft 'er eene menigte van op, dog die uit Auvergne koomt, van een bruin-roode ko- leur, en met gladde zijden als crijstal, noemen de Fran- fchen Jargon of valfche. Hiacinth. De Pendot is van eene groenagtige koleur ; men meent
liij is de Prafius der Ouden; de beroemde Chijmist Lek- |
|||||||||
È0& £DL
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ï$S
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EDE.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Woed-rood in het midden; somtijds uit andere vatten: Als de bloemen omtrent "gedaart hebben; fprui-
T"\ gelijk de Agaatben ondoorfchijnend zijnde, ten een menigte jonge-bladen uit de wortel, die in't Koleuren, h .g ^^ fteen zeer gefchikE tot wa- vervolg een aardig rond boscbje Van bladen vertoonen.'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en niet kleevende, is
„ens en andere figuuren. P De jaspis is een zoort van Agaath , maar donkerer,
en grover, minder hard, en minder zuiver; hij is dan cenl rood, dan groen, dan blaaifw , dan purper dan roosverwig, even als de Agaathen verfchillen; D Ar- genville telt'er meer dan 27 zoorten van op, en ver- beelfer één waar in een fchelp zeer duidelijk te zienis, plaat 4. M. lp '. '"■
Bebalven deeze kan men de verfchiliende zoorten van
Crijstallen ook tot de Edele gefieentens brengen, inzon- derheid de Rots-krijstal, die 5, 6 of 7zijden heeft; men vind 'er zomwijlen amiant.li, zaadkorls, fiukjes hout, liair en bladjes in van kruiden; bijna de geheele aarde |
Plaats. De enkelde zoort word gevonden in Hoog-
Duitschland , Zwitzerland, Frankrijk en Italien oji berg-, fteen- en lommeragtige plaatzen. Hier te lan- en elders plant men de- verfchillige veranderingen, in- zonderheid de dubbelde, veel in de bloem-tuinen, dewijl ze heel vroeg beginnen te bloeijen , te weeten in ds maand Maart of April, en met haare fraaije bloemen de bloem-tuin als dan verderen, te meer dewijl ze tamelijk; lange bloeijen, inzonderheid de dubbelde zoorten. Kweeking. Men kweekt alle deeze veranderingen
voort door middel van fcheuring of deeling der bos« fchen, in het voor-jaar, terwijl ze bloeijen of voorts daar na; dog men-moet ze niet in al te kleine :deeleri |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•*eeft crijstal, zomdjds in ronde keijen, gelijk in Schot- verdeden, als waar door ze niet'weL aan de gang wil-
land geineen'is, dog meestentijds in vuurfieenen, en tus- len ; bok moet men haar geen al te vette gemeste, maar eeri
' fchende reitender rotzin, gelijkte Brifiol, neemende gemeene goede wat zandagtige grond geeven; enzewil-
verfcheidene koleuren aan naar het metaal 't welke'er bij len ook best tieren op een wat fchaduwagtige plaats of
is- D'Argenville geeft 'er zeer fraaije figuuren van daar ze hoofdzaakelijk de morgen-zon genieten ; zij ver-
. piàat 3, " draagen de ftrengfte koude zonder hinder.
Wij 'zouden geen einde vinden, indien wij alle de ge- Men kan dezelve.ook vermenigvuldigen door het zaad
koleurde, 'doorfchijnende en ondoorfchijnende fteenen der enkelde zoorten; dat men in de maanden September
wilden verhandelen, en dit beftek te buiten gaan. oWBober zaait, op een maatig ter zon gelegene plaatsr
Onderwijlen können wij niet voorbij, iets te moeten zo zal het zelve inhet volgende voor-jaar opkoömén;
zeggen omtrent het Diamant-flijpen, als bchoorende tot waar namen de jonge planten in de maand Augustus op
de Edele gefteentens in het algemeen: Deeze kunst is een bed verplant, op vijf â zes vingerbreed afftand -r
bii aevai uitgevonden over omtrent 300 jaaren, te wee- zo zullen ze het volgende jaar bloeijen, hoewel nog maar
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weinig ; men laat ze dus twee â drie jaaren ftaan, als
dan kan men de beste zooiten hier en daar in de bloem- tuin plaatzen ; want uit 't zaad köomèn zo wel enkelde als dubbelde, en verfchillige koleuren voort. EDERA, zie HEDERA. ....• EDIK ; Eek, Azijn , in 't latijn Acetum : Wij heb-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten in den jaare 14.56, door eenen edelen Jongeling Louis
van Berçhjen, geboortig van Brugge; hij wreef twee ruwe Diamanten tegens eikanderen, en bevond, dat zij facetten kreegen, naderhand fleep hij ze op ijzere fchij- ven, bewaarde het ftof dat 'er afkwam, en fleep dus verfcheidene Diamanten |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Diamanten zijn natuurlijk crijstallen die punten ben op het artijkel Azijn reeds van dit zuure vogt, dog.
hebben , men noemt deeze ruwe Diamanten; de Ouden hoofdzaakelijk van de Wijn- en Cijder-Azijngefprooken ; hebben echter de kunst gehad, om Diamanten tot Poe- wij moeten derhalven hier nog iets melden van de Bier- der te maaken, anders hadden zij niet können in de Ede- azijn, die in de bier-landen veel in gebruik is, en ten Ie gefteentens graveeren; men kan ze ook fplijten, eerst dien einde hier en daar in de groote fteeden bezondére maakt men 'er een kerfje op, en daar n'a zet men'er een groote Azijn-makerijen gevonden worden, daar men deri fcherp mes op, en flaat ze in eens door. Zie verders Bier-azijn in menigte van een daar toe opzettelijk ge- GRAVEEREN van EDELE GESTEENTENS , brouwen bier tot de verkoop bereid " " " |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SLIJPEN en STEENEN.
|
Daar zijn verfcheiderhande 'manieren om Azijn te
maaken, waar bij het hoofdzaakelijk 'er op aankoomt, ôm het bier tot de azijn-gesiing te brengen. Glaûbër heeft de volgende zeer goede manier aangèweezen. Men moet, om Azijn te maaken, twee even groots
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EDEL-LEVERKRUID; Gulden-Leverkruid; in't la-
tijn Hepatica nobilis ; Trifolium hepaticum; Herba trini- tatis; (Anemone foliis trilobisintegerrimis, Linn. Spec. Plantar.) Daar zijn verfcheide veranderingen van dit |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bloem-gewas, inzonderheid betreffende de Bloemen , kuipen hebben die met dekzels voorzien zijn; in dé&
als ze kuipen moet ongeveer een voet van de bodem' een
1. Het Edel-leverkruid met enkelde blauwe, purpere of losfe bodem gelegt worden, die! met gaten doorbeóre
roode bloemen. is; op deeze losfe bodems legt inen een hoop wijn-
■ 2. Het Edel-leverkruid met. dubbelde roode, blauwe of gaards-ranken met de bladen en-op deeze een partij
witte bloemen. , fteelen van rozijnen, ' dan giet men de eene lurijr'ivol
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Befchrijving.. Ditldeine gewas fchiet uit veelë .vezel-, bier en de andere half vol; de half volle kuip ddit-tfienr
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
agt:,
den |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e wortelen, veele breede gladde donker-groene bla met zijn dekzeltoe, maar de volle kuip laat men o'penr
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en op lange fteelen, die in driën ingefneeden zijn, en Als het bier dus vier en twintig' uurene' langer of kor-"
L's a'snklaver-bladen vertonen; welke bladen in de win- ter geftaan heeft, naar dat de lügt of plaats min óf meer*
W„V„ enzen en dor worden,, waar na elk voorjaar heel warm. is; of naar dat het bier zwaar is, zal hét zelve
e e?,vee'e fteeltjes van een kleine fpan lang, elk met in de half volle kuip aan 't fermenteeren of gesten raaken
t'oem uiE de wortel fpruiten, die de groote en ge- met een merkelijke warmte ; zo ras men dit gewaar
van I V\m .?"il(ie ranunkeloïboterrbloem hebben, maar. word3 maakt men de halve kuip vol uit de volle kuip,
dtil i uÜ- - als b°ven:gemelt-iS', eudie enkeld ofi en men dekt de halfvol gewordene kuip toe, dit dóet
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men'vervolgens dagelijks, zodat de kuip die den eene
dag half völ is, den anderen'.dag uit de tweede :vol ge-: maaks
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dubbeld zijn;,waar na' kleine zaadhuisjes volgen- tcwee-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SBii na.de enkelde bloemen, die klein wita
|
"öuÄ '
|
&Q&i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
58* .i :JEDJ. 1
maakt word., op welke wijze in de halfvolle kuip dage-
lijks een nieuwe gesting ontftaat, maar in de volie kuip de gesting vermindert»' hier mede houd men zo lang aan tot dat de gesting met warmte, in de half volie kuip geheel ophoud , als wanneer het bier in Azijn zal ver- andert zijn , die men vervolgens in vaten bewaart. Het bier hier toe behoeft juist niet heel fterk te zijn,
maar hoe beter het is, hoe kragtiger de Azijn zal wor- den^ en men moet niet denken, gelijk zommige meenen, dat half of heel bedorven, en nog minder verfchaalt en üaamigbier, of ook zodanige wijn, goeden Azijnkan gee- ven, hier van word niet anders als een geheel bedor- ven onfmaakelijk weezen. Het bier dat opzettelijk daar toe bereid word,, word gebrouwen gelijk ander matig fterk bier, dog het behoeft niet lang te kooken, nog ook gehopt te worden; maar wat gekookt hebbende, yirorà het door de los kuip van zijn masch gezuivert, daar na in de koelvatten verkoelt, (ziet op het artijkel ï3IER)eu vervolgens op de gemelde wijze tot Azijn ge- ïuaakt, ., ■ andere manier om Azijn te maaken.
Zet het zonder hop versch gebrouwene bier, in kui-
pen • te gesten op de gewoone wijze, als het dan bjina uitgegest heeft, zo doet 'er genoegzaam zuur-deefem in die met zuiker, geftooten peper .en bertrams-wortel, en wat wijnjieen gemengt is, en Iaat het te zaamen liaan, tot dat het zuur en tot een bekwaame Azijn geworden is; en bewaart het in vatjes. . Men kan ook wel ander oud bier, dat goed is, daar
toe neemen., maar dan moet men het in een ketel heet maaken, het vervolgens in eengestvat doen en als bet ■verkoelt en lauw warm geworden is, met genoegzaarae gest tot de fermentatie aanzetten ; en daarna de zuurdeeg^ çnz. daar in doen, gelijk boven gezegt is. Nog een andete manier om Azijn te maaken.
Neemt drie of vier pinten van de fterkfte Bier- of Wijn - azijn, kookt dezelve en gietze kookend heet in een vatje dat nieuw of anders we! fchoon is, of daar goede Azijnoï wijn in geweest is, fluit het wel digt, rok en foert het dikwijls, eenige uuren lang, tot dat de Azijn koud is geworden ; giet vervolgens den Azijn 'er uit, legt het op een warme plaats, en giet 'er zes of agt pin- ten beste Azijn in ; laat het dus van bovenen losjes gefloo- ten, agt dagen lang leggen; als dan giet 'er twee of drie pinten goed-bier in, en als dat-te zamen na ongeveer agt «Jagen zo fterk geworden is„ als de eerft ingegootené A- aijn, dan doet 'er nog twee-of drie pinten bkr bij; met dit bijgieten van bier blijft men van agt tot agt dagen aan- houden, tot dat het vatje meer dan halfvol is.; daar na kan men het van vijf tot vijf dagen opvullen, en als het vatje bijna vol is, kan men 'er voor zijn gebruik wat aftappen, en het vatje weder met bier opvullen; ver- trojgens. 'kan men, als de Azijn goed is* daar itwee- deJttte^ uituppen in een ander groot vat, en men vult het kleine vat allengskens weder met bier aan -, -als doorheen ; en op die wijze doet men ook met 't groote vat, zo zal-men al geduurig meer Azijn bekoomen; dog om de zuurwording in het groote vat te hulp te koomen, zo doet men in het groote vat zuur-deeg , ongeveer als een vuist groot, die met wat geftooten peper en honing gemengt is, zo zal het haast zuur werden. Als het groo- ts vat vervolgens vol geworden is., kan men de helft van de Edik in een ander groot vat doen en daar mede han- delen gelijk met het voorige, op ,w<eJke. wijze, men zo |
•EDI.
veel Azijn maaken kan als men begeert î Maar men moeÉ
wel agt liaan op 't aanvullen, naamelijk dat men niet ta vroeg nog ook te veel ofte weinig te gelijk opvult ,• wanc word't te vroeg opgevult, eer liet voorige fterk genoeg geworden is, of'er te veel bij gedaan, zo kan het nieC werken en bederft, gelijk ookgefchied als 'er te weinig opgegooten is. . . Nog rtaat aan te merken, dat men boven op't vat,
een handbreed van de bodem, voor en agter een klein gat booren moet, op dat het lugt hebbe; want de lugC moet't doen werken; maar het fpondgat dekt men meteen plattefteen toe, op dat 'er niets in valle: Anderen hou- den het nog beeter, dat men de .gatjes in de bodema boort, drie â vier vingerbreed van de grond, die men vervolgens, als 't vat tot daar aan toe opgevult is, met een prop digt maakt; ook is het dienftig, dat het dagelijks eens of meermaalen met een lange roer - (tok door het fpond-gat tot op de grond toe, omgeroert, en daar na het fpond-gat weer toegedekt worde. Men kan hier toe wel bier neemen dat zuur is of be-
gint te worden, maar verfchaalt of kaamig bier, of dat an- ders bedurven is, dient daar geheel niet toe; dog goei fmaaklijk bier geeft altijd de beste Azijn. Als men goeden Azijn bewaaren wil moet het vat niet
geheel vol, maar 't zelve voor al wel geflooten zijn. Nog anders.
Neemt tot een vat van groote als een oxhoofd, dri« ponden roggen meel, agt lood gemeen zout, langepeper, bcrtram-wortel, gember, van elks twee lood ; deeze laat- fte dingen klein geftooten zijnde, mengt alles met besta Azijn tot een deeg, en maakt'er een koek van, die men in de, oven laat bakken; doet dan deeze koek, in (tuk- ken gebrooken, met zes pinten beste heete wijn- of bier- azijn in een zuiver oxhoofd, maakt het dan digt en rolt het verfcheide reizen heen en weer; vervolgens legt heC vat op een warme plaats en giet'er den volgenden dag 12 pinten goed bier 'm ; als dit agt dagen geleegen heeft, en zuur geworden is, giet'er weer iz of 15 pinten bier bij; dus met opvullen van agt tot agt dagen vervolgende, tot dat het vat bijna vol is : Maar men moet niet verzuimen een paar gatjes in hervatte booren en open te houden, ge- lijk in de voorige manier gezegt is ; en wil men daar naar meer azijn maaken , zo kan zulks gefchieden met de helft van deeze azijn in een .ander vat, te doen, op de voor- heen gezegde wijze. . Op dezelfde-manier als hier van het bier gezegt is, kan
men ook azijn of edik van wijn en cijder of appel- en peere drank maaken, en wij moeten hier tenopzigte van het huishoudelijke aanmerken, dat men in deeze en ande» Provinciën, daar veele appelen en peeren groeijen, in goe- de vrugtjaaren van den overvloed deezer vrugten zou kun- nen profiteerefi, om, wilde men 'er geen cijder van be» reiden, ten minften 'er edik van te maaken, 't zij voot zijne eigen huishouding of tor verkoop, gelijk men'in Duitschland, Normandien en elders doet; want als 'er overvloed van appelen en peeren zijn, kan men dezelve op groote plaaczen dikwijls niet alle verorberen, nog ook mee eenig voordeel verkoopen; en men moet een menigte zien verrotten en bederven, die men daar toe zoude kunnen gebruiken. Men heeft als dan het geperste appel- o? peer- zap niet noodig voorheen, eerst tot cijder te laaten gesten, maar men kan het aanftónds op een der bovengemelde twee eerste manieren tot azijn maaken, en men zal een goede azijn verkrijgen : Hoe Bien het zap best kan uit-
|
|||||
EW. EDI. .EDU. EEK. EEL. • 58$
|
|||||||
•flïtriersfeff, 'Zie onde* Appeldrank op 't artijlel van AP,
VEL pag. IQ2- Om ras Azijn te maaken.
Neemt bier of wijn, zoveel gij wilt, kookt't zelve en
als het bijna koud geworden is, legt 'er wat zuur-deeg en bruin gerooste erwetsn in, zo zal 't haast Edik worden. Of doet een weinig van de moer van goede Azijn, met
wat Azijn in het bier of wijn. . Of neemtgcroost brood, legt het in Azijn en laat het
weer droog worden, herhaalt dit verfcheide maaien na mal- kander; daar na legt dit brood in bier of wijn, zo zal het goede Azijn worden. Of neemt bertram-wortel, mijd ze klein en legt ze 24
euren in Herken wijn-azijn, droogt ze daar na weer en floot ze tot een poeder, mengt 'er dan even zo veel ge- poederde wijn-fleen bij en maakt 'er met wat zuur-deeg koekjes van; legt dezelve in bieroïwijn, zo word 'er in weinig dagen goede Azijn van. Of neemt zuur-deeg, mengt 'er zout en peper onder,
werpt het in bier of wijn, en roert het wel door malkan- deren. Om den Azijn fierk te maaken.
Hier toe bedienen zig de Azijn-maakers van verfchei-
derhande middelen; zij doen bij voorbeeld gemeenepeper, oïfpaanfche peper, of bertram-wortel, of van alle drie te gelijk in de Azijn, waar door dezelve veel fcherper word. Als de Azijn niet fterk maar flap is, moet men ecnige
ßukken versch gersten-brood daar in werpen, min of meer naar maate dat 'er Azijn is, zo word hij binnen weinig da- genfeherp. Of men gooit'erbruin gerooste erweten in. Of men lescht eenige reizen een gloeijend ijzer oïflaal daar in uit. Of doet 'er onrijpe druive-trosfen met de fteelen wat ge-
dampt zijnde, in ; of rozijnen met de lteelen. Azijn van Honing te maaken.
- Neemt een kan Honing en agt kannen regen - water, finelt het te zaamen op een zagt vuur, als het daar naar wederom wat verkoelt is, doet'er 10 lepels,vol bier-gest in en Iaat 't te zaamen op een matig warme plaats gesten ; wanneer dan de gesting haast gedaan is, doet 'er in een pond zuur-deeg, met een half pond zuiker en twee drach ■ magepoeijerde wijnfleen: en laat het dan te zaamen ftaan Werken, tot dat het een bekwaamc Azijn geworden is. Om drooge Azijn te maaken.
Neemt cornoelje - kersfen, en moerbefien. of Irambe- pen, alle als ze eerst beginnen te verkoleuren en rijp te worden, en nog zuur zijn ; droogt dezelve, en floot ze daar na tot een fijn poeder, maakt'er dan met beste a- zyn een deeg en vervolgens koekjes of broodjes van en «oogt ze in de zon wek, Als men dan Azijn hebben wil, zo Imelt men van deoie kqekies in wijn , water of bier, zo heeft men een goeden, Azijn of verjus voor het keu- ken-gebruik. Of neemt onrijpe groene druiven, flampt dezelve met
wat goede Azijn tot een deeg en maakt'er broodjes van, 1 mik™ '" zon laat dr0°gen, en vervolgens bij het ge- /èn ^n7at,wy'n' enz- Iaat trekken, zo verkrijgt men een goede Azijn, als vooren. is mJnn^Z'in' die 'van S°ed hier bereid en %oe'd is,
lih,f~? S even z0 goed tot allerlei] gebruik , als de
■ H Del CVen20> gelijk'er tusfehen de wijn-enkoom-
|
|||||||
brandewijn, als ze beide goed zijn, weinig onderfcheid
isj hoewel de wijn-azijn gelijk de wijn-brandewijnen eg- ter de voorrang behouden. De Azijn, is een zeer nuttige zaake, zo wel in de
medicijne als huis-houding : Hij is zeer fijn van deelen, doordringend, verdunnend; en weerftaat't venijn en ds verrotting, wesbalven hij in depest, pokjes, mazelen en andere befmettelijke ziektens, als mede in de beeten van dolle honden, flangen en adderen, enz., met the- riaak terftont ingegeeven, van zeer veel nut is, zo wel in- als uitwendig gebruikt ; -ook is hij van veel nut om al- lerleij gezwellen te verdeelen en te verdrijven; is mede ook van veel gebruik in de chijmie. Men kan hier over verdernazienop't artijkel AZIJN en GEDISTILLEER- DE AZIJN, pag. s 13. EDIKT; is eene algemeens Infielling, die de Vorst of
Souverain, uit zijn eigen beweeging maakt, waar door hij iets verbied, of eenige nieuwe algemeene wet maakt, om in alle zijne Staaten, ofwel een gedeelte daar van waargenoomen en agtervolgt te worden. Het woord Edikt ftamt van het latijnfche edicere, het
welk betekent de zaaken voor af te gaan, en in voorraad 'er beveelen over tegeeven; dit is de betekenis dieTüEO- philus ad Infi. lib. I. tit. 2. §. 6. 'er aan geeft. De Edikten zijn van de Ordonnantien daar in verfohil-
lende, dat deeze Iaatflen in het algemeen verfcbJJene bevoelen tefFens behelzen, daar de Edikten gewoonlijk maar eene zaak tot onderwerp hebben. EDUCATIE, zie OPVOEDING.
EDULCORATIO; Edulcoreeren; Verzoeten; Afzot-
ten; heeft verfcheiderhande beteekenisfen; want 1. bc- teekent het, wanneer men eenlg drankje of iets anders met zuiker, honing, fijr-oop enz. zoeten fmaakelijk maakt; 2. beteekent bet in de Chijmie, de wegneem ing van de fcherpe, zoute of zuure doelen uit een\g poeder, kalk of magijlerium ; 't welke gefchied door middel van dikwijls lauw-warm water op de floffe te gieten en weer af te gie- ten , tot dat het water 'er weer afkomt zo als het opge- gootcn was; gelijk men bij voorbeeld.met het eerst ge- ■maakte Antimonium diaphoreticum doet; of 3. als. men fpiritus vini op eenige chijmifche kalk of ander poeder giet en dezelve daar op laat afbranden, het weke men zo dik- wils herhaalt, tot dat de kalk in 't geheel van zijn fcherpte beroofd en 'er geen fcheipe fmaak meer in is. EDULCORATIO PHILOSOPHICA; Philofoophs
edulcoreeren of verzoeten , is wanneer de falinifche gees- ten, gelijk de geest van zout, falpeter en vitriool, door bijmenging van wijn-geest en vervolgens overhaaling, verzoet of getempert worden, om in een bekwaame dofis te kunnen : ingenoomen worden. Of wanneer gedistilleert water of gedistilleerde azijn of geest van wijn of ook wel van pis van een falinifche floffe zo dikwijls gecohobeert en afgetrokken woorden, tot dat het zelve daar door zijne fcherpte vetlooren heeft ; gelijk de mineralien 't best door verdubbelde wijn-geest en naderhand door een dubbelde geest uit pis, ajdus pkilofophisch kunnen geê'dulcoreert worden. EEK,-zie EDIK.
EEK-HOORN, zie INK-HOORN.
EELT-j in't lat. Callus; is eene verharding van het vel,
welke door wrijving gebooren word ; allermeest koomt het- aan de voetzooien , rondom den hiel, voornaamelijk in die geenen , welke veel op muilen gaan; in de handen van wer- kenden door het houden der fteelen van hamers, of andere gereedfehappen. Dit Eelt is geene ziekte, maar afleen- C • lij'k
|
|||||||
5M EEL. EEN,
lijk eene voorzieninge der wijze natuur, welke de op-
perhuid meer en meer verdikt om de gevoelige zenuwte- peltjes te befchermen tegens de groote uitwendige druk- king. Dat het Eelt beilaat uit eene vermeerderinge van plaa-
ten of vliezen van de huid , blijkt, wanneer men het vel met eelt bezet van verftorvenen in het water weekt. Daar is Eelt welke- binnenin de handen koomt van lie-
den die fchurftziekte hebben, zonder dat zij gearbeid heb- ben met de handen ; in zommige venus-ziekten, in kwaad- aardige vel-ziektens, waardoor zommige als hoorn uit- wasten hier en daar, en zomtijds het geheele lighaam óver gehad hebben ; in deeze gevallen koomen bijzondere mid- delen te pasfe, en de kwikmiddelen doen 'er over het ge- heel de meeste dienst in. Eelt in tegendeel door drukking veroorzaakt, kan niet
geneezen worden dan door wegneeming der drukkende oorzaak : Exter-oogen bij voorbeeld, zijn vereelt vel op de knokkels der toonen, veroorzaakt door al te korte en te naauwe, of te wijde fchoenen, wanneer de hielen hoog zijn, en de zwaarte van het lighaam op de toonen alleen aankoomt. Dit Eelt dagelijks dikker wordende, drukt eindelijk de
banden-der geledingen, enwerwektdan ondraagelijkepijn. Het weginijden helpt daarom niet, omdat de oorzaak fieeds aanhoudende, de eelt fpoedig de voorige dikte ver- krijgt ; het beste middel is galbanum in azijn opgelost, en 'er op gelegt, en de toon te omwinden, of liever te be- naaijen met zeem-leder; ondertusfchen moet de fchoen ver- andert worden. Zomwijlen koomt de Eelt als Exter-oogen. onder de bal
der voet, het welke zeer ongemakkelijk, en haast niette verhelpen is. Dit Eelt koomt uit eene kwaade geftelte- nis van het vef ; het best zal bevonden worden t£ zijn, met een gloeijend ijzer het ongemak weg te branden. Zie ook LID-DOORN, EELTAGTIG, zie CALLOSUS'.
EEN-BLAD; dus wordeen kleine zoort van Lelie van iir.Dalen gcnoemfr zie aldaar. Qok word van zommige het Parnas-gras aldus geheeten. EENT>E-DOODER„ zie VISCH-AS.END: EENDE KROOST, zie WATER-LINSEN. EENDELINSEN, zie WATER-LINSEN. EENDEN; is-een Water-vogelen geflagt, waaronder ie Heer LinNjEiis mede deZwaanen en Ganzen betrekt; dog wij 'zullen ons hier enkel aan de eigentlijk genoemde Eenden, met derzelver mede-zoorten bepaalen ; - en op hunne bijzondere naamen de Zwaanenen Gangen befchrij- ven.,. De kenmerken van het Eenden-geflagt zijn ; een bek
<3ie breeder is dan dik, van onderea'plat, en met tandjes op de wijze van een vijl voorzien , die aan het end ge- nagelt, dog ftomp zijn; voorts hebben zij een agter-vin- ger, die van de drie voor-vingeren is afgefcheiden , en aan de binnenkant van den inwaardfehen vinger een vliesje; hunne fcbenkelen zijn ongevedert. 'Zie, hier eene optelling der verfcheidene zoorten , waar on- der wij mede de Spiienten, P'ijlfiaarten, Slobben, Taa- Ungen, enz. bevatten. I. De gewoone Eend, in "t latijn Bofchas, ook Anas
Domeflka; (AnaS re&ricibus intermediis(Maris) recur- yatis, rofl'ro reUo, Link. Sijß.Nat.) deeze is al te wel bekent, om'er hier eene omftandige befchrijvinge van te; geevenr wij zullen enkel aanmerken, dat het mannetje gemeenlijk in het nederduitsch woard oïerk genaamt, door* |
||||||
EEN.
gaans zwaarder dan het wijfje is, daar bij de kop, hafc
en een gedeelte der borst met groenagtig-glimmende ve« deren bezet heeft die een violetten weerfchijn hebben. IL Krombek ; in 't lat. Anas Adunca {(Anas re&ricibm
intermediis (Maris) recurvaüs, roflro incurvato, Linn. Sijft. Nat.) is eene verandering of verfcheidentheid van de voorgaande; zijnde een.weinig kleinder en fcbraaldeE van lijf; de naam van Krombek is hun gegeeven, dewijl hunnen bek haakswijze krom is ; men vind. ze mede ge- lijk de voorgaande, van verfcheiderlei koleuren,, en veel- tijds bont, en zijn beide tamme eenden. HL Winter-eend; in 't latijn Anas hijemalis; (Anal
cauda cuneata ; reiïricibus intermediis .longis , cor' pore grifeo, Link. Faun. Suec.) deeze eend, die de groote van de Pijtflanrt heeft, is over het lighaam- graauw van koleur, en heeft de twee middelde ftaartpen- nen bij uitftek lang; men zegt, dat hun eigentlijke woon- plaats Tsland en Hudfons-baaij is, alwaar zij Havella) genaamt worden, en van waar zij 's winters na Zweedem en meer andere noordelijke gedeeltens van Europa over- koomen.. IV. Kosfe Eend',. ook Roodkop, en graauwe of bruine
Eend genaamt; in 't latijn Anas ferina; (Anas alis eine- r.eis. immaculutis, uropijgio ?ügro ,. Linn. Faun. Suec') de Franfchen noemen hem Millouin, de Engelfchen Po* chard, en de D uitleners Rot-endt; hij word door geheel Europa, dog meest in derzelver noordelijkite gedeeltens gevonden ; deszelfs kop en hals zijn roodagtig kaftanje- bruin; de wieken asch-graauw zonder vlakken,, en de fluit zwart; zijn bek en pooten zijn na den. blaauwer» hellende, en hij is iets kleinder dan de gewoone eend. V. Kwaker-eend, ook Breed-bek, Zee- en Duikel-eenê
genaamt; in. 't latijn Columba clangula; (Anas nigra al- boqrue varia,, capite tumido nigra viridi, finu oris maculœ alba, Linn. Faun. Suec.) deeze eend, die kleinder. dan de gewoone is, heeft een dikke kop, is kort en dik van lijf; over het lijfis zijn koleur genoegzaam zwart-bont, met een witte vlek aan de hoek van de bek ; de kop ie donker of purperagtig-groen ; de oog-kringen zijn goud- geel; borst, buik en onderhals, alsmede de middelfte flagpennen zijn wit, de ftaartpennen zwart, de bek vat» dezelfde koleur, en de pooten oranje-verwig. Deeze vogel, die aan de ftranden van Europa woont»
dog ook wel in de zoete wateren word gevonden, nes- telt gemeenlijk in hooge boomen; op een rasfe en be« hendige wijze weeten zij te duikelen, en de fchulp- vischjes tot hun voedzel uit de diepte te haaien. VI. Turkfche ofMuskaat-eend, na de franfche naam Canari
musqué; in 't lat. Anas mofchata ; (Aias facie nüda papil- lof a , Li NN. Fàun'. Suec.) deeze die veel grooteris, dan de gewoone eenden , is doorgaans zwartagtig paarsch van koleur, fchoon men 'er mede wel van andere koleuren ziet ;'bij de neusgaten en oogen hebben zij roode vleesch- knobbeltjes : Hét wijfje is merkel-ijk kleinder dan 't man netje, hun geluid is fchor en nâliwèlijks hoorbaar, uitge zondert wannéér ze getergt worden; men zegt, dat ze een fterke muscus-reuk hebben, en dat dit bun naams-oor- fpröng is; hun natuurlijke woonplaats is de Indien, Tür- kijen, enz. VIL Toppertje; in 't latijn Anas Fuliguh, endoorde
Franfchen petit Morillon genaamt ; (Anas crifla depen- dente, corpore nigro, ventre maculaque alarum albis, Li NN. Faun. Suec.) deeze draagt de naam van Toppertje , dewijl het deeenigfte van zijn geflagt onder de Europifcbe Een- den is, dié een kuif heeft ; deszelfs grootte koomt vrij nabij
|
||||||
ÈÈN. Sl>
|
|||||||||
EEff.
|
|||||||||
fan het mannetje, dewijl het zelve geheel bruin is; dee*
ze eenden overwinteren in Karolina. XII. Bril-eend; in 't latijn Anasperfpicillata; (Ana&
nigra, vertice nuchaque, macula nigra rofiri pone na* res) ; zie hier van de befchrijving op het artijkel BRIL« EEND. XIII. Bruinet-eend, in 't hoogduitsch Schilt-ent; in 'C
fransch Morillon, en in'tlatijnG/aucïowgenaamt; (Anas iridibusflavis, capite grifeo, collari albo, Linn. Faun. Suec.) deeze eend is over het gehcele lighaam bruin, mee een graauwe kop, geele oogkringen, en een witte kraag om den hals. XIV. Bruine Eend ; in 't latijn Anas fufca, en in 't
fransch la grande Macreufe genaamt ; (Anas nigricans, macula pone oculos lineaque alarum albis, Linn. Sijfi. Nat.) van deeze eend, die bijna de groote van een gans heeft, is het mannetje zwart van koleur , met een bult aan 'tgrondftuk van de bovenkaak; het wijfje is bruin ; zij worden in de meeste gedeeltens van Europa gevonden. XV. Zwarte Eend, in 't latijn Anas nigra, en in 't franscli
Macreufe; (Anas tota nigra, baß rofiri gibba, Link. Sijft. Nat.) deeze eend, een weinig grooter dan de gemee- ne eenden, verfchilt van alle andere zijner mede-zoorten, door dien deszelfs bovenkaak aan het end niet genagelt is, en hij een groote bult boven de neusgaten beeft, wor- dende deeze door een geele ftreep van een gefcheiden; het mannetje is geheel zwart, en het wijfje bruin; zij ont- houden zig in Engeland, Lapland, en aan verfcheidcne kusten van de Noord-zee. XVI. Eend van Kanada; in 't latijn AnasfpeÜabilis;
(Anas roftro bafi gibbo compresfo , carina pennacea nigra, capite canefcente, Mus. Acad. Fr.) Edwards in zijne Hiftoire nat. Tom. III. Tab. 154. geeft 'er een fraaije af- beelding van ; hij is veel grooter dan de gemeene eend , zijn koleur is zwartagtig bruin, opwaarts naarpurper trek- kende ; zijn kop is van bovenen blaauwagtig-aschgraauw ; op het voorhoofd heeft hij drie zwarte ftreepen, twee dier- gelijke aan de keel; om de oogen zwarte kringen, de zij- den van de kop bleek groenagtig, borst, hals en keel fneeuw-wit, als mede een diergelijke vlak op de wieken, en wederzijds aan de fluit ; deszelfs flaartpennen zijn don- ker-bruin ; deeze eend word voornaamelijk in Canada en Hudfons baaij gevonden. XVII. Gekraagde Americaanfche Eend, of Jan potta >
gie-eend; in't latijn Hiftrionica; (Anasfusca, albo cm. ruleoque varia, auribus, temporibusque linea, collarifa- fciaque pe&orali aibis, Linn. Sijft. Nat.) Ebwards ut fupra Tom. II. Tab. 09. geeft 'er een fraaije afbeelding van, én zegt, dat deeze eend circa de groote vandege- woone eenden heeft, de bek omtrent een-derde korter dan deeze, donkeren zwartagtig van koleur, en aan beide de kaaken met kleinetandjes voorzien ; de neusgaten zijndig- te bij malkanderen Op het bovenfle gedeelte van den bek geplaatst, het welke aan zijn uiteinde een weinig omge- kromt is ; de zijden van de kop, tusfchen den bek en de oogen zijn wit-, waar van zig wederzijds een witte ftreep boven de oogen uitflrekt, aïlengskens in een roodagtige oranje-koleur verfmelt, en zig tot aan het agterfte gedeel ■ te van het hoofd verlengt ; ook heeft bij een witte plek aan ieder kant van de kop; de kruin van de kop is zwart; de zijden derzelve van de oogen af, isdonker-blaauwna het purper hellende; de geheelehals, voor en agter tus• fchen de witte ftreepen , is zwart, tusfchen het uitterfle van den hals en borst heeft hij een kraag of cirkel van wit- te vederen; aan ieder zijde tusfchen de bals-band en de C- 2 vleu-
|
|||||||||
.,;; met jie der andere eenden overeen; vanhovenen is
Sewells koleur zwartagtig-bruin, en van onderen zilver- aeriirwif kop en hals zijn van bovenen donker-violet ; ftuit en rtaartpennen glanzende bruin; op ieder vlerk beeft hij een witte dwarsftreep; hij kan veerdig duikelen, en gig ook een geruirnen poos onder water houden; zijn ver- blijf is de zeekusten van Europa. VIII. Bahamafche-eend, door Raitus Mareca, in En-
geland llateraDuck, en in't latijn Anas Bahamenßs ge- naamt; {Anas grifea, roftro plumbeo; macula lateraliful- tra, macula alarum viridi luteaque , Linn. Sijfi. Nat.) de koleur van deeze eend, die na genoeg van groote met onzegemeene eend overeenkoomt, is boven aan de kop graauw, de zijden onder de oogen wit; buik en borst in ?t geheel bruinagtig-geel, na doorgezaagt eiken-hout zwee- mende, met zwarte flippen gefprenkelt; de bek is bruin, en aan ieder kant van deszelfs wortel zit een roode vlek; de wieken zijn gedeeltelijk zwart, .geel en groen; zijn na- tuurlijk vaderland is Bahama. IX. Roep-eend of Roeper ; in 't latijn Anas ftrepara ;
(Anas macula alarum rufa, nigra, alba, Linn. Faun. $uec.) deeze eend, die de groote van de gewoone eenden heek, is van bovenen bruin-koleurig , met boogswijze witagtige ftreepjes ; van onderen is dezelve wit met grau- we vlekken ; de fluit is zwart ; de ftaart wit en zeer kort, uit zestien pennen beftaande, waar van de twee middel« ften bruin zijn, en langer dan deanderen, welkeallengs- kens korter wordende, de ftaart fpits maaken ; op de wieken zit een glimmende zwarte vlek, die van onderen met een witte, en van bovenen met een rosfe ftreep ge- zoomt is; van -boyenen is zijn bek bruin, en van onderen bleek-rood, zijnde dusdanig ook de pooten ; zij onthouden aig in de zoete wateren van Europa. Het is deeze zoon van eenden, waar van de Ouden reeds
gewaagt hebben, dat gebruikt wierden, om door hun ge- fcwak wilde eenden bij de netten te lokken; hedendaagsch worden ze nog afgerigt, om de wilde eenden op te zoe- ken, en na de kooijen te leiden. IX. Het Witterije, in 't latijn Anas albeola; (Anas
alba, dor/o remigibusque nigris, capite cœrulefcente, oc- eipite albo, Linn, Sijft. Nat.) Edwards die'er in zijne Hifi- Nat. des Oifeaux, Tom. II. Tab. C. een cierlijke afbeelding van geeft, noemt hem le petit Canard noir £f blanc: Deeze vogel, wiens hooft koleur wit is, waarvan hij ook de naam van Wittertje heeft verkreegen, is op de rug glimmend-zwart; zijn kop en hals zijn goud groen, met een violette weerfchijn op de top van het hoofd, ais mede aan de wangen en keel ; het agter-hoofd is wit ; de fluit vuilagtig-wit na het aschgraauw hellende; deftaart- pennen zijn een weinig donkerder, en de drie buitenften uitwaarts met wit gezoomt ; zijn bek, die van onderen groenagtig is, is van bovenen zwart ; de pooten zijn hoog oranje-koleurig, met zwarte nagelen; hij woont in ver- fcheidene gedeeltens van America. XI. Dik-kep ; in 't latijn Anas bucephala ; {Anas albi-
*.», dorfo remigibusque nigris, capite fupra infraque tu. mido fericeo nitente, Linn. Sijfi. Nat.) deeze eend koomt • m groote, tusfchen de gemeene eendenen Talingen; des- zelfs koleur is boven op.'tlijf wit, en van onderen zwart ; 2ijnkop is goudgroen-glanzig, met een heldere blaauwe T1 vr™ette weerfchijn; wangen , hals en de dek-vederen oer tchouderen zijn wit ; over zijne wieken heeft hij in "Ta teecnwi«e ftreep; allezijne flagpennen zijn zwart, ae itaartpetmen graauw; de bek lood verwig, ende poo- ien rood-: Het wijfje verfcbilt in koleur ten eenemaalen |
|||||||||
588 EEÉT.
vleugelen, heeft hij een witte ftreep ; de rug bij den hals
is donker purperagtig-bruin, en in 't midden duister-bruin, na het zwarte hellende ; de fluit en de bedekzelen van den ftaart zijn donker zwart met een blaauwe weerfchijn ; de groote ilag- en ftaartpennen zijn morsfig-zwart of bruin ; de zoomen der vleugels zijn roodagtig bruin, enhetbin- nenfte donkerder; de borst onder de kraag is aschgraauw- agtig-blaauw ; de buik en billen van een donkerder koleur na het zwarte hellende ; de vederen aan de zijde zijn rood- agtig-bruin of donker oranje, die gedeeltelijk de vleugelen bedekken, wanneer zij niet uitgefpreid zijn ,• aan elke kant der ftaart is een wit vlekje ; depooten, vingeren en nagels zijn blaauwagtig'zwart ; deeze eend onthoud zig in America, en de Pleer Edwards zegt, dat dezelve uit Newfotmdland naar Engeland overgebragt is. XVIII. Slobbe, ook Lepel eend en Schild-eend genaamt ;
in 't latijn Anas clijp.eata ; (Anas roßri extremo dilatato rotundato, ungue incurvo, Linn. Faun. Suec.) deeze vo- gel is een weinig kleirider dan de gemeene eend ; het man- netje is zeer onderfcheiden vankoleur met het wijfje; zijn- de het eerstgenoemde vanbovenen groenagtig-zwart,. en van onderen kastanie-bruin ; kop en hals zijn goud-groen, met een violet-koleuren weerfchijn; de borst, die vanbo- venen wit is, is met zwartagtige halfmaanswijze vlekken gefprenkelt ,• de bovenfte dekvederen van de wieken zijn blaauwagtig-ascbgraauw, en op de wieken heeft het een 'goudgroene vlak met een zuiver koper-koleurige weer- fchijn, en boven met een witte ftreep; de middclfte agt ftaartpennen zijn aan de randen witagtig, en in 't midden bruin: Het wijfje is van bovenen bruin, en heeft aan de vede- ren ros-koleurige randen; van onderen zijn zij vaal, met bruine vlakken, en voor het overige aan het mannetje ge- lijk; beide hebben zij de bek aan het einde breed, uitge- hold als een lepel, en met kleine tandjes, niet kwalijk na die van een kam gelijkende, voorzien; d'e koleur van den bek is zwart, en die der pooten, welke-korter zijn dan in degewoone eenden, oranje-koleurig,- men vind ze in de meeste moerasièn» en veel aan de Zee-kusten van Europa. \ XIX. Pijlfiaart;. door de Engelfchen Zee-faifant ge-
noemt, in 't latijn Anas acuta; (Anas cauda àcuminatd eUngatafubtus nigra, occipite utrimque linea alba, Linn. Sijfl. Nat.) deeze vogel die wat kleinder dan de gemee- ne zoort is, heeft zijn naam van de lengte van zijn ftaart gekregen, 't geen wel inzonderheid in 't mannetje plaats vind.; het wijfje is ook anders: gekoleurd dan het manne- tje:, .zijnde het eerstgenoemde van boven zwart en rosag- tig bont,, en van onderen witagtig met graauwe vlekken ;• in het mannetje zijn alle deeze kolauren veel hooger en daar te boven is hij op de rug nog cierüjk met verfebeide- rie koleuren gefchakeert;zij worden aan de meeste ftran- den en kusten van Europa gevonden. XX. Smient; door de Ouden Pénélope en Bofchas ge-
Boenit,' (Anas cauda aaitiuscula Jubtus nigra, capite brun- wo, fronte alba, Linn. Faun. Suec.) deeze vogel is kleinder dan de gemeene eend ; het mannetje zijn kop is - kastanie-bruih , en die van het wijfje rosagtig, dog beide met zwart gevlakt,, van onderen zijn zij beide wit; het • mannetje is van bovenen witagtig graauw met zwarte dwarsftreepen, het wijfje bruin-graauw, de randen der vederen rosagtig; op de wieken heeft het mannetje een goudgroene vlak; in beiden zijn de.ftaartpennen bruin- koleurig met witte randen,. bek en pooten zijn blauwag- tig zwart. Menigvuldig word deezen vogel in de moeras- sen en aan de zee-kusten -van Europa gevonden;- en |
|||||
•een;
dikwils in grooten overvloed in de kooijen geVaj*
gen.
Daar is ook nog eene verandering van deeze vogel mej
een kuif, en daar door de naam van gekuifde Smient draa» gende ; deeze is mede roodagtig van kop kuif en keel ; hals en borst, buik en ftuit zijn zwart, zijnde verder» over het geheeie lijf ligt asebgrauw, hij word mede ia overvloed bij de andere zoorten gezien. XXI. Boom -fmient ; in 't latijn Anas Arborea ; (Anc&
grifea, capite fubcristato, abdomine albo nigroque macu<- lato, Linn. Sijfl. Nat.) zie de befchrijving van-deeze» vogel onder BOOM-SMIENT. XXII. Americaanfche Smient, in 't latijn Anas auturfr
nalis; (Anas grifea, remigibus, cauda, ventreque nigris, areâ alarumfulva albaque, Linn. Sijfl. Nat.) Edwards in zijn Hiß. Naturelle Tom. IV. Tab. CXCIV. geeft'ei4 eene fraaije afbeelding van, en noemt hem Ie Canard fi* fiant au bec rouge; deeze vogel is een weinig-kleinder als de gemeene eend, dog zijne pooten en hals zijn na evenredigheid langer; deszslfs bek is aan't einde min o£ meer haakswijze, blij rood van koleur en de bovenfna- vel aan't einde zwarlr; de oogen zijn donker-bruin; do zijden van de kop, rondsoraine de oogenen de keel zijn ligt grauw; het bovenfte en agterfte der kop zijn zwart; de hals-,, borst en rug ligt bruin, op de borst ügter dan op de rug, de uittërlijklle flag-pennen zijn zwart ; het overi* ge der wieken of vleugelen is wit, bovenwaarts met een groote oranje vlek, boven dec?e vlek zijn kleine zwarte vedertjes ,• het geheeie onderlijf en de billen zijn mede zwart; de ftaart is Van boven even eens gekoleurt-, dog- van onderen wit met kleine zwarte flippen; de pooten en vingeren zijn vleesch-koleurig en de nagelen zwart; deeze vogelen huisvesten in Noord-America. XXIII. Zomer-taling ; in 't latijn Anas circia ; en door
de Franfchen Cercelleen Sarcelle genaamt; (Anas macules alarum varia, linea alba fupra oculos, rostropedibusqueci- nereis, Linn. Faun. Suec.) deeze vogel die veel kleinder dan degewooneeewifc, koomt in maakzel volkomen fne6 dezelve overeen; de wangen en keel van het mannetje zijn kastanie-bruin, dog die van het wijfje met wit gèfprenkeld s in beiden is het lijf vanbovenen bruin, en van onderen geelagtig wit met grauwe Vlakken; de borst is ros-verwig; op de vvieken is een goud groene vlak in 't wijfje van onderen, met een witte ftreek, dog in het mannetje van bovenen; in beiden is de bek zwartagtig, en de pooten lood-koleurig. Menigvuldig worden de Talingen in de moerasfen, en aan de Europifche zeekusten gevonden en in de kooijen gevan- gen : Een Taling die jong en vet is, word verre in fmaafc. boven een Eend-vogel gehouden. XXIV. Winter-taling; in 't lat. Querquedula; (Anasmaafr
la alarum vïridi, linea alba fupra oculos, Linn. Faun.Suec.") is de.grootfte zoort van Taling, dieookwe\middel-eené genoemt word ; in koleur koomt hij genoegzaam met de voo> rige overeen ; deeze word in de zoete wateren van Europa 'gevonden.. XXV. Schijf-taling ; in't latijn.Créera; (Anasmacuî*
alarum viridi,. linea alba fupra infraqjie oculos, Linn. Faun. Suec. ) deeze word om deszelfS kleinheid door de Fran- fchen petite Sarcelle genoemt, en koomt genoegzaam meC de beide voorige in koleur overeen; dezelve onthoud'zig ook in de zoete wateren. XXVI. Kleine Americaanfche Taling; in 'tlat. Anas minu*
ta ; (Anasgrifea, auribus albis remigibus primoribus nigric antibus, Linn.Sijfl.Nat.) Edwards tom.ïll.p-i57-noemC hem k petit Canard bruri& blanc; deszelfs groote koornS ge»-
|
|||||
•EEN.
-pnoeezaam, met de gewoone Taling overeen, enge-
life van eeftalte ook volkoomen na dezelve,dog de ko- leur verfchilt 'er ten eenemaalen van ; zijn bek is zwart op de boorden getand; het einde derboven-fnavel, »min of meer omgeboogen of gehaakt, de vederen welke de bek aan zijne wortel omringen, zijn zwart; de kop is-bruin, aan ieder zijde meteen witte vlak; insgelijks is de hals en •tbeginzel van de borst; de rug, vleugelen en ftaart zijn donker-bruin ; het grootfte gedeelte van de borst is- witag- tig met ligt bruin gemengelt, de bouten en vederen onder de ftaart zijn beurtelings ligt en donker-bruin geftreept ; de pootenen vingeren zijn zwartagtig, met een donker-roo- de weerfchijn, de nagelen_ ziju zwart; zijn natuurlijke woonplaats is Hudzons- haai]. XXVII. Allerkleinfle Taling ; wordende het manne-
tje hier vari door de Mexicaanen CMlcanauthli, en het wijfje Colcamuthli, 't welk wil zeggen, eend die de. ko- leur der Kwartelenheeft, genoemt; BRissoNzegt dat des- zelfs lengte van de bek af tot aan de ftaart toe nauwelijks twaalf duimen kan haaien, zijnde dus de allerkieinfte van zijn geheele zoort; van vooren is zijn kop roet-koleurig ,• het onderfte van de buik is. bleek-ros met bruin-graauwe vlakken; de ftaart-pennen zijn zwartagtig met pik-zwarte fchaften; voorts is hij van boven geheel ros, en van on- deren bruin graauw met wit gemengeld; öp ieder vleugel heeft hij een witte vlek; zijn bek is zwart, en de pooten bruin; hij word in Nieuw-Spanjen, op het eijland i'J. Do- mingo , enz. gevonden. XXVIII. Graauwe Taling; in'tlatijn Anas Rustica;
(Anasfusco-oinerea, macula auriii-nalanimque alba, Linn. Sijft. Nat.) deezeis een weinigkleinder dan de kleinfte on- zer 'hierlandfche Talingen ; het mannetje is over 't geheele lijfViten zwart-bont, en het wijfje van boVenen donker- bruin en van onderen bleek-grauw ; zij worden in Karolina, aan de monden der rivieren menigvuldig gezien. XXIX. Faro- Taling ; door de Ingezetenen van de Faro-
eijlanden, O Edel genoemt ,• deeze word door de Heer Brisson voor de fraaifte van zijn geflagt gehouden ; hij is iets mannelijker als onze grootfte Taling; van boven Is hij zwart-bruin, en van onderen wit, hebbende een zwartag- tigeffreep overlangs op- den kop, die aan de zijden bleek is, dog om de oogen wit; deszelfs agter-hoofd is wit en. zwart-bont; de keel en onderhals met bruine vlakken; op ieder zijner wieken heeft hij een bruinagtige rosfe vlak, en zijn vijf uitterfte ftaart-pennen zijn wederzijds graauw, met wit gerande uiteindens ; de bek is zwartagtig, en de pooten lood koleurig na't bruine hellende; de naam van Fan-taling geeft genoegzaam zijne woonplaats te ken- nen. XXX. Gehapte Taling ; in 't latijn Anas Galericulata ;
(Anas crista dependente, dorfoque postico utrimque penna recuryata, compresfa elevata, Linn. Sijfi. Nat.) door Edwards torn. II. tab. CIL natuurlijk.afgebeeld en onder de naam van Cercelle delà Chine befchreeven ; deeze won- derlijke vogel is van groote zo als onze gewoone Taling^ en deszelfs koleuren zijn alzo fraay als het maakzel zijner vleugelen zeldzaam is; de bek is als die van degemeene Jaling, vm een donker rosagtigekoleur ,• de oogen zijn orumagtig,- de zijden van de kop, van de wortel der bek tot aan de ooren toe, zijn. wit in 't midden van welke de oogen geplaatst zijn ; de kruin van het hoofd is fraai) groen ; van boven de ooren af na agteren toe is aan ieder kant een «reep van purpère vederen; onder deeze ftreepen zijn de Teaeren op het agterfte van 't hoofd groen, en. alle deeze |
|||||||||||
vederen zeer lang zijnde, vormen een zoon van kap cf
kuif, die hij een weinig kan oprigten ;. de. vederen van het agterfte gedeelte der hak en een weinig van vooren, zijn fmal en puntig, zo als die van een haan om de hals, van koleur fraaij rood eenigzints na den geelen hellende;- cfe borst is bleek purpcragtig; aan 'tbenedenfte gedeelte dei hals van ieder kant der borst is een vlak uit twee zwar- te en een witte ftreepbeftaandeV de rug en dék-vede« 'ren der vleugels, zijn donker-bruin met een weerfchijn' van blauw en groen; de flagpennen zijn zwart met wit- te boorden; 't geen deeze vogel aanmerkelijk en vreemd maakt, zijn twee regt opftaande vederen tusfehen diö van ieder vleugel geplaatst, deeze zijn van een don- ker oranje koleur aan de einden met zwart geboord; de ftaart is bruin, met een blauwe weerfchijn ; de buik 'en het opperfte der ftuit zijn ligt blauw met gebogene wit en zwarte ftreepen die beurtelings verwisfelen.; de pooten en vingeren zijn oranjé-koleurig ; de vliezen tus- fehen de vingeren aard-koleurig en de nagelen zwart; dee- ze fraaije vogel word in China gevonden. De verfchillende zoorten van het Eenden-geflagt' dus?
befchreeven hebbende ; treeden wij tot de gewoone Hok-eenden te rug; en zullen de manier, hoe dezelve- aan te fokken, op te voeden, .'er het meeste voordeel mede te doen ; als mede om de;-mIde eenden te. van- gen, en op Verfcheidene wijzen fmaakelijk tot (pijze te bereiden ,• na ons vermoogen aan den leezer mededee* lei:. ''" De eenden zijn zeer gulzig en onverzaadelijk," ze Hok-
ken altes op, wat hun bijna voorkoomt,, kikvorfchen, padden, muizen, /pinnen, wornien, visfehen, enz. ; ' zi| eeten alle orrzuiverhedén, die men wegwerpt ; anders is haar kost ook gras en kruiden, graanen, haver, gerst, gort, brood, enz. ; in het flijk en water te fnateren, is haar vermaak , en zonder water kunnen ze niet wel aar- ten ,• zij hebben een- loome of zwakke .gang , maar zijns goede vliegers, zwemmers en duikers, want ze duiken fchielijk onder water, als hunne vervolgers hen te na koomen ; wanneer 'er verandering, van weer, regen1 of onftuimige lugt op handen is, febreeuwén ze meer als na gewoonte, klappen met' de vleugelen, duiken en fpee- len in het water. De eenden beginnen heel vroeg eijeren te leggen, en
leggen alle dagen een langen tijd, als men hen dagelijks de eijers uit denesten neemt, en'er maar één of twee in leggen Iaat, of'er maar een witgeverft houten eij in legtl De.eende-eijeren zijn doorgaans een weinig grooter en dik-fchilliger, ato die der gemeene hoenderen ; ook is de dooijer grooter en roodagtiger ; haare koleur is; ^Ömtijds witagtig, zomtijds en wel meest groen- of blaaüwngtig; maar haar finaak is, uit de dop gegeeten, zo goed niet als die der hoenders, dog in zaufen, koeken, enz, zijn . ze evengoed, en zelfs beter, dewijl ze niet alleen groo^ ter, maar ook vettelljker en nog voedzaamer zijn. Wat het vleesch der eenden betreft, het .zelve fs
fmaakelijk, als het wel bereid is, en voedzaam, maai: vereischt een goede maag', dewijl het wat hard te vèrte»«- ren is; dog de vilde eenden zijn van een beter fmaak ',. als dè tamme; maar men moet geen eenden totfpijze be- reiden , die ouder dan één jaar zijn, want zulke zijn taai en onfmaakelijk. De lever gedroogt of gebraaden en ge- geeten, word zeer gepreezen in de leverloop; het vet is weekmaakend, verzagtend, en ftilt de pijnen. |
|||||||||||
C3
|
|||||||||||
f
|
Hot
|
||||||||||
EEN.
verfcheidene dagen of weeken weg, eer men ze wed«
ziet; ook gebeurt het in deeze en andere waterrijke Pro- vintien dikwils, daar men veele eenden houd, datdeeen- den hunne eijeren buiten de nesten verre weg hier of daar in het riet leggen , dezelve aldaar uitbroeden, en dan met een geheele fwerm jonge eenden te huis koomen. Hier te lande maaken de Landlieden de nesten der een'
den van ftroo gevlogten, dierondsom digt zijn, hebben- de een ronde buik van anderhalf voeten wijdte, en daar aan een hals, welke van vooren open is, daar de eenden door in het holle nest kruipen,- zijnde de gedaante dee- zer nesten als een leggende ampulet-vles ; deeze nesten maaken ze aan ftaaken .even boven het water vast, die ze in het water niet verre van de oevers geflagen hebben, op dat 'er geene ongeditrtens zoude kunnen bijkoomen, en in welke de eenden haare eijeren leggen en uitbroe- den, vervolgens met de jongen terftond te water gaan, zo dat de Landlieden 'er niets of weinig mede te doen hebben,- anders ais 'er geen of weinig water omtrent is, maakt men haar, om te leggen en te broeden, een nest hier of daar in het huis, of Hal, of in haar nagt-hok, van los ftroo. Het voeder dat men aan de oude eenden geeft, is ha-
ver, gerst, paarde-boonen, of zemels en masch, m watet geweekt; ook wel kools- en Jalaads-bladen , en andere groente; men kan ze ook met eikels voeden, op plaat- 'zen daar men dezelve heeft, die ze gaarne lusten; dog in de zomer heeft men ze weinig te voeren, inzonder- heid als 'er water omtrent is, want dan zoeken ze in 'C water en flijk haare kost, en gaan ook buiten het wate* op "het land te weiden ; is 'er geen water, of als 't wa. ter in de winter digt gevrooren is, dan moeten ze's nijgts een hok ergens op de grond binnen huis hebben, daar ze 's avonds ingaan, en dat men alle avonden moet flui- ten , om ze voor het ongedierte te beveiligen ; want alt 'er water is, blijven ze doorgaans nagt en dag op het water , zelfs in de fhengfte koude, zo lange het water niet digt gevrooren is; dog men kan ze gewennen , om 's avonds tehuis te koomen, door middel van haar tegen den avond wat eeten te geeven. Geduurende den tijd dat de wijfjes-eenden broeden ,
en de jongen opvoeden, worden ze zeer mager, inzon- derheid in de eerstgenieidetijd, dewijl ze als dan weinig eeten, gelijk ook de erken of mannetjes in het voorjaar in de teeltijd zeer vermageren ; maar ze herftellen zig daar na wel ras wederom in haare voorige kragten en vetheid, en zijn in het najaar en den winter het vetfle ; in het laatst van Maij beginnen de mannetjes te ruijen of hunne vederen te verliezen, maar de wijfjes niet eerder dan omtrent het einde van Junij, na dat ze haare jon- gen groot gemaakt hebben; in welke ruitijd dezelve nieü kunnen vliegen, tot dat ze weder nieuwe vederen ver- kreegen hebben. Het mannetje of de waard word gekent daar aan, da6
hij op de ftaart eenige omgekrulde vederen heeft, ook is hij doorgaans iets grooter, als het wijfje, anders ge- koleurt, en roept niet zo veel, heeft ook een doffer ftem, hij bemoeit zig niets met het broeden, gelijk de haanen, maar Iaat zulks het wijfje alleen verrigten. Nuttigheid der Eenden.
De nuttigheid der eenden beftaat ten dèelein haar« eijeren, ten deele ook in de eenden zelve, om ze tot fpijze te gebruiken ; dezelve kunnen derhalven van veel »ut
|
||||||
,,$» -EEN,
Hot mm de tamme Eenden aanvokt ty,
onderhoud. Men kan niet wel eenden houden., als 'er geen water
omtrent de woonplaats is, want zonder dat tieren ze niet, maar kwijnen, worden ruig, onaanzienlijk en ma- ger , leggen ook weinig eijeren ; maar hebben ze water, daar ze zig in kunnen wasfchen en baden, zijn ze fleu- rig en glad; daarenboven zijn ze gaarne in wateren daar veel riet.en biefen groeijen., daar ze zig in kunnen ver- bergen , als mede daar veel water-linzen voortkoomen, die ze gaarne eeten ; daarentegen zijn de Turkfche een- den (No. VI.), die men dikwils uit liefhebberij houd, lie- ver op het drooge, dan in het water, als waar in dce- !Ze niet wel kunnen te regte koomen, of lange duuren. Om jonge eenden aan te fokken, zo moet men de een-
He , zo dra menlziet dat ze broeds is, het welke men daar aan ontdekt, als zij op het nest zitten blijft, om te wil- jen broeden, 12 of 15 goede verfche eijeren onderleggen, ad zal ze dezelve wel uitbroeden , want ze zitten door- gaans heel vast en verlaaten de eijeren niet, gelijk wel de hennen doen. Dog men kan de eende-eijeren ook door hennen of kalkoenen laaten uitbroeden, zijnde de laatfte bier toe het best, dewijl die ook vier wecken zitten te broeden, gelijk de eenden, en daarenboven heel vastzit- ten ; maar de hoenderen haare jongen in drie weeken uit- broedende, zo verlaaten ze veeltijds de eende-eijeren, •alvoorens ze uitgebroeid zijn. Aldus kan men jonge tenden aonfokken, zonder eenden te hebben, naamelijk als men de eijers van elders koopt ; zo dra de jonge eenden uitgekoomen en wat droog geworden zijn, loo- pen ze tot het naaste water, om daar in te zwemmen cd te baden ; laatende haare'ftief-mocder, de hen of ■kalkoen, op de kant van het water zeer verleegen roe- pen en fchreeuwen, zo lange ze wil en kan , tot dat ee van zelfs weder uit het water naar het eetens-bakje koomen ; het welke niet onaartig en fpeculatief te zien 4S.
Men geeft de eerst uitgëkoomene jonge eenden in het
begin wat gekookte en gehakte eijeren met wat fijne gort van haver of gerst of brood-kruimels gemengt, en met water bevogtigt, en men zet haar een vierkant of rond Jaag water bakje voor, dat men tot aan de boven-kant in de aarde graaft, en met water vult, om daarin te zwem- men; 't zij dat 'er anders water omtrent is of niet, om ze eerst wat bij huis en aan het eeten te gewennen ; daar «a kan men haar gort, zemels of brood'm iv<ztergeweekt, geeven, waar onder men wat fijn gehakte heete of kleine netels mengt, die voor haar gezond zijn, en dezelve doen groeijen ; ook wel gehakte kool-bladen met zemels en masch of wat brood en water gemengt; ook doet men haar wat water-linzen in de waterbak, als men die bekoomen kan ; vervolgens laat men ze, als ze verfcheide dagen oud ge- worden zijn , te water gaan, zo zullen ze van tijd tot tijd wederuit het water bij het eeten koomen; ondertusfehen moet men zorgvuldig acht op dezelve flaan, dat ze niet van roofvogels en ander ongedierte gerooft en vernielt worden, weshalven men ze ook 's nagts in een digt hok opfluiten en bewaaren moet. Hebben de eende-hiikens een eend tot haar moeder,
en dat 'er water genoeg bij 't woonhuis is, dan hebben .zozo veele moeite en kosten niet nodig, omze op te kwee- ken ; want dan zal de moeder den geheelen dag met liaar op het water blijven , en ze zullen aldaar haar kost zoekenj ja ze blijven dikwils, als 'er ruime waterenzijn., '■ . ..
|
||||||
'EÉN.
*iut2iînop plaatzen daar veele wateren omtrent zijn, om
dat ze dan weinig kosten en moeite van onderhoud nodig hebben ; maar ontbreekt het water , en dat men ze het .«jeheele'jaar door met voedzel onderhouden moet, dan zijn dezelve meer na- dan voordeelig, en men zal dan beter doen, als men evenwel eenden houden wil, alleen 0m ze tot fpijze te gebruiken, dat men ze in de herfst flagt, en in het voorjaar weder andere, door middelvan hennen of kalkoenen en gekogte eende-eijeren aankweekt, 20 als boven gezegt is; want de kosten en moeite,, om ze het geheele jaar te onderhouden, zoude meer bedraa- gen, als de eijeren waardig zijn ; dog ontziet men de kosten voor het voeder niet, zo moet men op waterloo- ze plaatzen Turkfche eenden houden, aangezien die ook veele eijeren leggen, en veel grooter in de pot zijn j heb- bende daarenboven ook een zeer fmaakelijk vleesch, dat eenigzins na muscus fmaakt ; dog ze zijn zeer gulzig, en hebben veel voeder nodig. Men heeft van de geflagte zo wel tamme als wilde een-
den ook de nuttigheid van de kleine vederen of dons, hoe- wel dezelve zo goed niet zijn, als die van ganzen, en men kan ze ook niet wel aldus levendig plukken. De mest der eenden is fcherp , als die der ganzen , en
Van geen of weinig nut tot bemesting der landen. Hoe men de Eenden mest. .
Om de eenden vet te maaken, heeft men niets anders- te doen, dan hen veel haver, gerst, of ander graan in het najaar te geeven, met in dobbelfteentjes gefneedene geele peen , zo zullen ze binnen korten heel vet worden ; maar men moet ze op geen hok vast zetten, gelijk men de ganzen doet, want dan neemen ze meer af als toe, dewijl ze de vrijheid beminnen, om iu het water „ ilijk <Ki mest, enz. te fnaateren. Verjcheide manieren, om wild» Eenden te-
vangen. De netten , om eenden te vangen, hebben maazeH van drie duimbreed. Hetbovenfte van dit net moet van vijf en dertig tot veertig maazen zijn ; de lengte moet zijn ■ van vijf tot zes roeden. De draad moet dubbeld zijn, «n fterk gedraait, om fterk genoeg voor het water te zijn ; voorts bruin geverft, en met olie doorgetrokken, om minder in het water te verrotten. Eerfie manier, om Eenden met Netten te vangen.
Liefhebbers van eenden met flag-netten te vangen, nouden 'er opzettelijk levende eenden toe, om de andere ie verftrikken, waar toe men zig van de zogenaamde roep-eenden bedient, die zeer na de wilde gelijken; want mlde-eenden willen tot de tamme niet naderen, .en' zig dus laaten vangen. Men moet zeven of agt eenden en zo veel waarden in voorraad hebben ; om bij vermin- dering of verlies van zommige, ten minften vier gereed- te hebben. b De netten können niet gefpannen worden, als in wa-
:r Yan te.n hoogften een voet diep, niet meer. O'm'die de -4Z1]n 'cr de ZF,nci-°evei'ï S°ed toe, en zomwijlen den v^ ' flG 0nder water ftaan- Men vangt de een- Plaàr t de pluvieren. De Figuuren op de veertiende at tooneri, hoe de netten gefpannen worden. Vast t^r 'ang aIs he£ net ls ' loode' k°getó aan de grand
&.<& . Î m-ec een tusfchen-ruimte van een voet, ter
SwVan de koorde Q.S.:(zie.de rfte Figuur) om het
5 aiefi te uieiaerte-doen zinken; ch ten einde de em-
|
KEN
|
||||||||
*fc
|
|||||||||
ife» , zijnde onder het net gevangen, het aan die zij-
de niet können ontfnappen. Gij ziet deeze loode kogelä in de Figuur langs de koorde Q. S. Men fteekt ook verfcheide houten haakjes langs den
rand van 't net A. B. C. D. tegen over hem, die de koor- de houd, om dezelve gefpannen te houden ; of men maake 'er ook fluides lood vast, ten einde de gevange eendcft niet opvliegen. De katrol V. enX. moet onder't water verborgen zijn,'
om van de eenden niet gezien te worden. Het hutje moet van eenige kleine takken, met ftroo of riet gedekt - gelijk dat van de pluvieren zijn, ftaande aan de zijde van 't water. Als men nu het net wil fpannen, móet men eenden en waarden nemen, en de eenden aan de pooten vast maaken, zettende zommige voor de koorde S. en do andere agter, afgetekent door Y. die zwemmen, en de voorgeworpe 'graanen opzoeken. De waarden laat men in het hutje. Wanneer nu een troep wilde eenden voor bij vliegt, laat men een der waarden vliegen en zig bij dezelve voegen, in méninge, zijn wijfje daar onder te zullen vinden; het welk hij daar niet vindende, het zei« ve al roepende lokt. Het wijfje vast gebonden zijnde, en de ftem van den waard m delugthoorende, fcbreeuwt; de waard wederkeerende, werpt zig in 't water bij zij» wijfje; welk voorbeeld de andere volgen, zig bij de ove- rige wijfjes voegende : Zo dra men dat bemerkt,, haalc men het net met de koorde toe, om ze te vangen én te dooden, laatende de waarden alleen. Vervolgens fpaaû men het nel andermaal, gelijk te vooren. Het gebeurt dikwils „ dat de waard zijn wijfje niet hoort *
het zij door een contrarie wind, of dat het zelve nie* haastig is, om hem te antwoorden; in welk geval me» een waard moet laaten vliegen, of wél twee zaamen, e» gij zult den geheelen troep zien mede koomen-. Als het water onklaar is, of dat het eenigzins regent,'
of mistig is, is het de beste tijd, om eetiden met nein ten te vangen. Tweede monter, om Eenden met Netten te vangen.
Werpt uw oog op de tweede Figuur, Plaat 14. vertoeft
nende twee netten, welke beide zijn gefpannen terplaats van min of meer een hafve voet water, om daar door. bedekt te zijn. Waarom zij, die met deezé netten om- gaan , en daar mede de eenden vangen,- doorgaans gelaarst zijn. Deeze netten worden gefpannen op dezelve wijze, gelijk de leeuweriks- of zogenaamde ortolans - net- ten; en men heeft 'er het navolgende maar bij in agt'tg neemen. ■■ '■'-.' '- ■' r:'' -; »ij De ftokken B..G.E. G. moeten-van ijzer zijn,, en ze-
ven of zeven en een halve voet;lahg, maar de diktÊ' naar proportie; de pennen Ä.F. moeten fterk en lang zijn anderhalf voet ; de andere pennen D. H even fterk,1' hebbende iedereen koord D. C. lang drie roeden ; ende andere G. H. eene van drie voet minder. Het net M. 0~ • moet ftokken hebben, zijnde drie duim, of een halve voeft langer, als, de andere r het hutje K. moet agt of negen roeden yan de netten zijn,- dèknoop N. van dé koord, aan welke twee andere koorden N. G. en N- O. vast zijn,. is'van de eerste ftokken vijf'of zes roeden,'; énnaârmaate dat alle deeze koorden der netten fterk gefpannen zijn,, fteekt men de houte pennen, anderhalf voet lang, aan- de zijde van I. L. ën M; O. om de ftokken daar onder vast te houden, welke anderzins niet onder water zouf den blijven ; men laat ze daar onder van daan koomen, als men de koorden K.N. trekt of ophaalt. ' Me»
|
|||||||||
Mg*
ter plaatze, daarzïg de eenden veeltijds onthouden ; fteektf
het eind V in de grond, zo dat de ftokken daar de flrik- ken aan vast zijn, bedekt worden , en de flrikken gantsch open op het water drijven; werpt vervolgens graanen rondsom boven .de kruisfeling fteekende ftokken; en zo 'er kruiden of eenige groente op de grond van het wa- ter is, waardoor dit gevogelte belet word, de graanen te zien, moet men eenige tegelen of fchalien in 't rond leggen,' en daar het aas op werpen , zo dat de eender» willende eeten, in de grond van het waterflobberen, er» het hoofd in de flrikken Ileekende, vast gehouden wor- den en geworgt. Vijfde manier; om Eenden met Viseh-haaken te
vangen. Veele Landlieden en Schippers, die de eenden door-
gaans in broekland en moerasfen zien, ftellen zeven o£ agt douzijn visch-angels met aas daar aan vast gemaakt; men gebruikt hier toe verfcheidene zoorten van aas, als' eikels, honen, flukken vleesch, kleine vischjes, kikvor- fchen en pieren. Neemt zo veel flerke fhoeren, en vier of vijf voeten
lang, als gij visch-hoeken hebt; maakt aan elk één vast, gelijk die met de letter G. Plaat 14..onder aan te zien is^ gij moet ze aan weerzijden in de grond van het water ftellen, doende de visch-angel H. in de eikel of booneF. - de visch of kikvorsch C. de pier V. of eenig ander aas ; werpt 'er eenige dagen agter een graanen, om ze der- waarts te lokken; zo dra als ze op het watervallen, en aldaar het aas vinden, zullen ze het zelve gretig opflok- ken; en als ze van plaats meenen te veranderen, en ge- voelen dat ze vast zijn., .worden ze zo veel fterker door den visch-angel te rug gehouden, hoe ze meer moeite doen om weg te vliegen; men moet deeze plaats's morgens en' 's avonds bezoeken, om 'er die geene, die reeds gevan- gen zijn, van daan te haaien. Zesde manier; om wilde Eenden te vangen.
In deeze Nederlanden , inzonderheid in de Provincie».
die:aan de zee paaien, worden jaarlijks een overgroote menigte van wilde eenden gevangen in de zogenaamde eénde-kooijen, het welke op de volgende wijze gefchied. Voor eerst moet men weeten , dat de kooijen een wa-
ter of ruime vijver hebben, die met een heining omringt en verder met boomen en bosfehaagie rondsom beplant is f hebbende ook een huis digt bij de vijver inhetboscb, waar in de Kooiker of Vogelvanger woont, en waar uit hij het water in het verborgene overzien.kan ; op deeze vijver houd de Kooiker een partij roep -eenden (No. IX.), dje na de wilde eenden zweemen , maar bijna . geduurig ' roepen en fchreeuwen; waardoor de voorbijvliegende wilde eenden' aangelokt worden, om bij deezelok-eenden indevij- , ver. neder te vallen; ook vliegen zbmmige van deeze een- den uit, en leiden de wilde eenden met haar tot deeze vij- ver ;''wanneer dan de Kooiker bemerkt, dat 'er wilde een- -den .zijn, laat -hij een klein hondje,.dat daar toe af- gerigt is, en daar de eenden vrees voor hebben, rondsom de. vijver lóopen, wâar door de wilde eenden in gezel-; fchap van de roep-eenden, allengskens vooruit gedreeven worden, naar een zekere plaats , daar een overdekte gang van netten gefpannen is ; als dan de Kooiker ziet dat de wilde eenden door de tamme tot onder het net ge- leid zijn, word het zélve door middel van een ander net aan een touw gefloten,' en men jaagt ze vervolgens, in groote fuikenj die san het eind van de overdekte gang. • ffljni |
||||||
«9*
, Men maakt de.wijfjes dei,eenden in den ingangvan Y.
Vast, houdende de waards- in het hutken, om 'er zig van te bedienen, gelijk boven in de eerste manier gezegt is. Het is niet noodig dat de wilde eenden zig in 't water gezet hebben , om de netten ts trekken, aangezien men ze. ter zelver tijd vangt, als ze zig daar zetten: Men aieet de tamme eenden en waards tekenen, met hen een lapje aan de fchenkelen te binden, om ze met de ande- ren-', die onder het tiet zijn, niet te dooden. Een derde manier; om Eenden met VogelUjm
te vangen. Deeze jagt word op de 13 Plaat,in het hovende van't
jjencedenfte deel vertoont. Neemt 3 of 4 pond goede ou- de yogèi-lijm; werpt-op iedei;pond 2 handvol fijngeftooteii houts-keol^, asch van verbrande kalk, en een nootedop vol tqomïfl/wj'inerjgthet en roert het een vierendeel uurs on- der malkander, en ftrijkt 'er een of meer koorden me- de., ieder van tien of twaalf roeden ; brengt 2e ter plaat* ze, alwaar zig de wilde eenden-gemeenlijk onthouden, fin fpant ze op- de navolgende wijze; Neemt een fchuit, in geval gij zelfs Jn ,het water niet
wilt gaan., en draagt de koord tusfehen de .biezen, of andere groente, daar zig de- eenden onthouden ; fteekt twee ftokken A. B. zo dat de opperfte einden waterpas Jçopmen te_ ftaan , en bind daar de koord ftijf aan , de- welke op het waterzal drijven dóór de biesbosjes C. D. É. F. G., wanneer de eenden tusfehen de kruiden zijn, zónder ophouden voortgaande tot aan de koorde, diehaar zal ophouden; en wanneer ze zullen willen vervliegen , zullen .hunne-vlerken worden tegengehouden, en zij al fladderende en. zig; afmattende verdrinken; dit kan ge-. fçljieden ter plaatze, alwaar een overvloed van dit ge- vogelte is, yoprnaameüjk als men veele deezer koorden. *e gelijk fpant; ■ 9'3 • ", - \' V-i-',", : *, 'I i ■■. tj& ■■-■j 1. .s --j ùî\ i
Vierde manier; om Eenden in 't water met Strikken
of Valflrikken te vangen. 'Eenden 'laaien ..zig gemakkelijk met .flrikken vangen,
aijnde gemaakt;'ter.-plaats, alwaar maareen halve voet water is,; als bij voorbeeld op een overgeftroomde wei-- de.; men moet opmerken, waar dat gevogelte wel meest. pleeg te koomen, en aldaar drie dagen agter een graancn- flrooijen, om ze derwaarts te lokken,' want als zij daar eens .van gegeeten hebben , zullen ze dagelijks ter zel- ver .plaats wederkeeren. - $\$ gij ze dan daar ter plaatze vernoomen hebt, :zo_
fpant zes of agt douzijn flrikken van paarde-hairgemaakt, twee of drie aan malkanderen, .gelijk in de eerfte F;iguii'r' op Plaat 1-3., beneden; -knoopt ze: vast aan de uiterftc ein- dens der ftokken I. K.L. M. N. O. en fteekt ze dusiü. dp . aarde, ,dat het. uiterfte einde, der flrikken eenigzïns. njet water bedekt zij; werpt graanen onder de flrikken,,' en ziet 's morgens en.'savonds daar na; wegneemende die «l zwemmende bij de poot en-, of flobberende. en ,ee- tendfi. bijrden hals gevangeivzijn. '. ". u ,:,-.' ■■'.' ,Menff»ant ook flrikken op'die wijze, .gelijk'als'.in dé
tweede Figuur vertoont word ; neemt een .paal.ï. V. lang ' omtrent twee voeten, naar de diepte van het water, door-: bport hem niet verre van het opperfte einde van T.,fteekt: een ilok P. S. door deeze gaten,, en een ander. kruisfe_- lingQ. R. ; deeze twee flpkkeji moeten omtrent'één duim, dik .zijn; fteekt ze 'er fterkJn, maakt aan_qlkein.de dee^. zer ftokken drie of vier flrikken van paarde hairen Ps Q.< ft„ S. vast; deezé, ftokken dus zijnde, geftbikt",; draa'gjt.ze''.J; |
||||||
J
|
||||||
EEN1.
|
EEN. I
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
»I.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
?"n • aldus dezelve gevangen-zijnde, gaat het dan fchie- 'er een paar bosfen^or««/, en eenige Rruiketi endfoh bij,
ï'kàan het omdraaijen der halzen van de wilde eenden, fruiten het gekerftzijnde, zaamen in boter,- als dan doen
' beo maakt daar na alles voorts weder in ordre, om ze de eenden, die in een koek-pan in boter bruin gefruit
en, , w,;itje eenden te verwagten. en op de borst met wat heele kruidnagels beftooken zijn ,
'"noch bij deeze iacht of vangst moet 3lles zeer ftil toe- daarbij, metgenoegzaame bouillon en haten het zaamen
eaan want als de wilde eenden maar het minfte gedruis gaar kooken, 'er wat zout, peper en broodkruim, ofge-
vernéemen, of maar eenige rook ruiken, gaan ze wel itooten biscuit bijvoegende; gaar genoeg zijnde, word
Iiaast ihiikèn; om deeze redenen is het ook, dat de kooi- het opgedischt.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.-. dewijl ze voordeel aan
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Soup van Eenden met Ajuin.
Neemt een bord vol kleine ajuinen, fchilt ze en fnijd ■ c ,;, A.r, !ü;., inzonderheid in de vang-tijd, dat in de ze in fchijven, doet ze dan in een pan met heete boter.
herfst en winter tot in het voorjaar is ; dog in de winter en fruit ze tot dat ze geel worden ; daar na doet ze in
zijn de eenden doorgaans het vetst. een casjerol met goede jeu, en wat petercelie in een bos«
Het is zeer aanmerkelijk, en men moet zig waarlijk je gebonden , en laat ze week of gaar kooken , 'er een
verwonderen, van waaralle die eenden vandaan koo- weinig zout, geflooten peper en kruidnagels bijvoegende; ■
men, die 'er jaarlijks in deeze Nederlandfche Provintien als gij dan wilt aanrigten, zo neemt de eenden, die aan
in eèn ongelooflijke menigte op de laatstgemelde wijze het (pit of anders moeten gebraaden zijn, legt ze in de
gevangen worden; temeer, dewijl men 's zomers geene fchotel met wat geroost vitte-brood, en doet de ajuinen
of maar zeer weinige, dat bijzondere zoorten zijn, in met het nat daar over.
deeze landen verneemt; en wat word 'er ook niet al een overvloed in meer andere noordfche Landfchappen gevan- Wilde Eenden toe te rigten.
gen. Zommige zijn van gedagten, dat de wilde eenden De eenden wel uitgenoomen en wel gezuivert zijnde,
(te^weeten die van de vangst overgebleven .zijn) tegen doet 'er wat petercelie, eenige lauriers-bladen, en ééa :
het voorjaar en zomer naar de heel noordelijk gelegene ziepel in, kookt ze in wateren zout gaar; maakt dan een :
landen, als, naar Groenland, Island en andere in het zaus op de volgende wijze: Neemt goede peper-wortel,.
.noorden gelegene landen en eijlanden gaan, om aldaar wrijft die klein , doet ze in een pannetje met een glas vol
te broeden en jongen te teelen , en vervolgens tegen het half water en half wijn azijn , een goed iluk boter, wat
najaar, wanneer het water aldaar begint digt te vriezen , gewreeven witte-brood of tweebak, zuiker naar believen,
van daar met de jongen weer om koomen , om in de en eenige citroen-fchijven, zaamen helder doorgeftopft I
zuidelijker gelegene warme landen en opene wateren haa- hebbende, rigt de,eenden aan, doet'er het vulzel uit.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gr
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
re kost te zoeken , die ze als dan in het koude Noorden
niet langer kunnen vinden; deeze gedagten fchijnen ook geheel niet onwaarfchijn lijk, wammen weet onder anderen van de groenlands-vaarders, dat 'er in de zomer een over- groote menigte van allerleij wilde eenden in Groenland gevonden worden te broeden, zo dat 'er aldaar op de zee-kusten bijna het eene nest digt bij het andere gevon- den word, en de verfche eijeren tot een goede verver- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de zaus overheen.
Men doet 'er ook wel een eijer-zaus over, gelijk men
bij visch maakt. Zie op het artijkel BAARS , pag. 126.; ook eet men ze wel met een goede mostertrfaus. Op een andere manier, zeer fmaakelijk.
Neemt fpek inriemtjes gefneeden, wentelt het in wat zout, geftooten peper en kruidnagels om , en lardeert 'er |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•fching voor de zee-lieden dienen. Maar wat is de ree- de wel fchoongemaakte eenden mede; vult dezelve van
den, zouw iemand kunnen vraagen, dat deeze eenden in binnen met wat thijm, petercelie, 5 à 6 laurier-bladen,
het voorjaar wederom na die noordelijke gewesten kee- en in ieder vogel een ziepel; doet ze dan in een pan of"
ren? mogelijk is het, om dat ze aldaar geruster kunnen casfcrol, giet 'er half roede" wijn en half water bij, zo
zijn en in haar teeling niet geftoort worden, of om dat veel dat ze niet geheel daaronder leggen, en laat ze gaar
ze als dan aldaar tellens een haar gevoeglijker voedzel vin- kooken; dan maakt men een faus van beste boomolie en.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verfcheidene manieren om de Eenden tot fmaakelijke
fpijzen te bereiden.
Soup van Eenden.
|
mustert, door malkanderen geklopt, daar men een ci-
troen in drukt, doet 'er gehakte ziepels of chalotten met peper en zout bij, en klopt hei- om te binden; wanneer men dan aanrigt, doet men het vulzel uit de eenden , legt |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neemt heel kleine zoete raupen of knollen, fchilt ze, ze op een fchotel, raspt 'er wat muscaat overheen, legt
of fnijd uit groote raapen met een bijzonder'daar toe de laurier-bladen boven op, en geeft de faus 'erbij; dog gemaakt klein hol-rond fcherp ijzer, ronde raapjes , men kan 'er ook wel een andere faus bij maaken, als |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mm die in boter, giet dan goede bouillon of jeu op de boven.,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bruine raapen, en laat het kooken tot dat de raapen gaar Nog anders.
zijn, een weinig peper, zout, foelie en kruidnagels, met Kookt de eenden in water half gaar, legt ze dan in een
wat krutm y,an witte-breod o?geflooten tweebak tegen het casferol of pan, en doet 'er een paar ansjovisj'm bij, een de Cr, J voeSende; ondertusfehen moet men de een- glas verjus of citroen-zap, wat moriljes en boter in meel we' v lMi ' °f in de pan braaden , en dezelve een omgewentélt, voortsmuscatenoot, kruidnagels en peper, ^ igvoor het aanrigten in de foup bij de raapjes doen, een boschje thijm, wat zout en bouillon of jeu, zo veel fnnn^ft 1 e even 'aaten doorkooken , anders zou de genoeg is,-, dekt het dan wel toe, en iaathet zaamen gaar |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZT™ lterk naar de eenden fmaaken; als dan legt men ltooven. .n -:
|
ttt
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ri4 de founW!"e"ÄMwrr0ndsom in de-fchotel, en men
jen. aSn ' men kan 'er ook wat caPPers overftrooi- ' Nog op een andere wijze. - Anderen fniïdp Braad de eenden aap het fpit half gaar, -en fnijd in de
II Deel raapen in dobbellTeentjej;, doen lengte over'de borst een diepe kerf, doet ze dan van't
D < fpit
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EEN.
je!, ffoclen van artifchokken, wat geftooten peper, müs-
catenoot, kruid-nagels, thijm, klein gehakte chalotten,. een glas wijn, limoen-zap, boter, geftooten biscuit, en wat bouillon of water; laat het te zaamen gaar ftooven, en dan opgedischt. Hoi men de Eenden braad. <■
De eenden fchoon gemaakt ,"t ingewand'er uitgeno-
men en fchoon gewasfchen zijnde, doet'er eenige jent- ver-befiè'n van binnen in en zet ze in een pot over koo- ien te braaden, met boter en wat water, en een dekzel 'er op, tot dat ze gaar zijn; maar men moet ze geduurig bedruipen, en ook eens of meermaalen omkeeren ; ook onder in de pot nog eenige jenever-befiën leggen. Andere kooken ze eerst half gaar in water en braaden
ze dan vervolgens gaar en bruin in een pot: Als men ze wel bruin begeert, moet men'er op het laatste een weinig meel of fijn geftooten biscuit overftrooijeh. Men kan ze ook in een braad-pan, in een bak-oven
braaden, dat wel de beste wijze is; of men braad ze aan 't fpit, dog men lardeert ze zelden, en men moet ze niet te gaar braaden, nog ook te gaar kooken, want dan is 'er de beste kragt en fmaak uit : Men eet ze met versch ci- troen-zap of azijn, peper en zout; zij fmaaken ook heel goed bij geftoofde witte, roode of boere-kool gegeeten ; gelijk ook 't eende-vet de roode en inzonderheid boere- kool heel fmaakelijk maakt. Men kan de eenden ook eer men ze braad, vullen met
witte-brood of kastanjen, appelen en corinthen; of maakt het volgende vulzel : Neemt goede zuure appelen, fchilt ze en fnijd ze in kleine ftukken, hakt dan wa^ ziepels klein , mengt ze onder de appelen met wat corinthen, ge- poederde kruid -nagels, thijm, witte zuiker of fijroop, naar believen, een weinig zout en wat boter, vult hier mede de eenden en naait ze met een naaide en draad wel toe. In plaats van zuure appelen kan men ook zoete ap- pelen neemen , maar dan moet men ze wat hakken. Om Eenden zeer fpoedig op een fmaakelijke wijze
te braaden.
Hier toe moet men een koperen van binnen vertinde pan laaten maaken , waar op ecu dekzel terdeegen fluite; in de pan twee vingerbreed van den bodem moeten rondomme vijf of zes knopjes gefoldeert worden, waar op men de vogels willende braaden , een van blik gemaakt rond roostertje legt en op die knopjes doet rus- ten , of men kan aan het roostertje drie of vier pootjes - ter hoogte van twee vingerbreed laaten maaken , op dat het dus in de pan kan ftaan, 't geen op't zelfde uitkoomt; de vogels wel geplukt en gewasfehen zijnde, doet men 'er van binnen een weinig peper en zout in, naait hun ter deegen de ftuit en hals toe, fielt dan de pan op een goed kooien vuur met kookend water 'er in tot aan 't blik- ken roostertje toe of even daar boven, legt hier de een- den met het vleesfchige of de borst bovenwaarts op, en fluit de pan met het dekzel toe,, waar op een gloed van kooien of doorgebrand vuur nioet gelegt worden, een half uur dus gébraaden hebbende zonder dat men 'er na behoeft te zien, zo zijn de eenden gaar, men neemt ze uit de pan, en discht dezelve zonder de zaus die 'er in de pan is bij te doen ; wanneer men deeze vogels op ' dusdanige wijze bereid open fnijd, zal 'er een menigte fjeu. uitloopen , men ftroort 'er voorts fijn gewrecven peper en zout op, en drukt 'er een cit> oen over uit, is zeer fmaake- lijk, en veel ligter te vertceren als anders de eenden ge« meenlijk.zijn». . • |
||||||
5P& EEN: :.
fpit af, en-legt ze in een c cerf e rol; neemt vervolgens wat
Jpek, cltalotten, en de lever, de gal 'er afgedaan zijnde, hakt het klein met een ansjovis en wat fijn, geftooten bis- cuit , kruiderijen als vooren, zout en een e ij, en maakt 'er een farce van, doet het in de kerven, die over de borst gelneeden zijn, en giet 'er wat bouillon bij , met een glas wijn, kruiderijen, zout, citroen en wat boter, laat het zaamen gaar ilooven , en dan opgedischt. Op dezelfde manieren, als gemeld is, kan men aller-
lei eenden , zo wel tamme als wilde, groote en kleine toebereiden. Eenden à la glace, hoe hereid worden.
Neemt kalfsvet, wat grof gefneeden en in zout en -pe-
per omgewentclt, hier mede lardeert de gezuiverde een- den; fnijd haar de pooten af en kookt ze met de maag en levers apart; legt de eenden in een casferol met koo- kend water en Rijn]che wijn, wat foelie, kruidnagels, heele peper , zout en twee lams-pootjes, kookt het gaai- en neemt 'er dan de eenden uit, vervolgens doet 5 à 6 laiiwriers-bladen in het'zap en kookt het, tot dat het als een geleij word ; giet het dan door een hair-teems en klaart het met geklopt wit van een eij op de bekende wij- ze; als dan giet het nog eens door de teems en laat het zo ftaan, tot dat men het vet 'er kan affebeppen ; hangt het dan in een glas te lekken over een witte fchotel, dàar de pooten, maagen en Ievei s van de eenden in leggen, dan legt dit bij de eenden in een tinnen fchotel en boven op fchijfjes van citroen , eenige bladjes foelie en eenige fchijfjes van het geleij, dat men.apart op een bordheeft laaten lekken , en discht het te zaamen op. ■Wanneer men een bodem van geleij over de eenden
wil maaken, zo giet men het warme zap in een andere fchotel en men legt 'er de eenden in tot 's anderen daags, als dan keert men alles om in een tinnen fchotel ; maar dan gebruikt men de voeten niet, en de maagen en levers kookt men met de vogels en doet ze dan binnen in dezelve. Is een fmaakelijk eeten. 'f, . • Hoe men de Eenden ßooft.
De eenden wel fchoon gemaakt zijnde, doet ze in een
casferol met een lepel vol of drie gehakte ajuin, wat zout, peper, muscate-noot, een weinig kruid-nageh, twee of drie Icmwriers-bladen, 7 of 8 roofenarijn-bladen, een ro- mervol azijn, geftooten biscuit, en een weinig boter als de eenden inaager zijn, anders niet, water oïbouil- iont zo veel genoeg is om de zaus te maaken; laat het wel toegedekt ilooven, tot dat het gaar is. Ragout of Salmi van Eenden,
Neemt gébraaden eenden, fnijd ze in ftukken, en in een casferol of pot gedaan zijnde, doet 'er bij wat zout, ge- ftooten peper, muscate-noot, kruid-nagels, fijn gefnee- den chalotten en citroen fchil, een glas wijn, wat water of bouillon, fijn geftooten biscuit, 't *zap van een citroen en boter, laat het te zaamen een kwartiers-uur helder ftooven, dan opgedischt. .Men kan in plaats van boter ook een thee-kopje vol
beste witte boomolie neemen, die men'er op het laatst, even voor dat men't aanrigt kan bij doen, en het dan wel onder een hutzelen. Ragout van Eenden op de Franfólie wijze.
-Neemt halfgaar gébraaden eenden, fnijd ze in ftukken,
dóet 'er.bi] kalfs-febietén, truffels, champignons ofmoril-
|
||||||
EEN.
|
EEN- EER.
|
||||||||||||
:5S5
|
|||||||||||||
'■r Men móet hier toe eenden kiezen die jong en vet zijn ; ■ eenpaarig op uït, dat hij door zijne vlugheid nauwelijks
„„ A„vpMe wijze kan men ook talingen en meer gelijk- is te betrappen. -' .'.......:
°y l,(: L'A..„.,„,fo K„a,^n EEMJAARIGE PLANTEN; Plantai, annuœ; zijnde
zulke, die maar één jaar in hèt leeven blijven, en na
bloemen en zaad gegeeven hebbende, verfterven. EENZAAME VOGEL, of Solitaire; dus noemtFit.
Leguat (zie de nederduitfche druk van deszelfs reizen in 4to. Utr. 1708. pag. 50.) een zekere vogel doorhem op het eijland Rodriguez gezien, en bij ons onder, de naam van DOD-AARS befchreeven; zie aldaar. EERENPRIJS; in 't latijn Veronica. Daar zijn veele
planten die onder de geilachtsnaam van Veronica bevat worden; maar wij zullen bier op dit artijkel alleen van drie zoorten fpreeken , die het bekendfte zijn, en waar van de eerste grootelijks medicinaal is; dezelve zijn: 1. De leggende Eerenprijs , of Eerenprijs 't mannetje;
ook Europijche Thee genaamt 5 in't latijn Veronicamas; Veronica mas Jupina £? vulgatisfima ; Betonica Pauli ; (ve- ronica fpicis lateralibus pedunculatis , fohis oppofitis, caule procumbente, Linn. Spec. Plantar.) 1. De regtopflaande mannetjes-Eerenprijs, Veronica mat
ereïïa ; Veronica mas asj'urgens Dodon/ei ; (Veronicafpi- cis terminalibus, foliis oppofitis obtufe f errat is f cabris, caule ereBo, Linn. Spec Plantare) 3. De Veld-Eerenprijs; Veronica praten/is Dodonä:i;
Veronica pratenfis ferpijllifolia; (Veronica racemo termi- nali, fubfpicato, foliis ovatis glabris crenatis, Linn;. Spec. Plantar.) Befchrijving. De eerste zoort groeit uit de wortel met
ftengetjes van een fpans lengte, die tegen de aarde leggen en dikwils uit de leden wortelen fpruiten; haare bladen koomen aan de ftengen en takjes voort, twee en twee tegen elkander over, zijn van een groote vingers breed- te, langwerpig en rondom gekertelt, van koleur licht- groen en met hairtjes bezet, die ze iets wit- of grijs-ag- tig doet fchijnen ; de bloemen koomen boven aan de ftengen aan fteelen airs-wijze voort, zijn klein en licht- blauw van koleur; waarna platte korte zaadhuisjes als beursjes volgen, die klein rond zwarfagtig zaad bevat- ten. > De tweede zoort gelijkt genoegzaam na de voorige, maar groeit niet haare ftengen meer regt opwaarts, en heeft rouwer ftomp gezaagde bladen. De derde zoort is klein, heeft kleine eijformigeglad-
de bladjes en klein licht-blauwe bloemen in airen. Plaats. De beide eerfte zooiten groeijen in Hoog-
en Ned';r- Duitschland, enz. in dorre zand- en bosch-ag- tige plaatzen , naast de heggen en elders; en men wil, dat die welke omtrent en op de wortelen der eiken boo- men groeit de kragtigfte zij ; dog de tweede zoort word zeldzaamer gevonden. De derde zoort koomt voort op grasagtige vogtige
plaatzen in de tuinen, velden en naast de wegen," zijnde alle langlevend. De eerfte zoort word ook wel in de tui- nen tot het gebruik gekweekt, hoewel men de wilde be- ter agt. Kweeking. Deeze gefchied zeer ligt door de bewor-
telde fpruiien, die men in het voor- ofnajaaropeen bed- de op een voet afftand plant ,• beminnende liefst een losfe zandagtige grond en niet al te heete zonnige plaats. Eigenfchappen. Dit kruid, te Weeten de eerstgemel-
de zoort, heeft een infnijdende, openende, verdunnen- |
|||||||||||||
gochngewgihag■ zhj
oLiEzm
eTotojetfrtnzln
M
|
|||||||||||||
e groenlanders merken hem aan als een voorlooperder de, afvegende, zweet- en pisdrijvende, bloedzuiveren-
cnen, en<teberigten der Reizigers koomen daar de, wondheelende en pijnftülendé kragt; en word als Da zeer
|
|||||||||||||
59« EER.:
|
|||||||||
EER.
|
|||||||||
zeer heilzaam in veelerleij ziektens, gfootelijks aange-
preezen ; dienende inzonderheid voor borst ziekte, long- zugt, teering, 'hoest, engborstigbeid, bloed-fpuwing, . in- en uitwendige wonden en verzweeringen, kwaadzap-
pigheid (cachexia) en fchurft : Als mede tegens verllop- ping der ingewanden, graveel, geelzugt, miltzugt, hoofükwaalen , enz. , men gebruikt de gedroogde bladen even als 'thee, bekwaamelijk fterk getrokken , twee of driemaal 's daags ; waar bij men wel zuiker en melk ge- bruiken mag. Of men neemt dezelve fijn gepoedert, met eenige bc-
kwaame ßjroop of met honing gemengt. Het aftrekzel als thee is ook een uitfteekend middel tegen jicht en al- le ziektens van zinkingen, als. mede tegens hooftpijn en duifeling, als den Lijder daar van alle morgens drinkt, ■tqt dat hij verligting gevoelt ; men kan 'er ook wat veld-
cijpres (chamœpijtis) teffens mede laaten trekken ; dit beeft veele géneezen. Het zelfde aftrekzel in plaats van thee of coilij gebruikt, is ook zeer nuttig voor die gee- ne, welke veel moeten zitten, en het hoofd met de Stu- die lastig vallen, want het maakt het hoofd veel luchti- ger , en bekwaamer tot de oeffeningen , maatigt ook de drift des bloeds ,• kortom, het is een heerlijk kruid in veelerlei kwaaien; en dewijl het in veele opzigten, zo in gedaante, als finaak en kragt, v/el met de thee der Chineefen overeenkoomt, zo heeft men het zelve de naam van Europifche thee gegeeven ; uitwendig is het zap of afkoookzel daar van zeer dienftig oin vuile wonden en : gezweeren te zuiveren en te géneezen , en de fchurft op
te droogen. Francüs, eertijds Geneesheer te Ulm in Duitschland, heeft'er een geheel tractaatje.overgefcbree- vèn, veronica theefans genoemt ■ waar in hij de krag- ten van. dit kruid zeer hoog en bijna voor alle ziektens ■ aanprijst, en veele voorbeelden van menfehen en ziek-
tens geeft, die daar door. géneezen zijn : Dog het is een gebrek der oude Schrijvers, dat ze aan de planten dik- -wijls een groot getal van kragten toefchrijven voor allcr-
; lei verfchillige ziektens, die ze niet bezitten , of onbe- -proeft zijn: Deiiedendaagfcbe Geneesheeren achten het derhalven met reden beter, maar zodanige kragten van ,de planten op te geeven, die door de ondervinding be- ; vestigt zijn; hoewel men van dit kruid bij ondervinding zeggen kan , dat het wezentlijk groote kragten in de ge- melde ziektens bezit., en het te wenfehen ware, dat het meer tot dien einde in de geneeskunde tot hulpe van -veele Lijders gebruikt wierde., als wel gefebied; oude beproefde en geringe middelen moeten dikwijls wijken , en agterftaan, voor hedendaagfche en kostbaarc, fchoon ■ deeze veeltijds veel minder in kragt, of onzeker zijn.
j ïn de ap.otheeken van zommige larjdfchappen, word
'er gedistilleert water, conferf, fijroop en rob van ge- smaakt , die in de bovengemelde gebreken van veel nut ziin : Wanneer men dit kruid met wijn laat gesten, (zie op DISTILLATIE. pag. 506.) en het dan distilleert, -.zo verkrijgt men een deftig water, dat inzonderheid tref- felijk voor de borstziektens, bloedfpuwen en teêring is. . Zie hier'een zaamengeftelt aftrekzel, dat in dezelfde ge- breken van veel; dienst is. : Neemt eerenprifs, twee handen vol; hondjesdraf, één
handvol; lengen-kruid, hoef bladen en netelbladen, van elks een halve hand vol ;. alandswortel, een halve once; .'zoethouty één pnee;? alles.grofjes gefneeden zijnde-,, laat -meneen vingergreep,(daar van:fterk trekken als thee, en .drinkt daar van eenige kopjes vol:, twee of'drie maaien •'s daags, naamelijk 's morgens, nademiddag, en 's avonds |
|||||||||
na het eeten ; dit middel heeft veele géneezen die aan do
longezugt of teering en kuch waren, maar het moet in bet begin der ziekte gebrukt. worden, eer de ziekte da overhand heeft. Zaamengeflelde Sijroop tegens de Teering, enz.
Neemt eerenprijs, twee goede handen vol; hondjes*
draf, hoef blad, longenkruid, ijj'op en walwortel, van elks één hand vol, bloemen van beniagie en vlooien, van elks een half once, alle droog; grofjes gefneeden zijnde, kookt het in vier pinten water tot op de helft; wringt het afkookzel dan door een wollen doek, doet 'er één pond honing of zuiker bij, en kookt het langzaam tot een ßj- roop , na dat men het met eijwit geclariüceert heeft, en bewaart het. anders.
Neemt de gemelde kruiden, alle vers'ch, ftampt de-
zelve en mengt ze niet wat wijn, perst ze daar na uit, en Iaat het uitgeperste een nagt (laan, om zig te zetten, en het dus te zuiveren; dan het klaare 'er afgegooten hebbende, doet het in een glazen vat, voegt'er bij even zo veel gewigt of wat meer witte zuiker, en laat het in een dubbeld vat, dat is in het waterbad , wel gefloten, tot een fijroop fmelt'en, zonder dat het kookt. Deeze fijroop is kntgtiger als de voorige , dewijl door de koo- king veele der beste kragten vervliegen EERENPRIJS (J3ASTERT-); BastertCUamcedris\ln
't latijn Veronica; Chamœdrisfpuria, Deeze behooren tot 't geflacht van de Veronica ; waar van veele zoorten zijn, zo wel in als buitenlandfchc; wij zullen 'er maar eenige van melden, die door de. liefhebbers van bloemen in de bloemtuinen gekweekt worden,- dezelve zijn 1. Defmalbladige geairde Bastert-E'erenprijs, ook Bas-
tert-wederik genoemt, met blauwe of witte bloemen; in't latijn Veronica fpicata angustifolia; Pseudolijfima- chium cœruleum Dodonäi; (Veronica fpicis terminait- bus, foliis ternis œqitaliter ferratis, Lijnn. Spec. Plan- tarem.) 2. De breedbladige geairde Basiert - Eerenprijs , 'met
blauwe-of incarnate, bloemen ; Veronica fpicata latifo- lia ; (Veronica fpicis teniiinalibus , foliis oppofitis lance- olatis Jerratis acuminatis, Linn. Spec. Plant.) 3. De kleine geairde ftompbladige B.astert-Eerenprij"s,
met blauwe bloemen; Veronica fpicata minor; (Veroni- ca jpica terminait, foliis oppofitis crenatis obtufis, caule adfeendente ßmplicisßmo,. Linn. Spec. Plant.) 4. De langbladige hoogde Virginifciie geairde Baster-
Eerenprijs met witte of blauwe bloemen; Veronica Vir- giniana altisjiim, fpica multiplici, fl'oribus candidis vel cœruleis; (Veronica fpicis termimlibus , foliis ternis, quaternis quinisve, Linn. Spx. Plant.) Befchrijving. De eerste zoort groeit met veele ften-
gen uit de wortel, van twee en een half â drie voeten hoogte, Jie met lange puntige gezaagde bladen bezet zijn, bij driën om de fteng ftaan , en van boven, groen maar beneden 'witagtig. of' bleekcr zijn, nevens welke .fpruitjes of takjes met kleiner bladjes voortkoomen : Aan .het hovende-der iTengen koomen veele gebl'ade takjes ■voort met lange bloei-airen, die met veele kleine licht- blauwe bloemtjes bezet zijn, waar na kleine ronde zaad- huisjes volgen, die" heel klein zaad bevatten. Het is zeer waarfchiinelijk dat deeze zoort. dezelfde is, ~die Toim- KEFO.RT Veronica '■ multicualis pannonica noemt, of ze . zal. weinig daar van verfchillen; ze word ook gevonden met .witte bloemen, maar zeldzaam.. |
|||||||||
EER. EET.
|
|||||||||
ÏÈR.
De tweede zoort heeft gezaagde puntige bladen , bi-
twcën tegen malkander overllaande , en brengt hcht-blau- we of ook incarnate bloemen in airen voort. De vierde zoort groeit hoog op tot 4 â 5 voeten,
heeft drie, vier of vijf gezaagde bladen bijzaamen om de Hengen (taan, en brengt fraaije airen met witte of hel- der-blauwe bloemen voort. Plaats. De eerste en tweede zoort groeijen in Oos-
tenrijk, Stirien, Hongarijen, enz. De derde zoort word gevonden in Hoog en Neder-Duitschland, enz. in de zandige weiden , naast de heggen , flooten en elders. De vierde zoort is uit Virginien gebragt. Het zijn aar. dige bloem-gewasfen , die met haare blauwe of witte bloemen een goede vertooning maaken, inzonderheid de beide eerste èn vierde zoorten, temeer dewijl ze lang bloeijcn , vermits de bloemen na malkanderen open gaan. Kweeking. De vermenigvuldiging gefchied niet be-
zwaarlijk door fcheuring in het na- of voorjaar : Men plaatst ze op de rabatten van de bloem-tuinen tusfehen andere bloemge was fen, daar men ze drie of vier jaaren kan laaten ftaan eer men ze verplant, gelijk andere plant - gewasfen , en ze willen in allerlei goede losfe gronden heel wel groeijen, dog beminnen liefst een zandagtigc : Maar de vierde zoort kan onze wintervorst niet wel door- ftaan als die ftreng is, weshalven de wortel als dan met wat ftroo of ftrooagtige mest dient gedekt te worden. EERENPRIJS, 't WIJFJE, of Wijfjes Evenprijs;
in 't latijn Veronica fœmina; Elatine; deze plant is van een-geheel ander gcflagt als de voorgaanden, wordende door de groote kruidkenner Linnäüs onder de Antirrhi- na geplaatst ,• op zig zelve worden 'er twee zoorten van gevonden, als 1. Het Wijfjes Eerenprijs met eijronde bladen ; Vero-
iiica fetmina vel Elatine Dodoktei (Antirrhinum foliis ovatis alt rnis, caule' flaccido , Linn. Spec. Plant.) 1. Het Wijfjes-Eerenpijs met fpiesformige bladen;
Veronica fcemina II. DonoNiEr (Antirrhinum foliis lia- Jlatis alternis, caule'flaccido , Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerste zoort, fpruit met een of meer
fteelen uit de wortel, van een voet hoogte, die veele lange takken hebben, tegen de aarde gedrukt en beurtè- * Imgs met kleine bleek groene wollige zagte bladen bezet
■ zijn , van een lang ronde gedaante,-'' uit de oxels der
bladen langs de takken, koomen kleine bloemen op lang- agtige fteeltjes voort met een fpoortje, die de gedaante van het vlas-kruid of leeuwebek hebben , en van koleur geel zijn, waar na ronde zaadhuisjes volgen, dooreen middelfchot in twee vakjes gedeelt, waar'in kleine zaa- den opgeflooten zijn. De tweede zoort groeit ook op diergelijke wijze als de
voorige, met veele lange nederwaards gedrukte ftenge- tjes maar heeft minder takken en bladen, welke laatste • een fp.esfotmige gedaante hebben , dat is, die aan 't uit-
I einde puntig en beneeden aan weerzijden hoekig zijn ; I Zl, oe,men ko°mcn op lange dunne fteelen voort en zijn :• Moemei ""^ V'"d °°k Ce" veranderin8 "iet blauwe ■ frhJnV:', Deeze P,ai1ten groeijen op de akkers, tus-
'S, n •00,r?' ifl de kochen en elders, in Hoog- en ' fLD'r"tHhland ' enz- e* »in eenjaarig. ' eer J)ilrl1PPen- Mm houd--dezelTC, inzonderheid de
ztèr wnnX'PiVT ?Penend> oplosfend, zuiverend en ÏanCnlA^ Men gebruikt bet afkookzcl daar van tegeude fchiuft, jigtj bulk. en roode.l00p; uiwea. |
|||||||||
597
|
|||||||||
dig dient het zelfde af kookzel om de wonden en gezwee-
ren te zuiverenen te heelen, alsmede tegens de wonden en gezweeren in de mond en keel. EERSTELINGEN der VRUGTEN; in het latijn
Primitiœ; hierdoor verftaat men gewoonlijk de eerste
- vrugten of voortbrengzelen van een plant of dier; dog in
de Geneeskunde betekent zulks 't water, dat in de geboorte
het eerst voor, of ook te gelijk met het kind koomt.
EERSTE WEGEN ; in 't latijn Primes vice ; hief
■ door word in de Geneeskunde ve'fftaan de maag en dar- men ; hier op dient in de meeste zicktens bij het genee- zen acht gegeeven, dewijl derzelver kwaade gefteltheid of de kwaade verteering der maag dikwijls de eerfte oor- zaak der ziektens is Zie SPIJS-VERTEERING. EETBAARË PLANTEN; Planta tsculentce ; noemt
men die, welke gegeeten worden, het zij haare worte- len of bladen; zo ah peen, aardappelen, ajuin, look, ra- dijs, latuwe, peterfelie, enz. EETLUST; Appetijt; in 't latijn Appetitus, is een
lust of trek tot eeten en drinken: Dog door het woord Appetitus, Appetijt worden ook andere begeertens der natuur verftaan, als lust tot flaapen, wandelen, enz. De eetlust ontftaat daaruit, als in een ledige maag,
de vogtcn of het zap dat in de maag is, deszelfs binnen- fte vlies begint te knaagen; of volgens andere,'als de ledige riiupels der maag tegens eikanderen wrijven en fchuuren. Veeltijds \vord de eetlust of honger verwekt door een uitwendige toevallige oorzaak, als door kou- de , arbeid, vermoeidheid, waaken, vasten , enz. ; ook verwekken de zuure en fcherpe dingen, gelijk de azijn, of met azijn en andere zuure dingen toebereide fpijzen r mostett., enz. de eetlust; Zo lang de eetlust behoorlijk gaande blijft", is de gezondheid in een goede ftaat, maar zo dra ze vermindert of geheel weggaat, is het een te- ken van ziekte of kwaade gefteltheid des lighaams. EETLUST (BEDORVENE), of Verkeerde Estlust;
in'tlatiin Appetitus depravatus; Malacia ; Pica; is eene gebrekketijkheid of liever dwaaling in het eeten, daan iemand lust verkrijgt, om niet betaamelijke of oneetbaa- re dingen , als bij voorbeeld krijt, kalk, fiecn , aarde r drek, leer, rauw vleesch of visch, ja hond.eït en meer- derlei verkeerde dingen te eeten. Men onderfcheid deeze ziekte in twee zoorten , aîs
r. die de Vrouwen overkoomt, dog hooftzaakelijk zorn- mige zwangere vrouwen , waar aan-ze van het begin der bevrugtiging tot in de vjerd'e maand onderhevig zijn, ea wel met die bijzondere eigenfchap , dat dezelve, wan- neer ze het begeerde niet verkrijgen , miskraamen, of een kind baaren dat een moeder-maal heeft ; dezelve koomt ook wel de vrouwen en maagden over, als haare maandftonden niet wel gaan ; en deeze ziekte bij de vrouwen word Malacia genocmt; maar als de.zelve çfe mansperzoonen, het zij jong of oud', overkoomt, word ze Pica genoemt; dog bij deeze is ze zeldzaamer en minder nadeclkr. De hooft-oorzaaken deezér ziekte is wat duister, maar
■word aan-een verkeerde dwaaze impresfie der leevens- gecsten, en de natuurlijke neiging tot zulke buitenge- woone dingen toegefchreevcn , waar door ze iets zo- hardnekkig begeeren., dat Je geesten bij de zwangere vrouwen van de huishouding der vrugt, het zij in 't geheel afwijken, .waar door een miskraam ontftaat; of die dwaaze verkeerde verbeelding en begeerte in de te- dere vrugt als in. een zagt wa^cb indrukken,, waar door een moeder-maal ontftaat. De tot deeze ziekte aanleiding D 3 geevencfe |
|||||||||
MS*
■jlëert', 'dat 'dingen die op andere tijden en bij andere men.
-fchen nadeelig zouden zijn , aan de beluste zwangere vrouwen geen hinder doen; dog als ze niet te verkrijgen of volftrekt fchaadelijk zijn, moet men haar, zo -wel als andere, het zij mans- of vrouws-perzoonen, be- nevens het gebruik van gemelde middelen, de vreemde ettlust zoeken uit de zin te praaten, en tot andere of betere gedagten te brengen; en als het kinderen oftnin- derjaarigen zijn, door fcherpe bedreigingen en ftiarTea: Zijn bij de vrouwen of maagden de verilopte (tonden de oorzaak van deeze ziekte, zo moeten 'er teffens midde- len tegens in het werk geftelt worden. EETLUST (OVERMAATIGE), zie HONDS-
H ONGEIL EETLUST (VERLOORENE); Verloorene of ver-
minderde appetijt; Hóngenoosheid; in 't Iatijn Appetf- tusamisfio; Anorexia; is een gebrek van eetlust, als men geheel geen óf maar weinig trek tot het eeten heelt, of een walging voor de fpijzen verkrijgt, en reeds verza- digt is, als dezelve ter tafel gebragt worden : De oor- zaak daar van kan veelerlei zijn, dog als de eetlust ont- breekt, zonder merkelijke ziekte, hapert het meest door- gaans aan de maag, dat die of verflapt, of met rauwig- heden, flijm en gal opgevult is; Kan egter ook voort- koomen door gebrek van medewerking der andere inge- wanden, als lever, milt, darmen, enz., of door over- daad in eeten en drinken, waar door de maag ontftelt en verflap- word; ook Kan het gebrek of verlies van levens- geesten de oorzaak daar van zijn, als deze!ve doorover- maatig ftudceren , waaken , bijflaapen en andere ver- moeidheden, of door ouderdom uitgeput zijn. Middelen om de verloorene eetlust te herfiellen.
Indien de appetijt ontbreekt door een verzwakte of ver-
flijmde maag , of bedorvene chijlmaaking, dan zijn de maag-verfturkende en fpecerijagtige dingen zeer dien- ftig, als daar zijn alsfem, duizendgulden-kruid, calmus, gentiaan-wortel, alands-wortel, zcdàar-wortël,- galanga, gengber , peper, peper-wortel, kalfsvoet, enz. op allerlei wijze gebruikt, 't zij gepoedert, of inwijnof brandewijn getrokken, enz. of de preparaaten daar van; als ook het zout van alsfem , van duizendgulden-kruid, van wijn- ßeen, geest of de bloemen van ammoniak zout, vlug zout van hertshoorn, gevitrioolue wijnßeen, arcanum duplica- tmiK, liquor terrrp foliatœ tartari , enz. Of neemt maar van het uitgeperste zap van alsfem,
's morgens nugteren of 's avonds na bed gaande , een lepel vol in, met eemg warm vogt; of wat extract van alsfem, elixir proprietatis , of maag-elixir, 30 à 50 druppels ; of een glas alsfem-wijn. Of als iemand die dingen te bitter zijn, die neems
's morgens en 's avonds een halve lepel vol gepoederde calmus- of zedoar wortel, of gengber; of eete wat ge- confijte calmus , alajids-wortel of gengber , , en dierge- lijk'e. Of neemt kleine galange-wortel, zedoar wortel, anijs
en venkel-zaad , gedroogde citroenfehil en wijnfieeii' crijßallen, van elks een halve once, maakt'er een poe- der van , waar van men 's morgens en 's avonds een .paar mes-punten vol of een half drachma inneemt ; men kan 'er ook met wat honing een brok van maaken, en 'er 's morgens en 's avonds een muscaat groot, van , neemen. Of Neemt een goede vingerpreep jenever-bef'én, laat ze, j
gekneust zijnde, één nagt in een glas vol goede wij* waru» ;
|
||||||
"igeevende dingen," zijn dil^wïjjs raiiwigiiedeH', óf een'b'e-
dofvéh "gaiagtig vogt in de maag eii darmen ; hoewel het :bij de zwangere vrouwen veeltijds alleen een verkeerde verbeelding en begeerte is, zonder dat iiien zeggen kan, dat haar iets aan het lichaam of gezondheid fchort. Indien decze verkeerde eetlust opkoomr ha eene'ziek-
:te, mag men wel voor een inftbfting vreezen;'duurt ze Jang bij vrouwen en maagden', dan.ffiaat'te äugten, dat ze dé teering daar van zetten , of het water laaden ,■ of .zwaare veritoppingen der ingewanden verkrijgen, waar uit veelcrlei ziektens kunnen ontftaan. Is het, dat deeze lust valt op zuure of fcherpe dingen,
of andere die niet zeer fchaadelijk zijn, dan kan het zo veel kwaad niet, dan wanneer de begeerte zig uitftrekt tot allerlei ongediertens, of andere buicenfpoorige din- gen. '-■': ; -, Middelen tegens de verkeerde Eetlust,
Deeze dwaaze lust wórd zo wel bij de vrouwen als
■mannen op bijna dezelfde wiize geneezen ; zijnde dik- wils een braak- of purgeer-middel van veel nuttigheid ; dog aan de zwangere vrouwen moet men .niet ligt een braak-middel geeven , en geeft men haar een purgeer-mid- del, zo moet zulks insgelijks zagt ziin , bij voorbeeld een maatige -dufis van de Frankfurter pillen, of van de pillulœ rujfi, of rhabar'ier, of manna; vervolgens zijn de Jpecerijen , als calmus- en galanga-wortel, caneel, kruidnagels , cardamome, enz., of de preparaaten daar van, zeer dienftig; als mede de zuure dingen, inzon- derheid als 'er galagtige rauwigheden in de maag zijn, •dat men aan een bittere mond béfpeurt, ais citroen- of Mmoen-zap, of ßj roop, rob oï vleest & van quee-peeren , ,enz. Of Neemt water van oranje f chilien en van roofemarijn ,
van ieder twee oneen ; esfens vanoranje-fchillen, gefmol- te olie van wijnßeen, van ieder een drachma ; fijroop van ■citroen-fchilien, een once; mengt het tot een drankje, waar van de Lijder om de twee of drie uuren een lepel vol neemt'. Of neemt wat er van caneel, kruifemunt en mafiix, van
ieder een once; limoen-zap, twee drachmen; geest van vitriool philofiophisch bereid, een drachma; fijroop van Manje-J"chilien , zo veel genoeg is, mengt het tot een drankje, en gebruikt het als 't voorige. Of neemt conjerf vanroode roofen, en van kruifemunt,
yan elks een once ; gepoeijerde drooge oranjefchil en klei- ne cardamome , van elks een drachma ; geconfijte calmus- portel en fijroop van limoen-zap of van quee-peeren, Van -elks een halve once ; mengt het tot een brok, waarvan den lijder om de drie uuren zo veel neemt als een mus- .caate-noot groot. Indien 'er een zuure rauwigheid in de maag is, dan
■zijn de zuur-opQorpende dingen (abforbentia) dienstig, .als geprepareerde kreefts-oogen, paarlemoer , roode co taaien, gefmo'.te wijnßeen zout, enz.; als mede kappers en olijven geeecten. 'Voorts zijn ook de geconfijte oranje- en limoenfchil-
len, cahnus-wortel, en inzonderheid geconfijte queepee- reen, 'Of het qnee-vleesch en marmelade daar van, de beluste zwangere vrouwen zeer dienftig, als mede beste Rhijnfche of Spaanfche wijn : men prijst ook zeer haar "het zap van wijngaardf-knoppen in te geeven : Is hetgee- sis dat ze begeeren niet geheel fchaadelijk of venijnig, zo rnoet men het haar geeven, al was't ook nog zo vreemd, ■indien het maar te verkrijgen is ; want de ondervinding |
||||||
£EÜ. EFP..
|
|||||||||||||||||||||||||||||
EÉUV
|
|||||||||||||||||||||||||||||
599F
|
|||||||||||||||||||||||||||||
danige:, welke" droogeftropagtige bloembladen' hebbenr.
en zig laaten opdroogen en aldus -haare koleuren behou- den, zelfs verfeheidene jaaren lang,-- van zodanigen aarfc zijn veele zoorten van witte en geele giiaphal'i- ums, elijchrijjums, Oostenrijksch ptsrniea of xeranthe- n\um, amaranthus-haanekammen, pluhn-amaranth, vosje-- fkert en amaranth met bolagtige bloemen, enz. ; men- maakt 'er (maiie, bouquets van tot borst- en hoofd-vefeier-' fels der Juffers, weke de gemaakte bloemen verre over- treffen ; ook dienen ze tot verciering der kamers of meu- belen, als fpiegeis, enz. ,^ en de/ lioomfchen gebruiken-; ze veel, inzonderheid in Spanjen en elders, tot opfehik- king van hunne kerken; hoe men dezelve droogt, zie"" op het artijkel BLOEM, pag. 211. EEUWIGHEID ; in 't latijn Aetemitas, is die duu-
ring, of volftrekt beftaan, welke door geen tijd kanbe.. paalt worden, en begin nog einde heeft. In een ver-, gelijkende zin, word dit v/oord mede wel gebezigt, oup een langen tijd mede te betekenen, en het is dus, dat men de woorden van Cicero D. 1. 14. Aeternitatem ali- cui denare, iemand onfterffelijk maaken of vereeuwigen ;.. maaken dat men altoos aan- hem denkt, of van hem fpreekt, enz. moet opvatten. . ;■ -.., ; ...... ,-;■; • .• . EFFERVESCENTIE; Opbruijching; Opjieding ; Op-
welling; is de opfieding van eenig vogt, zonder fcheij-- ding der deelen : Bij voorbeeld als men melk of iets an- ders op het vuur kookt, en het na 't kooken zo b-lijft als-- het te vooren was : Of als 'er een vlam ontftaat door een- hevige en fnelle beweeging der inwendige deelen, ge-- lijk vogtig op een gepakt hooij in vuur en vlam raakt,- enz. In de Cliijmie word deEjJerveJcentie of Opbruißngbe--,
paalt, dat.ze is een fchielijke en inwendige beweeging: en dikwils met een gedruis, in alle de voorheen rusten- de deelen van twee tegenftrijdige vogten, die tezaamen geftort worden ; of als een fcheijvogt ( menflruum ) bij-, een tegenftrijdig lighaaam gegooten word; waar door eene wrijving der deelen, verdunning, warmte, voort- kooming van eene veerkragtige vloeiftoffe die naar de; lucht zweemt, en wegvlieging der deelen van de overige- masfa, ontftaat, tot dat alles verbrooken zijnde in rust koomt. De lighaamen tusfehen welke eene effervejemie on-
ftaan kan; zijn 1. alle zuure dingen (acida) , als";, citroen- en oranje-Jap, azijn, gedistileerde azijn, geest] van zee-zout, van Jalpeter, van vitriool, en van zwavel- door de klok bereid; ten 2. alle alcalia als geest vvmpis, van lurts-hoom én van wijnfleen zouf; 3.: alle aardagtiVe lighaamen,.als kreefts-oogen, allerleij Jchelpen, cpraaleii, krijt, bolus; enz. 4. allemetaalen, als goud, zilver, tin,:- lood, ijzer, enz. calamint-fieen. De zuure dingen effer- I vefceeren of bruifchen das op met de alcalia, en ook met .' de aardachtige lighaamen, tot zo lang dat haare geest ge- heel in de aarde ingedrongen en daar mede gefatureerf- of'verzadigt is: Insgelijks.bruifchen ze met de metaalen op en zulks dikwils nog veel heviger, want als 'er geest ï- van Jalpeter, of ßerkwater bij een weinig ijzer-vijlzel ge- gooten word, ontftaat 'er effervejeentie met hitte,- zwak- ke geest van Jalpeter bij vijlzel van tin gegooten , komt - 'ereenopbrüizing met geruisch, dog veel zwakker als de voorige. De olie van vitriool bruischt op met de gedistil- leerde wateren der planten met haare oliën en zouten.. Als men- geest: van Jalpeter fik een hoog glasvdoet en? • er-allengskens alcohol of terpentijn-olie indfuipt, ontftaat |
|||||||||||||||||||||||||||||
warm trekken, dan doorgèzljgt zijnde drinkt Iiet'smor-
Ss nSteren- dat men eenige «agen lang moet herhaa- feri ; dit voert de flijin uit de maag en ingewanden door ^oïntln^rob'vanjenever-befien, fmelt'die in wat goe-
de brandewijn, en neemt 'er 's morgens een paar lepels vol eenige dagen lang. Is een overvloedige gal de oorzaak van de verhorsne
appetijt, zo zijn de zu ure dingen nuttigr als citroen- of- limoen-zap, berberis/en, quee peeren, zuuring, tamarin- de enz., of de preparaaten daar van; of neemt goed versch citroen-zap, mengt 'er witte zuikef bij naar be- lieven; of gebruikt bet elixir vitrioli inijnjichti, of elixir proprittatis met zuur bereid, die zeer nuttig zijn; ook is het bovengemelde poeder of de bolus hier in heel dienstig. |
|||||||||||||||||||||||||||||
Tegens de zuure rauwigheden moet men abjorbentia
gebruiken, als geprepareerde kreeftsoogen , eurasien, paar- lemoer, gebrand en zonder vuur bereid hertshoorn, zee- Jchuim', geprepareert ijzer, enz. die men met maagver- lterkende dingen vermengt. ' Koomt de verkoren eetlust uit gebrek of verlies der ., geesten, dan zijn de verfrisfende en verfterkende midde- len (analeptica) zeer dienstig ,• bij voorbeeld een glas | Rhijnjche, Spaan/die of andere kragtige wijn', als me- : de de geestige wateren, als caneel-water, maßik-water, ! water van kruijemunte, melisfe, of eau de carmes, rooje- ! marijn of eau delà Reine, van oranje- of' citroen Jchil, enz.; ook elixir vitte , Jpecerij-olieagtige geest, tinBuur ; van caneel, amber, enz.; hier nevens moet men hetflaa- ; pen en waaken in een goede order brengen, zig voor ; hevige beweegingen des lighaams wagten, en vooral dat j geene mijden, dat tot de ontfteltenis aanleiding heeftr I gegeeven. Wanneer alle deeze dingen niet helpen, dan moet
; men een Braak- of Purgeer-middel gebruiken, (zie op 1 het artijkel van EUIKSUIVERENDE MIDDELEN,) : dat dikwijls goede uitwerking doet, waar na men een I der gemelde maagverfierkende middelen neemt. ' Indien de verloorene Eetlust met een ziekte gepaart
I gaat , gelijk meest doorgaans gebeurt, dan heeft men | alleen middelen tegens de ziekte te gebruiken ; want- ■pa uiaate dat dezelve weder geneest, koomt ook de I «■erkorene appetijt allengskens weder ,• dog men moet zig »wagten, om als dan niette veel te gelijk, nog harde of | grove fpijzen te ecten , dewijl Jaar door de ziekte veeltijds wederom koomt, of'er een kwaaderop volgen zoude. Als de eetlust na eenige ziekte langagter blijft, voorfpek het niet veel goeds ; als mede zo ze geheel weggaat in langduurige ziektens , of in de foode loop en andere bloedftortingen. Zie op het artijkel MAAG. -EEUW; in 't latijn Seculum, word een tijdftip van hondert jaaren door begreepen , dus leeven wij in de agtiende eeuw na de geboorte van Jesus Christus. Het woord Eeuw word ook gebezigt, om de voorlee- -ne en tegenswoordige tijden te betekenen , het is in £ezen zin dat men zegt: De Christenen van de eerfte - »««*& waaren veel ijveriger in het waarneemen van den odsdienst, dan die van den tegenswoordigen eeuw. De Konftèn en weetenfehappen bloeijen in onze; eeuw , |
|||||||||||||||||||||||||||||
enz.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
EEUWIGDUURENDE BLOEM ,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
zie op. GNÂ-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
■
|
|||||||||||||||||||||||||||||
PHAL1UM.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Men noemt ook in het algemeen eèuwigdmftende of
|
|||||||||||||||||||||||||||||
immerduurende bloemen; in-'{ ù&nscblmmrtelks,. ze-;.'er.ook eene ejfervejeentie en taamélijke groote hitte
|
|||||||||||||||||||||||||||||
do&;
|
|||||||||||||||||||||||||||||
_________________1^1
|
|||||||||||||||||||||||||||||
tfod. EFF. EGE. EGE.'
|
||||||||
dog de grootfte opbruifching 'met vuur en vlam, koómt
voort door de rookende of flerke geest van falpeter en kruidnagel-olie, naamelijkals men twee drachina van die geest, bij een drachma opregte nagel-olie giet ,• want dan ontdaat 'erin een ogenblikeene opbruifching met vuur en vlam, als door kruid, weshalven het ook niet veilig is, deze proefneeming in een groote kwantiteit in 't werk te Hellen. Uit deze profneemingen blijkt ook, dat/er geen zekere tekenen van een tegenwoordig alcali en zuur iri de lighaamen zijn, dewijl de ocida of zuuren zowel met-a/ca/w als met andere zuuren en metaalen, en tef- fens ook met oliën en 'aardngtige dingen opbruifchen. Daar is ook nog een vogtige vn koude effervefientie;
want als men het zuiver vlug alcalinifche zout in water ontbint, dat het tot een alcalinifche geest word, en bij de zuuren, Uitgezonden vitriool-olie, mengt, ontftaat'er eene geweldige opbruifching, maar met groote koude ;' ge- lijk ook het ammoniak-zout een groote koude verwekt; waar uit men ziet, dat 'er groote inwendige beweegin- gen tusfchen tegendrijdige zoute vogten kunnen ontdaan, en 'er evenwel geen hitte maar een koude op volgen. i De oorzaak van de inwendige beweeging der deelties,
moet men toefchrijven aan de aantrekkings- en veerkragt der deeltjes ; want wanneer de deeltjes of lighaamtjes die in eene vloei-doffe drijven en elkander aantrekken, met eene veerkragt {vis elastica) voorzien zijn, zullen ze na hunne zaamenkomst te rug fpringen, en van daar weder- om tegens andere lighaamtjes aanbotzende, weer te rug gedooten worden ; ondertiisfchcu geduurig op 't nieuw aangetrokken wordende en weerte rug duitende, zal de beweeging daar door vermeerderen en 'er ten laatsten een groote fnelheid en inwendige beweeging der deeltjes ontdaan, waar uit hitte voortkomt; dognamaate, dat de lighaamtjes elkander min of meer aantrekken , en naar de verfchillende veerkragt , die ze bezitten , zal de beweeging verfchillende en grooter of kleinder zijn, ook fchielijker of langzaamer gcfchieden. Doch het is aanmerkelijk, dat de inwendige beweeging tusfchen zommige tegendrijdige zoute vogten, gelijk boven ge- meld is , kunnen vermeerdert worden, en dat 'er even wel koude op volgt; waar van de reden nog onbekend fchijnt. EFFLORESCENTJA; Bloei-tijd , is in de Kruidkun-
de de tijd des jaars, in welke de planten haare bloemen voortbrengen. EFFLORESCENTIA SCORBUTICA, zie NETEL-
ZIEKTE. EFFLUENTIA; Uitvloei]ingen, xvorden genaamt de
allerfijnde lighaamtjes of deeltjes , die uit verfcheider- hande lighaamen uitvloeijen of uitwaasfemen , en aan de lucht medegedeelt ; ook van menfchen , dieren en andere lighaamen dikwijls weder ingeademt worden. - EFFRACTURA; een wonde des hoofts, met bele-
diging van het bekkeneel. EFFUSIÓ : eene uitgieting, bij voorbeeld als men
water of cenig ander vogt van eenige doffe door neiging of anders afgiet. - Betekent ooi: zo veel als Juffujio of blauwe'vlekken. Zie KNEUSiNG. , ; EGEL ■ LandEgel; Tzer-varfccn ; in't latijn Echinus ;
Erinaceus teneflris; ( Erinaceu?, Link. Sijß. Nat) is een viervoetig dier, wiens gewoone lengte van het uiterde der fnoet, tot het begin van de daart negen dui- men is ■ de oogen ziin klein-en uitpuilende, en hebben dit bijzonders, dat van de drie vogten, die in de men- fchen en de meeste viervoetige dieren op die plaats zijn, |
||||||||
enkel het krijdallijne', zonder eenige fpoor van het wa«.
terige of glasagtige vogt, word gevonden ; het netvlies raakt onmiddelijk aan het krijdallijne vogt, en is als op de bodem van het oog geplakt, en word door het hoorn- vlies bedekt; het druiveuvlies is overal zwart, zonder netswijs geweefzel, maakt van vooren ook geen plooij om den regenboog te vormen, dus de oogleden open- daande, het oog niet anders dan zwart vertoont; deoo- ren daan overend, zijn breed en rond ; de neusgaten zijn aan den buitenden rand met een vliesagtig vleesfig gekrult bijhangzel voorzien, het welk eveneens als de kam van een haan is getand ; aan ieder poot zitten vijf toonen, zijnde de uiterde of duim korter dan de overi- gen , en alle met nagels voorzien; de top van't hoofd, zijden en rug zijn met dijve fcherp-puntige dekels be- zet, van kolcur wit en bruin gémerigelt, en waar van da grootden nabij anderhalf duim zijn; het overige van het ligbaam is met witagtig of bruin hair voorzien ; in ieder kaak hebben zij twee fnijtanden die langer zijn dan de overigen en bovenwaarts van malkanderen afdaan; inde bovenkaak zitten wederzijds vier honds-tanden aan paa- ren geplaatst, in de onder-kaak aan ieder kant drie , die malkanderen raaken , en fchuins na vooren hellen; met de kiezen is het getal der tanden in dit dier zes-en der- tig- Als eene bijzonderheid merkt men in de Egelen aan,
dat dezelve de eenigde onder alle de viervoetige dieren zijn, die hunne jongen levendig ter waereld brengende, eveneens als de vogelen , de zaadballen binnen in het lijf beflooten draagen. Verfcheidene Schrijvers berich- ten , dat de Egelen paarende, malkanderen buik tegens buik omarmen; dog tot nu toe fchijnt het niet bekent te zijn, hoe veele jongen teffens ter waereld gebragt wor- den, en hoe lange'de dragt duurt. Den Egel is een vreesagtig, dog teffens flim en geflee-
pen dier ; vervolgt wordende en geen kans ziende om te ontkoomen, rolt hij zig onder het bekleedzel zijner huid als een kloot in een, en blijft dusdanig, zo lange de tijd van het gevaar over is als leevenloos leggen,- in deezen toedand heeft hij geen de minde gelijkenis naar eenig dier, en is wegens de fcherpte zijner pennen, voorden aanvaller beveiligt • behalven dat de pennen, waarmee- de hij bezet is, hem tot verdediging tegens zijne vijan- den verdrekt, weet hij 'er nog een ander nuttig ge- bruik voor hem van te maaken, 's nagts, 't welke zijn gewoone tijd is om uit te gaan; klautert hij op de vrugtboomen, plukt de vrugten af, en laat die vallen, waar na hij zig onder dien boom op den grond heen en weder rolt, en dus de vrugten in zijne pennen blijven decken , dien hij als dan tot voorraad naar zijn hol brengt. De Egelen worden door geheel Europa gevonden,
dog op de eene plaats minder en op de andere meer; hun gewoone yoedzel bedaat in allerlei boom- en veld- vrugten, als mede muizen, en meer ander ongedierte; het meest onthouden zij zig in kreupelbosch, in wijn* gaarden, en in ruigte onder de haagen, en 's winters nee- men zij hun verblijf gemeenlijk in de holligheid van een boom, waar in zij zig een legerdcede van mos of droo ge bladen maaken, en hier inne den winter even gelp de mollen met flaapen doorbrengen , fchijnende door het flaapen vet te worden, en kunnende ook een geruimea tijd zonder eeten doorbrengen. . Zomrijds worden zij wel uit liefhebberij opgevoed,
en-huisfelijk gewend; kunnende dit zeer gemakkelijk gefchieden,
|
||||||||
\
|
||||||||
EGE.
|
|||||||||
«^
|
|||||||||
EGE.
gefchieden, dewijl zij heeï zagt van.aart-zijn', niemand
beleedig-n, en genoegzaam alle fpijzen eeten, daar bij Zijn het goede muizevangers / De Heer Seba in z.jne Ihef. Vol. I. pag. 79. Tab.
XLIX. fig- 4 Ê? 5- geeft ons de afbeelding en befchrij- ving van 2 Sibsrifche Egelen, (zijnde figuur 5.'t manne- tje, en 4.'t wijfje), die korte platte ooren hebben, en het'lijf met donker-roode pennen of ftekels bezet, wiens toppen of punten op de rug goud-geel, ja als verguld zijn; derzelver buik is enkel met wollig hair bezet, me- de met een goudgeelen glans. Op dezelfde Tab. fig. 3. in het evengemelde werk is nog de afbeelding van een Jmericaanfchen Egel; deeze is door den Heere Lin- hjeus Erimceus Jubaurkulatus, of Egel zonder ooren genoemt, dewijl deszelfs ooren van buitenen naauwe- lijks te zien zijn. Eertijds pleeg men zig van de huid der Egelen totbor-
ftels te bedienen, om de kleederen fchoon te maaken, dog dewijl de ondervinding geleert heeft, dat dit na- deelig was, en niet zelden gaten veroorzaakte, is het in onbruik geraakt; het vleeschvan deeze dieren, zegt rnen weinig voedende, zwaar te verteeren, aardagtig en floppende te zijn. De asch. van een verbrande Egel word zeer ge-
I preezen als eenfpecifik middel tegens de pisvloed; men
maakt 'er tot dien einde ook de volgende zaamengeftel- I de zalf van:
Neemt de asch van een verbrande Egel; het inwendi-
. ge gedroogde velletje uit de maag van hennen en zaad
Ivan agrimonie , van elks twee drachmen; hier van maakt
men een poeder, waar van àedofîs of gifte is één drach- ma met eenig vleeschnat. ^ Het vet van den Egel is dienstig tegens de breuken ;
I men maakt 'er ook een fmeerzel van tegens de vallende ziekte der jonge kinderen, op deeze wijze: Neemt egel-vet, vier deelen, en olie uit het zaad van
de wonderboom (ricimis major), een deel; mengt het tot een fmeerzel. EGELANTIER, zie op het artijkel ROOS. EGEL-KRUID; dus word ook het Penning-kruid genaamt; zie aldaar. EGEL-STEEN ; Krijt-fteen, in 't latijn Echinites ,
is de naam van een gebeelde fteen, die in de krijtgroe- ven gevonden word ; hij is wit, glasagtig en een eigen zoort van krijt-fteen. Daar is ook nog een aader zoort, die men in de fteen-groeven vind, deeze is van een harde keijfteenige zelfftandigheid : Men acht den krijt- fieen dienstig tegens de fteen; dog meest word hij ge- bruikt om de vliezen uit de oogen der paarden weg te neemen. EGEL-VISSCHEN, ook Penne-Fisfchen, door de
lieer Linnïeus in 't algemeen Diodon genaamt ; de ken- merken van dit zonderling visfehen-geflagt zijn ftekels die net geheele lijf omringen , en in de levendige visfehen 15 1 'jr Zljn' de kaaken ziin meestentijds been ig en
wuteekenac; dog on verdeelt ; zij hebben eene ftreeps- , wijze opening voor de kieuwen, en geen buikvinnen.
frliP,e n LlNNffius telt zeven zoorten van dit vis- SSI- % °P ' waar van W'J' de befchrijving zo kort ooenhik zullen laaten volgen. rJ,'J;°nde ESe^isch, in 't latijn Atmga ; (Diodon
ÏieZZ*' *cukis tr'1^tris, Linn. Sijfl. Nu) deeze
tel °Jlimy0]li00meaè ëeliJ'kheid met den\ Land-
■ rfr/'JSf, f °0k de naam van Zee-egeltje draagt, is
iFd 7 daneenëeoieeng kaatsbal, fond, beeft geen
|
|||||||||
ftaait en is over 't geheele lijf fijn gedoomd; hij heeft
een klein hoofd en bek, met twee vinnetjes bij de kop; zo wel als de overige vijf zoörten, word deeze in dea Oceaan gevonden. II. Duifjes Egel-visch, in 't latijn Diodon reticulatus;
(Diodon fubrotundus, aculeis triquetris , Linn, Sijfl. Nat.) in deeze zijn de wortels der fteekelen op de huid als netswijzegeweeven, en dit onderfebeidhem voor- namentlijk van den voorgaanden ; de gedaante zijner fnoet of bek heeft zommige aanleiding gegeeven, om hein't Duif- je te noemen. III. Stekelige Egel-visch, in 't latijn Diodon échina-
tus; (Diodon fubrotundus, aculeis bafis triquetris, Linn. Sijfl. Nat.) dit is eigentlijk die van zijn geflagt, welke door de meeste Schrijvers de met voetangels of mink-ij- zers gewaapende Egel-visch genaamt word , om reede dat zijne fteekels met driebeenige wortels niet kwalijk na driepuntige voetangels gelijken. IV. Gedoomde Egel-visch, in 't latijn Diodon fpins-
fus ; (Diodon fubrotundus, aculeis planis, abdomine lœvi, Linn. Sijfl. Nat.) Clusius noemt hem de gedoomde khot-visch ; hij is mede van gedaante rondagtig, met een gladde buik, en de fteekels zijn niet rond of drie- kantig , gelijk in de meeste andere zoorten, maar plat- agtig. V'. Pcnne-visch, of Penne-varken; in'thtilnHijflrix;
(Diodonoblongus, aculeis teretibur, Linn. Sijfl.Nat.) door Clusius Exot Libr. II. cap.11. Hijftrix piscis genoemt, is na genoeg kegel-rond van gedaante, en gemeenlijk be- halven de ftaart een voet lang; deszelfs ftekels zijn fpil- rond op de rug ten naasten bij een duim lang, dog op de zijden wel twee duimen, en gelijkt volkoomen na ee» Penne-varken. VI. Gekraagde Egel-visch in 't latijn Diodon holocan-
thus, door Artedus Gen. LX. fijn. 86. Oftracion oblongus holocanthus, aculeis longisj'imis teretiformibus, incapite inprimis &? in collo , genoemt; (Diodon aculeis capitis col- lique longioribus Linn. Sijfl. Nat.) Het lighaam van dee- ze Egel-visch is klootrond ; de fteekels van zijn kop aan de zijden van 't lijf en van agteren op de rug, zijn veel langer als die in 't midden van den rug en onder aan den buik, en vormen door haare lengte een zoort van kraag, waar door hij de naam van Gekraagde heeft verkreegen ; alle deeze ftekels zijn rondagtig , els-vormig en aan de punten een weinig geboogen. VII. Noordjche Egelvisch in 't latijn Ranius door Ar-
tedus Gen. LIX. fijn. 86. Oftracion roiundo-oblongus, tuberculis utrinque, pinna dorfi longisfima, en door Clu- sius Exot. lib. V. cap. 25. Orbis rante riiïu, genoemt; (Diodonpinna dorfi longisfima, Linn. Sijft. Nat.) Dee- ze Egel-visch, die een kikvorfchen bek heeft, en een zeer langen rug-vin boven de'ftekels uitftaande, koointin me- nigte aan deoevers van Sweeden en Denemarken, wordende in 't voorjaar te Koppenhagen veelvuldig gevangen en op de markt geveilt; het mannetje noemen de Deenen fteed- biid en en wijfje quapfoe; het wijfje dat 't grootste en dikfte is, heeft een bruinagtige huid, met vuil witte knob- bels bezet, en is week van vleesch, wordende niet dan door het gemeene volk gegeeten ; daar in tegendeel het mannetje pp de huid roodagtig, met een hoogroode le- ver en vast van vleesch zijnde, op de tafels der aan- zienlijkften, als een lekkernije word voorgedischt. Bartholinus verhaalt in zijne Hifi. anatom. rari-
or. cent. II. hifi. I. dat de darmen en de overige om- balling van deeze visch beginnende te rotten, een E , glans |
|||||||||
E'GIJ.
|
||||||||||
EG if.
4. DeMexicaanfchegehoornde Acacia; Acacia Mext*.
cana, jpinis cornu jimiiiùus; (Mimoja Jpinis axillaribut geminis connatis, f oiiis bipinnatis, Linn. Spec. Plant.) ßejchrijviug. De eerlle ot opregte Acacia , is een' boouiagtige takkige heester, die dubbeld geveerde bladen draagt, veele kleine lang wergige bladjes aan een ribbe te* gen malkanderen overzittende , en meest doorgaans de geheele bladen bij tweën aan de takken tegen malkande- ren ftaande, in welkers oxels twee langagtige harde fcherpe doorns, in ieder oxel ééne, geplaatst zijn ; de bloemen die aan de takjes voortkoomen, zijn klein, wit of geel, en in een rond hooftje bijeen vergadert ; na welke korte peulen volgen op de wijze als die der lupijnen, naa- melijk lidswijze gevormt, die twee of drie zaaden be« vatten. ...■•. De weede zoort gelijkt veel naar de eerfte, maar heeft
drie doornen bij de oxels der bladen, waar van de mid- delde omgeboogen is; heeft ook niet zo veele kleine bladjes aan de ribben ; de bloemen groeijen airswijze, en de peulen zijn lang plat en hairig ; daarenboven is de fchors vandeeze zoort witagtig, maar die van de voori- ge zwartagtig. De derde zoort heeft ook twee doorns bij het begin
der bladen, die bruin-rood zijn, en dubbeld geveerde bladen, met agt bladjes aan de ribben. De vierde zoort, die mede dubbeld geveerde bladen
heeft, is kenbaar aan haare twee doorns bij de oxels der takjes en bladen, die zeer groot, krom, en witagtig van koleur zijn , vertoonende de gedaante van koe- hoorns. Plaats. De eerfte zoort groeit veel in Egijpten, Ara-
bien en elders. De tweede zoort word mede aldaar ge- vonden, dog wel meestin Guinea in Aftica. De der- de zoort groeit in Oost-Indien, als mede ook in de West- Indien, op het Eijland St. Domingo en elders, ze word ook hedendaagsch veel gekweekt in de warme landen van Europa, als in Italien, Spanjen en Portugal, we- gens de aangenaamheid van haai'e bloemen. De vierde zoort groeit in Mexico, en op het eijland Cuba, enz., men kweekt ze ook wel in Hoog-en Neder-Duitschland, met andere mede-zoorten in de academie- en andere tui- nen van voornaame beminnaars der vreemde planten. Kweeking. De voortzetting gefchied door het verfcho
zaad, dat men uit haare natuurlijke groeiplaatzen ver- krecgen heeft, het welke men in een heel wanne broei- bak moet zaaijen, en daar na de opgekoomene jonge planten in kleine potjes, met goede losfe zandagtige aar- de gevult, planten, die men vervolgens .in een warme runbak moet zetten, om de jonge planten te koesteren; maar tegen de winter moeten ze in de ftook-kas gebragÉ worden ; op deeze wijze moet men ze behandelen , tot dat ze eenige jaaren oud en harder geworden zijn, als wanneer men ze 's zomers in de open lugt, en 's winters in een goed warm oranjehuis kanplaatzen; de eerftft zoort is de hardfte. Eigenfehappen. Het is de eerfte zoort, die het ver-
dikte zap uitlevert, het welke den naam vam Acacia vera draagt, en in de Geneeskunde gebruikt word, om de vogten te verdikken, en de buik- en bloed-loopen te- floppen, wordende, zo men zegt, uit de, peulen ge- perst,- het beste zap moet zig ligt laaten breeken, zwart- of donkev-rood van koleur , en van binnen zuiver e» glinfterend zijn. Uit deeze eerfte zoort vloeit ook door infnijding, of
van zelve, de opregte Arabifche gom, die meest uit .' kleine
|
||||||||||
«>2
|
||||||||||
glans in de duisternis van zi.^ geeft, 't welk zig aan de
vingeren hegt, en zijnen iäJegt tot een lantaarn hadde veritrekt. EG1JPTISCHE ADDER, in'tlatijn Vipera Aegtjp-
liaca , (Coluber Vipera , Linn. Sijjl. Nat). De Heer Has- selquist heeft deeze Adder zeer nauwkeurig belehrest ven, zie Aü. Upfal. 1750. pag. 24. Itin. 314. n. 60. deszelfs kop (zegt dien Heerj is boven op weinig, dog tusfehen de oogen zeer plat, aan de zijden fterk uitpui- lende, en boven't lighaam verheven; de bek is ftomp en kort; de neusgaten itaan overdwars, digt bij de rand van de bek; een weinig daar boven zijn de oogen ge- plaatst, die een lange fmalle zwarte appel hebben, met een vuilgeele kring gezoomd; in de beide kaaken heeft hij kleine ruwe tandjes, als mede nog in 't bovenfte van den bek twee langere in een fcheede, zijnde fcherp en krom, en regt voor de oogen ui tkoomen de ; de tong heeft aan deszelfs uiteinde een dubbeld fpits; bij den kop is het lijf rolrond , en dunner dan in het midden, alwaar het bijna vierkant is; naar de ftaart toe wederom dun- ner, beneden den aars, kort kegelvormig een weinig ge- kromt , en in een gedoomde punt uitloopende ; de fchil- den van zijn buik zijn langwerpig, aan de tippen rond en in plaatjes deelbaar; alle deftaart-febubben zijn rond- agtig en gefchalied, en die welke den kop en 't lijf bedek- ken ovaal ; een overlangze naad welke de fchilden plooi- baar maakt , loopt door 't midden van den buik; in de langte zit aan de keel een diepe groef; boven op het lijf zijn deeze adders ijzer-graauw van koleur, naar het wit- te hellende met bruin'dere vlakken ; van onderen is het lijf bleeker, de ftaart is aan 't end met drie zwartagtige ringen gteekend ; de lengte van deeze adder is ruim een half elle; de dikte van het lijf twee duimen, dog die van den hais maar een halve zo alsdebreete van den kop is, de ftaart die een duim lang is, heeft de dikte van eenge- meene fchrijf-pen. Men zegt dat deeze adders ruim zo vergiftig zijn als
de Europifche , en het is van deeze zoort dat men het yiper-vleesch voor de theriaak en het opregte vlugge zout bekoomt. De Heer Hasselquist berigt, dat hjj zig te Kairo
bevindende, menigmaalen hee'ft gezien, dat dusdanige adders levendig en frisch, met groote tanden gewapent, door de flangen-vangers met de bloote handen uit een zak wierden gelïaalt, zonder fchroom behandelt, enten laats ten gedood. EGIJPTISCHE BALSEM, is de Balfein van Ju-
icea. Zie op BALSEM. EGIJPTISCHE BERG-VALK, zie AREND-
GIER. EGIJPTI-SCHE BOON, zie LABLAB.
EGIJPTISCHE DOORN; in 't latijn Acacia; daar
zijn zeer veele zoorten van dit boom-gewas, waar van wij maar eenige zullen aanmerken, als 1. De Egijptifche Doorn of opregte Acacia; Acacia
jiegijptiaca vel vera ; (Mimoja Jpinis geminis approxi- matifs , foliis bipinnatis, partialibus bijugaiis, Linn. Spec. Plant.) / 2. De Africaanfche Acacia; Acacia^ altera vera, fi-
llqua longa compresfa villofa; Acacia Alpini ; (Mimo- fa Jpinis ternis, intermedia reflexo , foliis bipinnatis., jhribus fpicatis, Linn. Spec. Plant.)
3. De IndiaanJ'che Acacia; Acacia Indica farnefiana ;
{Mimofa fpinis geminis diflinüis, foliis bipinnatis, par- tialibus »àojugatis, Linn. Spec. Flank) |
||||||||||
EGÏJV EIC.
kleine dunne fiukjes beftaat, of die worms-gewijze ge-
draait zijn, dog deeze is zeldzaam,- de meeste aldus ge- noemde gom koomt van de tweede gemelde zoort , die ook den naam van Senegalfche gom draagt, om dat bij veel van de rivier Senegal in Africa gebragt word , welke grooter van ftukken en dikwijls rosfer van koleur en onzuiverder valt. Zie verder op de artijkels ACA. CIA en ARABISCHE GOM. EGIJPTISCHE RALFS-VOET, is de Cokcafia; zie EGIJPTISCHE RAAF , zie KAAUWTJES.
EGIJPTISCHE SPRINGER, zie MUISEN.
EGIJPïISCHE VIJGEBOOM, dus word vanzom-
ïnige genaamt een zoort van Berg-eschdoom, in 't la- tijn Acer montanum candidum. Zie ESCHDOORN. EGIJPTISCHE SALF, zie ^GIJPTION.
EICKE; Eicken-boom, in't latijn Quercus; daarzijn
zeer veele zoorten of veranderingen van deeze zedert alle tijden zeer vermaarde en nuttige boom; dog wijïzul- len hier maar eenige van de voornaamde en nuttigde zoorten, en die bij ons het bekendde zijn, vermelden on verhandelen; dezelve zijn i. De gemeens Eicke; in 't latijn Quercus vulgaris;
[Quercus foliis deciduis oblongis fupeme latioribus, ßnu- üus acutioribus, angulis obtußs, Linn. Spec. Plant.) van deeze gemeene of meest bekende zoort vind men er die grooter of kleiner eickels of akers voortbrengen, en dezelve aan langer of korter ftéelen hebben zitten ; S ook die in de bladen eenigzins verfchillen ; dog welke ■ veranderingen uit het zaad voortkoomen.
2. De gemeene Eicke met fraaije wit-bonte bladen; I Quercus foliis eleganter variegatis. 3. De altijd-groene Eicke; Quercus latifolia perpétua
1 pirens.- 4. De kleine of laage Eicke, ook Haag-eicke en Spaan-
■ Ifche Aker genoemt; Quercus parva feu Fagus grteco- mium £? Efculus; Aefculus Plinii; (Quercus foliis pin- ■ nato-finuQtis leevibus, fructibusfesßlibus, Linn. Sp.Pl.)
Befchrijving. De eerde of gemeene zoort is een over- ';% al wel bekende boom, die zeer groot en hoog kan wor- den, als hij in een grond ftaat, dien hij bemint,- hij heeft veele groote takken, die zig verre in het ronde ver- . fpreiden, als hij wel groeit; zijne bladen zijn aan de %voorkant breeder als tegen de deel, en aan de randen met bogten van verfchillige gedaante, voorts fraai groen en glad: Hij brengt mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde boom voort, waar van de eerden in lange rosjes of kattelteertjes wijze groeijen , en met vrugtbaar- naakende helmdijltjes voorzien.zijn ; maar de vrouwe- lijke bloemen bedaan uit een dikke vleefcbige kelk, met een dampertje voorzien, dat door het vrugtbaarmaakende duif-meel derhelmtjes van de mannetjes-bloemen bevrugt pvord, om de vrugten of akers voort te brengen : De prugt heeft een langwerpig-ronde gedaante, als een olijf, ten is met eene dunne harde fchil gedekt, zittende in een Ikokertje of kelkje (in 't latijn capula,) aan de beneden- l*ft Vast ; maar de binnende pit, die uit twee deelen Kn • ' en g^agt'g'S» is wrang en wreed van fmaak, en niet eetbaar van deeze zoort. De bast der oude boo- men is van buiten niet glad, maar rouw en als geborsten. . -üe tweede zoort is maar een verandering van de voo- *Jp' die gevallig uit het zaad voortgekoomen is, heb- bende fraaije geel-bonte bladen; maar deeze word nooit zo groot als de voorige, en enkel om de aartigheid der bladen voortgeteelt. |
|||||||||||
EIC
|
|||||||||||
S93
|
|||||||||||
De derde zoort koomt in gedaante met de eerde over-
een, behalven dat ze haare bladen in de-winter behoud, welke eerst ia de volgende zomer allengskens afvallen, wanneer andere in haar plaats groeijen. De vierde zoort groeit laag en heesteragtig, welkers
bladen kleinder als die van de voorige zeorten, en mee bogten veerswijze gefneeden zijn, op de wijze als de* hagedoorns-bladen, maar grooter en dieper gefneeden j dezelve brengt vrugten voort, die zoet en eetbaar zijn,' dog hier te lande nooit of zelden. Plaats. De eerde zoort groeit natuurlijk in veele ge-
westen van Europa en Aßa : dog ze koomt meer en be- ter voort in de getemperde, dan in heel heete en koude lugtdreeken ; inzonderheid worden 'er in Hoog-Duitsch- land , Switzerland en aangrenzende Rijken veele groote boomen, en zelfs groote bosfehen van gevonden, die zig op veele mijlweegs uitdrekken, en welke bosfche» nog overblijfzelen fchijnen te zijn van het groote woud, dat bij ouds geheel Duitschland overdekt heeft. De tweede zoort is maar een verandering van de eer-
de, en uit derzelver zaad gevallig voortgekoomen,- ge- lijk boven gezegt is. ' <■ De derde zoort word in Spanjen gevonden.
De vierde zoort groeit natuurlijk in Zuid-Frankrijk,
Italien, Spanjen en Portugal , en word in Hoog- ea Neder-Duitsshland alleen door de cultuur tot het tuin- gebruik voortgekweekt. Kweeking der Eicke-boomen.
Om deeze boomen voort te kweeken en te vermeer- deren , gefchied zulks door de vrugten of akers , die men in het voorjaar, na dat ze de winter over in vogtig zand te meuken gedaan hebben , of ook zonder meu- king, op een akker of bedde in greppels , die op de afdand van 1 à 1 en een half voet dwars over het bed- de gemaakt zijn, legt, twee of drie duimen van elkan- der, en 1 à 2 duimen diep; als dan de jongeplanten opgekoomen zijn, moet men ze zorgvuldig door wie- ding van het onkruid fchoon houden, op dat ze daar door niet verdikt worden, dezelve ook bij droog weer met het nodige vogt voorzien en verders aldus laaten groeijen, tot'teerde of tweede volgende jaar, als wan- neer men dezelve Vroeg in het voorjaar op andere ak- kers of bedden in de-enterij of kweekhof moet verplan», ten , in rijen als boven, deeze rijen moeten drie à vier-' - voeten van malkanderen dwars over het bedde gemaakt zijn, en men moet de jonge boomtjes in dezelve 2 tot 3 voeten van malkanderen planten, in agt neemende, dat men bij het verplanten de pen-wortel inkorte; hier laat men de boomen zes, agt of meer jaaren groeijen, tot dat ze groot genoeg geworden zijn \ om ze tot opgaande of dam-boomen te planten , daar men zulks begeert ; ondertusfehen moet men dezelve geduurig van het on- kruid fchoon houden , en de grond tusfehen de rijen al- le voorjaaren omfpitten, dog vooral zonder de wortelen der jonge boomen te roeren ; waar bij verder als een zeer nodige zaakè aan te merken daat, dat men geen takken van de dam moet affnoeijen, gelijk onkundige doen, behalven alleen de zogenaamde zuigers, die veel' derker als de overige groeijen ; en nog veel minder moet Inen de top, nog ook de k,ioon-fakken inkorten, want zulks benadeelt haar grootelijks in de groei, dewijl ze haare vrijheid in het groeijen willen hebben, en van de zijdtakken berooft wordende, flenterig en onvolmaakt epwasfen; maar als dezelve een bekwaame hoogte en E 2 dikte |
|||||||||||
SIC,
|
|||||||||
<jö4 EI G «flj
|
|||||||||
dikte verkreegen hebben, zo dat ze ftevig op haar zel-
ve beginnen te ftaan , als dan kan men de zijdtakken tot aan de kroon allengskens wegfnoeijen, om een zuivere ftam te verkrijgen. Indien' het gebeurt, dat de jonge boomtjes na de ver-
planting krom of kreupelagtig groeijen, dan kan men ze één à twee duimen boven de wortel met een fchuinfe fneede afkorten, zo zullen ze één of meer regte fcheu- ten uitfchieten , dog waar van men maar één, die het best groeit, moet houden, de overige wegfnoeijende; hoe- wel het de aart deezer boomen is, dat ze in haar jeugd met een kreupel- of knobbelagtige ftam groeijen, maar die met de aangroei regter en effener word, indien die niet geheel krom is : Het is ook goed, dat men de jon-> ge boomen met ftokken voorziet, om dezelve daar aan vast te binden, en ze dus voor het flingcrcn door de wind te bevrijden, dat haar grootelijks in de groei be- nadeelt, en veel langzaamer doet groeijen ; aan -welke ftokken men de kromme ook regt binden kan. Indien de Ekke-boomen in het vervolg alleen zullen
dienen tot timmerhout, dan is het veel beter en natuur- lijker, dat men dezelve zaait ter plaatze daar ze zullen blijven voortgroeijen , zonder dezelve te verplanten; tot dien einde graaft men over het geheele veld, dat men met deeze boomen bepootcn wil, ronde of vierkante ga- ten in rijen, naar de linie, op 8 à io voeten afftand, en de rijen even zo.ver van raalkanderen, de gaten op twee of drie voeten wijdte, en ook van dezelfde diepte maa- kende, dog die men met de uitgegraavene aarde weder vult, gefebiedende alleen maar om den grond te roeren en los te maaken voor de toekoomende aangroeijende wortelen van de jonge boomen ; dit gedaan zijnde, legt men in het voorjaar in 't midden van ieder gevuld gat vier of vijf ter déegea rijpe eikels, een paar duimen diep, en iets van malkanderen : Wanneer dairde jonge plan- ten opgekoomen zijn, is liet nodig, dat men bij elke plaats of plek, wat kleine doornen fteekt, om de plan- ten voor het vee en andere nadeelen te befchermen, en men moet dezelve zorgvuldig van het onkruid fchoon hou- den , dat haar anders wel ras vernielen zoude ; ook is het dienftig, de jonge boomtjes in de winter met wat ruigte van los ftroo of rijzen voor de vorst en fcherpe winden te omdekken, dat hun veel bewaaït, en beter doet groeijen: Het volgende voorjaar neemt men van de opgekoomene jonge planten zo veele weg, dat 'er maar twee van de best groeijende in de plaats blijven, (de weg- genoomene kan men elders planten, als men wil,) en men roert de grond rondsom de gebleevene planten, het welke, gelijk mede het fchoon houden van het onkruid en het vernieuwen van de doornen , jaarlijks moet ver- volgt worden,* wanneer deeze planten of jonge boomen dus drie of vier jaaren gegroeit hebben, dan neemt men één van de twee nog bij eikanderen gebleevene jonge boomen voorzigtig weg, laatende van beide die geene flaan , die het fterkst en fleurigst groeit , en waar van men daardoor de verwagting heeft, dat hij een goede boom zal worden ; maar indien het gebeurde, dat ze beide krom of kreupelagtig groeiden, dan moet men die welke men flaan laat, ontrent de wortel inkorten, om een nieuwe regte fcheut te maaken, dat zelden misfen zal, dog zo het hier of daar mist, kan men een ander in zijn plaats planten ; voorts moet men de jonge boo- men behandelen , 'gelijk boven gezegt is, naamentiijk menmoet de kleine takjes aan de ftam laatén, en niets «äaar van wegfnoeijen, dan alleen de zuigers; en na maa- |
|||||||||
te dat ze aangröeijen, moet men ze met ftokken vocft>'
zien, dat haar niet alleen tegens het nadeel van de wit» den, . maar ook voor het vee, en meer andere ongemak- ken ■befchermt ; dog niets is beter tegens het vee en an- dere dieren , als- de doornen , die men derhalven niet verzuimen moet, om'er van onderen tot bovenen aan vast te maaken , tot dat ze wat groot geworden zijn ; als wanneer ze geen verdere oppasfing en moeite meer nodig hebben. Boven is gezegt, dat men deeze jonge boomen tot
bosfehen op 8 à io voeten afftand planten moet; maar dit is te verdaan, dat.zulks gefchiedmet dat oogmerk, om na verloop van tijd, wanneer de boomen wat oud en groot geworden zijn, de helft daar van, te weeten een boom om de andere , te roeijen en weg te nee- men; dewijl ze anders, als ze groot worden, te diebtr zouden ftaan, en eikanderen in de groei verhinderen ; en deeze geroeijde boomen kunnen als dan tot voordeel dienen voor den eigenaar van het bosch, het zij om't zelve tot brand- of timmerhout te verkoopen, of zelf te. gebruiken,. Maar men moet hier' nevens aanmerken, dat deeze
boomen^niet in allerlei gronden even goed willen groei- jen ; dezelve beminnen van natuuren liefst een hooge,. drooge , zand- of iteenagtige grond ; hier van daan is het, dat men ze zeer veel in Duitschland, en in an- dere landfebappen op bergen , of berg. en fteenagtige plaatzen, of die-onder de bovengrond fteenagtig zijn r vind,- daar ze zeer wel groeijen ; want ze maaken wel groote en lange wortelen, dog die niet zeer diep in de grond booren ; in de kleij-gronden willen ze geenzints aarten, ten zij die hoog en droog leggen-, en niet al te taai, maargebrooken en bros zijn, ook in de diepte geen. kwaade ftoffen, als oer, knip-aarde of kaUe-klei hebben ; ' gelijk ze ook niet wel tieren in zand-gronden, die met zodanige kwaade ftoffen in de diepte bezet zijn ; want fchoon de jonge boomen daar in dikwils in de eerfte jaa- ren wel en zelfs fleurig groeijen, zo zullen ze egter na verloop van 20, 30 of meer jaaren aan het kwijnen raa- ken, en weinig voorfpoed in de groei maaken, of van bovenen verderven, gelijk men dikwils ontdekt aan. de bovenfte takken deezer boomen, welke gaan verfterven en verdorren ; de reden daar van kan men zien op het artijkel DELVEN. Het zoude,derhalven weigoed wee- zen, dat de grond, die in de diepte met kwaade ftof- febezet is, en daar men Eicken-boomen tot voordeel van het hout in het toekoomende denkt te planten , voor de zaaijing of planting gedolven wierde, maar dit zoude vee- le kosten veroorzaaken , inzonderheid tot groote bos- fehen , weshalven de eigenaars der gronden daar toe be- zwaarlijk zullen overgaan, te meer om dat het genot van deeze boomen tot timmerhout, wegens haare langzaams groei, zeer langwijlig aankoomt, en niet dan voor- de nakoomelingen is," egter behoorde het zelve niet ver- zuimt te worden in zodanige gronden , waar van men een piaifier-tuin denkt te maaken, om daar in van deezS en andere boomen te planten, te weeten in zulke gron- den , waar van boven gefprooken is, die het delven vol- ftrekt nodig hebben , wil men een goede groei van ds geplante boomen verwagten. Deeze boomen groeijen zeer langzaam, hoewel op as.
eene plaats wat fchielijker of langzaamer, ais op de aii' dere, na dat de grond losfer en yrugtbaarder, of harder en oii.vrugtbaarder is, maar dezelve kunnen zeer groot en oud worden: De leevens-tijd der eieke-boomen worà doorgaans
|
|||||||||
EIC.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EIC.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ÉöJ
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•dooroaansop3oojaarenbepar.lt, êngezegtden taaren groeijen, daar na hondert jaar•en dan hondert jaaren weder afneemeri en veis zeer waarfcbijnelijk , dat deeze boom idie met zijn natuur overeenkoomt, om dacroeijen, nog veel ouder kan worden; waandere boomen, die minder vast van fubveel ouder als 300 jaaren kunnen worden,de dan deEicke-boom niet ook een hooger ounen bereiken; gelijk de HeerßRADLEij inrige Verhandelingen pag. 269. van een heelgelfche Kafianje-boom ineld, die als toen noworthin Glocefler-fchire groeide, waarvangemaakt vind in een oud boek, het welk aanJohan opgedraagen is, daar die boom de gde Kaflanje-boom van Tartworth genoemt wo*daar uit kan opgemaakt worden, dat die boduizend jaaren oud moeste zijn : Men leestrien ook van twee zeer oude Platams-boomDelplios, daar Athen. Lib. XV.Cap. 20 vade tweede te Caphij'a in het landfchap arcadrea gelegen , door Agamemnon gepoot, wabij Plinius Lib. XVI. Cap. 44. leest, enboomen ten tijde van Theophrastus Eresweezen waarcn, behalven van meer andere;zulke boomen een zo hoogen ouderdom bereom zouden dan niet ook de Eicken-boomen mjaaren oud kunnen worden F Het is meer alnelijk, dat 'er in het Hartz-woud, Thuringeheemerwoud, Zwarte-woud en elders, het wblijfselen zijn van 't oude woud Sijiva Hercijniyoorleeden tijden geheel Germania overdekte,vonden worden, die zo oud zijn als de eerfte oodie wouden zelf is : Menfchen'dietagtig en meezijn, weeten te zeggen , dat ze de oude eickhunne jonge jaaren even zo gekent hebben,ne oude dagen, naamelijk dat ze in die tusfehverandert zijn; het ontbreekt aan aantekehiftorien, om de waare ouderdom van dieweeten. Dat de ekke-boomen ook ongemehoog kunnen worden, zulks betuigen mede dgelijk ook de ondervinding in de gemelde enden.
De tweede gemelde zoort, met bonte blaeen door zaaijing gevallig vooitgekoomenesoort van de eerfte zijnde, word alleen uit liefhgens de fraaije met wit en groen gemarmevoortgekweekt; dog deeze groeit enkel maartig groote boom ; de voortkweeking gefchiedgmg van jonge takken op dezelfde wijze alsvien, zie aldaar; of door enting, zuiging en
De derde zoort word voortgekweekt zo al
or anders ook door inlegging der takken.
. Dc vierde zoort of kleins eicke word ook
|»ig vermenigvuldigt, dewijl 'er hier te la
^rl-V,™ vo°rtkoomen ; maar heeft men
|
alle deszelfs deelen kunnen tot veelerlei verfchillende
dingen gebruikt worden, gelijk we in het vervolg zul- len zeggen ; wij moeten eerst aanmerken ,- dat dezelve ook zijn gebruik in de tuinerij heeft, om daar van groo- te allées of cingels op groote buitenplaatzen te planten ; niet alleen dewijl dezelve groot geworden zijnde, fraai ftaan, maar na verloop van tijd ook voordeel van het hout aanbrengen; en dewijl deeze boomen met 'er tijd groot worden, en zig met haare takken ver uitbreiden , zo moeten ze ten minlten op 25 à 30 voeten afftahd in de rijen geplant worden; men plant 'er ook wel groote bosfehen van, alleen om het voordeel van het hout in- het toekoomende, waar van voorheen gefprooken is ; dog dit is hooftzaakelijk voor de nakoomelingen of erfge- naamen van de plaatzen ; egter behoord zulks daarom niet nagelaaten te worden op plaatzen, daar de grond bekwaam daar toe is, om diergelijke redenen op het ar- tijkel van de DENNEBOOM gemeld. De gemeene eicke word ook wel gebruikt om 'er hoo-
ge en laage fcheerheggen in de groote piaifier-tuinen van te planten, die heel digt begroeijen en cierlijk ftaan; dog hier toe dient nog beter de kleine of haag-eicke, die zig met haare kleine cierlijke bladen nog fraaijer vertoont, deeze heggen kunnen tot de hoogte van 12 tot 15 voe- ten opgroeijen, maar als ze hooger moeten zijn, gebruikt men de gemeene zoort : Dc jonge plantzoenen tot de- - heggen plant men op 2 à 3 voeten afftand , naar dat ze groot zijn. Men gebruikt de kleine eicke, als- mede de altifd-groene eicke ook wel tot beplanting van plaifier- boschjes, dezelve ftruikswijze laatende groeijen , daar ze aangenaame groente en vertooning in maaken : Maar bij alle deeze plantingen moet men acht flaanop degrond, of dezelve naamelijk bekwaam is-, tot de groei der eicke- bomnen, om geen vrugteloos werk te- doen. Men plant in dc zandagtige fchraale landsdouwen, ge-
lijk in de Provincie van Friesland in het kwartier van Zevenwouden, de genieene eicke ook wel, dog maar alleen tot kap-hout, rondsoin groote akkers en weij landen; het wel- ke aldaar veeltijds gefchied op opgeworpene kleine wal- len, en waar van het hout om de 8 à 10 jaaren, of wan- neer '.t een bekwaame dikte verkreegen heeft, die merr begeert, tot brand-of zogenaamd tal-hout bij de wortel afgekapt word;' waar na weder' nieuwe takken weeldrig uitfpruiten , die na verloop van eenige jaaren op nieuw weder gekapt worden, en zo voorts van tijd tot tijd, dae goed voordeel geeven kan. Wat het gebruik van het eicke-lwut betreft, het zei'
ve is-, gelijk bekent is, een der b*rdfte en langstduuren- de houten , dat buiten de aandoening van de lucht of bin- nens huis, zes hondert en meer jaaren duuren kan, als; het wel droog en uitgeloogt is ; dog in bet water is hel: onvergangelijk,' ja word daar in tot Heen, of liever zo hard als fteen.- Het is derhalven een der beste houten tot de huis- en fcheeps-bouwerij, en tot andere zo wei- fijne als grove timmeragie ; dog- het word hedendaagsch |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrugten, zo niet meer zo veel tot huis timmeragie, inzonderheid toe
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fesichied de ve
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de grove werken , als balken en dakwerken gebruikt, als
wel bij ouds; men bedient zig tegenswoordigtothetgro- ve timmerwerk meest van het dennen en greinen hout, niet alleen om dat het zelve meer en beter koop te bekoornen is, maar zulks ook minder zwaar zijnde, de gebouwen die men tegenswoordig veelligter vanmuuren optimmer*' daar door zo veel lasten drukking niet koomen te lijden; kunnende het zelve in de droogte ook heel lang duuren „ all het. wel droog is. E 3 Heï
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerdering op dezelfde wijze als boven
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de
|
eerfte
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^^ond^b^
|
wel groeijen-; bemind egter ook
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
' fa-iijR de voorgaande, de zandgronden.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NLttigheid
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en huishoudelijk gebruik der
Eicke bomnen: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Danr is bti
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t» ka'' 'S r^"? geen boom-gewas "dat zo veelenuttigheid
ffl netmenfcheüjkeleeven aanbrengt, dan deezen boom; |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
s
|
||||||||
EIC.
op malkander eh laat het dus in de opene lucht alleng».
kens droog worden, dewijl het in 't water zijn koleur ver- liest en onaanzienlijk word, ook in de lucht heel wel kas droogen en van de eick ontbloot worden. Het eicken-hout, heeft ook doorgaans veel Jpint, dog
de eene zoort meer als de andere, naar dat het fchielii« ker of langzaamer gegroeit is; dit fpint is zeer vergan- kelijk , want in de opene lugt flurpt het water in, en rot haastig, daarintegen in de droogte word het eerlang van de wormen doorboort en verteert,- weshalven deeze Jpint nooit aan het hout behoort gelaaten te worden, als men duurzaam werk begeert : Men zegt, dat wanneer men de bast van deeze boomen, die men denkt te kappen, in het voorjaar affchilt en dan de boomen, die daar na nog ee- nige bladen zullen uitfchieten, tot de volgende winter ftaan laat, eer men ze kapt, dat dan niet alleen 't hout harder word, maar ook 't fpint zo hard als het hout zelfs, en dat 't gekapte hout dan ook niet zo veel eick of zap heeft : Voorts is het ook een zaake van belang, dat men het hout op de regte tijd kapt, namelijk in de wintertijd, dewijl het anders minder duurzaam is, en ras van de wor- men aangetast word. Het eicken-hout is ook, wanneer het wel droog is, een
zeer goed brandhout, geevende goede hitte van zig ea duurt lang, maar vlamt niet veel, ten zij het in dunne ftukken gekloofd is en 'er veel bij malkander legt ; is der- halven tot brand zo goed niet als het boekenhout; de kooien daar van zijn ook maar taamelijk goed. De bast der eicken-boomen, op bezondere moolens klein
gemaalen zijnde, en als dan gewoonlijk run genaamt» is van zeer veel nuttigheid en gebruik tot de leerbereiding; en wanneer dezelve deezen dienst gedaan heeft, dan is ze eenheel nuttige ftoffe voorde tuiniers, om 'er broei- of run-bakken van te maaken, tot 't kweeken en voortzetten van allerleij vreemde en andere tedere gewasfen ; waar van men op de artijkels BROEI-KONST en RUN- BAKKEN , enz. nazien kan. De bladen van deeze boomen kunnen dienen tot ftrooi-
jing voor 't vee, al mede tot 't mesten der aarde. De vrugten of eickels zijn zeer dienstig om de varkens
mede te'mesten : Men jaagt derhalven in die landen daar veele eicken bosfchen zijn, de maagere varkens van veele eigenaars in communie, m tegens de tijd dat de eickels rijp worden in de bosfchen, 'die door een Harder gehoed wor- den , en waar in men ze 6 of 8 weeken dag en nagt laat loopen, in welke tijd dezelve fchielijk in vettigheid aan- groeiden , en de eigenaars dezelve fpek-vet te huis krij- gen, zonder veel kosten te doen, betaalende alleen aan den heer van 't bosch zekere inaatige regten en voorts de kosten van het hoeden : Op andere plaatzen daar geen groote bosfchen zijn, verzamelt men de gevallene eickels^ van onder de boomen en mest de verkens daar mede op de ftal : Het fpek van zodanige met eickels gemeste ver- kens , word voor het beste gehouden, want het is vast, wit en zeer fmaakelijk, duurt ook lang, zonder in de zomer te druipen of ranzig te worden, gelijk veel an- der fpek doet ; I van deszelfs geurige fmaak kunnen de vermaarde IVestphaalfche hammen en Bronswijkfe metwor- flen getuigen, die meest van zodanig fpek zijn, dewijl men in die Landfchappen veele eicke-bosfehen heeft; hoe wel het zeer waarfchijnelijk is, dat 't climaat en de ftof tot rooking, dat meest eicken-hout is, ook veel tot de geurigheid van die worften enz. toebrengt. De eickels heb- ben in zommige duure tijden aan de arme menfchen ook wel gedient, om 'er meel en brood vaa te bereiden ; maar die
|
||||||||
€oi EIC.
Het ekktn-Ttout -word in deeze Nederlanden, dewijl het
aldaar weinig groeit, veel uit de noordelijke gewesten, als uit de Oost-zee van Riga, Revel en Nerva, en uit Noorweegen enz. gehaalt, dog daar koomt ook veel uit Duitseiland met groote vlooten den Rhijn af, die zoni- tijds zo groot en lang zijn, dat'er 2©otot 300 menfchen gebruikt worden, om die vlooten te regeeren en te be- ftleren; zijnde dezelve met keuken en kelder en aller- lei inond-behoeftens tot de reis voorzien. Ook komt 'er van dit hout de Elbe en Wee/er af na Hamburg en Bree- men, van waar het vervolgens verder naar de Nederlan- den en elders over zee vervoert word; en dit Duitfche eicken-hout word voor het beste gehouden, voorname- lijk tot fijn werk. Het zelve word in verfcheiderhande gedaante overge-
bragt, als in heele ftammen of in blokken van verfchü- 'lige lengte en dikte, waar uit allerleij balken, ribben, planken en latten op de hout- zaagmoolens gezaagt wor- den : Ook brengt men korte gekloofde Hukken, dat wa- genfchot genoemt word; als mede zo genoemt klap- of Jlaf-hout, zijnde korte dunne platte gekloofde (tukken van allerleij lengte, dienende voor de kuipers tot 'tmaa- ken van allerleij vat-werk. Nog word 'er krom-hout tot de fcbeeps-timmeragie overgebragt en ook berkoenen, van allerleij dikte en lengte, 't welke regte takken van eic- kenboomen zijn, dienende tot paalwerk en andere din- gen. Dog fchoon't eicken-hout hard en vast is, zo is het eg-
ter van verfchilljge hoedanigheid en deugd, 't welk af- hangt van den aait desgronds, ftandplaats en min of meer fchielijke groei. Het hout dat in een goede, laage en vogtige grond en op een warme ftandplaats fchielijk groeit is veel regter van draad en minder hard, heeft ook meer fpint dan het geene dat in een hooge, drooge en fchraale grond of op de bergen en in een koude ftand- plaats langzaam groeit, 't welk doorgaans harder en van binnen warriger en niet zo regt-draadig, maar 't fterkst cnlangstduurende is: Volgens dit onderfcheid in de hoe- danigheid, maakt ook een kundig archited: of timmer- man enz. onderfcheid in deszelfs gebruik tot verfchillige werken ; want het warrige hout, fchoon het 't hardst is, is niet bekwaam tot fijn en cierlijk werk, voornamelijk als het op de zon moetftaan, bij voorbeeld tot venfter. raamen, deur-, venfter-of fchoorfteen-bekleedingen, ta- fels , cabinetten, enz. dewijl het door de zon doorgaans krom getrokken word of berst, maar zodanig warrig hout is heel dienstig tot paal-werk en andere groove dingen ; tot cierlijk werk moet 'er zodanig hout gebruikt worden dat regtdraadig is : Daar en boven moet dit hout voor het gebruik wel droog en van zijn zap, gewoonlijk eick ge- noemt, geheel ontbloot zijn, inzonderheid als het opbe- floteneplaatzen gebruikt zal worden, dewijl het anders door't zap of de eick, die een zuuragtige icherpe hoe- danigheid heeft, vuurig word of gelijk als verftikt en daar doorras vergaat, en ook van de wonnen aangetast word. De beste wijze om dat hout van zijn zap te berooven,
is, dat men hetzelve in hetwater legt, waar in men het een of twee tot drie jaaren moet laaten leggen, naar maa- te dat het dik is, waar door zijn zap alfengskens uitge- trokken word; dog dit doet men hoofdzaakelijk met het zwaare hout, als geheele böomen of blokken en dikke planken , of balken; het kleine gekloofde hout als wagen' fehot, flafhout, en ander klein of dun hout, word niet £n het water gelegt, maar men ftapelt het hol en lugtig |
||||||||
ÈIG.
|
||||||||||||||||||||||||||||
EIC.
|
||||||||||||||||||||||||||||
tfe?
|
||||||||||||||||||||||||||||
dit brood is van een flegte (maak, en weinig voedzaam, ken, weshalven 't zelve duitschpoHout, in 't latijn lighwii
Dok de eickels kooinen niet alle jaaren voort, dewijl de Guajacum velfan&um Germanorum, genoemt word ; de |
||||||||||||||||||||||||||||
. ° ■_ t„>,p,(i. vnniinarmi kunnen misbloeiien en geen
|
bladen zijn inzonderhied dienstig tegens de tandpijn , be-
dorven tandvleesch, en zinkingen ; de eickels dienen te- gen de fieen en het bloedwateren : Van de overige dee- len Ziet verder op zijn plaats. Daar zijn ook nog veele Ameficaanjche zoorten van
eicken, met gefneedene en ook ongefneedene bladen, die in Virginien, Marijland en elders aldaar natuurlijk groei- jen , en dewelke ook in Europa kunnen gekweekt worden en onze winter-koude vrij wel doorftaan ; groeijende ook fchielijker aan als de Europejche, maar haar hout is veel zagter en dus van minder waarde : Onder dezelve word ook een zoort gevonden die zoete, fmaakelijke vrugten voortbrengt. Ook worden in Afia of in de Oosterfche landen verfcheide zooi ten of veranderingen van eicken- boomen gevonden, dit' mede in Europa kunnen tieren en gekweekt worden; gelijk mede ook Noord - Af rica of Barbarijen bijzondere zoorten van eicken heeft. Dog alle die vreemde eicken worden hier te lande zelden gezien, dan alleen maar zommige zoorten bij deeze of geene voor- naame liefhebbers van vreemde planten, die dezelve uiC 't zaad, dat uit haare natuurlijke groeiplaatzen over ge- bragt is, voortgekweekt hebben ; maar het dient gewee- ten, dat de eickels (gelijk meer andere diergelijke zaa-- den) die uit vreemde landen gebragt worden, heel ligte- liik bederven en daarna niet opkoomen, inzonderheid als ze lang onder weeg zijn; maar als men dezelve in droog zand pakt, zullen ze lang goed en tot de zaaijing bekwaam blijven ; 't welke derhalven dient in agt geno- men te worden. Wij moeten hier ten laatsten nog aanmerken , dat vol-
gens de gedenkfchriften de eicken-boom in aloude tijden bij de Grieken en Romeinen in hooge achting geweest is, en aan dewelke zij groote eer beweezen ; zij gebruikten hemzelfs, volgens deHeidenfche bijgeloovige wijze, tot een orakel,' om dezelve om raad te vraagen en daar uit een antwoord te ontfangen, ja deeze orakel-boomwas bij hen zo geheiligt, dat zo iemand hem kwam te fchenden , de- zelve met de dood geftraft wierde; gelijk men daar van leezen kan in Virgil. Georg. 2. vs. 16. en bij Ovm. I. 7. fab. 25. vs. 630. Dat^ deeze boom ook reeds in de eerste eeuwen geagt en in groote waarde gehouden is, blijkt uit veele plaatzen der heilige bladeren, daarvan de- |
|||||||||||||||||||||||||||
ï.oomenin'koude voörjaaren kunnen misbioeijen en geen
Truutti) zetten.
De eickels van de haag-eicke, zegt men, dat zoet van finaak en eetbaar zijn: Daar word ook in Spanjen een
Ëoort van eicke gevonden, die groote zoete eickels voort- ïbreugt, welke als kastanjes kunnen gegeeten worden, f maar dit is een zoort van Jteen-eicke, waar van hier I na-
De eicken-boomen brengen ook de galnoten voort, dog niet in Europa maar ze groeijen aan de jonge en dunne
»akjes van de eicken-boomen in de Oosterfchelanden, om- irent Aleppo, Tripoli en elders, van waar ze over Smir- I na tot ons gebragt worden : Doch daar koomen op de : bladen van de Europifche eicke boomon in de najaars-tijd : ronde fponfieufe nooten voort, die de gedaante van gal- î Booten hebben, dog kleinder zijn, welke van onkun- ; dige voor gal nooten gehouden worden, maar dit zijn geen egte gal-nooten; hoewel ze beide op eenerlei wijze voort- 'koomen, namelijk door de beet offteek van een Infett, - 't welke in de beet zijn zaad legt, waar omheen een kloot- ; iond uitwas, wegens de gekwetste vezeltjes des bladjes > enhettoevloeijendezap, groeit, waarin vervolgens'tzaad uitbroeiten 'er een wormen hier uit vervolgens een mug- ge ontftaat, die op zijn tijd daar uit verhuist, door een gaatje dat de worm in de noot gemaakt heeft : Het is be- kent dat de gal-nooten dienen tot 't zwart verwen, als ! mede om de ftoffen te bereiden tot het aanneemen van ' verfcheide zoorten van koleuren. Daar groeit op de dikke takken der eicken boomen ook
zomtijds een bezondere zoorte van befiëndraagend ge- was , dat miflel- of maren takken (visais) genoemt word, , 't welke van veel nuttigheid in de Geneeskunst is, en in- zonderheid zeer gepreezen word tegens de vallende ziekte, ; ftuipen, enz. ook word 'er een vogellijm van gemaakt : Dog dit gewas word mede ook op meer andere zoorten van boomen gevonden ; men kan hier over, en over meer an- t dere deelen die deeze boom uitlevert, nazien op de bezondere artijkels. De oude-eicke-boomen zijn ook dikwils begroeit met een
! zoort van mos (muscus quercinus), dat dun en lang is
| en van de groote takken nederwaarts afhangt, zijnde
meest grijsagtig van koleur ,• dit mos beeft ook zijn ge-
|
||||||||||||||||||||||||||||
bruikin de medicijnen. Ook word 'er aan de oude eicke- zelve gewag gemaakt word, als onder anderen Genef. Cap.
|
||||||||||||||||||||||||||||
b
co
|
XII. vs. 6. XIII. vs. 18. XVIII. vs. 1. XXXV. vs. 4. 8.
?of. Cap. XXIV. vs. 26. II Samuel Cap. XVIII. vs. 9.
udic. Cap. VI. vs. 11. Jefaia Cap. LXI. vs. 3. enz. |
|||||||||||||||||||||||||||
■™rje nuttigheid in de Heelkunde; zie EICKEN-SWAM.
Nog groeit 'er aan de wortel der eicken-boomen in het g,voorjaar onder de aarde, een gewas dat eicken-druif (uva Wbuerctn") genoemt word, zijnde van buiten rood van WDKTTTKiaai" Van binnen wit en melkagtig ,• zie EICKEN- • IeA!!.t' -de PÇmelde deelen van de eirke-boom hebben haa-
■ nuttigheid in de Geneeskunde , zijnde in 't algemeen £ samentrekkend, verkoelend, bloedftillendenopdroo- h™il: Ie "%voor buik- en roodeloop.bloedfpouwing, |
||||||||||||||||||||||||||||
EICKE (KERMES), zie KERMES BESIE-BOOM.
EICKE (KORK-), zie KORK-BOOM. EICKE (LAAGE); in't latijn Qiiercula; deeze naam draagt de Chamcedrijs ; zie aldaar. EICKE (STEEN-); Steen-palm; in't latijn Ilex; dee-
ze boom behoort tot het geflagt der eike boomen, waar van verfcheidene zoorten zijn ; de gemeende en bekend- fte zijn de twee volgende : 1. De Steen-eicke met langwerpige gezaagde bladen ;
Ilex foliis oblonge ferrato ; Ilex major Dovonjei ; (Qtier- |
||||||||||||||||||||||||||||
tandn !r'ë e" a"derebloedvloeiingen : uitwendig voor ais foliis ovato-oblongis indivißs ferratisque, cortice inte-
E* ,,'q",6'1 vuil tandvleesch , 't uitgaan van de endeldarm gro, Likn. Spec. Plant.'). prulk'f tl enz-" 'n afr'?ookze's °f °P andere wijzen ge- 2. De Steen-eicke met fmalle ongezaagde bladen; Ilex
" ^"et 'ieken-hout oï de fpaanders met water ge- folio angufto nonferrato; Smilax Dalechampii;(£«£/■- - e:.:: ..>,,.«„,7J25 £n daar van "gedronken, is dien- eus foliis oblongo-ovatis fubtus tomentoßs integerrimis , |
||||||||||||||||||||||||||||
^{
|
||||||||||||||||||||||||||||
s '* >tns geivvollene Toeten ,waterzugt en fpaanfchepok- Linn. Spec. Plant.)
|
||||||||||||||||||||||||||||
m-
|
||||||||||||||||||||||||||||
Sài . EIC,
Befchrijving. De eerlle zoort heeft lange ronde bla-
den , die aan de kanten wijd gezaagt zijn , dog zomtijds ook niet gezaagt, zo wel aan dezelfde als aan verfchil- lige boomen, gelijkende zeer wel aan die van de korkboom, maar zijn grooter, van bovenen groen , en beneden wit- agtig; zijne eickels of akers zijn van gedaante als die der eicke-boomen, maar het kokertje daar ze in zitten, is rouw öffcherp, en de koieur is op zommige plaatzen zwart- àgtig, dog de binnenite korrel is wit en aangenaam van fiïiaak; de boom kan heel groot en hoog worden, dog blijft zomtijds ook klein. De tweede zoort heeft langer en fuialler bladen, die
Kiet gezaagt en aan de benedenkant wollig zijn, anders naar deolijf-bladen gelijkende, brengende ook eickels voort, gelijk andere eicke boomen; beide deeze zoorten behou- den haare bladen in de winter, en blijven dus altijd groen; vallende dezelve eerst de volgende zomer allengskens af, terwijl andere jonge bladen voortkoomen. ■ ■ Plaats. Deeze boomen groeij'en natuurlijk in Zuid- Frankrijk, Italien, Spanjen en elders, op bergagtige en andere plaatzen; en men zegt, dat in Spanjen geheele groote bosfchen van de eerfte zoort gevonden worden ; De tweede is meer eigen aan Italien. Kweeking. Deeze boomen worden, gelijk andere vreem-
de zoorten van eicken, hier te lande zelden gezien en ge- kweekt; maar wil men zulks doen , zomoet men 't zaad of de 'akers uit haare natuurlijke groei-plaatzen doen koo- men, «n zulke hebbende, worden ze gekweekt op de- zelfde wijze als voorheen van de gemeene eicke-boomen ge- zegt is ; dog ze kunnen de ftrenge winterkoude van ons climaat niet wel doorftaan, 'inzonderheid terwijl ze nog jong zijn; weshalven het beter is, dezelve in potten te zaaijen, en de jonge boomen daar uit in 't vervolg in ande- re grootere potten wat ruimer te planten, om ze 's win- ters binnen huis voor de fterkfte vorst te bewaaren, tot dat ze eenige jaaren oud en aldus v/at harder geworden zijn; als wanneer men ze in de opene grond planten kan, daar men beg'eert; moetende men ondertusfehen niet ver- zuimen , om dezelve, zo lange ze in potten liaan, op zijn tijd behoorlijk te bcvogtigen, want anders zoude'er wei- nig van koomen. Eigenfchappen. De eickels van de eer/Ie zoort zijn zoet
en aangenaam vanfinaak, gelijk de kaftanjen, en worden in Spanjen op dezelfde wijze na de maaltijd, en op andere tijden gegeeten; ten welken einde men ze te Salamanca en in andere fteeden in de herfst- en winter-maanden veel te koop brengt. Dit zijn zeer waarfchijneüjk die eickels, welke volgens de gedenkfchriften in aloude tijden tot fpij- ze gedient hebben, en waar van Plinius in het 5de Cap. van zijn XVIde Boek zegt, dat as eickels hedendaags door geheel Spanjen in 'tlaatfte van de maaltijd op de ta- fels gebragt worden. Het hout van deeze boomen is zeer hard, en word in
Spanjen en elders daar het veel groeit, gebruikt tot al- lerlei timmeragie en andere dingen : De kooien die daar van gebrand worden, zegt men , dat bij uitftek goed zijn, voor zilver- en andere fmids, en tot fmelting der metaalen, dewijl ze een fterke hitte geeven, het vuur lang houden, en het hooft met geen dampen bezwaaren. In de Geneeskunde komen de kragten van alle de deelen
deezer boomen, behalven de vrugten van de eerfte zoort, meest overeen met de gemeene eicke-boom. Daar zijn ook nog twee andere mede-zoorten van de
èicken-boom, de eene in het latijn aegilops , en de ande-
r- ze cerris genoemt, die in Spanjen en Italien groeijen.,
|
||||||
gelijkende ook genoegzaam aan de gemeene eicke, man,
haare eickels zitten in kelken (capulœ), die heel fteeke« lig zijn. EICKE (ZEE-); in 't latijn Quercus marina; Fucus
marinus; is een zoort van fucus of wier, welks bladen in de gedaante eenigzins na die der eicke-boomen gelijken, maar kleiner zijn , waar van het den naam van zee-eich draagt ; daar zijn verfcheidene zoorten of verande- ringen van , naar de gedaante der bladen en groeiwijze; het zijn kleine heesters die aan de zeekant op de fteenen, fchelpen, paaien en andere harde dingen groeijen. Ziç FUCUS. EICKEL-AAKSTER, zie VLAAMSCHE GAAIJ.
EICKELS , of Akers, zijn de vrugten van de Eic-
ken-boom, waar van.'er in Spanjen en elders een zoort gevonden word, aefculus Plinii genoemt, die heel zoet en fmaakelijk als kaftanien is. Zie EICKEN-BOOM. EICKEN-DRUIF ; in 't latijn Uva quercina; is een
gewas, dat zomtijds in het voorjaar aan de wortels der eicke-boomen onder de grond in de gedaante van een druif zaïnengroeit, en van buiten rood van koieur, maar van binnen wit en melkagtig is : Dezelve word zeer gepreezen tegens alle zoorten van loopen , inzonderheid tegens den rooden loop, als dezelve gedroogtzijnde, tot poeder ge- maakt en gebruikt word ; uitwendig word het zap van dee- ze druif tegens het podagra opgeilreeken. EICKENHOUT STEEN; in't latijn Lijthoxilon;
Drijites; dit is een verfteend hout offteen.naar 't eicken- hout gelijkende, en die in groote ftukken in de fteen- groeven bij Leipzig gevonden worden. EICKEN MAREN-TAK of MISTEL, zie MA-
RENTAK. EICKEN-MOS, zie MOS.
EICKEN-S WAM ; Tondel -fwam ; in 't latijn FungW
quercinus; Fungus igniarius; Agaricus pedis tquini fa- cie ; (Boletus acaulis pulvinatus leevis, poris tenutffimis, L1N N. Spec. Plant.) Dit is een zoort van kampernoelje, die niet alleen op de oude eicke-ftammen en takken , maar ook op meer andere oude boomen , als boeken-, berken- en nèoie-boomen, enz.groeit; dezelve wast aan de fchon zonderfteel, in veelerlei onformlijke dikke gedaantens en veeltijds als een paarde-hoef, en ook wel van bovenen bol ; haar koieur is witagtig , en haar ftoffe van binnen v/eek- en leeragtig. • Het zijn deeze /wammen, waar van men veel gebruik
maakt, inzonderheid in Hoog-Duitschland, om daarvan tondel te bereiden tot vuurflag ; waar toe dezelve zeer bekwaam is, en behoorlijk bereid zijnde, ligtelijk vivuf vat; welke bereiding op de volgende wijze gefchied. Bereiding van de tondel -/wam.
Snijd het buitenfte harde en taaije gedeelte van deezs /wammen af, en deelt ze in dunne ftukken; legt ze ver- volgens eenige dagen te weelben in een loog van asch , en kookt ze daar na helder in die loog; gekookt en wel gedroogt zijnde, klopt -ze ter deegen met een houten ha- mer,, zo zal ze heel zagt worden, en een ftukje daar van door een vonk van 't vuurflag terftond vuur vatten : Anderen kooken ze in een loog vanfalpeter; en nog an- deren in pisfe, het welke ook goed is; het koomt'ermaar hooftzaakelijk op aan, dat de /wam door kooking en klop- ping wel zagt gemaakt zij : Deeze bereide /wam heeft doorgaans een bruinagtige koieur, en is heel zagt. Nuttigheid
|
||||||
ETC
Nuttigheid van de Eiken-fwam.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
• BIC. EID,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
*o$
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
•£ÏCKË-VAARËN (WIT en S WART) ; Drijopteris
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
■nehalven het voorgemelde gebruik, heeft de eichen- alba ê? nigra DoDONiEi ;; zie VROUWEN-HAÏR.
riL.I Mnor zijne groote adftringeerende kragt, ook die EIDER-VOGEL, of Berg -eend; is een vogel, die- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hp-enfcbap , het bloed kragtig te ftempen in groote won- door de meeste Schrijvers met regt onder het geflagt der-
den flagader-breuken, en andere bloedftortingen ; men Eenden is geplaatst, dewijl hij 'er genoegzaam alle de eteid deze fwam hier toe op de volgende wijze; men kenmerken van heeft; de Engelfchen noemen hem St. -fcheid het buitenfte harde gedeelte daar van af, fnijdde-" Kutberts-eend; de Duitfchers Eijder-ente ; de Noorwee- iLelve in min of meer dikke .platte ftukken, en klopt ze gers Edder-fugl, en de IJslanders Aedder-fugl; {Anas meteen hamer, om ze zagt te maaken., en bewaart ze roflro cijlindrico ,cera poflica bifida rugofâ , LmN.Faun. aldus ; bij het gebruik legt men een ftuk van deeze Suec.) Edwards die Tom. II. Tab. XCVIII. eenfraai- bereide fwam op de wonde, van groote als het de won- je afbeelding zo, wel van het mannetje, als wijfje geeft, : de vereischt, om dezelve wel te dekken ; over dit fluk noemt hem daar Ie grand Canard noir £f blanc. Degroo- : legt men een ander dat grooter is, en hier over vervol- te van deeze vogel is tusfchen de eenden en ganzen ï'n ,• ■"gens een gevoeglijk verband : Men prijst dit middel zeer, op de rug is het mannetje wit, insgelijks aan de halsen
en als bijna het beste in zwaare wonden, afzettingen der borst, op de buik is het zwart, en de kop is van bove-
■ leden, enz. ; in fterke neus-bloedingen fnijd men een nen glimmend-zwart ,• aan het agterhoofd heeft hij een
1 lang rond dik brokje, en fteekt het in de neus op; dog witte dwarsftreep; het bovenfte van den hals is bleek'
;!» fchoon tot deeze bloedftempingen hooftzaakelijk de eic- groen,- de ftaartpennen zwartagf.ig, waar van de buiten-
1 hen-fwam aangepreezen word, zo heeft men egter bevon- ften wederzijds met een witte ib'p ; bek en pooten zijn
den, dat de fwam van'de boeken-, berken-, ijpen- en meer zwart: Het wijfje is bruin uit den rosfen, met zwarte
| andere boomen dezelfde eigenfehap heeft; indien men geen dwars-vlakken gefprenkeltj de kop en het bovenfte van
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de rauwe fwam bij de hand heeft, kan men van de
|
den hals met langwerpige zwarte vlakken ; de buik en de
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot tondel bereide fwam neemen, die bijna dezelfde dien
ft m doet, hoewel de rauwe onbereide fwam beter is ; en heeft men geen van beiden, zo gebruikt men een ftuk van de gemeene/pMu, die van zommigen even zo goed tegens de meeste bloedftortingen geacht word , als de eicken- fwam. EICKEN-VAAREN; Boom-vaaren ; Engel-zoet ; Veel-
. voit; Krop-wortel ; in't latijn Polijpodium; Filix arborea
vel petrcea; Polijrhifon; Drijpoteris ; {P olijpodiumfrondibus
pinnatifidis ;pinnis ollongis•fiibferratis obtufis, radicefqua-
m*ta, Linn. Spec. Plantar.)
Befchrijving. Dit kruid is uit het geflagt van die gec-
ne, welke geen zigtbare bloemen hebben {epipliijllofper- mee), maar haar zaad op de rug der bladen in de gedaan- te als ftof draagen ; heeft lange veerswijze en tot om- trent aan de ribbe toe ingefneedene gladde bladen, die : altijd groen blijven; maar verkrijgt in April nieuwe bladen j de wortel is lang, dunner als een kleine vin- ger en iets knobbelagtig, kruipt over de grond voort en • is met veele vezelwortelen bezet; liebbende een zoetag- ■ tigen en enigzints adftringeerende fmaak. Daar zijn drie Eoorten of veranderingen van ; als eene groote zoort met I gezaagde bladen ,■ een middelzoort, 't welke de befchree- | vene is, en een kleinder zoort; dog de middelzoort is de gemeenfte en bekendfte. Plaats. Dit kruid groeit in Hoog- en Neder-Duitsch-
land, Frankrijk, enz. in de bosfehen op de wortelen van oude eiçke- en andere boomen, als inedeop eudemuu- ren en tusfchen de fteenen. Eigenfchappen. De wortel van de Boom-vaaren heeft
. cea openende , bloedzuiverende en zagt purgeerende of fclaxeerende kracht ; voerende de gal-, ilijm en me- 1 lancolijke vogten met gemak uit '.t lighaam ; zij opend de wLl i°? en der lever' miIt en darmfcheil, en is een
|«eerlljk mddel t£gcn dß )1iJ-pochondrie> meiancoüe eIJ |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ftaartpennen bruin; bek en pooten iets lichter van ko-
Ieur-, als die van het mannetje. Deeze vogelen worden langs de zeekusten van Noor-
weegen, 'm Groenland, op Tsland, en de Faro-eijlanden 'm groote menigte gevonden ; en het is waar fch ij nelijk , dat zij zig aldaar 's winters, alwaar het tusfchen de eij- landjes en klippen, door de fterke beweeging, altijd open water is, onthouden; van mosfelen , vischjes, wier en zee-gras leevende ; om hun aas te grijpen, kunnen zij wel tien of twaalf vademen diep onder water duiken. Het voorjaar verfchijnende, koomen zij in eengroot aantal op de oevers, en maaken hunne nesten op de cijlandjes ofrotzeo, tusfchen fteenen of in de ftruiken; hier legt het wijfje op zijn meest zes eijeren, dog gemeenlijk vijf, zijnde groenagrig van fchil, van groote als ganzc-eijeren, dog iets langwerpiger ; die eerfte vijf weggenoomen wor- dende, legt zij'er op nieuw drie , dog in een ander nest, en deeze haar mede ontrooft wordende, legt zij 'er voor de laatftemaal nog één ; de post om de jongen uit te broeden, neemt het wijfje getrouwelijk alleen te wagt, houdende dit vier weeken aan ,■ geduurende al dien tijd is het mannetje de wagt bevoolen, en eenig mensch of dier haar naderende, waarfchouwt hij haar met huhu te fchreeu- wen; hier op bedekt zij ijlings de eijeren met mos of vee- ren , en begeeft zig bij het mannetje te water; indien, niet tegenftaande deeze haare voorzorgen, de eijeren ge- rooft worden, word zij deerlijk van het mannetje geflagen, en veeltijds zelfs verlaufen ; als dan voegt zij zig bij een troep andere wijfjes, die het zelfde ongeval heeft, be- jegend. Korte dagen na dat de jongen zijn uitgekoonren , leid
de moer dezelve naar zee , en met hun weggaan- de , kijkt zij nooit om naar het land ; zij verlaat ze nimmer, zelfs niet in het alleruiterfte gevaar, ja men heeft gezien, dat de moer hun op de rug nam, om dus |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
fci,p. ,...... vvfev.« uw iiij}jui.nuuuiic, ïiieiauuune cu
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge j "rbuit ,_a's mede tegen de jigt, borst-ziektens en droo- zo veel te fneller te kunnen voortzwemmen of loopen,
'- '"«t. Die welke op de wortelen der eicke-boomen en het gevaar ontkoomen. Volgens getuigenis van den |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
afkooW I f V0°' de besteêeggt : Men gebruikt ze in Heeïe Pontoppidans in.zijne Naturl. Hifi. von Nor-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere r :i 7 "l""-"t<"i' Wi&h w gepoeijert en ook met wegen HJ.li. pag. 1,35. heeft men waargenoomen, dat
/i„„1„_ _._gen gemengt : met maluwe of lever-balfem ge- deeze vogelen, om zig voor de ravens. en kràaijen te hoe- den, die zeer gretig zijn, om de eijeren uit te flurpenof |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ft
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
- JI Deel.
|
de jongen te verflinden, zig zomtijds wel een halve mijl
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
F hoogex
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
,_________
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ELJK
|
||||||||||||
EIL.' EKS: ELA.
|
||||||||||||
6to
|
||||||||||||
tot hartfterking, "en in flaauwten , ,eén lepeltje vol ; mét
kan 'er ook een enkel bladje goud onder doen,- daftdè aangenaamheid. -,r h Men begrijpt ligt uit de middelen die hier bij een ge^
voegt worden, dat dit poeder niet meer doen kan, dan door prikkelingen verwarming, de lieden die flaauw zijn,' tot zig te brengen. ELAEOSACHARÜM SASSAFRAS; Geoliede
zuiker van Sas/of ras; is een heerlijk middel tegens de vogte verkoudheid, en catharren of zinkingen op de keel en borst, enz.; dezelve word gemaakt uit twee fcrupels gedistilleerde olie van fasfafras, en zes drachmen witte zuiker, dat men in een mortier wel onder malkande- ren wrijft, en waar van men altemets iets neemt. ELAND; in't tetïjnAlces; (Cervus cornibus acaulibus
palmatis, çariincula gutturali, Linn. Sijfl. Nat.) is een herkauwend dier onder het geflagt der Herten behooren- de; deszelfs hoogte overtreft die van een paard, en het lighaam- heeft omtrent de geftalte van een hert, dog veel dikker : De Heer Brisson zegt dat zijn kop langwer- pig is; een korte hals; de lippen dog inzonderheid debo* ventte groot en dik; lange ooren na die van een ezel ge- lijkende, en een zeer korten ftaart; het heefteen wijden fmoel; van agïeren is het lijf hooger dan van vooren, en over zijn geheel met lang grijs-vaal of bruinagtig hairbedekt; deszelfs hoornen, die korter zijn dan die der herten,;dewijl ze zelden langer dan twee voeten groeijen, zijn in de jonge elanden met een zagte wollige huid be- zet, dienende om hun voor de koude te befchutten, tot dat zij genoegzaam hard zijn geworden ; aan hunne wor- telen zijn zij van een ronde of cijlindrifchs gedaante, dog verder (trekken zij zig wederzijds als platte vleugels uit, die aan de kanten eenige uitfteekende punten heb- I ben, en welke zomtijds wel de dikte van twee vinger- breedten verkrijgen ; het uiteinde deezer hoornen over- treft veeltijds twee handpalmen in breedte; de waarde van beezé hoornen die niet zeldzaam bij Vorsten eri Grooten tot annblaakers worden gebruikt, hangt af van derzelver groote; men heeft 'er gezien die tot twintig hoorntjes of knoppen hadden, en wiens breedte buiten gemeen waaren; jaarlijks vallen deeze hoornen in het voorjaar af, en in de herfst ziet men 't dier met nieuwe hoornen weder te voorfchijn koomen; de wijfjes even- eens als de hinden, zijn ongehoornt; gelijk het rund-vee hebben zij gefpleeten klauwen. Den eland onthoud zig in de noordelijke gedeeltens van |
Europa en Afia, en wel inzonderheid in de bosfehenvan Moskovien, Poolen en Rusland; eertijds pleeg in't woud bij Fischhaufen in 't Koningrijk Pruisfen de ftapel van elanden te zijn; volgens getuigenis van de Heer Lin- NjEUS (Faun. Suecica pag. 13) is dit dier in Zweedöft tegenswoordig veel zeldzaanier dan wel eer. De elanden worden als de nuttigde dieren aangemerkt
welke in de noordfche bosfehen gevonden worden : Zij beminnen vogtige lommerige plaatzen, inzonderheid die met eicken en beuken boomen enz. begroeit zijn; dewijl zij aldaar in overvloed hun voedzel vinden, dat niet al- leen in groen kruid beftaat, maar ook in mos, als mede in de bladen en fchorfen der boomen, inzonderheid die van elzen, birken, populieren en'wilgen; nu en dan veran- deren ze ook we! van voedzel, naar vereisch het vogti- ge met 't drooge vermengende : Wanneer het aardrijk 's-winters met fneeuw is bedekt, zegt men dût de elanden |
||||||||||||
hooger'in'het land op begeeven, om een beferéS'vei-
liger, hol tot hunne broedplaats te zoeken. ' De eijeren van deeze zo wel als van andere ftrand-yo- gels worden menigvuldig door de Boeren te Bergen in Noorweegenen elders te koop geve il t; hetvleeschiseen liegte en onfmaakelijke fpijs ,. dewijl het zeer thraa- nig is;'men zegt nogthans, dat het die fterkte kan af- genoomen worden , met het eerstin azijn op te'koo- ken, en vervolgens te braaden. Het zijn deeze vogelen , welke de zo beroemde en
kostbaarepluimen uitleveren, onder den naam van Eder- of Eider-dons bekent ; de ongemeene fijn- en zagtheid hiervan, heeft Worjviius in zijn Muf. Lib. III. p. 310. den vogel die ze voortbrengt, Anas plumis mollisfimis doen noemen : Deeze pluimen worden door de Noordfche Boe- ren van de gedoode vogelen geplukt ; egter zijn deeze op Terre na zo goed niet, nog geacht, dan die welke van de nesten ingezamelt worden, alwaar het fijnfte dons in word gevonden, dat deeze vogelen zig tot een zagtelegerfteê voor hunne jongen zelven uit de borst plukken ; dit als dan van zijne onzuiverheden gereinigt zijnde, geld ge- meenlijk In Noorweegen tot twee rijksdaalders het pond ; van dit dons worden inzonderheid dekke-bedden vervaar- digt, die ongemeen ligt zijn, en teftens verwarmende. Zie ook DONS. EILEMA; ditwoordbetekent een hevige pijn en krim-
ping in de darmen, zijnen oorfprong van winden hebbende. EILOOF, zie KLIMOP. EKSTER , zie AAKSTER. ELABORATIO; eene Uitarbeiding ; is als men een
2aak geheel voltooit en tot zijn einde brengt; kunnende zijne betrekking hebben op allerlei dingen, die men'on- derneemt te vervaardigen. ■ ■ ■ ELAEAGNUS, zie OLEASTER. ELAEON; is de griekfcha, naam van de Olie. ELAEOSACHARÜM ; dfx woord betekent in het grieksch olie met zuiker gemengt ; elaion is olie , en facharum zuiker. De Scheikonstenaars hebben zig van dit middel bedient, om de fijne gedistilleerde, oliën te be- waaren , en te mengen met andere vogten : Boerhave handelt hier over zeer uitmuntende Oper. Chem.proc. 38. zeggende dat de zuiker een zeepagtig middel is, om de olie te verdeden , en mengbaar te maaken ; men moet de oliën dus gemengt, in een fles die wel gefloten is, be- waaren, anders vervliegen de oliën ; intusfchenkanmen op deeze wijze de fijnfte oliën oplosfenin water of wijn, on dus gebruiken. Farvacques bepaalt omtrent tien droppen van aroma-
tóke oliën op een once zuiker, het zij olie van citroen- [chilien, van oranje-bloemen, van venkel, van nagelen, toneel, barnfleen, enz., zie deszelh Schatkamer der droog bereidende Geneeskonst, ide Deelpag. 235.; men kan o/ie van campher, van cajaput, enz. op gelijke wijze bij zig (iraagen,en tot windbreeking, verfterking of anders fpoe- dig gebruiken. Het goud-poeder, poeder van Dresden, volgens Cru*
■ras Pharm. Royale Tom. 1. p. 206. ; of van Zelle, vol- gens de Cod. med. Parij. p. 67. word dus bereid : Neemt artificieele cinnaber, één once; cinnaber van
tntimoni.e, een half draebma ; kandij zuiker , twee on- een,; wrijft die wel te zaamen op een porphijrfteen ; voegt 'er bij grijze amber, een-vierde lood ; olie van cancel, een-vierde lood; men bewaart deeze poeder zeer zorg- |
||||||||||||
viildig in een fles met een glaze ilop, en gebruikt'er van het vernuft hebben, om agter malkanderen in een fpoor
'■•■ '\ v.t»
|
||||||||||||
J
|
||||||||||||||||||||||
fiLÄ. ''-
|
||||||||||||||||||||||
EL A,
|
||||||||||||||||||||||
*x*
|
||||||||||||||||||||||
de Jàagers krönv buigen en met touwen fpannen, zo dal
de eland wanner bij daar komt weiden door 't ios.fprjn- gen van den ftrik gevangen raakt ; ook worden ze wel 19 zogenaamde wolfskuilen betrapt, (waar van men de af- beelding op Plaat 78 kan zien) of met daar toçafgerigte honden, in gefpannen netten gejaagd. Niet tegenftaande de eland van aart vreesagtig is, ver-
weert hij zig egter met veel moed tegens de roofdiere* die op hem aanvallen : In de noordfche wildernisfen, daar veel wolven huishouden, die in den winter door honger aangezet, alles verfcheuren wat zij kunnen m'agcig wor- den, laaten zij mede de elanden niet ongemoeit ,• deezëa door het vreeslijk gehuil van deeze roofdieren, van hun- nen komst verwittigt, wijken op het ijs, als zijnde voor hun het voordeeligfte flagveld, dewijl zij 'er door middel van hunne platte hoeven en ftijve beenen, tamelijk vast op kunnen ftaan, hier wagten zij in flagordre gefchaart hunne vijanden af, die zij dapperlijk met't fchoppen der pooten en ftooten der hoornen afweeren, zo dat 'er niet zelden' van de wolven fneuvelen; dog in de bosfchen of op het land daar de fneeuw diep legt, helt zomtljds dd overwinning wel aan de kant der wolven over. De Heer Denijs in de Histoire naturelle de V Ameyï-
que feptentrionale, fpreekt van een dier door de Inwoon- ders Orignac genoemt dat door de befebrijving die 'er van gedaan word den eigentlijk genoemden eland of 'er ten min- ften eene verfcheidentheid van is. Inrgelijks getuige» zommige Reizigers dat 'er elanden in de bosfchen van Zuid- America gevonden worden. Het vleesch van den eland word door de Laplandenen
andere noordfche Volkeren met veel fmaak gegeeten ; jong zijnde komt het genoegzaam met dat der herten over een, dog het vleesch der oude elanden is verbaazend taaij en geil. Het haair dat zeer ftijf is, word door de Inwoonders
wel gebruikt, om kusfens, matrasfen en zadels mede te vullen. 1 De bijzonderheid die men van de elanden verhaalt, dat
zij veeltijds aan de vallende ziekte onderhevig zijn, ea zig daar van geneezen met de poot in hun oor te fteé- ken; heeft zekerlijk aanleiding gegeeven, om aan de klauw van dat dier de deugd toe te fchrijven van een goed middel tegens deeze ziekte, als mede tegens convulfien of ftuiptrekkingen te zijn ; tot dien einde wórd 'er van als een amuletum gedraagen, men maakt 'er tot het zelfde oogmerk ook ringen van, om ze aan de vingers te draa- gen, als mede doozen enz., inwendig word het ook ge- poeijerd iugegeeven; En fchoon de uitwendige kragt van deeze klauw van veelen maar voor een verdigtzel gehou- den word ; zo berigten egter verfcheidene Schrijvers, dat 'er voorbeelden zijn, dat deeze klauw bij de kinde- ren gelegt, die geweldig van de ftuipen of termijnen aan- getast waaren-, ofeen ftuk Jer van op de borst gehangen \ dezelve volkoomen geneezen heeft, daar andere midde- len vrugteloos gebruikt waaren ; gelijk men ook onder- vindingen van 't nuttige inwendige gebruik deezer klauw in de gemelde en andere ziektens heeft, welke kragt zommi- ge hoofdzaakelijk toefchrijven âan het vlugge zout en de olie dat deeze klauwen, gelijk meer andere, in overvloed bezitten. De Schrijvers van de Diiï. Encyclopédique torn. 5. pag.
441.zeggen, dat 'er te Parijs van deeze klauw tot een
ingrediënt in het Pulvis antispasmodicus word'gebruikt;
dog zïj voegen 'er bij dat bet zonder twijffel gefchied, om
F 2 zig
|
||||||||||||||||||||||
£*i-**** " *à dat m'en zonde kunnen denken dat maat
* Sa* dien weg betreeden had; doorgaans trek-
f611 e ,'pf »eheele troepen voort; zij zijn zeer bekwaam
klemmen en blijven voor geen rivier of meir ftaan,
n S die ook mag hebben ; in 't loopen zijn zij bui-
1 „Tmeen feel, en overtreffen hier in alle alle andere
*JnJn uitgezonden het rendier; dit maakt dat zij wei-
weevaariyden, om door wilde dieren of honden en nog
Cmder door Jaager* agterhaalt te worden; en deonge-
■•; m'ene fterkte van hun lighaam is oorzaak dat zij in het
Iioopen onvermoeid zijn, kunnende volgens getuigenis van
zommige Schrijvers vijftig mijlen wegs op eenen dag af- |
||||||||||||||||||||||
[leggen.
|
||||||||||||||||||||||
Voorts is het een vreesagtïgen teffens zagtzinnig dier,
I zullende niemand beledigen indien men hem geen kwaad
doet: In de bronstijd, 't welk in 't laatst van de maand Augustus is:, maakt bet mannetje zomwijlen eenig geluid, , klopt dikwils met de voorpooten op den grond; zijnde de ^ pooten geheel als ftijf, 't welk zonder twijffel aan eeni- ■ ge Schrijvers aanleiding heeft gegeeven om te zeggen dat
den eland geen gewrigten in.de beenen heeft; deeze ftijf- heid der pooten waaren deeze dieren nodig om zonder- ■ ftruikelen en uit te glijden langs het ijs te kunnen loopen,
en het is mede-deeze llijfheid die hun zo fterk in't fchop- pen maakt, waarmede zij een ieder afkeeren die hun wil aanranden: Het wijfje kalft in 't laast van Meij of be- ; gin van Junij, en het brengt doorgaans een of twee en
zeer zeldzaam drie jongen teffens ter wereld: Een groote liefde heerscht'er tus fchen de moer en haare jongen; overal volgen zij haar, en zij zouden zig eerder doen dooden dan er van te fcheiden; de moer eenig mensch gewaar wordende, geeft door een gebulk aan haare jongen ken- nis van 't gevaar; deeze vlugten als dan niet haar, of zijn zij daar toe nog niet in ftaat, gaan zij op de grond leg- gen, zoekende dus 't gezigt des vervolgers te ontwijken. Geheel jong moeten de elanden gevangen worden om ze tam te maaken en op te voeden; tot dien einde jaagt men ze naar de kant van eenig water, waar voor, zij nog niet kunnende zwemmen , blijven ftaan, en zig met de hand laaten grijpen ; vervolgens laat men ze koeijen zoûgen, die zulks gewillig toelaaten, en ze als hun eigen kalf op- bengen; door dit middel, als mede door dé geduurige omgang met men fchen, worden zij ten eenemaalen tam; zelfs zodanig, dat zij zonder de minfte bevreestheid het voeder uit handen van hunnen oppasfer neemen. Zelden als nooit, ziet men deeze dieren op het open
Veld of in luchtige wouden ; de ver afgelegenfte wilder- nissen en digtstbregroeide bosfchen zijn hun lieffte ver- blijf; dit brengt ook veel toe om hunne vangst gevaarlijk «n moeijelijk te maaken ; daar bij heel fijn van reuk zijn- de ontdekt het ligtelijk den Jaager die op hem afkomt; Sn indien deeze zijn geweer op een van deeze dieren lost ja en de kogel misgaat of hem geen doodelijke wonde toe- Ttbrengt, dat veelmaalen gebeurt, dewijl de huid zo hard »s dat er niet zelden de kogel op affluit, als dan loopt ijöe jaager groot gevaar van zijn leven, dewijl het dier Iven Vltterfte woede op hem los gaat, en hem tragt te m A ' 0f met de hool'nen i" de lucht te fmijten ; fden ",00rdrche landen mangelt het aan geen voorbeel-
den' 1 menfcnen dusdanig hun leeven verlooren heb- |
||||||||||||||||||||||
i , -. ---vuucii, is agter een boom te fchuilen.
^m.J'i^B6110^0111 Litthauwen worden deeze dieren |
||||||||||||||||||||||
zpmwijlen gevangen door middel van jonge boomen, die
|
||||||||||||||||||||||
__>___: i"-:-"-; -
|
||||||||||||||||||||||
__._
|
||||||||||||||||||||||
tÜ
|
||||||||||
ELÂ.ELE.
zien, dat het' een zagt water uitdrijvend (Jiijdrdg-ogUni)
purgeer-middel was, daar.van 2.4 tot 30 greinen genoo.
men. ' ■. -:
, i De. proefneemingen van den Heere Boulduc hebben
hem geleert, dat de. wilde concommers weinig harsfigc dee-
len bevatten.
■ 's De Ouden gaven'het elaterium van 4 tot 12 greinen,
en deeze dofis deed afgaan of braaken. Zie ook op
CONCOMMER (WILDE). ■ .-.''■
: ELAT1NE, zie ALSINASTRUM en EEREN-
PRIJS 't WIJFJE.
-. ELECTRICITEIT ;, word heden genoemt die kracht,
welke veelerlei ligbaamen bezitten, om andere na,zig t«
trekken, en weder af te ftooten, dikwijls vuur of licht-
ftraalen van zig geevende met een ligc geraas, en eem
zwavelagtigen reuk. De naam ftamtaf van het griekfche
woord elektron, bamfieen; bij de Hollandfche Wijsgee-
ren aanlokkige kracht genoemt.
Indien men ; eene wijdioopige befchrijving wilde gee-
ven van dit yerfchijnzel, zoude men eene gt.opte. verhan- deling moeten toeftellen; wij zullen flegts-de voornaam- fie eigen fchappen aanhaalen,. enden leezer aanraaden te raadpieegen het uitmuntend werk van den grooten Leidt fchen Pbilqfppph P. van Musschekbroek, zijne laat? fte druk in het latijn in +to. 176a gedrukt, ïntrodÜfii't ad Philofopluaiji . naturalem Tom. I. cap. 18. van pag. 251; tot.317.- en. van gelijken het Recueil de traites fur 1'EkQrkité, Paris So. 1748^ waarin men inzonderheid de Proeven van Winkler en Watson vind. Christ. Gottlieb .Kratzenstein korte verhandeling over di Eleclriciieit, en derzelver nut in de Geneeskunde, 's Ha: ge 1745. 89. en Proeve over de Aanhkkings-kracht dooi den Abt Nollet en Allamand , te Leiden bij E. Lu- zak gedrukt Ao. 1748. So. en verders de Mem.del'acad. dei1 Sciences ende Philo/. Tranfad:. De proeven over deeze zonderlinge kracht zijn zédeit
de jaaren 1,744. en Wé voornaamelijk zeden i74ö;zeer vermenigvuldigt, en de eigenfehappen daar van zoo aan- merkelijk ontdekt, dat men , of fchoon men 'er al. veel van wist, zeggen kan, zedert twintig jaaren de grootftc ontdekkingen daar omtrent gedaan te zijn. De aanlokkings-kracht word niet bij alle ligbaamen ge-
vonden, en niet onder dezelfde omftandigheden ; zomnii- ge.hebben.uit zig zelyen die kracht, gelijk de drilvisê en de beef aal, zelfs onder water ; anderen moeten warm gemaakt worden, gelijk de meesten,, inzonderheid de tourmalus of asçhfteen., ;dog de meesten moeten gewfee- -ven worden, gel ijle de bamfieen, glas, porcelein, edele gefteentens en diergelijken. De dampkring zelf is zeel eleccrijk,, het welke men gewaar word door metaaledraa- den langs hooge Jruizen of toorens op te fteeken, en 'er onder een buis aan vast te maaken, of wel door middel van papiere vliegers of draaken hoog te laaten opgaan, a: een goud- of zilverdraadje langs het koord te vlech- ten; ;•■;-! .;',", ■ ; ■ Dedonder zelf en bükzem zijn de uitwerkingen- van
die kracht, en om die redenen verdient zij dè opmerking zo wel als verwondering der redelijke fchepzelen, in het algemeen,, en der Wijsgeeren en Geneesheeren in-bet bijzonder; wij moeten den ijver der Jaatften roemen, offl 4at zij niets ontzien hebben, om tot de geneczing.van .veelerlei zenuw-ziektens den eleftrijken fchok veelvul' digmaalen, fchoon niet altoos., met eenen gelukkige" liitflag te gebruiken. |
||||||||||
ELA.
|
||||||||||
feig aan het oude gebruik te houden, 't' «reik mede bïagt
dat 'er van. deeze klauw in alle de kramptrekkende ziek- tens moeste'worden voprgefchreeven. -, i , i De huidvan dit dier was eertijds zeer kostbaar en gewild.;
men gebruikte die hoofdzaakelijk om 'er kolders van te maa- ken, dewijl het door zijn hardigheid en dikte bijna een musque't-kogel konde weerftaan; dog zeden dat de osfe- en paarde-huiden mede. tot zeemleer worden.bereid; is het geheel in onbruik geraakt, en gevoJgelijk zeer in prijs vermindert. ..';; ■■> ' ,: , i ELAPHUS, zie HERT.
ELASTIJKHEID ; Veerkragt; in het latijn Elafiici-
tas; is^die natuurlijke kragt van een.lighaam, waardoor, het zig, als het zamengedrukt word, vanzelf weder uit- breid of te rug fpringt, als de drukkende kragt ophoud of vermindert; gelijk men zulks aaneen ftaalen zogenaamde veer, bij voorbeeld van een fnaphaan, ziet,, diegefpan- nen zijnde, van zelf met kragt te rug fpringt, als ze los getrokken word ; daar zijn zeer veele ligbaamen in de natuur, die een elaftijkheid. of veerkragt hebben ; dus heeft ook de lucht een groote veerkragt, als ze in een naauwe plaats te zaamen gedrukt word, ' gelijk men aan de luchtbusfen zien kan. Zie ook VEER- KRAGT. Mi,....... ELATERIUM; dit woord, 't welk van het griekfche
«Vat/'«, «'M« , ik jaage of drijve met geweld uit af komftig is, heeft Hipfocrat.es gebruikt, om heftig werkende purgeermiddelen mede te betekenen;.naderhand gaf men deeze naam aan de -wilde concommers, en eindelijk wierd die gebruikt , om het uitgeperste en verdikte zap van die plant te betekenen ; eene bereiding die oudtijds veel in gebruik was., en waar van Hippocrates zelve melding maakt. Het fchijnt dat men eertijds veel nauwkeurigheid waar-
nam in het bereiden van dit.middel; fchoon de verfchei- deneiauth'euren, die het befchreeven hebben, zulks zo duisteren verward hebben gedaap , dat men 'er niet regt uit heeft kunnen opmaaken,, wat het eigentlijk was. ! Dioscorides die 'er het duidelijkfte over fchijnt ge- fprooken te hebben , zegt , dat men- ter plaatze moet gaan , daar de wilde concommers groeijen , en dan de vrug- ten afplukken, als ze bijna volkoornen rijp zijn, voorts 'wanneer ze afgeplukt zijn-, terftond op een teems -leg- gen, ze.dan in de lengte open fnijden, en in een.bekken dat. onder de teems geplaatst is, het zap ontfëngen dat'er uitloopt, hier van het drabbige affcheiden, voorts het •klaare verdikken, 't welk als. dan de ppregte. elaterium zou- de z-ijn; '.: :'■ u.-..< ïjfjrriï ïiuyyj, ii ! Galenus, of ten mihften de fchrijver van het werk
getijtelt, de Dijnamidiis ,■ geeft een voorfchrift om het elaterium te bereiden op navolgende wijze; perst,, zegt hij, het zap uit de wilde concommers, wanneer die nog niet ter deegen rijp zijn, doet dan dit zap in een pot of vat met water, fchept 'eraf 't geen-boven pp drijft, en iaat het in de zon dik worden:. iïiii ■■ '. :i.: i : i Maar hoedanig de manier der bereiding van het' elate-
rium geweest zij ; word het legenswoordig niet meer ge- bruikt; niet' tegenftaandeal het geen de Heer Boulduç heeft werkftel lig gemaakt, om 'er eene te vervaardigen, die dezelfde uitwerkzelen koste voortbrengen, welke de Ouden'erzieh van beloofden, (zieMem: de i'Acad. Ro- yale des Sciences de l'année ±7 T$.) hij maakte ;h.et, .met de gedroogde wortel-plänt in -water te kooken, en naderhand tot een extract temaaken; bij ondervinding heeft' hij ge- |
||||||||||
ELE.
|
|||||||||||||||||||||||
ELE.
|
|||||||||||||||||||||||
en
|
|||||||||||||||||||||||
"TV-Ti^ianien nu welke dceze kracht hebben, of'er
™ h not zun ; worden genoemt, uit zig zelven ek-
|
en lang naar believen, op bïaauwe zijdene koorden, zo
dat die niet raakt aan den bol , dan docr middel van goud- of zilverdraad, of andere gaarne draaden, dog me- taal is best. Men hangt daar aan allerlei werktuigjes ; fielt, dat
men een enkele koperdraad gebruikt, wanneer men den bol draait, en op zekeren afftand 'er met de vinger aan nadert, dan koomt 'er een groote vonk van verfchillen- de koleur uit met een flag,. die in eens voor dat oogen- blik al de eleftrijke kracht wegneemt; trekt men geen vonk , maar let men op het einde van dien draad, dan koomt'er een vuur-kegel uit, of vuur-pluim, met zeker gezis en wind, welke zwavelagtig ruikt. Plaats nu een mensch op een pikbak, of hars, of zwa*
vel, of lak,, of glas, dat is een lighaam 't welke zelf eleftrijk zijnde, de uitvloeizelen niet Iaat overloopen; laat dat mensch door middel van een kettingje of cijther- draad aan den blikken buis vast gemaakt, gceleftrifecrt worden, zo zal hij, als iemand hem aanraaken wil, cf eenig ander lighaam tot opdien affiand gebragt word, binnen den dampkring van de eleftrijke kracht, een vonk afgeeven even als de buis; wanneer men hem de hand laat houden boven een bort, waar op leggen, veders, of papier, of goud blad, zullen de lighaamtjes af- en aan- vliegen naar zijne hand, dat is aangelokt en afgeftooten worden; en zie daar hoe men papiere poppetjes heeft laaten dansfen , klokjes fpeelen, enz. ; alle kinderagtige proeven, gefchikt om het gemeen te doen verwondert zijn, dog die in der daad niet zijn als dezelfde proeven., welke aanlokking en afflooting bewijzen. Wanneer men nu een weinig warm gemaakte voorloop-
brengt bij den dampkring van den buis, dan word die in brand geftooken ; een bewijs, dat deeze eleclrijke kracht vuur in zig heeft; onderwijlen houd deeze kracht met ter tijd op , als de hol niet geduurig gewreeven word; aiïe vogtige lucht vermindert, of vernietigt deeze kracht. Als men een flesje half vol water neemt, daar in een
koperdraad fleekt, en met laktoefluit, en dit zeer lang el eftri Teert, of liever zeer eleftrijk maakt, en weg zet, kan men na 36 uuren 'er nog een vonk uitrekken, -die geweldig floot, als men het flesje in eene hand houd., en met de andere de vonk trekt; dat zelfde gebeurt', als men de draad in kwik, vijlzelvan koper, ijzer, lood, oleum tart. perdeliq. pis,, inkt, of diergelijke fleekt. De eleclrijke kracht loopt niet alleenlijk langs de op-
pervlaktens der lighaamen., maar- dringt, 'er door heen, zo-wel door vlóeiftoffen', als vaste-lighaamen." De ftielheid, waarmede deeze uitvloeizelen langs een
draad loopen, is door Watson, Le MoNNiERenMus- scHENBROEK zo groot bevonden , dat zij in een- vierde van eene féconde, een draad van 5700 voeten af- liepen; langs een ketting evenwel loopen zij langzaamer. Het luiden'van klokken,.dat is de luehtgolving.ver-
traagt,nog vermindert de voortgang en kracht niet der eleclrijke tiitvioeizelen ; deeze proef toont aan, darmen dó uitwerking van den donder om die reden niet kan af- kceren door'luiden, maar veel eer aantrekt. In het jaar 1745 vond de Heer Cunjeus te Leiden bij
geval uit, als hij een koperdraad hong aan den blikken buis-, en het ander einde liet zakken in een flesje met water, en dit flesje in de hand houdende, een vonk trok uit de blikke buis, of draad van het vlesje, dat hij zeer geweldig g'efchokt wierd. Dit experiment wierd door Musschenbroek.nage-
daan, en met grooter krachtuitgevoert, zo dat hij'ervan F 3 'bevreest |
||||||||||||||||||||||
•v
|
'an ontbloot zij'
|
leBrijk, dat is zelf eleftrijk, de overige
|
|||||||||||||||||||||
TJ%l\?itfr0, oUneleclrijk, of onelettrijh
til idioekSrijke zijn bijna alle edele gefteentens, zo
inoffcbijnen'de, half dooifchijnende, als duistere; gelijk ■ diamant, da faphir, de karbonkel, de iris-, de opa- |
|||||||||||||||||||||||
Jus,
|
de amethijst, beril, Bristols kristal, enz.; onder
|
||||||||||||||||||||||
defteenen, de giips, en belemnites ; onder de harde
Faardagtigs harsten', het barnfteen, joodenlijm, zwavel, Kodde arfenicum; onder de zouten, het aluin, bet berg- hout, allerlei glas, zo wel gekoleurd, als ongekoleurd, •geëmailleerd goud en koper, glas van antimonie , en porcelein. ' Onder de plant-gewasfen , telt men droog-hout, tou-
wen van hennip en vlas gemaakt, katoen, papier, bla- den van boomen, zo wel groene als drooge; onder de harstagtige voortbrengzcls der planten, dethus, mastix, § hars van pokhout, carabe, elemi, pik, en zuiker ge- Kä' iristallifeert.
: De dieren zelven zijn 'er niet van uitgezonderr, de ve- _ ders, hethair, hoorn, been, ijvoor, balein, leder, per- I gament, fchelpen, zijde, fnaaren, wasch, enz. ; dekat- I tan, honden, konijnen en hoenders; verfcheidene vis- 1 fehen; zommige menfeben zelven hebben licht van zich | gegeeven , als zij langs hunne beenen ftreeken. Non eleürike, a?iele&rijks of oveleBnke zijn de zulken
I welk e gewree ven, geflooten, geflagcnof warm gemaakt, I nimmer die eigenfehap verkrijgen of toonen ; gelijk alle § dieren die nog hair, nog veders hebben, devisfehenuit-, I 'gezonden ; alle metaalen, halve metaalen, alabast, toet-
| fteen, vuurfteen, rood coraal, granaat-fteen, agaaten, :| lazuur-fleen , jaspis-, enz: ; alle wateragtige gommen, als | aloë, afa foctida, enz., lijm, ijs, met alle welke de II Hertog de Notj.a veele proeven genoomen heeft.
De edele gefteentens worden wel eleftrijk door wrij-
f ving, maar niet door vuur of warmwording; de toiirma- lus of aseb-fteen moet of fterk gewreeven, of heet ge- maakt worden. _ Deaanlokkings-kracht fchijnt te beftaan uit zeer fub-
tile uitvloeizelen, die in de ideo-eleBrike lighaamen be- vat worden, en welke langs de oppervlakten der non-ele- Brike lighaamen zeer gezwind loopen können ; wel te verftaan, dat ze niet loopen langs- lighaamen die zelf elecbiik zijn ; zomtijds gebeurt het, dat men enkele men- fchen niet eleftrifeeren kan; Musschenbroek getuigt, erzulke drie ontmoette hebben, tb. pag.255. een ge- zond man van sojaaren; een jongeling die 23jaaren °ud zijnde, lam was ; de- derde was eene fchoone vrou- we van 40 jaaren, die zeer gezond en moeder van twee zoonen was. Deeze anele&tïjkâ lighaamen worden eleftrijk door me- edeeltng, 0ffijmperiekftrica genoemt, dat is zooveel
»is eleftrijk in oppervlakte. e v, Fn °f tuigen om te electrifeeren, zijn thans zo
BiJs?ü§'S> dat wiigeenen net befchrijvenzullen, maar P'ieenhjk het zaakelifke aanroeren. *ond " "f™1 censn dikken S,£lzen bo1 ' langwerpig of
£eeft'd>ai:l ^roen of: flnder glas , het groene duitfche glas
'men Ja f" meerder uitwerking dan het beste engelfche ;
I tegen c °f Cen leder kus("entJe met krijt befmeert 'er
^men wriift" ^ draai't" met een rad de bol om; of wel
^dat alles welV6 hand en kri)£' vooral zorS dagende
^tslin^f ,„ «loog en niet bewaasfemd is; vervolgens
'• "" ut «Mn een blikkene buis-, hoe wijder hoe beter ,
|
|||||||||||||||||||||||
Éàt ULE.
|
|||||||||
ÈLB.
|
|||||||||
bevrcest wierd ; hijjleelde deGzê verfchrikkende proef
njede aan |w gggf De Reaumur , die den brief in Ja- nuari] 1746 mededeelde aan de Academie van Weten- fchappen te Parijs, zie les mem. de l'jicad.\desScienc. de 1746. p. 1. deeze proef heeft hier door den naam verkree- gen van het Expit iment van Musschenbroek; Nollet echter getuigt met een brief van Profesfor Allamand ib. pag. 4. tuit. a. dat de Heer Cuneus 'er de vinder van is geweest ; zedert noemt men deeze proef, het expert- inent van Leiden. Men heeft zedert op verfcheidene plaatzen de proef
Verandert ; grooter flesfen, dikker daaven , en zwaarder buizen gebruikt, ook meerder bollen teffens gedraait, om de kracht grooter te maaken; men heeft die flesfen in glaze of metaale fchoteb gezet , met water gevuld, enz. en dan een draad 'er onder vast gemaakt, die vast gehouden met de hand , of 'ei' opgedaan met den voet, en dan een vonk of zelf getrokken uit den buis, of een metaale bout vast gemaakt aan den buis, en die door zijdene draaden gebragt naar dien geenen, welke den draad der flesfen vast hield, dus bijna onuitftaanbaare flootingen, in de armen bijzonder, ook door het gehee- le lighaam veroorzaakte. Deeze proeven hebben dus de eerde gelegenheid gegeeven, om verdoppingen van ze- nuwen, lamheid, blindheid, doof- en domheid te gc- neezen. Deeze zelfde uitwerkzelen, zelfs heviger, word men
gewaar, als drie, vier, vijf, ja twintig of hondertmenfehen eikanderen de hand geeven, en de eerde op den draad daat, of dien vast houd, en de laatde de vonk trekt, alle gelijk gevoelen den zelfden fchok, zelfs derker , hoe 'er meer menfehen zijn ,• even\vel niet altoos gere- geld eveneens ; Nollet deed deeze proef te Verfailles in bijzijn des Konings, met 240 perzoonen. Wanneer men in plaats van water, een draad deckt
in koper- of ijzervijlzel, of in een rolletje lood, of pot- lood, of in een fles met vertind papier, of diergelijke, heeft men volftrekt dezelfde fchok; men kan die door deeze flesfen te verdubbelen, zodanig vermeerderen , dat men ze niet kan uitrtaan ; ook heeft men 'er zornmi- .ge dieren mede gedood. De ele&rijke kracht is'verfcbillende gehouden vanzotn-
migen,. en verdeelt in glas , en hardige elektriciteit ; Franklin heeft ze négatif en pofitif geaoernt 5 die van harst word vernietigt door die van glas , zie Canton j>hil. Transaü. Vol, 48. pag. 356. Musschenbroek merkt op met reden, dat 'er ver-
fcheidene zoorten van eleclxijke krachten zijn, of fchoon aij in het algemeen overeenkoomen ; bij voorbeeld, die *an den tourmalus is grooter, wanneer de deen heet ge- maakt word, geeft evenwel geen lucht, werkt zelfs in het water leggende, 't welk nog het glas, nog het lak doen; zijne kracht word door die van glas niet vernie- tigt; in het jaar 1717 is de klacht van dien deen, die op <C(ijlon valt, door Gp.offroi befchreeven in do Mem. de Vacad.pag. 7.; vervolgens zijn 'er door den Hertog de Noija, zie Musschenbroek ibid. pag. 280. £f feqq. en anderen zeer veele proeven mede gedaan. Deeleftrijkekracht van de torpedo of drilvischeen zoort
Van rog, en van de gijmnotus of beef aal verfchilt van alle de anderen, want zij werkt in het diepfte water ; 'wanneer men 'den visch onder water met een dok van zegel-lak aanraakt, voelt men geene werking, anders ge- lijk de Heer Laur. Theod. Gronovius getuigt, bc ïjoeft de gijmnetus iemands voet flegts te raaken onder |
|||||||||
vrater in de rivier, en het is genoeg om hem zodanig
neder te flaan, dat hij in gevaar is te verdrinken ; men kan verder over de zonderlinge eigenfehappen van dee- zen beef aal leezen de verhandeling door ckn Heere Ai* lamand in het ide deel der Haarl. Verband, pag. 372. gegeeven, en over den fiddervis of torpedo door den Hee- re Reaumur Mem. de l'acad.des fcienc. 1714. p. 447, edit. d'Amfl, Behalven deeze krachten, is die van de lucht zeer aan-
merkelijk ; dog men moet die zeer hoog beproeven, ge- lijk Musschenbroek zeer naauwkeurig befchrijft ib. p, 291. dat is hooger dan 40 of 50 voeten, op 100 voeu hoogte verkreeg hij ele&rijke kracht en vonken door mid- del van. een vlieger of draak* De Heer Franklin (zie Phil. Transatl. Vol. ^j.pag. 565. daar Frank- lins vlieger zeer net befchreeven word) volgens het getuigenis van Musschenbroek uitvinder om met den papieren draak electrifche proeven te doen, ib: pag. 295. het welke beter is dan met opgehevene draaden langs huizen en toorens, die dikwerf niet geluk- ken. Musschenbroek heeft 'er te Warmond en te Noordwijk veele proeven mede gedaan, eens met eea draad van 700 voeten, aan welker einde men een buis van blik, of ijzeren bout vast maakte, wanneer men on- der aan den bout een vonk trok, hoorde men teffens een groot gekraak, ea gevoelde een flag, die den ge- heelenarm aandeed, wanneer men meteene hand den ijze- ren bout, met de andere een boom vast hield , wierden beide de armen gedooten, en men hjoordè het geraas wel hondert voeten verre, en men wierd een fulphur- agtigen reuk gewaar, dog geen fmaak; hoe de draak hoo-1 gerdeeg, hoe de vonken derker wierden. Men deed in het zelfde jaar 1757 den 20 Julij deeze ■
proeven als het donderde ; dog toen waaren de vonken I zeer pijnelijk, voornaamelijk als de blixem uitbarstede , '• zo dra de donder gehoort wierde, hield het op; de die- ren konden dit geweld niet uitdaan, als honden, gei- ten , hokkelingen ; evenwel dierven zij 'er niet van. Wanneer verfcheidene eikanderen vast hielden, voel- I
den allen te gelijk den fchok ; zomwijlen nogthans is ds I lucht veel laager eleftrijk ; de beroemde Lomonsow M I Petersburg deed proeven met een onweders-wolk, de 1 vuurpluimen die hij verkreeg, waaren drie voeten lang I en één voet breed. In Vra?ikrijk heeft Le Monnier, !ï en te Florence De la Garde , enz. met dezelfde uit-1 koomst dezelfde proeven gedaan; als het regent is de lucht van gelijken min of meerder eleóhijk,' in dé win-;j; ter minder, zomtijds in het geheel niet; als de zon on-, dergaat flaauwer,' dan bij dag ; 'snagts word men in he!ix geheel niets op deeze wijze gewaar. '. ■ I Door een eleftrijk vuurpluimtje kan men volgens hVI
getuigenis van Musschenbroek p. 310. in de brand fteé-S* ken, phofphorus van pis, fpiritus vini aethereni, caw phora , Jemen lijcopodii, aurum fulminans , alle koud I zijnde ; dog warm gemaakt zijnde, naphta, gemeenege«* van brandewijn, was, pik, eenuitgeblaazenkaars,chiti en kruid, enz.; dog in een luchtledige plaats kan men geen fpiritus vini aandeeken ; het electrijke vuur fnielt zelfs goud- en zilver-bladjes, en doet ze diep in hetg'ai indringen ; en met dit alles kan men 'er geen thermome- ter mede doen rijzen, of fchoon men 'er een uur lang na een de vuur-pluim op laat werken, ib. pag. 310. Uit deeze korte befchrijving }van de eleftrijke kracht
in 't algemeen, en die der lucht in het bijzonder, zaInrtD ligt können afleiden, waarom het onweder toorens, bf><?"l |
|||||||||
ELÉ.
|
||||||||||||||||
mm.
«huizen toppen van fchuuren, masten van fcheepcn,
hoose boomen meest aandoet -, ten 2den, dat alle de
-- van metaal op ijzere ftiften de blixëm meer
|
||||||||||||||||
9rs.
|
||||||||||||||||
is van deeze laatften, dat wij in dit artijkel zullen han-
delen. Het eleBuarie is een zeer oude formula van Genees-,
|
||||||||||||||||
[
|
||||||||||||||||
^"trekken!'dan" wanneer 'zij' van iets anders gemaakt
•■ • ten 3den, waarom de uileborden in Friesland op S'i'Vcnuuren zo gemeen af te keuren zijn ,* ten 4den, daarom het onweder zeldzaam brand veroorzaakt, als kes nat van den regen is, om dat dan de eleftrijke uit- Jvloeijingen van de donder-wolken zig overal langs ver- spreiden, en in het algemeen werken ; zie hier over het Ktijkel DONDER.
' Het is der moeite waard hier bij te voegen wat te ge-
ooven zij van deeze kracht in verfcheidene ziektens , alsjigt, verlamming, doofheid, enz. ; De Heer Nollet, De la Sone en Morand dee- ! den de eerfte proeven, op verfcheidene menfchen van > beide fexen met het Leidfche Experiment,- dog men on-
dervond te Parijs geen hulpe; de beroemde Le Cat ■ 'te Rouaan genas eenen lammen met de elektriciteit; hier
door wierd alles weder levendig, dit geval moedigde anderen aan; de Heer Jalabert te Genève genas ee-
Inen lammen en uitgeteerden arm ; de Hr. Sauvage te %Montpelier had mede eenen gewenschten uitflag. De Heer
Nollet herhaalde de proeven op de manier als Jala- Husrt gedaan hadde, dog zonder uitwerking.
!' Te Leiden, te Amfterdam, en inzonderheid te Gro- Sniiigcn gaf men veel op van geneezingen, hier door be-
ISwcrkt; de beroemde Musschenïsroek: ib. pag. 316" ge
.tuigt, dat hij 'er nog beroerte, nog lamheid, nog blind, fpiog doofheid mede heeft können geneezen; de Profes-
for Arktzenius die wegens eene beroerte genoegzaam ftom was, wierd 1755 te Franeker door den Profes for Camper met het Groningfche toeftel zeer lang en zeer lijvig tegens den tong geeleBrifeert, dog zonder het rnin- Jfte voordeel. I Nollet ging naar Turin, om met den beroemden Ge-
neesheer Bianchi proeven te doen, dog geene geluk- ten; hij reisde naar Venetien, om Pivati , die zeer pochte op den uitflag zijner eleftrijke geneezingen, te • zien werken ; dog deeze dorst geen woord fpreeken als
Nollet te Venetien was, die alle de opvijzelingen on- tvaar bevond ; Nollet trok naar Bologne, om M. Ve- i/vTji, mede ingcnoömen met die geneezingen, ver- .rcheidene lijders te zien eleBrifeeren, dog hij was niet ge- lukkiger dan Pivati ,• evenwel is ds ijver te prijzen, |aar veelen mede gewerkt hebben. I Eindelijk geloof ik , dat de beste proef van de onnut- heid deezer elechïjke werkingen hier in beftaat.dat men -fledendaagscb 'er niet meer van hoort fpreeken, en in <£ allerwannoopendfte gevallen 'er geen gebruik van maakt, het welke niet zoude gebeurt zijn, wanneermen frec" genoegzaam voordeel van gezien hadde. ■■^•E£',rRüM> is de Bamfleen; zie aldaar. -JLLFCfUARIE, is een zaamengefteld geneesmiddel,
jgt iet inwendig gebruik gefchikt, en uit conferven, con- PulnA'fep0Clierde dinSen> zuiker, honing, extraclen, bereid J100Peri en zomtijds zoete wijnen, wordende 28b bétéf?ri'e" Zijn vast of week: De eerstgenoemden
W zelfs ™ f■t?d onder tie naam van tabletten, en het eieftnor;», ! jk 0,n ze t1oor die naam van de weeke Seedemoe,n0nderfcheiden; zie TABLETTEN. De Zboll rfTi anJ?en confiftentie zijn, die dunder is als iïmaZrlL Cn dikker a,s aeßjroopen, en zeer nabij 0 mamda*™ van wclgekookte vrugten 1 oomende j he |
middel ; Galenus heeft 'er reeds eenige befchreeven ;
de confeBien, de theriaak van Andromachus, het be- roemde tegengift aan Mitiiridates toegefchreevenr alle zeer oude middelen, zijn eleBuarien. Dog de naam zelven van eleBuarie, kan niet op de
zelfde oudheid roemen, als het gebruik van de middelen waar aan wij dezelve hedendaags geeven; de jirabieren en Grieken hebben dezelve altoos antidoti genoemt, wad bijzondere Geneeskundige kragt zij ook mogien bezitten.. Aelius Aurelianus is de eerste geweest, diehet woordï eleBuarie, eleBuarium heeft gebezigt. Door de verregaande onwetentheid, en onbefchaamd-
fte kwakzalverij, is het aantal van eleBuarien tot een zeer groote meenigte gebragt. Mijrepsus alleen heeft 'er in zijn antidotarium vijf hondert en elf verfcheiderhande zoor- ten befchreeven, en de eleBuarien vermeerderden dage- lijks , tot 'er tijd dat de chijmie geliikkiglijk de pharmacie overmeesterde, 't welk wil zeggen, tot dat men in ftaat v/as om te kunnen ontdekken en betoogen, dat de mees- te der eleBuarien wanfehapene bereidingen waaren, dik- wils onnut, zomwijlen gevaarlijk, en voor de zieken al- toos ren uiterften walgelijk. Men bereid en bewaard in de Apotheeken veelerleij
eleBuarien, die of purgeerend of verfterkend zijn, van welke laatste de meeste tot de confeBien of opiaten be- hooren. De purgeerende zijn, 'teleBuarium lenitivum; eleBu>
arium benediBum laxativum ; carijocostinum of eleBiiarie van nagel- en cost-wortel enz. bereid ; de confeBie ha- mech; eleBuarium diacatholicon-, diaprunum folutivum; hierapicra galeni; eleBuarium fucci rofarum; diaphes' nicum; eleBuarium hijdragogum fijlvii, enz. Tot de verfterkende eleBuarien behooren de zamenge-
ftelde conferven, tegengiften {antidata) en opiaten ofrust- middelen (opiata); dXsconfeBio alkesmes en de hijacintho, enz.; het eleBuarium japonicmn; diafcordium; mitliri- daat; orviétan; philonium mefue; requies nicolai; theri- aca atidromachi; theriaca diatesferon, en meer andere soorten van theriaak, enz. Wij zullen de bereiding van eenige der nuttigde en
voornaamfte purgeerende en verfterkende eleBuarien hier gaan aanwijzen, tot dienst van die welke ze zelfs willen toeftellen. Zagt purgeerend EleBuarie {EleBuarium lenitivum.') Neemt heemst-wortel en vette vijgen, van elks een half pond; laat dit, klein gefneeden, in twee mingelenof4 pond water kooken, tot op de helft, zijgt dan het af- kookzel met een ligte uitperzing door ; kookt ook af- zonderlijk goede pruimen, zoveel om 'er een vierde pond zuiver vleeschvan te verkrijgen, na dat het over een klein vuur wat gedroogd is ; vervolgens laat in het af kookzel anderhalf pond witte suz'A-c-rfmelten,enkookt'top een zagt vuur, tot dat het de dikte van honing of'dikkeJ'ij'roop heeft, dezelve behoorlijk affchuimende ; als dan neemt het van het vuur en mengt 'er een vierde pond van het vleesch der pruimen, als mede een vierde pond bereid merg van casfiemet eenfpatel onder; ten» laatsten voegt'er nog bij fenès-bladen, een vierde pond; zaad y an vlooien, an- derhalf once; anijs-zaad, een drachma, en tartarus folu- bilis een half once; alle fijn gepoedert, roert het wel door malkander en bewaart het: Dit purgeert heel zagt- es, allerlei kwaade vogten, en is van veel gebruik in de |
|||||||||||||||
Genees-
|
||||||||||||||||
ELjE.
|
ELE.
|
||||||||||
fci'5
|
|||||||||||
Geneeskunde ; de doßs of gifte daar van is, als men het
alleen geeft, van een half once tot anderhalf once; maar het word ook wel met andere fterkepurgeer-middelen ge- mengt, welkers werking het maatigt, als dan is de doßs van een half lood tot anderhalf lood. Het gezegend laxeer-eleüuarie (benediiïum
laxativum.') Neemt diagridium , hermodaBijlenen roofen, van elks
vijf drachmen ; zaad van amomtim, van peterfelie, van eppe, van afpergies, van carveij , van-venkel,. van paarl- kruid, van muifedoorn, kleine cardamome, kruid-na- gels, foelie, faffraan, galange , lange peper, gember, indiaanjche fpijke-mrde, van elks een drachma; witte thomas zuiker, tien drachmen ; alles tot een iijn poeder gemaakt zijnde, mengt het met gefchuimde beste honing, zo veel genoeg is, tot een eleüuarie. Dit purgeert zagtjes de flijm- en galagtige vogten uit
de maag en 't geheele ligbaaih; vcrflerkt de maag en in- gewanden ; de gifte is tot twee drachmen. Algemeen luikzuiverend EleOluarie (Eleäuarium
dia catholicon.') ' Neemt verfche wortels van eicken-vaaren en verfche ha- zel-wortel, van ieder twee oneen; dilzaad en witte wijn- ßeen, van ieder een half once; klein gemaakt zijnde, kookt het in anderhalf mingelen of dertig oneen regen- water tot op zestien oneen ; dan met zagte uitperzing doorgezijgt zijnde , doet bij het doorzijgzel twintig oneen vitte zuiker en kookt het behoorlijk tot een bekwaame dikke fijroop ; laat hier in fmelten merg van pijp-casfie en van tama-rinde, beide verscb doorgezift, van elks andeihalf once; dit gefmolten zijnde, mengt'er bij beste rjiabarber, jalappe, turbith-wortel en diagridium, van elks zes drachmen; gezuiverde fenés-bladen, gepeld zaad van basterd-fajfraan (carthamus), van elks een once ; anijs- en carweij-zaad, van elk een half once; alles fijn gepoedert, en maakt'er dus een eleftuarie van. Dit is een heel goed purgeer-middel ; het zelve pur-
geert allerlei) kwaade vogten des lighaams ; de doßs is tot anderhalf lood. Andere manier van bereiding.
■ Neemt eicken-vaaren, een vierde pond; fnijd ze klein en kookt ze in twee maaten water tot op omtrerit de helft, dan doorgezijgt zijnde, doet bij 't doorzijgzel, doorgezijgt merg van pijp-casfie en van tamarinde, van elks twee on- een , en kookt het tot de dikte van honing ; mengt 'er dan bij de volgende fijn gepoeijerde ingrediënten, witte zuiker, twee pond; eiken vaaren-wortel, beste rhabarber, viole-bloemen enanijs-zaad , van elks een once; fenés-bla- den, twee oneen; zoethout, een drachma; en laat'teen ekSuarie worden. 'Zaamengefield galzuivev/nd Ele&uarie vanpruimèn*,
(Diaprunum folutivum of Eleäuarium Cholagogum.) Neemt beste rhabarber , tien drachmen; fcherpe caneel, een half once; diagridium en wijnfteen-crij stallen, van elks twee oneen; anijs-zaad, een hàlf once; allestoteen fijn poeder gemaakt zijnde, fhooit het in zestien oneen geclarificeerde witte zuiker, doet 'er dan nog bij, tien oneen zuiver merg van gekookte klooster-pruimen of van andere zoete vleefchige pruimen, en maakt het tot een ele&uarie. Dit purgeert voornamelijk de zuure galagtige onzuiver- |
heden; opent de verfloptheden, en is dienstig inlever«
en milt-ziektens, enz. ; de dofis is tot een lood. Water afzettend EleBuarie (Eleäuarium
hijdragogum.) Neemt jenever-befiën, kookt dezelve, gekneust zijnde,"
in een genoegzaame hoeveelheid peterfelie- of regen- water , perst ze dan door een doek en kookt het doorge- perste tot de dikte van een pap of fijroop; doet dan van deeze pap vier oneen in tien oneen geclaiüiccerde witte zuiker, met vier oneen merg van tamarinde en de volgen- de fijn gepoederde dingen ; jalappe-wortel, anderhalf on- ce; beste fcammonie, een once; caneel, venkel-en anijs- zaad, van elks twee drachmen ; mengt het en maakt 't tot een eleÜuarie. Dit electuarie purgeert voornaamelijk de overtollige wa-
terige en flijmige vogten, en drijft ook de winden uit, enz. ,• de gifte ia tot een lood. Het Goddelijk Electuarie (Electuarium Divinum.')
Neemt witte zuiker, vier oneen; fmelt die in een wei- nig roofen- en caneel-w-ater ,* wijders fijn gepoederde ca- neel , een drachma ; beste rhabarber , twee drachmen ; extract van rhabarber en zap van bleeke roofen, van elks een drachma, en een weinig conferf van roofen; mengt't tot een electuarie, of dat beter is, maakt 'er koekjes van en droogt ze. Dit electuarie maakt de buik zagtjes los, en voert zo
wel de flijm- als galagtige en verbrande ftofFen uit 't lig- haam ; men prijst het zeer tegens de graveel- en fteen- finerten, podagra, zinkingen, allerleije koortzen, gezwol- lenebeenen, duizelingen andere hooftgebreken ; men neemt 'er een drachma van, 2 â 3 uuren voor de maal- tijd, twee, drie of viermaal in de maand, naar dat men het noodig vind. Verfierkend Electuarie (Electuarium confortans).
Neemt caneel, anderhalf once ; cardamome, één on-
ce; gember, een halve once, maakt elk tot een zeer fijn poeder, en mengt het met twee pond beste zuivere honing tot een electuarie. Dit electuarie verfterkt de maag zeer, en is dienftigals
men van de tusfehenpoozige koortzen en andere ziekten» herfielt is ; men neemt 'ér's morgens vroeg,'s middags en 's avonds een uur voor den eeten een brok als een ka- flanje groot, of een lepel vol van. Als men bij twee oneen van dit electuarie een halvS
once fijn gepoederde kina-kine mengt , en dagelijks tot een half once in vier maaien daarvan gebruikt, geneest het veele afgaande koortzen. Twee oneen van dit electuarie met een half oncfl
flaal-vijlzel gemengt, en in dezelfde veelheid als voo- ren gebruikt, is een groot middel in de bleek-, water- en hardnekkige geelzugt. Een once van dit electuarie met één drachma gepoei-,
jerde aloë gemengt, en van één tot twee drachmen twe3 à drie. maaien op een dag ingenoomen, is een heel goesl maag-, darmzuiverend en verfierkend middel. Twee drachmen daar van met 10 à 15 druppels hu' \
elantan liquidum, en tien greinen zout van hertshoorn , of camfer gemengt, en 's avonds ingegceven , is een goed rust- en zweet-verwekkend middel, en misfehien beter als de berugte theriaak. - ~ , Ferfierksé,
|
||||||||||
ELE.
Verllerhnd electuarie van Rolfinck {Electuarium
corroborans Rolfinckii). Neemt conferf van melisfe, en van bernagie-bloemen , van élks één once; geconfijte Indiaanjche nooten, zes drachme"» geprepareerde roode coraalen en kermes-con- fectie, van elles twee drachmen,- maakt 'er metßjroop van anjelier-bloemen , zo veel genoeg is, een electuarie I van.
Daar van dikwils als een kaftanje groot te neemen ;
I dit electuarie verfterkt kragtig, en dient in flaauwtens of zwijmingen, en andere groote zwakbeden. Maag-verflerkend Electuarie {Electuarium
flomachicwin). Neemt geconfijte calmus -wortel, anderhalf once ; con-
ferf van melisfe en van kruifemunte, van ieder één on- ce ; van roode roofen, twee oneen ; fijn gepoederde kruid- nagels , twee drachmen ; caneel en witte gengber, van elks een halve "once;, witte zuiker, drie oneen; fmelt de zuiker in een weinig roofewater , en mengt 'er de conferven en poeders wel onder. Dit electuarie is zeer dienstig voor een zwakke en on-
geftelde maag, en de gebreken die daar uit yoortkomen, als hoofdpijn, duifeling, enz., bevordert de kooking; men neemt 'er 's morgens vroeg, 's middags'en 's avonds een uur voor de maaltijd zo veel van als een muscaate- Eoot groot. Electuarie tegen defcorbuit {Electuarium
antifcorbuticum). Neemt conferf van lepel bladen, van chamadrijs , van
bleeke roofen, en van 't binnenfte van citroenen, van elks zes drachmen ; klein gefneedene geconfijte citroen- /chilien en geconfijte gengber, van elks een halve once; geest van lepel-bladen, twee drachmen; gerectificeerde geest van ijzer-vitriool, en enkelde mixtuur, vanelkseen half dvachma; fijroop van het zuur vancitroenen, zoveel genoegJs ; mengt het tot een electuarie. Dit is zeer goed regens de fcheurbuit, en daar uit
voortkoomende gebreken ; men gebruikt het als 't voor- gaande. Electuarie van fatijxion {Electuarium dia-
fatijrion.~) Neemt veifche fatijrions-wortel, kruisdistel-wortel , wlae pastinaak-wortel, Indiaanfche nooten, gepelde pin- gels en pistacien, van elks een halve once; anijszaad, nkette-zud, netel-zaad, fmxinelle-zaad, kruid-nagels , Kaneel en witte gengber, van elks vijf drachmen ; de ftaart ^ enden van de zee-hagedis {fcincus marinus) , twee fcL . j13'^ draebma ; mus eus, zeven greinen ; beste ge- ee'-ooi ninS' drie pond,- de wortelen moeten week genoe \ Cn t0t een pap Çéftmhpt, maar het overige fijn den •' Cn dan met de h°ning wel vermengt wor- filR selktCtmrie word voor de verzwakte mannen dien-
li pn-ï.°m hunne mannelijke kragten te verfterken.
artükel n,Ä DIAPH2ENICUM ,• zie op het reiding .AD.EL-BOOM; aldaar moet NB. in de be- gels; w" p,aats van penidie-zuiker ftaan gefchilde pin- ELFPtttaVS Word Repreezen tegens darm-weè'n.
CORDIümARIUM DIASCORDIUM , zie DIAS- -PlCRACTüAaiUM HIER^ PICR.E, zie HIERA
H Deel. |
|||||||||
ELE.
|
|||||||||
Ö17
|
|||||||||
ELEMENTEN; Eerst? Beginselen', Hooft - Beginse-
len; in 't latijn Elementa ; Principia: hier door worden verftaan de enkelvoudige, zuivere, in 't eerste begin ge- fchapene allerkleinfte zelfsftandïgbeeden, waar uit de na* tuurlijke lighaamcn zaamen geftelt zijn enjjeftaan, en waar in ze weer door de natuur of konst "kunnen ont- bonden worden ; hoewel het niet zeer waarfchijnelijk is, dat de konst vermoogend zij, in deezen te volbrengen het geene dat de natuur doen kan,- en derhalven onder- fcheiden ook de hedendaagfche verftandigfte natuurkun- digen de elementen in twee zöorten, als in phijßcaalfche of natuurlijke en chijmifche of fcheikimdige 'elementen : Door de eerste verftaan ze de bovengemelde oorfpronke- lijke kleinfte deelen der ïïgbaamen, waar uit ze natuur- lijk beftaan; maar door de tweede, zodanige kleine dee- len , waar in een lighaam, bij voosbeeld een metaal, door de konst der chijmie wel kan ontbonden en gedeelt wor- den, dog diegeenzins de allerkleinfte deelen, maar wer- kelijk nog uit de eerste of natuurlijke deelen zaamenge- fteld zijn: Wat de natuurlijke deelen nu eigentlijk voor deelen zijn, hier over zijn het de natuurkundigen geheel niet eens, en geen wonder, dewijl ze door de konst niet kunnen ontdekt en te voorfchijn gebragt worden. De Ouden, aanklevers van Democritps en Eprcu-
rus, en de laatere van Gassendus, wilden beweeren, dat alle lighaamen uit ondeelbaare, onbegrijpelijke fijne en in de groote, gedaante, zwaarte en andere eigenfehap- pen van elkander onderfcheidene deelen, die ze atomt noemen, zaamengefteld waaren. Zommige der Ouden hebben maar een element of eer-
fie beginzel geftelt, waar uit ze geloofden dat alle ver- fchillige lighaamen voortkwamen, > naar de verfchillige aart en wijze der zaamenftelling {modificatio), en dat al- dus bij voorbeeld een klomp goud en een klomp lood, of een brok fieen en een ftuk hout, enz. uit dezelfde oorfpron- kelijke zaamenftellende deelen beftond. Homerus en Thales, ftelden het eerste beginzel't water te z\]n, welk gevoelen in laatertijden vakHelmont en Junken op- gevolgt hebben. Anaximenes ftelde de lucht ; Hera- clitus 't vuur en Pherecides de aarde, tot eerste be- ginzelen. Daar zijn 'er ook geweest, die een algemecne werelds-
geest {fpiritus mundi) benevens de aard-ftofFe voor de twee eerste beginzelen hebben gehouden ; welke geest, overal doordringbaar zijnde, alle natuurlijke din- gen haare verfchilligegedaante en hoedanigheden door zou- den ontvangen, naar dat dezelve zig verfchillig in de aardftoffe verfpreid of in dezelve verfchillige aandoenin- gen en modificatien te weege brengt; en dit dwaalende gevoelen heeft aanleiding tot nog meer andere grooter dwaal ingen gegeeven. Aristoteles ftelde vier eerste beginzelen, namentlijk
het water, de aarde, lucht en't vuur: Naderhand heeft men in de Aristotelifche fchoolen geleert, dat de lighaa- men beftaan uit drie elementen of eerfte beginzelen; twee ten opzigte van het beftaan {conflitutio) en een ten aan- zien der verandering {mutatio), naamelijk defloffe, ge- daante en wegneemingfmateria, forma & privatio) ; maar dit wil weinig anders zeggen in de grondige befchouwing der natuurlijke dingen, dan't wezen tlijke beftaan of niet beftaan der natuurlijke lighaamen, vermits deeze zonder ftoffe en gedaante niet kunnen in weezen zijn, en zo dit weezen weggenoomen is, zo kan 'er zekerlijk ook geen ftoffe nog gedaante meer zijn ; 't welke in de hedendaag- fche, op de mathefis fteunende, pliijßca uitgedrukt word G door |
|||||||||
.6:8. ELE.
-door de woorden pofitiéfen privatief of negatief, pofiti-
ve en privative of negative ftaat. v Cartesius , de reformateur van de oude Aristoteli- sche philofophie, ftelde ook drie eerste beginzelen, als de
eerste, tweede en derde ßoffe (materia prima, fecunda £? tertio); dog welke immers zo duister en onver- slaanbaar zijn als de voorige. Onder de chijmisten hebben zommigen ook drie eerste
leginzelengeftelt, dog wederom van de voorige onderfchei- den, naamelijk 't zout, zwavel en quikzilver (fal, ful- phur&mercurius) ; dog door de quik verftaande meeste, niet het gemeene quikfilver, maar een zeekeren vluggen overal doordringenden geest. Daar na heeft Willisius in Engeland, bij deeze drie beginzelen nog twee ge- voegt, naamentlijk 't water en de aarde, van welke vijf beginzelen de drie eerste, werkende (activa) en de twee •laatste lijdende (pasfiva) genoemt worden: Nog ande- re hebben zeven elementen ofkooft-beginzelen gefielt, als het vuur, lucht, water, aarde, zout, zwavel en mercu- rius. ■■ _, ■ Vervolgens heeft de vermaarde chijmist B e c h e r ,
door een diepe ncerilige nafpeuring en proefneemingen , gedacht gevonden te hebben, dat water en aarde de Hof- fen zijn , die met regt voor de natuurlijke beginzelen van allen zaamengeftelde natuurlijke lighaamen kunnen aan- gezien en gehouden worden ; maar hij onderfcheid de aarde in driederleij zoorten ; als i. in een glas-foor- tige (terra vitrescibilis) ; 2. een brandbaare (terra inflam- mabilis vel fulphurea), en 3. een mercurialifhe of meta- lifche aarde (terra mercurialis vel metallica) ; waar van de eerste, volgens zijn meening, de moeder oïbafisvan de overige is ; in diervoegen, dat de overige zonder de eer- fte geen mengzel (mixtum) kunnen uitmaaken. Wanneer nu, volgens Becher, de eerste of glasfoor-
tige aarde mét het water op 't nauwfte vereenigt word, zo ontftaat hier uit een zuur of zuur beginzel (acidum), en wel een zodanig zuur, gelijk in de vitriool, zwavel en aluin gevonden word; 't welke Becher 't eerstgeboore- ne zuur (acidum primordiale vel primigenium) noemt; naa- melijk, terwijl het nog op zig zelfs in zijne zuiverheid beftaat, alvoorcns het in de vitriool, zwavel, of aluin vermengt is. Roomt nu dit eerstgeboorene zuur bij iets brandbaars, gelijk in het mengzel van de zwavel, of bij iets ijzer- of koper-agtigs, gelijk in het mengzel van de vitriool, of bij iets krijtagtigs, gelijk in 't mengzel van de aluin gefchied , zo noemt men het daar na gemeenlijk het vitriolifche of zwavelagtige zuur (acidum vitriolicum vel fulphureim), in welke drie compofitien het eener- leij is. Maar word het eerstgeboorene zuur met de tweede of
brandbaare aarde op het allernaauwfte vereenigt, gelijk in de ontftaaning des falpeters gefchied , zo word deeze falinifche menging als dan het falpeteragtige zuur ( aci- dum nitrofitm) genoemt ; koomt het eindelijk in plaats van de tweede tot de derde of mercurialifche aarde, zo word het't falinifche zuur oft zuur des gemeenen zouts (acidum falinum vel falis communis) genoemt ; voorts fielt Becher, dat deeze drie hoofd-zuur en, naamentlijk 't vitriolifthe, falpeteragtige en falinifche, die van elkan- der gefpecificeert en geheel onderfcheiden zijn, de wor- tel of grond uitmaaken van alle de overige zouten en fa-, linifche mengzelen; en dat, gelijk deeze zouten in de vegetabilifche en animalifche lighaamen'overgenomen wor- den, dezelve ook weer uit 't eene lighaam in het andere te rug gaan en aldus geftadig circuieeren, of een geduu- |
||||||
ELE.
rige omloop volbrengen, egter allerlei ontelbaare ver-
anderingen' ondergaan en nieuwe bijmengingen ontvangen ; waar bij de drie zogenaamde werktuiglijke elementen, de lucht, water en de zonne of warmte onophoudelijk mede- werken. Dus ontvangen de vegetabiliën uit het anima- lifche rijk, de animalien ten deele uit 't vegetabilifche rijk, en ten'deele uit het mede-animalifche en't mineralifche rijk hun voedzel. Gelijic nu de falinifche beginzelen in het mineralifche
rijk op de bovengemelde wijze ontdaan, zo koomen ook alleen uit de drie hoofd-aardens wederom allerlei ande- re nieuwe mengzels, door haare verfchillige vermenging en naar dat ze zuiverder of onzuiverder zijn, voort; als metaalen-, ertzen, fieenen, berg.harsten, enz. ; waar over men, begeerig zijnde meer te weeten , inzien kan de phijfica fubterrinea van Becher, of de fchriften van de vermaarde Hof-raad Stahl, die de gedagtenvan Becher over de eerste beginzelen nader opgebeïdert en door een menigte van ondervindingen en proeven klaar- der in den dag gefielt heeft : Gelijk dan ook deeze eerste beginzelen der gemengde lighaamen van Becher en Stahl, hedendaags door de meeste Natuurkundigen aan- genoomen worden. Men ziet dus uit de in 't kort bijgebragte verfchillige
meningen , aangaande de phijficaalfche elementen of eerste beginzelen der zaamengeftelde of gemengde natuurlijke lighaamen, dat men daar in nog in 't onzeekere is, of'er naamelijk maar een algemeen beginzel in de natuur is, dan of 'er meer zijn en welke dezelve zijn : Dog om dit volkoomen te ontdekken, zulks fchijnt niet doenlijk en zal moogelijk voor altoos een verborgene zaake blij- ven , dewijl de natuur in haare geheimen ondoorgrondelijk is, fchoon men door neerftige nafpeuringen en proef- neemingen de zaake wel wat nader koomen kan ; en als men overdenkt de deelbaarheid der ftoffe in het oneindi- ge, gelijk die van veele vermaarde Philofophen geftelt word, en door verfcheide proeven en wiskonstige bewij > zen niet onwaarfchijnelijk is, hoe zal de menscb een be- grip kunnen maaken van de eerste oorfpronkelijke kleine ftof-deelen of elementen, waar uit de lighaamen beftaaii en waar in ze door de natuur, maar niet door de konst, weer ontbonden kunnen worden ? want de boven maa- ten kleinheid en verbaazende grootheid der natuudijke dingen, zijn voor 's menfehen verftand onbe^atbaar, en de mensch verliest zig daar zelven. De chijmisten zul- len zig kunnen te vreeden ftellen, wanneer ze maar de mengzels kunnen leeren kennen, en haare beftaan-dee- len, die egter altoos nog mengzels blijven, behooriijk af te fcheiden. Ondertusfchen zijn 'er hedendaags nog veele natuur-
kundige, die zig, zonder verder diepgaand onderzoek, aan de vier oude beginzelen, 't water, aarde, lucht en vuur bepaalen, dewijl men bevind, dat de zaamenge- ftelde lighaamen weezentlijk uit die beginzelen beftaan: Maar de chijmisten houden zig aan hun zout, zwavel ,of olie en geest of mercurius, enz., of aan de■ Beçherjche eerste beginzelen. Om de vier Elementen der ouden in een Glas
te vertoonen. Neemt petrolie, Iaat die eenige maanden in de zon ftaaii distilleeren en verft ze vuur-koleun'g met alcanet-wortel 01 Jaffraan, door dezelve daar op te laaten trekken," verft ook gerectificeerde brandewijn blauw met lakmoes; dan doet in een phiool-glas of andere lange ronde witte vies,
|
||||||
ELE.
. eerst erofgeit°°te" granaatfleen, dat de aarde ver-
toon 't • hier °P giet gejmolten wijnfleen-olie, die met iZ Lmeert/paansclt-groen water-groen geverft en met wat water verdunt is, welke het water vertoont ; dan giet ]>r op de blauw geverfde brandewijn, die de lugt uit- beeld en eindelijk giet op deeze de geel geverfdepetro- He «'eilte 't vuur vertoont : Men moet van elk zoort I zo Veel in de vies doen, dat ze alle even hoog ftaan en fde vies omtrent vol word: Als men dan de vies fterk lomfchud, zo dat alles door malkander raakt, en de vies fweer neerzet, zo zal elk van deeze ftoffen, door zijn eigen- aartige zwaarte fpoedig weer op zijn natuurlijke plaats keeren, gelijk ze voorheen waaien. Anders. Doet in een vies als vooren, grofgepoeijerde zwarteof roodefteen of (lukken van aarden potten ; giet hier op met water gefmólten y/ijn-fieen - zout ofpot-asch , die, om het klaar te hebben , doorgelekt en met gedistilleert fpaans- groen, water-groen geverft is ; dan giet hier op met lak- moes hemels-blaauw geverfde gerectificeerde wijn-geest, en op deeze met Jaffraan of alkanet-wortel roodagtig ge- verfde terpentijn-olie, zo zal het zig op dezelfde wijze vertoonen als vooren. ELEMI GUMMI; Gom-Elemi; Ethiopifche olijf -
looms-hars; is een geelagtig- witte, iets naar't groen f-trekkende, vette en doorfchijnende gom, of liever hars : waar van de beste droog en een weinig weekagtig van binnen moeten zijn ; als dezelve in de brand geftooken word , geeft ze een heel aangenaamen reuk van zig. Dee- ze gom word in groote (lukken, van 3 â 4 ponden zwaar en in de bladen van't Indiaanfche riet gerolt, uit Ethio- pien gebragt : Het is een gom die aldaar uit een zeekere boom door infnijding vloeit; maar die tot nog toe bij ons onbekend is : Zommige zeggen, dat het een zcort van olijf boom van een middelmaatige hoogte is, wiens bladen final en lang zijn en een witagtig - groene of zilver- verwige koleur hebben ; dat de bloemen klein en rood zijn, en de vrtigten naar olijven gelijken ; dog dit is on- zeker. Daar word ook een g-om onder denaam van gom-elemi
uit de West-Indien gebragt, vloeijende uit een boom die van de Braßlianen, icicariba genoemtword, wiens bla- den naar die van de peereboom gelijken, brengende geel- : agtige bloemen voort, en vrugten van groote en gedaan- te als een olijf; groeijende dezelve in verfcheidene ge- lwesten van America, als in Brafil, Nieuw Spanjen en ;op de Americaanjche Eilanden. 1 .Peeze- gom is geelagtig en doorfchijnend, veel naar
|piin-hars gelijkende; voorts gemeenlijk zagt, vet, en Hj- "troeng, mag,. word door den tijd droog en wrijfbaar; Ire-?5^0"'elmi is velre weg z0 Soed niet a's de v00n'ge°P-
|iebte, dog die ook veeltijds, zo men zegt, vervalscht word. |
|||||||||||
ELE. ELF.
|
|||||||||||
6ip
|
|||||||||||
heel aangenaam ruikende esfentieele olie, die in bovenge-
melde omftandigheeden nuttig zijn. ELEOMELI; is eene olie zoet van,fmaak en dikker
als honing; volgens getuigenis vanDioscoRiDES, vloeit die uit de ftam van een boom op Palmijra in Sijriengwei- jende ; deeze olie met water ingenoomen , drijft de rau- we en gallige vogten door den iloelgang na buiten. ELEOSELINUM, zie EPPE.
ELEPHANT, zie OLIPHANT.
ELEPHANTIASIS ; Lepra Arabum ; is een zoort
van Melaatsheid ; zie aldaar. ELEPHANTOPUS ,• Oliphants-voet ; daar zijn drie
zoorten van dit buitenlandsch gewas; als 1. De Elephantopus, of Oliphants-voet, met donder-
kruids-bladen ; Elephantopus conijcee folio ; (Elephanto- pus f olii s oblongis fcabris, LiNN.Spec. Plant.) 2. De Oliphants-voet, met langagtige bladen; Ele-
phantopus folio finuato. 3. Èe'-Qliphants-voet met alandswortel-bladen, enpur-
pere bloemen ; Elephantopus helcnii folio, flore purpura- fcente ; Scabiofa indica Bontii. Plaats. De eerde zoort van deeze planten groeit in
Zuid-Carolina, en in Oost-Indien; en de beide overige op Jamaica, en in de Spaanfche West-Indièn. Kweeking. Ze worden zömtijds van de liefhebbers
der vreemde planten in Europa gekweekt, en inzonder- heid de derde zoort; het welke gefchied door het zaad, dat men in het voorjaar in een warme broei-bak zaait, en 'de jonge planten daar na in potten met goede ligte aarde gevult, plant, die men in een run-bak moet zet- ten, om de planten te koesteren, zo zullen ze in de' na-zomer bloeijen , én vervolgens rijp zaad geeven ; daar na moet men de beide eerde zoorten in de ftook- kas brengen, 'om ze daar in te overwinteren; maar de derde zoort die in het najaar tot aan de wortel toe ver. fterft, en in het volgende voorjaar weder uit de wortel fpruit, is harder en kan gemakkelijk in het oranje-huis overblijven, ook 's zomers in de opene lucht gezet wor- den, maar dan bloeit ze niet, (en zii met zeer warm w.eer. ELEPHANTS-LUIS;- dus word de Anacardium ge-
noemt. Zie aldaar. ' ELEPHAS, zie OLIPHANT.
ELEPHAS HERBA, zie RATELEN.
ELEVATIO ; Opheffing ; in de Chijmie betekent dit
woord eene bewerking , waar door het fijne van het grove, het geestige van het Iighaamlijke, het ligte van 't zwaare, en het vloeibaarè van 't vaste word afgefchei- den ; gefchied dit ontrent drooge ftoffen , zo word 't gër woonlijk fublimatie genoemt; maar zo het in vogtigeftof- fen verrigt word, dan noemt 'men het distillatie. ELEVATORIUM; een Heftuig; Opheffer; bete-
kent in het algemeen een werktuig daar men iets met in de hoogte opheft; dog in de Heelkunde is het een Chi- rurgkaal inflrument, waar mede de nedergedrukte hers- fen-pan opgeligt word. ELF-RANK, zie ALFS-RANK.
ELFT; in 't latijn Alofa; door de Spanjaards Sacco-
los, en Engelfchen Shad genoemt; {Clupea lateribus ni- gra maculatis, roßro bifida, Linn. Sijfl. Nat.) is een zee-visch , onder het geflagt der haringen behobrqmde, die even eens als de zalm , fleur en meer anderen, in zommige jaartijden de rivieren koomt opzwemmen, om zijn kuit te fchieten en jongen voort te brengen; dezelve is grooter, breeder en dunner, en op de zij- den platter dan de haring, zijnde zömtijds eenellelang, G 2 vier |
|||||||||||
.V:, ,.-;..« --«..... Deeze gom is verwarmend, oplosfend,
»ppm j ' riJPmaakend, zenuw-verfterkend, en eenuit-
Wrf w'ondbalsfem' inzonderheid in de wonden des
Weil6" zenuwen ; men gebruikt hem onder de
Een ti]lmAlceus en onder andere balsfems en pleisters :
het on ^in daar van gemaakt ftilt detand-pijn, als men
is ook A-l-V van die ziJde ie&- daar de pijn is ; 't zelve
■Als men h g tegen de heev>ge pijn in de fchouderen.
ke uitwendig" ?ijn ontbind> geeft het een treffelij-
ïfioed n/imlnÜ ,ond-esfents. Hij is ook inwendig een
Iftillend n ePn -"d middel («/»«»"»«O, als mede pijn-
twater dlstilleerPnerJler"doo{jer ontbonden : Dezelve met
tuieerende, verkrijgt men een goed water en een
|
|||||||||||
ELG. ELI.
|
|||||||||||||
ELF.
|
|||||||||||||
$20
|
|||||||||||||
vier duimen .bveed, en vier'ponden zwaar; de kiel van
den buik is fcherp of dun en zaagswijze getand; defchub- ben zijn fchildvormig , en op de zijden heeft deeze visch zwarte vlakken, welker getal zeer verfehillende is ; de koleur van de rug is wit en geelagtig, en de buik en zij- den zilververwig. ■ In de maanden Maart en April zwemt de elft de ri-
vieren op , en voor dat zij hom en kuit gcfchooten heb- ben, is het een fiimkelijke en aangenaame fpijs ; dog wanneer zij dit in het Jaatfte van JVlaij gedaan hebben , worden zij mager en zwemmen bij groote fchoolen langs de oppervlakte van het water, zo dat hunne rug-vinnen boven uitfteeken , maakende in dien tijd ook een geluid en geknor , als of het een drift varkens waaren ; in de maand Julij zakken ze de rivieren weder af, en gaan zeewaards in. Artedius zegt, dat de elft'm het begin van Junij, of het laatfte van Maij paart, terwijl dezel- ve de rivier fchoolswijze opzweuitj dog Gronovius Zoöph. Fafc. I. pag. 3. beweert het tegendeel; zeggen- de dat deeze visch in het voorjaar langs onze ftranden ftrijkt, en iu de Kroos-zee voortteelt (Parit in mari fit- cojo). Even zo als in andere rivieren van Europa,, koomtde
elft ook zommige van onze Nederlandfche vlietende wa- teren opzwemmen, en wel het menigvuldigfte in de zul- ken, daar zig veel zalm en fleur onthoud. In de Be- fchrijving van Dordrecht door Beverwijk Cap. VIII. pag. 123. vind men aangetekent, dat 'erin zijn tijd om- ftreeks die ftad zulk een groote menigte van elft, zalm en fleur wierde gevangen , dat de Dienstbooden zich verhuurende, een bedingst maakten, niet meer als twee maaien weeks verplicht te zijn, roode visch te eeten. De Heer Hasselquist zegt in zijne reizen, dat hij de
elft in de Middelandfche zee bij Smit na, als mede aan de oevers van Egijpten ontrent Rofette vond; en dat deeze visch in December en Januarij de Nijl tot aan Kairo opzwemt, wordende aldaar door de Arabieren Sagboga, en door de Franfchen Sardaine genoemt. Albertus en Rondeletos berichten bij eigen on-
dervinding beproeft te hebben , dat deeze visfchen door het geluid van fpeeltuigen kunnen gelokt worden; en het is om deeze redenen, dat 'er door de visfchers een fchelletje aan het touw van 't net word gedaan ; op de meeste plaatzen word den elft tegens de ftroom aan ge- vischt. In d'e maanden van Maart en April, wanneer de elft
vet is en vol kuit, is het een lekker eeten, mits versch gevangen zijnde, dewijl hij anders niet alleen fcherp van fmaak word, maar ook het tandvleesch der geenen aan- doet, die hem eeten : Eveneens als As zalm, word de- zelve gekookt, geftooft en gebraaden toebereid; ook word 'er wel warmoes met. veelerlei zoort van jonge groentens, als kervel, zuuring , bete, petercelie, por- celein , enz. van gekookt; in Holland en elders worden ze ook gerookt, en gelijk de gerookte zalm geveilt, zijn- de ook weinig minder van fmaak; dog de menigvuldig- heid van graaten, maakt het. nuttigen van deeze visch wat lastig; nog dient aangemerkt, dat dezelve versch wordende gegeeten, de ruimte van zout begeert, om wel te fmaaken; zijnde ook ligt te verteeren, indien hij met maatigheid genuttigt word. Het fteenagtig beentje in het hoofd van den elft ge-
tuigt L'Emerij, dat uit oorzaake van deszelfs alcali- . fche of loogagtige hoedanigheid, openende, zuur-ver- teerende,. en goed voor den fteen en het graveel is; als |
|||||||||||||
mede dat de maag van deezen visch, gedroogt en tot
een poeijer ingenoomen, de maag verfterkt. ELGEIl; in 'tfransch Fouine ; is een.visch-tuig, waar
van men de befchrijving kan vinden op het artijkel AAL, pag. 2. en de af beelding zien op Plaat I. ELICHRIJSUM ; Gnaphalium; Rhijn - bloem ; daar
zijn veele zoorten van dit gewas , waar van de volgen- de, die men dikwils in de tuinen plant, de voornaam- fte zijn : 1. De gemeene Elichrijfum of Rhijn-bhem, met ge-
fnippelde bladen; Elichrijfumfoliisabrotani; Elichrijfum DoDONffii; (Tanacetum foiiis bipinnatifidis linearibus acu- tis, corijmbis tommtofis, Linn. Spec. Plantar.) 1. De Elichrijfum, Stœchas-kndd of Motten-krüid ge-
noemt met fmalle bladen ,• Elichrijfum f. Stœchas citrina an- gustifolia ; Gnaphilium luteum ; Stœchas citrina Dodonäi; (Gnàphalium foliis linearibus, caule fruticofo ramofo, co- rijmbo compofito, Linn. Spec. Plantar.') 3. De Elichrijfummet heel fmalle bladen ; Elichrijfum
angustisfimo folio. 4. De Elichrijfum of duitschStœchas-kruid met breede
bladen; Elichrijfum f. Stœchas citrina latifolia; (Gnaphalium foliis lanceolatis, hiferioribus obtufis, caule herbaceo firn- plicisfnuo, corijmbo compofito , Linn. Spec. Plant.) Daar zijn nog twee veranderingen van , de eene bloemen met hoog goud- of rood-geele, en de andere met bloed-roode kelken voortbrengende. 5. De Elichrijfum meteen lieflijke roode bloem ; Eli-
chrijfum flore fuaverubente ; (Gnaphalium foliis linearibus tomentofls integerrimis fesfilibus ; corijmbis alternis con- globatis, floribus globofls, Linn. Spec. Plant.) 6. De Oosterfe Elichrijfum met goud-geele bloemen ; Eli-
chrijfum orientale; (Elichrijfumfoliis confertis angusto-lan- ceolatis, caule fruticofo, corijmbo compofito, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerste zoort fchiet uit de wortel veel
dunne ftengen met eenige zijdtakjes, van ongeveer an- derhalf voet hoog, aan welke bladen voortkoomen., die klein en fijn gefnippelt zijn, naar die van de averuit gelijkende en grijsagtig van koleur, op de top der ften- gen en takjes kooinen goud-geele blinkende bloemtjes. krans-wijze bij een, voort; het geheele gewas heeft een fterken reuk. De tweede zoort heeft ronde grijze wolagtige getakte
ftengen, van een voet hoogte, die met fmalle langwer- pige flegte grijs-en wolagtige bladen bezet zijn; op ds top van de ftengen en takken kooinen kleine ronde gee- Ie blinkende bloemtjes in losfe vergaderde trosfen voort, die niet onaangenaam ruiken. De derde zoort heeft heel fmalle grijsagtige bladen,
anders de voorgaande in gedaante en bloemen zeer ge- lijkende. De vierde zoort heeft breeder bladen als de tweede zoort,
die wolagtig zijn ; de bloemen zijn bleek-geel en koo- men ook in trosfen voort. De boven gemelde verande- ringen verfchillen daar van niet of weinig, dan alleen dat de eene goudgeele en de andere bloedroode kelken heeft,'waar door zig de bloem-trosfen van zodanige k°' leur vertoonen. De vijfde zoort, gelijkt ook naarde voorige ; hee't;
fmalle wollige bladen, en ronde bloemen in ronde tros'; fen voortkoomende, die aangenaam helder rood van k<J' Jèiii zijn , en een fchoone vertooninge maaken. '. De zesde zoort heeft fmalle, lange en grijze digt M
malkander ftaande bladen, en brengt groote trosfen van heldef'
|
|||||||||||||
ELI. C2ï
|
|||||||||
ELI.
|
|||||||||
'Ider-ofgoud-geele bloemen voort; zijnde mede eene
der fraâifte van deeze zoon van planten. plaats. De eerste.zoolt groeit in Italien en Spanjen
en is eenjàa'rig. De tweede en derde zoort, die heesferag- tiegrosi/en, worden gevonden in Hoog-duitschlandontrent ÀRhijnea elders, als mede in Frankrijk, Italien en Spanjcn. De vierde zoort groeit in Hoog-duitschland, /■«toni en Frankrijk op zandagtige dorre plaatzen en is eenjaarig. De vijfde zoort, heesteragtig groeijende, word gevonden in Spanjen- De zesde zoort, ook heesteragtig groeijende, komt vport in rffricth ■ _ Kweeking. De eenjaarige deezer zoorten, als de eer-
fle en vierde zoort, worden voortgezet door 't zaad, dat men in het voorjaar in een maat ig warmen broei-bak zaait, en de opgekomene jonge planten, daar na verplant daar men begeert ; maar de eerste zoort wil een goede warme plaats hebben, om rijp zaad voort te brengen. De overige langleevende zoortcn worden vermeerdert door wortelfpruiten, of door lleeking van takjes, die men in de zomer in potten met goede losfe wat zandagtige aarde fteekt en de potten in een maatig warme run-bak zet, om de wortel-fpruiting te bevorderen ; daar na verplant men elke bewortelde jonge plant in een bezondere pot, en zet ze in de tuin op een warme plaats ; maar 's win- ters moeten ze in het oranje-huis of anders binnen huis daar het niet vriest, op een lugtige plaats, overgehou- den worden, dewijl ze onze harde winter-vorst niet kunnen doorftaan. Eigenschappen. Alle deeze bloemen kan men droogen,
behoudende dezelve aldus haare natuurlijke koleuren ver- fcheide jaaren lang, en kunnen dienen tot allerleij vei*- cierzels en winter-bouquets enz. gelijk op de artijkels BLOEM pag. 211. en EEU WIGDUUREND E BLOEM gezegt is. De tweede zoort heeft ook haar gebruik in de Genees-
kunde; men houd de bloemen daar van, voor verwar- mend , infnijdend , openend , zweet-, pis- en ftonden- drijvend en wondheelend, en prijst ze tegen de verftop- pingen der lever, eerst beginnende waterzugt, en ge- ilremt bloed in het lighaam, als mede in rooking tegen de jigt. De vierde zoort word gezegt dezelfde kragt te hebben: Men prijst deeze bloemen ook tegensde mot- ten , als men ze tusfehen 't linnen en de kleederen legt. ELIXATIE; is in de pharmacie eene werking, waar door men eenig geneesmiddel in een .bekwaam vogt op een zagt vuur doet kooken. Dit woord is van het latijnfche elixare, het welk koo-
ien, of in water kooken betekent, gevormt. Het vogt waar van men zig gemeenlijk in de elixatien bedient , is zuiver water, dog ook zomtijds wel melk, karne- melK, en andere diergelijke dingen. Het doelwit dat men zig van de elixatien voorftelt ,
is,om de kragt uit het geneesmiddel'te trekken, en de- ze ve aan het vogt te doen aanneemen, fchoon men het 001c zomtijds in het werk (lelt, om deelen van dieren,
Item - enZ' hunne rauwheki te beneemen of die week * len p^Cn ' a!s mede'om aan de fP'Jzen en geneesmidde-
! hoed™ °naanSenaame fmaak of eenige andere kwaade * erovp !S , te beneemen > en om 'er de aardagtige en
El S" Van te fcheüen, enz.
het mirt-r i; .dlt wovd v0,gens zommige Schrijvers van bereid word r"' Jk trekke' afgeIeid ; dewiJ' de elixir
len uit de taWß , medicamenteufe of geneezende dee- ftammen' van ■» ? ^mplicia) te trekken; andere doen 't
rammen van «»,f, ikhelpe om reden v d |
|||||||||
hulpe, die men zich van dit middel belooft; daar zijn
'er eindelijk ook die het tot 't arabifche woord al-ecfir of ai-ekfir t'huis brengen ,. 't welk chijmie of Jcheijkundc wii leggen; volgens deeze laatste afleiding, zoude het woord elixir een chijmifefte bereiding, of wel een genees- middel dat op een chijmijche wijze is zamengefielt, bete- kenen. Door elixir verftaat men een geestig vogt, het zij bij
extractie of door distillatie met de geneezende deelen van verfcheidene middelen belaaden , en tot het inwendige gebruik gefchikt ; zijnde van een donkere koleur. Men heeft geen blijken dat de Grieken of arabieren
de ff/iVn'rgekent hebben ; men vind nog het woord, nog de zaak zelve in hunne werken gemeld, ten zij bij de Alchimisten welke de naam van elixir, aan dephilofo- phifchefleen gaven, aangemerkt als een algemeen genees- middel; dit doet ons hellen om tegelooven, dat de elixir niet uitgevonden is, dan na dat Arnaud de Villeneu- ve, de wijn-geest heeft doen kennen, of na dat Rai- MOND Lullius dezelve in verfcheidene werkingen op de vegetabilia gebruikt hadde. Daar zijn verfcheiderhande elixirs, die in de Apofhee-
ken bereid worden, waar van de volgende de voornaam- ite of meest gebruikelijkfte zijn. Elixir proprietatis van Paracelfus.
De uitvinder van dit elixir is geweest de vermaarde Theophr. Paracelsus , die het hoog gepreezen heeft, tegens bijna alle ziektens en gebreken des menfehen, ja als een balfem , om het menfchelijke lighaam in een jeugdigen ftaat te onderhouden, den ouderdom lang uit te itellen en zelfs 't leeven over een eeuwe te verlengen. Ondertusfchen heeft het korte leeven van de uitvinder zelfs, zijne groote beloften niet beantwoord; zo dat men op 't zeggen van Paracelsus en zijnen verdeediger Hel- mokt in deezen geen ftaat kan maaken ; hoewel het an- ders wezentlijk een zeer goed geneesmiddel in veelerlei gebreken is. Men weet behalven de ingrediënten niet wel, op wat
wijze Paracelsus dit elixir bereid heeft, maar heeden- daags word het meest op de volgende wijze gemaakt. Neemt aloë en mijrrhe, van elks een once; faffraan
een halve once; deeze ftoffen klein geftooten zijnde, maakt de mijrrhe vogtig met geest van zwavel, mengt dan alles onder elkander, doet 't in een vies, en giet 'erge- rectificeerde wijn-gtest of beste witte brandewijn op, zoveel. dat dezelve drie vingerbreed daar boven ftaat, zet bet dan 8dagen in warm zand of opeen andere warmeplaats, om te digereeren of te trekken, zulks altemets om- febuddende ; als dan giet 'er den geverfden geest zagtjes af en 'er xveer half zo veel nieuwe geest op, als voorheen, en laat 't trekken als vooren ; giet ten laats- ten deeze twee geverfde vogten bij een, en bewaart ze tot 't gebruik. ■ Dit elixir is een zeer goed maag- en boofd-middel,
verfterkt de maag en alle ingewanden, en is dienstig in de fcheuibuit, koude koortzen en pest-tijd; doet ook wel zweeten en verdrijft de wormen,- de dofis is 30 tol 50 druppels met eenig ander vogt. Andere voegen in plaats van zwavel-geest, twee drach- ■ men gefmolten wijnfieen-zont bij de klein geilootene Mof- fen en laaten het zaameni 24 uuren lang meuken; als dan gieten ze den wijn-geest 'er bij en laaten bet trek- ken als boven. Dit elixir noemt men elixir proprietatis cum alcali, of met een alcalisch zout, en 't eerste cum acid» of met zuur. G 3 Alg,
|
|||||||||
ELL
|
|||||||||||||||||||
ELL
|
|||||||||||||||||||
€îâ
|
|||||||||||||||||||
maar de eerste geest, en zo veel dat 't drie vingerbreed.
hoog boven ftaat, laat't dan op een warme plaats trek« ken tot een elixir : Wil men het niet bitter hebben, zo kan men de alsfem 'er uit laaten, zullende even zo goed zijn, en is in de fcheurbuit heel dienstig. Borst-elixir [elixir asthmaticum vel pectorale).
Neemt alands-wortel, een hals once ; florentijnfche
lisch-wortel en ronde holwortel, van elks drie drachmen ;
hij/op en hoef bladen , van elks een halve handvol ; mijt*
rhe, benzoin en zap van zoet-hout, van elk drie drachmen ;
|
|||||||||||||||||||
Als men dit elixir alleen uit de drie hoofd-ingredien-
ten bereid, zonder bijvoeging van de zwavel-geest of 't wijnfteen-zout, dan is het ook een heel goed middel om allerlei uit- en inwendige wonden en gezweeren te zui- veren en te geneezen. Men heeft ook nog eenige andere elixirs proprietatis
uitgedagt; gelijk de volgende zijn. Ander Elixir Proprietatis.
Neemt aloë en beste mijnhe, van ieder een once ; maakt het tot een heel fijn poeder en mengt 'er twee on- |
|||||||||||||||||||
een osfen-gal nauwkeurig onder, doet het dan zagtjes op- faffraan , twee drachmen ; cardemome, caneel, van elks
|
|||||||||||||||||||
een half drachma ; anijs-zaad , een halve once; witte
zuiker, twee oneen; klein gefneeden en geftooten zijn- de , maakt het vogtig met zwavel-geest, giet 'er dan geest van ijfop , of anders maar gereUificeerde wijn-geest bij, zo veel als boven, en laat het warm trekken tot een elixir. Dit elixir is heel dienstig in aamborstigheid en andere
borstziektens ; het verfterkt de ingewanden enz. ; men kan het neemen tot drie drachmen. Maag-elixir (elixir fiomachicutn).
Neemt alands-wortel, calmus-wortel , galange- en zi'
doar-wortel, van elks een halve once; kruifemunt, een handvol; melisfe en falie, van elks een halve handvol; caneel, kruidnagels en cubeben, van elks twee drach- men ; foelie, een drachma, coriander-zaad en anijs zaad, van elks drie drachmen, mastix-korrels,een halve once; alles klein gefneeden en geftooten zijnde, giet 'er geest van kruife-munt of maar beste wijn-geest of brandewijn op en laat het warm trekken, dan gedistilleerd zijnde, doet'er wat exraü van calmuswortel in, en bewaart het tot't gebruik. Dit is een deftig maag-elixir ; het verfterkt de maag,
bevordert de kooking, verdrijft de winden; verteert de lijmen, opent de verftoppingen, enz.; de dofis is tot een halve once.
■ ' .-.' 1 .-I
, Moeder-elixir (elixir uterinum).
Neemt gentiaan- wortel, zedoar- wortel, zeve?iboomen
beste mijnhe, van elks een half once; bevergeil, een once; lavas zaad en faffraan , van elks drie drachmen; foelie, anderhalf drachma; camfér, een drachma; alles tot een grof poeder gemaakt zijnde, doet het in een glas, giet 'er 6 drachmen liquor van wijnfieen en twee pond fterke wijn-geest over , en laat het op een warme plaats trekken. Dit elixir is zeer dienstig tegen de moeder-ziektens,'
verdrijft de opkoomende benauwtheeden, opent de ver- ftoppingen, bevordert ook de baaring, enz.; men geeft het tot een drachma. - |
|||||||||||||||||||
droogen, en wrijft de masfa weer klein; als dan in een
kolf of vies gedaan zijnde, doet 'er bij gebladde wijnfleen. aarde, een once; faffraan, een halve once; en giet 'er •wijn-geest bij, tot de hoogte van vier vingerbreed ; laat liet vervolgens in 't water-bad of op een warme plaats ftaan digereeren of trekken, en als dan filtreeren en bewaart het. Op deeze wijze word dit elixir op zommige plaatzen
bereid , en aldus beter als de voorige manier geagt : Men prijst het zeer in de maag- en hoofd - gebreken ; daar en boven ontbind het, volgens de Heer Boerhave, uitnee- mend de (lijm, die zig in de maag of darmen en 't hoofd vastgezet-heeft, en voert dezelve af; met'honing verdikt, maakt 't de buik week, dood de wormen en verwekt hon- ger ; de dofis is tot 30 druppels. Zoet elixir proprietatis ( elixir proprietatis
dulce, ook elixir polijchrestum vel ro-
manorum genoemt).
Neemt aloë en mijnhe, van elks een once; faffraan
twee drachmen ; deeze dingen gepoedert zijnde, giet 'er
liquor van vaste falpeter op , zo veel genoeg is, laat het
eenige dagen digereeren tot dat het droog word ; als dan
giet 'er op beste brandewijn , zo veel dat hij drie vin-
gerbreed boven de ingrediënten ftaat, en laat het warm
trekken ; vervolgens giet den geverfden geest of 't elixir
af en bewaart het.
Dit elixir word nog kragtiger gehouden als het voori-
ge en is in veelerleij ziekten nuttig , inzonderheid die uit een kwaade maag ontdaan. Elixir proprietatis tegen de fcheurbuit (elixir
proprietatis antifcorbuticwn). Neemt beste aloë en mijnhe, van elks een half once;
faffraan twee drachmen; tot een poeder gemaakt zijnde, giet 'er bij getartarifeerde wijn-geest, agt oneen ; zoete geest van zout, vier oneen ; en geest van lepel-bladen, twee oneen , laat het op een warme plaats trekken en filtreert het daar na. Dit elixir proprietatis is uitneemend dienftig tegens de
fcheurbuit en daar uit ontftaande gebreken ; als mede tegens de venerifche toevallen, graveel-en fteenfmerten, verftopte ftonden , enz., men neemt 'er 30 â 50 drop- pels 's morgens en's avonds van in, met eenig vogt. Ander elixir tegen de fcheurbuit (elixir anti-
fcorbutkuin). Neemt alsfem, water-kérs, beekboom, lepelbladen, dui- vekervel , bertiagie en osfetong ; van elks drie drachmen ; aland-wortel, twee drachmen ; vaaren-mortel , een half once ; oranje-jchillen, 1 drachmen ; tamariske, 6 drachmen ; maakt,alles grofjes klein , giet 'er 'geest van lepel-bladen en van water-kersfe op, van ieder even veel, of alleen |
|||||||||||||||||||
Ander moeder-elixir.
Neemt peonie-wortel 't mannetje ; geele bamfleen, bes-
te mijnhe en bevergeil, van elks een halve once ; ze' doar- en galange-wortel en kandifche diptam , van elks twee drachmen ; Jaurier-befiën en kruidnagels, van elks een drachma ; camfer en faffraan, van elks een half drachma; alles grofjes klein geftooten en gefneeden zijn* de, giet 'er geest van roofemarijn, of van wijn op, zo veel dat hij twee à 'drie vingerbreed hoog daar boven ftaat, en Iaat het op een warme plaats trekken. Dit elixir heeft dezelfde kragt als het voorige.
pest*
|
|||||||||||||||||||
^T
|
|||||||||||||||||||
■ \ ^iiïJ^-i Ü' 'j: -)..U
|
|||||||||||||||||||
ELI.
|
|||||||||||||||||||
ELI.
|
|||||||||||||||||||
.623
|
|||||||||||||||||||
Pest- en maag-elixir.
|
|||||||||||||||||||
na eenige maaien, en verft dan den overgehaalden geest
met een drachma/aifraa/ï. Dit is een treffelijk middel om te zweeten, en de koorts
te verdrijven'; verfterkt ook het harte en de hersfenen, wederftaat het venijn , en is zeer dienftig in pest-en an- dere bcfmettelijke tijden ; men neemt 'er tot 20 drup- pels van mee wijn of iets anders. Koorts-elixir (Elixir febrile D. Krucks).
Neemt angelike-wortel, een once; gentiaan-wortel en
contraijerv-wortel, van elks twee drachmen; zedoar-wor- tel, een drachma; kruidnagels, twee drachmen ; jene- ver-befiè'n, een drachma; vlug zout vtn hertshoorn en camfer, van elks twee drachmen- ; ftoot deeze dingen klein, en laat ze op anderhalf pond flerke koom-brande- wijn, wel geflooten, warm trekken; laat ook 2 oncen kina-kine en 2 drachmen wijnfieen-zout, beide heel fijn geflo- ten , op negen oncen wijnagtige geest van ammoniak- zout drie dagen lang in het bijzonder trekken ;. mengt als dan beide te zaamen, en laat het nog een paar da- gen trekken, dan filtreert en bewaart het voor het ge- bruik. Dit elixir is uitneemend tegens de tusfehenpoozige
koortzen, verdrijft dezelve dikwils , als men'er's mor- gens , middags en avonds, buiten de koorts , 30 tot 40 druppels van inneemt, met eenig vogt; is ook een goed zweetmiddel, tot een drachma ingenoomen. Elixir van vitriool (Elixir vitrioli Mijnfichtï).
Neemt kleine galanga, zes drachmen; calmus-wortel',-
een halve once ; kruifemunte en fnalle falie , van elks twee drachmen; beste caneel, kruidnagels en witte geng' ber, van elks anderhalf once; muscaatenoot en cubeben,. van elks een drachma ; paradijshout en citroenfehil, van elks een halve drachma, en witteTtiiker, twee oneen; brengt alles tot een-poeder, en maakt het vogtig met wijngeest ; giet 'er dan op vlugge vitriool-geest of geest van ijzer-vitriool, zo veel genoeg is, en laat het eenige weeken warm ttekken, filtreert daar na het elixir, en bewaart het ; op het te rug gebleevene kan men wijn- geest gieten, en de kracht 'er wel uitgetrokken, zijn- de, kan men deeze extractie bij de voorige mengen, en het zaamen in 't marienbad veertien dagen laaten cir- culeeren, en dan tot het gebruik bewaaren. Dit elixir word zeer gepreezen als een der beste
maag-elixirs tegen de gebreken der maag, moeijelijke verteering der fpijze , en andere uit een bedorvene maag voortkoomende ziektens; de dofis is tot 25 druppels. Citroen-elixir (Elixir citri).
Neemt verfche citroen-fchilien, een pond; doet ze in
een kolf, en giet 'er zes pond beste brandewijn op, laat het een paar dagen ftaan te trekken, en distilleert het vervolgens in het marienhad ; mengt dan bij het overge- haalde een pond fijroop van 't citroen-zap- en geclarifi- ceerde zuiker, zo veel genoeg is, om het zoet te maa- ken, en verft het met wat faffraan, waar na men het kan filtreeren, om het klaarder te hebben; indien men wil, zo kan men 'er ook een weinig tinSuur van amber en mus eus bij doen., Dit is een aangenaam en heerlijk hart- en maag-ver-
fterkend elixir, het vervrischt het bloed en de leevens- geesten, verdrijft de flaauwtens, winden en baikloop , enz.; men neemt 'er een tot twee lepels vol van met wat wijn, of iets anders gemengt. Men
|
|||||||||||||||||||
Neemt aknds- en zedoar-wortel, van elks twee drach-
men • lange Iiolwortel en angelike-wortel, van elks een drachma; tormentU-wortel, anderhalf once; witte dip'am, een drachma; aloë, vier drachmen; mijrrhe en rhabar- jjer t van elks twee drachmen ; faffraan , anderhalf drachma; lorken-fwam, een drachma; gezegelde aarde, een halve drachma; bevergeil en beste theriaak, van elks anderhalf drachma ; geest van fwavel en van falpeter , van elks twee drachmen; alles großes klein gefneeden en geftooten zijnde, maakt het vogtig met de gemelde geesten, giet 'er dan ruim twee mengelen fterke koorn- Irandewijn bij, en laat het op een warme plaats trek- ken,, dan doorgezijgt zijnde, bewaart het. Dit is een zeer goed maag-elixir, en dient in pest-
tijden tot een prefervatijf; men neemt 'er 30 tot 50 en meer druppels van. Engelsch elixir.
Neemt beste rhabarber, een once ; fenés-bladen die Wel gezuivert zijn,twee oneen; a?iijs-en coriander-zaad, van elks een once; zoethout en alands-wortel, van elks een once; peterfelie en venkel zaad, van elks een half once; pokhout, een once ; faffraan , een half lood, en lange rozijnen, zes oneen; de zaaden geftooten, en 't overige klein gefneeden zijnde, doet men het in,een ma- tras of vies, giet 'er twee mengelen beste brandewijn op, en laat het dus 3 à 4 weeken in de zon, of van verre bij het vuur trekken, filtreert het daar na, en bewaart het tot 't gebruik. Dit elixir is wind-breekende , maag-verfterkende ,
flijm-Iosmaakende, enz. , drijft ook de kwaade ftoffën door den ftoelgang zagtjes het ligbaam uit; de dofis is tot een halve once. |
|||||||||||||||||||
I
|
Levens elixir (Elixir vitce~).
Neemt leste caneel, zes drachmen; muscaate-noot en foelie, van elks een half once; kruidnagels, tweedrach- ten; faffraan, een drachma; 't geele van citroen en oran» je-fihil, van elks twee drachmen,- klein geftooten enge- |
||||||||||||||||||
fneeden zijnde, giet 'er 18 oneen of drie-vierde menge-
I len wijngeest op, en laat het op een warme plaats trek- Iken.
Dit is een aangenaam elixir, het verfterkt het harte, het hoofd en de maag, en is dienftig in flaauwtens en andere zwakheden, opent de verftoppingen, uit koude taaije flijm, verdrijft de winden , en ruimt de borst, enz.; men gebruikt het tot een halve once. Heilzaam elixir (Elixir falutis). Neemt fenés-bladen, twee oneen; rhabarber en heilig hout (ligni fan&iy, drooge alandswortel, anijszaad, car- mgei.zaad, coriander-zaad en geraspt zoethout, van elks ■een once; beste rozijnen, daar de korrels uitgenoomen KrV Vle.r oncen; alles grofjes klein gefneeden en ge- • ooten zijnde, giet 'er anderhalf mengelen aqua vitce op, uat het 4 à s dagen op een warme plaats trekken , ™tthetdaarna, en bewaart het. 'en blarrg?ertzagtJ'es' en is dienftl'g in àe lever-, nier-
as-gebrekenl4 men neemt 'er tot een drachma van. Noemt r*t van camfer (Elixir camplma).
drachmen- t ecn ha,vc once; w'Jnfiee?yzout, twee tien druDDcl« •»dn,a8eiolie' zes d™ppels; anijs-olie , In HÎQtii lil«u .nel;o°rn-bvandewijn, vijf oncen; mengt xn distilleert het m een kleine kolf, cohobeeit het daar |
|||||||||||||||||||
«524 ELI. ELL.
|
ELL. ELM. ELS.
|
||||||||
Men kan dit elixir ook zonder distillatie bereiden ,
door de citroen /chilien alleen op beste brandewijn op een warme plaats telaaten trekken, en dan de overige dingen 'er bij te voegen, als boven ; het zal niet min- der goed zijn. • Merkt , dat men bij het laaten trekken, zo wel van
dit, als allerlei andere elixirs, het glas wel moet flui- ten , op dat de geesten en kragten 'er niet van vervlie- gen ; en om dezelve reden, moet men de geprepareerde tlixirs ook in wel geflootene vlesfen bewaaren. ELIXIVATIO; Uitlooging; is in de Chijmie, wan-
neer men op de asch der verbrande vegetabiliën warm water giet, ora 'er een loog uit te trekken , en hier uit vervolgens een vast zout (fal fixant) te maaken. • ELLE; in 't latijn Ulna\ is een zekere zeer gebruike-
lijke maat in lengte, om 'er allerlei wollen en zijden ftoffen, lakens, linten, enz. mede af te meetcn; en welke derhalven alle kooplieden in diergelijke waaren noodzaake- Jijk moeten hebben , en die behoort geijtigt te zijn; de lengte van een elle is ongeveer twee voeten , die in vier gelijke vierendeelen , en een der vierendeelen op het einde wederom in vier vierendeelen gedeelt word , waarvan ieder dus een zestiendedeel uitmaakt; ze word doorgaans van een dun vierkant (luk hout of ijzer ge- maakt , met een bijzondere fteel of handvatzel op het eene einde, en als ze van hout. is, behoort ze aan't onderfte einde met ijzer of koper beflagen te zijn, om niet af te flijten. Dog de elle is niet overal gelijk van lengte ; de
'Parijfche, Lijonfche en Rouaanfche elle houd drie voet, zeven duim en agt Ünien, fran'fche maat ; de Champa- gner houd twee voet, zes duim en één linie. Zeven Amflerdamfche ellen, doen maar vier ellen te
Parijs. In andere landen hebben de ellen weder andere naa-
men en lengte; in Engeland rekent men met gardes; in Toscaanen met brasfes; te Genua met palmes, en te Na- pels met cannes. Het isnoodig, dateen koopman de proportie der ellen
van dieplaatzen, daar hij de waaren vandaan ontfangt, met die van zijn woon- of verkoop plaats weete, en de prijs der waaren daar na te fchikken ; men kan hier van onderrigt vinden in Lod. Bruins threfior van gewig- ten, maaten, ellen , munten , enz. te Amfierdam ge- drukt. Zie ook op bet artijkel MAAT. ELLEBOOG ; Foor-arm; in 't latijn Cubitus; Facile
majus ; Oiecranon; Propigion; Ulm; deeze neemt haa- ren aanvang bij de buiging des annbeens, en flrekt zig tot aan den voorhand uit; de elleboog is uit twee been- deren zaamengeftelt, die in het einde aan malkanderen, dog in het midden tot plaatzing der fpieren van malkan- deren zijn geboogen ; deeze twee beenderen noemt men het groote en kleine yoorarms-been ; het onderfte , 't wel- ke veel langer en dikker is, als het andere, draagt ei- gentlijk de naam van elle. ELLEBOOGS-PUNT ; Hiel-punt; in 't latijn An-
conceus procesfus ; is de uitfteekende punt van de elle- boog , of ook van de hiel. ELLEBOOGS-SPIER; in 't latijn Musculus cubi-
tceus; deeze is tweeleedig, en word de inwendige en de uitwendige genaamt; de inwendige neemt zijn begin van den binnenflen knokkel des fchouderbeens, en eindigt in 't eerfie been van de nahand, die onder den tweeden of wijsvinger ingeplant is, dezelve buigt door behulp van de uitflrekkende fpicr der hand (musculus radiœus inter- |
nus) de voorhand ; de uitwendige neemt zijn begin van
den uitwendigen knokkel des Jchouderbeens, en plant zig in de beenderen van de nahand ; verftrekkende om met den buigfpür van de hand {musculus radialis externus) de voorhand uit te ftrekken. ELLEBOOGS-SP1ER (KORTE); in 't latijn Mus-
culus brevis cubiti; deeze fpier, die in den radius of het buitenfte gedeelte van den kleinen elle-pijp word inge- plant , neemt zijn aanvang van de buitenfte kant de» Jchouderbeens. ELLEBORINE, of Helleborine; zie NIESWOR»
TEL. ELLIPS; Lang-rond; is een lang-ronde figuur, die
langer als breed is, en dus een lange en korte diameter heeft; men noemt ze ook wel een ovaal of eij-rond; maar een eigentlijk ovaal is aan de eene kant wat dun- ner of puntiger, dan aan de andere, op de wijze als de meeste eijeren. ELMOOS-VUUR (ST.); zijn kleine lichtjes of vlam.
metjes, die men bij itorinweer op zee dikwils aan de masten, touwen, vlaggen, en andere verheve deelen der fcheepen -ziet; inzonderheid worden ze veel in de Indifche oceaan bij onweer waargenoomen ; men noemt deeze lichtjes ook zedert ouds Castor en Pollux, en fchoon Plinius en Cardanus gefchreeven hebben, dat ze de fcheepen zoudeu kunnen in den brand fteeken, zo is zulks egter onwaar ; maar zommige ervaarene zee- lieden hebben verzekert, dat die lichtjes niets anders zijn, dan kleine flijmige en lichtende vischjes, welke bij itorm met het water tegens de masten, enz. aan- gefiingert worden, en daaraan hangen blijven. ELS; Elfen-boom; in't latijn Alnus ; {Betuia pedun-
culis ramofis , Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De els word een groote hoog en regt
opfehietende boom, en is met bladen bekleed, die rond- agtig-,. glad , rondom gekerfd, en in 't aantasten wat lijmagtig en kleevende zijn ; de bloemen zijn niet an- ders dan langwerpig-ronde fchilferagtige katjes (amonta), gelijk de berken voortbrengen , waar na het zaad voortkomt, dat heel klein en bruinagtig eu in de herfst rijp is ; de fchors der oude boomen is rouw, oneffen, bros en zwartagtig; maar 't hout is rosagtig , effen en zagt of week. Plaats. De els groeit natuurlijk in vochtige moeras-
fige plaatzen van Hoog-Duitschland , Frankrijk en el- ders, word ook op veel plaatzen, inzonderbeit in de Nederlanden gekweekt, tot het gebruik in de tuinen en velden, en wegens het hout. Daar zijn ook nog twee mede-zoorten of verande«
ringen van ; als r. de Els met groene bladen , die wat ligt-groener en langwerpiger zijn ; 2. de Els met grijzt bladen, die wat langer, puntagtiger, meer gefnippeld en.niet kleverig maar met eene zeer fijne wolligheid ge* dekt zijn en daar door grijsagtig fchijnen ; deeze zoort is hier te lande vreemd, maar word gevonden in Hoog' Duitschland, Boheemen, Plongarijen, Zweedeu, Noorwe- gen ; enz. 3. De Berg-els, die klein en heesteragtiggroeit, anders met de genieene els in gedaante overeenkomen- de , koomt voort in de gebergtens van Hoog-Duitseb land, Hongarijen en elders. Ook zijn 'er nog driederlei andere Berg-elfen , waar van Boccone in zijn mufeu® , meld, dog die hier te lande mede onbekend zijn , WMt : veel in Italien op de bergagtige plaatzen groeijen. |
||||||||
ELS. ELU,
|
|||||||||||||||
XLS.-:
•Kweeking der Elfen 'lomeni-
Tie voortkweeking der elfen-boomen gefchied door het
1.Ta dat men in het voorjaar op een wel bearbeide voeti'ge akker of bedde uit de volle hand niet al te digt yJjt • of de jonge opkoomende boomtjes daar na ver- dunt,'op de afftand van ongeveer een voet; daar men „e 2 â 3 jaare'n laat ftaan , als wanneer men ze kan ver- p/anten daar men begeert; ondertusfchen zorg draagen- cje, den akker van het onkruid wel fchoon te houden. Ouder als 3 of 4 jaaren moet men de jonge boomen niet ligtelijk verplanten , dewijl de oudere zo wel geen groei willen vatten , en bij de verplanting moet men ze niet of weinig aan haare takken -befnoeijen en nog min- der den top inkorten, want anders willen ze niet op- fchieten, maar blijven laag en kreupelagtig ; maar men Ijoit.alleen de wortelen een weinig in. Het zaaijen en kweeken der elfen is in onze Pro-
Tintien veel het werk van de veen- en woud-boeren, die de jonge boomen vervolgens in de voorjaars- tijd in menigte ter markt brengen, om dat ze niet alleen in de laage veen- en woud-plaatzen zeer wel groeijen en fchielijk aangroeijen, maar ook in Nederland veel ge- plant worden. Men kan de ils ook voortkweefeen door inlegging, op
de zelfde wijze, als de ijpen-boomen ; of ook door poo- tenofgroote takken, gelijk men met de wilge-boomen gewoon is te doen , die men ter plaatze fteekt daar ze zullen blijven voortgroeijen , dog dit word hier te lande zelden of nooit gedaan, dewijl de els gemakkelijker door 't zaad aangekweekt word, en zulks ook beter boo- men geeft. De elfen willen in allerlei goede losfe, zo wel klei- als
zand-gronden heel wel groeijen ; dog beminnen liefst een vogtige grond, zelfs als de wortelen in't water koomen te groeijen, tieren ze zo veel te beter en wasfen febieiijker. Gebruik der Êlfen-boomen.
Dewijl de els het vogt bemint en fchielijk opgroeit, ook niet ligt breekbaar en dus beftendig tegens de win- den is, zo zijn dezelve heel dienftig om ze in vogtige gronden rondsom moes-, vrugt- en andere tuinen, naast deflooten of gragten, of ook van binnen in, tusfehen ver- deelingen tot mantelingen tegen de winden te planten, cm het ander gewas daar voor te dekken. Ook worden ze om dezelfde reden, als mede om het hout, veel ge- plant rondsom groote akkers of velden die van een vog- tige aart zijn ; gelijk in Friesland in de zogenaamde wouden veel gefchied : Dog wegens het hout alleen, plant men er m de vogtige gronden, daar anders geen gewas groei- jen wil, ook wel geheele bosfehen van; tot dien einde set men de jonge boomen op 5 k 6 voeten afiiand, dog met die inzigt, om, als de boomen groot en hoog zullen opgroeijen, na verloop van eenige jaaren, als de noomen te digt toornen te ftaan, de helft teroeijen; wen zullen de geplante boomen alleen tot kap-hout die- |
|||||||||||||||
£*$
|
|||||||||||||||
ge plaatzen,- daar om de vogtigheid van de grond geen
ander gewas wel groeijen kan. Het hout vàn de els is een tamelijk goed brand-hout,
geeft een goede vlam, en tamelijke hitte, dog duurt zo lang niet in het vuur als het berken-, eiken-, boeken- of ijpen-hout, dewijl het weeker van aart is, egter is het in Friesland en nabuurige Pro vin tien het voornaamfte klei- ne brand-hout, dewijl het in deezelaage vogtige grondea best groeijen wil. De kooien van dit hout worden tamelijk goed geagt
voor de zilver- en andere finids, maar zijn zo goed niet als die van berken- of boeken-hout. Tot timmeragie word dit hout niet gebruikt, dewijl
het te week is, en in de droogte en lucht haastig bederft of van de wonnen verteert word, maar in het water of in waterige en moerasfige gronden is het zelve onver- gankelijk, en men zegt, dat het daar in met de tijd in fteen verandert; gelijk 'er bier en daar in de cabinetten van zeldzaamheden der voornaame liefhebbers, ftuk- ken van dit tot fteen gewordene hout vertoont worden. Men gebruikte derhalven dit hout voor deezen veel tot paal- en rooster-werken in onvaste en waterige gronden, om een vast fondament te verkrijgen, tot't bouwen van huizen, gelijk men te Amßerdavi , Venetien en elders genoodzaakt is te doen: Dog hedendaags word het zel- den meer daar toe gebruikt, 't zij om dat het fchaars en duur is , of, om dat men het niet dik en lang ge- noeg verkrijgen kan; men bedient zig thans in deszelfs plaats meest van demie- of greinen masten, welke be- vonden worden in het water even gelijk onvergankelijk te zijn of zeer lang te kunnen duuren; maar men ge- bruikt het nog wel tot pompen en water-buizen ,• hoe- wel die nu ook meest van greinen masten gemaakt wor- den. Voorts word dit hout van de lijstmaakers gebruikt, om
'er zwarte lijsten van te maaken, dewijl het zig wel 'zwart laat Verwen en glad polijsten , en dus bet ebben- hout in 't aanzien evenaart : Dog het meeste gebruik daar van word van de hol- en wieldraaijers gemaakt, om 'er houten kommen, fchotels en andere dingen van te maaken, dewijl het droog geworden zijnde, niet ligt berst ; om welke reden het ook van de klomp-maakers gebczigt word. Defchors en vrugten of zaad-knoppen met Wat oud roe-
ftig ijzer eenige dagen in water, of in water met wat edik gelegt, geeft een goede zwarte verf, om daar leer^ hout en andere dingen mede zwart te verwen .• Men kan ze ook gebruiken in plaats van galnooten tot 't maa- ken van inkt. In de Geneeskunde is dit boom-gewas van geen of
weinig gebruik, maar de fchors, die zaamentrekkende is, word gezegt dienftig te zijn in de ontfteeking der keel, als men 'er een gorgel-drank van kookt ; de groe- ne bladen wórden opgelegt tegen de gezwellen en ont- fteekingen , als mede tegen de pijnen van 't podagra. ELS (1 WARTE), zie PIJLHOUT.
ELUTREEREN; Wasfchen; Afwasfchen; Afiijmen;
Afzwemmen; betekent als men van een aardagtig poeder de allerfijnfte deelen afwascht, om dus een zeer fijn poeder te verkrijgen; het welke gefchied door middel van het poeder in ruim water te doen, en het om te roe- ren , vervolgens het water een korte tijd ftil ftaan te laaten, zo zal hetgroffte en zwaarfte van het poeder naar de grond zinken ; als dan giet men het troebele wa- ter zagtjes af, en Iaat het zig weder zetten, zo zal dit H -, tweeds |
|||||||||||||||
en
meer |
dan kan men ze op gemelde afftand laaten ftaan
en kapt zodanig hout gewoonlijk om de 6, 8 of |
||||||||||||||
worteW6"' "a at men hec dik begeert, omtrent de
ibruren 1- Waar "a het ze,ve wee)" met veele nieuwe ianhont i'] e wortel uitschiet, en dus lange jaaren tot Mpnout dienen kan. - ■ fcbeerheX a f d\?°k wf % Ie P'aiüer-tuinen tot
begroeüen fzeIden' dewiJ' deze,ve "'« wel digt dende £ Il T u ,s niet zeer aanzienlijk: zijn ,• gefchie-
; II Weef œrtolven al]«e" °P heel vogtige of wateri- |
|||||||||||||||
* <fefe BLIJ."- EMA;
tweede nedergezakte poeder fijner en van de grove deelen gezuivert zijn; en als men dit afgieten verfcheidene
maaien herhaalt,- eer het poeder Uit het water geheeaedergezakt is, zal men verfchillige fijne poeders verkrijgen, waar van het laatile het fijnfte is; welke poeders men ten laatften opeen vloeipapier of anders droogen bewaart. De fchiiders bedienen 'erzig veeltijds vanom zommige aardagtige vevfitdiFen, gelijk bij voorbeeld de engelfche asch,. enz. op deeze wijze te zuiveren en fijn te maaken. ELIJTHROIDES , zie SCHEDE-VLIES. EMAIL, is eene bijzondere toebereiding van glas, aan het welke men verfcheidene koleuren geeft, dan eens doorfchijnende, dan eens ondoörfchijnende ; met dit gekoleurd glas dekt men goud en koper ; de horlogie- plaaten, deszelfs kasten, fnuifdoozen en juweelen worden hier mede verciert. Men onderfcheid drie manieren van email; de eerfte,
welke allerlei edele gelteentens nabootst, waar over wij reeds gehandelt hebben , zie EDEL-GESTEENTE ; de tweede, het ema.il zo even bepaalt; de derde, is het email waar van men met de lamp allerlei beestjes en cieraaden maakt voor het kapzel der vrouwen, Cartefï-aanfche mannetjes voor de Philofoofen, en de oogen nabootst voor die het ongeluk hebben gehad, o;n 'er een te verliezen. Men heeft zeer lang gedagt dat de Pi&urae encavflicae
der ouden, door Plinius befchreeven, dezelfde waa- ren, als onze gefchilderde emailleerfels, dog gelijk de Graaf Caijlus aangetoont heeft met weinig recht; want de encaußike fchilderijen fchijnen op muuren en op hout in wasch gefchied te zijn ,• zij befchilderden 'er hunne fchepcn mede, gelijk bij Ovidius blijkt ; deeze manier wederftond de lucht en het zoute water; Vitru- vius handelt 'er in zijn *]de boek gde hooftd. zeer duide- lijk over, inzonderheid om het over muuren te doen; het was het fchilderen in wasch, waar van de Heer Catj- lus verfcheidene manieren opgeeft; zie SCHILDEREN in WASCH. EMAILLEEREN; deeze konst is het allerbest door
Np.ri en Kunkel befchreeven ; de Baron Holbach heeft dit werk overgezet , gelijk ook de nooten van Merret in het fransch in'4to. Men maakt eerst eene algemeene ftoffe voor alle
20orten van email, naamelijk Neemt 30 pond lood, en 30 pond tin, beide zuiver;
laat die calcineeren en ziften, en Iaat deeze kalk kooken met fchoon water in een aarden verglaasde pot, giet 'er het water af, het welke de fijnfte deelcn met zig fleept; doet dit zo dikwils tot dat 'er geene ftoffe meerder zig mengt met het water, en calcineert wederom het over- gebleevene, op dezelfde wijze, wascht de kalk af, tot dat'er niets weder overblijft ; dampt dan dit water uit, dog met een zagt vuur, anders verliest deeze asch of kalk zijne koleur ; neemt van deeze fijne kalk en frit van Tarfits of witte vuurfleen, (frit, in het latijn fritta ; in het italiaansch bolitto) wrijft die zeer fijn, en zeeft die zeer zorgvuldig, van ieder 50 pond witte wijnßeen 8 on- een ; zet deezen te zaamen in een nieuwe aarden pot in het vuur tien uuren lang, en maakt alles te zaamen tot poeder; bewaart 'dcêze poeijer zeer zorgvuldig, dit is de bafis voor alle zoörten van email, en word amaus, ook frit genoemt, '.'.;' Kunkel verkiest in plaats van wijnßeen, agt oneen
welgezuiverdc potascB. ' " 9 'J- |
emä;
Om melkwit Email te maakëiï
Neemt van de poeder zo even befchreeven ff-poirj? en magnefia 48 greinen, doet die te zaamen in eeu \Vi\ verglaasde pot in het furnuis met eickenhouts- kooien zonder rook, zo zal deeze ftoffe fchielijk fmelten; al» de fmelting volkoomen is, zo giet het uit in zuiver wa« ter, welke deeze ItofFe bluscht en zuivert ;' doet dit drie- maal agter een ; wanneer het voor de vierde reize ge« fchied, ziet dan wel toe dat zij wit is, en geene groens zweem heeft, doet'er anders een weinig magnefia bij, en gij zult eene koleur als melk verkrijgen. Libaviijs en Porta neeinen van het lood een deel,
van tin twee deelen, en tweemaal zo veel glas; Kunkel raad vooral de magnefia, 'er bij kleine gedeelten bij tô doen. Wit Email, of Amaus, op eene andere wijze. ,
Neemt van antimonie enfalpeter, wel gemengt en ge» wreeven , van elks ia pond ; gemeen glas, 176 pond; laat dit calcineeren in hst furnuis, en maakt het tot frit 1 of fritta ; dit zal u wit email geeven. Kunkel wil, dat men dit wel fijn moet Wrijven , 24. uuren lang met wijn* azijn, en dat het dus gemakkelijk fmelt; dog om het te gebruiken, moet men eerst met g ontwater overftrijken,, en daar op de andere koleuren leggen. Om blaauw Email te maaken.
Neemt van de algemeene ftofFe 6 pond, laat die fmel- ten in. een wit verglaasde pot, wascht die fchoon in wa- ter , doet 'er bij 3 oneen koper hamerflag, driemaal ge- calcineert; neemt 36 grein J"afre, Jaff'ara,, dat is cobali oïfmalt, en 48 grein magnefia ; maakt deeze laatften tot I poeder, mengt de poeders wel onder een, dog in vier I partijen; als de koleur u fchoon toefchijnt; indien ds I koleur te flaauw of te donker is, moet men 'er wat meer- \ der van het algemeen email bij doen , of cobalt naai i believen. Om Hemels-blaauw of azuur Email te maaken.
Neemt wit email, 4 pond ; 2 oneen cobalt ; 40 grei'B |
gebrand-koper , drie maal gecalcineert ; mengt deeze I
poeders wel onder een, zet-dit in een wit verglaasde I
pot in een glasblaazers-oven of furnuis, bluscht het uis I
met het te gieten in zuiver water, als het wel gefmolten I
is. Kunkel merkt op, datzomtijds de koleur verfchilt, I
om dat het finalt verfchilt, en dat men om de regte ko« I
leur te verkrijgen, verfcheidene proeven moet doen. I
Om groen Emailje maaken.
Neemt 4 pond frit of amaus, laat die fmelten in eeö I wit verglaasde pot, 10 of 12 uuren lang, tot die wel I zuiver is , bluscht het uit in water , en fmelt het weder* I om; doet 'er dan bij 2 oneen gebrand koper, en48grein | hamerflag van ijzer, alles wel gewteeven ; mengt alle» I ondereen in drie keeren, een weinig teffens ; dit geeft I een fchoon groen email om op goud te leggen. Op een andere wijze groen Email te maaken.
Neemt 6 pond amaus, doet 'er bij 3 oneen Spaanse* I ferrtt, dat is wel gebrand koper , en 28 grein faffraa.9 I van.ijzer of mars; behandelt dit even als liet voorige- Nog op een andere wijze.
Smelt 4 pond amaus, bluscht die uit, en fmeltzenOg I eensi doet 'er dan in drie rtken bij de volgende p°el" I |
||||||
^ ar:-
|
|||||||
h e-hoor ende, tot J^M A !!,£:£ JtJi IST
|
|||||||||||||
■2%-<gy.-.
|
|||||||||||||
£>Umt . A
|
|||||||||||||
i 'ó.-./
|
|||||||||||||
a.Vö^i
|
|||||||||||||
JJi Tz,Quanta
jFio.i Oven orrvTiet aeëmailleeviLe in te jßaJLken, aart de vovrAant, net bovenzie, w
7i£t Viedrtje of •Slut.t Ö't/MA om het nat voor in het ÏÓeJiötuJt. te, 'Sluiten . __Z. de Oven van linnen en X,ydeZLna<s àoarae-sneeden inet het ocuKje er m.
----3. het hcvenMi'iJi., ivaar van de platte aronjd te Zun z,r benede?i (2"iq.5-
-—4. de lAaterdLa-rtb van den Ov&tv
— S. de Çrorw
— 6~. de sÉodent van, Tia.a.
—7p.8éq hjtt y'ÊaÂre van voorerv van aateren en pan ter Zijden-
|
|||||||||||||
■' -■-•■ »4 m .«■-..-,; - "
|
|||||||||||||
EMA;
|
|||||||||
ema;
jër, gemaakt vrn.gebrand koper z oncen ; en 48 grein
[jaffraan van mars. Om zwart Email te mitaient
Neemt 4 pond amaus , cobalt en magneßa van
•„ -pienont, van ieder 2 oncen ; fmelt dit in een verglaas-
^ An pot in het fornuis ; neemt vooral de pot groot ge-
feoeg, om het opbruifchen en overloopen voor te koo-
ffenV gefmolten zijnde, giet het uit in water, fmelt het
lover', en maakt 'er koeken van.
Op eene andere manier.
Neemt frit of aw.aus , 6 pond ; colalt en faffraan [van mars met azijn gemaakt, en Spaansch ferret ofwel oebrand koper, van ieder twee oncen ; en handelt 'er uede als het voorige. Nog eene andere manier.
Neemt van de algemeene amaus, 4 pond ; roode m/ijnfieen, 4.oncen; magneßa van Piémont wel bereid, ff:2 oneen,- maakt alles tot poeijer, en mengt ze met de Iamaus, gelijk in de voorige manieren gezegt is.
Om purper Email te '.naaien. Neemt frit of amaus, 4 pond ; magneßa, 1 oncen ; ggdoet dit in een groote pot, finelt die te zaamen; doch EKunkel merkt op, dat men over de koleur niet oor- Hdeelen kan, dan door proeven, want dat niet alleen de ■^erfcbillende magneßa, maar ook de kragt van het vuur de koleur min of meer donker maakt. Op eene andere wijze. '
I Neemt <5 pond amaus ; magneßa, 3 oncen; gebrand ^'tltoper, driemaal gecalcineert, 6 oneen; alles wel gepoe- dert, en in een gefmolten ; te veel vuur dooft de ko- :-ieur. BOm geel Email te maaken.
Neemt van de gemeene amaus, 6 pond; wijnßeen, MB oneen; magneßa, 72 grein, en fmelt die wel te zaa- Hpen; deeze koleur is goed voor alle metaaien, behal- ;-0'en vo°r goud; men moet vooral dit niette fterkyuu- ■fcen, of te lang in het vuur laaten, dan vervliegt het .geel. ■ :■» -
IOm blaauw Email te maaken.
Hier toe neemt men gecalcineerde auripigment, 2 on- en; cobalt, 48 grein ; men maakt die tot poeijer, en lengt ze met 4 pond gemeene amaus. ■ fj 0ïn Violet te maaken. JNeemt5pond amaus; magneßa, 2 oncen; gebrand
mper, driemaal gecalcineert, 48 grein ; alles als boven Wieer gemeld is, bij een gevoegt. »De cobalt is alleen genoeg tot het blaauw; de màg-
"eJ' geeft het violet. ■ 1(SN"".M van ?"erIe' Meuren , koomt meest uit
Cenevll: ■ W?rd ook in Holland gemaakt, thans te te koel-in 'n andcre Plaatzen: het beftaat uit kleine plat duim dik Va" °mtrent 4 duim diameter', en een halve eene zon ? 'terzet gemeenlijk de maaker zijn merk; ■' EMAlLLEpte'-?^ of a»der teken. tmilleeren t N '', de ko,)st 0,n °P aarde-werk te %onin/dl TM" °Ud '. '?'" ten tijde van PoRSenna sa" iosçaanen, had men reeds vaten met ver- |
|||||||||
fch'eidene'figuilren geëmailleert,* echter bleef zij zeer on«
voll;oomen , tot dat zij te Faenza en te Càstel durant te, in het Hertogdom van Urbino, ten tijde van Mi- chel Ange en Raphaël greote voortgang maakte ; het colorit evenwel was nog niet zeer fraai, men ge- bruikte llegts zwart, met een weinig rood in de aanzig- ten, handen, enz. der beelden; men noemt dit, email- van Limoges; al wat men ten tijde van François de I. deed, was met heldere en doorfchijnende amaus; dog de konst zo als die nu word geoeffent, om op gouden en koperen plasten te emailleeren , en van beide de zij- den was geheel onbekent ; men fchrijft de uitvinding den Franfchen toe, die de eerfte geweest zijn, die pour- traiten met levendige koleuren, en zelfs historie-ftukken geëmailleert hebben, even als in miniatuur. De juweliers maakten'er eerst gebruik vanagter deju-
weelen, maakten 'er bloemen en andere cieraadjen van ; eindelijk wierden zij fchilders, en copieerden eerst het werk van anderen , 'daar na het leeven. In den jaare 1632 bragt een Jean Toutin van Cha-
iandun , de konst zo verre, dat bij op een witten grond emailleerde met verfcheidene koleuren ; Petitot van Genève, die in het jaar 1607 gebooren wierd, en in het jaar 1601 te Veraij ftierf, muntte uit in die konst, en copieerde de pourtraiten der voornaamfte meesters ; zo dat Van Dijk zelf nu en dan zijne werken overtoetfle. Lodewjjk de XIV. en zijn geheele hof pronkte met zijne konstftukken ; hij werkte altoos met zijn fchoon- broeder Bord1er, die de kleederen en het haair, en bijwerken fchilderde;zij wonnen bijna één millioen fran- fche livres, die zij te zaamen vreedig deelden; zedert heeft een Mr. Zink uitZweedenuitgemunt, en onlangs M. Rouquet, L10TARD en Durand, het is te wen- fchen, dat de tegenswoordige groote meesters hunne konst niet geheim zullen houden, gelijk Petitot en Zink gedaan hebben. Door dien hedendaags veele cieraadjen op allerlei
wijzen geëmailleert worden, zo wel van de Franfchen, Zwitzers , als Engelfchen, vind men overal goede mee- fters, of fchoon men zeggen kan , dat men nog nim- mer de fchoone koleuren van Petitot [nog van Zink heeft können namaaken. |
|||||||||
Emailleeren, hoe gefchied.
Een goudfmid maakt de plaat daar men op émailleeren
zal, wanneefzij voor doozen gefchikt is, moet het goud zijn van 22Caraaten, minder dan heeft het geen kragt, meerder dan fmelt het; de alliage moet zijn half zilver, en half koper ; het. email loopt dan minder gevaar om groen te worden ; het moet zuiver, zonder bladden of fcheuren zijn; men maakt 'er een randje om, ten ein- de het email te houden, als men het email 'er met een fp.ateltje oplegt; men zal, als de plaat aan beide kanten niet geëmailleert word, het niet te dik leggen, anders trekken de plaatjes krom. Wanneer het email de geheele plaat niet overkoomt,
zal men eene holte maaken, op dat het niet wegvloeije; men trekt als dan eerst een omtrek, met een graveer- ijzer, en men maakt de bodem klaar, dat is vlak; zom- mige graveeren 'er fijne ruitjes over , op dat het email beter zoude houden; men moet vooral het werk wel wasfehen met aqua Regia, dat is Konings-water , en verfcheidene maaien met versch water overwasfehen, dat zuiver is ; ook moet men alle vettigheid 'er afnee- men met een hand vol potasch in een pint water te koo. H 2 ken, |
|||||||||
EMA.
|
|||||||||
62i
|
|||||||||
raaken ; de tweede laag legt men in de holtens der cëfc:
fte, en ook deeze moeten elkander raaken; de derde legt men op de tweede, gelijk de tweede op de eerite, voor al beeft men rechte ftukken., op dat 'er geene ope- ningen, tusfehen beide blijven; de einden der ftukken moeten vlak naar vooren leggen,. om. 'er nieuwe in te können fteekenj vervolgens heeft men een zoort van kistje van gebakke kleij of aardewerk, Plaat A. fig. 7, $, 9. met een rond dekzel 'er op vast, welker voorkane open is, hebbende zijdelings twee gaatjes, en agter van. gelijken ; dit kistje of bakje plaatst men zo net als moo-' gelijk in het furnuis, voor in den mond; daar na vult mem de zijden en agter met houts-kool, tot boven dit fteene kistje of bakje , dog niet hooger dan eene laag j dit gedaan zijnde, neemt men kleine ftukken houts-kool, en dekt 'er die over vier duim dik ; bier na zet men. Het dekftuk fig. 3. op het furnuis, en men fmijt door het gat of mond van den oven, glimmende houts-kool in heq bakje fig. 7..; een voorftuk van aardewerk, als een deur, zet men voor het gat of mond der oven, ter hoogte valt den bodem van 'tkistjeof bakje,,dit fteuntde houts-kool, waar mede men den mund geheel vervult ; vervolgens geeft men tijd dat de geheele oven in brand geraakc , 'en alles wel gloeije ; men blaast met een blaasbalg in het kistje, om het vuur aan te wakkeren, men ligt het dek- zel-nu en dan geheel op-, om op alles te letten en in or- dre, te houden; wanneer het kistje gebeel gloeijend is, en bleek-rood, dan is het, tijd om het werk in het vuur te zetten; ten..welken einde.men het kistje wel fchoon maakt, en uitblaast-,., en men.plaatst met de lange krom.- me knijptang het werk zo diep ais het kan in het bak< je ; indien het nog niet. warm is, moet men het lang- zaamerband warm maaken, eer. men het 'er in zet,. het geene. gefchieden kan voorbij den mond van den oven ^ wanneer het 'er in is, plaatst men weder houts-kool' voor. het gat, om 'er door te können zien; op deeze wijze, dan fmèlt het amaus gelijkelijk over de plaat,,, en men moet de plaat dan eens over de regterkant laaten over- hellen, dan over de flinker, op dat het zig egaal ver- fpreidde; men neemt ten, tweede maale zeer fijn gewree-- ven amaus, en dekt het 'er over,, tot een weinig boven, het randje, en doet het ten t.wee.de maale fmelten met dezelfde naauwkeurigbeid; blijft'er dan een holletje over dat niet regt gevat heeft, ftrooit men *er een weinig, over, en laat het nog eens fmelten in het vuur ; is het koper, moet het.driemaal gefchieden;. op zilver kan men met geen goeden üitïlag emailleeren, betverbrant of welt op. Onderwijlen dient men wel op te merken , dat men alle oppervlakten die men ten vollen emailleertom te befchilderen, aan de agterkant ook moeten geëmail- leert worden, maar met half zo veel amaus, als de op- pervlakte bol,is, dog indien plat met even veel;, op het-wel uit te voeren,, moet men het amaus wat vogtig- maaken, zo loopt het niet af; dit gedaan zijnde, .moet men het werk afflijpen met een goede flijpfteen , en als 'er zig gaatjes ontdekken, moet men die vullen, en beS werk weder in het vuur zetten, als te vooren gezegt is. De emailleerder moet zijne koleuren wel beproeven en optekenen; om die reden neemt hij een geëmailleerde plaat, veegt 'er met een penceel zijne koleuren op,. e* plaatst die in het vuur; vervolgens fineert hij 'er tel tweede maal de-verf over, en onderzoekt dus de krag' zijner verwen; zijn-palet beftaat derhalven uit verwen, welke hij niet kent dau uit de nommers, enuitdeproet' koleuren; zijn geheugen.,, onderviodiog. en verbeeldings-. |
|||||||||
ten, of asch van gemeen hout, dog^otecÄ is best;'daaï
na wascht men het werk in ichoon "Water, daar een wei- nig wijn-azijn in is, daar na weder met fchoon,water. Wanneer men om de kosten te fpaaren, kop^r neemt
fn plaats van goud, moet de plaat hol geflagen worden, dat is bol zijn aan de zijde daar men op wil fchilderen, en hol om te contre-emaüleeren, anders krimpende plaa- ten; 'eer men begint-, het koper wel affchrappen.en zui- veren. Vervolgens neemt men goed amaus, niet, te bard*
niet te.zagt, en het welke aifpringende, eene gladde op- pervlakte behoud ; men- flaat met eene kleine hamer zagt- jes op het hoekje amaus, en vangt dit gruis op een hand- doek , daar na wrijft men het in een agaate mortier of vijzel met een agaate fteel, met een weinig water, nim- mer droog ; in een 'kwartier uur kan men genoeg voor een doos wrijven. Daar na wascht men het amaus in fchoon water , tot dat het water 'er zo zuiver afloopt, als het'er opkoomt; bij ieder afwasfehing laat men het geene-'er mede gemengt is, zinken, en'bewaart het voor de contre-emaik, of tegen-emailleerfels ; terwijl men hier mede bezig is, zal men de plaat in het water leg- gen, den geheelen nagt, om haar nog zuiverder te kön- nen bezigen ;- het amaus dus toebereid , word onder water bewaart tot dat men het gebruikt ; men heeft een klein lesfenaartje van koper, het welke.van een plaat gemaakt is, welkers zijden nedergeboogen zijn, en fchuins afgefneeden om een fchuins vlak boven te maaken, hier ep legt men met een fpatel het amaus.,. op dat het wa- ter zoude können afloopen, men neemt een weinig tef- fens ; vervolgens legt men het amaus met een klein- fpa- teltje over de geheele plaat, of het champlever, dat is op het- vlak- 't geene man emailleeren wil , over bet goud heen , gelijk met het randje; anderen gebruiken van wit aardewerk, een plat potje, het welke zij fchuins zetten, om he.t water te doen afloopen ; in Holland laat men zulke-langwerpige'lesfenaartjes ook voor wa- terverwen te Delft maaken, en deezezijnuitneemende, met een opftaande rand rondom. Wanneer het amaus overal egaal overgebragt is, houd men de goude plaat op zijne vingers, en flaat zagtjes tegens den rand met het fpateltje, om het te beter te doen in een mengen* en effen worden ; daar na legt men de plaat op eene droo- ge fijne linnen lap, om bet vogt naar zig te trekken ; ook ïegt men voorzigtig een plooi 'er dwars over heen, om overal gelijkelijk het water uit te trekken ; als. het. op deeze wiize droog geworden is, legt men het op een ijzer plaatje, welke- twee opftaande randen heeft, en •welker bodem met gaten is, over heete asch v op dat al- le vogtigheid1 uitwaasfeme-, çn alles warm worde, want men moet nimmer de plaat koud in den oven zetten „ want dan barst bet amaus; deezeijzere plaat, welke van ôMnfibit-, in 't fransclï taule oîtûle-, gemaakt is, moet eerst gegloeid en gehamerd worden, op dat het geen fchüfers afgeeve ,• men heeft vervolgens, een Jaoge dun- ne knijptang met ooren , als die van een fchaar, waar mede men de goudü of koperen plaat vast houxten aan- grijpt- om in den oven te plaatzen ; „eindelijk zet men bet ftuk in het.furnuis, waar van. wij de gedaante op Plaat- A. fig. i, 1, 3, 4, 5, 6. aanwijzen; de kooien welke best dienen, zijn die-van haag beuken, of bij-ge- brek van deezen, de kooien van eicken-hout; men vult den bodem van het furnuis met drie laagen hout, wan een duims dikte, -welke men affnijd tot dat ze pasfen ,• Bien legt deezen-naast elkander zo date® elkanderen |
|||||||||
L^
|
|||||||||
■1, «*•■; *£:*..- ■ I—I !
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
ïma:"-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
EMä.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Suf
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
[
|
h» «maten hem bekwaam en uitmuntend m zijne Verwen,- anders Verliezen zij haaren glans; onderwijlen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
hoe ver-
over- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
moet hij de tederfte verwen voor het laatst houden, alg
ten voorbeeld het rood, enz. ,• wanneer een koleur ge
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
re tu, >;<JI«"-,___^ k;! ^pf en 2jjn£ kojeuren biy^en
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
heel vervliegt, zal men die plaats wederom fchilderen ;
wanneer door te veel olie gebruikt te worden , de verf rijst en bladdert, zal men ze met een diamant affchrap-- pen , en van nieuws behandelen ; als het groen te- don- ker is, zal men het met licht-geel verhelpen r de ander» koleuren vereifchen wit om verlicht te worden. De Leezer begrijpt ligt, dat het nietmoogelijk is, ak "
Ie kleine omftandigheden te melden; ondervinding en een groote moed, gepaart met zeer veel gedult , moeten' een groot Schilder in email maaken; en- wanneer wij" alle kleinigheden nagaan, die den arbeid van een gehee- lenmaand können vernielen, kan men zig niet genoeg verwonderen , hoe 'er nog gevonden worden, die iiï deeze verrukkende konst uitgemunt hebben!' Deeze regelen können niet alleen-dienen om te email-
keren, maar teffensom porcelein te fchilderen; wijvoe* gen 'er nog eenige waarneemingen- bij. i-, Alle tinUuuren of quint esfentien können van nut
zijn in het email, men fpreekt met zeer veel ophef van die van amber, maar zij is zeer duur. 2, Alle koleuren worden genoomen uit metaalen, of vcrfchillende aarde,. die het vuur können uitftaan, deeze ontleenen haare ko- leuren van de metaalen- zelve: 3. Men trekt uit de Jaffera een zeer- fraai blaauw;- maar de cobalt is beter, doch raarer en duurder; de faffcra is vervalschte co~- balt. 4. AI het groen koomt van het koper, het zij door fmelting, het zij door calcineering. 5. Alle dekoleuren uit het ijzer getrokken, zijn viugtig en vervliegen, of worden zware 6. Het ijzer geeft verfchillende koleu- ren, na maate men het ijzer op'bijzondere wijzen fine!t, 7. De fraaifte koleur van het ijzer is het rood, alle de overige hangen af van fmeltftöffén. 8. Het goud geeft het purper, 'het carmijn en violet ; deeze tinctuur is zo^ fterk, dat een grein goud 400 maal de zwaarte van zij- ne fmeltftoffe kan koleuren. 9. Het bruin, het geene van het goud koomt, is mislukt purper, dog ook dit beeft zijn gebruik. 10. Over het algemeen zijn alle-de koleuren. die van- het goud kooinen, zeer ffandvastigi können een hevig vuur verdraagen, het violet word fraaijer door het geweldig vuur. ir. Mèn kan ook vio- let trekken uit de magnefia, maar-het is niet zo fraai, als dat uit het goud gemaakt word. 12. Het geel is ge- meenlijk een donker amans, het welke men in koeken koopt> en zeer fijn' wrijft;; men maakt een donkerder geel uit het Napels geel. 13. De donkere glas-koeken- geeven ook groen, maar het is te hard , daarom moe8' het met fmelt-flof verlengt worden , waar door het lich- ter word. 14. Tin geeft wit. 15. Men trekt zwart uit het ijzer. 16: Lood of"menie geeft ûnelt-ftof', dog niet zonder gebreken1; evenwel-bedient men'er zig van, om dat het ligt gemaakt word. 17. Fënetiaansch glas, het flras, het rocaille van Holland, donkere vuurßeenen, bet glas van Nevers, Boheemsch kristal, zand, en alle ftof- fen die in glas veranderen, mits zij geene koleurhebben, geeven fmeltfloften, dog de allerbeste is van gecalci- neerde vuurfieen. 18. De konstenaar moet tot ieder koleur eene bijzondere fmeltfloffe gebruiken. 19. Al- le ftofTen die zig laaten calcineeren-, en koleur houden,, zijn goed in het email/ 20. Zômmige koleuren hebben eene tegenftrijdigheid- tot elkanderen. . 2r. Het groen',, geel en blaauw verdraagen geene mars of ijzer, hetiizer H 3 ' vliegt! |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
ïf <vC HpeTziet wat hij doet,
j ifile- eeene fchildert met koleuren, welke het vuur
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
verandeit,
,/irHpelen kan aau wj ïui*.v..um.i,
Ennef men zijne koleuren gefcbikt heeft, bezorgt |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
o
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
„v.ëén weinig lavendel-olie , van de opregtfte, men
kat die in een glas met gaas gedekt dik worden in de lucht door de zon ; om deeze te gebriuken , houd men opzeüelijk een groot penceel;- dog om te fchilderen klei- nere van hermelijne-ftaarten gemaakt, deeze losfen de verf en de olie ligter ;■ de verwen moeten met een wei- nig van de lavendel-olie gemengt, gewreeven worden op kristal of agaat, dat men geene korrels gewaar word; tot palet neemt men een (lukglas, waar op men de-koleu- ren fchikt, en dooreen wit papier 'er onder te leggen, onderfcheid men de verwen; onderwijlen kan men niet "dan metgroote voorzorge de gemengde verwen op het palet tot 's anderen daags bewaaren, om dat de olie ver- dikt; de omtrek van de tekening maakt men met rood van ijzer, deeze verhindert de kracht der koleuren met die men 'er vervolgens opbrengt; dog vooral moet de om- trek zeer net zijn, want men kan 'er niet aan herdoen ; in geene konst word zekerer hand vereischt.. De fchilJer heeft -altoos, een vuurftoof of kleinkagcbel-
tie naast zig met een zagt vuur, om als hij uitfpreid zijn werk op te droogen, leggende het op het ijzer plaatje, het welk doorgellaagen is , tusfehen beide en ook dan dekt hij het geheel met een dekzel van dun bortpapier ; wanneer zijne omtrek geheel afgedaan is, met het rood van ijzer of mars,. laat hij zijn werk droogen, gelijk zo even gezegt is; dan begint, hij te kleuren , leggende dun- netjes de koleuren ieder op-zijne plaatze; dit laat hij weder droogen , dan brengt hij 'er de fchaduwen over, 'en laat het weder droogen; dit gedaan zijnde, laat hij het. 't eerfte vuur ondergaan ; om het eerfte vuur te geeven aan het werk, zal men het eerst langzaam droo- gen,. en heet maaken,. totdat de fijne olie wegvliegt, en door de overblijvende dikke olie de gebeele- plaat zwart word ; dan brengt hij het: in den oven , en laat he.t;gloeijen tot dat het wart weg is., en-de koleuren haare kracht verkreegen hebben; dog zo dra de opper- vlakte glinftert, moec men het uit den oven neemen ; terwijl ditgefchied, ondergaat de konstenaar. de grootfte napuwtheid , verliezende dikwils in dit oogenblik al Zijne voonge arbeid ; vooral moet men zorgen, dat nie- mand ademt over het werk, die kwikzilver behandelt, (tjpgenoomen heeft, alles luistert zeer naauw, en ee- negennge omftandigheid doet-dikwerf van een beeldbet mtüdcn.of kliederen vervliegen , en niets dan handen of voeten overolijvsn; als het-werk in het eerfte vuur is, Tilt n,!kwerfSckee'-t worden, en niet al te glanzig alle. n"-' t,aar,M fcbildelt men voor-de tweede maal de ee/ft!"' Cn ,iragt'Ser - op dezelfde wijze als omtrent deom'-M- Ze',gezcgt is; mcn 'egt de grond, en doet A™ Je -tergrond in een fmelten, en met de de bronof li0,earer>; gewärmt en heet gemaakt zijn- hetdoe \iivee', '"L^ ^«„^eede vuur, waarin men dert vervolsens 'aille "at a"eS W°J glinftert ' men Cch[l leid het tott," dé X°Ver VTle derde reize' en bc' berhaalen mLrl , vuur; dit kan men tot vi'f re'zen * fflaar wel zeker zijnde van de deugd zijner |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
_______________:___1----------------------
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
EMA. EMBi
Daar is tweederlei groen, gras- en Zeegroen ; tweei
derlei geel, licht en donker ; tweederlei blaauw, don. ker en zwart; violet, roozen-koleur en rood; het pur, per en violet word zeer fchoon op het zilver , maar het hegt zig niet gemakkelijk, Hoe te emailleeren bij de lamp. :
Dit is eene zeer aangenaame konst; om te beginnen;
dient men zig eerst te bezorgen allerlei buizen , en van allerlei koleuren van glas, als mede allerlei ftokjes van verfchillende koleur en dikte; men heeft van nooden eene groote en tamelijk hooge tafel, waar op en om men verfcheidene lampen, en verfcheidene werklieden kan plaatzen ; als mede eene groote dubbelde blaasbalg om de vlam op te wakkeren, het welk door een der werklieden gefchied ; de Jucht koomt in eene laade, en die is gefloo- ten met pergament, waar in zo veele hollen, als lampen zijn, waar in men glaze kromme pijpen zet; op dat de vlam niet het gezigt aandoe, plaatst men fchermtjes van hout of blik op de tafel, in welker fchaduwe het gezigt van den Emailleerder koomt; de lamp word gevult met raap-olie, en de pit is van dik dubbeld katoen ; boven de lamp heeft men eene blikke tregter om de rook te van- gen , en naar buiten te leiden ; de werkkamer moet don- ker zijn, anders zoude het daglicht den werkman zeer belemmeren ; wanneer hij een mannetje, paard , of iels diergelijks wil maaken , van eenige grootte, vormt hij van koperdraad een klein fceletje, neemt dit in eene hand, en met de andere een ftokje glas, en brengt het in de lamp, doet het fmelten, en woelt het om het fce- letje, en vormt het met fcherpe, ronde knijptangetjes, met puntijzers en mes, naar believen; want het amaus laat zig vormen even als wasch op deeze wijze ; daar na neemt hij andere koleuren, en brengt die daar hij ze noodig oordeelt; moet het mannetje of paard hol zijn, zo behoeft hij geen fceletje, maar neemt eene holle buis, doet die fmelten, en blaast 'er een bol van, aan welke hij met behulp zijner werktuigen, de gedaante geeft van borst en buik, enz., hij hegt'er de beenen aan, of wel trekt die uit, maakt fchoenen, knoopen, hoed, enz. van verfchillende koleur, enz.; een klein fneedje met het diamant, of met de vijl daar de blaaspijp gehegt is, of met de lamp, en een tikje, doet het ftuk ligt af- zonderen van den bla.aspijp ; men maakt op deeze wijze bloemen op de allerkonstigfte wijze. Het verfchillend gekoleurt glinftcrend zand, zo als ::
men het noemt, word ook op deeze wijze gemaakt; men blaast van gekoleurt glas een bol die zeer dun is, laat die koud worden, en breekt vervolgens dezelve aan ftukken tot gruis. De gitten, waar van men in de borduur-werken g£'
bruik maakt, worden mede op deeze wijze gemaakt; men trekt een holle buis op de dikte die men noodig heeft; men maakt dus pennen daar men mede fchrijven kan, knoopen, en?.',* konst-oogen, horlogie-plaaten e11 valfche peerlen, oor-cierzels, enz. EMARGINATUS, Uitranding, Uitgerand; is een
term der kruidkunds bij de gedaante der bladen gebrui- keiijk; betekenende'folium emarginatum of uitrandig blad, een zodanig blad , dat op 't uiteinde [inwaarts uïtgefneeden is. EMBAMMA, een Saufe; is een vloeibaar aanga'
naam fniaakénd toebereidzel, dat bij de fpijzen gebruik I word, 't zij om dezelve fmaakclijk te maaken , of o"1 I |
||||||
p0 EMAÎ
vliegt weg; het blijft wanneer eerst het groen, geel
cf blaauw in het vuur geweest is. 22.. Het wit is de vriend van alle koleuren ; gemengt met carmijn, geeft het roozen-koleur, min of meer fterk na het mengzel. 2.3. Het wit en purper geeft ligt-violet, gelijk dat van de firinge-bloem ; door 'er blaauw bij te doen, word het violet helderer. • 24. Blaauw en geel geeven groen. 25. Violet bij het zwart gedaan, maakt liet fraaijer en fmeltende; en belet het fcheuren, 't welk altoos gebeurt, wanneer het zwart alleen gebruikt word, a5. Het blaauw verliest nimmer zijne fchoonheid, hoe fterk't ook gevuurt word. 27. Het groen, geel, purper en carmin vervliegen niet, maar worden zwakker door het vuur, en verllenzen. 28. Al wat van ijzer komt, is volatil of viugtig, om dat het met de rook aanfconds zig vereenigt, en herfchaapeu word. Men kan zo wel met water, als met olie fchilderen ;
ieder heeft zijn voordeel, men kan het palet met water lang bewaaren, en het werk met minder vuur, ender- halven met minder gevaar uitvoeren ; want al de olie moet eerst verbranden, eer de koleuren te voorfchijn koomen; ook fchiltlert men fchielijker met water; de olie Iaat zig beter pointilleeren, en beter verzagten en in een fmelten ; onder het water doet men een weinig gom; maar die gom droogt altoos op de oppervlakte , daarom moet men ze eerst afwasfchen met een pen- ceel , en dan de verf opneemen ; vooral moet men wei- nig water gebruiken , anders vloeit de verf; men moet voor al wagten, tot dat de onderfte verf droog is, eer men 'er ten tweedemaalen overfchildert, anders neemt men de onderfte weg; als de omtrekken moeten verbetert worden, neemtmen een pennetje van ijvoor of van palm- hout; voor al moet men niet te veel gom neemen, of de verf fplijt in het bakken; als 'er bij geval veel gom In de verf gekoomen is, moet 'er meer drooge verf bij gedaan, of met fchoon water overgewreeven worden. Om met doorfchijnende koleuren te
emailleeren. Dit kan niet gefchieden als op het goud ; dog als men het doen wil, op koper, moet men eerst wat zwzn amaus leggen ter plaatze daar het nodig is, en daar op een plaatje goud leggen, waar op vervolgens het doorfchij- nend amaus gebragt word; men tekent eerst de figuur, en daar na werkt men deeze grond op in basrelief, want het invallende licht moet de fchaduwe geeven ; voor al zal men zeer fijn goud gebruiken ; als de grond klaarge- maakt is , moet men de verf wrijven, dog niet fijn, hoe grover die is, hoe aangenaamer de koleuren zig toonen ; men brengt 'erde verf op , gelijk bij het emailteeren reeds gezegt is, met een penceel ; wanneer het werk afgedaan is, laat men het in de open lucht droogen ; eer men het in den oven brengt, laat men het eerst warm en heet worden bij den mond van den oven ; vervolgens brengt men het diep in het vuurbakje, gelijk te vooren gemeld is, tot dat het amaus gefmolten is ; voor het tweede vuur verbetert men het nodige , daar het te laag is, of weg gevioeit is, „dan brengt men het in hettweedevuur ; vervolgens flijpt men het effen, gelijk bij het wit amaus gezegt is ; als het gefleepen is, brengt men het ten der- den maale in 't vuur, welke het fmelt, en'er de luister aan geeft; dit flijpen kan gefchieden met het werktuig, het welke tot het gravecren van edele gcileentens ge- bruikt word. |
||||||
. ---. .-._ --
|
|||||||||||||||||||
EMB. EME.
|
|||||||||||||||||||
(frt
|
|||||||||||||||||||
Ie eetlust te vertrekken , of ook om de rauwigheden
WA^^K-VOGEL^'is een vogel onder het geflagt der
'■T f behöorende, en een medezóort van de Lomme; J'nJitfchers noemen hem grosfir zee-Fluder; hij is cfnorer als een Ga/w ; van bovenen zwartagtig bruin, en Sn onderen wit; om de hals heeft hij een zwarte nngs- |
vrugt (foetus) en bezigen bet woord emlrijo nie!
meer.
Rui se h cur. renov, verhaalt in een vrouw die kort
te vooren had ontvangen een embrijo te hebben gezien, die niet grooter was dan een gemeene fpelds-kop: Hart- man ephimen. nat. cur. zegt 'er eene.gezien te hebben , die met de dikte van een maankops zaad-korl over een kwam: Mattmugham comp. obfl. verzekert, dat een emlrijo van zes dagen de omtrek eener gersten-koorn heeft: Dodart histoire de l'academie desTciéacés 1701. maakt van een embrijo melding die zeven lijnen lengte •had, en in wien men reeds een begin van de onderfchei- d.'ng der ledemaaten koste befpeuren; bij Meauriceau in zijn waarneemingen vind men aangeteekent, dat hij een embrijo in de wateren van het eij beeft gezien, die bijna de groote van een boon had. Men vind in de Schrijvers een groot aantal waarneemingen van dien aart, welke: niet met malkanderen over een koomen; en tot een bewijs verftrekken dat 'er groote verfebeidentheid in de uitzettingen van den embrijo, geduurende de eerfte beginzelen van haaren aangroei plaats vind, dewijl Meauriceau de waarneem ing van een vrugt (foetus) bij brengt die na een zwangerfchap van twee maanden, niet grooter als een gersten-koorn was : Men kan dus niets zekers dien aangaande bepaalen, om dat de voortgroeijing van de embrijo zig niet altoos regelt na het getal der dagen, die zedert de ontvangenis verloopen zijn ; die voortgangen hangen waarfcbijnelijker af van den aarB der voedende ftoffe die haar toegevoert word ; zie VRUGT, en lees hier mede over de eerfte geleerde aanteekening van den beroemden Hall er over de 675 J van Boerhaave Inflitut. med. Aristoteles geeft dikwils aan de ongehoorene vrugë
(foetus) der dieren, en Theophrastus aan de zaaden der planten de naam van embrijo; waar in zij dooi" de meeste hedendaagfche -Schrijvers zijn gev'olgt gewor- den, EMBRIO; Plantafeminalis; Plantbeginzel, Zaad'
fpndtje of zaad-plantje ; is in de kruid kunde het fpruit- je in het zaad, dat de beginzelen van eennieuwe plant bevat, en als nog ongebooren is, gelijk men in een boon of erwte duidelijk zien kan ; zie ook CORCULUM. Dog Toürnefort en andere verftaan in haare fchrif- ten daar door het beginzcl der vrugt in de bloem- kelk. EMBRIJOTOMIA ; ditwoord 't welke van 'c griekfche
ifißnitifœtus, en tipm, ikfnijde, afkoomt; is eene heel« kundige operatie, welke beftaat om het navel-ftreng van een nieuw-gebooren-kind af te binden. Buiten dat beeft het woord embrijotomia nog verfebei-
dene betekenisfen; als de anatomifche ontlediging van een embrijo ; ook de operatie wanneer een doode vrugt in de baarmoeder word aan Hukken gefneeden, om 'er dus- de moeder van te kunnnen verlosfen, enz. EMBRIJULCIA ; ftamt van het griekfche faß?™, foe-
tus, en 6*axj/i', trekken, zijnde die operatie, waar door'C kind uit 's moeders lighaam word getrokken. Zie KEl~ SERLIJKE SNEEDE. ', EMBRIJULCUS; Embrothlastes ; is de naam van-
een heelmeesters werktuig, in de gedaante van een haakt- en wordende gebruikt, om' de beenderen van een doode- vrugt in 's moeders lijf te breeken, eii uit te haaien. EMERAUDE, zie EDELGESTEENTE en-SMA-
RAGD. EMERUS, zie CORONILLE. EME.
|
||||||||||||||||||
wiiz-
fle vlcugeli
■oinp ligiia !'!i |
de ftaartpennen zijn aan de tippen wit;
an dit dier zijn zo klein , dat zij 'er hun niet mede kunnen opheffen ; onder de |
||||||||||||||||||
virils "hebben zij-twéé holligheden die redelijk diep
Win ö en waar in men zegt dat zij hunne eïjëren uitbroe- den' dog aan dit wonder kan men met alzo veel reden twijfelen , als aan 't zeggen van de Noorweegers, dat zij nooit op 't land gezien worden, dan alleen 's weeks voor kerstijd, en dit zoude de reden zijn waarom daar te lande de vierde advends zondag, onder het gemeen 'door de wandeling immer- of ommer-Jonntagh geheeten %ierd. Het dons deezer vogelen maakt dat zij zeer begeeng
zijn, en om cuereden gejaagt worden, dog zelden gevan- gen ,' dewijl zij zeer bebendiglijk den fchoot weeten te 'ontduiken, koomende een goedftukwegs, van de eerde plaats, daar men ze gezien heeft, weder boven. * EMI3110CATIO ; Irrigatie; Inwrijving; Wrijving; Js een zoon van vlocijend enmeestalverweekend of ver- 'zagtend uitwendig geneesmiddel, dat allengskens op een ze- ker deel gedrupt word, om de pijn te verzagten, het deel te verfterken en de contraftuuren of zaamentrekkingen "te verflappen. Hier toe dienen allerleij geesten , esfen- tlen of tinctuuren, balfems, gedistilleerde oliën, enz. als 'gfst van ammoniak-zout, van aardwormen, van mieren, va i hertshoorn, carbunkel-water, hongarisch witer, wa- ter tegen; de beroerte, vallende ziekte ; effents van roof e- ymrijn bloemen, van melisfe, vanbevergeil, enz. Deeze ■dingen gebruikt men alleen of maakt 'er zaamengeftelde •middelen van; bij voorbeeld ■ Neemt hongarisch water (eau de la reine) , geest van
'aardwormen , halfen van angelike , van elks een once ; fme igt het. Dit is dienftig in 't leden-water en jigt, uit- ■eidig allengskens in te wrijven. B Of neemt witte petrolie , twee drachmen; gedistileer-
\fe roojenarijn- en jeneverbefien-olie , van elks'twee fcru- *pei : mengt het. ',, EMBRIJO, dit woord't welk van het griekfche w
$•> e" &*'<'> groeijen afftamt; "is de naam die door de
EriCMlcie Geneesmeesters aan de vrugt in 's moeders
.jjgnaatrns gegeeven, omdat dezelve in de baarmoeder be-
«ooten is, en daar aangroeit; men is het niet eens over
e tijd hoe lange de vrugt met deezen naam word ge-
noernt ; eenigen 20 als Marcellus , iib. de foetura ho-
-™"/ bcwccren dat hem deeze naam toekoomt geduu-
■[,. f dcn tijd dat dezelve in dit ingewand beflooten
kenab-Cren Z0, als D»klikcoürt, perioch. 25. gebrui-
vormini V'°° einh'ii° niet anders, dan om de eerfte
eij beQoot"' tC dmkken van een dierlijk lighaam in een
gefchooten'h ' fr'aar ,!an df P^nta nog geen wortelen
en zo dra 1 1 aiG ln de baarmoeder uit te planten ,
|
|||||||||||||||||||
ven zij
''•'-'r:s ffiyife^M Iuß- med- «4 en M-
het woord emhrUSSne-rah exer"tat'0^. gebruiken ook waar van de vonL"'"-- da" t0t de eerfte forming'
TdradezelveZiSuiJm3"in de baarmoeder begint;
aezelve ter «Jeega, ontwimpelt is, noemen zij het
|
|||||||||||||||||||
jfS» 'EME. EMI. EMM. • EM O. EMP.
|
|||||||||
£MP.
|
|||||||||
van anderhalfs voet hoogte, die met keine dikke bruine
bladen bezet zijn, drie bladjes bij een ftaande; de be- fiën zijn wit, doorfchijnend en volzappig, naar paar- len gelijkende, bevattende drie korrels van binnen, en zijn aangenaam en zuuragtig van fmaak ; wordende in de herfst rijp. Plaats. De eerste zoort groeit in Hoog-Duitschland,
Boheemen, Zweeden en elders ; word ook wel in de dui- nen van Holland gevonden ; mosfige, onvrugtbaare en vogtige gronden, zijn die waar in dit gewas het beste wil tieren ; het is zo hard van aart, dat men het gemeenlijk op de hooglte bergen in Zweeden vind ; al- waar de Heer Linn^us heeft waargenoomen , dat om- ftreeks de kopermijn te Falhun, alwaar bijna geen gewas, uit oorzaake van de zwavelige dampen der mijn, die zo na- deelig aan het groeijende rijk zijn , dit heester 'er egter weelig tiert : Om het zelve te vermenigvuldigen, moet men de befiën kort na dat ze rijp zijn, op een fchaduw- agtige plaats in een vogtige grond zaaijen , de planten koomen egter niet op voor de maand April van het tweede jaar, kunnende als dan in het najaar verplant worden. De tweede zoort komt voort in Portugal, al- waar het zeer menigvuldig is, gefchiedende de vermeer- dering op dezelfde wijze als de voorige zoort, behaïven •ven dat zij minder fchaduw en vogt begeert, en liefst een zandagtige grond hebben. EMPHRAXIS ; eene Verftopping; in wat deel de-
zelve zijn mag. EMPHljTSEMA;P/;((/orfej ,- Ooglids-opzwelling, is
eene opblaazing of opzwelling der oog-leeden; 't welke door wind of eene beflooten lucht kan voortkoomen. • Hier tegen zijn inwendig dienftig vlugge zweet- en wind- drijvende middelen, als zoete salpeter-geest, winddrij- vende esfents ,esfents van oranje]'chilien, olie van carweij, tinctuur van caneel, van foelie, geest van anijs, van angeiike, van ammoniak-zout met anijs, enz.; uitwendig gebruikt men een zakje metcamille-bloemen, vlier-bloemen, anijs-zaad, carweij-zaad, wijnruit, fcordium , malu- we, laurier-befiën; welke dingen men in wijn kan koo- ken: Of Neemt water van vlier-bloezem enkalk-water, van elks
■twee oneen; camfer-brandewijn, geest van angeiike en moeder geest, van elks een once ; mengt het, hier mede maakt men een vier dubbeld linnen doekje nat, en legt het op. Of men kan gebruiken 't ceraat van cumijn; 't pleister
van laurier-befiën, of labdanum, enz. Indien deeze opzwelling ontftaan is door fcherpe din-
gen of door 't fteeken van bijen, waar door zig onder 't opperhuidje overvloedige winden zetten, dan zijn in- wendig de zweetdrijvende middelen nuttig ; als gebarn- fieende liquor van hertshoorn, zaamengeflelde tin&uur van ivijnfieen, bezoardifche tinUuur van dntimonie ; en uit- wendig kan men de plaats beftrijken met gecamferde geest van tkeriaek, of met geest van pis, peruviaanfche balfeni, zenuw-balfem, kramp-balfem van mijnficht, ammoniak- pleister, enz. EMP1RIA; Empeiria; is een handelwijze die alleen
op de ondervinding en eigen begrip fteunt, of om iets te doen of te maak'en naar eigen goeddunken, zonder eenige gronden of goede regels te volgen. EMPIRICA MEDICINA; is een Geneezings-wijze.
die alleen op de ondervinding berust zonder kennisfe van de natuur- en ontleed-kunde, nog de reeden bij de be- vinding te paaren; gelijk ten tijde van Celsus en Ga- |
|||||||||
EMETOLOGIA, dus noemt inen de Verhandeling
van de Braakmiddelen. EMISSARIS ; word zulk een .perzoon door verflaan
die men vertrouwt, veel bekwaamheid heeft en loos is, ■en welke bedektelijk word gezonden, om de gevoelens en voornemens van een ander te peilen en te doorgron- den , of hem eenig voorftel of opening te doen, gerüg- ten uitftrooijen, de daadcn of houding van een vijand befpieden enz. om uit dit alles voordeel te trekken. EMMENAGOGA; Maandflonden drijvende of be-
vorderende middelen; betekent ook zadanige die de baaring bevorderen en de nageboorte afdrijven. Zie MAANDSTONDEN en NAGEBOORTE. EMMENALOGIA ; is eene griekfche uitdrukking,
Eaamengeftelt door de woorden tft//.'m*, menflrua en tiycs, ferma ; bij gevolg word het gebruikt om een ver- handeling over de ftonden of maandelijkfche ontlastingen •der vrouwelijke kunne mede te betekenen : Het beste werk onder die tijtel bekend is dat van den beroemden Freind medicus aan het Londenfche Hof. EMMORPHI ; betekent fteenen die aan andere na-
tuurlijke of door konft gemaakte dingen eenige gelijkheid hebben ; gelijk daar zijn de mosjel- en fchelp-fieenen, tro* «shiten, ( conchitœ, carcinites, trochitœ), enz. die men hier en daar in de natuur-cabinctten der liefhebbers vind. Meer hier van begeerende te weeten kan men nazien het Mufceum van den Hr. Richter , die 'er al- daar wel XIII zoorten van opgetekent heeft. EMOLLIENTIA , Verzagtende of Verweekende Ce-
Meesmiddelen, zijn zodanige, door welkers zagte warm- te en vogtigheid de harde en opgezwoliene deelen week gemaakt worden : Dezelve worden gebruikt in de ge- daante van eenftoving, pap of afkookzel, enz. De en- •kelde verweekende dingen zijn de volgende ; heemst- 'ivortel ,witte lelie wortel, brijonie-wortel, maluwe-wortel, hiemst-bladen , beeren-klauw, maluwe, melilote , bingel- kruid, betonte, quee-zaad, fenugreeh-zaad, lijn-zaad, arlooikruid-zaad, mastix, boom-oolie, lijn-olie, witte Ie- lien-olie, St.janskruid-olie, zevengetij-olie, diachijlums- f leister, melilote-pleister, enz. EMOLUMENTEN, hier worden de voordeden
door verftaan, die iemand van zijn ampt of bediening trekt. EMPASMA, is zo veel als Catapasma ; zie al-
daar. EMPETRUM; Erica baccifera; Befiendragende Hei-
c; twee zaorten worden 'er van dit gewas gevonden
als i. De zwarte leggende Befiendragende Heide ; Erica
taccifera procumbens nigra; (Empetrum procumbens, Linn. Spec. Plant.) 2. De witte regtopflaande Befiendragende Heide ; Ca-
marigna; Erica eretta baccis candidis; (Empetrum ere- Bwn , LiNN. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort fchiet tegen de aarde
'leggende getakte ftengen uit de wortel, waar aan kleine dikke bladen groeijen; de bloemen die in Julij te voor- fchijn komen, en tot 't einde van Augustus duurcn, zijn driebladig waar na ronde zwarte befiën, als jeneverbe- fiën volgen, die veele korrels bevatten en vol zap 2'tjn, en tot het lieffte voedzel van de kor-hoenders ver- ftrekken ; zo dat men verzekert kan zijn, dat overal «raar dit heester groeit, ook die zoort van vogels gevon- den worden. De tweede zoort groeit met haare ftengetjes regt op,
|
|||||||||
EMU.
|
||||||||||||||
EMP.'
leNuS een zoorte van ongeleerde Artzen Waaren , wel-
ke flegts blindelings dat geene deeden, dat ze van ande- re gezien of gehoort, en geleezen of zelfs gedaan had- den , en gelijk nog hedendaags van de kwakzalvers ge- fchied, voornaameüjk als geen kennisfe of reden bij de ondervinding gevoegt is. Dog wat de ondervinding in de Geneeskunde op zig
zelfs betreft; deeze word van verflandige Geneesheeren çeenzins verworpen , mits dat die bij de reden ge- paait worde : Want fchoon enkele gevolgen uit de reden getrokken altijd agtenswaard zijn, zo zijn ze egter niet altijd toereikende, om een deugdelijk en krag- tig middel ter geneezing te beraamen, of uit te vinden. Het herhaalt gebruik van een Geneesmiddel met nauw-
keurige opmerking op deszelfs uitwerking, ten nutte of nadeel in deeze en geene gevallen, maakt den Genees- meester des te zekerder in zijne doeningen, en geeft hem gelegentheid om zijne misflageii te verbeteren , en eene veilige verkiezing onder de Geneesmiddelen te doen ; EO dat hij zijne Lijders niet geeft dan dat hij kent, en welks werking hij weet dat met hunne natuur en geftelt- heid best overeenkomftig is : Deeze geneezingswijze word derhalven met regten reden voor de fteun der Ge- neeskunde gehouden, dewijl ze zig grond op een geleer- de kennisfe van de gelijkheid of overeenftcmming, die 'er in de voormaalige en tegenwoordige gevallen te befpeu- ren is, en bijzonder op de kennisfe der kragten en uitwerking van de Geneesmiddelen, door ondervinding verkrecgen. EMPIRICUS; noemt men iemand, die iets doet of
verrigt naar zijn eigen begrip, zonder eenige gronden der zaake of goede regels te volgen ; gelijk bij voor- beeld een ArchiteB, die de regels van een goede bouw- kunde niet verftaat, of dezelve verwaarloost, waardoor hij wanfchepzels in de bouwkunde en derzelver cieraa- den, enz. ter waereld brengt ; gelijk men niet zelden ziet gebeuren. Dus word ook in de Geneeskunde een zodanige Artz
Empiricus genoemt, die de wijze van geneezing flegts bij ondervinding verrigt, zonder kennisfe van de natuur- en ontleedkunde te hebben; fchoon anders de ondervin- |
||||||||||||||
0$
|
||||||||||||||
fpreekwijs, welke zo veel wil zeggen, als reuk van "brandy
en koomt af van het griekfche woord «>TupWm, 't welk; ontvlammen of branden betekent. Empijreuma word niet gebezigt dan ten aanzien van
de onaangenaame reuk die het vuur kan geeven, zo dac het geen brandig ruikt zonder onaangenaam te zijn , als bij voorbeeld gebraaden amandelen , gebrande zuiker „. co'ff'ij, enz. niet empijreumatisch genaamt worden. Empijreumatisch is dan wanneer bij het kooken ofdis-
tilleeren , de vloeibaare of harde gedeeltens der dieren , of de zoete en harsagtige lighaamen aanbranden; dit ge- fchied onvermijdelijk aan alle hoorns, beenen, klauwen, bloed en andere zappen van dieren, als ze overgehaalt worden, om 'er de olie van te verkrijgen, welke olie daarom ook oleum empijreumaticum, aangebrande of'[lin- kende olie genoemt word ,• gelijk de olie van hertshoorn, van ij voor, van menjchen-bloed, enz.; maar bij het dis« tilleeren van honing en hars/en, als mede van v/atere\% en bij het kooken van oliën en fijroopen, enz., moet de aanbranding vermijd worden, zo veel doenlijk is, de- wijl dezelve daar door anders een onaangeuaamen reuk en fmaak verkrijgen. EMULGENTIA VAS Ai uitzuigende- of nier-vaten,
dus is men gewoon de bloed- en flag-aderen der nieren te noemen ; deeze zig in 't midden der nieren inplanten- de, verfpreiden zig voorts in derzelver holligheden. EMULSIO; Amijgdalatum; een Emulfie of Melk-
drank; Amandel -melk; Zaad-melk; is een door konst gemaakte melkagtige drank of een vloeijend geneesmiddel,, het welke in koleur en fmaak de melk niet zeer ongelijk is, en gemaakt word uit merg- en melkagtige zaaden , welke in een marmere of andere vijzel worden geïtoo- ten, waar bij men allengskens gekookt water of cenig ander vogt giet, en het dan zamen door eon doek drukt; vervolgens witte zuiker of eenige fijroop 'erbij voegt: De zaaden waar uit de Emulfien meest gemaakt worden, zijn zoete amandelen, zaad van calbasfen, concommers, meloenen, cardebencdicie, marien-distel, fiek rapen, peo- nie, kuischboom, vioolen, maankop, enz.; daar worden ook we\'witte poeders bij gemengt, als zweetdrij'vende antimonie , zonder vuur bereid hertshoorn, geprepareerde kreeftsoogen: Ookkan me« uit de hars/en en uitgeperste oliën dusdanige emulfien bereiden, wanneer ze alvoorens met het geel van eijeren ontbonden, en vervolgens met water vermengt worden : De meeste melk-dranken worden bereid tot borst- en flaap-middelen, als mede om de fcher- pigheid en hitte des bloeds te verzoeten en te maatigen. Een gemeene Amandel-melk te bereiden.
- Neemt een vierde pond zoete amandelen, fchilt dezel- ve, na dat ze in warm water geweekt hebben, en floot ze in een vijzel klein, doet ze dan in een aarden pot, giet 'er wat gekookt water op, en roert het tot een pap, vervolgens giet 'er nog meer kookend vtater bij, tot on- trent een mingelen, min of meer , na dat men het dun- ■ ner of dikker hebben wil, en dekt het digt toe, laat het dus een paar uuren flaan trekken , maar roert het on- dertusfehen eens om, en doet 'er een lepel vol of vier, vijf witte zuiker in, na dat men het zoet begeert, met wat roofewater, als dan laat het door een doek loopen , maakt het weder heet en in een coffij-kangedaan zijnde, drinkt het warm als chocolade; is een aangenaame, ge- zonde en voedzaame drank, die men in plaats van cho- colade drinken kan ; Men kan deze amandel-melk ook met half water en half zoetemelk bereiden, en dan is ze nog I voed- |
||||||||||||||
ding van veel nuttigheid in de geneeskunde
|
||||||||||||||
gelijk
|
||||||||||||||
we op het voorige artiikel aangemerkt hebben.
EMPLASTRUM , zie PLEISTER.
EMPNEUMATOSIS, zie INADEMEN.
EMPROSTOTHONUS ; dit woord word zeldzaam
gebezigt, en-betekent een zoort van kramp-trekking, wanneer alle de leden voorwaarts worden getrokken ; zie KRAMP. EMPIJEMA; is een heelkundige fpreekwijs, die voor
cetie ziekte, en ook voor eene operatie gebezigt word, zijnde eigentlijk een grieksch woord, zamengeftelt uit " in, en rf«; etter; «>•»■</>«, colleSlo puris, verzame- ««# van etter. De Empijema-ziekte is in het algemeen eene verzame-
ling van etter in eenige holligheid van het Iighaam, in 't noc-fd, onderbuik, of elders; maar dewijl deeze verza- meling lrieer ;n ^e torst, dan in een ig ander gedeelte van het Iighaam voorvalt, heeft men inzonderheid de jla?,lT1 ,v^n Empijema aan de verzameling van etter in de lolligheid dei- borst gegeeven. De Empijema-operatie is eene opening die tusfehende beide ribben gemaakt word, °jn aan de ftofFen die in de borst zamengevloeit zijn, l,lt|anS te verleenen. Zie ETTERBORST. »'-"^JREUMA ; Aanbranding; is eene Chijmifchc
|
||||||||||||||
Hf ËMU. ENA.
voedzaamer ; zommïge doen 'er ook wel wat esfents. van
amber of caneel bij. Amandel-melk voor zieke menfchen.
Deeze word bereid als de voorige, behalven dat men in plaats van enkel water, gekookt gerstewate f neemt, uaameüjk tot een-vierde pond amandelen, een paar bou- teilles of wat meerder water, waar in een paai" lood goede gepelde gerst, 'een uur of anderhalf gekookt heeft, hier van laat men den zieken altemets lauwwarm drinken, dat hem zeer verkwikt en verfterkt : Deeze melk moet men in vlesfen op een koele plaats bewaaren, de- wijl ze niet lang kan duuren. Emulfie of melk-drank tegens de teering.
Neemt van de vier groote verkoelende zaaden, ander-
half once; gepelde zoete amandelen, tweeftuks, ftoot dit in een marinere vijzel, en roert 'er bij beetjes onder een bier-glas vol aftrekzel van de volgende kruiden; man netjes eerenprijs, een vingergreep; hondjesdraf of bloemen van hoef bladen, een halve vingergreep ; dan doorgezijgt zijnde, doet 'er bij fijroop van vioolen of van heemst, een halve once. Deeze melk-drank neemt den lijder 's morgens nugte-
ren in eens, lauwwarm, en 's avonds na bed gaande , kan hij het herhaalen ; dezelve is zeer dicnftig in de tee- ring te gebruiken, bij gebrek van melk, of als de lijder- de melk niet wel verdraagen kan. Rustmaakende Meljt-drank.
Neemt vier gepelde zoete amandelen ; van. de vier
groote verkoelende zaaden, twee drachmen; witmankops. zaad, anderhalf drachma; ftoot het in een marinere vij- zel, en doet'er bij beetjes, onder omroeringc, een groot glas vol gekookt water bij, en voegt bij het door- zijgzel fijroop van maankoppen,- een half ónce , of zes drachmen , of laudanum liquidum van Sijdenham, 12 & 15 druppels,- dit neemt men op éénmaal in, naar bed gaande; men kan 'erook een fcrupel geprepareerde kreefts- oogen bijvoegen. Aangenaame purgeerende Melk-drank.
Neemt vier gepelde zoete amandelen, van de vier groo-
te verkoelende zaaden, een drachma ,• ftoot ze in een marmere vijzel, en giet 'er allengskens bij een groot glas vol gekookt water, waar in twee oneen manna gefmoken is; dan doorgezijgt zijnde, doet'er bij Markgravinne- poeder, een fcrupel, en water van oranje-bloesfem, twee fcrupels. Dit neemt men in eens 's morgens nugteren in.
Andere' aangenaame purgeerende Melk-drank.
Neemt hars van jalappe, oïvanfeammonie, vijftien
grein, ontbind het al roerende in het geel van een eij en roert 'er dan bij beetjes een glas vol water van bingel- kruid, of van venkel onder, voegt 'er bij witte zv.iker, zo veel genoeg is, om het te verzoeten. "Men gebruikt ze als de voorgaande. -
EMÜNCTORIA ; dus worden die vaten genaamt,
welke dienen om de overtollige vogten enfœces , enz. uit het lighaam te ontlasten. ENAEMON; is een bloedftoppend middel, dat door
tegenhouden, verkoelen of uïtdroogen de wegen van opene vaten fluit, en d'e vloeibaarheid en .hevige bewe- ging des bloeds vermindert en ftempt. Zie BLOED- VLOEIING uit WONDEN. |
||||||
ENA. ENC.
ENAEOREMA ; deeze naam word aan het dikke ó>
wolkagtige gegeevcn, dat men zomtijds in 't midden van de pis, drijvende ziet. ENARTHllOSrS ; eene anatomifche fpreekmanier^
zijnde eene der drie zoorten van Diarthrofis, het welli wil zeggen becnige gewrichting met beweeging ; de beide anderen zijn de arthrufis en de ginglijnus. Men zegt, <<lat de enarthrofis word verwekt, wanneei
het dikke hoofd van een been in een diepe holligbeiï of pan word ingehjft of ontfangen, zo als het hoofd van het heupebeen in de pan der ongenaamde beenderen, enz. ENAULIA ; dus noemt Hifpocrates de hals van de lijfmoeder. ENCANTHIS ; grieksch woord , zamengeftelt uit
«"», in en »«S-»'f) hoek van 't oog; betekent een gezwel aan de oogen, enz., is tweederlei, het eerfte beftaat in een gezwel in de binnenfte of groote ooghoeken; het tweede in een gezwel aan de traan-klier, als dee- ze over de oog-leden hangt, zo dat ze zig niet kunnen fluiten ; deeze zwelling is zomtijds niet kwaadaartig en zonder pijn ; maar zomtijds is ze heel kwaadaartig, en met fteekende pijn verzelt. Dienstige middelen hier tegen zijn inwendig; de es*
fents en 't vlugge zout van adderen, de esfents van groo- te gouwe, de gebarnfisende liquor van hertshoorn , de geest van ammoniak-zout ; uitwendig kan men middelen gebrui- ken, die de vogten beteugelen {diseutientia) , als vale- riaan-wortel, groote gouwe of fchelkruid, wijnruit, po- lei], ijzerkruifl, vlier-blpemen, lavendel-bloemen, betonie- blosmen, venkelzaad en aloë, die men in wijn kookt, een weinig camfer daar bij doende, en daar mede wascht; of men gebruikt roefenwater, waar in tutia of loodzuU ker, of een weinig ijzer-vitriool ontbonden is. Dog als men hier mede zijn oogmerk niet bereikt,
dan worden de 'caiiteria gepreezen , als het kalk-water , waar in een klein weinig corrofive fublimaat ontdaan is, in welk vogt men kleine doekjes nat maakt en oplegt ; dog als de geneezing ook hier door niet kan volbrag! worden, dan is 'er niets als de affnijding over; waartoe een bekwaam Chirurgijn vereischt word ; de affnijding gedaan zijnde , gebruikt men adfiringentia ; bij voor- beeld een oogwater, uit water van blauwe koombioemen, groote gouwe en weegbree, met candijzuiker, aloë, mijt- rhe en witte vitriool. ENCARDIA; is een fteen, waar van Plikius fpreekt,
en in drie zoorten onderfcheid ; in de eerfte ziet men dé gedaante van een hart, dat zwart van koJeur is, en boven de fteen verheven uit zit; het tweede verbeeld een groen hart; en in het derde ziet men een zwart hart, terwijl.het overig gedeelte der fteen wit is. Boetius dj» 13oor de lapid & gemmis. ENCARPOS; betekent een vrugt, die veele zaadeB
in zig bevat. •• - ENCANTHISMA ; is zo veel als Semicupium qf
half-bad, daar men maar met het onderlijf in zit. ENCAUMA; Oog-appels gezweer ; is eene verzweff"
ring van het hoornvites (cornea) des oog-appels, dat uit verfchillige oorzaaken kan ontftaan , als van puistjes, ftootcn , flaan , fcherpe geneesmiddelen , of van een fcherp toevloeijend vogt, het welk de vliezen en der. zelver zeer dunne vaatjes doorknaagende, eerst een« ontfteeking verwekt, waar ' op dan eene verzweering volgt. Dienstige middelen zijn voor eerst eene laating, °'
het koppen, en bleintrekkende middelen; en als 'er ee- . .na
|
||||||
H
ENC.
1 ga ontfteeking des óogs bij is, moet 'guïks eerst wegge-
§ «oomen worden, het welke kan gefchieden door middel S van eijwü met wat roofewattr, of bij deszelfs gebrek met I Tcmeen water, en een weinig gepoederde aluin.„onder ! liatanderen te kloppen, en op het oog te leggen; of | gebruikt een pap van kruimels van wittebrood in wijn of 1 gaai melk gekookt, waar bij men wat faffraan en een ■ (ijeidooijer voegen kan, die men tusfcheh twee linnen
M doekjes oplegt ; daar na legt men zuiverende en opdroo- ■ gende middelen op het oog; bij voorbeeld
Neemt roofewater, anderhalf once ; oogentroost-water
I en fchelkruid-water, van elks een once; gefchuimde juf- mfer-honing., een halve once; mengt het tot een vog-wa- Mter, waar mede men het oog altemets wascht. Of Neemt roofewater , oogentroost-. en Jchelkruid-water ,
Ë fan elks een once ; zeer fijn gepoederde witte koekjes van S rhafis en geprepareerde tutte, van elks een half once ; I witte candij-zuiker, twee fcrupels; mengt het, en ge- I bruikt het als 't voorgaande. Of Neemt verfche ongezoutene boter, die wel gewasfehen
Bi«, een halve once; geprepareerde tutte , vier fcrupels, ■ en gepoederde witte vitriool, agt grein; mengt het wel tot
efin zalfje, waar van men wat in de groota oog-hoek ■ ftrijkt, en twee maaien 's daags op de verzweering zelve
■ legt.
Of neemt geprepareerde tutie, en wit oog-niet, van
I elks twee drachmen ; camfer, een halve fcrupel, en rao- mfe-zalf, twee oneen; mengt het wel in een fteenen mor- M tier tot een zalf je, dat men gebruikt als het voorige. Als dan de verzweering genoeg gezuivert en afgevaagt
I is, kan men, om dezelve te fluiten, het volgende gebrui- I ken : Neemt roofewater, drie oneen; gebrand lood, vltesch-
I lijm en lood-zuiker, van elks een halve fcrupel; maakt 1 'er een oog water van , waar mede men het altemets ■ wascht.
Maar het gebeurt dikwils, dat 'er na het geneezen van
!| de verzweering een wit uitfleekend lidteken overblijft, 'm dat zomtijds het hoorn vlies in het geheel of voor een ge- il deelte bedekkende, het gezigt of wegneemt, vermin- 3 dert of verduistert,- en zodanige lidtekens zijn bezwaar- 1 lijk weg te neemen ; dog zomtijds zijn de volgende mid- ! delen van een goede uitwerking, als het lidteken alleen 3 op de oppervlakte en klein is, inzonderheid bij jonge S lieden. . * Neemt geprepareerde tutie en witte candij-zuiker, van
1 elks een drachma; witte vitriool, vier grein ; camfer, ï twee grein, en geprepareerde witte coraalen, een halve I fcrupel ; maakt alles tot een ontastbaar poeder, waar | Van men 's daags twee of driemaalen in het oog ftrooit. IDe witte candij-zuiker alleen, zo fijn als het fijnfte
bloem-meel geftooten, en op'de voorige wijze gebruikt, beeft veeltijds zodanige witte vlekken en lidtekens weg- Senoomen. ENCAUSTUM; Encauma; is eene geneezing, die door eenige branding, het zij door wezentlijk vuur , of | een ander brandmiddel gefchied ; gelijk bij voorbeeld in een cartes oîbeen-eeter, en andere verouderde ongemak- ken. Deeze naam word ook gegeeven aan een lidteken, dat van het branden overgebleeven is. ENCAUSTUM ; dus word ook in 't latijn het émail
ot Jmeü-glas genoemt; zie aldaar. ENCEPHALA,- is een grieksch woord, zamengeftclt
«it * v m, en «»<*» hoofd , het kan dan toepasfelijk zijn eP ai het geene in het hoofd beftooten is ; dog het ge- |
|||||||||
ENC. Wb.
|
|||||||||
<*35
|
|||||||||
bruik dat men 'ervan maakt, is wel voornaamelijk om
de verfchillende zoort van wormen mede te betekenen, die in de verfcheidene deelen van het hoofd geboore» worden. Ethmuller over de cephalalgza of hoofd-pijnen han«
delende, maakt van verfcheidene waarneemingen gewag, waar door hij oordeelt, dat dezelve kan voortkoomen door wormen, die in dehersfenengeteelt zijn, ofwaar- fchijnelijk in de holligheden van het zeefswijze been (W ethmoides), dewijl men 'er tot groote verlichting der zie- ken uit de neusgaten heeft zien uitkoomen; dis is het geen Schenkius de febre hicugaritd menigmaalen zegt waargenooinen te hebben, in koortzen die in Hongarijen. heerschten, en welke men worm-hooftdpijn Çcephaialgia vermicularis) noemde; om dat de hoofdpijn, die het zwaarfte en heerfchende toeval deezer koorts was, door wonnen veroorzaakt wierde; Bartholinus, cent. 6. otf, 3, gewaagt ook van een felle en aanhoudende hoofd- pijn , die geneezen wierd door het losfen van eenige wor- men door de neusgaten ; men vind een gelijkzoortige waarneeming bij Forestus , lib. XXI. obf. 28. Hij rekent egter dat 'er befmettelijke ziektens zijn ge-
weest, in welke wormen in de hersfenen zelve voortge- bragt wierden, zonder andere oorzaaken dan de geneigt- heid tot die voortbrenging; ziet hier over de DiEt. de Trévoux op het artijkel ENCEPHALE; als mede ver- fcheidene zonderlinge en zeer nuttige dingen in de ver- handeling van de Heer Andrij/mj- la génération des Ven dans Ie corps humain. Door zommige fchrijvers word ook door encephala zo-
danige neusmiddelen verdaan, die zonder nieten te ver- wekken, haare uitwerking doen. ENCEPHALOLITHES; is een Coraal-gewas, het
welke eenigzins naar hersfenen gelijkt ; waar van zeer waarfchijnelijk het verdichtzel is ontdaan van verfieende osfen-hersfenen. , ENCEPHALON ; de hersfenen, het brein; zie op
HERSSENEN. ENCHARAXIS ; betekent ze veel als het koppen (fca-
rificatio). ENCHEIRESIS; een konstige handgreep; beteke-
nende, om het geene dat met de handen moet gedaan worden, op een beknopte en vaardige wijze te volbren- gen. ENCHRASICHELUS, zie ANSJOVIS.
ENCHIJTA; een Tregter; dienende om daar door
vloeibdare dingen in de neus, oogen en ooren te gie- ten. ENCLIJSMA; betekent een Clijfleer.
ENCOPE; betekent eene infnijding in eenig deel,
gelijk in het koude vuur of verfterving gefchied. ENCRANIUM; is het zelfde als Cranium of Bekkc
neel. ENCRINUS; deeze naam draagt een zekeren fteen,
die naar de wijze der zee-fterren uit vijf ftraalen beftaat, welke uit een lighaam voortkoomen, en die op een fteng itaat;-wordende dezelve ook naar zijne verfchillige ge- daante afleria of trochites genoemt. - ENDÈIXIS ; is een aanwijzing der ziekte, en wat ,
daar bij te doen ftaat. . ENDEL-DARM ; Aars-darm ; in 't latijn Intestinum
rettum; is die darm, waar door àa faces uit het lig, haam ontlast worden. Zie DARMEN. ENDELDARMS UITZAKKING; in 't latijn pro-
cidenpia vel prolap/us ani ; is / als een gedeelte des 'en- ■ - I 2 del* •> |
|||||||||
635 END.
deldarms, onder het losfen van den afgang, uitfchiet,
en daar na niet weder na binnen gaat; welk ongemak ge- meenlijk ontftaat door eene verlamming of verflapping van de ophef/pieren van den aars (musculi levatores anï), dat uit verfchillige oorzaaken voortkoomen kan, als door uitwendige koude, of door den toevloed van een taaije wateragtige vogtigheid , of door fterke pers- fing bij den afgang, of bij een moeijelijke baaring, enz. ; ook word men het zelve zomtijds gewaar bij hardlijvig- heid, na genoomene fterke purgatie , of na de roode loop, persiïng na het fteen-fnijden, enz. Om dit ongemak te geneezen, moet men den uitge -
zakten endel-darm ten eerften, alvoorens dezelve zwelt, weder naar binnen in zijn plaats brengen , en denzelven vervolgens aldaar bevestigen; de inbrenging gefchied met de vingers, dezelve met een zagt doekje om winden-de, dat men, gelijk mede den weg, met warme fihaape-on- gel; verfche boter, of Camille olie glibberig gemaakt heeft; hetwelk den lijder zelf kan verrigten , als'er geen zwel- ling bii is, dog anders moet het door een Heelmeester ge- fchieden, en als dan is het nodig, dat de zwelling eerst weggenoomen worde; het welke door de volgende mid- delen géfchieden Jkan: Neemt camillc-bloemen, vlier-bloemen én toppen van
alsfem, van elks een halve hand vol, en anijs-zaad, een once ; kookt dit in wijn of zoetemelk, en ftooft den darm daar mede warm. Of neemt gekookte camille-olie , bevogtigt 'er linnen
doekjes mede, en gebruikt ze tot een ftooving. Wanneer dan de darm weder binnen gebragt is, ge-
bruikt men tot bevestiging, van de volgende midde- len. Neemt wal-wortel, ftampt ze klein,, en maakt 'er met
even veel boonen-meel en roode wijn of fmids-waier, zo veel genoeg is, een pap van, en legt die warm op. Of neemt eicken-bladen of akers of galnooten, kookt
die met weegbree in roode wijn, oCmfmids-water; maakt 'er dan een fpongie of te zaamen gerolt linnen doekje in vogtig, en ftcekt het in 't fondament. Óf neemt maar wrange roode wijn of azijn, mengt die
met even zo veel water, daar roode roojen in gekookt zrjn, en gebruikt het als 't voorige. Of neemt mastix of terpentijn , of pik, werpt daar
iets van op gloeijende kooien, en iaat den rook daar van , van onderen ontfangen. l:t . •- Of neemt mastix, wolkruids-toppen en camille bloemen,
van elks een halve hand vol., en gebruikt het als 't voo- rige: Deezetweelaatfte middelen zijn inzonderheid dicn- flig, als'er eene fcherpe flijmagtigheidde oorzaake van is. ENDEMIUS MORBUS; eene Landziekte; is een
zodanige ziekte, die maar aan een zeker Landfchap of Natie eigen is; gelijk ds longzugt -aan de Engelfchen; de fcorbu'.t aan de Nederlanders ; de hairvlecht aan de Polakken ; de kroppen aan de Carinthievs, enz. ENDIVTE; Andivie; Winter-Endivie ; in 't latijn".
Endivia; Cichorium dorne st i cum ; Seris domestica; Scariola; Intijbumfativw.n DoDOWiEi; (Cichorium caille fiinplici, foliis integris crenatls, Linn. Spec. Plant.) Daar zijn eenige veranderingen van dit keuken-gewas; ais i. De brcedbladige endivie.
i- De fmalb ladig e endivie'. ■.-' .
3. De krul-endivie. ■ ,
4. De fmalbladige krul-ttidi vie.
Bifchripmg. De eerste gemeenfte zoort heeft lange
en breede bladen, die aan de randen g«and"zijn, en op de |
||||||
END;
aarde in 't rond verfpreid leggen, uit welkere midden eëü
gladde, holle getakte fteng uit de wortel opfehiet, vaa anderhalf â twee voeten hoogte, die met een melkagtig zap voorzien en met kleine bladjes bezet is, uit welkers oxels blauwe bloemen voortkoomen, waar op klein hoe- kig zaad volgt, dat in langwerpige opene zaadhuisjes be> flooten is. De tweede zoort is van de overige onderfcheiden daar
in, dat ze final 1er bladen heeft, en die wat meer gefnip- pelt zijn ; ook is de fteng meer getakt, als eenige deg andere zoorten. De derde zoort heeft breede bladen, maar die diejj
gefnippelt, en gekrult of gekronkelt zijn. De vierde zoort heeft fmalle bladen, die fijner gefnip-
pelt en gekruld zijn als de voorige, groeit ook niet zo groot van ftruik ; dog van deeze zo wel als van de voo- rige koomen uit 't zaad veeltijds planten voort, die mia of meer gefnippelt en gekrult zijn. Plaats. Het is onbekent waar de Endivie eigentlijk
natuurlijk in het wild groeit, maar dezelve word veel ia ' de moestuinen tot 't keuken-gebruik gekweekt, en do krul-endivie word het meest geagt, inzonderheid tot zala- de; hoewel hier te lande wel meest van de eerfte en tweede zoort door de warmoefieren gebouwt word. Het zijn alle een- of tweejaarige planten. Kweeking. De endivie word door het zaad voortge-«
kweekt, 't welke op verfchillige tijden moet gezaait wor- den : Het eerfte zaad zaait men gewoonlijk: in 't begin of midden van Junius, om dat de vroeger gezaaide plan- ten meesttijds in 't zaad fchieten en dus tot't gebruik onnut worden, inzonderheid als de nazomer warm en droog is : Vervolgens zaait men weer in 't laatste van Junius en ontrent 't midden van Julius, voor de winterprovifie; van 't laater gezaai komt zelden iets goeds , ten waara dat 'er een zagte herfst en voorwinter op volgde. Mea zaait't zaad op bedden in een losfe vette grond, niet al te digt, en men moet niet verzuimen , het bedde bij. droog weer, 's avonds, of's morgens vroeg te bevogti- gen, dewijl anders het zaad niet wel zou kunnen fprui- ten en opkoomen. Wanneer dan de jonge planten om- trent een vingers lengte verkreegen hebben , verplane men dezelve op andere bedden of akkers in rijen, op een voet afftand van malkander, in het verband, in een vette wel bemeste grond, die hij bemind, om voorfpoe- dig te groeij'en, en men oost dezelve na de verplanting» om beter wortel te vatten : Kan de verplanting géfchie- den bij een vogtige of donkere lugt,zo is"tdeste beter, anders moet men daar toe de avondftonden te wagt nee- men: Maar de vroeg gezaaide endivie moet men niet op fterke zon, maar in de fchaduwe, en ook in geen heel vette- grond planten, om daar door het doorfchieten eenigzins- te beletten. Vervolgens heeft men niets an- ders te doen, dan den grond van het onkruid fchoon tß houden. Wanneer dan de endivie bekwaam groot geworden is,
bind men dezelve van tijd tot tijd op, om tot 't gebruik van binnen wit of geel te worden en men kiest hieß toe altijd de grootfte bosfehen; terwijl de overige onop- gebundene vervolgens nog kunnen aangroeijen; het op- binden gefchied met dunne wijge teenen of met mosco- vifche mat, op deeze wijze; men vat de bladen met de hand.rondom en legt ze in een goede order na boven tee te zaamen, zodanig als ze gegroeit zijn, als dan doet men 'er in het midden en boven een band om, om de bladen aldus te zaamen te houden;, dog men moet ds bandéq
|
||||||
ENG.
tanden JMet te veel toehaalen of de bosfchen te digt zaameri
binden, inzonderheid in het midden, want anders ber- fteo de binnenfte aangroeijende bladen dikwiis ter zijden uit, voornaamentlijk bij warm weer, waar door het bosch bedelft: Men moet ook zorg draagen, dat het opbinden gefcbied als deplanten droog en niet door reegen of dauw bevogtigt zijn, dewijl ze anders ligtelijk van binnen zou- jen rotten. Deeze opgebondene planten worden vroe- ger of laater.'van binnen geel , na dat het vroeger of jaater in de tijd, en het dus min of meer warm is; gemeenlijk gefchicd zulks bij warm weer binnen twee % drie wecken ; en wanneer ze geel geworden zijn kun- nen ze niet veel over de 14 dagen du uren zonder te be- derven , inzonderheid als het zagt weer is. liet is ook nodig, dat men de planten die men op een bedde het eerst opgebonden heeft, merkt, het welke niet bezwaar- lijk door het eene of andere merkteeken aan de band of anders gefchieden kan, om dus niet abufivclijk de 'Iaatfte voor de eerfte tot 't gebruik af'te fnijden. Wanneer het in 't najaar fterk begint te vriezen ,
moet uien de planten met de wortel uit de grond graaven en binnenshuis op een plaats daar het njet of weinig vriest, 't zij in een kelder of elders, in vogtig zand digt aan malkander planten, maar de plaats moet droog' en luchtig zijn, want anders gaan de planten aan het rotten en bederven ras; maar als zulks gefchiet, moet men ze van tijd tot tijd van de rottige bladen zuiveren en fchoon inaaken; aldus kan men ze lang tot't gebruik bewaaren. Dog als men de laaie endivie opbind wanneer het begint te vriezen, kan die de vorst.lauge tegenftaan, want fchoon de buitenfte bladen bevriezen en bederven,. zo blijven egtev de binnenfte bladen behouden, en worden allengs- kens geel, ten waare de vorst ïtreng was en lange duur- de ,• in zodanig geval is het ooi; heel dienltig, als men de planten met los erwte- of ander ftroo omdekt : Dog de planten die men lang en tot het winter-gebruik bewaa- ren wil, moeten noodzakelijk binnens huis gebragt worden. Om 't zaad van de endivie te verkrijgen, moet men
van de planten, die men door de winter overgehouden heeft, en zulks van de beste meest gekrulde , in hec voorjaar op een bed op een warme plaats planten, op anderhalf â twee voeten afftant, zo zullen ze in zaad- ftengen opfehieten , waar bij men vervolgens ftokken fteeken en de ftengen daar aan vast binden moet, om niet door de windgebrooken te.worden, en men moet het bed van het onkruid wel fchoon houden. Als ver- volgens 't zaad bijna of ten deele rijp is , fnijd men de flengen met het zaad af en laat het op een linnen kleed ten vollen droog en rijp worden ; want als men wagt, tot dat 't zaad geheel rijp was, zoude 'er veel uitvallen en ver- loorengaan; droog en rijp zijnde, klopt men het uit, maakt 't fchoon, en bewaart het in zakjes op een droo- ge plaats. v Eigenfchappen. De endivie heeft eenen verkoelende,
openende, afvaagende en pisdrijvende kragt, en is in- zonderheid dienftig voor verhitte en verftopte lever en milt, hypochondrie of milt-ziekte, en heete galagtige koortzen. Men bereid 'er in de A'potbeeken gedistilleert water, als mede enkelde en zaamengeftelde fijroop, van. Het zaad is een van de vier kleine verkoelende zanden, en word in verkoelende emulfien of melkdranken ge- bruikt; dog't meeste gebruik van dit kruid is in de keu- ken; men maakt'er fmaakelijkczalaade van , en men ge- bruikt 't ook in zoppen en geüooft ; zijnde, op allerlei wijze bereid heel gezond. |
|||||
END. *J7
Hoe men de Endivie tot zalaai bereid.
Neemt degeele wel fchoongemaakte bladen,: fnijd ze kort of lang, zo als gij begeert, wascht ze wel.flaat ze uit en eet ze met boom-olie, azijn en peper, of met bo- ter en azijn : Men eet ze ook veel met warme of kou- de in fchijven gefneedene bete-wortels , daar men ds fchootel rondom mede garneert, dat niet onaangenaam fmaakt; als mede ook met felderij , tot dien einde zee men een bosch toegemaakte witte felderij 'm 't middent van de fchotef, daar men de gekerfde endivie om heen legt ; of men mengt de fijn gefneedene fslderij onder de - endivie ; zommigen mengen 'er ook gekerfde jonge ajuin onder, of leggen die 'er bij. voor de liefheb- bers. Gefioofde Endivie.
Neemt de endivie, zuivert ze van de groene bladen ei* wascht ze wel ; bind dan 4 â 5 boschjes zaamen, doet ze ia kookend water met een handvol zout, en laat zegaarkoo- ken, en daar na op een doorflag uitlekken ; maakt dan een faus van bouillon of goed vleeschiiat met boter, mus- catenoot, geltooten Z)z\r««'f en 't zap uiteen citroen; fnijd de endivie ter lengte van twee vingerbreed door, ran- geert ze zo in de faus en laatze wat ilooven, dan is hec goed orn op te disfehen. .. Anders.
Neemt de gezuiverde endivie , wascht ze wel en-laar ze in kookend water eens opkooken en daar na verlek- ken; doet ze dan met wat vleesch nat, boter, foelie en wat zout in een casferol of pan en ftooft ze daar in gaar; als men het dan op doen zal, doet men'er nog wat kou- de boter in en men fchud het om, zo word de faus ge- bonden. Hoe men de Endivie inmaakt.
Neemt geele'endivie, zuivert ze van de groene bla- den, maar laat ze aan de ftronk vast, dan gewasfehen zijnde, doetze in kookend water en laat ze half gaar koo. ken,' en daar na verlekken ; koud geworden zijnde , neemt een keulfe pot, ftrooit 'er wat zout en peperkorls op de bo- dem en legt dan de endivie bij iaagen in de pot met wat foelie en zout tusfehen beiden ; legt 'er een plankjen bo- ven op met een fteen en laat het een of twee dagen daar op ftaan, als dan giet het nat af, en legt 'er een doekje over, dat in brandewijn nat gemaakt is, fmelt 'er vervol- gens een bodem van gezouten vet of boter op, bind de- pot met een blaas toe, en zetze op een koele plaats, zo- zal ze goed blijven : Bij het gebruik, doet men de bo- dem met 't doekje 'er af en neemt 'er met een lepel zo veel uit als men ftooven wil; vervolgens légt men een ander doekje in brandewijn bevogtigt 'er over, en frhelfr 'er een nieuwe bodem van het afgenoomene of ander vet op : Dog het is beter dat men ieder kookzel, of zo voel als men elke reis kooken wil, in een bijzondere pot in- legt. Hoe men ingemaakte Endivie flooft.
Men zet dezelve eenige uuren in fchoon water, om 'er* het zout.uit te trekken,- daar na verlekt zijnde, ftooft men ze in de faus, als boven, zonder dezelve voor af op te kooken, en als men ze aanrigt, dan neemt men een hard gekookt eij, hakt het heel klein en ftrooit'er dat over heen. IS Endmi
|
|||||
ENG.
|
|||||||||
«S« END. ENE. ENG.
|
|||||||||
&io; Éefpirationis impèdimentum; Spîràndi äifficultas%
Morbus caducus pulmonum ; is een moeijelijke en te ge- lijk geluidmaakende ademhaaling ; de borst is benaauwd, de ademhaaling kort, menigvuldig en fchielijk, en in- dien de lijder zig meer als gewoonlijk beweegt , is het als of hij zig buiten adem geloopen hadde ; hij gevoelt ook pijn in de borst en bovenbuiks zijde, en zomtijds ook met tusfchenpoozingen in de fchouders; dog de meeste lijders gevoelende engborstigheid niet altijd, of niet al- toos even fterk, maar zekoomt met tusfchenpoozingen, en meest als de luchukoud en vogtig is ; voornaamelijk als men een ongeregelde levenswijze in eeten en drinken houd. Het lighaam te doen rusten, een gemaatigde leevens-
wijzc, en mooi weer, zijn de engborstigen altijd voor- deelig ; dog deeze ziekte koomt wel meest die menfehen over, welke een engen borst hebben, of aan hoest en zinkingen onderhevig zijn, en wel inzonderheid aan da oude lieden : Ook dient aangemerkt, dat deeze ziekte bezwaarlijk geheel weggenoornen word , inzonderheid als ze veroudert is, en bij oude lieden; de lijders zullen zig derhalven kunnen vergenoegen, als deeze ziekte door de hulpmiddelen vooreen tijd land weggenoornen, en der- zelver aanvallen verzagt worden. Men onderfcheid de engborstigheid doorgaans in twee
zoorten ; als in drooge en vogtige : In de eerfte is een ge- duurige ongemakkelijke hoest en ademhaaling, met geen of weinig fluimen, die ook kuch genoemt word ; deeze zoort fchijnt hooftzaakelijk te ontiraan uit een fcherpa ftoffe of knobbels, die zig in de long en ontrent het mid- delfchot vast gezet hebben; in de tweede zoort zijn de vlicsagtige blaasjes of celletjes der long, en de takken van de longpijp of luchtader van een overvloed van taaije flijm of fnot opgevult. De oorzaak deezer ziekte kan verfchillig zijn ; zom-
tijds is het een gebrek der zenuwen in de trekkingen; zomtijds een volbloedigbeid, of kwaade gerteltheid des bloeds (cacochijmia) en fcorbuit, of een long-gezweer (vomica); zomtijds kan de oorzaak ook een kwaade ge- fteltheid van het harte zijn, als het zelve al te groot, of te vet is,- of een kwalijk gevormde borst, of als de- zelve met kwaade vogten opgevult is," of als hetmiddel- fchot, long, lever of milt met verharde knoestgezwellen bezet zijn, enz. Middelen tegens de vogtige engborstigheid.
Indien de engborstigheid voortkoomt uit overvloed des
bloeds, zo is een aderlaating voor eerst nodig, inzon- derheid als 'er gevaar van verftikking is; vervolgens zijn ineen vogtige engborstigheid, die uit een taaije flijm ont- ftaat, de infnijdende en borstzuiverende middelen zeer dienftig, alsyzop, eerenprijs, hoef-bladen, hondjesdraf, heeschkruid , tongen-kruid ffcordium , roofemarijn, aLtnd- wortel, lavas-wortel, angeïike-wortel, hol-wortel, lisch- wortel, zoethout, gom ammoniak, balfem de Copaiva en Tolu, florax, geest van ammoniak-zout met gom-ammo- niak bereid, borst-water, borst-elixir, borst-fijroop. Of neemt alands-wortel, een halve once ,• kookt die in
anderhalf mingelen (drie pond) water, tot op een minge- len, doet 'er op het laatfte bij ijzop , eerenprijs en hond- jesdraf, van clks een vingergreep; honing, anderhalf on- ce; laat het te zaamen een weinig opkooken, om de honing te fchuimen; dan doorgezijgt zijnde, gebruikt het den lijder als gewoone drank, lauwwarm; hier nevens moet hij de volgende likking gebruiken. Neem«
|
|||||||||
Endivie op een ander manier ingemaakt.
Snijd de endfvie aan ftukkén van een vinger lang, hebt dan een grauwe of keulfcbe kruik gereed, doet op des- zelfs bodem een laag zout, hier op een laag endivie, voorts weer een laag zout, vaart hier dus mede voort tot dat de kruik vol is, zorg draagende dat de bovenfte laag zout zij, legt hier en plankje op met een fteen die het neerdrukke, en zet het in de kelder, hier van wil- lende gebruiken , zet men het 's avonds te vooren in ruim water om te verfchen, kookt het 's anderen daags mede in ruim water op, doet het voorts verlekken, en op die wijze flooven als boven is aangeweezen. ENDOS1S ; door dit woord verftaat men , het agtcr-
blijven van, of tusfchenpoozingen in geduurige koort- zen. ENDOSSEMENT; hier word het fchrift door ver-
Itaan, dat agter op een atle of contract word gefchree- ven, en betrekking tot den inhoud heeft; dus noemt men -endosfement, de quitancie die een fchuld-eisfcher indorfo of op de rug van de obligatie fielt, wanneer hij door den debiteur, in het geheel of gedeeltelijk word voldaan. Egter gebruikt men meest het woord endosfement voor de order die iemand ten voordeele van een ander agter op een wisfelbrief ofasfignatie ftelt; dus kunnen op ééne wis Cel- brief verfcheidene endosfementen gefteit worden ; dat is te zeggen, dat die geene, tot wiens profijt de wisfelbrief geëndosfeert is, 'erzelven zijn endosfement kanopplaat- zen ten voordeele van een derde ; deeze weder voor een vierde, enz. Het endosfement gefchied gemeenelijk in deeze bewoordingen : Foor mij aan de Heer N. N. ofte q?dre, en dan ftelt 'er de endosfeur zijn naam onder.. ENEMA , zie KLISTEER. ENEOSTIS LAPIS ; fteenen welke na verfteende
beenderen gelijken ; Boetiüs de Boot merkt dezelve als eeirzoort van fteen aan, dieosfifraguslapis genoemt word; daar zijn 'etvan een buitengemeene grootte, en die men denkt dat oliphants-beendcren zijn , die zig on- der de grond tot fteen gezet hebben. ENERGEIA. ; hier word de werking of de kracht
Van iets door verftaan. ENERVIUS ; Ader-oïZcnuwe-loos; word in de kruid-
kunde gebruikt ; bij voorbecld/o/z'wn enervium, ader- of zenuwe-loos blad, daar men geen aderen op ziet. ENGASTREMITHA; Engafliimijthus, of Engaflre-
mandûs; iylaçpipvScç, iemand die met een geßooten mond, zonder de lippen open te doen, fpreekt, zo dat het geluid der woorden in de holligheid der buik fchijnt te klinken, e,n 'er uit te koomen. Het woord van engaftremitha is zamengeftelt van het
griekfche i't in, yù»( buik, en /«8« woord ; de Iatijnen zeggen om dezelfde reden ; Ventriloquus, quaß ex ventre loquens. De oude wijsgeeren zijn het geheel niet eens, ten aan-
zien van de engaflremithen; Hippocrates fpreekt van hun toeftand, als van cene ziekte. De Pijthii of Priesteresfen van Apollo zijn de beroem- ; fte engaflremithen geweest; deeze uiteden de orakels uit het binnenfte van hunnen borst, zonder één woord te fpree- ken, nog mond of lippen te beweegen. Leon Allatius heefteene afzonderlijke verhandeling
over de engaflremithen gefchreeven, tot-tijtel voerende, de Engaßremitkis fijntagma. ■ ENGBORSTIGHEID ; Naârborstigheid; Aambors-
tigheid; Kortaamigheid; Benaauwde borst; Kuch; in't iatijn Asthma; Anhelitus fuspiriofus ; Pulmonum conflri- |
|||||||||
■
|
|||||||
/
ENG. -Çty
cum), geeft bier van de lijder alfe 24 miren van één tot
anderhalf once ; of beter, mengt ze met een half pint water,-en neemt daar van alle drie uuren een theekopje vol ; dit word ook zeer geroemt. Of bereid de volgende borst-azijn-honing ; neemt alands-
wortel, een once, en Florentijnfche lisch-wortel, een half once; klein gefneeden en geftootcn zijnde, kookt het met drie pond water tot op twee pond ; dan door neerzakking en doorzijging gezuivert zijnde, doet 'er bij gefchuhnde honing, een pond; gom-ammoniak, in azijn opgelost, een once, en wijn-azijn , een half pond; mengt het en laat 't een weinig zaamen opkooken ; dit is ook zeer goed in de engborstigheid, uit ilijmen voortkoomende. Indien een taai bloed, vermengt met een dikke gal,
de oorzaake van deeze ziekte is, dan zijnde verdunnen- de en vogtmaakende middelen dienftig, als aftrekzeis van thee, eerenprijs, ijfop, fcordium, enz., inzonderheid als men daar fasfafras bijvoegt. _, Ontftaat deeze ziekte uitfcheurbuit, gelijk niet zelden
gebeurt, dan moet men tegen-fcheurbuitige middelen ge- bruiken, of bij de borst-middelen mengen; zijnde in dit geval de bovengemelde wijn van zee-ajuin bereid, eeu deftig middel ; of geraspte peper-wortel en alands-wortel op wijn of goed-H«-getrokken; zie verderop SCHEUR- BUIT. Maar indien 'er een long-gezweer (vomica) is, dan
word die geneezen door oplosfende en afleidende midde- len; als eickenvaaren-wortel, ronde holwortel, eerenprijs, hondjesdraf, witte andoorn, vrouwenhair, wijnzout , barnfleen, rivier-kreeften, enz. Men moet ook tusfehen het gebruik der middelen zom-
tijds eens zagtjes den buik zuiveren; bij voorbeeld met een paar oncen manna, en een of twee drachmen wijn- fieen-crijfiallen, dat men in warm vleeschnat of eenig ander warm vogt laat fmelten ; waar bij men ook wat walfchot voegen kan. Of Neemt fwavel-bloem , eenfcrupel; diagrijdium, zes
grein, en mineraale kermes, een grein ; mengt het mét een weinig ßjroop van cichoreij met rhabarber , tot een brok, die men 's morgens nugteren inneemt, en 'er een kopjç thee op drinkt. Of neemt aloë, een once, en ammoniak-gom, een hal-
ve once; ontbind het in zeeajuin-azijn, (of bij deszelfs gebrek in wijn-azijn,) en maakt het tot een pillen-masfa^ mengt 'er dan bij gevitrioolde wijnfieen, een en een half drachma, en gepoeijerde gutte-gom, een drachma; maakt van deeze masfa-pillen, ieder van zes greinen; hier van neemt de lijder twee pillen of twaalf grein, 's avonds na bed gaande, twee uuren na het avond-eeten : Deeze pil- len zijn niet alleen nuttig, om in deeze ziekte te pur- geeren, maar ook om dezelve te verdrijven, en het we- derom koomen af te weeren ; tot dien einde 'moeten dis geene, welke aan deeze ziekte onderhevig zijn, 'ervan tijd tot tijd gebruik van maaken, inzonderheid in vogtige tij- den en 's winters, als de overgaande eetlust, de opzet- tende maag en beginnende benaauwtheid hem de weerom- kooming der ziekte voorfpellen,- indien de twee pillen, welke men deneerften avond genoomen heeft, geen voor- deel doen, moet men den volgenden avond yier neemen , en dan weder op twee koomen, indien het noodig is, dog een dag tusfehen beiden laaten verioopen ; hier nevens moet men 's avonds weinig en vroeg eeten, en zig ont- houden van rouwe en fcherpe ipijzen. Middcht)
|
|||||||
ENG.
Neemt ßjroop vân heeschkruid of lor st ßjroop en gezee-
(thiinde honing-azijn, van elks een once; walfchot in 2octe amandel-olie ontbonden, een drachma; gom am- moniak in wijn ontbonden, vier fcrupels, en ijfop-watcr, Joe oncen ; mengt het tot een likking, waar van den lijdei" alle uuren een lepel vol moet neemen. Of neemt zwavel-bloemen , zes drachmen ; walfchot,
twee drachmen, en gepoeijerde Florentijnfche lischwor- tel, een drachma,- maakt het met witte honing, zoveel »enoeg is, tot een opiaat; waar van de lijder 's morgens nachteren zo veel neemt als een'muscaate-noot groot; en daar op een goed glas vol van voorgemelde ma-drank gebruikt, Deeze middelen zijn zeer goed tegens deeze ziekte ;
of gebruikt van de volgende. Neemt alands-wortel en Florentijnfche lischwortel, van
elks een halve once,- ijzop, een hand vol; hoef bladen, eerenprijs en roofemarijn, van elks'een halve handvol, en zoethout,een drachma; kleingefneeden zijnde, kookt het in een mingelen wijn of goed oud bier, het zouthout 'er op het laatste van 't kooken in doende, dan doorge- zijgt zijnde, drinkt de lijder daar van een glas vol, twee of driemaal 's daags. Men kan deeze kruiden ook als thee fterk laaten trek-
ken, elke reis een vingergreep daar van neemende, en 's daags twee of drie maaien eenige kopjes vol van drin- ken , met zuiker als men wil. Of neemt lavas-wortel, een once, maakt ze tot een
fijn poeder, en laat den lijder daar van 's morgens en 's avonds een halve lepel vol neemen, met wijn of iets anders. Men kan 'er ook wat gepoederde ulands-wortel bijvoegen ; of ook dit poeder met wat honing mengen, en 'er altemets iets van flikken. Of neemt radijzen of ramelatzen, kookt ze in water,
en drinkt van het afkookzel 's morgens nugteren eenige glazen vol ; waar bij men ook wel wat zuiker voegen mag; dit fchoon geringe middel word zeer gepreezen, om dit ongemak geheel te verdrijven ; maar men moet 'er eenige weeken mede aanhouden. Of neemt ijzop-water, zes oncen; poleij-water, twee
oneen, gezeeajuinde azijn, drie drachmen; ammoniak- gom in wijn ontbonden, ^ewee drachmen ,• elixir tegens 3e engborsUgheid, drie drachmen, en ßjroop van heesch- kruid o? borst ßjroop, een once"; mengt het tot een drank- je; waar van de lijder om de twee uuren een of twee lepels vol neemt. Of neemt een pond of wat meer geprepareerde zee-ajuin,
doet ze in een pot of kruik met een wijde mond, waar in_ zes pond of drie mingelen water gaan, giet 'er twee mingelen goede witte wijn op, en maakt depotmetdees- fem wel digt; laat bet aldus twaalf uuren op heete asch üaan ; als dan neemt de ajuin uit de wijn, drukt hem daar in door een doek fterk uit, en bewaart de wijn in geflootene vlesfen tot het gebruik ; hier van neemt den lijder's daags drie of viermaal, telkens een of twee le- pels vol ; die middel word zeer, en als een der beste, gepreezen tegens deeze ziekte, want het verteertde (lijm, en ruimt de borst kragtig. De preparatie van de verfche wortel gefchied aldus ;
men fchiltde ajuin met een bouten, zilveren of ijvooren Nies, maar met geen ijzeren, dan doet men hem in brood- jwg, en laat hem negen of tien uuren in de oven bak- ken, dan uit bet brood genoomen zijnde, doet men bij liet gebruik de korst af. Of neemt gezeeajuinde azijn-honing (oximel fcijlliti- |
|||||||
ENG,
|
|||||||||||
ENG.
|
|||||||||||
«4*
|
|||||||||||
zig wagten voor zoute, fcherpe en rouwe fpijzen, kouda
en vogtige lucht. Zie ook op BORSTMIDDELEN ea KUCH. ENGEL-KRUID ; dus word de gemeene Gnaphaliuta
of Roerkruid ook genoemt; zie GNAPHALIUM. ENGELS ; is een deel van het munt- of goud-gewigc,
anders ook Troijs-gewigt genoemt, zijnde het twintigfte deel van een once, en bevat vier quartjes oftwee-en- dertig greinen. ENGELSCH BRUIN; Engelsch Rood, Roode Oker;
Berg-rood, Oker-rood; is eene aardftofFe die uit Engeland gebragt word, zijnde van een fraaije bruinagtig-roodeko- leur ; ze word veel van de olie-verwers en fchilders ge- bruikt, zo wel tot water- als olie-verf. ENGELSCHE ASCII; Engelsch blauw; Smelt-blâuw\-
o? Blauwe Asch; is een zoort van hemels-blauwe aarde, die uit Engeland gebragt en tot 't fchilderen met water- verf gebruikt word : Men heeft 'er verfcheidene zoortcn van, van min of meerder fijn- en fchoonheid ; ze is veel- tijds met zand vermengt, weshalven men dezelve voor het gebruik door een hairen teems moet ziften ; dog nog beter is het, dat men ze afzwemt en wascht, het welke op de volgende wijze gefchied : Doet de asch in een glas, giet 'er ruim water op, roert het wel om , en laat het dan een klein weinig (lil ftaan, zo zal het grove zig op de grond zetten ; als dan giet het troebel water daar van af in een ander glas, laat het wederom een weing ftil liaan en zig zetten, en dan het water weer zagtjes afgegooten hebbende in een ander glas, laat het weer een tijd lang ftaan tot dat zig alles.op de grond gezet heeft, giet dan het water weer af, maakt het tweede en derde nederzetzel droog en bewaart ieder afzonder- lijk, tot't gebruik, waar van het laatste het fijnfte en beste is. Als men vervolgens daar meede fchilderen wil wrijft men het op een wrijffteen met gom-w;iter. Het is een fchoone blauwe verf, als men ze wel weet te ge- bruiken. ENGELSCH ZOUT, zie EBSONS-ZOUT.
ENGELSCHE ZIEKTE; in't latijn Rhachitis; is
eene algemeene zwakheid in het kraakbeenig en beenig gefiel der kinderen; eene nieuwe ziekte, die inhetmid- der der zestiende eeuwe, inzonderheid zig allereerst in het wester-gedeelte van Engeland geopenbaart heeft, en thans met den naam van rhachitis of zwakheid in de rug« graat, om dat zij deeze dikwerf veroorzaakt, genoemt word ; de Franfchen noemen die kinderen enfans noués, om dat inzonderheid de kraakbejnige eindens der been- deren van de hand, arm en ribben zig zeer dik en als met knoopen vertoonen; wij noemen dit ongemak En- gelfche ziekte , om dat wij haar uit Engeland niet alleen fchijnen verkreegen - te hebben, maar ook teffens, om dat zij door Glisson en Majow, twee beroemde Engel- fche fchrijvers allereerst befchreeven is. Hedendaagsch is die ziekte zeer algemeen, en wel voor«
naamelijk in de groote fteeden, en in het bijzonder on- der lieden welke door wulpfche overdaad hunne lighaa« men verzwakken, en daar door zulk een nakoomeling- fchap verwekken, welke in onze koude en vogtige lucht- ftreek naauwlijks aarten kan, dan wanneer het lighaam meerder kragt gekreegen heeft. De arme lieden , offchoon gezonde kinderen voortbrengende, könnendezelvendaar niet tegen wapenen, om het flegte voedzel, en gebrek aan frisfche lucht, tot welke beide de groote fteeden de meeste gelegenheid geeven ; om die redenen is men op het land, zelfs in Holland, Noordholland en Friesland. enZ'
|
|||||||||||
Middelen tegens de drooge engborstigheld.
Neemt heetnst-wortel, een halve once ; hoef-bladen, ma-
luwe-bladen en gekneust lijnzaad-, van elks een vinger- greep, en zoetlwut, twee drachmen ; klein gefneeden zijnde, giet'er een mingelen kookend water op, en laat het een halfuur toegedekt trekken , dan doorgezijgt zijn- de, gebruikt het den lijdei: voor zijn gewoone drank, al- temets 'er iets lauwwarm van drinkende. Of neemt gepelde gerst, een halve once; bemagie,
hoef bladen, vrouwenhair en gevlekt longen-kruid , van elks-een halve hand vol; of indien men maar twee zoor- ten van de kruiden heeft, van elks een hand vol ; kookt dit in twee mingelen water tot op anderhalf mingelen; doet 'er dan bij heemst-wortel, twee drachmen ; bloemen van malve en van hoef bladen, van elks een vingergrecp ; zet het van het vuur af, en laat het een kwartiers-uur trek- ken, dan zonder uitpersfing doorgezijgt zijnde, mengt *er bij fijroop van heemst, ofvan vrouwenhair, anderhalf once ; hier van moet de lijder alle twee uuren een thee- topje vol lauwwarm drinken. Maar dewijl de drooge engborstigheid of kuch dikwils
ontftaat uit knobbels of knoestagtige gezwellen in de long, en andere ingewanden, zo moet den lijder benevens de voorgaande dranken, het volgende gebruiken, inzonder- heid als hij bij dezelve alleen geen baat vond. Neemt ton/erf van hoef bladen of van rcofen, een once ;
halfemagtige'pillen van Morton, twee drachmen; zwa- vel-bloemcn en walfchot, van elks anderhalf drachma; czoete kwik en geprepareerde kreeftsoogen, van elks een drachma;'mengt dit met geterpentijnde zwavel balsfem, zo veel genoeg is, tot een opiaat ; waar van de lijder 's morgens nugteren en's avonds na bed gaande, telkens een half drachma neemt. Als de balfemagtige pillen van Morton niet te verkrij-
gen zijn, kan men ze weg laaten , of in haar plaats voe- gen, twee drachmen balfem van Copaiva. •O f gebruikt in plaats van het voorige middel, het vol-
gende opmat; neemt verfche wortel van kaarden-distel, een once ; wascht ze zuiver af, en ftampt ze klein ,• maakt'er dan met genoegzaaine witte honing een opiaat van, waar van de lijder tweemaal's daags anderhalf drach- ma inneemt, en daar op van bovengemelde drank drinkt. Dewijl bij de drooge kuch ook doorgaans een kramp-
agtige trekking in het middel fchot is, zo is het nuttig te- geu-krampmiddelen te gebruiken ; als fcliaafzel van elands- klauw, opregt eenhoorn, barnfieen, bevergeil, berg-cinna- ber en cinnaber van antimonie , fpecificum cephalicum, markgraaven-poeder, gebarnfleende liquor van hertshoorn, en geest van ammoniak-zout met lavendel bereid ; wan wel- ke dingen men onder de voorige opiaaten mengen kan; bij voorbeeld markgraven-poeder, een drachma ; of men neemt 20 à 25 druppels van de tinüuur van barnfieen en bever- geil , van elks even veel, onder malkanderen gemengt, 's morgens en 's avonds. De ezelinne- ofgeite-melk gebruikt, zoals ze warm van
die dieren koomt, is ook zeer nuttig in de drooge engbor- fligheid, inzonderheid de eerfte. Maar zo de moeijelijke ademhaaling ontftaat van te rug
gedreevene pokken, mazelen, fchurft, heete koortzen of verkoudheden, dan zijn de fterke zweetdrijvende midde- len nuttig; als theriaak, bezoar-tinttuur, geestvanherts- hoorn, gecamf erde geest van theriaak, zweetdrijvende an- timonie, kreefts oogen, zwavel-bloemen, cinnaber van an- timonie, enz. "Voorts moet men een goede levens regel opvolgen, en
|
|||||||||||
Em.
enz daar dé grond laag en wateragtig is, onder de böe-
iehbevrijd5van'die ziekte, om de beweeging en frisfche lucht, welke men op het land ademt; om die zelfde re- denen', geneezen zulke kinderen, welkemenopdehooge Yeluff'c in. Gelderland zend, of tegens de duinen van Holland, daar de zon, de frisfche lucht, en de hoogte zaan)6'1 werken, om deeze zwakheid te' geneezen. rjeeze ziekte is zeer fraai door Boerhave befcbree-
rsn.'en onlangs door Petit en Du Verneij ; Van Püventer heeft mede naauwkeurige aanmerkingen 'er over gemaakt; weinige fchijnen de ziekte in haaren aart nagegaan té hebben, en ieder heeft eene oorzaak opge- gèeVen naar de onderftelling waar op hij zijne genees- kunde bouwt; bij voorbeeld, Glisson Helt, dat het I been niet gelijkvormig gevoed word, en daarom debee- I nen, armen, enz., maar voornaamelijk de beenen krom I worden. Majow integendeel, dat het been wel gelijke- i lijk gevoed word, maar niet de fpieren , en derlialven I dat deeze korter wordende, de beenderen krom trekken. H Dit gevoelen word door Petit en Du Verneij omhelst, I gelijk ook in zeker opzigt door Van Deventer , fchoon I deeze eigentlijk de inkrimping der fpieren en trekkers be- I fchuldigt. Het is nogthans zeker, dat de kwaal beftaat in fcherp-
| heid der vogten, en gebrek van genoegzaame vaste dee- 1 len ; het been van het hoofd van zulke, welke 'er aan I geftorven zijn, is zeer los van zelfftandigheid ; het is I derhalven niet te verwonderen, dat de beenen, welke I den tronk van het lighaam draagen, in fchuinfe trekkin- 1 gen, krom worden; en van gelijken de ruggraat; dit is I zo blijkbaar, dat niemand, die een groot getal zulke I beenderen in doode kinderen gezien, en die ziekte veel- I maaien behandelt heeft, daar aan kan twijffelen. iHier uit volgt dan, dat het uitwerkzel deezer ziekte
beftaat in te groote zagtheid van het beengeflel, en der kraakbeenderen , welke langzaamerhand in been veran- deren ; en dat de oorzaak moet gezogt worden in de I vogten des lighaams, en deeze können niet wel bereid | worden, wanneer de ingewanden hunne werking niet ■ doen; en zie daarliet begin der ziekte!
Onderwijlen kan het zijn, gelijk Sijdenham opmerkt, | dat de tusfcbenpoozende koortzen 'er gelegenheid toe g geeven ; ook können voor een gedeelte de oorzaaken I door Boerhave g 1482. aangehaalt, plaats hebben , als I het zwak gefiel der ouderen ; hun lui en vadzig leeven ; S wellustig eeten ; fpijzen die veten met veel zuiker toe- I bereid zijn; het eeten van weinig brood; zoete wijnen; f Vee' warm water; of wanneer hunne lighaamen door I venus-ziektens uitgeniergelt zijn; door veele vuile drui- I perts, en door andere buitenfpoorigheden. I Ik hebbe reden te twijffelen, of deeze oorzaaken wel I algemeen zijn, ik hebvan de-zelfde ouders zeer fterke, e en zeer zwakke kinderen zien gebooren worden, en zelfs I j.an dezulken, welkers vaders bij mijn zeker weeten , I ™!wel'f venus ziektens gehad hadden; ik kan met zcker- I ileidzeggen van de zelfde ouders, het eerflekind flerk, I ^n zeor gezond ; bet tweede zeer zwak van gefiel, en s onderhevig aan deeze ziekte ; het derde wederom flerk, ! S ^ >vijf"e en zesde toe gezien te hebben. De in- I 'oed der moeders op het gefiel der kinderen fchijnt mij oe grooter te zijn, dan dat der vaders; waarom kan een "n<lDlct verfchillende gevoed worden door de zelfde «loeder Kn de zwangernis? indien de ziekte niet anders » aan zwakheid ; waarom moet men dan zulke verre- baand^oorzaakenbijhaaien, die dikwerf de ailereerJijkfte |
||||||||
ENG.-
|
||||||||
6K
|
||||||||
en 'deugdzaamfte ouders te onrecht zouden- bczwalken,
indien alleen venus-ziektens en diergelijken de bronwaa- ren van deeze fmertelijke ziekte? Boerhave is zig zei- : ven niet gelijk hij wil g 1481. dat de kinderen 'er niet" mede gebooren worden ; en onderwijlen zegt hij $1485. n. 3. dat men ze kennen kan uit de broeders en zusters, wanneer die door de zelfde ziektens aangedaan zijn. Ik kenne huishoudingen , daar de vader en kinderen
alle de zelfde ziektens, of derzelver blijkbaare tekenen draagen ; het gefiel, daar wij mede gebooren worden, kan 'er oorzaak toe geeven. , .. . Veelen zijn van gedagten, dat men in Duitschland en
Denemarken die ziekte niet kent, even als of-men aldaar niet zo wel als hier in de fleeden, wulpsch en wellustig leefde, en de venus-ziektens door de zee-vaarenden en krijgslieden in het oneindige voortplantte ! De ziekte openbaart zig zelden dan op de agt maan-,
den, en laater.tot twee of de drie jaaren toe, gelijk Boerhave wel opmerkt; edog niet om dat zij niet al te vooren plaats gehad heeft, maar zo lang het kind niet aan het zitten of gaan gebragt word, ontdekt men het niet; de bakers, de minnen letten niet op de buik, die veeltijds al dik opzwelt kort na de geboorte. Indien de ziekte als dan eerst moest beginnen, hoe
können dan de najaars koortzen, enz. oorzaaken zijn ,. daar zij dikwerf dan eerst agt maanden oud zijn, of ne- gen , wanneer die voor het eerst op hun werken kon« nen ? Dit is zeker, dat de zwakheid van de ingewanden
fcherpe vogten geeft, en dat die de longen, de klieren en andere deelen aandoen ; wanneer de kinderen daauw- worm, of zeere hoofden, of loopende ooren krijgen , blijven ze bevrijd van de fchrikkelijke toevallen dier ziekte; en om dié rede, moet men die nimmer inflaan, maar bevorderen, anders vervallenze in beenvreeters, die ik nog nimmer heb zien voortkoomen in de zulke , welke immer daauwworm, zeere hoofden, of ooren ge- had hebben, of ze moesten, gelijk veele moeders uit ver- keerde zinnelijkheid doen, door kwikmiddelen ingeflaa- gen zijn. Boerhave befchuldigt de kak/loeien in ons land in ge-
bruik, en het gaan met een naakt lighaam van ouderen; maar ik vraage, hoe zullen het burgerlijke ouders, en arme lieden maaken ? die floelen, en het gaan zonder broek is noodig tot fpaaring van het linnen, welker rein- houding zeer kostbaar is ; ik vraage, waarom hebben de boere-kinderen dan die ziekte niet meerder, dan in de fleeden, daar hunne kinderen allen zo opgetoogen wor- den? Laaten wij dan onze arme lieden dubbeld beklaagen,
hunne wooningén z'ijneng, agteraf, laag,'vogtig, zon- der dat de zon, of maan, zelfs de verfrisfende winden 'er in fpeelen ; laaten wij ze beklaagen, dat zij hunne kinderen geen verfchooning geeven können , nog voed- zel ! Laat ons befcbuldigen, berispen, en beflraffen de rijke lieden, welke uiteen verkeerd mededoogen, mal- le liefde en redeloos gedrag, hunne tedere kinderen aan flegte minnen overgeeven, in de flegtfle kamer vap hun huis opvoeden, ofwel, gelijk veelen doen, ter min be- " Hellen buitens huis, om die tedere wichten aan alle de ziektens der arme lieden bloot te ftelien, en al hun lee- ven te doen kwijnen! De kentekens zijn aan het hoofd, opzetting, vaneen-
wijking der naaden, het lang openblijven der fontanel, groote aderen die blaauw zijn, aan den hals flerke klop- K ping |
||||||||
042 ENG. ENG.
ping der halsflagaderen; aan de borst is het kortademig- BóerhaVe prijst dik-bier aan, de mom word'bier.
heid, knobbels aan de ribben , en het puntig vooruitftee- om veel voorgefchreeven, dog mijns oordeel te onrecht kendcsborstbeens, is een overtuigend teken; de buik word om dat 'er teveel voedzel in is; ik' heb zommige der dik en hard, de navel puilt uit; als zij den buik intrek- kinderen kromme beenen zien fineeren met mom. J]j ken, ziet men de rechte buikfpieren van een wijken, en moet den leezer verwijzen tot de Haarlemfche Maat- hét gedarmte tusfchcn uitpuilen; veeltijds is'er een zoort fchappije , welke omtrent de phijfique opvoeding der van koek in den buik te voelen; de boenen en armen zijn kinderen twee verhandelingen van Ballaxerd en Cam- teder, flap, en het vel ruim en rimpelig; in tegendeel per uitgegeeven hebben, welke in ieder huishouding puilen alle de geledingen geweldig uit; het hoofd is flap , dienden geleezen te worden, daar ouders hunne plicht en de rug, zij vallen in een; en de afgang is altoos ge- leeren wilden. weldigdun, groen, gekappelt en (linkende. Boerhave vraagt § 1489. eindelijk, of koude baden
In dezulke die reeds wandelen können, word de zwak- niet voordeelig zijn zouden! ik geloof van ja, en liet-
heid zo groot, dat zij van de beenen geraaken; zij wor- ke mijne meening met het gevoelen van Jer. Wain- den nog vadziger, verkiezen te leggen , en hebben dik- wright à mechani account, of the naturals &c. p,- werf een zeer heller blaauw oog, en fnug verftand. 118. en het gezach van Sanctorius ,• de -eerde wil, . De bejaarden, dat is, die van vier, vijf, zes jaaren, dat de koude baden een fpecifkq middel zijn tegens de
hebben het hoofd groot, een puntige borst, kromme Engelfche ziekte, en dat niet alleen het lighaam, maar fchenkels of dijen, ook gaan zij dikwerf waggelende en ook het hoofd ondergedompelt moet worden, p. 123. mank door de uitdrukking der halzen van de dijbeende- Ik heb niet veel gedagten van de fmeeringen , waan ren, welke nog lang kraakbeenig blijven. omtrent Boerhave de zelfde vraag doet. De eerfte tanden bederven fchielijk, ja zijn zomwij- Majow prijst aan cauterien in den nek, mijns oor-
. len reeds gecarieert eer ze voor den dag koomen; de deels können die de fcherpe vogten aftrekken; fpaan-l meesten hebben wormen uit zwakheid. fche vliegen op het hoofd, om dat te doen uitloopen, Uit dit alles blijkt, dat de ziekte beftaat in zwakheid hebben dikwerfvoordeelen toegebragt; onderwijlen zijn
der eerfte wegen, waar uit fcherpheid in het bloed, en poeders van kreeftsoogen, met bast van oran]e-fchilien, in de vaste deelen zwakheid ontftaat. rhabarber en witte vitriool uitneemende, voornaamclijk Boerhave, die de kwaal zo gaarne brengen wil op daar goed voedzel, dekzel, beweeging en fri'sfe lucht
venus ziekte, fchrijft nogthans geene kwikmiddelen voor, bij koomen. gelijk blijkt uit g 1489-; ook geneest zij- 'er niet door, ENGELSCHE ZWEET, is eene ziekte, welke flegts
even zo weinig als de been-eeters, welke mij tot nog voor een tijd in Engeland, dog verfebeidene Teizen ge- toe ongeneesfelijk toefchijnen , en iets bijzonders heb- woed heeft; volgens Willis begon zij 1585 omtrent ben; bij voorbeeld, meest al word flegts eene zijde van Augustus, en duurde tot October; evenwel had zij 1500, het hoofd tot de voeten toe aangedaan, de fcherpe vog- 1517, 1528 en 1551 gewoed, dog flegts drie, zeldzaam ten maaken etterbuilen tusfeben vel en vleescb , en doen tot zes maanden , en altoos had 'er voorgegaan eene meest de vingers, hand, enkel en fernen aan ; dog dee- zeer natte zomer ; veelmaalen ilierf 'er een-derde der ze ziekte vereischte eene omftandiger verhandeling; wij inwoonders aan; in den beginne ontkwam naauwelijks zullen tot de geneesmiddelen overgaan, en Boerhaves één uit de honderd. uitmuntende (telling g 1489. volgen. De geneezing, .De ziekte begon met verval van krachten, hoofd- I
zegt hij, word best bevordert, door ligte, drooge, en pijn, hartkloppingen, enz., welke niet ophielden, voor I niet veel aangezette fpijzen, dikwils daags, en maatig dat de zieken begonnen te zweeten-, het welke meest I gegeeven, met weinig, dog voedzaame dranken , voor- al binnen vier-en-twintig uuren gefchiedde; alle die del naamelijk bier, dat versch en dik is; met drooge en koude lucht verkoozen, flierven ; zelfs die niet zeer I warme lucht; drooge, warmeen wolle kleeding; door zorgvuldig onder de dekens bleeven , het uitfteeken van I te flaapen op bedden van verwarmende kruiden, en bo- een hand of voet tot verkoeling , was doodeüjk ; ooä I ven in het huis, op plankc vloeren; door gedraagen, ge- verviel men tot twee, drie reizen in dezelfde ziekte.» fchud , en in een-wagentje gereeden te worden, over Freind handelt'er zeer naauwkeurig over Torn. 2.^.333. I deftraaten; door wrijving, met drooge wolle doeken , zeggende, dat' zij begonnen is 1483 in het leger van ■ mét verwarmende rookzels, vooral langs den rug en Hendrik de VIL, en telkens zomers 1485, 1506,1 buik; met fpaanfche vliegen aan te leggen, door braak- 1517 en 1528. ten vierdemaalen wanneer de zieken» middelen met voorzigtigheid gegeeven; zagte purgatien,* binnen zes .uuren (Kerven; het leeven zelf van Hendrik I door gebruik van verfterkende middelen, die tegens de ds VUL liep groot gevaar, en 'erilierven veele zijne? E fcheuvbuit goed zijn , en diergelijke gedistilleerde gees- hovelingen; 1529 he^ft het eens in Nederland en Duitsch- [ ten, als van lepelblad, enz. land gewoed ; eindelijk 1551 weder in Engeland," hij ! Boerhaves gencezing koomt alleen den rijken te pas- noemt deezen zweet, eene pest-ziekte van eenen dag.
fe, en zonder ds middelen van hem voorgefchreeven, De ziekte was gepaart met ongeloofelijke hitte en geneest men nimmer die ziekte; beklaagelijke ouders , dorst, benaauwtheid , hoofdpijn en ijlhoofdigheid; hier inzonderheid van onze fteeden , welkers armoede niet op volgde zwakheiden flaapcrigheid, eene fnelle pols, I alleen uw leeven onlijdelijk maakt, maar ook uw hart en benaauwde zo wel als fchielijke ademhaaling; kin- I doet bezwijken, om de gecluurige en hulpelooze fmèrt deren, oude lieden, en armen wierden 'er minst van I uwer kinderen! 'aangetast; de vreemdelingen, in Engeland hun verblijf De Magiftraaten behoorden te zorgen, dat de fteeden houdende, wierden niet aangedaan ; en die Eugelfclien I
niet te digt bebouwd, en de tuinen agter de huizen die over zee gingen, om het gevaar te ontwijken, ftier' I niet weg genoomen wierden, door de meer vermoogen- ven'er aan in vreemde gewesten, den; daar behoorde openc plaatzen te zijn voor de kin- De Genceshcercn verzet door de vreemdheid en fpC>' I
deren om te fpcelcn; de lucht doet meer dan alle ge- heid dier ziekte, hebben geleert; dat zij best beha11' I neesmiddelcn ! ds'i I |
||||
f
|
||||||||||||
ENS.
|
||||||||||||
ENG.-ENK. ENS.
|
||||||||||||
«43
|
||||||||||||
ken, of de lighaamen te vernieuwen, waar aan M.
BoijLE, hoe geneigt hij ook was om aan chijmifche dingen te twijifelen, egter geloof fchijnt gegeeven te hebben, maar waar omtrent wij hedendaags in tegendeel onze ongeloovigheid zo verre hebben laaten gaan, dat die misfehien alzo min verftandig is, als het blinde ver- trouwen der Philofophen. ENS MARTIS; Flores falisammoniaci martiati ; ijzer*
agtige f al ammoniaks-bloemen; zijn niets anders dan met ijzerdeeltjes bezwangert ammoniak-zout ; om dit te maa- ken gefchied als volgt. Neemt een deel ijzer-vijlzel en twee deelen gepoederd
ammoniak-zout, mengt het onder malkander, doet het in een plat aarden vat, bevogtigt het met een weinig water, en zet het eenige dagen in de kelder: Daar na doet deeze papagtige ftofFe in een groote aarden of gla- zen niet al te hooge kolf, dekt ze met een helm en lu- teert het; maakt 'er dan eerst een zagt vuur onder, zo lange tot dat 't phlegma met het daar mede losgegaane weinige vlugge urijnagtige zout over gedistilleert en het mengzel in de kolf droog geworden ïs : Daar na ver- meerdert't vuur allengskens bij trappen, zo Lullen de hloemen zig geduurig meer en meer opheffen , waar mede men aanhoud tot dat'ermet'tfteikfte vuur zig niets meer opheft : Wanneer dan de vaten koud geworden en de voegen los gemaakt zijn, zal men oranje - verwige bloe- men of 't ens mattis aan de helm vinden, die men in een wel geflootene vies bewaart. Men kan de bloemen met het in de kolf te ruggebleve-
ne van nieuws onder elkander wrijven en dan defublima- tie als vooren herhaalen, gelijk zominige doen ; waar door de bloemen dikwils wat roodagtiger en met meer ijzer-deeltjes bezwangert worden ; dog dit is juist niet nodig. Deeze bloemen worden van anderen, in plaats van ijzer-
vijlzel, ook met andere bijvoegzeis, die ijzerdeclcnbe- vatten, bereid, als met bloed-fleen Çiœmatites'), ijzer- vitriool, doode kop van ijzer-vitriool, adflringerende ijfer-faffraitn, of met zeilfleen, dog de daar uit voort- koomende flores of bloemen zijn alle van eenerlei aart en hoedanigheid. Dezelve hebben een zeer doordringende, verdunnende, openende en zweetdrijvende kragt, openen de verfiop- pingen der ingewanden, en worden zeer gep |