l>ùutt
|
||||||||||
FAISANT.
|
||||||||||
Ji.J&.trtr Jcl.
|
||||||||||
FONTEIN.
|
||||||||||
•'2).%utiiï>&ó
|
||||||||||||||||
c>bu-" s<9?4
|
||||||||||||||||
A LG EM EEN
HUISHOUDELIJK-, NATUUR-, ZEDEKUNDIG- en KONST-
|
||||||||||||||||
wo
|
||||||||||||||||
Vervattende veels middelen om zijn
|
||||||||||||||||
G O E D TE V ER M EER D EREN,
EN Z IJ N E '
GEZONDHEID TE BEHOUDEN,
Met verfcheidene wisfe en beproefde Middelen voor een groot getal van Ziekten:; en fchoone Geheimen,
om tot een hoogen en gelukkigen ouderdom te geraaken. Een menigte van manieren, om LAMMEREN, SCHAAPEN, KOEIJEN, PAARDEN, MUIL-EZELS,
HOENDEREN, DUIVEN. HONING-BIJEN, ZIJDE-WÖRMEN te kweeken,
voeden, geneezen, en winst te doen met die Dieren.
Eene Natuurkundige Befchrijving van HUISHOUDELIJK- en WILD.GEDIERTE, VOGELEN en
VISSCHEN, en de middelen om dezelve te jaagen en te vangen. Een groot aantal van geheimen in den TUINBOUW, KRUIDKUNDE, AKKERBOUW, LAND»
BOUW, WIJNGAARD- en BOOMGAARDBOUW; gelijk ook de kennisfe van VREEMDE
GEWASSEN, en haare EIGENAARTIGE KRACHTEN, enz.
Met de voordeden van het DISTILLEEREN, VERWEN, ZEEPZIEDEN, STIJFSELMAAKEN,
SCHILDEREN met Water- en Olie-verf; het maaken van BAAIJEN en STOFFEN
voor deeze en andere Landen; van TURF, STEEN, enz.
Al het geen een bekwaame HUISHOUDSTER dient te weeten ; als het bereiden van allerlei zoon van
SPIJZEN, DRANKEN. GEBAKKEN, CONFITUUREN; het inmaaken van
GROENTENS voor de Winter, enz.
Om CHITSEN en KANTEN in 't nieuw te wasfchen, enz.
Wat er in de SLACHTTIJD moet verricht worden. Het bereiden van MEED, CIJDER, AAL-
BESIEN-WIJN, RATAFIA, veelerlei zoorten van LIQUEURS, enz. De middelen , waar van zich KOOPLIEDEN bedienen, om grooten Handelte drijven.
Een korte fchets van de meeste KUNSTEN, WEETENSCHAPPEN en HANDWERKEN.
Voorts alles, wat HANDWERKSLIEDEN, TUINIERS, WIJNGAARDENIERS, KOOPLIEDEN,
WINKELIERS, BANKIERS , COMMISSARISSEN, OVERHEEDEN, OFFICIERS van't
Gerecht, EDELLIEDEN, GEESTELIJKEN en andere Luiden van aanzien, inde
eerfte Bedieningen doen moeten, om zig weivaarende te maaken.
D^ O O R
M. NO E L C H O M E L.
Tweede Druk geheel verbetert, en meer als de hel/te vermeerdert door
J. A. de C H A L M O. T, enz.
TWEEDE D E R L>
Verrijkt met Kunstplaaten.
|
||||||||||||||||
g«
|
||||||||||||||||
Ti. LETDEN' bij JOH. le MAIR, en te LEEUWARDENb\) j. A.ot CHALMOT.
MDCCLXXVIII. |
||||||||||||||||
;
|
||||||||||||||||
DESTILLEERHST&.
|
||||||||||||||||||||
HAAS.
|
||||||||||||||||||||
TLiaà J.S.
|
||||||||||||||||||||
g Sß^^yr^%
|
||||||||||||||||||||
-'.....Câ?"
|
||||||||||||||||||||
mm^äämem&Mß^
|
||||||||||||||||||||
"""" m '■•"■■ ■"..........I!l~"^ -U JJiämen .
|
||||||||||||||||||||
;-.~.n;,7; ■;;: — z-czzz—z.
|
||||||||||||||||||||
_£ W<tf-
|
||||||||||||||||||||
J-T^- JiaAker dct. et/culp. 274z.
|
||||||||||||||||||||
HOEN".
|
||||||||||||||||||||
.: '.' * • ...is.
|
||||||||||||||||||||
■ ■
|
||||||||||||||||||||
HUISHOUDELIJK
DEI
|
||||||||||||||||||||
TWEEDE
|
||||||||||||||||||||
D E
|
||||||||||||||||||||
L.
|
||||||||||||||||||||
E.
AU D'ARQUEBUSADE ; Wond'- water ;
in 't latijn Aqua vulneraria. Om dit water ie bereiden, zo neemt van de volgende krui- den alle versch , falie , agrimonie, betonie , |
||||||||||||||||||||
loog vervolgens filtreeren en het gefiltreerde vogt uit-
dampen , om het zout te verkrijgen, dat men in het ge- distilleerde water moet fmelten. Men kan in plaats van wijn ook wel brandewijn nee-
men , dog dan dient het beter in verouderde gezweeren, en om wild vleesch weg te neemen, dan in verfche won- den. Dit water is zeer dierXlig om gefchootene en andere
wonden te geneezen : Wanneer men zig daar van wil bedienen, maakt men een weinig daar van lauw-warm , men zuivert 'er de wonde mede, of zo de wonde diep is, fpuit men het 'er in, dan legt men 'er een compres, daar in natgemaakt, op, zonder wiek of plukzel, 'en vervolgens het vasthoudende verband daar omheen. In- dien de kwetzuur tot in de voornaamfte holligheden door- gaat , laat men 'er den Lijder een half wijnglas vol van drin- ken , en dekt hem wel toe, omtezweeten, dat vaneene goede uitwerking is. Dit water ftilt ook kragtig hetbloed- braaken enhloedfpouwen. Heeft iemand eene verzweering inwendig, zo laat men
den Lijder negen dagen agter een de hoogte van drie vin- gerbreed in een glas gebruiken , waar in men elke reis het flijm fmelt, dat men van 20 of 25 pisfebedden met wijn bereid heeft. Dit water wel warm gemaakt, als dan doeken daarin
bevogtigt en op de gewrigten gelegt, ftilt zeer de pijnen der jigt en podagra. Een glasjen van dit water aan de vrouwen gegeeven,
die in den arbeid zitten, bevordert de ween, drijft ook de nageboorte af. EAU de BARBADES. Om dit aangenaame water
te maaken, bereid men zulks als volgt: Neemt ia beste verfche citroenen-, fchilt ze zeer dunt-
jes af, doet de fchillen in een kolf, met twee handvol leliën van daal en en hondert druppels Italiaanfche ber- gamot-olie ; giet 'er vijf pinten beste brandewijn op en laat het te zaamen drie dagen trekken ; vervolgens distil- leert het zagtjes, tot dat 'er omtrent tweederde van de A ; geest |
||||||||||||||||||||
E
|
||||||||||||||||||||
aS
|
||||||||||||||||||||
graote weegbree , kruifemunte ,fcabivfe, eeren-
prijs, duifendblad, -kervel, finnauw , wintergroen, fcor- dium, bijvoet, marjoleine, St. Janskruid, roofen , fpeen- kruid, taraxkum, hondjes-draf, waldmeesler, ijfop, fa- nikel , alsfem, duifend-guldenkruid,. kleine maagdelie- ven, bugula , walwortel, lange holwortel, van elks een handvol. Snijd deeze kruiden klein en ftoot ze een weinig in
een fteenen vijzel, doet ze dan in een kolf en giet 'er zes pinten beste oude witte Franfche-wijn op, en laat het drie dagen ftaan trekken , daar na distilleert het zagtjes door een helm op ruim de helft, en bewaart het overgehaalde in wel geflootene vlesfen. ■ Andere manier om Eau d' Arquebufade te maaken.
Neemt falie drie handvol, bijvoet, betonie , fanikel,
kleine maagdelieven, heidens wondkruid, groote weegbree, agrimonie, ijzerkruid, duivekervel, alsfem, venkel, de bladen en wortelen van wal wortel van elks twee hand- vol ; St. Janskruid, lange holwortel, fmeerwortel, vàn elks een handvol. Alle deeze planten klein gefneeden en in een fteene
vijzel wat geftampt zijnde, doet ze in een kolf en giet 'er beste oude witte Franfche wijn op, zo, veel dat de kruiden daar mede bedekc zijn , als men 'er met de hand op drukt, laat het een paar dagen ftaan trekken en dis- tilleert 't dan in het marien-bad tot op ruim de helft, of tot dat het overkomende begint fmaakeloos te worden ; doet dan het gedistilleerde water in glafen vlesfen wel geflooten, en zet ze veertig dagen lang over dag in de zon, tnaar 's nagts binnen huis, zo zal het zeer krag- tig worden ; en om dit water nog beter te hebben, moet men na het distilleeren het overfchot van de krui- den droogen,' dan verbranden, de asch uitloogen, de // Deel, |
||||||||||||||||||||
5J* EAU.
geest overgekomen is ; daar na neemt helder water', zo
veel als.'er overgehaalde geest is, doet het in een koo- pere kasferol en laat 'er een pond beste witte broodzuiker in fmelten ; kookt het dan over een koolen-vuur zo lang tot dat het niet meerfchuimt, de fchuim geduurig met een fchuim-fpaan 'er afneemende; laat het dan koud worden, en giet den overgehaalden geest daar bij, ver- volgens het wel door elkander geroert hebbende, laat het door een vloeipapier lekken ; ten laatlten het door- gelekte in vlesfen gedaan hebbende, werpt in ieder vies twee of drie oranje - blocfems en bewaart het wel toe- geflooten ; is een zeer aangenaame drank, die het hart en de levensgeesten verkwikt en verflerkt. Op diergelijke wijze kan men ook bereiden Eau de
eanelle, de citron, d'orange, d'angelique, de filletie, de carve ; deeze twee laatste uit 't zaad , en meer an- dere; dog welke alle eigentlijk zogenaamde liqueurs zijn3 waar van men op 't artijkel LIQUEUR en R0S3O- LIS meer nazien kan. EAU de CARMES , in 't Iatijn Aqua melisfis magis-
tralis. Dit word op verfcheiderhande wijzen gemaakt, als Neemt gemeene witte zuiker, een pond, finelt dezel-
ve in zes pond water en giet bet dan op vier handvol verfche of in de fchaduwe zagt gedroogde melisfe, maar het vat moet niet geheel vol zijn; laat 't dan wat warm wordenen daar na weer verkoelen, zo dat men de warm- te nauwelijks aan het glas met de hand kan befpeuren , als dan doet 'er eenige lepelsvol verfche bier-gist in, en laat het op een maatig warme plaats Haan, bij voor- beeld's winters in de kamer daar men vuur (lookt, en 's zomers in een ander vertrek, zo zal het beginnen te gisten en 'er een vliesjemet fchuim boven op komen; wanneer dan de gisting gcëindigt is en de waterblaasjes zakken, dat ongeveer binnen driemaal 24. uuren gefchied, zo distilleert het; met de distillatie zo lang vooitvaaren- de, als 'erolieagtige flreepen zig in de helm vertoonen; zo verkrijgt men een geest, die diergelijke reuk, fmaak en kragt bevat, als het kruid zelfs daar't uit gedistilleert is; en als deeze geest eenigen tijd geftaan heeft, of dat men hem over versch kruid herdistilleert,. word hij nog kragtiger. Op deeze wijze kan men ook geest van falie, Hruife-munt, fevenboom , enz» bereiden. Andere manier om Eau de Cannes te maaken.
Zommige vervaardigen dit Melisfe-water aldus : Neemt verfche Turkfçhe melisfe, tien handvol ; ge- droogde citroen-fchil, vier oneen , muscatenoot en corian- üer-ziad, van elks een once; caneel en kruidnagels, van elks drie drachma; brandewijn, drie pinten ; franfche wijn, anderhalf pint; Iaat dit, de fpecien grofies klein gemaakt zijnde, zaamen drie dagen lang digereeren, of op een maatig wanne plaats trekken , en distil- leert het dan tot op ruim de helft over. Nog anders.
Neemt verfche melisfe, vier handvol;- gedroogde ci- troenfchil, twee oneen ; muscaatenoot en cori and er-zaad,_ van.elks een once; beste caneel en kruidnagels, van elks een lood; beste brandewijn, drie pinten ; witte oude wijn, een pint; deeze fpecien klein gemaakt zijnde, laat ze op de brandewijn en wijn drie dagen lang trekken, en distilleert het dan langzaam tot op ruim de helft over ; doet vervolgens op dit overgehaalde de helft van de bo- vengemelde fpecien of ingrediënten met het uitgeperste |
||||||
EAU.
zap, dat in de kolf overgebleeven is, en herdistillee^f.
het over. Deeze Eaux de Carmes zijn zeer hart-, hooft- en maag-
vermerkende ; dienftig in flauwtens , ontfteltenis, duize- ling des hoofts , droefgeestigeid, beroerte, verftopte maandftonden, enz. Men neemt 'er een,. twee of meer lepelsvol van in, naarde omftandigheden, met eenig an- der vogt, als water, wijn oïbier vermengt. EAU de la REINE; of Hongarisch Water; in't Ia-
tijn Aqua Regince Hungaria. Dit beroemde Watet word ook op verfcheiderhande wijze bereid. Men kan het zelve uit de toppen met de bloemen van
roofemarijn op dezelfde wijze, door fermentatie of gis- ting distilleeren als boven van het eerfte Eau de Carmes gezegt is ; en aldus verkrijgt men den veritabelen geest, of het regte Eau de la Reine, dat zeer kragtig is. Anders- word het op de volgende wijze bereid. Andere manier om Eau de la Reine te distilleeren.
Neemt verfche toppen van roofemarijn met de bloemen^
zo veel als't nodig is om een kolf daar mede half vol ta. vullen, giet 'er dan brandewijn op, tot dat de kolf toe twee-derde toe vol is; laathct dan, wel geflooten, twee. of drie dagen lang digereeren of warm trekken ; als dan- distilleert 'er ongeveer twee derde van over.,- en be* waart het.. Nog anders.
Neemt verfche bloemen of de toppen met de bloemea-
van roofemarijn, alleen twee pond ; of beeter met ver« fche lavendel-bloemen, van elks een pond ; gerectificeerde- brandewijn, drie pond ; distilleert het uit een kolf bijna tot op 't drooge; daar na giet het overgehaalde weer op een pond verfche bloemen van roofemarijn, en doet 'ec nog een half pond gere£tificeerde brandewijn bij, als me- de het uitgeperste vogt der bloemen, dat na de distillee- ring in de kolf te rug gebleven is , en herdistilleert het niet geheel af, zo zultge een zeergoed Eau de la Rein&- verkrijgen. Wil men het Eau de la Reine groeriagtig hebben,
voor de aangenaamheid van het gezigt, zo legt me» boven in de rand van de helm. eenige verfche groene bladen van roofemarijn, eer men de helm toe doet, zo> zal het onder 't distilleeren uit den groenen overkomen ; 't welke geen onaardig nog zeer bekent kunstje is. Het Eau de la Reine is dienstig tegen ziektens die uit-
koude, waterige enflijmige vogten voortkomen, voorna- melijk die in 't hooft en moeder geleegen zijn ; het ver« fterkt 't hooft, de herzenen,. zenuwen, maag en moe- der; en dient in flauwtens, hoofdpijn, duizeling , beroer- te, lammigheid, kramp, jigt, enz. Men gebruikt heft inwendig van een tot twee lepels vol of toreen drachma, met eenig ander vogt vermengt ; en uitwendig om daar me- de te wasfehen en aan te ruiken, enz. EAU de LAVANDE; Lavendel-geest; in 't Iatijn-
Spiritus Lavendulœ. Om deeze te bereiden, neemt verfche Lavendcl-Moe-
men, twee oricen, ofdrie lood gedroogde dito bloemen; en brandewijn twee pinten ;. doet het zamen in een kolf* en laat het drie dagen ftaan te trekken, als dan distilleert het langzaam tot op ruim de helft; zo heeft men 't Eau de Lavande, of de Lavendel-geest. Maar om deezen geest kragtiger te hebben; zo zijgt al
het in de kolf te rug gebleven vogt door, en perst de af- getrokken bloemen uit, die men daarna wegwerpt; doet bij dit vogt nog een half pint verfche brandewijn, met. een
|
||||||
EAU.
|
|||||||||
EBB. m
|
|||||||||
«en once verfche of anderhalf lood drooge layindel-bloemtn;
«n distilleert het tot op ruim de helft, bewaart dit afzon- derlijk, als een kn-gtige Lavendel geest ; distilleert dan Ijet overige verder tot op de hilft en bewaart het onder de naam van Eau de Lavande of Lavendel-water. Dit Eau de -Lavande is goed om de herzenen en ze-
nuwen te verfterken, en dus zeer dienftig in beroerte, lammigheid , flaapzugt, vallende-ziekte en zinkingen enz. Men gebruikt het uit en inwendig als het voorige. andere manier van een zaamengefield Eau de Lavande,
Neemt verfche lavendel - bloemen, een pond ,• roojema-
rijn-bloemen, een half pond ,• de buitenfte fchil van ei- troenen of limoenen, anderhalf once; beste brandewijn, zeven pond of drie en een tweede mingelen ; distilleert dit alles uit een kolf in het marienbad tot droog wordens toe. Laat dan in de overgehaalde geest drie dagen lang
ftaan trekken, caneel, anderhalf once; kruidnagels en cubeben, van elks een iialve once; geraspt rood'fandel- hout, een once ,• zijgt het daar na door en bewaart het. Dit is een aangenaam en kragtig Eau de Lavande, dat niet alleen in bovengemelde ziektens maar ook in de maag-gebrekens, verftopte Honden , enz. heel nuttig is: Het verfterkt't hooft, hart, en ingewanden; men gebruikt daar van inwendig een lepel vol, met iets ver- mengt, en uitwendig om ^er mede te wasfcheti. Merkt, als men geen bloemen genoeg heeft van de la-
vendel en roofemarijn, kan men 'er wat bladen van die planten mede bij neemen. EAU de LUCE, is een melkagtig, zeer vlug, en
Beer doordringend vogt, welke gemaakt word door ver- eeniging van de vlugge geestvan/«/ ammoniac, meteen Jxlein weinig olie van Carabé of barnfleen. Een Apotheeker Du Balen te Parijs heeft hier van
langen tijd alleen het geheim bezeeten, en de nieuws- gierigheid van alle de Scheikunstenaaren gaande gemaakt; "Seelen nogthans hebben dit middel verkeerdelijk verward roet een ander vlug vogt van eene blauwe koleur, welke mede te Parijs onder den naam van zekeren Biabant- Ifchen Apotheeker Luce veel gerügt gemaakt heefr. Het grootst geheim legt hier in, om een middel te
Vinden, welke de olie van barnfleen of Carabé vereen igt met den geest van fal ammoniak. De Heer Machi heeft :aig bedient van de geest van brandewijn, om dit uit te werken ; dog het kan eenvoudiger gefchieden. Zie daar hoe het gemaakt word : Doet in een crijstal-
ie flesje eenige druppelen van witte olie van barnfleen, wel overgehaald, giet daar op eene dubbelde veelheid van goede vlugge geest van fal ammoniak , fluit 'tvles- je wel toe met zijn glafe ftop, draagt het eenige dagen in uw zak, hoe warmer hoe beter, en het grootfte ge- deelte van de olie zal zig ontbinden; doet 'er dan nog ■eens zo veel vlugge geest bij, en wanneer gij het vlesje nog zo veele dagen als de voorige reize gedraagen hebt, *al al de olie gemengt zijn met het vlugge alkalisch zout, onder de gedaante en dikte van heldere melk-, dog van geelagtige koleur. Dit mengzel is eigentlijk niet anders fan een zoort van zeep, welke in een welgeflooten vles- je bewaart moet worden ; vooral moet men zorgen van «iet meer dan drie of vier droppen van de barnfleen-olie tenens te mengen, of de toebereiding gelukt niet. urn nu het Eau de Luce op de wijze van de Heer
«ETHEDERvan Bourdeaux te maaken, behoort men ^egts eenige droppen Tan de gemelde leep te gieten op |
ie vlugge gtistvanfäl ammottiak, die wel toebereid is;
men doet 'er meerder of minder bij naar maaten der melk- koleur, en barnfteen-reuk, welke men begeert. De Heer Machi maakt dit water als volgt: Hij neemt
een-vierde lood olie van barnfleen, die zeer wit is, doet die oplosfen in eene genoegzaame veelheid, ten minftea. twee oneen geest van brandewijn, < maakende vervolgens gebruik van deeze brandewijn, om de geest van fal am- moniak te maaken ; dit toebereidzel is van dienst om do vlugge geest van ammoniac, die met levendige kalk ge- maakt is, zeer blank te houden, en voor verandering te bewaaren ; in tegendeel, hij zal altoos melk-wit blijven, en geen zctzel geeven, maar goed gevonden worden. Eenige droppen van het eerfte vogt gemengt met de
vlugge geest van fal ammoniac zijn genoeg, de veelheid echfcr fchaad niet; de vogt word 'er alleenlijk dikker e« witter door, even als goede koe-melk, en zonder dat 'et ooit eenige drabbigheid bijkoomt. Het Eau de Luce heeft geen meerder kragt, nog
deugd dan de vlugge geest van het ammoniakzout, zo wel in- als uitwendig ; de kleine veelheid immers van de olie van barnfleen, welke 'er onder koomt, kan geea merkelijk verfchil maaken in zo kragtig eenen geest, als die van bet fal ammoniak. EBBE en VLOED. Over dit zonderling verfchijnzel
hebben de Schrijvers der DiQ. Encyclopédique in hec jaar 1756. Tom. VI. uitmuntend gehandelt , en in on- ze moedertaal heeft de groote Pbüofooph en Starrekun- dige J. Lulofs , welkers ontijdig verlies het Leidsch Atheen met zo veel regt betreurt, in zijne Inleiding tot eene Natuur- en Wisktmdige Befchouwing des Aardkloots, in den jaare 1750 hier over geen minder roem behaalt; wij zullen hem zo veel moogelijk volgen, en alleen ag- ter wege laaten het geene minder tot het oogmerk vandit Woordenboek fchijnt te behooren. Ebbe en Vloed word genoemt de beweeging, waaraan
de zeen in den tijd van ruim 24 uuren tweemaal onder- hevig zijn, loopende tweemaal van de ftranden af, en vloeijende 'er beurtelings twee maaien naar toe; men noemt deeze vervvisfelingen de Getijen. Omtrent de Getijen neemt men in het algemeen waar.
r. Dat de zee in den tijd, die'er verloopt tusfehen hes
tijdftip, waar in de maan onder een middag-cirkel is, en tusfehen dat tijdftip waar in zij tot dien zelfden middag- cirkel wederkeert, dat is in omtrent 24 uuren en 50mi- nuten volgens Lulofs twee maal ebt en vloeit, en vol- gens de Schrijvers der Encijclop. twee maal in 24 uure» 49 minuten. 2. Als het heden op een bepaalt uur ebt, of vloeit,
zal het morgen op dezelfde plaats omtrent 50 minuten las- ter ebben of vloeijen. 3. Dat de getijen altoos grooter zijn, als de maa»
het naaste bij de aarde is, en kleiner als de maan hec verfte van ons af ftaat. 4. Dat deeze beweegingen grooter zijn ten tijde der
nieuwe of volle maan, en kleiner ten tijde van het eerfte en laatfte kwartier. 5. Dat de getijen het grootfte zijn als de maan te ge-
lijk met de zon het naast bij de evennagtlijn zig bevind, dat is ten tijde der nieuwe en volle maan, die omtrenc de nagteveningen voorvalt. 6. Dat het hooge water aan de Oosterfche rheeden eer-
der plaats heeft, dan aan de Westerfche. 7. Dat de wateren tusfehen de keerkringen van hes
oosten naar het westen vloeijen. A a f. Dat
|
||||||||
EBB-
|
||||||||||||||
EBB.
Stel a, l. c, d de aarde, C het middelpunt, en van
A B D E de oppervlakte der zee; de maan zij in haar middel-afiland in M. Vermits nu het water naar de maan tracht te naderen,
gelijk de maan tot haar het zelfde zoekt te doen, zo moet de kracht, waar mede het water naar het middel- punt der aarde tracht te naderen , voor een gedeelte ver- nietigt worden ; en wel op deeze wijze. De aarde behelst 40 maal meer ftoffe dan de maan ,
en haar middelpunt is bijna 60 maaien nader bij de zee, dari bij het middelpunt der maane, zo móet het water oprijzen uit D naar e, als nader bij de maan dan B en E, en dan het middel- en tefFen zwaartens punt C. Hier uit volgt, dat de wateren niet in evenwigt kön-
nen zijn, ten zij de hoogte in B en E kleiner is dan in D; dewijl nu 't geene de pijlaar c D van zijne zwaarte verlooren heeft, door de werking der maan , moet her- fielt worden door eene grooter hoogte, moet het water in D oprijzen. Om dezelfde rede moet het ook oprijzen in A ,. want
A is een halve aardkloots middellijn verder van de maan; dan het middelpunt G ; derhalven beeft het water in A min- der neiging om tot de maan te naderen, dan C, en veel minder dan het water in D ; dewijl nu de neiging van het ftip A naar de maan in dit geval naar dezelfde kant werkt, met deszelfs neiging naar het middelpunt der aarde ; zo dat doordien de neiging naar de maan vermindert word , ook de neiging naar het middelpunt der aarde moet klei- ner worden; zo dat bet water in A, als agtergelaate» word in A a ; waarom het als fpecifik ligter in evenwigt moet ftaan met een kleiner colom B b, en E d ; het wel- ke verder bij Desagulier kan onderzogt worden. Indien de aarde niet om haar as draaide, en de maan
fteeds boven een en het zelfde ftip van den aardkloot bleef ftaan, bij voorbeeld boven D zoude men altoos in D en A hoog, en in B en C laag water hebben, en het water zoude eene Elliptifche gedaante houden, E ƒ B e : Maar dewijl de maan, zo wel wegens haare voort- gaande beweeging in haaren maandelijkfchen weg, en wegens de omwenteling des aardkloots om zijnen as in den tijd van bijna 24 uuren en 50 minuten tot den zelf- den middag-cirkel ivederkeert, waar van zij was afge- weeken, zo koomt zij van tijd tot tijd boven anderen, en wederom boven andere deelen van de zee te ftaan, derhalven moet het water onder ieder middag-cirkel in den tijd van 24 uuren en omtrent 50 minnten tweemaal oprijzen, dat is als de maan onder dien middag-cirkel is , het zij boven of beneden de gezigt-cinder, en tweemaal nederzakken, naamelijk als de maan 90 graaden van den middag cirkel af is. Het ftip D dat nu regt onder de maan is, zal na ver-
loop van 6 uuren door de omwenteling des aardkloots van het westen naar bet oosten in B zijn , zo dat men op dien tijd daar ter plaatze laag water zal hebben ; zes uur daar na is het in A, daar bet weder oprijst, en na zes uur in E, alwaar het wederom gezakt is ; en einde- lijk keert het ftip D. tot zijne voorige plaatze. Dog de maan koomt ieder dag bijna 50 minuten laater
onder den middag-cirkel van een bepaalde plaats, dan daags te vooren; derhalven vind het ftip D , als het na verloop van 24 uuren in zijn voorgaande ftand ten op- zigte der zonne gekoomen is , de maan niet op dezelfde plaats ; maar moet nog omtrent 50 minuten voortgaan, om dezelve onder haar middag-cirkel te zien; zodat bet punt D omtrent 50. minuten laater oprijst tot in e. .. Indien.
|
||||||||||||||
572
|
||||||||||||||
8. Dat onder dé'heete lugtftreeken, het hooge water
ter gelijker tijd invalt op die plaatzen die onder dezelfde middaglijn zijn; daar in tegendeel onder de getemperde het eerder aan eene digtere, dan. grootere lengte voor- valt; en op een afftand van 65 graaden breedte geheel geen vloed bemerkt word. Vermits deeze getijen zo geregeld van de maans ver-
wisfelingen, en derzelver ftand tot deezen afhangen, zal men in geen twijffel trekken , of die twee bemellieh- ten zijn 'er de oorzaaken van, en wel inzonderheid de maan, welker loop zij geregeld volgen. . Wij zullen geen tijd flijten met aan te toonen, dat Plinius , Galilaeus en Kepler reeds de maan en de zon als oorzaak daar van begroet hebben ; maar aanmer- ken , dat inzonderheid Descartes een geestig uitlegger geworden is van dit verfchijnzel ; daar na heeft New- ton, die de draaikolken van Descartes verwierp, het uit de zwaartens-kracht der maane op de aarde, of aan- trekkingskracht-uitgelegt; wijders verdienen zeer aange- preezen te worden de Heeren Bernoulli , Euler, Desagulier, Buffon en Belidor. Het is eene beweezene waarheid, dat de geheelc Aard-
kloot zwaar is op de maan, dat is tot de maan zoekt te naderen, dog dewijl beide deeze lighaamen door een middelpunt vliedende kragt worden voortgedreeven , ziet men geene uitwerking van deezen , maar wel van het water, om dat die, of fchoon werkende door zijne zwaar- te op het center der aarde, beweeglijk is. |
||||||||||||||
B
|
||||||||||||||
V.:. H
: ■ ' ,!
|
||||||||||||||
EBB.
|
||||||||||||||||||
EBB. • 573
|
||||||||||||||||||
Y„4ipn het waar was dat de lange as van het Iangwer- Wij (tellen onzen leezer bekend te zijn, dat de zon
lUUlC"_r ,- r. - J__» J„ m„«„ „:nrr nol.'.'lr mr.' ïr. Ja fl !„ J„ „-:„.._____J__U:: J„ ___J_ Ik J___________.•_.__J___
|
||||||||||||||||||
cis ronTi? B>e door de maan ging, gelijk wij in de fi- in de"winter nader bij de aarde is dan op éenige andere
|
||||||||||||||||||
cuur geftelt hebben , zo zoude het water bij ons in e de
|
tijden van het jaar, en derhalven zoude de zon,, zo zij
alleen het water deed oprijzen, de grootfte getijen ver- oorzaaken een weinig na den Winterferien zonneftand ; of in het algemeen als zij zig ophoud in de zuidelijke hemeltekenen, . , Dog als men de werking der maan in taar middel-af-
ftand op haar zelf befchouwt, moet zij de grootfte ge- tijen veroorzaaken op dien tijd, waar in zij zig omtrent de evennagtlijn onthoud, en teffens nieuw of vol is ; dewijl nu de zon in den winter de grootfte kragt oefFent, zo zijn de getijen in de winterfche volle en nieuwe maa- nen een weinig grooter, en in de winterfche kwartieren een weinig kleinerer dan in de zomerfchen ; en om de- zelfde redenen vallen de grootfte fpringtijden niet altijd voor op den tijd der nagteveningen, maar veeltijds een weinig voor de nagtevening in de lente, en een weinig, na de nagtevening in den herfst; dog dewijl de loopkring der maan geduurig van ftand en gedaante verandert, en, daarenboven de nieuwe en volle maanen niet even nabij- de nagteveningen voorvallen, zo volgt dat men iederj jaar niet juist dezelfde verfchijnzels hier omtrent moet waarneemen. Dewijl de maan zomtijds nader bij de aarde, zomtijds
verder daar van afwijkt, zo moet haare werking zeer verfchillende zijn; als bij voorbeeld, wanneer zij ten tij- de van de nieuwe maan naaste bij ons is, ftaat zij na 15 dagen het verfte van ons af, en derhalven moeten de fpringtijen die onmiddelijk op malkander volgen, van elkander in groote verfchillen. De Heeren Newton en Bernoulli hebben wijders»
beweezen , dat het water in eene bepaalde plaats tot de grootfte hoogte oprijst, als de maan omtrent drie uuren te vooren door- den middag cirkel van die plaats gegaan is, zo lang de maan aan dezelfde kant van de evennagfc- lijn met die plaats is ; dog als de plaats aan den eenen, en de maan aan den anderen kant van den evennagtlijn is, rijst het water dagelijks tot de grootfte hoogte op, als de maan drie uuren te vooren- door den tegenover- |
|||||||||||||||||
Irootfte hoogte hebben, als de maan onder onze middag-
cirkel was, of in het overgeftelt punt/; maar het tegen- ceftelde is waar, het is hoog water als de maan reeds f of 3 uuren te vooren door den middag-cirkel gegaan is • het welke veroorzaakt word door de omwenteling van den aardkloot om zijn as, waar door het water geduurig van het westen naar het oosten word voortgefleept. Indien wij dit toepasfen op de zonne, moet het zelf-
de plaats hebben, en Ebbe en Vloed zoude tweemaal in 24 uuren voorvallen -, al was 'er geen maan. De beweegingen nu welke beide zon en maan veroor-
zaaken, können niet afzonderlijk befpeurt worden, dog om dat het verfchil omtrent so minuten groot is, zo moet de werking der zonne ieder dag verfchillende zijn, minder of meerder naar maate deeze twee lighaamen te gelijk werken, of tegen elkander ftrijden. Uit het voorige volgt tefFens, dat het water hooger
rijzen moet omtrent den tijd der nieuwe en volle maan , dan wanneer zij in de kwartieren is, waar door men in het eerfte geval fpringtijen, in het laatfte , zo als wij dit noemen, doode tijen heeft; want als de maan nieuw is,' dan is zij met de zon in zaamenftand , zo dat zij beide aan een en dezelfde zijde des aardkloots gevon- den worden, en met gelijke kragten de zee doen oprij- zen ; waar uit van zelfs volgt, dat het water na ver- loop van ruim zes uuren hooger tegens de ftranden op- loopen moet. Ten twedefi, als het volle maan is, ftaan zon en maan
tegens elkander regtftreeks over, derhalven word het wa- ter, dat door zijne mindere zwaarte op de maan als ag- tergelaaten wierd , nog hooger opgeheeven door de wer- kinge der zonne ; en beide doen de groote as van het langwerpig rond E ƒ B e , dat is ƒ « langer worden, dat is D eh A grooter hoogte verkrijgen. Ten derden, als de maan in de kwartieren is, word
de werking der zorine niet geholpen door de maan, nog deeze door die der zonne. |
||||||||||||||||||
geftelden halven middag-cirkel gegaan
Wijders, dat- in de noordelijke gewesten omtrent den
zomerfchen zonneftand, de vloed bij dag hooger is dan bij nagt, en in de winterfchen zonneftand bij nagt hoo- ger dan bij den dag ;• en in tegendeel in die landen die ten zuiden van den evennagtlijn gelegen zijn. Vermits het oogmerk van dit Boek niet is eene wee-
tenfehap als deeze volleedig te behandelen, maar al- leen een kort vertoog moet opgeeven van dezelve, en het voornaamfte aanwijzen , zullen wij de uitreeke- ningen der hoogtens, tot welke de zon en de maan 't water afzonderlijk of teffens können doen oprijzen , voorbij gaan , en enkel aanmerken ; dat op zomniige plaatzen, gelijk bij Briflol en St. Malo de zee tot 30, 40, zelft tot 50 voeten oprijst ; dog dit heeft nooit plaats in ftraajten en zeeboezems of havens , alwaar wegens de engtem, het geweld van het nederzakkende water niet aan het bedaaren kan gebragt worden , dan door het oprijzen tot een grooter hoogte; maar in de ftille zee, en in die deelen van den Athlantifchen en Ethiopi- fchen Oceaan, die buiten de keerkringen zijn gelegen, rijst het water tot 6, 9, 12 en 15 voeten; in de ftille zee nogthans hooger dan in de anderen, waarfchijne- lijk om dat het water aldaar vrijer beweeging heeft ; ook bevind men,, dat bij de eijlanden de zee minder op- A 3 rijst, |
||||||||||||||||||
De getijen derhalven worden van de nieuwe maan
tot het eerfte kwartier, geduurig kleiner, om dat 'er tel- kens minder zaamenwerking van zon en maan,, en groo- ter tegenftrijdigheid. tusfehen dezelven gevonden word^ van het eerfte kwartier tot de volle maan, -worden ze grooter om de overeenftemming der werking dier beide hemellichten ; in tegendeel van de volle maan tot het laatfte kwartier kleiner, en weder grooter van daar na de nieuwe maan. Onderwijlen leert de ondervinding, dat de grootfte
en kleinfte getijen twee dagen laater voorvallen, dan zij volgens deeze befpiegelingen moesten , het welke men toefchrijft aan de hindernisfen welke de fchuiringe en de logheid van het water veroorzaaken. : Uit deeze zelfde gronden volgt, dat de getijen in het algemeen grooter zijn, als de maan en de zon de klein- fte afwijking hebben, of het naast, bij de evennagtlijn zig verwonen , en kleiner als de afwijking grooter is. De getijen zijn derhalven allergrootst, wanneer de zon en de maan beide boven of omtrent de evennagtlijn »aan, dat is omtrent de nieuwe of volle maanen, die omtrent de nagteveningen voorvallen ; en dat de getijen de klemite zijn , als de volle of nieuwe maan voorvalt ten tij-den der zomerftanden : Deeze regel evenwel moet met zekere bepaaling aangenpomen worden. |
||||||||||||||||||
£BB.
die de maan oud is, als men het zelve vermenigvuldigt
door haar dagelijkfcbe wegwijkinge van den middag-cir- kel , weeten, hoe veel laater het op een bepaalde plaat- ze op een voorgeftelden dag hoog water is, dan ten tij- de der volle of nieuwe maan; de getijen immers vol' gen na genoeg de middel-beweeging der maan. Dewijl nu de maan ieder dag 12 graaden, 11 mini
en 27" van de zon gaat, moet zij van dag tot dag 48'. 45". 48'". laater onder den middag cirkel koomen; ea derhalven zal men na genoeg den juisten tijd van de vloed vinden, tals men het getal der dagen, die de ouderdom der maan uitdrukken, vermenigvuldigt door 48'. 45". 48'". en de uitkoomst deelt door 60 ; want als men het hoeveelfte met de overgefchootene minuten, feconden en tertien voegt bij den tijd , op welken het ten tijde der volle of nieuwe maan op voorgefteldo plaatze hoog water is, zal de zomme den tijd aanwij- zen , op welke het op den voorgeftelden dag daar ter plaatze hoogwater is. De Heer Lulofs geeft dit voor- beeld ; men wilde uitrekenen wanneer het hoog water was te Rotterdam of Amfterdam op den. 21 Decemb. 1749, moet men bij 3 uur (welke de tijd is waar op men daar hoog water heeft bij nieuwe of volle maan,) doen 13 maal 48*. 45". 48"'. en derhalven is het hoog water den 22 's morgens ten 1 uur 34'. 5'. 24'". Dog als men op de waare beweeginge der maan zoude wil- len voortgaan , moet men den tijd van den doorgang der maan door den middag-cirkel zoeken , die gefchiedde dien dag ten 10 uur 8'. 's avonds ,• derhalven als men dit doet bij de 3 uuren , heeft men voor den tijd van het hooge water op den 22. rs morgens ten 1 uur 18'. en dus ruim 16 minuten vroeger dan volgens de mid- del-beweeging. Om nu hier uit het hooge water voor den 2iften te vinden, is 'er niets nodig, dan dat men 12 uur 24'. 42". 54'". van den gevonden middeltijd af- trekt, waar door men vind, den 2iften 1 uur 9' 22". 30'". na den middag. De Heer Belidor heeft in de ide verdeeling, het
tde Boekdeel, 3de Boek zeer uitmuntend gehandelt over het zelfde onderwerp, en 'er eene Tafel van hoog wa- ter der voornaamfte Plaatzen van Frankrijk, Spanjen, Portugal, Engeland, en de Nederlanden biigevoegt; en men vind in de DiEi. Encijclop. eene fraaije Tafel van de bijzondere hoogtens , tot welken de zeen in de voornaamfte deelen van America, Afla en Africa op- rijzen. EBBENHOUT ; in 't latijn Ebenns ; Lignum ebe-
nun ; is een zoort van hout dat uit de Indien gebragt word, van aart zeer hard en zwaar, en in 't water gewor- pen na de grond zinkende. Daar zijn drie zoorten van Ebbenhouten, het meeste
bij ons in gebruik is hetzwarte, enkel het groene en nog zeldzaamer het roode ; men ziet van alle deeze zoorten op 't Eijland Madagascar, alwaar de inwoon- ders het zelve onverfchillig Hazon mainthi, het welk zwart hout betekent, noemen; en men zegt, dat't ook op 't Eijland St. Helena, als mede op het Eijland St. Mau- ritius een der Antillifche Eij'landen, Tabago en elders meer groeit. Het/elve komt, zo als 'er gezegt word, van een groote dikke boom, die een zwarte fchors heeft en bladen welke naar de mirte- of laurier-bladen gelijken; zijne vrugt is een eikel met een korte fteel. Zommige willen, dat het een zoort van pokhout zoude zijn; of' komt ten minften in aart en kragten veel daar mede over een, want het heeft veel olie-deelea bij zig , en mea
|
||||||
57* ®BB«
:rijst, waaffchijnelijk óm den tegenftand der wrijvingen
yan het water tegens de ondiepe gronden en ftranden. Of fchoon nu de zon en maan alle deeze verfchijn- :zelen veroorzaakt, en deeze derhalvên altoos ftandvas- ;tig zijn moesten, zo zijn'er v.eelegeheime oorzaaken, als gronden, naauwtens, bijzondere winden, enz. wel- ke hier inverfchil te wege brengen, 't welke alleenlijk uit waarneemingen kan gevonden worden ; waar over in 't bijzonder Vareniüs en Ricciolus moeten geraad- pleegt worden,- dus ziet men in de meeste gedeeltens der Middellandfche zee geene getijen , uitgezondert bij Marseille, op de Barbaarfche kusten , bij Venetien, en «enige weinige andere plaatzen. Deeze zee heeft wel gemeenfchap met den Oceaan, dog die gemeenfchap is te eng, en de zee te wijd uitgeftrekt, om in de getijen eene merkelijke veelheid water te ontfangen ; ook zou- de de trekkinge daar toe helpen, indien zij van het zuiden noordwaarts was ; ook is de werking der beide Ihemellichten te gering op kleine zeen, om zigtbaar te zijn, en hier van daan is 'er geene Ebbe of Vloed in •de Caspifche zee, en in verfcheidene binne-zeën, zee- boezems en meiren. Volgens de algemeene regels zoude men overal Jaag
water moeten hebben, als de maan omtrent drie uuren ■te vooren onder den middag-cirkel geweest is ; dog men vind dit geheel anders op plaatzen die niet verre van •elkander leggen; bij voorbeeld, als het op den dag der tolle of nieuwe maan ten 12 uur te Vlisfmgen hoog water is, krijgt men het eerst 3 uuren daar na te Rot- terdam, te Dordrecht, en te Amflerdam, enz. Vareniüs en Ricciolus geeven hier van nader be-
licht ; hoe zeer deeze oorzaaken als nog duister zijn, is het nogthans waarfchijnelijk , dat de plaatzing der ftranden , de openingen waar door deeze plaatzen ge- jneenfchap hebben met de zeen hier veel aan toebren- gen. Indien 'er geene uiterlijke verhinderingen plaats had-
den, moest het water overal geduurende 6 uuren en bijna 12 minuten oprijzen, en even zo veel tijds ne- derzakken ; dog hier omtrent vind men veele ongere- geltheden," te Macao vloeit het water 9 uuren, en ebt ftegts 3 uuren ,* in den mond van de Garonne heeft men geduurende zeven uuren hoog, en geduurende 5 uuren Jaag water ; in den mond van de rivier de Senegal in Afried, geduurende 4 uuren hoog, en % uuren laag wa- ter, en diergelijken; gelijk bij Vareniüs, Ricciolus, Kircherus, G assendus en Herbinius worden aan- getekent. Te Tunkin in China ftaat het water eenen dag ftil
»a dat de maan door den evennagtlijn gaat, en als zij noordelijk afwijkt, befpeurt men flegts eeneebbe'en vloed in 24 uuren. Wij gaan meerder voorbeelden van dien aart voorbij, en wijzen den leezer naar den te voo- ren aangehaalden Schrijvers. Om het hooge water te berekenen op eene bepaal-
de plaats, moet men voor eerst weeten, op welk uur ten tijde der nieuwe of volle maan de vloed daar ter plaatze voorvalt; vervolgens moet men den ouderdom der maan op den voorgeftelden tijd zoeken te ontdek- ken, het welke de Stuurlieden doorgaans door de Epaéta of door de Mechanifche Werktuigen volvoeren ; dog om dit nauwkeuriger te doen , moet men de Sterre- kundige tafelen gebruiken, dewijl men nu weet, hoe •veel laater de maan ieder dag onder den middag-cirkel .koomt, kan men gemakkelijk uit het getal der dagen, |
||||||
■ ,
|
||||||||||||||||||
■■«-■■:
|
||||||||||||||||||
.EBB". EBB. EBE. EBB,.- EKK EBU. ECB. 57$;
«en houd het voor- fterk zweetdrijvend en opdroo- EBBENHOUT (GEGR A AVEN); in 't latijn Ehenum -
eend kunnende eveneens gelijk het pokhout in hout-dran- fosfile; is een zoort van zwarte harde Aluin-aarde, die
ken eebruikt worden- Od 't vuur eeworoen . seeft het od het aeziat eeniszints naar zwart Ebbenhout zweerm.
|
||||||||||||||||||
EBENUS; Ehenum, zie EBBENHOUT.
EBRETAS, zie DRONKENHEID. EBSON-ZOUT; Engels Laxeer-zout; in't latijn Saï Ebeshamenfe; Sal Anglicum;Sal catharticum amarum ,'19 een middel-zout en zoort van/a/ mirabile, dat eerdjds- uit't water van de Gezondbron te Eb/on, 15 mijlen van- Londen, door evaporatie en crijftallifatie, gelijk meer an- dere fontein-zouten,, bereid is, hoewel in een kleine hoeveelheid ; maar na dat hetzelve door de aanprijzing, van Nehemias Grew in een Traclaatje, in veel agting-; geraakt was, en van elk begeerd wierde, egter 't ge- melde water geen genegzaam zout uitleveren konde, om ieder daar mede te gerieven, zo hebben de Engelfche Chij— misten gezogt, dit Ebfon-zout door de konst na te boot- zen, 't welke hen ■■in zo verre gelukt is, dat men het al- daar een langen tijd jaarlijks in groote menigte gemaakt: en buitenEngeland verzonden, heeft ,eermen beeft gewee- ten, dat bet een nagebootst zout was; dog 't welke te*- genwordig niet alleen in Engeland, maar 00^ in Lotliariiir- gen en op meer andere plàatzen gemaakt word. De manier, volgens welke het in Engeland bereidt
word, zegt de Heer Neumann aldus te zijn : Zij nee- men van de zogenaamde moer-loog, welke overblijft na; de raffineering van het grove Spaan fche of Portugalfch©; hoij-zout, deeze gieten zij bij de doode-kop, die na de- distilleering van de vitriool-olie te rug blijft, (welke beiden dingen in Engeland veel gemaakt worden),; dan dampen' ze deeze gemengde en doorgezijgde loog tot de droogte- uit en calcineeren het verkreegene zout een weinig; of dampen ieder bezonder uit,, vermengen de drooge zout- ten en calcineeren het ; vervolgens. fmelten ze het ge- calcineerde in water, en laaten het op de gewoone wijze; crijftallifeeren,. zo verkrijgen ze het.Ebfon-zout*. Volgens andere word het aldus gemaakt; Men neemtt-
zee-water, laat daar in genoegzaam grof onbereid zee- zout fmelten, en dampt het uit tot 't drooge zout, dit ont- bind "men in water, zijgt het door, laat't dan uitdampen». tot dat het een huidje verkrijgt en vervolgens crijstalli-, feeren, zo zijn de fchoonfte van de eerfte crijstallen her zout van Glau3ek; het vogt dan weer tot een- huidje: uitgedampt zijnde, verkrijgt men bij de tweede crijstallifa- cie het Ebfon-zout; dog aan dit voorfchrift fchijnt iets» en wel het vitrioohzuur te ontbreeken, want de zouten- die men verkrijgt, zijn nog 'txegte f al mirabile van Gikxf- ber nog het; regte Ebfsn-zout; maar de voorgaande eer- fte befebrijving is beeter. Het regte Ebfon-zout heeft eene zagt laxeerende kragt,.,
alsmen 'ertot twee oneen of meer van , in eenig vogt ge»- fmolten, inneemt.' Van dezelfde aart zijn ook de Ssdlitzer-,,. Egerfche-, Cärels-badfe-, Wisbadfe- zouten, en meer- andere , die uit de bron-wateren op de plaatzen van dier naam door de uitdampingverkreegen worden.: Inzonder- heid', word bet Sedlitzer-zout. geroemt, dat in aange* naamheid het Engelfche verre overtreft. EBULLITIO",. zie OPBORRELING. EBULLITIO'STOMACHI, zie ZOODE-.. EBÜLUS , zie HADIK. EBUR, zie IJVOOR. EBUR FOSSILE; Gegraaven Elpen-been, zfé-DETES-
TES "-FOSSILES. ; ■ ECBOLIA; worden genöemt zodanige Gbneesmfd*
delen,. welke de baaring bevorderen,. en de vrugt in eene^ zwaai«:
|
||||||||||||||||||
beste een lieflijken reuk van zig, en moet zonder fchors
en aderen zijn , voorts van een zatnentrekkende en fcherpe fmaak. Dog dit hout word in de Geneeskunde nooit of zelden gebruikt, maar dient hoofdzaakelijk voor de Schrijnwerkers , Lijstmaakers , en andere Konfte- naars, 0111 'er allerlei ingeleide en verdere fraaije werken »an té maaken, waar toe het veel geagt is-; te meer om dat het glad kan gepolijst worden; hoewel veele de ge- koleurde en geaderde vreemde harde houten meer tot in- gelegde werken agten, dewijl ze het oog meer ftreelen. Het Ebbenhout word ook door middel van inlandsch ef- fen en glad hout, bij voorbeeld peereboomen- of haagboe- ken-hout, enz. zwart te verwen, nagebootst; inzonder- heid tot gladde lijst-werken ; ziet hier over op 't artijkel HOUT. Tavernier getuigt, dat de bewoonders der Eijlan-
den de boomen daar het Ebbenhoiit vankoomt, in de grond begraaven, zo dra zij afgehouwen of uitgeroeit zijn. Vader Plumier fpreekt nog van een andere zwart Eb- Senhouteti'boom dien hij op St. Domingo ontdekt heeft, en Spartium portulacce foiiis aculeatum ebeni materice noemt. Het Eijland Candia brengt ook een klein boomt- je voort, bij de Kruidkundigen onder de naam van Ebenus Qretica bekent. Zie EBBENHOUT (CANDISCH). Plinius- en Dioscorides zeggen dat het beste Eb- SenhoM uit Ethiopien koomt, en het flegtflc uit de In- dien ; integendeel verkiest Theophrastus 't geene dat in de Indien groeit. Van de verfchülende koleuren van Ebbenhout, word het zwarte 't meeste geagt. Deszeifs fchors of bast in water geweekt, zegt men
een goed middel te zijn tegens (lijmen en venerifche kwaa- ien, en dit is de reden dat Matthiolus de Gua'tac voor een zoort van Ebbenhout heeft aangezien. Het groene Ebbenhout word door een boom voortge-
bragt die zeer digt met takken is bewasfen , deszeifs bla- den zijn glad en van een fchoone groene koleur; onder deszeifs eerfte of buitenfte fchors, zit een tweede, die wit is en de dikte van twee duimen heeft, het overige tot aan't hert toe is donker groen na het zwart hellende,, en zomtijds ziet men 'er eenige geele aderen in; dit 20ort van Ebbenhout vat ligtelijk vlam , dewijl het harzig en vetagtig van aart is : Het is van dit hout dat de In- diaanen de beelden van hunne Goden, en de Scepters voor hunne Koningen maaken. Pömpejus is de eerfte geweest die dit hout te Romen heeft gebragt, na dat hij de zege over Mithridates behaalt hadde. V/at-het mde Ebbenhout, ook GrenadUle genaamt
betreft; is 'er weinig anders dan de naam van bekend. EB BEN-HO UT (BASTERT-), zie ANAGIJ- •tv i- o.
EBBENHOUT (CANDISCH), in 't latijn Ebenus
Qretica ; Alp. Exot. Cijtifus incanus creticus ; (Ebenus , J-.INN. Spec. Plant.) ; is een heefter gewas, van zeven hl f1 Vu°eten ho°Ste> dat drie of vijf grijze lang-ronde ■ "i«cien bijzamen aan de takken voortbrengt,- de bloemen buiken naar de klaver-bloemen, zijn rood van koleur, wittpen !" lanS-ronde trosjes voort , waar tusfehen n;f7?nnag!e "rtjes llit(leeken, die de trosjes hairig doen i^Vbfeï-* Eaad geliJkt naar het klaver-zaad ; het hout LnVvra Tl0T is 2wart en hard> Wïna als het Indi-' |
||||||||||||||||||
hooge
|
||||||||||||||||||
E
|
bergen in Candiin.
|
het zelve groeit:VecU-op-.de
|
||||||||||||||||
576 ECB. ECC. ECH.
zwaare baaring uitdrijven; ook de zulke die een mis-
kraam kunnen veroorzaaken. ECBOLIUM; Adhatoda; Nux Malabarica; Mala-
baarclie noot; is een Boom-gewas dat in Indien groeit, helm-bloemen en nooten voortbrengende ; waar van ver- fcheiden zoorten zijn, die de Heer Linnäus onder de naam van Justicia bevat; dog de twee volgende zijn de bekendfte. i. De gemcene Malabaarfche-noot ; Adhatoda Zeijla-
nè'nfium ; (Justicia arborea ,foiiis lanceolato-ovatis, braSteis avatis perj'iflentibus, corollarum galea concava, Linn. Spec. Plantar.*) i. De Malabaarfche noot met wilge bladen, ook klap-
boom genaamt ; Adhatoda Indica, folio faligno , flore al- lo; (Justicia arborea, foliis lanceolato-ovatis, braäeis ovatis deciduis mucronalis , corollarum galea reflexa, Linn. Spec. Plantar.) Plaats. Deeze boomen groeijen beide op Malabar,
dog de eerfte meer ;op 't Eijland Ceijlon; ze worden ook in Europa zomtijds van de liefhebbers gekweekt daar ze wel bloeijen , maar geen vrugten of nooten voort- brengen. Kweeking. Deeze gefchied door middel van fteeking
van jonge takjes in potten , die men in de run-bak zet, en met vogt en fchaduwe enz. onderhoud, gelijk andere diergelijke ftekken, tot datze wortelen gemaakt hebben, als wanneer men elke plant in een bezondere pot ver- plant ; 's winters moet men dezelve in een warm oran- jehuis voor de vorst bewaaren, maar'szomers zet men ze in de opene lugt, dog op een warme voor de winden gedekte plaats ECCH-IJMOSIS, zie KNEUSING.
ECCLAMPSIA ; het fchitteren des bloeds; als het
bloed hier of daar in de aderen drilt. ECCLISIS ; betekent zo veel als de afwijking van
eenig been uit deszelfs natuurlijke plaats. ECCOPE ; is eene Uitfnijding , naamelijk wanneer
verftorven vleesch door uitfnijding van het gezonde word afgefcheiden. ECCOPROTICA ,• door dit woord worden allerhan-
de zagt-werkende purgeermiddelen vcrftaan. ECHINATUS,- Steekelig; dat rondom:met ftikkels of
doorns bezet is, op de wijze ais een Egei; gelijk bij voorbeeld de Cochleata fruEtu echinato. ECH1NITES, zie EGEL-STEEN.
ECHINO-MELOCACTUS , zie MELOEN-DIS-
TEL. " ' ECHINOPHORA ; Caucalis ecMnophora ; zieKLIS-
SEN-KERVEL. ?, ECHINOPHTHALMIA; 'deeze naam word aan eene
ontfteeking der oogleden genaamt. ECHINOPUS; Echinops; zie DISTEL.
ECHINUS; Steekei -hooft ;. is in de Kruidkunde de
naam van ieder döornagttge vrugt; of zaadhuis. Ook betekent het een zeker zoort van met ftikkels bezette viscb, Steekel-visch {Orbis echinatus) genaamt'. Zie STEE-1 KEL-VISCH. . • ■. - ■ - ECHINUS, zie E G EU. O '■ . . ï -
ECHINUS MARINUS, zie ZEE-EGEL.
ECHIUM ; Slangen-hooft ; Slangen-kruid ; wrfde Os-
fen-tong ; in 't latijn Echiwn. Verfcheide zoorten zijn 'er van deeze plant, waar van de voornaamfte zijn I. Gemeen Echiwn of Slangen-hooft ; Echium vulgare ;■*
{Echiwn caule Jimplici ereüo, foliis caulinis lanceolatis hiffidis, fl.oribus fpicatis lateralibus, Link. Spec Plant.) . |
||||||
ECH.
2. Groot ruig Echium * met witte en bleek-purpere
bloemen; Echium majus £p asperius flore albo £f dila- te purpureo; (Echium corotlis vix calicem excedentibus, margine villofis, Linn. Spec. Plantar.) 3. Portugalsch Echium, met groote bladen ; Echium
amplisfimo folio, Lufitanicum ; (Echium corollis flami' ne longioribus ; Linn. Spec. Plantar.) : 4. Breedbladig Candisch Echium, met roode bloemen ;
Echium Creticum latifolium rubrum; (Echium calijcibus fruïïescentibus diflantibus , caule procumbente, Linn»
Spec. Plantar.) Van deeze zoort is ook een verande- ring met fmalle bladen. 5. Orientaalfche Echium , met wolkruids - bladen en
groote klok-formige bloemen ; Echium orientale , verbafci folio, flore maxima campanulato ; (Echium caule ramofo, fo- liis caulinis ovatis ; floribus jolitariis lateralibus, LiUN. Spec, Plantar.) . . Befchrijving. De eerfte zoort heeft lange rouwe hair-
agtige bladen, op de aarde verfpreid leggende ; waar tusfchen uit.de wortel ronde ftengen opfchieten, met diergelijke rouwe bladen bekleed, aan welkers opperfte omgekromde takjes voortkomen, die aan beide zijden' met veele kleine fmalle bladjes en kleine holletbloemen na bovenwaarts ziende, bezet zijn, van koleur eerst paarsagtig-rood, maar met het open gaan hemels-blauw wordende, met vijf paarze draatjes in het midden; dog men vind 'er ook veranderingen van met roode en witte bloemen, maar die zeldzaam zijn; na de bloemen volgt klein, kantig, fpits en zwart zaad, dat eenigzints de gedaante van een flangen-hoofdje heeft ,• en dit is de naams-oorfpronk van deeze plant. De tweede zoort gelijkt genoegzaam naar devoorige;
behalven dat ze grooter en rouwer ftengen en bladen en witte of ligt purpere bloemen voortbrengt. De overige zoorten zweemen ook veel naar de eer-
fte , en verfchillen daar van hooftzaakelijk in het geene dat door de benaamingen aangetoont word. Plaats. De eerfte zoort groeit in Hoog- en Neder-
Duitschland, .enz., naast de wegen, akkers, heggen, dijken, en op andere onbebouwde woefte plaatzen. De tweede zoort word gevonden in Hoog-DuitSch-
lund , Engeland, Frankrijk, en Italien ; beide zijn ze tweejaarig. De derde zoort komt voort in Spanjen, Portugal en
elders, en is langleevende. De vierde zoort, met haare verandering groeijen op
't Eijland Candien en zijn tweejaarig. De vijfde zoort word gevonden in de Oosterfche
Landen. Kweeking. Zelden worden deeze gewasfen in de ho-
ven gekweekt, ten waare de vreemde zoorten bij zom- mige liefhebbers van vreemde planten; gefchiedende de vermeerdering door het zaad, dat men in het voorjaar op een warme plaats zaait', en de jonge planten daar na verplant, daar men begeert, zo zullen ze het volgende jaar bloeijen; maar ze beminnen liefst, om wel te groeijen, een zand-, fteen-of puinagtigen grond; dewijl ze ,in een vette en ftijve niet wel tieren. Eigenfchappen. Deeze gewasfen zijn hier te lande
van geen gebruik in de Geneeskunde; men prijst egter de wortel van de eerfte zoort in de vallende ziekte en hitte in het bloed , als mede het af kookzel van het ge- heele kruid met wijn tegen de pijn der lendenen, van buiten opgeleid: D e fijroop uit 't zap van dit kruid, of de conferf van de bloemen, worden in Italien geroemt, |
||||||
ECH.
|
|||||||||
..: -ECH,
«m 't bene te verfteiken, de zwaarmoedigheid te ver-
dri ven, hst bloed te zuiveren, en de hitte en brand .in Je koor'tzen te verzagten. - > ECHO ; is een weeromkoomend geluid, dat tegens
«en vast lîghaam heeft aangeftuit, en zig daar door her- taalt en aan onze ooren vernieuwt word; dit woord is afkomftig van het giïekfche »*«, het welke geluid betekent. . Dit reluid word door de weeromkaatzmg der in be-
ureeging gebragt zijnde luchtdeeltjes herhaalt; dog de •nkelde weeromkaatzing van de klinkende lucht voldoet niet om de echo voort te brengen; want zulks veron- derftelt, zoude daar uit volgen, dat de oppervlakte van ieder vast en hard lighaam in ftaat zoude zijn , em de ftem -of het geluid te verdubbelen, om 'dat de- zelve in ftaat is, die weerom te kaatzen, het geen de «rvarenheid ander« leert ; het fchijnt dan dat 'er tot voortbrenging van den Echo, een zoort van wulfr ver- eischt word, die dezelve kan verzamelen en vervolgens doen weeromftuiten, omtrent eveneens als met de ver- gaderde licht-ftraalen ia een hol-fpiegel gebeurt. Zie SPIEGEL. Wanneer eenig geluid tegens een muur aanftuit ,
waar agter eenig wuift of boog, enz. geplaatst is, zal dat zelfde geluid in dezelfde , of in eenige naastgele- gene linien weeromkoomen. Dit geftelt zijnde, om een Echo te kunnen hooren ,
go volgt , dat het oor noodwendig in de linie van weeromftuiting of reflexie moet geplaatst zijn ; en op dat de perzoon , die het geraas heeft gemaakt , zelfs zijn eigen geluid zal konpen hooren, word 'er nog vereischt, dat die zelfde linie zig perpendiculair oflood- regt met de weeromftuitende oppervlakte bevinde ; en om een Echo te vormen , die verfcheidene maaien het zelfde woord herhaalt, moeten 'er verfcheidene wulften, muuren of bolh'gheden , de eene agter de an- dere, of wel nevens malkanderen geplaatst zijn. Eenige fchrijvers hebben .met veel oplettentheid, ver-
fcheidene uitwcrkzelen van de Echo waargenoomen ; kortelijk zullen wij dien aangaande hunne gedagten bij- brengen : Zij merken aan, dat alle geluid., hetwelk lijnregt, of wel fchuins en bogtig, op een digt in mal- kanderen gedrongen en tefFens effen lighaam valt, het zij het zelve regt of.krom is, weeromftuit, en een min- der of meerder fterke Echo vormt ; maar tot dien einde Eeggen zij, moet de oppervlakte effen zijn, dewijl zon- der dat de reverberatie of weerftuiting v.an die -opper- vlakte de • régulière of evenredige beweeging van de lucht zoude vernielen, en daar door het geluid verdoo- ven en wegneemen ; wanneer alle de omftandigheden die hier biigebragt zijn, zig vereenigen, is 'er altijd een Echo, fchoon men hem niet altoos hoort; het zij dat het gemaakt geluid al te .zwak.zij, om tot die geene, wel- ke hetzelve gemaajet heeft, weder te keeren ; of wel dat «et zo flauwelijk tot hem koomt, dat hij het niet kan onderfcheiden; ook kan toteene oorzaak verftrekken, 5at ,?.''ghaam, die het geluid doet weeromftuiten, al. w nabij is, om het eerfte geluid met het weeromge- «aatlte te kunnen onderfcheiden ; of dat de perzoon., die «geluid maakt, niet wel is geplaatst, om het weerom- Ind^"2 te rug tc kunnen ontfangen.
'Van de -de hin.dei'Paal of het weeromftuitende lighaam,
. Seen,e die fpreekt, vijf-en-veertig roeden afgelee-
fpriil ' Z? ,s één ßconde de tiid\ welke tusfehen het
JlDeel Weexomkaat2ende e^uid verloopt., dewijl
|
|||||||||
57:7
|
|||||||||
"het geluid negentig roeden verte in de tijd van één ft ■
conde aflegt ; zo dat de Echo alle de woorden óf fijlla- ben herhaalt, welke in de tijd van één féconde zullen uitgefprooken zijn; bijgevolg, wanneer de geene dis fpreekt , met fpreeken ophoud , zal de Echo alle de woorden die men heeft geuit , fchijnen te herhaalen : Dog indien de weeromftuitende oorzaak al te nabij is, zal de Echo niet dan de laatfte fijllaben van het gefpro- kene laaten hooren. Zie hier het geen de geleerde Musschenbroek i*
zijne Beginzelen der Natuurkunde , nederd. druk va» 1739. in tfo. pag. 711—724 onder anderen omtrent de» Echo aanmerkt. „ Onze ziel kan door middel van het gehoor
„ niet veele geluiden onderfcheiden, welke na rnalkan- ,, deren met eene zeer groote fnelheid volgen ; maar het „ is nodig, wanneer men ze ondeifcheiden zal hooren« „ dat 'er eenige tusfehentijd tusfehen twee geluiden in „ zij: Hier uic ziet men, dat, fchoon een muur of eeni- „ ge andere oorzaak het geluid naar ons weerom kaatst» „ men evenwel geen Echo zal hooren: Wanneer zeer ,, bedreeve fpeelders zo ras op hunne viool fpeelen als „ mogelijk is, hel; geen prestisfimo genoemt word, kun-* „ nen zij maar o of 10 toonen in den tijd van eene fe- „ cunde fpeelen, welke men onderfcbeidentlijk hooren ,, kan, gelijk ik ondervonden heb: Derhalven zou een „ zeer bedreeven fpeelder maar een Echo onderfcheiden ,, kunnen, wanneer het gegeeve geluid van de Echo even ,,'fnel, als de eene toon van den anderen in de prestis- „ fimo gevolgt wierd. Het geluid leopt in den tijd vaa ,, eene fecunde 114.2 Engelfche voeten, in den zei ven „ lijd worden 'er 10 onderfcheide toonen gemaakt., „ waar van de een op den ander volgde, zo dat de eerfto „ 114 en een-vijfde voeten voortliep, eer dat de tweede ge- „ maakt werd, en zij dus malkanderen opvolgden -op „ eenen afftant van 114 en een vijfde voeten* Maar ais ,, men ftelt, dat het geluid weerom fluit, en dat de „ weerom kaatzende oorzaak in het midden van deezen „ weg ftaat, dat is, op 57 voeten, dan zal de Echo in ,, dezelve fnelheid den eersten toon volgen, als anders ,', twee toonen eikanderen zouden gevolgt hebben : „ ïvïaaT als men 10 toonen ftelt in eene fecunde, moe- „ ten zij gefleept worden, anders kan men'er maar 9 „ met ftrijken op een viool maaken ; en men kan zeer ., bezwaarlijk de opvolging van gefleepte toonen hoorend „ waarom men liever moet (tellen 9 toonen in den tijd „ van eene fecunde ,• deeze zullen dan zo fnel malkan- „ deren volgen, als een Echo weerom koomende van „ eene oorzaak, welke 63 en een vijfde voeten van het ,. eerfte geluid afftaat. Indien iemand in de fpeelkonst ,, min ervaren is, moet hij verder afzijn van den weer- -„ fluit, zal hij een onderfcheiden Echo hooren. Hieruit „ leertmen waarom men in groote verwulfte kamers en kel- „ ders wel een'grooten weerklank hoort, als men fpreekt, „ maar geen Echo, fchoon de weerklank en het gebrom „ niets anders dan een Echo is, maar het koömt van ,,. muuren, welke te digt bij ons zijn, dan dat men de „ geluiden van hun weeromgekaatst, kan onderfchei- „ den. - [i ,, Indien het geluid tegens eenige wanden fluit*
„ van malkanderen op zeekere afftanden ftaande , „ dog waar van de digtfte bij het 'geluid, de laagfte „zijn, de'verdere altoos hoe langer hoe hooger, zo „ kan het geluid van deeze wanden weerom fluitende, „ in verfcheide tijden op dezelve plaats te rug keeren, & waar ,
|
|||||||||
ECH. ECL.
die de beide toorens verbind > en men met luider fier»
een woord uitfpreekt, hoort men het zelve twaalf of dertien maaien met gelijke tusfehenpoozingen herhaa- 1'en, dog telkens flauwer; verwijdert men zig tot op een zekere didantie van deeze linie, hoort men geen Echo meer, en dit om dezelfde reden, dat men geen beeld meer zoude zien, indien men zig. al te ver van het middelpunt des fpiegels begaf: Indien men op een regte linie tusfchen het middel-gebouw, en een der.bei- de toorens ftaat, hoort men maar eene herhaaling van het gemaakte geluid , en zulks word veroorzaakt, de- wijl de beide Echo's niet meer te zaamen, maar alleen de eene werkt, ten aanzien van de geene die fpreekt. Dus kan ook daar een Echo door de plaatzing van ver- fcheidene gebouwen of zelfs boomen meermaalen een flem herhaalt, gedeeltelijk , ja geheel weggenoomen worden , door het afbreeken van eene der gebouwen of wegkappen der boomen; getuige hier van de Echo te Diepenveen,. een Gehucht of Dorp nabij Deventer in de Provintie van Overijsfel gelegen ; wanneer men hier op een gepaste'linie tusfehende kerke tooren en eengroo- te zwaare boom geplaatst ftond, en men met een ver- heven dem' ëenig woord uitede, hoorde m'en het zelve duidelijk tot, zeven maaien toe herbaaien ; dog naderhand deezen- boom- weggekapt zijnde, is de Echo medevooc het grootde gedeelte verdweenen:.. ECHT, zie HUWELITK. ECLEGMA, zie LIKKING. ECLIPS , Verduistering , Taaning ; is eene voorbij-
gaande, het zij wezendlijke of fchijnbaare beroöving van licht, in de een of d' ander der Hemelfche lighaamen , door de tusfehenkomst van eenig duister of ondoorfchij- nend lighaam, tusfchen het Hemelfche lighaam en't oog, of tusfchen dat zelfde lighaam en de zon. De Zon-eclip- fen zijn in het eerde geval, en die der M'aane en Satel- lieten in het tweede ; want de Zon is door hem zelvert verlicht, en de andere Planeetei van aart duister, heb- ben geen ander licht dan 't geen zij van de zon ontfan- gen. Het woord Eclips is afkomdig van het Griekfche,
ïxhu^is afneemen; de Romeinen bedienden zig ook van het woord Deficere, om de Eclipfen mede te beteke- nen. De onwetenheid in alle de deelen der Natuurkunde,
heeft in alle plaatzen en van alle tijden, aan beweegen- de oorzaaken de uitwerkzelen toegefchreeven, waar van men de eerde beginzelen of oorfprongen niet kende; dus maakten in Griekenland de Pricsteis aan het gemeen wijs, dat Diana-.op Endimion was verlieft geworden, en dat de Eclipfen aan de nagtbezoeken die deeze Go- dinne bij haaren Minnaar in het Carifche gebergte aflei- de, moesten werden toegefchreeven ; dog dewijl deezen liefdehandel niet altoos duurde, moest 'er een ander« oorzaak (zegt den Heere Abt Banier) van de Eclipfen gezogt worden. Men verbreide doen dat de Toveresfen, inzonderheid die
van Thesfalia, door haare betoveringen de magt had- den, om de Maan na onzen aardkloot te trekken, daar- om maakte men een groot geraas met ketels en andere werktuigen, om ze weder na haar plaats te doen klim- men ,• ,ondor anderen volgden de Romeinen dit gebruik,, en ontdaaken teffens een groote menigte toortzen en fakkels, die zij na den hemel hielden, om het licht van het verduisterde gedemte weder te roepen. Jovena- Lia zinfpeelt op het groote geraas, dat liet Rpmeinfcho |
||||||
573 ECH.
i ■ ' '
„ waar door de Echo dikwijls herhaald zal fchijnen,
„ kommende de een na den anderen. En dewijl het ge- „ luid gemeenlijk zwakker is, hoe het van verderpiaats t. koomt,- zal de eexüeEcho, keerende van de naaste „ bijliggende, de fterkde zijn, en de volgende hoe lan- j, ger hoe zwakker: Indien men dan uitfprak het woord „ Ach, zal het door den Echo de laatste woorden van „ eenftervend mensch verbeelden, wordende het woord „ Âch hoe langer hoe flauwer gehoord. Hooge, maar », eevenwijdige muuren, geeven ook dikwijls herhaalde „ Echo's, gelijk in 't kasteel Simonette geweest zijn, „ befchreeven van Kircherus , Schottus , en Misson ; „ in een deeze muuren was.een venfter, wanneer men „ daar in liggende fprak, hoorde meii zijne woorden 40 „ maaien herhaald. .. „ Dewijl het geluid zijnen gantfchen weg over
„ eeven fnel voortloopt, zo moet 'er ook tusfchen ,, alle herhaalingen van diergelijke^c/zoV een eevenlan- „ ge tijd tusfchen beide zijn ,• het welk De Lanis en Der- „ ham bevestigen van'hun waargenomen te zijn. „ Al het geen het geluid kan weerom kaatzen naar
„ dezelve plaats van waar het kwam , kan de oor- „ zaak van een Echo zijn: Hier om zijn muuren, où' i,, de ftads wallen , digte bosfchen, kerken, huizen, ber- „ gen; en fleenrotzen, heuvels aan de overzijde eener ,., rivière, landen waar op hooge kruiden daan, holle „ rotzen, wolken, waare oorzaaken van Echo's, dewijl „ zij het geluid van zig doen weerom fluiten: Van daar „ koomt al het loeien en herhaald fcbateren van den don- „ der : Het welk ligt bevestigt kan worden, om dat, als „ men een ftuk gefchut bij helder weer affchiet, gemee- .„ nelijk maar een flag gehoortword ;dog als de lucht vol ,, wolken is, hoort men den flag dikwijls behaald. In de Memoires de l'Academie des Sciences de Paris,
pour l'année 1692. vind men van een Echo gewaagt, die dit bijzonders heeft, dat de perzoon die zingt, en- kelijk zijn eigen flem, en geenzins de herhaaling van de Echo hport;. daar in tegendeel de geenen die toeluiste- ren, niet anders dan de herhaaling van de Echo hoo- ien , met wonderlijke variatien of veranderingen ver- zeltj want op het eene oogenbük fchijnt de Echo te na- deren, en op een ander oogenbük weder weg te wijken; zointijds hoort men de fitem zeer onderfcheiden, en een weinig tijds daar na geheel flauwelijk ; de eene hoort maar één flem, en de andere verfcheidene; deeze be- fpeurt de Echo aan de regter , en geene aan de linker- hand; in een woord, na de verfchillende plaatzingen , daar die geene daan, welke toeluisteren, en de gee- ne die zingt, hoort men de Echo op een verfcheidene manier. De zo beroemde Echo van Verdun, zie Hifioire de
VAcademie de Sciences, de l'année 1710. is door twee dikke toorens gevormt, die niet aan het middelgebouw iaaken , en dertien roeden van malkanderen gelegen aijn ; de eene heeft,een hartfteenen beneden-vertrek dat verwulft is, dog de andere niet anders als een verwulft portaal, beide zijn zij "egter met fleencn trappen voor-' zien:.En dewijl het geene tot de Echo's behoort, dé' Spiegelkunde (Catoptrica) van het geluid kan gehaamt worden, zo kan men die beide toorens' aanmerken als twee fpiegels die over malkanderen g'cplaatst zijnde,' zig onderling de draaien ,van een. zelfde voorwerp te' rug' z'endçn , het beeïd vermeerderende, Tchoon tefl'é'ns' het zelve altoos verflauwende en verder af doende fchij-' nen; bij gevolg wanneer men op de régte linie fiaat, |
||||||
■i ECL.:
|
||||||||||||||
ecl;
|
||||||||||||||
..a:.
|
||||||||||||||
,579
|
||||||||||||||
de.zo», 't zij in 't geheel of voor een gedeelte bedekt
en ons van zijn licht voor eenige tijd berooft, welke zon-eclipfen derhalven altijd met de nieuwe maan voor- vallen. Een Maa?i-eclips gebeurt daar door, wanneer onze aarde
door de beweging der maane, regt tusfehen de 20» en maan komt, en aldus de draaien der 20» belet worden om de maane, die een donker lighaam is, te verlich- ten , waar door dezelve 't zij in 't geheel of ten deele verduistert word; 't welke derhalven altijd met een vol- le Maan gefchied. Maar dat 'er nu niet in alle nieuwe- en volle-maanen,
20/1- en maan-Eclipfen voorvallen, zulks komt daar van daan ; dat in het eerfte geval de maan niet in alle nieu- we-maanen net lijnregt tusfehen de 20» en aarde, of on- ze oog doorgaat, zo dat de zon nog voorbij de maan, 't zij geheel of voor een gedeelte, verlicht kan gezien wor- den: In het tweede geval," gebeurt het niet in alle vol- le mannen, dat de aarde net lijnregt tusfehen de zon en maonköomt, invoegen dat de fchaduwe van de aarde, 't zij geheel of ten deele voorbij de maan valt, en dus de- ^eh'ö geheel niet of maar ten deele verduistert word : Deeze maan-Eclipfen zijn wezentlijke verduisteringen ; daarintegen de zon-Eclipfen maar zons-bedekkingen en wezenlijke min of meer groote aardverduisteringen zijn. Indien de zon of maan geheel verduistert worden, noemt men het gewoonlijk een totaalezon- of maan-eclips, maar worden ze alleen voor een gedeelte verduistert , dan word het een partiaale zon- of maan-eclips genoemt: Dog de zon kan maar eenige weinige minuiten totaal ver- duistert zijn, maar daarintegen kan een totaak maan- eclips wel vier uaren duuren. /. Zedert dat de zo nuttige Telescoopen of Verrekijkers
(tw&i) uitgevonden zijn. en men daar door waargeno- men heeft, dat zig om de Planeeten Jupiter en Satumus verfcheidene maanen, Satellieten of Trawanten genoemt, beweegen, heeft men bevonden, dat die Planeeten zo wel als haare fatellieten ook Eclipfen ondergaan ; naamelijk wanneer een der fatelliten in zijn loop regt tusfehen de" planeet en onze oog komt door te gaan , zo word 'er een zwarte voortgaande vlek op de planeet waargenoo- men; maar koomt de planeet in een regte linie tusfehen een van zijne fatellieten en de zon, dan verdwijnt de fatelliet voor een tijd lang voor ons oog, dewijl hij dan , als een donker lighaam zijnde en door de zon niet kun- nende beftraalt worden, duister en onzigtbaar word :. Dog dit kan wegens de verre afftant der(planeeten ,, niet'an- ders dan door een goede verrekijker waargenomen wor- den, en wel inzonderheid duidelijk van Jupiter, maar onduidelijk van Satumus en zijue fatellieten , dewijl Satumus het verfte, en wel zeer verre van onze aarde afftaat. Verre hebben het de Aslronomisten 'm de nafpeuring
en bepaaling van de beweging of loop der hem el-lichten allengskens gebragt; aangezien dezelve het begin en ein- de der Eclipfen, de grootheid, en plaatzen daar dezelve zig zullen vertoonen, door behulp van tafelen der beweeging van de liemel-lichten, zo naukeurig weeten uit te reeke- nen , of ook in een astronomifche figuur uit te pasfen, zelfs 100 en meer jaaren vooraf, dat haar begin en einde dikwils geen minuit zal misfen. Om de groote der zon- en maan-eclipfen te bepaalen , zo verdeden de Astro- nomisten den diameter der zon en maan gewoonlijk in twaalf gelijke deelen, die ze duimen noemen ; zo dat wanneer bij voorbeeld agt of tien duimen van de diame- E 2 ter |
||||||||||||||
îrMlr'fpn dien op2îgte door het Haan op kopere bekkens
Ste wanneer hij van een rabbelzugtige of kakelag- w Vrouw fpreekende, zegt, dat zij geraas genoeg maakt, om de Maan in arbeid te hulpe tekoomen: Una iajjoranti potent fuccurrere Lunœ. ■ indien men na de oorfprong van deeze gewoonte wil- de opklimmen, zoude men bevinden, dat zij uit Egijpten af komïlig is ; alwaar^ Isis, het zinnebeeld der Maan, met een diergelijk geraas van ketels en trommelen geëert wierde.
'" Het gevoelen der andere volkeren was, dat de Eclip-
fen de boodfehappers vangroote ongelukken waaren, of Êet leeven van Koningen en Vorsten dreigden ; langen tijd heeft men 't zelfde denkte'.ld van ds Eomeeten ge- had. De Mexicaanen over dit verfcbijnzel verschrikt, vasteden gedutirende de Eclipjer., als wanneer de Vrou- wen zig ook zelven mishandelden, en do Meisjes zig door infnijdingen bloed uit d.e armen ceeden vloeijen ; die Menfchen verbeelden zig, dat de Maan door de Zon was gewond geworden , om eeaijj twist die tusfehen hun beiden zoude zijn gercezen. De Indiaanen, uit kragte van dit zelfde grondbeginzel,
gelooven ook, dat de oorzaak der Eclipfen aan een kwaaddoende Draak moet toegefchreeven worden, die de Maan wil verflinden ; daarom maaken zommigen groot geraas om hem zijnen prooij te doen loslaaten, terwijl anderen tot aan den hals toe in'het water gaan, om de Draak te fmeeken, die Planeet niet ten eenemaalen te verflinden ; leest hier in Vader Le Coaite , over de Wonderlijke en vreemde denkbeelden der Chineefen. Anaxagoras , tijdgenoot van Perjcles , en die in het
eerste jaar van de agt-en-zestigfte Olijmpiade ftierf, was deeeifte die zeer duidelijk enteffens zeer ftoutelijk over verfcheidene fchijnzeien (phafes) der Maam en des- zelfs Eclipfen heeft gefchreeven; met Plutarchug zeg- ge ik zeer Jlcutelijk, dewijl de waereld als doen nog niet wel de Natuur-onderzoekers mögt lijden nog dezelve dulden; de vijanden van Socrates wisten dit maar al te wel, en zij wrogten het bederf van dienbraaven Wijs- geer uit, met hém te.befchuldigen, door een ongeoor- loofde nieuwsgierigheid te willen gewaar worden , wat 'er in de Hemelen omging, als of de reden en het vernuft zig te hoog kosten verheffen; zedert die tijd heeft men maar al te dikwils door dezelfde list, gelijksoortige be- fdmldigingerr tegens Mannen van de verhevenfte ver- dienden vernieuwt. . De Romeinfche Vekl-Heeren hebben zig zomtijds met
Voordeel van de Eclipjen bedient, om hunne onder zig hebbende krijgslieden in toom te houden, of om hun in ge- regentheden van belang aan te moedigen. Tacitüs in zij- ne Jaarboeken lib. i. Cap. XXXVIII. fpreekt van een ±.chps, waar van zig Drusus bediende, om een hevig oproer, dat in zijn Heir ontftaan was, tedoenbedaaren. ■ &F1tLlvius verhaalt, dat Sulp. Gallus, Onder-be- velhebber van Paulus Emilius, in den Oorlog tegens f ERSEus aan zijn Krijgs-volk een Eclips voorfpelde, die s anderendaags gebeurde , en hier door kwam hij de icnriK voor, die dezelve anders, volgens de bijgeloovig- fcebben "' aa" Zijne benden zoude veroorzaakt we?esdeT\da^S is dewere]d meerder verlicht, en ieder zo
|
||||||||||||||
J?rUfire,i~Z~, . ulJ5oeuerae is van ae oorzaaKen aer
Œ?A; ¥\weet > 'dat ee" Zonne-eclips ontftaat tasfdieri nn**^ door haare dageHjkze beweeging regt tBsteben onze aarde en $ d*orgaat en daVdow |
||||||||||||||
îê* ÈCL; ECL. ECP. ECS. ECT7
|
|||||||
ter der zon of maan verduistert zijn, zegt trien dat de
':Zon of maan agt of tien duimen verduistert is. De Maan-Eclipfen zijn van een zeer groot nut in de
Geographie, naamelijk om daar door de lengte van een plaats des Aardkloots te vinden, en vervolgens tefFens door de waargenomene breite oîpools-lioogte van die plaats, deszelfs legging op de Aardkloot en in de kaarten te be- paalen : Dog zedert de vinding der telescoopen ,. bedient mei) zig hedendaags daar toe meer en beter van de eclip- sen der Satellieten van ƒ upiter, dewijl die dikwijler voor- vallen en ook naukeuriger waarteneemen zijn. De leng- te van een plaats word gevonden , door de nauwkeuri- ge waarneemeng van het begin of einde van een .£d!>r* op de plaats waar van men de lengte begeert te weeten, en door de waarneeming van het begin of einde van dezelfde eclips, door een ander op een verfchillende plaats, die oostlijker of westlijker. legt, en waar van de lengte bekent is ; want zo veel als 'er gevonden word, dat de eclips op eene plaats vroeger of laater begint of ein» _ digt dan op de andere plaats, zo veel legt de eene plaats oostlijker of westlijker, inuur rijdgereekent; dat men ver- volgens in graaden en œûiuiten reduceert, 15.graaden voor en uur re.ekenende: . Öm ,een Zon • eclips waar te neemen ofte befchou-
wen,. 'dewijl men niet direft in het zonne- licht zien kan, zonder krenking der oogen, zomoet men een vel 'of groot fluk papier neemen, daar iri met een fpeld een gatje fteeken en daardoor naar de zon zien, zo zal het geen hinder aan de oogèn doen. Of vult een tobbe met fchoon water, en zet die. in de op ene lugt, zo zal zig 't beeld der zon en derzon bedekkende manne daar in ver.- toonen, zo dat men het begin en voortgang der eclips daar in, zonder hinder aan de oogen kan befchouwen ; Ret zelfde gefchied ook door middel van een fpiegel. Of men maakt een kamer, die op de zonftaat, donker, door middelvan de blinden der venfters te fluiten, of anders, zo dat'er alleen- een klein rond gatje in een der blinden ij, waar door heen de zon haar beeld op een wit papier in de donkere kamer werpt, zo zal men- de eclips naur keurig kunnen obferveeren : Hier bij bedienen zig de Astronomisten van een lange telescoop oi.tubus, dien zij door een gat in de blinde fteeken en daar door het beeld der zon ontfangen ; en zij neemen zeer naukeurig den 'in- en uitgang der maane'm de zon, of't begin eneinde ^der Eclips waar, benevens de tijd, volgens een pendul- •orlógie, dat naukeurig naar de zon of fterren geftelt is, 'pp welke zulks gefchied,; als.mede de groote. en phafen 'der ecHps, enz. - i !v.! Het'begin'.én einde', grootheid', enz. vande-Maan-
' ,éj3fP' word door een telescoop naukeurig waargenoo- men ; gelijk mede ook die van Jupiter en zijne Satellie- ten, die men zonder behulp van het telescoop geheel niet zien kan. ■ ECLIPTICA- Taan-kring, Taan-rend; Dier-kring,
'Zons-weg \ 'is'een groote cirkel in het groote wereld- ■jgebó'iiw-, waar in zig dé zon fchijnbaariijk door de XII Kemels-teekehs beweegt, en Haar omloop in dezelve ineen 'jaar tijd; afin Jösdagen, 6 uuren 49 minuten volbrengt;' Deeze cirkel of'deszelfs' vlakte maakt met de vlakte van •den equator of'equiiiótfiaal-cirkel, een fchuinte-of hoek van 'so graaden en 29"of'3*0. m'iriiiitèn ,• ' hijidoorfntjd derhal- yèrf dun ëqüinoft-ïaul-cïrkeï]ïb' twee-regt tegen-elkander bverftaande flippen; 'en Heeft zijne' -twee bezonder« poolen , die 'er'overal een quadrant 'of: 90 graadémvata. âfftaan. Dezelve- werd, gelijk aie- àndeire oir-kcls.,,. jjv |
360 graaden gedeelt, dog met dat onderfdieïd, datmë$
deeze graaden niet in eens voorttelt, maar uit een dei flippen daar hij den equator doorfnijd, en wel uit 't flip waar in de zon het lente-equinoxium maakt,, beginnen- de, dezelve in XII gelijke deelen verdeelt, en ieder deel weer in 30 deelen, datte zaamen 360 graaden uitmaakt; gefchiedende de telling van het westen tegens het oosten pm, dewijl zig de zon aldus fchijnbaar beweegt, en' elk der XII deelen voert den naam van den der XII conflellatien of hemels-tekenen, die in de dieren-riem (laan, en waar door heen dus de zon jaarlijks haaren loop vo£ brengt; zie ook op DIEREN-RIEM". Dog als men fielt, dat de zon flil (laat en de aard-klooi
een beweeging heeft, zo als de meeste bedendaagfe Philofo- phen na Copernicus aldus van gevoelen zijn, zo is de Ecliptica, een kring, waar in de aarde jaarlijks haaren om- loop door de XII hemels-teekens des Dieren-riems 'in de bovengemelde tijd volbrengt. Deeze cirkel word Eckpttïa, Taan-cirkel of Taan-
nmi genaamt, om dat 'er geen' z<m«ofmaah-éclips getchle- den-Jian , of de maan moet in dezelve of niet verre daar van af zijn, gelijk ten tijde van de nieuwe en volle maaneivgebèurt;- want is dç.muàn, volgens haar loop,- wiat van de Ecliptica verwijdert, zo dat hij eenfge mer- kelijke breedte heeft,, zo kunnen de zon, maan en aarde niet in een regte linie:koomente fia'an; zieop ECLIPS. ECLIJSIS; betekent* zo. veel als flauwte ,, die den mensch ïchielijk overkoomt,. dog;ook haast weder over- gaat: ECPHRAXlS'jdiuvoord betekent de opening en flui-
ting der zweetgaten. . ÈCPHIJAS ; wil het zelfde zeggen !als Appendix of
Aanhangzel, en door dit woord, word zomtijds den'blin- den darm verdaan., ECPHIJSESIS ; hier door word eene fïerke uitade-
ming betekent, wanneer men met geweld den adem uifc- floot; het geen zomtijds door die geenen'gedaan moes. worden,, die op blaas-inftrumenten fpeelen,. om zommi- ge hooge toonen te krijgen. ECPHIJSIS; betekent zo veel aXs'P roe esfiis of Voorts
gang ; ook word de twaalf■vingerigen-darm {.duodénum^ dus genaamt.. ,, ECPIESMA,ziè SPLINTER-BREUK; - ,
ECPLEXIS ; hier word een zport van verfclirikkihg. door verflaan, naamelijk wanneer eenig Lijder van de- fpraak en. overige zintuigen 'berooft, met openè oogen legt, en jets angstvallig? enverfchrikkends' ïn zijn wee-- zen vertoont. ECPTOMA ; dus word door Hippocrates dé uit-
wijking van eenig been uit zijn gelederen, zonder breufc verzelt, genaamt. ECPIJEMA; Hippocrates verdaat door dit woord,,
wanneer zig bij een. verzweering eene. verzaamelingva« etter bevind.. . ',., '...',.....
ECSTASIS; hief door word de. hoogde graad' van,
onmagt verdaan, in welk een Lijder "zomwijlen ver« febeidene dagen lang buiten zig zelven en als dood kan liggen. ECSTASIS; betekent meede èen uitdijing der huid,
wanneer die in de lengte of breedte word uitgerekt. '•
ECTHLIMM'A; Gai.e-j;üs -noemt dus een gezwel,'
dat in de oppervlakte der huid door een.geweldige
drukking of knijping is ontftaap. -'■ - -,
EC'fRQPlON • -is de naam'die aan eene ziekte van't
onderde'ogglid.word gegeeveji. ' ECTKOSIS\
|
||||||
um
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ECT. . ECZ. EDE.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'ÇSï
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
STTROSIS • betekent het zelfde als abortus, een daan, haar elders vloeyen, én in zo verre verandering on-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dergaan.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wrriTLOTlCA; dus worden die geneesmiddelen ge- Men vind de hardde en .fraaifte Gefteentens in heC
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V welke de harde huid en exteroogen verdrijven,
|
osten, op het Eijland van Bomeo, in Bengalen, Gol-
condo, Vijiipour en het Rijk van Pegu , ook op 't Eij- land Ceijlon;- men vind evenwel ook in Europa en Ame* rica Edele gefteentens, die gelijke deugden hebben, dog over het geheel zijn de Oosterfche de fraaifte. Vermits het crijftalleri zijn , gelijk boven gezegt is,
vind men hunne gedaanten prismattk, of puntig,, of vier- kant, of langwerpig vierkant. De grootte geeft voornaamelijk de buitenfpoorigé waarv
de aan de Edele gefteentens,' de Groote Mogöl bezit j volgens het getuigenis van Tavérnier Tom. 2. j>. 3.72, een Diamant als een roos gefleepen , zwaar 279 negen- zestiende karaaten, welkers-waarde op elf millioen, ze- venmaal honderd drie-eatwintig duizend, twee honderd en agt-en-zeventig franfche livres gefchat word, en- dus omtrent 5 . 682 .000 hollandfche guldens; deeze fteen is van zeer fraai water, dat is zonder eenige koleur, daar is fl'egts' een hoekje af. De Groothertog vais Toscanen-heeft de tweede van waarde, dog een wei- nig geel, zwaar 139 en een-tweede-karaaten-, Tavèr- nier ftelt het karaat van deeze: op 135 livres,, om do koleurs wille, daar hij die van den Mogol op 150 re- kent ; de waarde' van deezeh fteen word gefchat op 2'. 608 .335 livres;'degrootte is volgens Argenville's getuigenis als- een duive-eij ; hij word te Florence bcr- waart, en. alleen in crijstal nagefleepen vertoont. De twee overige, bezit de Koning van Frankrijk-,
de een word genoemt de Sancij r de ander de Regent* De Sancij heeft de gedaante van een dubbele roos,
zwaar 226 grein,, en-is van zuiver water; de Ambasfa- deur Harleij Baron de Sancij.heefrdeezen te Con- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
naamt, welke
alsmede de hairen doen uitvallen.
ECZEMA; door dit woord word een vuurige puist
verftaan, die met geen etter nog pijn verzelt, te voor- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fchijn koomt.
EDELE VALK, zie VALK- EDELE RAKETTE, zie HEES CH-KRUID.
EDEL-GESTEENTE, noemt men de zulke , welker
hardheid, doorfchijnenheid, luister, koleur en raarheid derzelver prijs merkelijk hoog hebben doen Hijgen ; de fpecifi.que zwaarte koomt hier nog bij, de Diamant is on- der dezelfde oppervlakte de allemvaarfte, en tot het wa- ter als 3 .4.00 tot 1 . 000, de Hijacinth 1 .631, Jas- pis 2 .666, Turkois 2 .508, Agaat 2.512; de zui- verheid van koleur vermeerdert de waarde ,\ men noemt dit bij de Juweliers het water, en daarenboven de groot- te en gercgeldheid. De waare Edele-gefteentens zijn: De Diamant , de
Robijn, de Saphir, de Topaas, de Emcraud, de Chrij- folit, .de Amethist, de Hijacinth, de Rendot, de Gra- naat, de Berillus; alle deeze fteen'en zijn zooften van Crijstalkn, welke in de aarde verfchoolen leggen, of wel los geraaken endoor de rivieren van de matrice of moederiteenen gezuivert te voorfchijn koomen. JBehalven een groot getal Schrijvers over Mineraalen,
is inzonderheid de Heer D'Argenville in zijne Hifi. Naturelle £jV. L'Orijtlologie &c- pag. 152 £fc. zeer pmftandig en duidelijk in het-aanwijzen , befchrijven en afbeelden der edele en fraaije Gefteentens, en derzel- ver matricen. Tab. 2, 3, 4 .tot 11. Het is meer dan waarfchiinelijk, dat deeze fteenen wel. eer in bijzondere |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vloeiftofFen opgelost, van de vermenging met zommige ftantimpelen gekogt voor 600.000 livres.,, dog men fchaC
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
metaalen hunne koleuren gekreegen hebben, gelijk de
Heer Kunkel.zeer duidelijk getoont heeft, die beter dan iemand geflaagt heeft, in het nabootzen der Edele ge- fteentens, daar toe gebruikende glas gemaakt, van wit zand, en flint-fteen; bij voorbeeld glas en crijfial tot poeder gemaakt met een weinig menie, geeft Smaragden ; met ßffraan van koper, en een weinig aurum fulminans, Robijnen; Chrijfolicen met menie, en Jaffraan vanijzer; met lood, Amethisten enz. zie Ne~b.iI'Art de laVererie avec les notes de Kunkel. Ook kan men door kunst ver- scheidene boompjes en andere figuuren maaken op Mar- ier, Crijfial, Jaspis en Agaat, door middel van zilver in geest van Jalpeter opgelost,, gelijk bij Argenville pag. 183 verder gezien kan worden. Het is genoeg, dat wij hier uit zien , dat alle die bijzondere koleuren- van de metaalen afhangen , die wel eer min of meer gefmol- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem. hooger.
De Regent is gekogt door den Hertog Regent, en
weegt-547 greinen,'of 137, karaaten min één grein, en heeftgekost 2 .500.000 livres ; dees word de fchoonft© van de waereld gehouden ; bij is bijna vierkant, 14' ea .een half lijnen breed, en 9: lijnen dik, en alseen brilT lant gefleepen; deeze fchoone Diamant diéntom de Kroon in groote ceremoniën te verderen, zo wei-voor de Ko- ningin , als den Koning. . . De figuuren van deeze vier beroemde Diamanten wor-
den gevonden bij D'Argenvilük pag. 157."V De prijs- der Diamanten en Edele gefteentens is tegroof,
om 'er Scheikundige proeven mede -te- dóen , ook: past hef alleen aan Vorsten, Om dit uit te voeren : De voor- maals regeerende Keizer-Franciscus dsL heeft te Wet- -nen tot het voortzetten deezer weetenfehap, verfcheide- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■ - - - nc proeven laaten doen met Diamanten, Robijnen, en
iteentens teffens ge.fmolten waaren., en dat de geelheid andere Edele Gefteentens in kroezen; die wél geflootén van een Diamant van ijzer, de groenheid van koper: af- -vvaaren, in hevig vuur te zetten ; men bevond na 24 ua- nangt, enz.; eindelijk zijn die mengzelen hard geworden ' ren, dat de Diamant 'geheel vervlöogen, en de Robijn î!LPf^J!-al''',e^lt' <rven a's a"e andere crijstallen, en unverändert was ; - de Diamant verloor eerst zijn glans, bladderde en vervloog; dé Smaragd' fmolt en hegte zig-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan den kroes; zommige-'veranderden in kalk,. anderen,
bleeven de zelfden; De Groot-Hertog van-Toscanen had al te*vooren met
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
;juer bapaaleu, het fchiint lang voor de zondvloed ge-
beurt te zijn,, en' waaifchijnelijk voor dat de aarde mét -mwoonders. en dieren bevolkt was; dit is zeker, dat die |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-ïen • au ! Z° """ ■ ^S metaaIen ' °fandere fteenen. groei- de Spiegel van Tsmfrshausen op de Edele gefteentens
Scheppcvr zo a'S:Ze.;^rÇl'eer door he.r.wijs heftier des -verfcheidene proeven Jaaferr. doen ; waar in men vond, -verborn-en e^-ormt: z'in .'volgens natuurwetten die ons: dat de Diamant mindertegeris het vuur der zonne ftond, HiteenoomnnZ1Jn' ' b!iJveir' fonder einige verandering, 'dan de andere gefteentens. >ia - ö ' n WaMeej:.zij ,dpoï. zi^ure'vIpeiftoiTen ont- De.Diamant vermengde ;2ig'. niet met-gêfüioïten glai, B 3. jnaai-'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• EDË.
|
|||||||||
•EDE-
|
|||||||||
MAN heeft 'er eene fraaije befebrijving van gegeeven iit
de Mem. de l'Acad. de Berlin 1755. pag. 202. Hij zegt» dat de naam van ChrijJ'opratus 'er best aan past, die van een zee groene koleur is, en eene fraaije polijstzel aanneemt; men vind deezen gemeenlijk in de Asbestus ; dog zeld- zaam is de fteen zuiver. De Grenaat krijgt zijn naam van de overeenkoomst
met de zaaden der Grenaat-appel, de fraaifte trekt naar het purper , en valt in Sijrie ; hij is zo hard als de Hij- acinth, maar verliest zijne koleur in het vuur niet; men vind deezen fteen in grijze en zwarte vuurfteenen in groote veelheid omtrent Praag ; deeze fteen heeft geeri luister dan bij den dag. De Berillus of Beril is van eene zee-groene koleur,
en word dikwerf vermengt met de Augites of Aiguz marine ; als deeze eenige geele ftraalen affcheld, noemt men hem Chrijfob e rillus ; men vind deezen fteen omtrent den Taurus, den 'Euphraat en in Boheemen. In het 3§fte hoofdftuk van Exodus vinden wij den
Borstlap , gefchikt voor den Hoogenpriester, befchree- ven als beftaande uit vier rijen, die ieder drie Edel-ge* ftcentens bevatteden, vers 8. enz. Koleuren.
De eerfte De Sardis - - bleekrood. Topaas - - citroen-geel. Carbonkel of Robijn - hoog-rood. De tweede Een Smaragd - groen. Een Saphir - • hemels blaauw.
Een Diamant - - zonder koleur. De derde Een Hijacinth - rood , hellende naar Een Agaath - - graauw. (oranje, en Amethist - - purper.
De vierde Een Türkeis - - .hemels-blaauw. Een Sardonix. - drie-kolcurig, wit, bloed-
en een Jaspis - - onbepaalt. (rood, zwart Wij vinden derhalven nodig te fpreeken van den Sar- dis, de Agaath, de Turkois, Sardonix en Jaspis. De Sardis, Sardoine, van Sardes een Stad in Afie;
is eene half doorfchijnende fteen, en'word Cornalijnge- noemt, hij is bleek-rood in het algemeen , zomtijds wit, dog dan word hij Chalcedonie genoemt, de geele zijn zeer zeldzaam ; deeze fteen glinftert niet, maar is zeer goed voor ring-fteenen , om 'er wapens of andere figuuren in te flijpen, om dat het lak 'er niet aan kleeft. Agaath, deeze is een vuurfteen van zeer verfchillen-
de koleur, en kringen ; de Oosterf che is meest met boomp- jes voorzien; voor het grootfte gedeelte half doorfchij- nend, dikwerf geheel duister ; na de bijzondere eigen- fchappen en koleuren verkrijgt hij verfcheidene naamen, D'Argenville noemt 'er dertigerleij op, ib. pag. 167. De Onix en Jaspis behooren mede tot dit geflagt; ge- lijk D'Argenville zeer naauwkeurig is in de befchrij- ving, zo is hij ook in de veelvuldige gedaantens, die hij in twee plaaten 4. en .5. afbeeld; het is waarfchijnelijk, dat de Agaath tot de Borstlap bovengemeld behoorende, Oostersc'h en half doorfchijnende geweest is, dat is uit den graauwe trekkende naar het geele. - - De Turkois is de eerfte fteen in de vierde rije; deeze is een hemels-blaauwe ondoorfchijnende fteen, welke de Ouden Callais noemden, en uit Turkijen en Perfienver- kreegen; men heeft in Languedoc verfcheidene mijnen van witte en geele Turkoifen ontdekt, die niet blaam? worden, dan wanneer ze in het vuur gebragt worden. De Sardonix is fraaijer dan de Sardis, en beftaat uit deezen en den Onix, beftaande uit drie koleuren, wit, zwart
|
|||||||||
maar dreef'er op, en vervloog eindelijk; de Diamant,
om kort te zijn, vermengt zig met geen een lighaam, nog metaal, nog zout, nog fteen, en finelt nimmer, maar vervliegt. , De Robijn verloor alleen zijne koleur, en wierd zagt-,
zonder zijn gewigt te doen verminderen. De Smarag- den wierden wit, en met blaasjes, eindelijk zeer breek- baar en bros. , De Robijn, wanneer volmaakten groot is, word hij
edeler gefchat, dan de Diamant, men houd hem voor den Karbonkel der Ouden ; hij word gevonden in de Rivier van Ceilon, op den Berg Capelan, in het Koning- rijk Avaen Pegu, te Bisnagar en Calicout ; de Mijnen van Boheemen en Hongarijen leeveren mede eenige op. Daar zijn vier zoorten ; de Oosterf che die boog-rood
is;: van Spinel, die een vuur-koleur heeft, een weinig naar bet oranje hellende; de Robijn van Balais, welke eene roozen-koleur heeft; en ten vierden den Robijn Alabanàine of Almandine, welke met de Grenaat het Hieest overeenkoomt. De Saphir, die na de Diamant de hardde is, word
evonden op de zelfde plaatzen als de Robijntr.i zijne koleur is hemels-blaauw, violet, of witagtig ; de laatfte \yorden in Boheemen en Silefien gevonden ,• de witte kan somtijds voor Diamant aangezien worden,- men kan de^ koleur wegneemen door het vuur. De Topaas die in het Oosten valt, is citroen-geel, even
ftard als de voorigen ; die van Pérou is meerder oranje- geel ; die van Brafilien is harder,* die van Boheemen , ISileßen, Arabie en Aethiopie verfchillen weinig van de anderen ; allen hebben de glans van goud, en den luisr fer der zonneftraalen. De Emaraud of Smaragdus is groen ; donker naar bij
het zwarte zijn die van het Oosten ; die van Pérou aan- genaamer en ligter; het gebrek van den Smaragd is van geen luister te hebben, dan bij den dag, bij kaarslicht is hij zwartagtig. De Chrijfolit is van eene groene koleur met een geele
of gouden weerfchijn, en word van verfcheidene gehou- den voor den Topaas der Ouden, zomtijds voorde Chrij- foprafus; hij is van hardte als de Berillus of Augites; men vind ze van eene aanmerkelijke grootte, zo zelfs, dat men eene Arsinoe, vrouwe van Ptolem^eus Phi- ladelphus , van vier cubiten hoog daar van gemaakt heeft. De Amethist trekt zeer naar het purper, hij word on-
derfcheiden in Orientaalfche en Occidentaalfche ; de eer- fte is eene waare Robijn, de andere als de koleur van een violier; daar is nog een derde zoort geheel violet; men Vind ze overal daar crijstal is. De Amethist even als de Saphir verbleekt in 't vuur,
en word gelijk aan den Diamant; zeer zelden vind men 'er die natuurlijk wit, dat is zonder koleur zijn; ze zijn Zeldzaam zeer zuiver. De Hiacinth is van koleur als een Robijn, hellende
naar het oranje; deeze fteen word ons gebragt van Ca- nanor , Calecout en Cambaije; hij heeft de hardte van den Grenaat ; zommigen houden hem voor den Chrijfo- pattis der Ouden; als de koleur wit is, noemt men hem foupe de lait ; Europa geeft 'er eene menigte van op, dog die uit Auvergne koomt, van een bruin-roode ko- leur, en met gladde zijden als crijstal, noemen de Fran- fchen Jargon of valfche. Hiacinth. De Pendot is van eene groenagtige koleur ; men meent
liij is de Prafius der Ouden; de beroemde Chijmist Lek- |
|||||||||
È0& £DL
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ï$S
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EDE.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Woed-rood in het midden; somtijds uit andere vatten: Als de bloemen omtrent "gedaart hebben; fprui-
T"\ gelijk de Agaatben ondoorfchijnend zijnde, ten een menigte jonge-bladen uit de wortel, die in't Koleuren, h .g ^^ fteen zeer gefchikE tot wa- vervolg een aardig rond boscbje Van bladen vertoonen.'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en niet kleevende, is
„ens en andere figuuren. P De jaspis is een zoort van Agaath , maar donkerer,
en grover, minder hard, en minder zuiver; hij is dan cenl rood, dan groen, dan blaaifw , dan purper dan roosverwig, even als de Agaathen verfchillen; D Ar- genville telt'er meer dan 27 zoorten van op, en ver- beelfer één waar in een fchelp zeer duidelijk te zienis, plaat 4. M. lp '. '"■
Bebalven deeze kan men de verfchiliende zoorten van
Crijstallen ook tot de Edele gefieentens brengen, inzon- derheid de Rots-krijstal, die 5, 6 of 7zijden heeft; men vind 'er zomwijlen amiant.li, zaadkorls, fiukjes hout, liair en bladjes in van kruiden; bijna de geheele aarde |
Plaats. De enkelde zoort word gevonden in Hoog-
Duitschland , Zwitzerland, Frankrijk en Italien oji berg-, fteen- en lommeragtige plaatzen. Hier te lan- en elders plant men de- verfchillige veranderingen, in- zonderheid de dubbelde, veel in de bloem-tuinen, dewijl ze heel vroeg beginnen te bloeijen , te weeten in ds maand Maart of April, en met haare fraaije bloemen de bloem-tuin als dan verderen, te meer dewijl ze tamelijk; lange bloeijen, inzonderheid de dubbelde zoorten. Kweeking. Men kweekt alle deeze veranderingen
voort door middel van fcheuring of deeling der bos« fchen, in het voor-jaar, terwijl ze bloeijen of voorts daar na; dog men-moet ze niet in al te kleine :deeleri |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•*eeft crijstal, zomdjds in ronde keijen, gelijk in Schot- verdeden, als waar door ze niet'weL aan de gang wil-
land geineen'is, dog meestentijds in vuurfieenen, en tus- len ; bok moet men haar geen al te vette gemeste, maar eeri
' fchende reitender rotzin, gelijkte Brifiol, neemende gemeene goede wat zandagtige grond geeven; enzewil-
verfcheidene koleuren aan naar het metaal 't welke'er bij len ook best tieren op een wat fchaduwagtige plaats of
is- D'Argenville geeft 'er zeer fraaije figuuren van daar ze hoofdzaakelijk de morgen-zon genieten ; zij ver-
. piàat 3, " draagen de ftrengfte koude zonder hinder.
Wij 'zouden geen einde vinden, indien wij alle de ge- Men kan dezelve.ook vermenigvuldigen door het zaad
koleurde, 'doorfchijnende en ondoorfchijnende fteenen der enkelde zoorten; dat men in de maanden September
wilden verhandelen, en dit beftek te buiten gaan. oWBober zaait, op een maatig ter zon gelegene plaatsr
Onderwijlen können wij niet voorbij, iets te moeten zo zal het zelve inhet volgende voor-jaar opkoömén;
zeggen omtrent het Diamant-flijpen, als bchoorende tot waar namen de jonge planten in de maand Augustus op
de Edele gefteentens in het algemeen: Deeze kunst is een bed verplant, op vijf â zes vingerbreed afftand -r
bii aevai uitgevonden over omtrent 300 jaaren, te wee- zo zullen ze het volgende jaar bloeijen, hoewel nog maar
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weinig ; men laat ze dus twee â drie jaaren ftaan, als
dan kan men de beste zooiten hier en daar in de bloem- tuin plaatzen ; want uit 't zaad köomèn zo wel enkelde als dubbelde, en verfchillige koleuren voort. EDERA, zie HEDERA. ....• EDIK ; Eek, Azijn , in 't latijn Acetum : Wij heb-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten in den jaare 14.56, door eenen edelen Jongeling Louis
van Berçhjen, geboortig van Brugge; hij wreef twee ruwe Diamanten tegens eikanderen, en bevond, dat zij facetten kreegen, naderhand fleep hij ze op ijzere fchij- ven, bewaarde het ftof dat 'er afkwam, en fleep dus verfcheidene Diamanten |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Diamanten zijn natuurlijk crijstallen die punten ben op het artijkel Azijn reeds van dit zuure vogt, dog.
hebben , men noemt deeze ruwe Diamanten; de Ouden hoofdzaakelijk van de Wijn- en Cijder-Azijngefprooken ; hebben echter de kunst gehad, om Diamanten tot Poe- wij moeten derhalven hier nog iets melden van de Bier- der te maaken, anders hadden zij niet können in de Ede- azijn, die in de bier-landen veel in gebruik is, en ten Ie gefteentens graveeren; men kan ze ook fplijten, eerst dien einde hier en daar in de groote fteeden bezondére maakt men 'er een kerfje op, en daar n'a zet men'er een groote Azijn-makerijen gevonden worden, daar men deri fcherp mes op, en flaat ze in eens door. Zie verders Bier-azijn in menigte van een daar toe opzettelijk ge- GRAVEEREN van EDELE GESTEENTENS , brouwen bier tot de verkoop bereid " " " |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SLIJPEN en STEENEN.
|
Daar zijn verfcheiderhande 'manieren om Azijn te
maaken, waar bij het hoofdzaakelijk 'er op aankoomt, ôm het bier tot de azijn-gesiing te brengen. Glaûbër heeft de volgende zeer goede manier aangèweezen. Men moet, om Azijn te maaken, twee even groots
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EDEL-LEVERKRUID; Gulden-Leverkruid; in't la-
tijn Hepatica nobilis ; Trifolium hepaticum; Herba trini- tatis; (Anemone foliis trilobisintegerrimis, Linn. Spec. Plantar.) Daar zijn verfcheide veranderingen van dit |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bloem-gewas, inzonderheid betreffende de Bloemen , kuipen hebben die met dekzels voorzien zijn; in dé&
als ze kuipen moet ongeveer een voet van de bodem' een
1. Het Edel-leverkruid met enkelde blauwe, purpere of losfe bodem gelegt worden, die! met gaten doorbeóre
roode bloemen. is; op deeze losfe bodems legt inen een hoop wijn-
■ 2. Het Edel-leverkruid met. dubbelde roode, blauwe of gaards-ranken met de bladen en-op deeze een partij
witte bloemen. , fteelen van rozijnen, ' dan giet men de eene lurijr'ivol
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Befchrijving.. Ditldeine gewas fchiet uit veelë .vezel-, bier en de andere half vol; de half volle kuip ddit-tfienr
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
agt:,
den |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e wortelen, veele breede gladde donker-groene bla met zijn dekzeltoe, maar de volle kuip laat men o'penr
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en op lange fteelen, die in driën ingefneeden zijn, en Als het bier dus vier en twintig' uurene' langer of kor-"
L's a'snklaver-bladen vertonen; welke bladen in de win- ter geftaan heeft, naar dat de lügt of plaats min óf meer*
W„V„ enzen en dor worden,, waar na elk voorjaar heel warm. is; of naar dat het bier zwaar is, zal hét zelve
e e?,vee'e fteeltjes van een kleine fpan lang, elk met in de half volle kuip aan 't fermenteeren of gesten raaken
t'oem uiE de wortel fpruiten, die de groote en ge- met een merkelijke warmte ; zo ras men dit gewaar
van I V\m .?"il(ie ranunkeloïboterrbloem hebben, maar. word3 maakt men de halve kuip vol uit de volle kuip,
dtil i uÜ- - als b°ven:gemelt-iS', eudie enkeld ofi en men dekt de halfvol gewordene kuip toe, dit dóet
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men'vervolgens dagelijks, zodat de kuip die den eene
dag half völ is, den anderen'.dag uit de tweede :vol ge-: maaks
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dubbeld zijn;,waar na' kleine zaadhuisjes volgen- tcwee-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SBii na.de enkelde bloemen, die klein wita
|
"öuÄ '
|
&Q&i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
58* .i :JEDJ. 1
maakt word., op welke wijze in de halfvolle kuip dage-
lijks een nieuwe gesting ontftaat, maar in de volie kuip de gesting vermindert»' hier mede houd men zo lang aan tot dat de gesting met warmte, in de half volie kuip geheel ophoud , als wanneer het bier in Azijn zal ver- andert zijn , die men vervolgens in vaten bewaart. Het bier hier toe behoeft juist niet heel fterk te zijn,
maar hoe beter het is, hoe kragtiger de Azijn zal wor- den^ en men moet niet denken, gelijk zommige meenen, dat half of heel bedorven, en nog minder verfchaalt en üaamigbier, of ook zodanige wijn, goeden Azijnkan gee- ven, hier van word niet anders als een geheel bedor- ven onfmaakelijk weezen. Het bier dat opzettelijk daar toe bereid word,, word gebrouwen gelijk ander matig fterk bier, dog het behoeft niet lang te kooken, nog ook gehopt te worden; maar wat gekookt hebbende, yirorà het door de los kuip van zijn masch gezuivert, daar na in de koelvatten verkoelt, (ziet op het artijkel ï3IER)eu vervolgens op de gemelde wijze tot Azijn ge- ïuaakt, ., ■ andere manier om Azijn te maaken.
Zet het zonder hop versch gebrouwene bier, in kui-
pen • te gesten op de gewoone wijze, als het dan bjina uitgegest heeft, zo doet 'er genoegzaam zuur-deefem in die met zuiker, geftooten peper .en bertrams-wortel, en wat wijnjieen gemengt is, en Iaat het te zaamen liaan, tot dat het zuur en tot een bekwaame Azijn geworden is; en bewaart het in vatjes. . Men kan ook wel ander oud bier, dat goed is, daar
toe neemen., maar dan moet men het in een ketel heet maaken, het vervolgens in eengestvat doen en als bet ■verkoelt en lauw warm geworden is, met genoegzaarae gest tot de fermentatie aanzetten ; en daarna de zuurdeeg^ çnz. daar in doen, gelijk boven gezegt is. Nog een andete manier om Azijn te maaken.
Neemt drie of vier pinten van de fterkfte Bier- of Wijn - azijn, kookt dezelve en gietze kookend heet in een vatje dat nieuw of anders we! fchoon is, of daar goede Azijnoï wijn in geweest is, fluit het wel digt, rok en foert het dikwijls, eenige uuren lang, tot dat de Azijn koud is geworden ; giet vervolgens den Azijn 'er uit, legt het op een warme plaats, en giet 'er zes of agt pin- ten beste Azijn in ; laat het dus van bovenen losjes gefloo- ten, agt dagen lang leggen; als dan giet 'er twee of drie pinten goed-bier in, en als dat-te zamen na ongeveer agt «Jagen zo fterk geworden is„ als de eerft ingegootené A- aijn, dan doet 'er nog twee-of drie pinten bkr bij; met dit bijgieten van bier blijft men van agt tot agt dagen aan- houden, tot dat het vatje meer dan halfvol is.; daar na kan men het van vijf tot vijf dagen opvullen, en als het vatje bijna vol is, kan men 'er voor zijn gebruik wat aftappen, en het vatje weder met bier opvullen; ver- trojgens. 'kan men, als de Azijn goed is* daar itwee- deJttte^ uituppen in een ander groot vat, en men vult het kleine vat allengskens weder met bier aan -, -als doorheen ; en op die wijze doet men ook met 't groote vat, zo zal-men al geduurig meer Azijn bekoomen; dog om de zuurwording in het groote vat te hulp te koomen, zo doet men in het groote vat zuur-deeg , ongeveer als een vuist groot, die met wat geftooten peper en honing gemengt is, zo zal het haast zuur werden. Als het groo- ts vat vervolgens vol geworden is., kan men de helft van de Edik in een ander groot vat doen en daar mede han- delen gelijk met het voorige, op ,w<eJke. wijze, men zo |
•EDI.
veel Azijn maaken kan als men begeert î Maar men moeÉ
wel agt liaan op 't aanvullen, naamelijk dat men niet ta vroeg nog ook te veel ofte weinig te gelijk opvult ,• wanc word't te vroeg opgevult, eer liet voorige fterk genoeg geworden is, of'er te veel bij gedaan, zo kan het nieC werken en bederft, gelijk ookgefchied als 'er te weinig opgegooten is. . . Nog rtaat aan te merken, dat men boven op't vat,
een handbreed van de bodem, voor en agter een klein gat booren moet, op dat het lugt hebbe; want de lugC moet't doen werken; maar het fpondgat dekt men meteen plattefteen toe, op dat 'er niets in valle: Anderen hou- den het nog beeter, dat men de .gatjes in de bodema boort, drie â vier vingerbreed van de grond, die men vervolgens, als 't vat tot daar aan toe opgevult is, met een prop digt maakt; ook is het dienftig, dat het dagelijks eens of meermaalen met een lange roer - (tok door het fpond-gat tot op de grond toe, omgeroert, en daar na het fpond-gat weer toegedekt worde. Men kan hier toe wel bier neemen dat zuur is of be-
gint te worden, maar verfchaalt of kaamig bier, of dat an- ders bedurven is, dient daar geheel niet toe; dog goei fmaaklijk bier geeft altijd de beste Azijn. Als men goeden Azijn bewaaren wil moet het vat niet
geheel vol, maar 't zelve voor al wel geflooten zijn. Nog anders.
Neemt tot een vat van groote als een oxhoofd, dri« ponden roggen meel, agt lood gemeen zout, langepeper, bcrtram-wortel, gember, van elks twee lood ; deeze laat- fte dingen klein geftooten zijnde, mengt alles met besta Azijn tot een deeg, en maakt'er een koek van, die men in de, oven laat bakken; doet dan deeze koek, in (tuk- ken gebrooken, met zes pinten beste heete wijn- of bier- azijn in een zuiver oxhoofd, maakt het dan digt en rolt het verfcheide reizen heen en weer; vervolgens legt heC vat op een warme plaats en giet'er den volgenden dag 12 pinten goed bier 'm ; als dit agt dagen geleegen heeft, en zuur geworden is, giet'er weer iz of 15 pinten bier bij; dus met opvullen van agt tot agt dagen vervolgende, tot dat het vat bijna vol is : Maar men moet niet verzuimen een paar gatjes in hervatte booren en open te houden, ge- lijk in de voorige manier gezegt is ; en wil men daar naar meer azijn maaken , zo kan zulks gefchieden met de helft van deeze azijn in een .ander vat, te doen, op de voor- heen gezegde wijze. . Op dezelfde-manier als hier van het bier gezegt is, kan
men ook azijn of edik van wijn en cijder of appel- en peere drank maaken, en wij moeten hier tenopzigte van het huishoudelijke aanmerken, dat men in deeze en ande» Provinciën, daar veele appelen en peeren groeijen, in goe- de vrugtjaaren van den overvloed deezer vrugten zou kun- nen profiteerefi, om, wilde men 'er geen cijder van be» reiden, ten minften 'er edik van te maaken, 't zij voot zijne eigen huishouding of tor verkoop, gelijk men'in Duitschland, Normandien en elders doet; want als 'er overvloed van appelen en peeren zijn, kan men dezelve op groote plaaczen dikwijls niet alle verorberen, nog ook mee eenig voordeel verkoopen; en men moet een menigte zien verrotten en bederven, die men daar toe zoude kunnen gebruiken. Men heeft als dan het geperste appel- o? peer- zap niet noodig voorheen, eerst tot cijder te laaten gesten, maar men kan het aanftónds op een der bovengemelde twee eerste manieren tot azijn maaken, en men zal een goede azijn verkrijgen : Hoe Bien het zap best kan uit-
|
|||||
EW. EDI. .EDU. EEK. EEL. • 58$
|
|||||||
•flïtriersfeff, 'Zie onde* Appeldrank op 't artijlel van AP,
VEL pag. IQ2- Om ras Azijn te maaken.
Neemt bier of wijn, zoveel gij wilt, kookt't zelve en
als het bijna koud geworden is, legt 'er wat zuur-deeg en bruin gerooste erwetsn in, zo zal 't haast Edik worden. Of doet een weinig van de moer van goede Azijn, met
wat Azijn in het bier of wijn. . Of neemtgcroost brood, legt het in Azijn en laat het
weer droog worden, herhaalt dit verfcheide maaien na mal- kander; daar na legt dit brood in bier of wijn, zo zal het goede Azijn worden. Of neemt bertram-wortel, mijd ze klein en legt ze 24
euren in Herken wijn-azijn, droogt ze daar na weer en floot ze tot een poeder, mengt 'er dan even zo veel ge- poederde wijn-fleen bij en maakt 'er met wat zuur-deeg koekjes van; legt dezelve in bieroïwijn, zo word 'er in weinig dagen goede Azijn van. Of neemt zuur-deeg, mengt 'er zout en peper onder,
werpt het in bier of wijn, en roert het wel door malkan- deren. Om den Azijn fierk te maaken.
Hier toe bedienen zig de Azijn-maakers van verfchei-
derhande middelen; zij doen bij voorbeeld gemeenepeper, oïfpaanfche peper, of bertram-wortel, of van alle drie te gelijk in de Azijn, waar door dezelve veel fcherper word. Als de Azijn niet fterk maar flap is, moet men ecnige
ßukken versch gersten-brood daar in werpen, min of meer naar maate dat 'er Azijn is, zo word hij binnen weinig da- genfeherp. Of men gooit'erbruin gerooste erweten in. Of men lescht eenige reizen een gloeijend ijzer oïflaal daar in uit. Of doet 'er onrijpe druive-trosfen met de fteelen wat ge-
dampt zijnde, in ; of rozijnen met de lteelen. Azijn van Honing te maaken.
- Neemt een kan Honing en agt kannen regen - water, finelt het te zaamen op een zagt vuur, als het daar naar wederom wat verkoelt is, doet'er 10 lepels,vol bier-gest in en Iaat 't te zaamen op een matig warme plaats gesten ; wanneer dan de gesting haast gedaan is, doet 'er in een pond zuur-deeg, met een half pond zuiker en twee drach ■ magepoeijerde wijnfleen: en laat het dan te zaamen ftaan Werken, tot dat het een bekwaamc Azijn geworden is. Om drooge Azijn te maaken.
Neemt cornoelje - kersfen, en moerbefien. of Irambe- pen, alle als ze eerst beginnen te verkoleuren en rijp te worden, en nog zuur zijn ; droogt dezelve, en floot ze daar na tot een fijn poeder, maakt'er dan met beste a- zyn een deeg en vervolgens koekjes of broodjes van en «oogt ze in de zon wek, Als men dan Azijn hebben wil, zo Imelt men van deoie kqekies in wijn , water of bier, zo heeft men een goeden, Azijn of verjus voor het keu- ken-gebruik. Of neemt onrijpe groene druiven, flampt dezelve met
wat goede Azijn tot een deeg en maakt'er broodjes van, 1 mik™ '" zon laat dr0°gen, en vervolgens bij het ge- /èn ^n7at,wy'n' enz- Iaat trekken, zo verkrijgt men een goede Azijn, als vooren. is mJnn^Z'in' die 'van S°ed hier bereid en %oe'd is,
lih,f~? S even z0 goed tot allerlei] gebruik , als de
■ H Del CVen20> gelijk'er tusfehen de wijn-enkoom-
|
|||||||
brandewijn, als ze beide goed zijn, weinig onderfcheid
isj hoewel de wijn-azijn gelijk de wijn-brandewijnen eg- ter de voorrang behouden. De Azijn, is een zeer nuttige zaake, zo wel in de
medicijne als huis-houding : Hij is zeer fijn van deelen, doordringend, verdunnend; en weerftaat't venijn en ds verrotting, wesbalven hij in depest, pokjes, mazelen en andere befmettelijke ziektens, als mede in de beeten van dolle honden, flangen en adderen, enz., met the- riaak terftont ingegeeven, van zeer veel nut is, zo wel in- als uitwendig gebruikt ; -ook is hij van veel nut om al- lerleij gezwellen te verdeelen en te verdrijven; is mede ook van veel gebruik in de chijmie. Men kan hier over verdernazienop't artijkel AZIJN en GEDISTILLEER- DE AZIJN, pag. s 13. EDIKT; is eene algemeens Infielling, die de Vorst of
Souverain, uit zijn eigen beweeging maakt, waar door hij iets verbied, of eenige nieuwe algemeene wet maakt, om in alle zijne Staaten, ofwel een gedeelte daar van waargenoomen en agtervolgt te worden. Het woord Edikt ftamt van het latijnfche edicere, het
welk betekent de zaaken voor af te gaan, en in voorraad 'er beveelen over tegeeven; dit is de betekenis dieTüEO- philus ad Infi. lib. I. tit. 2. §. 6. 'er aan geeft. De Edikten zijn van de Ordonnantien daar in verfohil-
lende, dat deeze Iaatflen in het algemeen verfcbJJene bevoelen tefFens behelzen, daar de Edikten gewoonlijk maar eene zaak tot onderwerp hebben. EDUCATIE, zie OPVOEDING.
EDULCORATIO; Edulcoreeren; Verzoeten; Afzot-
ten; heeft verfcheiderhande beteekenisfen; want 1. bc- teekent het, wanneer men eenlg drankje of iets anders met zuiker, honing, fijr-oop enz. zoeten fmaakelijk maakt; 2. beteekent bet in de Chijmie, de wegneem ing van de fcherpe, zoute of zuure doelen uit een\g poeder, kalk of magijlerium ; 't welke gefchied door middel van dikwijls lauw-warm water op de floffe te gieten en weer af te gie- ten , tot dat het water 'er weer afkomt zo als het opge- gootcn was; gelijk men bij voorbeeld.met het eerst ge- ■maakte Antimonium diaphoreticum doet; of 3. als. men fpiritus vini op eenige chijmifche kalk of ander poeder giet en dezelve daar op laat afbranden, het weke men zo dik- wils herhaalt, tot dat de kalk in 't geheel van zijn fcherpte beroofd en 'er geen fcheipe fmaak meer in is. EDULCORATIO PHILOSOPHICA; Philofoophs
edulcoreeren of verzoeten , is wanneer de falinifche gees- ten, gelijk de geest van zout, falpeter en vitriool, door bijmenging van wijn-geest en vervolgens overhaaling, verzoet of getempert worden, om in een bekwaame dofis te kunnen : ingenoomen worden. Of wanneer gedistilleert water of gedistilleerde azijn of geest van wijn of ook wel van pis van een falinifche floffe zo dikwijls gecohobeert en afgetrokken woorden, tot dat het zelve daar door zijne fcherpte vetlooren heeft ; gelijk de mineralien 't best door verdubbelde wijn-geest en naderhand door een dubbelde geest uit pis, ajdus pkilofophisch kunnen geê'dulcoreert worden. EEK,-zie EDIK.
EEK-HOORN, zie INK-HOORN.
EELT-j in't lat. Callus; is eene verharding van het vel,
welke door wrijving gebooren word ; allermeest koomt het- aan de voetzooien , rondom den hiel, voornaamelijk in die geenen , welke veel op muilen gaan; in de handen van wer- kenden door het houden der fteelen van hamers, of andere gereedfehappen. Dit Eelt is geene ziekte, maar afleen- C • lij'k
|
|||||||
5M EEL. EEN,
lijk eene voorzieninge der wijze natuur, welke de op-
perhuid meer en meer verdikt om de gevoelige zenuwte- peltjes te befchermen tegens de groote uitwendige druk- king. Dat het Eelt beilaat uit eene vermeerderinge van plaa-
ten of vliezen van de huid , blijkt, wanneer men het vel met eelt bezet van verftorvenen in het water weekt. Daar is Eelt welke- binnenin de handen koomt van lie-
den die fchurftziekte hebben, zonder dat zij gearbeid heb- ben met de handen ; in zommige venus-ziekten, in kwaad- aardige vel-ziektens, waardoor zommige als hoorn uit- wasten hier en daar, en zomtijds het geheele lighaam óver gehad hebben ; in deeze gevallen koomen bijzondere mid- delen te pasfe, en de kwikmiddelen doen 'er over het ge- heel de meeste dienst in. Eelt in tegendeel door drukking veroorzaakt, kan niet
geneezen worden dan door wegneeming der drukkende oorzaak : Exter-oogen bij voorbeeld, zijn vereelt vel op de knokkels der toonen, veroorzaakt door al te korte en te naauwe, of te wijde fchoenen, wanneer de hielen hoog zijn, en de zwaarte van het lighaam op de toonen alleen aankoomt. Dit Eelt dagelijks dikker wordende, drukt eindelijk de
banden-der geledingen, enwerwektdan ondraagelijkepijn. Het weginijden helpt daarom niet, omdat de oorzaak fieeds aanhoudende, de eelt fpoedig de voorige dikte ver- krijgt ; het beste middel is galbanum in azijn opgelost, en 'er op gelegt, en de toon te omwinden, of liever te be- naaijen met zeem-leder; ondertusfchen moet de fchoen ver- andert worden. Zomwijlen koomt de Eelt als Exter-oogen. onder de bal
der voet, het welke zeer ongemakkelijk, en haast niette verhelpen is. Dit Eelt koomt uit eene kwaade geftelte- nis van het vef ; het best zal bevonden worden t£ zijn, met een gloeijend ijzer het ongemak weg te branden. Zie ook LID-DOORN, EELTAGTIG, zie CALLOSUS'.
EEN-BLAD; dus wordeen kleine zoort van Lelie van iir.Dalen gcnoemfr zie aldaar. Qok word van zommige het Parnas-gras aldus geheeten. EENT>E-DOODER„ zie VISCH-AS.END: EENDE KROOST, zie WATER-LINSEN. EENDELINSEN, zie WATER-LINSEN. EENDEN; is-een Water-vogelen geflagt, waaronder ie Heer LinNjEiis mede deZwaanen en Ganzen betrekt; dog wij 'zullen ons hier enkel aan de eigentlijk genoemde Eenden, met derzelver mede-zoorten bepaalen ; - en op hunne bijzondere naamen de Zwaanenen Gangen befchrij- ven.,. De kenmerken van het Eenden-geflagt zijn ; een bek
<3ie breeder is dan dik, van onderea'plat, en met tandjes op de wijze van een vijl voorzien , die aan het end ge- nagelt, dog ftomp zijn; voorts hebben zij een agter-vin- ger, die van de drie voor-vingeren is afgefcheiden , en aan de binnenkant van den inwaardfehen vinger een vliesje; hunne fcbenkelen zijn ongevedert. 'Zie, hier eene optelling der verfcheidene zoorten , waar on- der wij mede de Spiienten, P'ijlfiaarten, Slobben, Taa- Ungen, enz. bevatten. I. De gewoone Eend, in "t latijn Bofchas, ook Anas
Domeflka; (AnaS re&ricibus intermediis(Maris) recur- yatis, rofl'ro reUo, Link. Sijß.Nat.) deeze is al te wel bekent, om'er hier eene omftandige befchrijvinge van te; geevenr wij zullen enkel aanmerken, dat het mannetje gemeenlijk in het nederduitsch woard oïerk genaamt, door* |
||||||
EEN.
gaans zwaarder dan het wijfje is, daar bij de kop, hafc
en een gedeelte der borst met groenagtig-glimmende ve« deren bezet heeft die een violetten weerfchijn hebben. IL Krombek ; in 't lat. Anas Adunca {(Anas re&ricibm
intermediis (Maris) recurvaüs, roflro incurvato, Linn. Sijft. Nat.) is eene verandering of verfcheidentheid van de voorgaande; zijnde een.weinig kleinder en fcbraaldeE van lijf; de naam van Krombek is hun gegeeven, dewijl hunnen bek haakswijze krom is ; men vind. ze mede ge- lijk de voorgaande, van verfcheiderlei koleuren,, en veel- tijds bont, en zijn beide tamme eenden. HL Winter-eend; in 't latijn Anas hijemalis; (Anal
cauda cuneata ; reiïricibus intermediis .longis , cor' pore grifeo, Link. Faun. Suec.) deeze eend, die de groote van de Pijtflanrt heeft, is over het lighaam- graauw van koleur, en heeft de twee middelde ftaartpen- nen bij uitftek lang; men zegt, dat hun eigentlijke woon- plaats Tsland en Hudfons-baaij is, alwaar zij Havella) genaamt worden, en van waar zij 's winters na Zweedem en meer andere noordelijke gedeeltens van Europa over- koomen.. IV. Kosfe Eend',. ook Roodkop, en graauwe of bruine
Eend genaamt; in 't latijn Anas ferina; (Anas alis eine- r.eis. immaculutis, uropijgio ?ügro ,. Linn. Faun. Suec') de Franfchen noemen hem Millouin, de Engelfchen Po* chard, en de D uitleners Rot-endt; hij word door geheel Europa, dog meest in derzelver noordelijkite gedeeltens gevonden ; deszelfs kop en hals zijn roodagtig kaftanje- bruin; de wieken asch-graauw zonder vlakken,, en de fluit zwart; zijn bek en pooten zijn na den. blaauwer» hellende, en hij is iets kleinder dan de gewoone eend. V. Kwaker-eend, ook Breed-bek, Zee- en Duikel-eenê
genaamt; in. 't latijn Columba clangula; (Anas nigra al- boqrue varia,, capite tumido nigra viridi, finu oris maculœ alba, Linn. Faun. Suec.) deeze eend, die kleinder. dan de gewoone is, heeft een dikke kop, is kort en dik van lijf; over het lijfis zijn koleur genoegzaam zwart-bont, met een witte vlek aan de hoek van de bek ; de kop ie donker of purperagtig-groen ; de oog-kringen zijn goud- geel; borst, buik en onderhals, alsmede de middelfte flagpennen zijn wit, de ftaartpennen zwart, de bek vat» dezelfde koleur, en de pooten oranje-verwig. Deeze vogel, die aan de ftranden van Europa woont»
dog ook wel in de zoete wateren word gevonden, nes- telt gemeenlijk in hooge boomen; op een rasfe en be« hendige wijze weeten zij te duikelen, en de fchulp- vischjes tot hun voedzel uit de diepte te haaien. VI. Turkfche ofMuskaat-eend, na de franfche naam Canari
musqué; in 't lat. Anas mofchata ; (Aias facie nüda papil- lof a , Li NN. Fàun'. Suec.) deeze die veel grooteris, dan de gewoone eenden , is doorgaans zwartagtig paarsch van koleur, fchoon men 'er mede wel van andere koleuren ziet ;'bij de neusgaten en oogen hebben zij roode vleesch- knobbeltjes : Hét wijfje is merkel-ijk kleinder dan 't man netje, hun geluid is fchor en nâliwèlijks hoorbaar, uitge zondert wannéér ze getergt worden; men zegt, dat ze een fterke muscus-reuk hebben, en dat dit bun naams-oor- fpröng is; hun natuurlijke woonplaats is de Indien, Tür- kijen, enz. VIL Toppertje; in 't latijn Anas Fuliguh, endoorde
Franfchen petit Morillon genaamt ; (Anas crifla depen- dente, corpore nigro, ventre maculaque alarum albis, Li NN. Faun. Suec.) deeze draagt de naam van Toppertje , dewijl het deeenigfte van zijn geflagt onder de Europifcbe Een- den is, dié een kuif heeft ; deszelfs grootte koomt vrij nabij
|
||||||
ÈÈN. Sl>
|
|||||||||
EEff.
|
|||||||||
fan het mannetje, dewijl het zelve geheel bruin is; dee*
ze eenden overwinteren in Karolina. XII. Bril-eend; in 't latijn Anasperfpicillata; (Ana&
nigra, vertice nuchaque, macula nigra rofiri pone na* res) ; zie hier van de befchrijving op het artijkel BRIL« EEND. XIII. Bruinet-eend, in 't hoogduitsch Schilt-ent; in 'C
fransch Morillon, en in'tlatijnG/aucïowgenaamt; (Anas iridibusflavis, capite grifeo, collari albo, Linn. Faun. Suec.) deeze eend is over het gehcele lighaam bruin, mee een graauwe kop, geele oogkringen, en een witte kraag om den hals. XIV. Bruine Eend ; in 't latijn Anas fufca, en in 't
fransch la grande Macreufe genaamt ; (Anas nigricans, macula pone oculos lineaque alarum albis, Linn. Sijfi. Nat.) van deeze eend, die bijna de groote van een gans heeft, is het mannetje zwart van koleur , met een bult aan 'tgrondftuk van de bovenkaak; het wijfje is bruin ; zij worden in de meeste gedeeltens van Europa gevonden. XV. Zwarte Eend, in 't latijn Anas nigra, en in 't franscli
Macreufe; (Anas tota nigra, baß rofiri gibba, Link. Sijft. Nat.) deeze eend, een weinig grooter dan de gemee- ne eenden, verfchilt van alle andere zijner mede-zoorten, door dien deszelfs bovenkaak aan het end niet genagelt is, en hij een groote bult boven de neusgaten beeft, wor- dende deeze door een geele ftreep van een gefcheiden; het mannetje is geheel zwart, en het wijfje bruin; zij ont- houden zig in Engeland, Lapland, en aan verfcheidcne kusten van de Noord-zee. XVI. Eend van Kanada; in 't latijn AnasfpeÜabilis;
(Anas roftro bafi gibbo compresfo , carina pennacea nigra, capite canefcente, Mus. Acad. Fr.) Edwards in zijne Hiftoire nat. Tom. III. Tab. 154. geeft 'er een fraaije af- beelding van ; hij is veel grooter dan de gemeene eend , zijn koleur is zwartagtig bruin, opwaarts naarpurper trek- kende ; zijn kop is van bovenen blaauwagtig-aschgraauw ; op het voorhoofd heeft hij drie zwarte ftreepen, twee dier- gelijke aan de keel; om de oogen zwarte kringen, de zij- den van de kop bleek groenagtig, borst, hals en keel fneeuw-wit, als mede een diergelijke vlak op de wieken, en wederzijds aan de fluit ; deszelfs flaartpennen zijn don- ker-bruin ; deeze eend word voornaamelijk in Canada en Hudfons baaij gevonden. XVII. Gekraagde Americaanfche Eend, of Jan potta >
gie-eend; in't latijn Hiftrionica; (Anasfusca, albo cm. ruleoque varia, auribus, temporibusque linea, collarifa- fciaque pe&orali aibis, Linn. Sijft. Nat.) Ebwards ut fupra Tom. II. Tab. 09. geeft 'er een fraaije afbeelding van, én zegt, dat deeze eend circa de groote vandege- woone eenden heeft, de bek omtrent een-derde korter dan deeze, donkeren zwartagtig van koleur, en aan beide de kaaken met kleinetandjes voorzien ; de neusgaten zijndig- te bij malkanderen Op het bovenfle gedeelte van den bek geplaatst, het welke aan zijn uiteinde een weinig omge- kromt is ; de zijden van de kop, tusfchen den bek en de oogen zijn wit-, waar van zig wederzijds een witte ftreep boven de oogen uitflrekt, aïlengskens in een roodagtige oranje-koleur verfmelt, en zig tot aan het agterfte gedeel ■ te van het hoofd verlengt ; ook heeft bij een witte plek aan ieder kant van de kop; de kruin van de kop is zwart; de zijden derzelve van de oogen af, isdonker-blaauwna het purper hellende; de geheelehals, voor en agter tus• fchen de witte ftreepen , is zwart, tusfchen het uitterfle van den hals en borst heeft hij een kraag of cirkel van wit- te vederen; aan ieder zijde tusfchen de bals-band en de C- 2 vleu-
|
|||||||||
.,;; met jie der andere eenden overeen; vanhovenen is
Sewells koleur zwartagtig-bruin, en van onderen zilver- aeriirwif kop en hals zijn van bovenen donker-violet ; ftuit en rtaartpennen glanzende bruin; op ieder vlerk beeft hij een witte dwarsftreep; hij kan veerdig duikelen, en gig ook een geruirnen poos onder water houden; zijn ver- blijf is de zeekusten van Europa. VIII. Bahamafche-eend, door Raitus Mareca, in En-
geland llateraDuck, en in't latijn Anas Bahamenßs ge- naamt; {Anas grifea, roftro plumbeo; macula lateraliful- tra, macula alarum viridi luteaque , Linn. Sijfi. Nat.) de koleur van deeze eend, die na genoeg van groote met onzegemeene eend overeenkoomt, is boven aan de kop graauw, de zijden onder de oogen wit; buik en borst in ?t geheel bruinagtig-geel, na doorgezaagt eiken-hout zwee- mende, met zwarte flippen gefprenkelt; de bek is bruin, en aan ieder kant van deszelfs wortel zit een roode vlek; de wieken zijn gedeeltelijk zwart, .geel en groen; zijn na- tuurlijk vaderland is Bahama. IX. Roep-eend of Roeper ; in 't latijn Anas ftrepara ;
(Anas macula alarum rufa, nigra, alba, Linn. Faun. $uec.) deeze eend, die de groote van de gewoone eenden heek, is van bovenen bruin-koleurig , met boogswijze witagtige ftreepjes ; van onderen is dezelve wit met grau- we vlekken ; de fluit is zwart ; de ftaart wit en zeer kort, uit zestien pennen beftaande, waar van de twee middel« ften bruin zijn, en langer dan deanderen, welkeallengs- kens korter wordende, de ftaart fpits maaken ; op de wieken zit een glimmende zwarte vlek, die van onderen met een witte, en van bovenen met een rosfe ftreep ge- zoomt is; van -boyenen is zijn bek bruin, en van onderen bleek-rood, zijnde dusdanig ook de pooten ; zij onthouden aig in de zoete wateren van Europa. Het is deeze zoon van eenden, waar van de Ouden reeds
gewaagt hebben, dat gebruikt wierden, om door hun ge- fcwak wilde eenden bij de netten te lokken; hedendaagsch worden ze nog afgerigt, om de wilde eenden op te zoe- ken, en na de kooijen te leiden. IX. Het Witterije, in 't latijn Anas albeola; (Anas
alba, dor/o remigibusque nigris, capite cœrulefcente, oc- eipite albo, Linn, Sijft. Nat.) Edwards die'er in zijne Hifi- Nat. des Oifeaux, Tom. II. Tab. C. een cierlijke afbeelding van geeft, noemt hem le petit Canard noir £f blanc: Deeze vogel, wiens hooft koleur wit is, waarvan hij ook de naam van Wittertje heeft verkreegen, is op de rug glimmend-zwart; zijn kop en hals zijn goud groen, met een violette weerfchijn op de top van het hoofd, ais mede aan de wangen en keel ; het agter-hoofd is wit ; de fluit vuilagtig-wit na het aschgraauw hellende; deftaart- pennen zijn een weinig donkerder, en de drie buitenften uitwaarts met wit gezoomt ; zijn bek, die van onderen groenagtig is, is van bovenen zwart ; de pooten zijn hoog oranje-koleurig, met zwarte nagelen; hij woont in ver- fcheidene gedeeltens van America. XI. Dik-kep ; in 't latijn Anas bucephala ; {Anas albi-
*.», dorfo remigibusque nigris, capite fupra infraque tu. mido fericeo nitente, Linn. Sijfi. Nat.) deeze eend koomt • m groote, tusfchen de gemeene eendenen Talingen; des- zelfs koleur is boven op.'tlijf wit, en van onderen zwart ; 2ijnkop is goudgroen-glanzig, met een heldere blaauwe T1 vr™ette weerfchijn; wangen , hals en de dek-vederen oer tchouderen zijn wit ; over zijne wieken heeft hij in "Ta teecnwi«e ftreep; allezijne flagpennen zijn zwart, ae itaartpetmen graauw; de bek lood verwig, ende poo- ien rood-: Het wijfje verfcbilt in koleur ten eenemaalen |
|||||||||
588 EEÉT.
vleugelen, heeft hij een witte ftreep ; de rug bij den hals
is donker purperagtig-bruin, en in 't midden duister-bruin, na het zwarte hellende ; de fluit en de bedekzelen van den ftaart zijn donker zwart met een blaauwe weerfchijn ; de groote ilag- en ftaartpennen zijn morsfig-zwart of bruin ; de zoomen der vleugels zijn roodagtig bruin, enhetbin- nenfte donkerder; de borst onder de kraag is aschgraauw- agtig-blaauw ; de buik en billen van een donkerder koleur na het zwarte hellende ; de vederen aan de zijde zijn rood- agtig-bruin of donker oranje, die gedeeltelijk de vleugelen bedekken, wanneer zij niet uitgefpreid zijn ,• aan elke kant der ftaart is een wit vlekje ; depooten, vingeren en nagels zijn blaauwagtig'zwart ; deeze eend onthoud zig in America, en de Pleer Edwards zegt, dat dezelve uit Newfotmdland naar Engeland overgebragt is. XVIII. Slobbe, ook Lepel eend en Schild-eend genaamt ;
in 't latijn Anas clijp.eata ; (Anas roßri extremo dilatato rotundato, ungue incurvo, Linn. Faun. Suec.) deeze vo- gel is een weinig kleirider dan de gemeene eend ; het man- netje is zeer onderfcheiden vankoleur met het wijfje; zijn- de het eerstgenoemde vanbovenen groenagtig-zwart,. en van onderen kastanie-bruin ; kop en hals zijn goud-groen, met een violet-koleuren weerfchijn; de borst, die vanbo- venen wit is, is met zwartagtige halfmaanswijze vlekken gefprenkelt ,• de bovenfte dekvederen van de wieken zijn blaauwagtig-ascbgraauw, en op de wieken heeft het een 'goudgroene vlak met een zuiver koper-koleurige weer- fchijn, en boven met een witte ftreep; de middclfte agt ftaartpennen zijn aan de randen witagtig, en in 't midden bruin: Het wijfje is van bovenen bruin, en heeft aan de vede- ren ros-koleurige randen; van onderen zijn zij vaal, met bruine vlakken, en voor het overige aan het mannetje ge- lijk; beide hebben zij de bek aan het einde breed, uitge- hold als een lepel, en met kleine tandjes, niet kwalijk na die van een kam gelijkende, voorzien; d'e koleur van den bek is zwart, en die der pooten, welke-korter zijn dan in degewoone eenden, oranje-koleurig,- men vind ze in de meeste moerasièn» en veel aan de Zee-kusten van Europa. \ XIX. Pijlfiaart;. door de Engelfchen Zee-faifant ge-
noemt, in 't latijn Anas acuta; (Anas cauda àcuminatd eUngatafubtus nigra, occipite utrimque linea alba, Linn. Sijfl. Nat.) deeze vogel die wat kleinder dan de gemee- ne zoort is, heeft zijn naam van de lengte van zijn ftaart gekregen, 't geen wel inzonderheid in 't mannetje plaats vind.; het wijfje is ook anders: gekoleurd dan het manne- tje:, .zijnde het eerstgenoemde van boven zwart en rosag- tig bont,, en van onderen witagtig met graauwe vlekken ;• in het mannetje zijn alle deeze kolauren veel hooger en daar te boven is hij op de rug nog cierüjk met verfebeide- rie koleuren gefchakeert;zij worden aan de meeste ftran- den en kusten van Europa gevonden. XX. Smient; door de Ouden Pénélope en Bofchas ge-
Boenit,' (Anas cauda aaitiuscula Jubtus nigra, capite brun- wo, fronte alba, Linn. Faun. Suec.) deeze vogel is kleinder dan de gemeene eend ; het mannetje zijn kop is - kastanie-bruih , en die van het wijfje rosagtig, dog beide met zwart gevlakt,, van onderen zijn zij beide wit; het • mannetje is van bovenen witagtig graauw met zwarte dwarsftreepen, het wijfje bruin-graauw, de randen der vederen rosagtig; op de wieken heeft het mannetje een goudgroene vlak; in beiden zijn de.ftaartpennen bruin- koleurig met witte randen,. bek en pooten zijn blauwag- tig zwart. Menigvuldig word deezen vogel in de moeras- sen en aan de zee-kusten -van Europa gevonden;- en |
|||||
•een;
dikwils in grooten overvloed in de kooijen geVaj*
gen.
Daar is ook nog eene verandering van deeze vogel mej
een kuif, en daar door de naam van gekuifde Smient draa» gende ; deeze is mede roodagtig van kop kuif en keel ; hals en borst, buik en ftuit zijn zwart, zijnde verder» over het geheeie lijf ligt asebgrauw, hij word mede ia overvloed bij de andere zoorten gezien. XXI. Boom -fmient ; in 't latijn Anas Arborea ; (Anc&
grifea, capite fubcristato, abdomine albo nigroque macu<- lato, Linn. Sijfl. Nat.) zie de befchrijving van-deeze» vogel onder BOOM-SMIENT. XXII. Americaanfche Smient, in 't latijn Anas auturfr
nalis; (Anas grifea, remigibus, cauda, ventreque nigris, areâ alarumfulva albaque, Linn. Sijfl. Nat.) Edwards in zijn Hiß. Naturelle Tom. IV. Tab. CXCIV. geeft'ei4 eene fraaije afbeelding van, en noemt hem Ie Canard fi* fiant au bec rouge; deeze vogel is een weinig-kleinder als de gemeene eend, dog zijne pooten en hals zijn na evenredigheid langer; deszslfs bek is aan't einde min o£ meer haakswijze, blij rood van koleur en de bovenfna- vel aan't einde zwarlr; de oogen zijn donker-bruin; do zijden van de kop, rondsoraine de oogenen de keel zijn ligt grauw; het bovenfte en agterfte der kop zijn zwart; de hals-,, borst en rug ligt bruin, op de borst ügter dan op de rug, de uittërlijklle flag-pennen zijn zwart ; het overi* ge der wieken of vleugelen is wit, bovenwaarts met een groote oranje vlek, boven dec?e vlek zijn kleine zwarte vedertjes ,• het geheeie onderlijf en de billen zijn mede zwart; de ftaart is Van boven even eens gekoleurt-, dog- van onderen wit met kleine zwarte flippen; de pooten en vingeren zijn vleesch-koleurig en de nagelen zwart; deeze vogelen huisvesten in Noord-America. XXIII. Zomer-taling ; in 't latijn Anas circia ; en door
de Franfchen Cercelleen Sarcelle genaamt; (Anas macules alarum varia, linea alba fupra oculos, rostropedibusqueci- nereis, Linn. Faun. Suec.) deeze vogel die veel kleinder dan degewooneeewifc, koomt in maakzel volkomen fne6 dezelve overeen; de wangen en keel van het mannetje zijn kastanie-bruin, dog die van het wijfje met wit gèfprenkeld s in beiden is het lijf vanbovenen bruin, en van onderen geelagtig wit met grauwe Vlakken; de borst is ros-verwig; op de vvieken is een goud groene vlak in 't wijfje van onderen, met een witte ftreek, dog in het mannetje van bovenen; in beiden is de bek zwartagtig, en de pooten lood-koleurig. Menigvuldig worden de Talingen in de moerasfen, en aan de Europifche zeekusten gevonden en in de kooijen gevan- gen : Een Taling die jong en vet is, word verre in fmaafc. boven een Eend-vogel gehouden. XXIV. Winter-taling; in 't lat. Querquedula; (Anasmaafr
la alarum vïridi, linea alba fupra oculos, Linn. Faun.Suec.") is de.grootfte zoort van Taling, dieookwe\middel-eené genoemt word ; in koleur koomt hij genoegzaam met de voo> rige overeen ; deeze word in de zoete wateren van Europa 'gevonden.. XXV. Schijf-taling ; in't latijn.Créera; (Anasmacuî*
alarum viridi,. linea alba fupra infraqjie oculos, Linn. Faun. Suec. ) deeze word om deszelfS kleinheid door de Fran- fchen petite Sarcelle genoemt, en koomt genoegzaam meC de beide voorige in koleur overeen; dezelve onthoud'zig ook in de zoete wateren. XXVI. Kleine Americaanfche Taling; in 'tlat. Anas minu*
ta ; (Anasgrifea, auribus albis remigibus primoribus nigric antibus, Linn.Sijfl.Nat.) Edwards tom.ïll.p-i57-noemC hem k petit Canard bruri& blanc; deszelfs groote koornS ge»-
|
|||||
•EEN.
-pnoeezaam, met de gewoone Taling overeen, enge-
life van eeftalte ook volkoomen na dezelve,dog de ko- leur verfchilt 'er ten eenemaalen van ; zijn bek is zwart op de boorden getand; het einde derboven-fnavel, »min of meer omgeboogen of gehaakt, de vederen welke de bek aan zijne wortel omringen, zijn zwart; de kop is-bruin, aan ieder zijde meteen witte vlak; insgelijks is de hals en •tbeginzel van de borst; de rug, vleugelen en ftaart zijn donker-bruin ; het grootfte gedeelte van de borst is- witag- tig met ligt bruin gemengelt, de bouten en vederen onder de ftaart zijn beurtelings ligt en donker-bruin geftreept ; de pootenen vingeren zijn zwartagtig, met een donker-roo- de weerfchijn, de nagelen_ ziju zwart; zijn natuurlijke woonplaats is Hudzons- haai]. XXVII. Allerkleinfle Taling ; wordende het manne-
tje hier vari door de Mexicaanen CMlcanauthli, en het wijfje Colcamuthli, 't welk wil zeggen, eend die de. ko- leur der Kwartelenheeft, genoemt; BRissoNzegt dat des- zelfs lengte van de bek af tot aan de ftaart toe nauwelijks twaalf duimen kan haaien, zijnde dus de allerkieinfte van zijn geheele zoort; van vooren is zijn kop roet-koleurig ,• het onderfte van de buik is. bleek-ros met bruin-graauwe vlakken; de ftaart-pennen zijn zwartagtig met pik-zwarte fchaften; voorts is hij van boven geheel ros, en van on- deren bruin graauw met wit gemengeld; öp ieder vleugel heeft hij een witte vlek; zijn bek is zwart, en de pooten bruin; hij word in Nieuw-Spanjen, op het eijland i'J. Do- mingo , enz. gevonden. XXVIII. Graauwe Taling; in'tlatijn Anas Rustica;
(Anasfusco-oinerea, macula auriii-nalanimque alba, Linn. Sijft. Nat.) deezeis een weinigkleinder dan de kleinfte on- zer 'hierlandfche Talingen ; het mannetje is over 't geheele lijfViten zwart-bont, en het wijfje van boVenen donker- bruin en van onderen bleek-grauw ; zij worden in Karolina, aan de monden der rivieren menigvuldig gezien. XXIX. Faro- Taling ; door de Ingezetenen van de Faro-
eijlanden, O Edel genoemt ,• deeze word door de Heer Brisson voor de fraaifte van zijn geflagt gehouden ; hij is iets mannelijker als onze grootfte Taling; van boven Is hij zwart-bruin, en van onderen wit, hebbende een zwartag- tigeffreep overlangs op- den kop, die aan de zijden bleek is, dog om de oogen wit; deszelfs agter-hoofd is wit en. zwart-bont; de keel en onderhals met bruine vlakken; op ieder zijner wieken heeft hij een bruinagtige rosfe vlak, en zijn vijf uitterfte ftaart-pennen zijn wederzijds graauw, met wit gerande uiteindens ; de bek is zwartagtig, en de pooten lood koleurig na't bruine hellende; de naam van Fan-taling geeft genoegzaam zijne woonplaats te ken- nen. XXX. Gehapte Taling ; in 't latijn Anas Galericulata ;
(Anas crista dependente, dorfoque postico utrimque penna recuryata, compresfa elevata, Linn. Sijfi. Nat.) door Edwards torn. II. tab. CIL natuurlijk.afgebeeld en onder de naam van Cercelle delà Chine befchreeven ; deeze won- derlijke vogel is van groote zo als onze gewoone Taling^ en deszelfs koleuren zijn alzo fraay als het maakzel zijner vleugelen zeldzaam is; de bek is als die van degemeene Jaling, vm een donker rosagtigekoleur ,• de oogen zijn orumagtig,- de zijden van de kop, van de wortel der bek tot aan de ooren toe, zijn. wit in 't midden van welke de oogen geplaatst zijn ; de kruin van het hoofd is fraai) groen ; van boven de ooren af na agteren toe is aan ieder kant een «reep van purpère vederen; onder deeze ftreepen zijn de Teaeren op het agterfte van 't hoofd groen, en. alle deeze |
|||||||||||
vederen zeer lang zijnde, vormen een zoon van kap cf
kuif, die hij een weinig kan oprigten ;. de. vederen van het agterfte gedeelte der hak en een weinig van vooren, zijn fmal en puntig, zo als die van een haan om de hals, van koleur fraaij rood eenigzints na den geelen hellende;- cfe borst is bleek purpcragtig; aan 'tbenedenfte gedeelte dei hals van ieder kant der borst is een vlak uit twee zwar- te en een witte ftreepbeftaandeV de rug en dék-vede« 'ren der vleugels, zijn donker-bruin met een weerfchijn' van blauw en groen; de flagpennen zijn zwart met wit- te boorden; 't geen deeze vogel aanmerkelijk en vreemd maakt, zijn twee regt opftaande vederen tusfehen diö van ieder vleugel geplaatst, deeze zijn van een don- ker oranje koleur aan de einden met zwart geboord; de ftaart is bruin, met een blauwe weerfchijn ; de buik 'en het opperfte der ftuit zijn ligt blauw met gebogene wit en zwarte ftreepen die beurtelings verwisfelen.; de pooten en vingeren zijn oranjé-koleurig ; de vliezen tus- fehen de vingeren aard-koleurig en de nagelen zwart; dee- ze fraaije vogel word in China gevonden. De verfchillende zoorten van het Eenden-geflagt' dus?
befchreeven hebbende ; treeden wij tot de gewoone Hok-eenden te rug; en zullen de manier, hoe dezelve- aan te fokken, op te voeden, .'er het meeste voordeel mede te doen ; als mede om de;-mIde eenden te. van- gen, en op Verfcheidene wijzen fmaakelijk tot (pijze te bereiden ,• na ons vermoogen aan den leezer mededee* lei:. ''" De eenden zijn zeer gulzig en onverzaadelijk," ze Hok-
ken altes op, wat hun bijna voorkoomt,, kikvorfchen, padden, muizen, /pinnen, wornien, visfehen, enz. ; ' zi| eeten alle orrzuiverhedén, die men wegwerpt ; anders is haar kost ook gras en kruiden, graanen, haver, gerst, gort, brood, enz. ; in het flijk en water te fnateren, is haar vermaak , en zonder water kunnen ze niet wel aar- ten ,• zij hebben een- loome of zwakke .gang , maar zijns goede vliegers, zwemmers en duikers, want ze duiken fchielijk onder water, als hunne vervolgers hen te na koomen ; wanneer 'er verandering, van weer, regen1 of onftuimige lugt op handen is, febreeuwén ze meer als na gewoonte, klappen met' de vleugelen, duiken en fpee- len in het water. De eenden beginnen heel vroeg eijeren te leggen, en
leggen alle dagen een langen tijd, als men hen dagelijks de eijers uit denesten neemt, en'er maar één of twee in leggen Iaat, of'er maar een witgeverft houten eij in legtl De.eende-eijeren zijn doorgaans een weinig grooter en dik-fchilliger, ato die der gemeene hoenderen ; ook is de dooijer grooter en roodagtiger ; haare koleur is; ^Ömtijds witagtig, zomtijds en wel meest groen- of blaaüwngtig; maar haar finaak is, uit de dop gegeeten, zo goed niet als die der hoenders, dog in zaufen, koeken, enz, zijn . ze evengoed, en zelfs beter, dewijl ze niet alleen groo^ ter, maar ook vettelljker en nog voedzaamer zijn. Wat het vleesch der eenden betreft, het .zelve fs
fmaakelijk, als het wel bereid is, en voedzaam, maai: vereischt een goede maag', dewijl het wat hard te vèrte»«- ren is; dog de vilde eenden zijn van een beter fmaak ',. als dè tamme; maar men moet geen eenden totfpijze be- reiden , die ouder dan één jaar zijn, want zulke zijn taai en onfmaakelijk. De lever gedroogt of gebraaden en ge- geeten, word zeer gepreezen in de leverloop; het vet is weekmaakend, verzagtend, en ftilt de pijnen. |
|||||||||||
C3
|
|||||||||||
f
|
Hot
|
||||||||||
EEN.
verfcheidene dagen of weeken weg, eer men ze wed«
ziet; ook gebeurt het in deeze en andere waterrijke Pro- vintien dikwils, daar men veele eenden houd, datdeeen- den hunne eijeren buiten de nesten verre weg hier of daar in het riet leggen , dezelve aldaar uitbroeden, en dan met een geheele fwerm jonge eenden te huis koomen. Hier te lande maaken de Landlieden de nesten der een'
den van ftroo gevlogten, dierondsom digt zijn, hebben- de een ronde buik van anderhalf voeten wijdte, en daar aan een hals, welke van vooren open is, daar de eenden door in het holle nest kruipen,- zijnde de gedaante dee- zer nesten als een leggende ampulet-vles ; deeze nesten maaken ze aan ftaaken .even boven het water vast, die ze in het water niet verre van de oevers geflagen hebben, op dat 'er geene ongeditrtens zoude kunnen bijkoomen, en in welke de eenden haare eijeren leggen en uitbroe- den, vervolgens met de jongen terftond te water gaan, zo dat de Landlieden 'er niets of weinig mede te doen hebben,- anders ais 'er geen of weinig water omtrent is, maakt men haar, om te leggen en te broeden, een nest hier of daar in het huis, of Hal, of in haar nagt-hok, van los ftroo. Het voeder dat men aan de oude eenden geeft, is ha-
ver, gerst, paarde-boonen, of zemels en masch, m watet geweekt; ook wel kools- en Jalaads-bladen , en andere groente; men kan ze ook met eikels voeden, op plaat- 'zen daar men dezelve heeft, die ze gaarne lusten; dog in de zomer heeft men ze weinig te voeren, inzonder- heid als 'er water omtrent is, want dan zoeken ze in 'C water en flijk haare kost, en gaan ook buiten het wate* op "het land te weiden ; is 'er geen water, of als 't wa. ter in de winter digt gevrooren is, dan moeten ze's nijgts een hok ergens op de grond binnen huis hebben, daar ze 's avonds ingaan, en dat men alle avonden moet flui- ten , om ze voor het ongedierte te beveiligen ; want alt 'er water is, blijven ze doorgaans nagt en dag op het water , zelfs in de fhengfte koude, zo lange het water niet digt gevrooren is; dog men kan ze gewennen , om 's avonds tehuis te koomen, door middel van haar tegen den avond wat eeten te geeven. Geduurende den tijd dat de wijfjes-eenden broeden ,
en de jongen opvoeden, worden ze zeer mager, inzon- derheid in de eerstgenieidetijd, dewijl ze als dan weinig eeten, gelijk ook de erken of mannetjes in het voorjaar in de teeltijd zeer vermageren ; maar ze herftellen zig daar na wel ras wederom in haare voorige kragten en vetheid, en zijn in het najaar en den winter het vetfle ; in het laatst van Maij beginnen de mannetjes te ruijen of hunne vederen te verliezen, maar de wijfjes niet eerder dan omtrent het einde van Junij, na dat ze haare jon- gen groot gemaakt hebben; in welke ruitijd dezelve nieü kunnen vliegen, tot dat ze weder nieuwe vederen ver- kreegen hebben. Het mannetje of de waard word gekent daar aan, da6
hij op de ftaart eenige omgekrulde vederen heeft, ook is hij doorgaans iets grooter, als het wijfje, anders ge- koleurt, en roept niet zo veel, heeft ook een doffer ftem, hij bemoeit zig niets met het broeden, gelijk de haanen, maar Iaat zulks het wijfje alleen verrigten. Nuttigheid der Eenden.
De nuttigheid der eenden beftaat ten dèelein haar« eijeren, ten deele ook in de eenden zelve, om ze tot fpijze te gebruiken ; dezelve kunnen derhalven van veel »ut
|
||||||
,,$» -EEN,
Hot mm de tamme Eenden aanvokt ty,
onderhoud. Men kan niet wel eenden houden., als 'er geen water
omtrent de woonplaats is, want zonder dat tieren ze niet, maar kwijnen, worden ruig, onaanzienlijk en ma- ger , leggen ook weinig eijeren ; maar hebben ze water, daar ze zig in kunnen wasfchen en baden, zijn ze fleu- rig en glad; daarenboven zijn ze gaarne in wateren daar veel riet.en biefen groeijen., daar ze zig in kunnen ver- bergen , als mede daar veel water-linzen voortkoomen, die ze gaarne eeten ; daarentegen zijn de Turkfche een- den (No. VI.), die men dikwils uit liefhebberij houd, lie- ver op het drooge, dan in het water, als waar in dce- !Ze niet wel kunnen te regte koomen, of lange duuren. Om jonge eenden aan te fokken, zo moet men de een-
He , zo dra menlziet dat ze broeds is, het welke men daar aan ontdekt, als zij op het nest zitten blijft, om te wil- jen broeden, 12 of 15 goede verfche eijeren onderleggen, ad zal ze dezelve wel uitbroeden , want ze zitten door- gaans heel vast en verlaaten de eijeren niet, gelijk wel de hennen doen. Dog men kan de eende-eijeren ook door hennen of kalkoenen laaten uitbroeden, zijnde de laatfte bier toe het best, dewijl die ook vier wecken zitten te broeden, gelijk de eenden, en daarenboven heel vastzit- ten ; maar de hoenderen haare jongen in drie weeken uit- broedende, zo verlaaten ze veeltijds de eende-eijeren, •alvoorens ze uitgebroeid zijn. Aldus kan men jonge tenden aonfokken, zonder eenden te hebben, naamelijk als men de eijers van elders koopt ; zo dra de jonge eenden uitgekoomen en wat droog geworden zijn, loo- pen ze tot het naaste water, om daar in te zwemmen cd te baden ; laatende haare'ftief-mocder, de hen of ■kalkoen, op de kant van het water zeer verleegen roe- pen en fchreeuwen, zo lange ze wil en kan , tot dat ee van zelfs weder uit het water naar het eetens-bakje koomen ; het welke niet onaartig en fpeculatief te zien 4S.
Men geeft de eerst uitgëkoomene jonge eenden in het
begin wat gekookte en gehakte eijeren met wat fijne gort van haver of gerst of brood-kruimels gemengt, en met water bevogtigt, en men zet haar een vierkant of rond Jaag water bakje voor, dat men tot aan de boven-kant in de aarde graaft, en met water vult, om daarin te zwem- men; 't zij dat 'er anders water omtrent is of niet, om ze eerst wat bij huis en aan het eeten te gewennen ; daar «a kan men haar gort, zemels of brood'm iv<ztergeweekt, geeven, waar onder men wat fijn gehakte heete of kleine netels mengt, die voor haar gezond zijn, en dezelve doen groeijen ; ook wel gehakte kool-bladen met zemels en masch of wat brood en water gemengt; ook doet men haar wat water-linzen in de waterbak, als men die bekoomen kan ; vervolgens laat men ze, als ze verfcheide dagen oud ge- worden zijn , te water gaan, zo zullen ze van tijd tot tijd wederuit het water bij het eeten koomen; ondertusfehen moet men zorgvuldig acht op dezelve flaan, dat ze niet van roofvogels en ander ongedierte gerooft en vernielt worden, weshalven men ze ook 's nagts in een digt hok opfluiten en bewaaren moet. Hebben de eende-hiikens een eend tot haar moeder,
en dat 'er water genoeg bij 't woonhuis is, dan hebben .zozo veele moeite en kosten niet nodig, omze op te kwee- ken ; want dan zal de moeder den geheelen dag met liaar op het water blijven , en ze zullen aldaar haar kost zoekenj ja ze blijven dikwils, als 'er ruime waterenzijn., '■ . ..
|
||||||
'EÉN.
*iut2iînop plaatzen daar veele wateren omtrent zijn, om
dat ze dan weinig kosten en moeite van onderhoud nodig hebben ; maar ontbreekt het water , en dat men ze het .«jeheele'jaar door met voedzel onderhouden moet, dan zijn dezelve meer na- dan voordeelig, en men zal dan beter doen, als men evenwel eenden houden wil, alleen 0m ze tot fpijze te gebruiken, dat men ze in de herfst flagt, en in het voorjaar weder andere, door middelvan hennen of kalkoenen en gekogte eende-eijeren aankweekt, 20 als boven gezegt is; want de kosten en moeite,, om ze het geheele jaar te onderhouden, zoude meer bedraa- gen, als de eijeren waardig zijn ; dog ontziet men de kosten voor het voeder niet, zo moet men op waterloo- ze plaatzen Turkfche eenden houden, aangezien die ook veele eijeren leggen, en veel grooter in de pot zijn j heb- bende daarenboven ook een zeer fmaakelijk vleesch, dat eenigzins na muscus fmaakt ; dog ze zijn zeer gulzig, en hebben veel voeder nodig. Men heeft van de geflagte zo wel tamme als wilde een-
den ook de nuttigheid van de kleine vederen of dons, hoe- wel dezelve zo goed niet zijn, als die van ganzen, en men kan ze ook niet wel aldus levendig plukken. De mest der eenden is fcherp , als die der ganzen , en
Van geen of weinig nut tot bemesting der landen. Hoe men de Eenden mest. .
Om de eenden vet te maaken, heeft men niets anders- te doen, dan hen veel haver, gerst, of ander graan in het najaar te geeven, met in dobbelfteentjes gefneedene geele peen , zo zullen ze binnen korten heel vet worden ; maar men moet ze op geen hok vast zetten, gelijk men de ganzen doet, want dan neemen ze meer af als toe, dewijl ze de vrijheid beminnen, om iu het water „ ilijk <Ki mest, enz. te fnaateren. Verjcheide manieren, om wild» Eenden te-
vangen. De netten , om eenden te vangen, hebben maazeH van drie duimbreed. Hetbovenfte van dit net moet van vijf en dertig tot veertig maazen zijn ; de lengte moet zijn ■ van vijf tot zes roeden. De draad moet dubbeld zijn, «n fterk gedraait, om fterk genoeg voor het water te zijn ; voorts bruin geverft, en met olie doorgetrokken, om minder in het water te verrotten. Eerfie manier, om Eenden met Netten te vangen.
Liefhebbers van eenden met flag-netten te vangen, nouden 'er opzettelijk levende eenden toe, om de andere ie verftrikken, waar toe men zig van de zogenaamde roep-eenden bedient, die zeer na de wilde gelijken; want mlde-eenden willen tot de tamme niet naderen, .en' zig dus laaten vangen. Men moet zeven of agt eenden en zo veel waarden in voorraad hebben ; om bij vermin- dering of verlies van zommige, ten minften vier gereed- te hebben. b De netten können niet gefpannen worden, als in wa-
:r Yan te.n hoogften een voet diep, niet meer. O'm'die de -4Z1]n 'cr de ZF,nci-°evei'ï S°ed toe, en zomwijlen den v^ ' flG 0nder water ftaan- Men vangt de een- Plaàr t de pluvieren. De Figuuren op de veertiende at tooneri, hoe de netten gefpannen worden. Vast t^r 'ang aIs he£ net ls ' loode' k°getó aan de grand
&.<& . Î m-ec een tusfchen-ruimte van een voet, ter
SwVan de koorde Q.S.:(zie.de rfte Figuur) om het
5 aiefi te uieiaerte-doen zinken; ch ten einde de em-
|
KEN
|
||||||||
*fc
|
|||||||||
ife» , zijnde onder het net gevangen, het aan die zij-
de niet können ontfnappen. Gij ziet deeze loode kogelä in de Figuur langs de koorde Q. S. Men fteekt ook verfcheide houten haakjes langs den
rand van 't net A. B. C. D. tegen over hem, die de koor- de houd, om dezelve gefpannen te houden ; of men maake 'er ook fluides lood vast, ten einde de gevange eendcft niet opvliegen. De katrol V. enX. moet onder't water verborgen zijn,'
om van de eenden niet gezien te worden. Het hutje moet van eenige kleine takken, met ftroo of riet gedekt - gelijk dat van de pluvieren zijn, ftaande aan de zijde van 't water. Als men nu het net wil fpannen, móet men eenden en waarden nemen, en de eenden aan de pooten vast maaken, zettende zommige voor de koorde S. en do andere agter, afgetekent door Y. die zwemmen, en de voorgeworpe 'graanen opzoeken. De waarden laat men in het hutje. Wanneer nu een troep wilde eenden voor bij vliegt, laat men een der waarden vliegen en zig bij dezelve voegen, in méninge, zijn wijfje daar onder te zullen vinden; het welk hij daar niet vindende, het zei« ve al roepende lokt. Het wijfje vast gebonden zijnde, en de ftem van den waard m delugthoorende, fcbreeuwt; de waard wederkeerende, werpt zig in 't water bij zij» wijfje; welk voorbeeld de andere volgen, zig bij de ove- rige wijfjes voegende : Zo dra men dat bemerkt,, haalc men het net met de koorde toe, om ze te vangen én te dooden, laatende de waarden alleen. Vervolgens fpaaû men het nel andermaal, gelijk te vooren. Het gebeurt dikwils „ dat de waard zijn wijfje niet hoort *
het zij door een contrarie wind, of dat het zelve nie* haastig is, om hem te antwoorden; in welk geval me» een waard moet laaten vliegen, of wél twee zaamen, e» gij zult den geheelen troep zien mede koomen-. Als het water onklaar is, of dat het eenigzins regent,'
of mistig is, is het de beste tijd, om eetiden met nein ten te vangen. Tweede monter, om Eenden met Netten te vangen.
Werpt uw oog op de tweede Figuur, Plaat 14. vertoeft
nende twee netten, welke beide zijn gefpannen terplaats van min of meer een hafve voet water, om daar door. bedekt te zijn. Waarom zij, die met deezé netten om- gaan , en daar mede de eenden vangen,- doorgaans gelaarst zijn. Deeze netten worden gefpannen op dezelve wijze, gelijk de leeuweriks- of zogenaamde ortolans - net- ten; en men heeft 'er het navolgende maar bij in agt'tg neemen. ■■ '■'-.' '- ■' r:'' -; »ij De ftokken B..G.E. G. moeten-van ijzer zijn,, en ze-
ven of zeven en een halve voet;lahg, maar de diktÊ' naar proportie; de pennen Ä.F. moeten fterk en lang zijn anderhalf voet ; de andere pennen D. H even fterk,1' hebbende iedereen koord D. C. lang drie roeden ; ende andere G. H. eene van drie voet minder. Het net M. 0~ • moet ftokken hebben, zijnde drie duim, of een halve voeft langer, als, de andere r het hutje K. moet agt of negen roeden yan de netten zijn,- dèknoop N. van dé koord, aan welke twee andere koorden N. G. en N- O. vast zijn,. is'van de eerste ftokken vijf'of zes roeden,'; énnaârmaate dat alle deeze koorden der netten fterk gefpannen zijn,, fteekt men de houte pennen, anderhalf voet lang, aan- de zijde van I. L. ën M; O. om de ftokken daar onder vast te houden, welke anderzins niet onder water zouf den blijven ; men laat ze daar onder van daan koomen, als men de koorden K.N. trekt of ophaalt. ' Me»
|
|||||||||
Mg*
ter plaatze, daarzïg de eenden veeltijds onthouden ; fteektf
het eind V in de grond, zo dat de ftokken daar de flrik- ken aan vast zijn, bedekt worden , en de flrikken gantsch open op het water drijven; werpt vervolgens graanen rondsom boven .de kruisfeling fteekende ftokken; en zo 'er kruiden of eenige groente op de grond van het wa- ter is, waardoor dit gevogelte belet word, de graanen te zien, moet men eenige tegelen of fchalien in 't rond leggen,' en daar het aas op werpen , zo dat de eender» willende eeten, in de grond van het waterflobberen, er» het hoofd in de flrikken Ileekende, vast gehouden wor- den en geworgt. Vijfde manier; om Eenden met Viseh-haaken te
vangen. Veele Landlieden en Schippers, die de eenden door-
gaans in broekland en moerasfen zien, ftellen zeven o£ agt douzijn visch-angels met aas daar aan vast gemaakt; men gebruikt hier toe verfcheidene zoorten van aas, als' eikels, honen, flukken vleesch, kleine vischjes, kikvor- fchen en pieren. Neemt zo veel flerke fhoeren, en vier of vijf voeten
lang, als gij visch-hoeken hebt; maakt aan elk één vast, gelijk die met de letter G. Plaat 14..onder aan te zien is^ gij moet ze aan weerzijden in de grond van het water ftellen, doende de visch-angel H. in de eikel of booneF. - de visch of kikvorsch C. de pier V. of eenig ander aas ; werpt 'er eenige dagen agter een graanen, om ze der- waarts te lokken; zo dra als ze op het watervallen, en aldaar het aas vinden, zullen ze het zelve gretig opflok- ken; en als ze van plaats meenen te veranderen, en ge- voelen dat ze vast zijn., .worden ze zo veel fterker door den visch-angel te rug gehouden, hoe ze meer moeite doen om weg te vliegen; men moet deeze plaats's morgens en' 's avonds bezoeken, om 'er die geene, die reeds gevan- gen zijn, van daan te haaien. Zesde manier; om wilde Eenden te vangen.
In deeze Nederlanden , inzonderheid in de Provincie».
die:aan de zee paaien, worden jaarlijks een overgroote menigte van wilde eenden gevangen in de zogenaamde eénde-kooijen, het welke op de volgende wijze gefchied. Voor eerst moet men weeten , dat de kooijen een wa-
ter of ruime vijver hebben, die met een heining omringt en verder met boomen en bosfehaagie rondsom beplant is f hebbende ook een huis digt bij de vijver inhetboscb, waar in de Kooiker of Vogelvanger woont, en waar uit hij het water in het verborgene overzien.kan ; op deeze vijver houd de Kooiker een partij roep -eenden (No. IX.), dje na de wilde eenden zweemen , maar bijna . geduurig ' roepen en fchreeuwen; waardoor de voorbijvliegende wilde eenden' aangelokt worden, om bij deezelok-eenden indevij- , ver. neder te vallen; ook vliegen zbmmige van deeze een- den uit, en leiden de wilde eenden met haar tot deeze vij- ver ;''wanneer dan de Kooiker bemerkt, dat 'er wilde een- -den .zijn, laat -hij een klein hondje,.dat daar toe af- gerigt is, en daar de eenden vrees voor hebben, rondsom de. vijver lóopen, wâar door de wilde eenden in gezel-; fchap van de roep-eenden, allengskens vooruit gedreeven worden, naar een zekere plaats , daar een overdekte gang van netten gefpannen is ; als dan de Kooiker ziet dat de wilde eenden door de tamme tot onder het net ge- leid zijn, word het zélve door middel van een ander net aan een touw gefloten,' en men jaagt ze vervolgens, in groote fuikenj die san het eind van de overdekte gang. • ffljni |
||||||
«9*
, Men maakt de.wijfjes dei,eenden in den ingangvan Y.
Vast, houdende de waards- in het hutken, om 'er zig van te bedienen, gelijk boven in de eerste manier gezegt is. Het is niet noodig dat de wilde eenden zig in 't water gezet hebben , om de netten ts trekken, aangezien men ze. ter zelver tijd vangt, als ze zig daar zetten: Men aieet de tamme eenden en waards tekenen, met hen een lapje aan de fchenkelen te binden, om ze met de ande- ren-', die onder het tiet zijn, niet te dooden. Een derde manier; om Eenden met VogelUjm
te vangen. Deeze jagt word op de 13 Plaat,in het hovende van't
jjencedenfte deel vertoont. Neemt 3 of 4 pond goede ou- de yogèi-lijm; werpt-op iedei;pond 2 handvol fijngeftooteii houts-keol^, asch van verbrande kalk, en een nootedop vol tqomïfl/wj'inerjgthet en roert het een vierendeel uurs on- der malkander, en ftrijkt 'er een of meer koorden me- de., ieder van tien of twaalf roeden ; brengt 2e ter plaat* ze, alwaar zig de wilde eenden-gemeenlijk onthouden, fin fpant ze op- de navolgende wijze; Neemt een fchuit, in geval gij zelfs Jn ,het water niet
wilt gaan., en draagt de koord tusfehen de .biezen, of andere groente, daar zig de- eenden onthouden ; fteekt twee ftokken A. B. zo dat de opperfte einden waterpas Jçopmen te_ ftaan , en bind daar de koord ftijf aan , de- welke op het waterzal drijven dóór de biesbosjes C. D. É. F. G., wanneer de eenden tusfehen de kruiden zijn, zónder ophouden voortgaande tot aan de koorde, diehaar zal ophouden; en wanneer ze zullen willen vervliegen , zullen .hunne-vlerken worden tegengehouden, en zij al fladderende en. zig; afmattende verdrinken; dit kan ge-. fçljieden ter plaatze, alwaar een overvloed van dit ge- vogelte is, yoprnaameüjk als men veele deezer koorden. *e gelijk fpant; ■ 9'3 • ", - \' V-i-',", : *, 'I i ■■. tj& ■■-■j 1. .s --j ùî\ i
Vierde manier; om Eenden in 't water met Strikken
of Valflrikken te vangen. 'Eenden 'laaien ..zig gemakkelijk met .flrikken vangen,
aijnde gemaakt;'ter.-plaats, alwaar maareen halve voet water is,; als bij voorbeeld op een overgeftroomde wei-- de.; men moet opmerken, waar dat gevogelte wel meest. pleeg te koomen, en aldaar drie dagen agter een graancn- flrooijen, om ze derwaarts te lokken,' want als zij daar eens .van gegeeten hebben , zullen ze dagelijks ter zel- ver .plaats wederkeeren. - $\$ gij ze dan daar ter plaatze vernoomen hebt, :zo_
fpant zes of agt douzijn flrikken van paarde-hairgemaakt, twee of drie aan malkanderen, .gelijk in de eerfte F;iguii'r' op Plaat 1-3., beneden; -knoopt ze: vast aan de uiterftc ein- dens der ftokken I. K.L. M. N. O. en fteekt ze dusiü. dp . aarde, ,dat het. uiterfte einde, der flrikken eenigzïns. njet water bedekt zij; werpt graanen onder de flrikken,,' en ziet 's morgens en.'savonds daar na; wegneemende die «l zwemmende bij de poot en-, of flobberende. en ,ee- tendfi. bijrden hals gevangeivzijn. '. ". u ,:,-.' ■■'.' ,Menff»ant ook flrikken op'die wijze, .gelijk'als'.in dé
tweede Figuur vertoont word ; neemt een .paal.ï. V. lang ' omtrent twee voeten, naar de diepte van het water, door-: bport hem niet verre van het opperfte einde van T.,fteekt: een ilok P. S. door deeze gaten,, en een ander. kruisfe_- lingQ. R. ; deeze twee flpkkeji moeten omtrent'één duim, dik .zijn; fteekt ze 'er fterkJn, maakt aan_qlkein.de dee^. zer ftokken drie of vier flrikken van paarde hairen Ps Q.< ft„ S. vast; deezé, ftokken dus zijnde, geftbikt",; draa'gjt.ze''.J; |
||||||
J
|
||||||
EEN1.
|
EEN. I
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
»I.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
?"n • aldus dezelve gevangen-zijnde, gaat het dan fchie- 'er een paar bosfen^or««/, en eenige Rruiketi endfoh bij,
ï'kàan het omdraaijen der halzen van de wilde eenden, fruiten het gekerftzijnde, zaamen in boter,- als dan doen
' beo maakt daar na alles voorts weder in ordre, om ze de eenden, die in een koek-pan in boter bruin gefruit
en, , w,;itje eenden te verwagten. en op de borst met wat heele kruidnagels beftooken zijn ,
'"noch bij deeze iacht of vangst moet 3lles zeer ftil toe- daarbij, metgenoegzaame bouillon en haten het zaamen
eaan want als de wilde eenden maar het minfte gedruis gaar kooken, 'er wat zout, peper en broodkruim, ofge-
vernéemen, of maar eenige rook ruiken, gaan ze wel itooten biscuit bijvoegende; gaar genoeg zijnde, word
Iiaast ihiikèn; om deeze redenen is het ook, dat de kooi- het opgedischt.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.-. dewijl ze voordeel aan
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Soup van Eenden met Ajuin.
Neemt een bord vol kleine ajuinen, fchilt ze en fnijd ■ c ,;, A.r, !ü;., inzonderheid in de vang-tijd, dat in de ze in fchijven, doet ze dan in een pan met heete boter.
herfst en winter tot in het voorjaar is ; dog in de winter en fruit ze tot dat ze geel worden ; daar na doet ze in
zijn de eenden doorgaans het vetst. een casjerol met goede jeu, en wat petercelie in een bos«
Het is zeer aanmerkelijk, en men moet zig waarlijk je gebonden , en laat ze week of gaar kooken , 'er een
verwonderen, van waaralle die eenden vandaan koo- weinig zout, geflooten peper en kruidnagels bijvoegende; ■
men, die 'er jaarlijks in deeze Nederlandfche Provintien als gij dan wilt aanrigten, zo neemt de eenden, die aan
in eèn ongelooflijke menigte op de laatstgemelde wijze het (pit of anders moeten gebraaden zijn, legt ze in de
gevangen worden; temeer, dewijl men 's zomers geene fchotel met wat geroost vitte-brood, en doet de ajuinen
of maar zeer weinige, dat bijzondere zoorten zijn, in met het nat daar over.
deeze landen verneemt; en wat word 'er ook niet al een overvloed in meer andere noordfche Landfchappen gevan- Wilde Eenden toe te rigten.
gen. Zommige zijn van gedagten, dat de wilde eenden De eenden wel uitgenoomen en wel gezuivert zijnde,
(te^weeten die van de vangst overgebleven .zijn) tegen doet 'er wat petercelie, eenige lauriers-bladen, en ééa :
het voorjaar en zomer naar de heel noordelijk gelegene ziepel in, kookt ze in wateren zout gaar; maakt dan een :
landen, als, naar Groenland, Island en andere in het zaus op de volgende wijze: Neemt goede peper-wortel,.
.noorden gelegene landen en eijlanden gaan, om aldaar wrijft die klein , doet ze in een pannetje met een glas vol
te broeden en jongen te teelen , en vervolgens tegen het half water en half wijn azijn , een goed iluk boter, wat
najaar, wanneer het water aldaar begint digt te vriezen , gewreeven witte-brood of tweebak, zuiker naar believen,
van daar met de jongen weer om koomen , om in de en eenige citroen-fchijven, zaamen helder doorgeftopft I
zuidelijker gelegene warme landen en opene wateren haa- hebbende, rigt de,eenden aan, doet'er het vulzel uit.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gr
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
re kost te zoeken , die ze als dan in het koude Noorden
niet langer kunnen vinden; deeze gedagten fchijnen ook geheel niet onwaarfchijn lijk, wammen weet onder anderen van de groenlands-vaarders, dat 'er in de zomer een over- groote menigte van allerleij wilde eenden in Groenland gevonden worden te broeden, zo dat 'er aldaar op de zee-kusten bijna het eene nest digt bij het andere gevon- den word, en de verfche eijeren tot een goede verver- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de zaus overheen.
Men doet 'er ook wel een eijer-zaus over, gelijk men
bij visch maakt. Zie op het artijkel BAARS , pag. 126.; ook eet men ze wel met een goede mostertrfaus. Op een andere manier, zeer fmaakelijk.
Neemt fpek inriemtjes gefneeden, wentelt het in wat zout, geftooten peper en kruidnagels om , en lardeert 'er |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•fching voor de zee-lieden dienen. Maar wat is de ree- de wel fchoongemaakte eenden mede; vult dezelve van
den, zouw iemand kunnen vraagen, dat deeze eenden in binnen met wat thijm, petercelie, 5 à 6 laurier-bladen,
het voorjaar wederom na die noordelijke gewesten kee- en in ieder vogel een ziepel; doet ze dan in een pan of"
ren? mogelijk is het, om dat ze aldaar geruster kunnen casfcrol, giet 'er half roede" wijn en half water bij, zo
zijn en in haar teeling niet geftoort worden, of om dat veel dat ze niet geheel daaronder leggen, en laat ze gaar
ze als dan aldaar tellens een haar gevoeglijker voedzel vin- kooken; dan maakt men een faus van beste boomolie en.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verfcheidene manieren om de Eenden tot fmaakelijke
fpijzen te bereiden.
Soup van Eenden.
|
mustert, door malkanderen geklopt, daar men een ci-
troen in drukt, doet 'er gehakte ziepels of chalotten met peper en zout bij, en klopt hei- om te binden; wanneer men dan aanrigt, doet men het vulzel uit de eenden , legt |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neemt heel kleine zoete raupen of knollen, fchilt ze, ze op een fchotel, raspt 'er wat muscaat overheen, legt
of fnijd uit groote raapen met een bijzonder'daar toe de laurier-bladen boven op, en geeft de faus 'erbij; dog gemaakt klein hol-rond fcherp ijzer, ronde raapjes , men kan 'er ook wel een andere faus bij maaken, als |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mm die in boter, giet dan goede bouillon of jeu op de boven.,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bruine raapen, en laat het kooken tot dat de raapen gaar Nog anders.
zijn, een weinig peper, zout, foelie en kruidnagels, met Kookt de eenden in water half gaar, legt ze dan in een
wat krutm y,an witte-breod o?geflooten tweebak tegen het casferol of pan, en doet 'er een paar ansjovisj'm bij, een de Cr, J voeSende; ondertusfehen moet men de een- glas verjus of citroen-zap, wat moriljes en boter in meel we' v lMi ' °f in de pan braaden , en dezelve een omgewentélt, voortsmuscatenoot, kruidnagels en peper, ^ igvoor het aanrigten in de foup bij de raapjes doen, een boschje thijm, wat zout en bouillon of jeu, zo veel fnnn^ft 1 e even 'aaten doorkooken , anders zou de genoeg is,-, dekt het dan wel toe, en iaathet zaamen gaar |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZT™ lterk naar de eenden fmaaken; als dan legt men ltooven. .n -:
|
ttt
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ri4 de founW!"e"ÄMwrr0ndsom in de-fchotel, en men
jen. aSn ' men kan 'er ook wat caPPers overftrooi- ' Nog op een andere wijze. - Anderen fniïdp Braad de eenden aap het fpit half gaar, -en fnijd in de
II Deel raapen in dobbellTeentjej;, doen lengte over'de borst een diepe kerf, doet ze dan van't
D < fpit
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EEN.
je!, ffoclen van artifchokken, wat geftooten peper, müs-
catenoot, kruid-nagels, thijm, klein gehakte chalotten,. een glas wijn, limoen-zap, boter, geftooten biscuit, en wat bouillon of water; laat het te zaamen gaar ftooven, en dan opgedischt. Hoi men de Eenden braad. <■
De eenden fchoon gemaakt ,"t ingewand'er uitgeno-
men en fchoon gewasfchen zijnde, doet'er eenige jent- ver-befiè'n van binnen in en zet ze in een pot over koo- ien te braaden, met boter en wat water, en een dekzel 'er op, tot dat ze gaar zijn; maar men moet ze geduurig bedruipen, en ook eens of meermaalen omkeeren ; ook onder in de pot nog eenige jenever-befiën leggen. Andere kooken ze eerst half gaar in water en braaden
ze dan vervolgens gaar en bruin in een pot: Als men ze wel bruin begeert, moet men'er op het laatste een weinig meel of fijn geftooten biscuit overftrooijeh. Men kan ze ook in een braad-pan, in een bak-oven
braaden, dat wel de beste wijze is; of men braad ze aan 't fpit, dog men lardeert ze zelden, en men moet ze niet te gaar braaden, nog ook te gaar kooken, want dan is 'er de beste kragt en fmaak uit : Men eet ze met versch ci- troen-zap of azijn, peper en zout; zij fmaaken ook heel goed bij geftoofde witte, roode of boere-kool gegeeten ; gelijk ook 't eende-vet de roode en inzonderheid boere- kool heel fmaakelijk maakt. Men kan de eenden ook eer men ze braad, vullen met
witte-brood of kastanjen, appelen en corinthen; of maakt het volgende vulzel : Neemt goede zuure appelen, fchilt ze en fnijd ze in kleine ftukken, hakt dan wa^ ziepels klein , mengt ze onder de appelen met wat corinthen, ge- poederde kruid -nagels, thijm, witte zuiker of fijroop, naar believen, een weinig zout en wat boter, vult hier mede de eenden en naait ze met een naaide en draad wel toe. In plaats van zuure appelen kan men ook zoete ap- pelen neemen , maar dan moet men ze wat hakken. Om Eenden zeer fpoedig op een fmaakelijke wijze
te braaden.
Hier toe moet men een koperen van binnen vertinde pan laaten maaken , waar op ecu dekzel terdeegen fluite; in de pan twee vingerbreed van den bodem moeten rondomme vijf of zes knopjes gefoldeert worden, waar op men de vogels willende braaden , een van blik gemaakt rond roostertje legt en op die knopjes doet rus- ten , of men kan aan het roostertje drie of vier pootjes - ter hoogte van twee vingerbreed laaten maaken , op dat het dus in de pan kan ftaan, 't geen op't zelfde uitkoomt; de vogels wel geplukt en gewasfehen zijnde, doet men 'er van binnen een weinig peper en zout in, naait hun ter deegen de ftuit en hals toe, fielt dan de pan op een goed kooien vuur met kookend water 'er in tot aan 't blik- ken roostertje toe of even daar boven, legt hier de een- den met het vleesfchige of de borst bovenwaarts op, en fluit de pan met het dekzel toe,, waar op een gloed van kooien of doorgebrand vuur nioet gelegt worden, een half uur dus gébraaden hebbende zonder dat men 'er na behoeft te zien, zo zijn de eenden gaar, men neemt ze uit de pan, en discht dezelve zonder de zaus die 'er in de pan is bij te doen ; wanneer men deeze vogels op ' dusdanige wijze bereid open fnijd, zal 'er een menigte fjeu. uitloopen , men ftroort 'er voorts fijn gewrecven peper en zout op, en drukt 'er een cit> oen over uit, is zeer fmaake- lijk, en veel ligter te vertceren als anders de eenden ge« meenlijk.zijn». . • |
||||||
5P& EEN: :.
fpit af, en-legt ze in een c cerf e rol; neemt vervolgens wat
Jpek, cltalotten, en de lever, de gal 'er afgedaan zijnde, hakt het klein met een ansjovis en wat fijn, geftooten bis- cuit , kruiderijen als vooren, zout en een e ij, en maakt 'er een farce van, doet het in de kerven, die over de borst gelneeden zijn, en giet 'er wat bouillon bij , met een glas wijn, kruiderijen, zout, citroen en wat boter, laat het zaamen gaar ilooven , en dan opgedischt. Op dezelfde manieren, als gemeld is, kan men aller-
lei eenden , zo wel tamme als wilde, groote en kleine toebereiden. Eenden à la glace, hoe hereid worden.
Neemt kalfsvet, wat grof gefneeden en in zout en -pe-
per omgewentclt, hier mede lardeert de gezuiverde een- den; fnijd haar de pooten af en kookt ze met de maag en levers apart; legt de eenden in een casferol met koo- kend water en Rijn]che wijn, wat foelie, kruidnagels, heele peper , zout en twee lams-pootjes, kookt het gaai- en neemt 'er dan de eenden uit, vervolgens doet 5 à 6 laiiwriers-bladen in het'zap en kookt het, tot dat het als een geleij word ; giet het dan door een hair-teems en klaart het met geklopt wit van een eij op de bekende wij- ze; als dan giet het nog eens door de teems en laat het zo ftaan, tot dat men het vet 'er kan affebeppen ; hangt het dan in een glas te lekken over een witte fchotel, dàar de pooten, maagen en Ievei s van de eenden in leggen, dan legt dit bij de eenden in een tinnen fchotel en boven op fchijfjes van citroen , eenige bladjes foelie en eenige fchijfjes van het geleij, dat men.apart op een bordheeft laaten lekken , en discht het te zaamen op. ■Wanneer men een bodem van geleij over de eenden
wil maaken, zo giet men het warme zap in een andere fchotel en men legt 'er de eenden in tot 's anderen daags, als dan keert men alles om in een tinnen fchotel ; maar dan gebruikt men de voeten niet, en de maagen en levers kookt men met de vogels en doet ze dan binnen in dezelve. Is een fmaakelijk eeten. 'f, . • Hoe men de Eenden ßooft.
De eenden wel fchoon gemaakt zijnde, doet ze in een
casferol met een lepel vol of drie gehakte ajuin, wat zout, peper, muscate-noot, een weinig kruid-nageh, twee of drie Icmwriers-bladen, 7 of 8 roofenarijn-bladen, een ro- mervol azijn, geftooten biscuit, en een weinig boter als de eenden inaager zijn, anders niet, water oïbouil- iont zo veel genoeg is om de zaus te maaken; laat het wel toegedekt ilooven, tot dat het gaar is. Ragout of Salmi van Eenden,
Neemt gébraaden eenden, fnijd ze in ftukken, en in een casferol of pot gedaan zijnde, doet 'er bij wat zout, ge- ftooten peper, muscate-noot, kruid-nagels, fijn gefnee- den chalotten en citroen fchil, een glas wijn, wat water of bouillon, fijn geftooten biscuit, 't *zap van een citroen en boter, laat het te zaamen een kwartiers-uur helder ftooven, dan opgedischt. .Men kan in plaats van boter ook een thee-kopje vol
beste witte boomolie neemen, die men'er op het laatst, even voor dat men't aanrigt kan bij doen, en het dan wel onder een hutzelen. Ragout van Eenden op de Franfólie wijze.
-Neemt halfgaar gébraaden eenden, fnijd ze in ftukken,
dóet 'er.bi] kalfs-febietén, truffels, champignons ofmoril-
|
||||||
EEN.
|
EEN- EER.
|
||||||||||||
:5S5
|
|||||||||||||
'■r Men móet hier toe eenden kiezen die jong en vet zijn ; ■ eenpaarig op uït, dat hij door zijne vlugheid nauwelijks
„„ A„vpMe wijze kan men ook talingen en meer gelijk- is te betrappen. -' .'.......:
°y l,(: L'A..„.,„,fo K„a,^n EEMJAARIGE PLANTEN; Plantai, annuœ; zijnde
zulke, die maar één jaar in hèt leeven blijven, en na
bloemen en zaad gegeeven hebbende, verfterven. EENZAAME VOGEL, of Solitaire; dus noemtFit.
Leguat (zie de nederduitfche druk van deszelfs reizen in 4to. Utr. 1708. pag. 50.) een zekere vogel doorhem op het eijland Rodriguez gezien, en bij ons onder, de naam van DOD-AARS befchreeven; zie aldaar. EERENPRIJS; in 't latijn Veronica. Daar zijn veele
planten die onder de geilachtsnaam van Veronica bevat worden; maar wij zullen bier op dit artijkel alleen van drie zoorten fpreeken , die het bekendfte zijn, en waar van de eerste grootelijks medicinaal is; dezelve zijn: 1. De leggende Eerenprijs , of Eerenprijs 't mannetje;
ook Europijche Thee genaamt 5 in't latijn Veronicamas; Veronica mas Jupina £? vulgatisfima ; Betonica Pauli ; (ve- ronica fpicis lateralibus pedunculatis , fohis oppofitis, caule procumbente, Linn. Spec. Plantar.) 1. De regtopflaande mannetjes-Eerenprijs, Veronica mat
ereïïa ; Veronica mas asj'urgens Dodon/ei ; (Veronicafpi- cis terminalibus, foliis oppofitis obtufe f errat is f cabris, caule ereBo, Linn. Spec Plantare) 3. De Veld-Eerenprijs; Veronica praten/is Dodonä:i;
Veronica pratenfis ferpijllifolia; (Veronica racemo termi- nali, fubfpicato, foliis ovatis glabris crenatis, Linn;. Spec. Plantar.) Befchrijving. De eerste zoort groeit uit de wortel met
ftengetjes van een fpans lengte, die tegen de aarde leggen en dikwils uit de leden wortelen fpruiten; haare bladen koomen aan de ftengen en takjes voort, twee en twee tegen elkander over, zijn van een groote vingers breed- te, langwerpig en rondom gekertelt, van koleur licht- groen en met hairtjes bezet, die ze iets wit- of grijs-ag- tig doet fchijnen ; de bloemen koomen boven aan de ftengen aan fteelen airs-wijze voort, zijn klein en licht- blauw van koleur; waarna platte korte zaadhuisjes als beursjes volgen, die klein rond zwarfagtig zaad bevat- ten. > De tweede zoort gelijkt genoegzaam na de voorige, maar groeit niet haare ftengen meer regt opwaarts, en heeft rouwer ftomp gezaagde bladen. De derde zoort is klein, heeft kleine eijformigeglad-
de bladjes en klein licht-blauwe bloemen in airen. Plaats. De beide eerfte zooiten groeijen in Hoog-
en Ned';r- Duitschland, enz. in dorre zand- en bosch-ag- tige plaatzen , naast de heggen en elders; en men wil, dat die welke omtrent en op de wortelen der eiken boo- men groeit de kragtigfte zij ; dog de tweede zoort word zeldzaamer gevonden. De derde zoort koomt voort op grasagtige vogtige
plaatzen in de tuinen, velden en naast de wegen," zijnde alle langlevend. De eerfte zoort word ook wel in de tui- nen tot het gebruik gekweekt, hoewel men de wilde be- ter agt. Kweeking. Deeze gefchied zeer ligt door de bewor-
telde fpruiien, die men in het voor- ofnajaaropeen bed- de op een voet afftand plant ,• beminnende liefst een losfe zandagtige grond en niet al te heete zonnige plaats. Eigenfchappen. Dit kruid, te Weeten de eerstgemel-
de zoort, heeft een infnijdende, openende, verdunnen- |
|||||||||||||
gochngewgihag■ zhj
oLiEzm
eTotojetfrtnzln
M
|
|||||||||||||
e groenlanders merken hem aan als een voorlooperder de, afvegende, zweet- en pisdrijvende, bloedzuiveren-
cnen, en<teberigten der Reizigers koomen daar de, wondheelende en pijnftülendé kragt; en word als Da zeer
|
|||||||||||||
59« EER.:
|
|||||||||
EER.
|
|||||||||
zeer heilzaam in veelerleij ziektens, gfootelijks aange-
preezen ; dienende inzonderheid voor borst ziekte, long- zugt, teering, 'hoest, engborstigbeid, bloed-fpuwing, . in- en uitwendige wonden en verzweeringen, kwaadzap-
pigheid (cachexia) en fchurft : Als mede tegens verllop- ping der ingewanden, graveel, geelzugt, miltzugt, hoofükwaalen , enz. , men gebruikt de gedroogde bladen even als 'thee, bekwaamelijk fterk getrokken , twee of driemaal 's daags ; waar bij men wel zuiker en melk ge- bruiken mag. Of men neemt dezelve fijn gepoedert, met eenige bc-
kwaame ßjroop of met honing gemengt. Het aftrekzel als thee is ook een uitfteekend middel tegen jicht en al- le ziektens van zinkingen, als. mede tegens hooftpijn en duifeling, als den Lijder daar van alle morgens drinkt, ■tqt dat hij verligting gevoelt ; men kan 'er ook wat veld-
cijpres (chamœpijtis) teffens mede laaten trekken ; dit beeft veele géneezen. Het zelfde aftrekzel in plaats van thee of coilij gebruikt, is ook zeer nuttig voor die gee- ne, welke veel moeten zitten, en het hoofd met de Stu- die lastig vallen, want het maakt het hoofd veel luchti- ger , en bekwaamer tot de oeffeningen , maatigt ook de drift des bloeds ,• kortom, het is een heerlijk kruid in veelerlei kwaaien; en dewijl het in veele opzigten, zo in gedaante, als finaak en kragt, v/el met de thee der Chineefen overeenkoomt, zo heeft men het zelve de naam van Europifche thee gegeeven ; uitwendig is het zap of afkoookzel daar van zeer dienftig oin vuile wonden en : gezweeren te zuiveren en te géneezen , en de fchurft op
te droogen. Francüs, eertijds Geneesheer te Ulm in Duitschland, heeft'er een geheel tractaatje.overgefcbree- vèn, veronica theefans genoemt ■ waar in hij de krag- ten van. dit kruid zeer hoog en bijna voor alle ziektens ■ aanprijst, en veele voorbeelden van menfehen en ziek-
tens geeft, die daar door. géneezen zijn : Dog het is een gebrek der oude Schrijvers, dat ze aan de planten dik- -wijls een groot getal van kragten toefchrijven voor allcr-
; lei verfchillige ziektens, die ze niet bezitten , of onbe- -proeft zijn: Deiiedendaagfcbe Geneesheeren achten het derhalven met reden beter, maar zodanige kragten van ,de planten op te geeven, die door de ondervinding be- ; vestigt zijn; hoewel men van dit kruid bij ondervinding zeggen kan , dat het wezentlijk groote kragten in de ge- melde ziektens bezit., en het te wenfehen ware, dat het meer tot dien einde in de geneeskunde tot hulpe van -veele Lijders gebruikt wierde., als wel gefebied; oude beproefde en geringe middelen moeten dikwijls wijken , en agterftaan, voor hedendaagfche en kostbaarc, fchoon ■ deeze veeltijds veel minder in kragt, of onzeker zijn.
j ïn de ap.otheeken van zommige larjdfchappen, word
'er gedistilleert water, conferf, fijroop en rob van ge- smaakt , die in de bovengemelde gebreken van veel nut ziin : Wanneer men dit kruid met wijn laat gesten, (zie op DISTILLATIE. pag. 506.) en het dan distilleert, -.zo verkrijgt men een deftig water, dat inzonderheid tref- felijk voor de borstziektens, bloedfpuwen en teêring is. . Zie hier'een zaamengeftelt aftrekzel, dat in dezelfde ge- breken van veel; dienst is. : Neemt eerenprifs, twee handen vol; hondjesdraf, één
handvol; lengen-kruid, hoef bladen en netelbladen, van elks een halve hand vol ;. alandswortel, een halve once; .'zoethouty één pnee;? alles.grofjes gefneeden zijnde-,, laat -meneen vingergreep,(daar van:fterk trekken als thee, en .drinkt daar van eenige kopjes vol:, twee of'drie maaien •'s daags, naamelijk 's morgens, nademiddag, en 's avonds |
|||||||||
na het eeten ; dit middel heeft veele géneezen die aan do
longezugt of teering en kuch waren, maar het moet in bet begin der ziekte gebrukt. worden, eer de ziekte da overhand heeft. Zaamengeflelde Sijroop tegens de Teering, enz.
Neemt eerenprijs, twee goede handen vol; hondjes*
draf, hoef blad, longenkruid, ijj'op en walwortel, van elks één hand vol, bloemen van beniagie en vlooien, van elks een half once, alle droog; grofjes gefneeden zijnde, kookt het in vier pinten water tot op de helft; wringt het afkookzel dan door een wollen doek, doet 'er één pond honing of zuiker bij, en kookt het langzaam tot een ßj- roop , na dat men het met eijwit geclariüceert heeft, en bewaart het. anders.
Neemt de gemelde kruiden, alle vers'ch, ftampt de-
zelve en mengt ze niet wat wijn, perst ze daar na uit, en Iaat het uitgeperste een nagt (laan, om zig te zetten, en het dus te zuiveren; dan het klaare 'er afgegooten hebbende, doet het in een glazen vat, voegt'er bij even zo veel gewigt of wat meer witte zuiker, en laat het in een dubbeld vat, dat is in het waterbad , wel gefloten, tot een fijroop fmelt'en, zonder dat het kookt. Deeze fijroop is kntgtiger als de voorige , dewijl door de koo- king veele der beste kragten vervliegen EERENPRIJS (J3ASTERT-); BastertCUamcedris\ln
't latijn Veronica; Chamœdrisfpuria, Deeze behooren tot 't geflacht van de Veronica ; waar van veele zoorten zijn, zo wel in als buitenlandfchc; wij zullen 'er maar eenige van melden, die door de. liefhebbers van bloemen in de bloemtuinen gekweekt worden,- dezelve zijn 1. Defmalbladige geairde Bastert-E'erenprijs, ook Bas-
tert-wederik genoemt, met blauwe of witte bloemen; in't latijn Veronica fpicata angustifolia; Pseudolijfima- chium cœruleum Dodonäi; (Veronica fpicis terminait- bus, foliis ternis œqitaliter ferratis, Lijnn. Spec. Plan- tarem.) 2. De breedbladige geairde Basiert - Eerenprijs , 'met
blauwe-of incarnate, bloemen ; Veronica fpicata latifo- lia ; (Veronica fpicis teniiinalibus , foliis oppofitis lance- olatis Jerratis acuminatis, Linn. Spec. Plant.) 3. De kleine geairde ftompbladige B.astert-Eerenprij"s,
met blauwe bloemen; Veronica fpicata minor; (Veroni- ca jpica terminait, foliis oppofitis crenatis obtufis, caule adfeendente ßmplicisßmo,. Linn. Spec. Plant.) 4. De langbladige hoogde Virginifciie geairde Baster-
Eerenprijs met witte of blauwe bloemen; Veronica Vir- giniana altisjiim, fpica multiplici, fl'oribus candidis vel cœruleis; (Veronica fpicis termimlibus , foliis ternis, quaternis quinisve, Linn. Spx. Plant.) Befchrijving. De eerste zoort groeit met veele ften-
gen uit de wortel, van twee en een half â drie voeten hoogte, Jie met lange puntige gezaagde bladen bezet zijn, bij driën om de fteng ftaan , en van boven, groen maar beneden 'witagtig. of' bleekcr zijn, nevens welke .fpruitjes of takjes met kleiner bladjes voortkoomen : Aan .het hovende-der iTengen koomen veele gebl'ade takjes ■voort met lange bloei-airen, die met veele kleine licht- blauwe bloemtjes bezet zijn, waar na kleine ronde zaad- huisjes volgen, die" heel klein zaad bevatten. Het is zeer waarfchiinelijk dat deeze zoort. dezelfde is, ~die Toim- KEFO.RT Veronica '■ multicualis pannonica noemt, of ze . zal. weinig daar van verfchillen; ze word ook gevonden met .witte bloemen, maar zeldzaam.. |
|||||||||
EER. EET.
|
|||||||||
ÏÈR.
De tweede zoort heeft gezaagde puntige bladen , bi-
twcën tegen malkander overllaande , en brengt hcht-blau- we of ook incarnate bloemen in airen voort. De vierde zoort groeit hoog op tot 4 â 5 voeten,
heeft drie, vier of vijf gezaagde bladen bijzaamen om de Hengen (taan, en brengt fraaije airen met witte of hel- der-blauwe bloemen voort. Plaats. De eerste en tweede zoort groeijen in Oos-
tenrijk, Stirien, Hongarijen, enz. De derde zoort word gevonden in Hoog en Neder-Duitschland, enz. in de zandige weiden , naast de heggen , flooten en elders. De vierde zoort is uit Virginien gebragt. Het zijn aar. dige bloem-gewasfen , die met haare blauwe of witte bloemen een goede vertooning maaken, inzonderheid de beide eerste èn vierde zoorten, temeer dewijl ze lang bloeijcn , vermits de bloemen na malkanderen open gaan. Kweeking. De vermenigvuldiging gefchied niet be-
zwaarlijk door fcheuring in het na- of voorjaar : Men plaatst ze op de rabatten van de bloem-tuinen tusfehen andere bloemge was fen, daar men ze drie of vier jaaren kan laaten ftaan eer men ze verplant, gelijk andere plant - gewasfen , en ze willen in allerlei goede losfe gronden heel wel groeijen, dog beminnen liefst een zandagtigc : Maar de vierde zoort kan onze wintervorst niet wel door- ftaan als die ftreng is, weshalven de wortel als dan met wat ftroo of ftrooagtige mest dient gedekt te worden. EERENPRIJS, 't WIJFJE, of Wijfjes Evenprijs;
in 't latijn Veronica fœmina; Elatine; deze plant is van een-geheel ander gcflagt als de voorgaanden, wordende door de groote kruidkenner Linnäüs onder de Antirrhi- na geplaatst ,• op zig zelve worden 'er twee zoorten van gevonden, als 1. Het Wijfjes Eerenprijs met eijronde bladen ; Vero-
iiica fetmina vel Elatine Dodoktei (Antirrhinum foliis ovatis alt rnis, caule' flaccido , Linn. Spec. Plant.) 1. Het Wijfjes-Eerenpijs met fpiesformige bladen;
Veronica fcemina II. DonoNiEr (Antirrhinum foliis lia- Jlatis alternis, caule'flaccido , Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerste zoort, fpruit met een of meer
fteelen uit de wortel, van een voet hoogte, die veele lange takken hebben, tegen de aarde gedrukt en beurtè- * Imgs met kleine bleek groene wollige zagte bladen bezet
■ zijn , van een lang ronde gedaante,-'' uit de oxels der
bladen langs de takken, koomen kleine bloemen op lang- agtige fteeltjes voort met een fpoortje, die de gedaante van het vlas-kruid of leeuwebek hebben , en van koleur geel zijn, waar na ronde zaadhuisjes volgen, dooreen middelfchot in twee vakjes gedeelt, waar'in kleine zaa- den opgeflooten zijn. De tweede zoort groeit ook op diergelijke wijze als de
voorige, met veele lange nederwaards gedrukte ftenge- tjes maar heeft minder takken en bladen, welke laatste • een fp.esfotmige gedaante hebben , dat is, die aan 't uit-
I einde puntig en beneeden aan weerzijden hoekig zijn ; I Zl, oe,men ko°mcn op lange dunne fteelen voort en zijn :• Moemei ""^ V'"d °°k Ce" veranderin8 "iet blauwe ■ frhJnV:', Deeze P,ai1ten groeijen op de akkers, tus-
'S, n •00,r?' ifl de kochen en elders, in Hoog- en ' fLD'r"tHhland ' enz- e* »in eenjaarig. ' eer J)ilrl1PPen- Mm houd--dezelTC, inzonderheid de
ztèr wnnX'PiVT ?Penend> oplosfend, zuiverend en ÏanCnlA^ Men gebruikt bet afkookzcl daar van tegeude fchiuft, jigtj bulk. en roode.l00p; uiwea. |
|||||||||
597
|
|||||||||
dig dient het zelfde af kookzel om de wonden en gezwee-
ren te zuiverenen te heelen, alsmede tegens de wonden en gezweeren in de mond en keel. EERSTELINGEN der VRUGTEN; in het latijn
Primitiœ; hierdoor verftaat men gewoonlijk de eerste
- vrugten of voortbrengzelen van een plant of dier; dog in
de Geneeskunde betekent zulks 't water, dat in de geboorte
het eerst voor, of ook te gelijk met het kind koomt.
EERSTE WEGEN ; in 't latijn Primes vice ; hief
■ door word in de Geneeskunde ve'fftaan de maag en dar- men ; hier op dient in de meeste zicktens bij het genee- zen acht gegeeven, dewijl derzelver kwaade gefteltheid of de kwaade verteering der maag dikwijls de eerfte oor- zaak der ziektens is Zie SPIJS-VERTEERING. EETBAARË PLANTEN; Planta tsculentce ; noemt
men die, welke gegeeten worden, het zij haare worte- len of bladen; zo ah peen, aardappelen, ajuin, look, ra- dijs, latuwe, peterfelie, enz. EETLUST; Appetijt; in 't latijn Appetitus, is een
lust of trek tot eeten en drinken: Dog door het woord Appetitus, Appetijt worden ook andere begeertens der natuur verftaan, als lust tot flaapen, wandelen, enz. De eetlust ontftaat daaruit, als in een ledige maag,
de vogtcn of het zap dat in de maag is, deszelfs binnen- fte vlies begint te knaagen; of volgens andere,'als de ledige riiupels der maag tegens eikanderen wrijven en fchuuren. Veeltijds \vord de eetlust of honger verwekt door een uitwendige toevallige oorzaak, als door kou- de , arbeid, vermoeidheid, waaken, vasten , enz. ; ook verwekken de zuure en fcherpe dingen, gelijk de azijn, of met azijn en andere zuure dingen toebereide fpijzen r mostett., enz. de eetlust; Zo lang de eetlust behoorlijk gaande blijft", is de gezondheid in een goede ftaat, maar zo dra ze vermindert of geheel weggaat, is het een te- ken van ziekte of kwaade gefteltheid des lighaams. EETLUST (BEDORVENE), of Verkeerde Estlust;
in'tlatiin Appetitus depravatus; Malacia ; Pica; is eene gebrekketijkheid of liever dwaaling in het eeten, daan iemand lust verkrijgt, om niet betaamelijke of oneetbaa- re dingen , als bij voorbeeld krijt, kalk, fiecn , aarde r drek, leer, rauw vleesch of visch, ja hond.eït en meer- derlei verkeerde dingen te eeten. Men onderfcheid deeze ziekte in twee zoorten , aîs
r. die de Vrouwen overkoomt, dog hooftzaakelijk zorn- mige zwangere vrouwen , waar aan-ze van het begin der bevrugtiging tot in de vjerd'e maand onderhevig zijn, ea wel met die bijzondere eigenfchap , dat dezelve, wan- neer ze het begeerde niet verkrijgen , miskraamen, of een kind baaren dat een moeder-maal heeft ; dezelve koomt ook wel de vrouwen en maagden over, als haare maandftonden niet wel gaan ; en deeze ziekte bij de vrouwen word Malacia genocmt; maar als de.zelve çfe mansperzoonen, het zij jong of oud', overkoomt, word ze Pica genoemt; dog bij deeze is ze zeldzaamer en minder nadeclkr. De hooft-oorzaaken deezér ziekte is wat duister, maar
■word aan-een verkeerde dwaaze impresfie der leevens- gecsten, en de natuurlijke neiging tot zulke buitenge- woone dingen toegefchreevcn , waar door ze iets zo- hardnekkig begeeren., dat Je geesten bij de zwangere vrouwen van de huishouding der vrugt, het zij in 't geheel afwijken, .waar door een miskraam ontftaat; of die dwaaze verkeerde verbeelding en begeerte in de te- dere vrugt als in. een zagt wa^cb indrukken,, waar door een moeder-maal ontftaat. De tot deeze ziekte aanleiding D 3 geevencfe |
|||||||||
MS*
■jlëert', 'dat 'dingen die op andere tijden en bij andere men.
-fchen nadeelig zouden zijn , aan de beluste zwangere vrouwen geen hinder doen; dog als ze niet te verkrijgen of volftrekt fchaadelijk zijn, moet men haar, zo -wel als andere, het zij mans- of vrouws-perzoonen, be- nevens het gebruik van gemelde middelen, de vreemde ettlust zoeken uit de zin te praaten, en tot andere of betere gedagten te brengen; en als het kinderen oftnin- derjaarigen zijn, door fcherpe bedreigingen en ftiarTea: Zijn bij de vrouwen of maagden de verilopte (tonden de oorzaak van deeze ziekte, zo moeten 'er teffens midde- len tegens in het werk geftelt worden. EETLUST (OVERMAATIGE), zie HONDS-
H ONGEIL EETLUST (VERLOORENE); Verloorene of ver-
minderde appetijt; Hóngenoosheid; in 't Iatijn Appetf- tusamisfio; Anorexia; is een gebrek van eetlust, als men geheel geen óf maar weinig trek tot het eeten heelt, of een walging voor de fpijzen verkrijgt, en reeds verza- digt is, als dezelve ter tafel gebragt worden : De oor- zaak daar van kan veelerlei zijn, dog als de eetlust ont- breekt, zonder merkelijke ziekte, hapert het meest door- gaans aan de maag, dat die of verflapt, of met rauwig- heden, flijm en gal opgevult is; Kan egter ook voort- koomen door gebrek van medewerking der andere inge- wanden, als lever, milt, darmen, enz., of door over- daad in eeten en drinken, waar door de maag ontftelt en verflap- word; ook Kan het gebrek of verlies van levens- geesten de oorzaak daar van zijn, als deze!ve doorover- maatig ftudceren , waaken , bijflaapen en andere ver- moeidheden, of door ouderdom uitgeput zijn. Middelen om de verloorene eetlust te herfiellen.
Indien de appetijt ontbreekt door een verzwakte of ver-
flijmde maag , of bedorvene chijlmaaking, dan zijn de maag-verfturkende en fpecerijagtige dingen zeer dien- ftig, als daar zijn alsfem, duizendgulden-kruid, calmus, gentiaan-wortel, alands-wortel, zcdàar-wortël,- galanga, gengber , peper, peper-wortel, kalfsvoet, enz. op allerlei wijze gebruikt, 't zij gepoedert, of inwijnof brandewijn getrokken, enz. of de preparaaten daar van; als ook het zout van alsfem , van duizendgulden-kruid, van wijn- ßeen, geest of de bloemen van ammoniak zout, vlug zout van hertshoorn, gevitrioolue wijnßeen, arcanum duplica- tmiK, liquor terrrp foliatœ tartari , enz. Of neemt maar van het uitgeperste zap van alsfem,
's morgens nugteren of 's avonds na bed gaande , een lepel vol in, met eemg warm vogt; of wat extract van alsfem, elixir proprietatis , of maag-elixir, 30 à 50 druppels ; of een glas alsfem-wijn. Of als iemand die dingen te bitter zijn, die neems
's morgens en 's avonds een halve lepel vol gepoederde calmus- of zedoar wortel, of gengber; of eete wat ge- confijte calmus , alajids-wortel of gengber , , en dierge- lijk'e. Of neemt kleine galange-wortel, zedoar wortel, anijs
en venkel-zaad , gedroogde citroenfehil en wijnfieeii' crijßallen, van elks een halve once, maakt'er een poe- der van , waar van men 's morgens en 's avonds een .paar mes-punten vol of een half drachma inneemt ; men kan 'er ook met wat honing een brok van maaken, en 'er 's morgens en 's avonds een muscaat groot, van , neemen. Of Neemt een goede vingerpreep jenever-bef'én, laat ze, j
gekneust zijnde, één nagt in een glas vol goede wij* waru» ;
|
||||||
"igeevende dingen," zijn dil^wïjjs raiiwigiiedeH', óf een'b'e-
dofvéh "gaiagtig vogt in de maag eii darmen ; hoewel het :bij de zwangere vrouwen veeltijds alleen een verkeerde verbeelding en begeerte is, zonder dat iiien zeggen kan, dat haar iets aan het lichaam of gezondheid fchort. Indien decze verkeerde eetlust opkoomr ha eene'ziek-
:te, mag men wel voor een inftbfting vreezen;'duurt ze Jang bij vrouwen en maagden', dan.ffiaat'te äugten, dat ze dé teering daar van zetten , of het water laaden ,■ of .zwaare veritoppingen der ingewanden verkrijgen, waar uit veelcrlei ziektens kunnen ontftaan. Is het, dat deeze lust valt op zuure of fcherpe dingen,
of andere die niet zeer fchaadelijk zijn, dan kan het zo veel kwaad niet, dan wanneer de begeerte zig uitftrekt tot allerlei ongediertens, of andere buicenfpoorige din- gen. '-■': ; -, Middelen tegens de verkeerde Eetlust,
Deeze dwaaze lust wórd zo wel bij de vrouwen als
■mannen op bijna dezelfde wiize geneezen ; zijnde dik- wils een braak- of purgeer-middel van veel nuttigheid ; dog aan de zwangere vrouwen moet men .niet ligt een braak-middel geeven , en geeft men haar een purgeer-mid- del, zo moet zulks insgelijks zagt ziin , bij voorbeeld een maatige -dufis van de Frankfurter pillen, of van de pillulœ rujfi, of rhabar'ier, of manna; vervolgens zijn de Jpecerijen , als calmus- en galanga-wortel, caneel, kruidnagels , cardamome, enz., of de preparaaten daar van, zeer dienftig; als mede de zuure dingen, inzon- derheid als 'er galagtige rauwigheden in de maag zijn, •dat men aan een bittere mond béfpeurt, ais citroen- of Mmoen-zap, of ßj roop, rob oï vleest & van quee-peeren , ,enz. Of Neemt water van oranje f chilien en van roofemarijn ,
van ieder twee oneen ; esfens vanoranje-fchillen, gefmol- te olie van wijnßeen, van ieder een drachma ; fijroop van ■citroen-fchilien, een once; mengt het tot een drankje, waar van de Lijder om de twee of drie uuren een lepel vol neemt'. Of neemt wat er van caneel, kruifemunt en mafiix, van
ieder een once; limoen-zap, twee drachmen; geest van vitriool philofiophisch bereid, een drachma; fijroop van Manje-J"chilien , zo veel genoeg is, mengt het tot een drankje, en gebruikt het als 't voorige. Of neemt conjerf vanroode roofen, en van kruifemunt,
yan elks een once ; gepoeijerde drooge oranjefchil en klei- ne cardamome , van elks een drachma ; geconfijte calmus- portel en fijroop van limoen-zap of van quee-peeren, Van -elks een halve once ; mengt het tot een brok, waarvan den lijder om de drie uuren zo veel neemt als een mus- .caate-noot groot. Indien 'er een zuure rauwigheid in de maag is, dan
■zijn de zuur-opQorpende dingen (abforbentia) dienstig, .als geprepareerde kreefts-oogen, paarlemoer , roode co taaien, gefmo'.te wijnßeen zout, enz.; als mede kappers en olijven geeecten. 'Voorts zijn ook de geconfijte oranje- en limoenfchil-
len, cahnus-wortel, en inzonderheid geconfijte queepee- reen, 'Of het qnee-vleesch en marmelade daar van, de beluste zwangere vrouwen zeer dienftig, als mede beste Rhijnfche of Spaanfche wijn : men prijst ook zeer haar "het zap van wijngaardf-knoppen in te geeven : Is hetgee- sis dat ze begeeren niet geheel fchaadelijk of venijnig, zo rnoet men het haar geeven, al was't ook nog zo vreemd, ■indien het maar te verkrijgen is ; want de ondervinding |
||||||
£EÜ. EFP..
|
|||||||||||||||||||||||||||||
EÉUV
|
|||||||||||||||||||||||||||||
599F
|
|||||||||||||||||||||||||||||
danige:, welke" droogeftropagtige bloembladen' hebbenr.
en zig laaten opdroogen en aldus -haare koleuren behou- den, zelfs verfeheidene jaaren lang,-- van zodanigen aarfc zijn veele zoorten van witte en geele giiaphal'i- ums, elijchrijjums, Oostenrijksch ptsrniea of xeranthe- n\um, amaranthus-haanekammen, pluhn-amaranth, vosje-- fkert en amaranth met bolagtige bloemen, enz. ; men- maakt 'er (maiie, bouquets van tot borst- en hoofd-vefeier-' fels der Juffers, weke de gemaakte bloemen verre over- treffen ; ook dienen ze tot verciering der kamers of meu- belen, als fpiegeis, enz. ,^ en de/ lioomfchen gebruiken-; ze veel, inzonderheid in Spanjen en elders, tot opfehik- king van hunne kerken; hoe men dezelve droogt, zie"" op het artijkel BLOEM, pag. 211. EEUWIGHEID ; in 't latijn Aetemitas, is die duu-
ring, of volftrekt beftaan, welke door geen tijd kanbe.. paalt worden, en begin nog einde heeft. In een ver-, gelijkende zin, word dit v/oord mede wel gebezigt, oup een langen tijd mede te betekenen, en het is dus, dat men de woorden van Cicero D. 1. 14. Aeternitatem ali- cui denare, iemand onfterffelijk maaken of vereeuwigen ;.. maaken dat men altoos aan- hem denkt, of van hem fpreekt, enz. moet opvatten. . ;■ -.., ; ...... ,-;■; • .• . EFFERVESCENTIE; Opbruijching; Opjieding ; Op-
welling; is de opfieding van eenig vogt, zonder fcheij-- ding der deelen : Bij voorbeeld als men melk of iets an- ders op het vuur kookt, en het na 't kooken zo b-lijft als-- het te vooren was : Of als 'er een vlam ontftaat door een- hevige en fnelle beweeging der inwendige deelen, ge-- lijk vogtig op een gepakt hooij in vuur en vlam raakt,- enz. In de Cliijmie word deEjJerveJcentie of Opbruißngbe--,
paalt, dat.ze is een fchielijke en inwendige beweeging: en dikwils met een gedruis, in alle de voorheen rusten- de deelen van twee tegenftrijdige vogten, die tezaamen geftort worden ; of als een fcheijvogt ( menflruum ) bij-, een tegenftrijdig lighaaam gegooten word; waar door eene wrijving der deelen, verdunning, warmte, voort- kooming van eene veerkragtige vloeiftoffe die naar de; lucht zweemt, en wegvlieging der deelen van de overige- masfa, ontftaat, tot dat alles verbrooken zijnde in rust koomt. De lighaamen tusfehen welke eene effervejemie on-
ftaan kan; zijn 1. alle zuure dingen (acida) , als";, citroen- en oranje-Jap, azijn, gedistileerde azijn, geest] van zee-zout, van Jalpeter, van vitriool, en van zwavel- door de klok bereid; ten 2. alle alcalia als geest vvmpis, van lurts-hoom én van wijnfleen zouf; 3.: alle aardagtiVe lighaamen,.als kreefts-oogen, allerleij Jchelpen, cpraaleii, krijt, bolus; enz. 4. allemetaalen, als goud, zilver, tin,:- lood, ijzer, enz. calamint-fieen. De zuure dingen effer- I vefceeren of bruifchen das op met de alcalia, en ook met .' de aardachtige lighaamen, tot zo lang dat haare geest ge- heel in de aarde ingedrongen en daar mede gefatureerf- of'verzadigt is: Insgelijks.bruifchen ze met de metaalen op en zulks dikwils nog veel heviger, want als 'er geest ï- van Jalpeter, of ßerkwater bij een weinig ijzer-vijlzel ge- gooten word, ontftaat 'er effervejeentie met hitte,- zwak- ke geest van Jalpeter bij vijlzel van tin gegooten , komt - 'ereenopbrüizing met geruisch, dog veel zwakker als de voorige. De olie van vitriool bruischt op met de gedistil- leerde wateren der planten met haare oliën en zouten.. Als men- geest: van Jalpeter fik een hoog glasvdoet en? • er-allengskens alcohol of terpentijn-olie indfuipt, ontftaat |
|||||||||||||||||||||||||||||
warm trekken, dan doorgèzljgt zijnde drinkt Iiet'smor-
Ss nSteren- dat men eenige «agen lang moet herhaa- feri ; dit voert de flijin uit de maag en ingewanden door ^oïntln^rob'vanjenever-befien, fmelt'die in wat goe-
de brandewijn, en neemt 'er 's morgens een paar lepels vol eenige dagen lang. Is een overvloedige gal de oorzaak van de verhorsne
appetijt, zo zijn de zu ure dingen nuttigr als citroen- of- limoen-zap, berberis/en, quee peeren, zuuring, tamarin- de enz., of de preparaaten daar van; of neemt goed versch citroen-zap, mengt 'er witte zuikef bij naar be- lieven; of gebruikt bet elixir vitrioli inijnjichti, of elixir proprittatis met zuur bereid, die zeer nuttig zijn; ook is het bovengemelde poeder of de bolus hier in heel dienstig. |
|||||||||||||||||||||||||||||
Tegens de zuure rauwigheden moet men abjorbentia
gebruiken, als geprepareerde kreeftsoogen , eurasien, paar- lemoer, gebrand en zonder vuur bereid hertshoorn, zee- Jchuim', geprepareert ijzer, enz. die men met maagver- lterkende dingen vermengt. ' Koomt de verkoren eetlust uit gebrek of verlies der ., geesten, dan zijn de verfrisfende en verfterkende midde- len (analeptica) zeer dienstig ,• bij voorbeeld een glas | Rhijnjche, Spaan/die of andere kragtige wijn', als me- : de de geestige wateren, als caneel-water, maßik-water, ! water van kruijemunte, melisfe, of eau de carmes, rooje- ! marijn of eau delà Reine, van oranje- of' citroen Jchil, enz.; ook elixir vitte , Jpecerij-olieagtige geest, tinBuur ; van caneel, amber, enz.; hier nevens moet men hetflaa- ; pen en waaken in een goede order brengen, zig voor ; hevige beweegingen des lighaams wagten, en vooral dat j geene mijden, dat tot de ontfteltenis aanleiding heeftr I gegeeven. Wanneer alle deeze dingen niet helpen, dan moet
; men een Braak- of Purgeer-middel gebruiken, (zie op 1 het artijkel van EUIKSUIVERENDE MIDDELEN,) : dat dikwijls goede uitwerking doet, waar na men een I der gemelde maagverfierkende middelen neemt. ' Indien de verloorene Eetlust met een ziekte gepaart
I gaat , gelijk meest doorgaans gebeurt, dan heeft men | alleen middelen tegens de ziekte te gebruiken ; want- ■pa uiaate dat dezelve weder geneest, koomt ook de I «■erkorene appetijt allengskens weder ,• dog men moet zig »wagten, om als dan niette veel te gelijk, nog harde of | grove fpijzen te ecten , dewijl Jaar door de ziekte veeltijds wederom koomt, of'er een kwaaderop volgen zoude. Als de eetlust na eenige ziekte langagter blijft, voorfpek het niet veel goeds ; als mede zo ze geheel weggaat in langduurige ziektens , of in de foode loop en andere bloedftortingen. Zie op het artijkel MAAG. -EEUW; in 't latijn Seculum, word een tijdftip van hondert jaaren door begreepen , dus leeven wij in de agtiende eeuw na de geboorte van Jesus Christus. Het woord Eeuw word ook gebezigt, om de voorlee- -ne en tegenswoordige tijden te betekenen , het is in £ezen zin dat men zegt: De Christenen van de eerfte - »««*& waaren veel ijveriger in het waarneemen van den odsdienst, dan die van den tegenswoordigen eeuw. De Konftèn en weetenfehappen bloeijen in onze; eeuw , |
|||||||||||||||||||||||||||||
enz.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
EEUWIGDUURENDE BLOEM ,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
zie op. GNÂ-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
■
|
|||||||||||||||||||||||||||||
PHAL1UM.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Men noemt ook in het algemeen eèuwigdmftende of
|
|||||||||||||||||||||||||||||
immerduurende bloemen; in-'{ ù&nscblmmrtelks,. ze-;.'er.ook eene ejfervejeentie en taamélijke groote hitte
|
|||||||||||||||||||||||||||||
do&;
|
|||||||||||||||||||||||||||||
_________________1^1
|
|||||||||||||||||||||||||||||
tfod. EFF. EGE. EGE.'
|
||||||||
dog de grootfte opbruifching 'met vuur en vlam, koómt
voort door de rookende of flerke geest van falpeter en kruidnagel-olie, naamelijkals men twee drachina van die geest, bij een drachma opregte nagel-olie giet ,• want dan ontdaat 'erin een ogenblikeene opbruifching met vuur en vlam, als door kruid, weshalven het ook niet veilig is, deze proefneeming in een groote kwantiteit in 't werk te Hellen. Uit deze profneemingen blijkt ook, dat/er geen zekere tekenen van een tegenwoordig alcali en zuur iri de lighaamen zijn, dewijl de ocida of zuuren zowel met-a/ca/w als met andere zuuren en metaalen, en tef- fens ook met oliën en 'aardngtige dingen opbruifchen. Daar is ook nog een vogtige vn koude effervefientie;
want als men het zuiver vlug alcalinifche zout in water ontbint, dat het tot een alcalinifche geest word, en bij de zuuren, Uitgezonden vitriool-olie, mengt, ontftaat'er eene geweldige opbruifching, maar met groote koude ;' ge- lijk ook het ammoniak-zout een groote koude verwekt; waar uit men ziet, dat 'er groote inwendige beweegin- gen tusfchen tegendrijdige zoute vogten kunnen ontdaan, en 'er evenwel geen hitte maar een koude op volgen. i De oorzaak van de inwendige beweeging der deelties,
moet men toefchrijven aan de aantrekkings- en veerkragt der deeltjes ; want wanneer de deeltjes of lighaamtjes die in eene vloei-doffe drijven en elkander aantrekken, met eene veerkragt {vis elastica) voorzien zijn, zullen ze na hunne zaamenkomst te rug fpringen, en van daar weder- om tegens andere lighaamtjes aanbotzende, weer te rug gedooten worden ; ondertiisfchcu geduurig op 't nieuw aangetrokken wordende en weerte rug duitende, zal de beweeging daar door vermeerderen en 'er ten laatsten een groote fnelheid en inwendige beweeging der deeltjes ontdaan, waar uit hitte voortkomt; dognamaate, dat de lighaamtjes elkander min of meer aantrekken , en naar de verfchillende veerkragt , die ze bezitten , zal de beweeging verfchillende en grooter of kleinder zijn, ook fchielijker of langzaamer gcfchieden. Doch het is aanmerkelijk, dat de inwendige beweeging tusfchen zommige tegendrijdige zoute vogten, gelijk boven ge- meld is , kunnen vermeerdert worden, en dat 'er even wel koude op volgt; waar van de reden nog onbekend fchijnt. EFFLORESCENTJA; Bloei-tijd , is in de Kruidkun-
de de tijd des jaars, in welke de planten haare bloemen voortbrengen. EFFLORESCENTIA SCORBUTICA, zie NETEL-
ZIEKTE. EFFLUENTIA; Uitvloei]ingen, xvorden genaamt de
allerfijnde lighaamtjes of deeltjes , die uit verfcheider- hande lighaamen uitvloeijen of uitwaasfemen , en aan de lucht medegedeelt ; ook van menfchen , dieren en andere lighaamen dikwijls weder ingeademt worden. - EFFRACTURA; een wonde des hoofts, met bele-
diging van het bekkeneel. EFFUSIÓ : eene uitgieting, bij voorbeeld als men
water of cenig ander vogt van eenige doffe door neiging of anders afgiet. - Betekent ooi: zo veel als Juffujio of blauwe'vlekken. Zie KNEUSiNG. , ; EGEL ■ LandEgel; Tzer-varfccn ; in't latijn Echinus ;
Erinaceus teneflris; ( Erinaceu?, Link. Sijß. Nat) is een viervoetig dier, wiens gewoone lengte van het uiterde der fnoet, tot het begin van de daart negen dui- men is ■ de oogen ziin klein-en uitpuilende, en hebben dit bijzonders, dat van de drie vogten, die in de men- fchen en de meeste viervoetige dieren op die plaats zijn, |
||||||||
enkel het krijdallijne', zonder eenige fpoor van het wa«.
terige of glasagtige vogt, word gevonden ; het netvlies raakt onmiddelijk aan het krijdallijne vogt, en is als op de bodem van het oog geplakt, en word door het hoorn- vlies bedekt; het druiveuvlies is overal zwart, zonder netswijs geweefzel, maakt van vooren ook geen plooij om den regenboog te vormen, dus de oogleden open- daande, het oog niet anders dan zwart vertoont; deoo- ren daan overend, zijn breed en rond ; de neusgaten zijn aan den buitenden rand met een vliesagtig vleesfig gekrult bijhangzel voorzien, het welk eveneens als de kam van een haan is getand ; aan ieder poot zitten vijf toonen, zijnde de uiterde of duim korter dan de overi- gen , en alle met nagels voorzien; de top van't hoofd, zijden en rug zijn met dijve fcherp-puntige dekels be- zet, van kolcur wit en bruin gémerigelt, en waar van da grootden nabij anderhalf duim zijn; het overige van het ligbaam is met witagtig of bruin hair voorzien ; in ieder kaak hebben zij twee fnijtanden die langer zijn dan de overigen en bovenwaarts van malkanderen afdaan; inde bovenkaak zitten wederzijds vier honds-tanden aan paa- ren geplaatst, in de onder-kaak aan ieder kant drie , die malkanderen raaken , en fchuins na vooren hellen; met de kiezen is het getal der tanden in dit dier zes-en der- tig- Als eene bijzonderheid merkt men in de Egelen aan,
dat dezelve de eenigde onder alle de viervoetige dieren zijn, die hunne jongen levendig ter waereld brengende, eveneens als de vogelen , de zaadballen binnen in het lijf beflooten draagen. Verfcheidene Schrijvers berich- ten , dat de Egelen paarende, malkanderen buik tegens buik omarmen; dog tot nu toe fchijnt het niet bekent te zijn, hoe veele jongen teffens ter waereld gebragt wor- den, en hoe lange'de dragt duurt. Den Egel is een vreesagtig, dog teffens flim en geflee-
pen dier ; vervolgt wordende en geen kans ziende om te ontkoomen, rolt hij zig onder het bekleedzel zijner huid als een kloot in een, en blijft dusdanig, zo lange de tijd van het gevaar over is als leevenloos leggen,- in deezen toedand heeft hij geen de minde gelijkenis naar eenig dier, en is wegens de fcherpte zijner pennen, voorden aanvaller beveiligt • behalven dat de pennen, waarmee- de hij bezet is, hem tot verdediging tegens zijne vijan- den verdrekt, weet hij 'er nog een ander nuttig ge- bruik voor hem van te maaken, 's nagts, 't welke zijn gewoone tijd is om uit te gaan; klautert hij op de vrugtboomen, plukt de vrugten af, en laat die vallen, waar na hij zig onder dien boom op den grond heen en weder rolt, en dus de vrugten in zijne pennen blijven decken , dien hij als dan tot voorraad naar zijn hol brengt. De Egelen worden door geheel Europa gevonden,
dog op de eene plaats minder en op de andere meer; hun gewoone yoedzel bedaat in allerlei boom- en veld- vrugten, als mede muizen, en meer ander ongedierte; het meest onthouden zij zig in kreupelbosch, in wijn* gaarden, en in ruigte onder de haagen, en 's winters nee- men zij hun verblijf gemeenlijk in de holligheid van een boom, waar in zij zig een legerdcede van mos of droo ge bladen maaken, en hier inne den winter even gelp de mollen met flaapen doorbrengen , fchijnende door het flaapen vet te worden, en kunnende ook een geruimea tijd zonder eeten doorbrengen. . Zomrijds worden zij wel uit liefhebberij opgevoed,
en-huisfelijk gewend; kunnende dit zeer gemakkelijk gefchieden,
|
||||||||
\
|
||||||||
EGE.
|
|||||||||
«^
|
|||||||||
EGE.
gefchieden, dewijl zij heeï zagt van.aart-zijn', niemand
beleedig-n, en genoegzaam alle fpijzen eeten, daar bij Zijn het goede muizevangers / De Heer Seba in z.jne Ihef. Vol. I. pag. 79. Tab.
XLIX. fig- 4 Ê? 5- geeft ons de afbeelding en befchrij- ving van 2 Sibsrifche Egelen, (zijnde figuur 5.'t manne- tje, en 4.'t wijfje), die korte platte ooren hebben, en het'lijf met donker-roode pennen of ftekels bezet, wiens toppen of punten op de rug goud-geel, ja als verguld zijn; derzelver buik is enkel met wollig hair bezet, me- de met een goudgeelen glans. Op dezelfde Tab. fig. 3. in het evengemelde werk is nog de afbeelding van een Jmericaanfchen Egel; deeze is door den Heere Lin- hjeus Erimceus Jubaurkulatus, of Egel zonder ooren genoemt, dewijl deszelfs ooren van buitenen naauwe- lijks te zien zijn. Eertijds pleeg men zig van de huid der Egelen totbor-
ftels te bedienen, om de kleederen fchoon te maaken, dog dewijl de ondervinding geleert heeft, dat dit na- deelig was, en niet zelden gaten veroorzaakte, is het in onbruik geraakt; het vleeschvan deeze dieren, zegt rnen weinig voedende, zwaar te verteeren, aardagtig en floppende te zijn. De asch. van een verbrande Egel word zeer ge-
I preezen als eenfpecifik middel tegens de pisvloed; men
maakt 'er tot dien einde ook de volgende zaamengeftel- I de zalf van:
Neemt de asch van een verbrande Egel; het inwendi-
. ge gedroogde velletje uit de maag van hennen en zaad
Ivan agrimonie , van elks twee drachmen; hier van maakt
men een poeder, waar van àedofîs of gifte is één drach- ma met eenig vleeschnat. ^ Het vet van den Egel is dienstig tegens de breuken ;
I men maakt 'er ook een fmeerzel van tegens de vallende ziekte der jonge kinderen, op deeze wijze: Neemt egel-vet, vier deelen, en olie uit het zaad van
de wonderboom (ricimis major), een deel; mengt het tot een fmeerzel. EGELANTIER, zie op het artijkel ROOS. EGEL-KRUID; dus word ook het Penning-kruid genaamt; zie aldaar. EGEL-STEEN ; Krijt-fteen, in 't latijn Echinites ,
is de naam van een gebeelde fteen, die in de krijtgroe- ven gevonden word ; hij is wit, glasagtig en een eigen zoort van krijt-fteen. Daar is ook nog een aader zoort, die men in de fteen-groeven vind, deeze is van een harde keijfteenige zelfftandigheid : Men acht den krijt- fieen dienstig tegens de fteen; dog meest word hij ge- bruikt om de vliezen uit de oogen der paarden weg te neemen. EGEL-VISSCHEN, ook Penne-Fisfchen, door de
lieer Linnïeus in 't algemeen Diodon genaamt ; de ken- merken van dit zonderling visfehen-geflagt zijn ftekels die net geheele lijf omringen , en in de levendige visfehen 15 1 'jr Zljn' de kaaken ziin meestentijds been ig en
wuteekenac; dog on verdeelt ; zij hebben eene ftreeps- , wijze opening voor de kieuwen, en geen buikvinnen.
frliP,e n LlNNffius telt zeven zoorten van dit vis- SSI- % °P ' waar van W'J' de befchrijving zo kort ooenhik zullen laaten volgen. rJ,'J;°nde ESe^isch, in 't latijn Atmga ; (Diodon
ÏieZZ*' *cukis tr'1^tris, Linn. Sijfl. Nu) deeze
tel °Jlimy0]li00meaè ëeliJ'kheid met den\ Land-
■ rfr/'JSf, f °0k de naam van Zee-egeltje draagt, is
iFd 7 daneenëeoieeng kaatsbal, fond, beeft geen
|
|||||||||
ftaait en is over 't geheele lijf fijn gedoomd; hij heeft
een klein hoofd en bek, met twee vinnetjes bij de kop; zo wel als de overige vijf zoörten, word deeze in dea Oceaan gevonden. II. Duifjes Egel-visch, in 't latijn Diodon reticulatus;
(Diodon fubrotundus, aculeis triquetris , Linn, Sijfl. Nat.) in deeze zijn de wortels der fteekelen op de huid als netswijzegeweeven, en dit onderfebeidhem voor- namentlijk van den voorgaanden ; de gedaante zijner fnoet of bek heeft zommige aanleiding gegeeven, om hein't Duif- je te noemen. III. Stekelige Egel-visch, in 't latijn Diodon échina-
tus; (Diodon fubrotundus, aculeis bafis triquetris, Linn. Sijfl. Nat.) dit is eigentlijk die van zijn geflagt, welke door de meeste Schrijvers de met voetangels of mink-ij- zers gewaapende Egel-visch genaamt word , om reede dat zijne fteekels met driebeenige wortels niet kwalijk na driepuntige voetangels gelijken. IV. Gedoomde Egel-visch, in 't latijn Diodon fpins-
fus ; (Diodon fubrotundus, aculeis planis, abdomine lœvi, Linn. Sijfl. Nat.) Clusius noemt hem de gedoomde khot-visch ; hij is mede van gedaante rondagtig, met een gladde buik, en de fteekels zijn niet rond of drie- kantig , gelijk in de meeste andere zoorten, maar plat- agtig. V'. Pcnne-visch, of Penne-varken; in'thtilnHijflrix;
(Diodonoblongus, aculeis teretibur, Linn. Sijfl.Nat.) door Clusius Exot Libr. II. cap.11. Hijftrix piscis genoemt, is na genoeg kegel-rond van gedaante, en gemeenlijk be- halven de ftaart een voet lang; deszelfs ftekels zijn fpil- rond op de rug ten naasten bij een duim lang, dog op de zijden wel twee duimen, en gelijkt volkoomen na ee» Penne-varken. VI. Gekraagde Egel-visch in 't latijn Diodon holocan-
thus, door Artedus Gen. LX. fijn. 86. Oftracion oblongus holocanthus, aculeis longisj'imis teretiformibus, incapite inprimis &? in collo , genoemt; (Diodon aculeis capitis col- lique longioribus Linn. Sijfl. Nat.) Het lighaam van dee- ze Egel-visch is klootrond ; de fteekels van zijn kop aan de zijden van 't lijf en van agteren op de rug, zijn veel langer als die in 't midden van den rug en onder aan den buik, en vormen door haare lengte een zoort van kraag, waar door hij de naam van Gekraagde heeft verkreegen ; alle deeze ftekels zijn rondagtig , els-vormig en aan de punten een weinig geboogen. VII. Noordjche Egelvisch in 't latijn Ranius door Ar-
tedus Gen. LIX. fijn. 86. Oftracion roiundo-oblongus, tuberculis utrinque, pinna dorfi longisfima, en door Clu- sius Exot. lib. V. cap. 25. Orbis rante riiïu, genoemt; (Diodonpinna dorfi longisfima, Linn. Sijft. Nat.) Dee- ze Egel-visch, die een kikvorfchen bek heeft, en een zeer langen rug-vin boven de'ftekels uitftaande, koointin me- nigte aan deoevers van Sweeden en Denemarken, wordende in 't voorjaar te Koppenhagen veelvuldig gevangen en op de markt geveilt; het mannetje noemen de Deenen fteed- biid en en wijfje quapfoe; het wijfje dat 't grootste en dikfte is, heeft een bruinagtige huid, met vuil witte knob- bels bezet, en is week van vleesch, wordende niet dan door het gemeene volk gegeeten ; daar in tegendeel het mannetje pp de huid roodagtig, met een hoogroode le- ver en vast van vleesch zijnde, op de tafels der aan- zienlijkften, als een lekkernije word voorgedischt. Bartholinus verhaalt in zijne Hifi. anatom. rari-
or. cent. II. hifi. I. dat de darmen en de overige om- balling van deeze visch beginnende te rotten, een E , glans |
|||||||||
E'GIJ.
|
||||||||||
EG if.
4. DeMexicaanfchegehoornde Acacia; Acacia Mext*.
cana, jpinis cornu jimiiiùus; (Mimoja Jpinis axillaribut geminis connatis, f oiiis bipinnatis, Linn. Spec. Plant.) ßejchrijviug. De eerlle ot opregte Acacia , is een' boouiagtige takkige heester, die dubbeld geveerde bladen draagt, veele kleine lang wergige bladjes aan een ribbe te* gen malkanderen overzittende , en meest doorgaans de geheele bladen bij tweën aan de takken tegen malkande- ren ftaande, in welkers oxels twee langagtige harde fcherpe doorns, in ieder oxel ééne, geplaatst zijn ; de bloemen die aan de takjes voortkoomen, zijn klein, wit of geel, en in een rond hooftje bijeen vergadert ; na welke korte peulen volgen op de wijze als die der lupijnen, naa- melijk lidswijze gevormt, die twee of drie zaaden be« vatten. ...■•. De weede zoort gelijkt veel naar de eerfte, maar heeft
drie doornen bij de oxels der bladen, waar van de mid- delde omgeboogen is; heeft ook niet zo veele kleine bladjes aan de ribben ; de bloemen groeijen airswijze, en de peulen zijn lang plat en hairig ; daarenboven is de fchors vandeeze zoort witagtig, maar die van de voori- ge zwartagtig. De derde zoort heeft ook twee doorns bij het begin
der bladen, die bruin-rood zijn, en dubbeld geveerde bladen, met agt bladjes aan de ribben. De vierde zoort, die mede dubbeld geveerde bladen
heeft, is kenbaar aan haare twee doorns bij de oxels der takjes en bladen, die zeer groot, krom, en witagtig van koleur zijn , vertoonende de gedaante van koe- hoorns. Plaats. De eerfte zoort groeit veel in Egijpten, Ara-
bien en elders. De tweede zoort word mede aldaar ge- vonden, dog wel meestin Guinea in Aftica. De der- de zoort groeit in Oost-Indien, als mede ook in de West- Indien, op het Eijland St. Domingo en elders, ze word ook hedendaagsch veel gekweekt in de warme landen van Europa, als in Italien, Spanjen en Portugal, we- gens de aangenaamheid van haai'e bloemen. De vierde zoort groeit in Mexico, en op het eijland Cuba, enz., men kweekt ze ook wel in Hoog-en Neder-Duitschland, met andere mede-zoorten in de academie- en andere tui- nen van voornaame beminnaars der vreemde planten. Kweeking. De voortzetting gefchied door het verfcho
zaad, dat men uit haare natuurlijke groeiplaatzen ver- krecgen heeft, het welke men in een heel wanne broei- bak moet zaaijen, en daar na de opgekoomene jonge planten in kleine potjes, met goede losfe zandagtige aar- de gevult, planten, die men vervolgens .in een warme runbak moet zetten, om de jonge planten te koesteren; maar tegen de winter moeten ze in de ftook-kas gebragÉ worden ; op deeze wijze moet men ze behandelen , tot dat ze eenige jaaren oud en harder geworden zijn, als wanneer men ze 's zomers in de open lugt, en 's winters in een goed warm oranjehuis kanplaatzen; de eerftft zoort is de hardfte. Eigenfehappen. Het is de eerfte zoort, die het ver-
dikte zap uitlevert, het welke den naam vam Acacia vera draagt, en in de Geneeskunde gebruikt word, om de vogten te verdikken, en de buik- en bloed-loopen te- floppen, wordende, zo men zegt, uit de, peulen ge- perst,- het beste zap moet zig ligt laaten breeken, zwart- of donkev-rood van koleur , en van binnen zuiver e» glinfterend zijn. Uit deeze eerfte zoort vloeit ook door infnijding, of
van zelve, de opregte Arabifche gom, die meest uit .' kleine
|
||||||||||
«>2
|
||||||||||
glans in de duisternis van zi.^ geeft, 't welk zig aan de
vingeren hegt, en zijnen iäJegt tot een lantaarn hadde veritrekt. EG1JPTISCHE ADDER, in'tlatijn Vipera Aegtjp-
liaca , (Coluber Vipera , Linn. Sijjl. Nat). De Heer Has- selquist heeft deeze Adder zeer nauwkeurig belehrest ven, zie Aü. Upfal. 1750. pag. 24. Itin. 314. n. 60. deszelfs kop (zegt dien Heerj is boven op weinig, dog tusfehen de oogen zeer plat, aan de zijden fterk uitpui- lende, en boven't lighaam verheven; de bek is ftomp en kort; de neusgaten itaan overdwars, digt bij de rand van de bek; een weinig daar boven zijn de oogen ge- plaatst, die een lange fmalle zwarte appel hebben, met een vuilgeele kring gezoomd; in de beide kaaken heeft hij kleine ruwe tandjes, als mede nog in 't bovenfte van den bek twee langere in een fcheede, zijnde fcherp en krom, en regt voor de oogen ui tkoomen de ; de tong heeft aan deszelfs uiteinde een dubbeld fpits; bij den kop is het lijf rolrond , en dunner dan in het midden, alwaar het bijna vierkant is; naar de ftaart toe wederom dun- ner, beneden den aars, kort kegelvormig een weinig ge- kromt , en in een gedoomde punt uitloopende ; de fchil- den van zijn buik zijn langwerpig, aan de tippen rond en in plaatjes deelbaar; alle deftaart-febubben zijn rond- agtig en gefchalied, en die welke den kop en 't lijf bedek- ken ovaal ; een overlangze naad welke de fchilden plooi- baar maakt , loopt door 't midden van den buik; in de langte zit aan de keel een diepe groef; boven op het lijf zijn deeze adders ijzer-graauw van koleur, naar het wit- te hellende met bruin'dere vlakken ; van onderen is het lijf bleeker, de ftaart is aan 't end met drie zwartagtige ringen gteekend ; de lengte van deeze adder is ruim een half elle; de dikte van het lijf twee duimen, dog die van den hais maar een halve zo alsdebreete van den kop is, de ftaart die een duim lang is, heeft de dikte van eenge- meene fchrijf-pen. Men zegt dat deeze adders ruim zo vergiftig zijn als
de Europifche , en het is van deeze zoort dat men het yiper-vleesch voor de theriaak en het opregte vlugge zout bekoomt. De Heer Hasselquist berigt, dat hjj zig te Kairo
bevindende, menigmaalen hee'ft gezien, dat dusdanige adders levendig en frisch, met groote tanden gewapent, door de flangen-vangers met de bloote handen uit een zak wierden gelïaalt, zonder fchroom behandelt, enten laats ten gedood. EGIJPTISCHE BALSEM, is de Balfein van Ju-
icea. Zie op BALSEM. EGIJPTISCHE BERG-VALK, zie AREND-
GIER. EGIJPTI-SCHE BOON, zie LABLAB.
EGIJPTISCHE DOORN; in 't latijn Acacia; daar
zijn zeer veele zoorten van dit boom-gewas, waar van wij maar eenige zullen aanmerken, als 1. De Egijptifche Doorn of opregte Acacia; Acacia
jiegijptiaca vel vera ; (Mimoja Jpinis geminis approxi- matifs , foliis bipinnatis, partialibus bijugaiis, Linn. Spec. Plant.) / 2. De Africaanfche Acacia; Acacia^ altera vera, fi-
llqua longa compresfa villofa; Acacia Alpini ; (Mimo- fa Jpinis ternis, intermedia reflexo , foliis bipinnatis., jhribus fpicatis, Linn. Spec. Plant.)
3. De IndiaanJ'che Acacia; Acacia Indica farnefiana ;
{Mimofa fpinis geminis diflinüis, foliis bipinnatis, par- tialibus »àojugatis, Linn. Spec. Flank) |
||||||||||
EGÏJV EIC.
kleine dunne fiukjes beftaat, of die worms-gewijze ge-
draait zijn, dog deeze is zeldzaam,- de meeste aldus ge- noemde gom koomt van de tweede gemelde zoort , die ook den naam van Senegalfche gom draagt, om dat bij veel van de rivier Senegal in Africa gebragt word , welke grooter van ftukken en dikwijls rosfer van koleur en onzuiverder valt. Zie verder op de artijkels ACA. CIA en ARABISCHE GOM. EGIJPTISCHE RALFS-VOET, is de Cokcafia; zie EGIJPTISCHE RAAF , zie KAAUWTJES.
EGIJPTISCHE SPRINGER, zie MUISEN.
EGIJPïISCHE VIJGEBOOM, dus word vanzom-
ïnige genaamt een zoort van Berg-eschdoom, in 't la- tijn Acer montanum candidum. Zie ESCHDOORN. EGIJPTISCHE SALF, zie ^GIJPTION.
EICKE; Eicken-boom, in't latijn Quercus; daarzijn
zeer veele zoorten of veranderingen van deeze zedert alle tijden zeer vermaarde en nuttige boom; dog wijïzul- len hier maar eenige van de voornaamde en nuttigde zoorten, en die bij ons het bekendde zijn, vermelden on verhandelen; dezelve zijn i. De gemeens Eicke; in 't latijn Quercus vulgaris;
[Quercus foliis deciduis oblongis fupeme latioribus, ßnu- üus acutioribus, angulis obtußs, Linn. Spec. Plant.) van deeze gemeene of meest bekende zoort vind men er die grooter of kleiner eickels of akers voortbrengen, en dezelve aan langer of korter ftéelen hebben zitten ; S ook die in de bladen eenigzins verfchillen ; dog welke ■ veranderingen uit het zaad voortkoomen.
2. De gemeene Eicke met fraaije wit-bonte bladen; I Quercus foliis eleganter variegatis. 3. De altijd-groene Eicke; Quercus latifolia perpétua
1 pirens.- 4. De kleine of laage Eicke, ook Haag-eicke en Spaan-
■ Ifche Aker genoemt; Quercus parva feu Fagus grteco- mium £? Efculus; Aefculus Plinii; (Quercus foliis pin- ■ nato-finuQtis leevibus, fructibusfesßlibus, Linn. Sp.Pl.)
Befchrijving. De eerde of gemeene zoort is een over- ';% al wel bekende boom, die zeer groot en hoog kan wor- den, als hij in een grond ftaat, dien hij bemint,- hij heeft veele groote takken, die zig verre in het ronde ver- . fpreiden, als hij wel groeit; zijne bladen zijn aan de %voorkant breeder als tegen de deel, en aan de randen met bogten van verfchillige gedaante, voorts fraai groen en glad: Hij brengt mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde boom voort, waar van de eerden in lange rosjes of kattelteertjes wijze groeijen , en met vrugtbaar- naakende helmdijltjes voorzien.zijn ; maar de vrouwe- lijke bloemen bedaan uit een dikke vleefcbige kelk, met een dampertje voorzien, dat door het vrugtbaarmaakende duif-meel derhelmtjes van de mannetjes-bloemen bevrugt pvord, om de vrugten of akers voort te brengen : De prugt heeft een langwerpig-ronde gedaante, als een olijf, ten is met eene dunne harde fchil gedekt, zittende in een Ikokertje of kelkje (in 't latijn capula,) aan de beneden- l*ft Vast ; maar de binnende pit, die uit twee deelen Kn • ' en g^agt'g'S» is wrang en wreed van fmaak, en niet eetbaar van deeze zoort. De bast der oude boo- men is van buiten niet glad, maar rouw en als geborsten. . -üe tweede zoort is maar een verandering van de voo- *Jp' die gevallig uit het zaad voortgekoomen is, heb- bende fraaije geel-bonte bladen; maar deeze word nooit zo groot als de voorige, en enkel om de aartigheid der bladen voortgeteelt. |
|||||||||||
EIC
|
|||||||||||
S93
|
|||||||||||
De derde zoort koomt in gedaante met de eerde over-
een, behalven dat ze haare bladen in de-winter behoud, welke eerst ia de volgende zomer allengskens afvallen, wanneer andere in haar plaats groeijen. De vierde zoort groeit laag en heesteragtig, welkers
bladen kleinder als die van de voorige zeorten, en mee bogten veerswijze gefneeden zijn, op de wijze als de* hagedoorns-bladen, maar grooter en dieper gefneeden j dezelve brengt vrugten voort, die zoet en eetbaar zijn,' dog hier te lande nooit of zelden. Plaats. De eerde zoort groeit natuurlijk in veele ge-
westen van Europa en Aßa : dog ze koomt meer en be- ter voort in de getemperde, dan in heel heete en koude lugtdreeken ; inzonderheid worden 'er in Hoog-Duitsch- land , Switzerland en aangrenzende Rijken veele groote boomen, en zelfs groote bosfehen van gevonden, die zig op veele mijlweegs uitdrekken, en welke bosfche» nog overblijfzelen fchijnen te zijn van het groote woud, dat bij ouds geheel Duitschland overdekt heeft. De tweede zoort is maar een verandering van de eer-
de, en uit derzelver zaad gevallig voortgekoomen,- ge- lijk boven gezegt is. ' <■ De derde zoort word in Spanjen gevonden.
De vierde zoort groeit natuurlijk in Zuid-Frankrijk,
Italien, Spanjen en Portugal , en word in Hoog- ea Neder-Duitsshland alleen door de cultuur tot het tuin- gebruik voortgekweekt. Kweeking der Eicke-boomen.
Om deeze boomen voort te kweeken en te vermeer- deren , gefchied zulks door de vrugten of akers , die men in het voorjaar, na dat ze de winter over in vogtig zand te meuken gedaan hebben , of ook zonder meu- king, op een akker of bedde in greppels , die op de afdand van 1 à 1 en een half voet dwars over het bed- de gemaakt zijn, legt, twee of drie duimen van elkan- der, en 1 à 2 duimen diep; als dan de jongeplanten opgekoomen zijn, moet men ze zorgvuldig door wie- ding van het onkruid fchoon houden, op dat ze daar door niet verdikt worden, dezelve ook bij droog weer met het nodige vogt voorzien en verders aldus laaten groeijen, tot'teerde of tweede volgende jaar, als wan- neer men dezelve Vroeg in het voorjaar op andere ak- kers of bedden in de-enterij of kweekhof moet verplan», ten , in rijen als boven, deeze rijen moeten drie à vier-' - voeten van malkanderen dwars over het bedde gemaakt zijn, en men moet de jonge boomtjes in dezelve 2 tot 3 voeten van malkanderen planten, in agt neemende, dat men bij het verplanten de pen-wortel inkorte; hier laat men de boomen zes, agt of meer jaaren groeijen, tot dat ze groot genoeg geworden zijn \ om ze tot opgaande of dam-boomen te planten , daar men zulks begeert ; ondertusfehen moet men dezelve geduurig van het on- kruid fchoon houden , en de grond tusfehen de rijen al- le voorjaaren omfpitten, dog vooral zonder de wortelen der jonge boomen te roeren ; waar bij verder als een zeer nodige zaakè aan te merken daat, dat men geen takken van de dam moet affnoeijen, gelijk onkundige doen, behalven alleen de zogenaamde zuigers, die veel' derker als de overige groeijen ; en nog veel minder moet Inen de top, nog ook de k,ioon-fakken inkorten, want zulks benadeelt haar grootelijks in de groei, dewijl ze haare vrijheid in het groeijen willen hebben, en van de zijdtakken berooft wordende, flenterig en onvolmaakt epwasfen; maar als dezelve een bekwaame hoogte en E 2 dikte |
|||||||||||
SIC,
|
|||||||||
<jö4 EI G «flj
|
|||||||||
dikte verkreegen hebben, zo dat ze ftevig op haar zel-
ve beginnen te ftaan , als dan kan men de zijdtakken tot aan de kroon allengskens wegfnoeijen, om een zuivere ftam te verkrijgen. Indien' het gebeurt, dat de jonge boomtjes na de ver-
planting krom of kreupelagtig groeijen, dan kan men ze één à twee duimen boven de wortel met een fchuinfe fneede afkorten, zo zullen ze één of meer regte fcheu- ten uitfchieten , dog waar van men maar één, die het best groeit, moet houden, de overige wegfnoeijende; hoe- wel het de aart deezer boomen is, dat ze in haar jeugd met een kreupel- of knobbelagtige ftam groeijen, maar die met de aangroei regter en effener word, indien die niet geheel krom is : Het is ook goed, dat men de jon-> ge boomen met ftokken voorziet, om dezelve daar aan vast te binden, en ze dus voor het flingcrcn door de wind te bevrijden, dat haar grootelijks in de groei be- nadeelt, en veel langzaamer doet groeijen ; aan -welke ftokken men de kromme ook regt binden kan. Indien de Ekke-boomen in het vervolg alleen zullen
dienen tot timmerhout, dan is het veel beter en natuur- lijker, dat men dezelve zaait ter plaatze daar ze zullen blijven voortgroeijen , zonder dezelve te verplanten; tot dien einde graaft men over het geheele veld, dat men met deeze boomen bepootcn wil, ronde of vierkante ga- ten in rijen, naar de linie, op 8 à io voeten afftand, en de rijen even zo.ver van raalkanderen, de gaten op twee of drie voeten wijdte, en ook van dezelfde diepte maa- kende, dog die men met de uitgegraavene aarde weder vult, gefebiedende alleen maar om den grond te roeren en los te maaken voor de toekoomende aangroeijende wortelen van de jonge boomen ; dit gedaan zijnde, legt men in het voorjaar in 't midden van ieder gevuld gat vier of vijf ter déegea rijpe eikels, een paar duimen diep, en iets van malkanderen : Wanneer dairde jonge plan- ten opgekoomen zijn, is liet nodig, dat men bij elke plaats of plek, wat kleine doornen fteekt, om de plan- ten voor het vee en andere nadeelen te befchermen, en men moet dezelve zorgvuldig van het onkruid fchoon hou- den , dat haar anders wel ras vernielen zoude ; ook is het dienftig, de jonge boomtjes in de winter met wat ruigte van los ftroo of rijzen voor de vorst en fcherpe winden te omdekken, dat hun veel bewaaït, en beter doet groeijen: Het volgende voorjaar neemt men van de opgekoomene jonge planten zo veele weg, dat 'er maar twee van de best groeijende in de plaats blijven, (de weg- genoomene kan men elders planten, als men wil,) en men roert de grond rondsom de gebleevene planten, het welke, gelijk mede het fchoon houden van het onkruid en het vernieuwen van de doornen , jaarlijks moet ver- volgt worden,* wanneer deeze planten of jonge boomen dus drie of vier jaaren gegroeit hebben, dan neemt men één van de twee nog bij eikanderen gebleevene jonge boomen voorzigtig weg, laatende van beide die geene flaan , die het fterkst en fleurigst groeit , en waar van men daardoor de verwagting heeft, dat hij een goede boom zal worden ; maar indien het gebeurde, dat ze beide krom of kreupelagtig groeiden, dan moet men die welke men flaan laat, ontrent de wortel inkorten, om een nieuwe regte fcheut te maaken, dat zelden misfen zal, dog zo het hier of daar mist, kan men een ander in zijn plaats planten ; voorts moet men de jonge boo- men behandelen , 'gelijk boven gezegt is, naamentiijk menmoet de kleine takjes aan de ftam laatén, en niets «äaar van wegfnoeijen, dan alleen de zuigers; en na maa- |
|||||||||
te dat ze aangröeijen, moet men ze met ftokken vocft>'
zien, dat haar niet alleen tegens het nadeel van de wit» den, . maar ook voor het vee, en meer andere ongemak- ken ■befchermt ; dog niets is beter tegens het vee en an- dere dieren , als- de doornen , die men derhalven niet verzuimen moet, om'er van onderen tot bovenen aan vast te maaken , tot dat ze wat groot geworden zijn ; als wanneer ze geen verdere oppasfing en moeite meer nodig hebben. Boven is gezegt, dat men deeze jonge boomen tot
bosfehen op 8 à io voeten afftand planten moet; maar dit is te verdaan, dat.zulks gefchiedmet dat oogmerk, om na verloop van tijd, wanneer de boomen wat oud en groot geworden zijn, de helft daar van, te weeten een boom om de andere , te roeijen en weg te nee- men; dewijl ze anders, als ze groot worden, te diebtr zouden ftaan, en eikanderen in de groei verhinderen ; en deeze geroeijde boomen kunnen als dan tot voordeel dienen voor den eigenaar van het bosch, het zij om't zelve tot brand- of timmerhout te verkoopen, of zelf te. gebruiken,. Maar men moet hier' nevens aanmerken, dat deeze
boomen^niet in allerlei gronden even goed willen groei- jen ; dezelve beminnen van natuuren liefst een hooge,. drooge , zand- of iteenagtige grond ; hier van daan is het, dat men ze zeer veel in Duitschland, en in an- dere landfebappen op bergen , of berg. en fteenagtige plaatzen, of die-onder de bovengrond fteenagtig zijn r vind,- daar ze zeer wel groeijen ; want ze maaken wel groote en lange wortelen, dog die niet zeer diep in de grond booren ; in de kleij-gronden willen ze geenzints aarten, ten zij die hoog en droog leggen-, en niet al te taai, maargebrooken en bros zijn, ook in de diepte geen. kwaade ftoffen, als oer, knip-aarde of kaUe-klei hebben ; ' gelijk ze ook niet wel tieren in zand-gronden, die met zodanige kwaade ftoffen in de diepte bezet zijn ; want fchoon de jonge boomen daar in dikwils in de eerfte jaa- ren wel en zelfs fleurig groeijen, zo zullen ze egter na verloop van 20, 30 of meer jaaren aan het kwijnen raa- ken, en weinig voorfpoed in de groei maaken, of van bovenen verderven, gelijk men dikwils ontdekt aan. de bovenfte takken deezer boomen, welke gaan verfterven en verdorren ; de reden daar van kan men zien op het artijkel DELVEN. Het zoude,derhalven weigoed wee- zen, dat de grond, die in de diepte met kwaade ftof- febezet is, en daar men Eicken-boomen tot voordeel van het hout in het toekoomende denkt te planten , voor de zaaijing of planting gedolven wierde, maar dit zoude vee- le kosten veroorzaaken , inzonderheid tot groote bos- fehen , weshalven de eigenaars der gronden daar toe be- zwaarlijk zullen overgaan, te meer om dat het genot van deeze boomen tot timmerhout, wegens haare langzaams groei, zeer langwijlig aankoomt, en niet dan voor- de nakoomelingen is," egter behoorde het zelve niet ver- zuimt te worden in zodanige gronden , waar van men een piaifier-tuin denkt te maaken, om daar in van deezS en andere boomen te planten, te weeten in zulke gron- den , waar van boven gefprooken is, die het delven vol- ftrekt nodig hebben , wil men een goede groei van ds geplante boomen verwagten. Deeze boomen groeijen zeer langzaam, hoewel op as.
eene plaats wat fchielijker of langzaamer, ais op de aii' dere, na dat de grond losfer en yrugtbaarder, of harder en oii.vrugtbaarder is, maar dezelve kunnen zeer groot en oud worden: De leevens-tijd der eieke-boomen worà doorgaans
|
|||||||||
EIC.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EIC.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ÉöJ
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•dooroaansop3oojaarenbepar.lt, êngezegtden taaren groeijen, daar na hondert jaar•en dan hondert jaaren weder afneemeri en veis zeer waarfcbijnelijk , dat deeze boom idie met zijn natuur overeenkoomt, om dacroeijen, nog veel ouder kan worden; waandere boomen, die minder vast van fubveel ouder als 300 jaaren kunnen worden,de dan deEicke-boom niet ook een hooger ounen bereiken; gelijk de HeerßRADLEij inrige Verhandelingen pag. 269. van een heelgelfche Kafianje-boom ineld, die als toen noworthin Glocefler-fchire groeide, waarvangemaakt vind in een oud boek, het welk aanJohan opgedraagen is, daar die boom de gde Kaflanje-boom van Tartworth genoemt wo*daar uit kan opgemaakt worden, dat die boduizend jaaren oud moeste zijn : Men leestrien ook van twee zeer oude Platams-boomDelplios, daar Athen. Lib. XV.Cap. 20 vade tweede te Caphij'a in het landfchap arcadrea gelegen , door Agamemnon gepoot, wabij Plinius Lib. XVI. Cap. 44. leest, enboomen ten tijde van Theophrastus Eresweezen waarcn, behalven van meer andere;zulke boomen een zo hoogen ouderdom bereom zouden dan niet ook de Eicken-boomen mjaaren oud kunnen worden F Het is meer alnelijk, dat 'er in het Hartz-woud, Thuringeheemerwoud, Zwarte-woud en elders, het wblijfselen zijn van 't oude woud Sijiva Hercijniyoorleeden tijden geheel Germania overdekte,vonden worden, die zo oud zijn als de eerfte oodie wouden zelf is : Menfchen'dietagtig en meezijn, weeten te zeggen , dat ze de oude eickhunne jonge jaaren even zo gekent hebben,ne oude dagen, naamelijk dat ze in die tusfehverandert zijn; het ontbreekt aan aantekehiftorien, om de waare ouderdom van dieweeten. Dat de ekke-boomen ook ongemehoog kunnen worden, zulks betuigen mede dgelijk ook de ondervinding in de gemelde enden.
De tweede gemelde zoort, met bonte blaeen door zaaijing gevallig vooitgekoomenesoort van de eerfte zijnde, word alleen uit liefhgens de fraaije met wit en groen gemarmevoortgekweekt; dog deeze groeit enkel maartig groote boom ; de voortkweeking gefchiedgmg van jonge takken op dezelfde wijze alsvien, zie aldaar; of door enting, zuiging en
De derde zoort word voortgekweekt zo al
or anders ook door inlegging der takken.
. Dc vierde zoort of kleins eicke word ook
|»ig vermenigvuldigt, dewijl 'er hier te la
^rl-V,™ vo°rtkoomen ; maar heeft men
|
alle deszelfs deelen kunnen tot veelerlei verfchillende
dingen gebruikt worden, gelijk we in het vervolg zul- len zeggen ; wij moeten eerst aanmerken ,- dat dezelve ook zijn gebruik in de tuinerij heeft, om daar van groo- te allées of cingels op groote buitenplaatzen te planten ; niet alleen dewijl dezelve groot geworden zijnde, fraai ftaan, maar na verloop van tijd ook voordeel van het hout aanbrengen; en dewijl deeze boomen met 'er tijd groot worden, en zig met haare takken ver uitbreiden , zo moeten ze ten minlten op 25 à 30 voeten afftahd in de rijen geplant worden; men plant 'er ook wel groote bosfehen van, alleen om het voordeel van het hout in- het toekoomende, waar van voorheen gefprooken is ; dog dit is hooftzaakelijk voor de nakoomelingen of erfge- naamen van de plaatzen ; egter behoord zulks daarom niet nagelaaten te worden op plaatzen, daar de grond bekwaam daar toe is, om diergelijke redenen op het ar- tijkel van de DENNEBOOM gemeld. De gemeene eicke word ook wel gebruikt om 'er hoo-
ge en laage fcheerheggen in de groote piaifier-tuinen van te planten, die heel digt begroeijen en cierlijk ftaan; dog hier toe dient nog beter de kleine of haag-eicke, die zig met haare kleine cierlijke bladen nog fraaijer vertoont, deeze heggen kunnen tot de hoogte van 12 tot 15 voe- ten opgroeijen, maar als ze hooger moeten zijn, gebruikt men de gemeene zoort : Dc jonge plantzoenen tot de- - heggen plant men op 2 à 3 voeten afftand , naar dat ze groot zijn. Men gebruikt de kleine eicke, als- mede de altifd-groene eicke ook wel tot beplanting van plaifier- boschjes, dezelve ftruikswijze laatende groeijen , daar ze aangenaame groente en vertooning in maaken : Maar bij alle deeze plantingen moet men acht flaanop degrond, of dezelve naamelijk bekwaam is-, tot de groei der eicke- bomnen, om geen vrugteloos werk te- doen. Men plant in dc zandagtige fchraale landsdouwen, ge-
lijk in de Provincie van Friesland in het kwartier van Zevenwouden, de genieene eicke ook wel, dog maar alleen tot kap-hout, rondsoin groote akkers en weij landen; het wel- ke aldaar veeltijds gefchied op opgeworpene kleine wal- len, en waar van het hout om de 8 à 10 jaaren, of wan- neer '.t een bekwaame dikte verkreegen heeft, die merr begeert, tot brand-of zogenaamd tal-hout bij de wortel afgekapt word;' waar na weder' nieuwe takken weeldrig uitfpruiten , die na verloop van eenige jaaren op nieuw weder gekapt worden, en zo voorts van tijd tot tijd, dae goed voordeel geeven kan. Wat het gebruik van het eicke-lwut betreft, het zei'
ve is-, gelijk bekent is, een der b*rdfte en langstduuren- de houten , dat buiten de aandoening van de lucht of bin- nens huis, zes hondert en meer jaaren duuren kan, als; het wel droog en uitgeloogt is ; dog in bet water is hel: onvergangelijk,' ja word daar in tot Heen, of liever zo hard als fteen.- Het is derhalven een der beste houten tot de huis- en fcheeps-bouwerij, en tot andere zo wei- fijne als grove timmeragie ; dog- het word hedendaagsch |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrugten, zo niet meer zo veel tot huis timmeragie, inzonderheid toe
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fesichied de ve
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de grove werken , als balken en dakwerken gebruikt, als
wel bij ouds; men bedient zig tegenswoordigtothetgro- ve timmerwerk meest van het dennen en greinen hout, niet alleen om dat het zelve meer en beter koop te bekoornen is, maar zulks ook minder zwaar zijnde, de gebouwen die men tegenswoordig veelligter vanmuuren optimmer*' daar door zo veel lasten drukking niet koomen te lijden; kunnende het zelve in de droogte ook heel lang duuren „ all het. wel droog is. E 3 Heï
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerdering op dezelfde wijze als boven
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de
|
eerfte
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^^ond^b^
|
wel groeijen-; bemind egter ook
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
' fa-iijR de voorgaande, de zandgronden.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NLttigheid
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en huishoudelijk gebruik der
Eicke bomnen: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Danr is bti
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t» ka'' 'S r^"? geen boom-gewas "dat zo veelenuttigheid
ffl netmenfcheüjkeleeven aanbrengt, dan deezen boom; |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
s
|
||||||||
EIC.
op malkander eh laat het dus in de opene lucht alleng».
kens droog worden, dewijl het in 't water zijn koleur ver- liest en onaanzienlijk word, ook in de lucht heel wel kas droogen en van de eick ontbloot worden. Het eicken-hout, heeft ook doorgaans veel Jpint, dog
de eene zoort meer als de andere, naar dat het fchielii« ker of langzaamer gegroeit is; dit fpint is zeer vergan- kelijk , want in de opene lugt flurpt het water in, en rot haastig, daarintegen in de droogte word het eerlang van de wormen doorboort en verteert,- weshalven deeze Jpint nooit aan het hout behoort gelaaten te worden, als men duurzaam werk begeert : Men zegt, dat wanneer men de bast van deeze boomen, die men denkt te kappen, in het voorjaar affchilt en dan de boomen, die daar na nog ee- nige bladen zullen uitfchieten, tot de volgende winter ftaan laat, eer men ze kapt, dat dan niet alleen 't hout harder word, maar ook 't fpint zo hard als het hout zelfs, en dat 't gekapte hout dan ook niet zo veel eick of zap heeft : Voorts is het ook een zaake van belang, dat men het hout op de regte tijd kapt, namelijk in de wintertijd, dewijl het anders minder duurzaam is, en ras van de wor- men aangetast word. Het eicken-hout is ook, wanneer het wel droog is, een
zeer goed brandhout, geevende goede hitte van zig ea duurt lang, maar vlamt niet veel, ten zij het in dunne ftukken gekloofd is en 'er veel bij malkander legt ; is der- halven tot brand zo goed niet als het boekenhout; de kooien daar van zijn ook maar taamelijk goed. De bast der eicken-boomen, op bezondere moolens klein
gemaalen zijnde, en als dan gewoonlijk run genaamt» is van zeer veel nuttigheid en gebruik tot de leerbereiding; en wanneer dezelve deezen dienst gedaan heeft, dan is ze eenheel nuttige ftoffe voorde tuiniers, om 'er broei- of run-bakken van te maaken, tot 't kweeken en voortzetten van allerleij vreemde en andere tedere gewasfen ; waar van men op de artijkels BROEI-KONST en RUN- BAKKEN , enz. nazien kan. De bladen van deeze boomen kunnen dienen tot ftrooi-
jing voor 't vee, al mede tot 't mesten der aarde. De vrugten of eickels zijn zeer dienstig om de varkens
mede te'mesten : Men jaagt derhalven in die landen daar veele eicken bosfchen zijn, de maagere varkens van veele eigenaars in communie, m tegens de tijd dat de eickels rijp worden in de bosfchen, 'die door een Harder gehoed wor- den , en waar in men ze 6 of 8 weeken dag en nagt laat loopen, in welke tijd dezelve fchielijk in vettigheid aan- groeiden , en de eigenaars dezelve fpek-vet te huis krij- gen, zonder veel kosten te doen, betaalende alleen aan den heer van 't bosch zekere inaatige regten en voorts de kosten van het hoeden : Op andere plaatzen daar geen groote bosfchen zijn, verzamelt men de gevallene eickels^ van onder de boomen en mest de verkens daar mede op de ftal : Het fpek van zodanige met eickels gemeste ver- kens , word voor het beste gehouden, want het is vast, wit en zeer fmaakelijk, duurt ook lang, zonder in de zomer te druipen of ranzig te worden, gelijk veel an- der fpek doet ; I van deszelfs geurige fmaak kunnen de vermaarde IVestphaalfche hammen en Bronswijkfe metwor- flen getuigen, die meest van zodanig fpek zijn, dewijl men in die Landfchappen veele eicke-bosfehen heeft; hoe wel het zeer waarfchijnelijk is, dat 't climaat en de ftof tot rooking, dat meest eicken-hout is, ook veel tot de geurigheid van die worften enz. toebrengt. De eickels heb- ben in zommige duure tijden aan de arme menfchen ook wel gedient, om 'er meel en brood vaa te bereiden ; maar die
|
||||||||
€oi EIC.
Het ekktn-Ttout -word in deeze Nederlanden, dewijl het
aldaar weinig groeit, veel uit de noordelijke gewesten, als uit de Oost-zee van Riga, Revel en Nerva, en uit Noorweegen enz. gehaalt, dog daar koomt ook veel uit Duitseiland met groote vlooten den Rhijn af, die zoni- tijds zo groot en lang zijn, dat'er 2©otot 300 menfchen gebruikt worden, om die vlooten te regeeren en te be- ftleren; zijnde dezelve met keuken en kelder en aller- lei inond-behoeftens tot de reis voorzien. Ook komt 'er van dit hout de Elbe en Wee/er af na Hamburg en Bree- men, van waar het vervolgens verder naar de Nederlan- den en elders over zee vervoert word; en dit Duitfche eicken-hout word voor het beste gehouden, voorname- lijk tot fijn werk. Het zelve word in verfcheiderhande gedaante overge-
bragt, als in heele ftammen of in blokken van verfchü- 'lige lengte en dikte, waar uit allerleij balken, ribben, planken en latten op de hout- zaagmoolens gezaagt wor- den : Ook brengt men korte gekloofde Hukken, dat wa- genfchot genoemt word; als mede zo genoemt klap- of Jlaf-hout, zijnde korte dunne platte gekloofde (tukken van allerleij lengte, dienende voor de kuipers tot 'tmaa- ken van allerleij vat-werk. Nog word 'er krom-hout tot de fcbeeps-timmeragie overgebragt en ook berkoenen, van allerleij dikte en lengte, 't welke regte takken van eic- kenboomen zijn, dienende tot paalwerk en andere din- gen. Dog fchoon't eicken-hout hard en vast is, zo is het eg-
ter van verfchilljge hoedanigheid en deugd, 't welk af- hangt van den aait desgronds, ftandplaats en min of meer fchielijke groei. Het hout dat in een goede, laage en vogtige grond en op een warme ftandplaats fchielijk groeit is veel regter van draad en minder hard, heeft ook meer fpint dan het geene dat in een hooge, drooge en fchraale grond of op de bergen en in een koude ftand- plaats langzaam groeit, 't welk doorgaans harder en van binnen warriger en niet zo regt-draadig, maar 't fterkst cnlangstduurende is: Volgens dit onderfcheid in de hoe- danigheid, maakt ook een kundig archited: of timmer- man enz. onderfcheid in deszelfs gebruik tot verfchillige werken ; want het warrige hout, fchoon het 't hardst is, is niet bekwaam tot fijn en cierlijk werk, voornamelijk als het op de zon moetftaan, bij voorbeeld tot venfter. raamen, deur-, venfter-of fchoorfteen-bekleedingen, ta- fels , cabinetten, enz. dewijl het door de zon doorgaans krom getrokken word of berst, maar zodanig warrig hout is heel dienstig tot paal-werk en andere groove dingen ; tot cierlijk werk moet 'er zodanig hout gebruikt worden dat regtdraadig is : Daar en boven moet dit hout voor het gebruik wel droog en van zijn zap, gewoonlijk eick ge- noemt, geheel ontbloot zijn, inzonderheid als het opbe- floteneplaatzen gebruikt zal worden, dewijl het anders door't zap of de eick, die een zuuragtige icherpe hoe- danigheid heeft, vuurig word of gelijk als verftikt en daar doorras vergaat, en ook van de wonnen aangetast word. De beste wijze om dat hout van zijn zap te berooven,
is, dat men hetzelve in hetwater legt, waar in men het een of twee tot drie jaaren moet laaten leggen, naar maa- te dat het dik is, waar door zijn zap alfengskens uitge- trokken word; dog dit doet men hoofdzaakelijk met het zwaare hout, als geheele böomen of blokken en dikke planken , of balken; het kleine gekloofde hout als wagen' fehot, flafhout, en ander klein of dun hout, word niet £n het water gelegt, maar men ftapelt het hol en lugtig |
||||||||
ÈIG.
|
||||||||||||||||||||||||||||
EIC.
|
||||||||||||||||||||||||||||
tfe?
|
||||||||||||||||||||||||||||
dit brood is van een flegte (maak, en weinig voedzaam, ken, weshalven 't zelve duitschpoHout, in 't latijn lighwii
Dok de eickels kooinen niet alle jaaren voort, dewijl de Guajacum velfan&um Germanorum, genoemt word ; de |
||||||||||||||||||||||||||||
. ° ■_ t„>,p,(i. vnniinarmi kunnen misbloeiien en geen
|
bladen zijn inzonderhied dienstig tegens de tandpijn , be-
dorven tandvleesch, en zinkingen ; de eickels dienen te- gen de fieen en het bloedwateren : Van de overige dee- len Ziet verder op zijn plaats. Daar zijn ook nog veele Ameficaanjche zoorten van
eicken, met gefneedene en ook ongefneedene bladen, die in Virginien, Marijland en elders aldaar natuurlijk groei- jen , en dewelke ook in Europa kunnen gekweekt worden en onze winter-koude vrij wel doorftaan ; groeijende ook fchielijker aan als de Europejche, maar haar hout is veel zagter en dus van minder waarde : Onder dezelve word ook een zoort gevonden die zoete, fmaakelijke vrugten voortbrengt. Ook worden in Afia of in de Oosterfche landen verfcheide zooi ten of veranderingen van eicken- boomen gevonden, dit' mede in Europa kunnen tieren en gekweekt worden; gelijk mede ook Noord - Af rica of Barbarijen bijzondere zoorten van eicken heeft. Dog alle die vreemde eicken worden hier te lande zelden gezien, dan alleen maar zommige zoorten bij deeze of geene voor- naame liefhebbers van vreemde planten, die dezelve uiC 't zaad, dat uit haare natuurlijke groeiplaatzen over ge- bragt is, voortgekweekt hebben ; maar het dient gewee- ten, dat de eickels (gelijk meer andere diergelijke zaa-- den) die uit vreemde landen gebragt worden, heel ligte- liik bederven en daarna niet opkoomen, inzonderheid als ze lang onder weeg zijn; maar als men dezelve in droog zand pakt, zullen ze lang goed en tot de zaaijing bekwaam blijven ; 't welke derhalven dient in agt geno- men te worden. Wij moeten hier ten laatsten nog aanmerken , dat vol-
gens de gedenkfchriften de eicken-boom in aloude tijden bij de Grieken en Romeinen in hooge achting geweest is, en aan dewelke zij groote eer beweezen ; zij gebruikten hemzelfs, volgens deHeidenfche bijgeloovige wijze, tot een orakel,' om dezelve om raad te vraagen en daar uit een antwoord te ontfangen, ja deeze orakel-boomwas bij hen zo geheiligt, dat zo iemand hem kwam te fchenden , de- zelve met de dood geftraft wierde; gelijk men daar van leezen kan in Virgil. Georg. 2. vs. 16. en bij Ovm. I. 7. fab. 25. vs. 630. Dat^ deeze boom ook reeds in de eerste eeuwen geagt en in groote waarde gehouden is, blijkt uit veele plaatzen der heilige bladeren, daarvan de- |
|||||||||||||||||||||||||||
ï.oomenin'koude voörjaaren kunnen misbioeijen en geen
Truutti) zetten.
De eickels van de haag-eicke, zegt men, dat zoet van finaak en eetbaar zijn: Daar word ook in Spanjen een
Ëoort van eicke gevonden, die groote zoete eickels voort- ïbreugt, welke als kastanjes kunnen gegeeten worden, f maar dit is een zoort van Jteen-eicke, waar van hier I na-
De eicken-boomen brengen ook de galnoten voort, dog niet in Europa maar ze groeijen aan de jonge en dunne
»akjes van de eicken-boomen in de Oosterfchelanden, om- irent Aleppo, Tripoli en elders, van waar ze over Smir- I na tot ons gebragt worden : Doch daar koomen op de : bladen van de Europifche eicke boomon in de najaars-tijd : ronde fponfieufe nooten voort, die de gedaante van gal- î Booten hebben, dog kleinder zijn, welke van onkun- ; dige voor gal nooten gehouden worden, maar dit zijn geen egte gal-nooten; hoewel ze beide op eenerlei wijze voort- 'koomen, namelijk door de beet offteek van een Infett, - 't welke in de beet zijn zaad legt, waar omheen een kloot- ; iond uitwas, wegens de gekwetste vezeltjes des bladjes > enhettoevloeijendezap, groeit, waarin vervolgens'tzaad uitbroeiten 'er een wormen hier uit vervolgens een mug- ge ontftaat, die op zijn tijd daar uit verhuist, door een gaatje dat de worm in de noot gemaakt heeft : Het is be- kent dat de gal-nooten dienen tot 't zwart verwen, als ! mede om de ftoffen te bereiden tot het aanneemen van ' verfcheide zoorten van koleuren. Daar groeit op de dikke takken der eicken boomen ook
zomtijds een bezondere zoorte van befiëndraagend ge- was , dat miflel- of maren takken (visais) genoemt word, , 't welke van veel nuttigheid in de Geneeskunst is, en in- zonderheid zeer gepreezen word tegens de vallende ziekte, ; ftuipen, enz. ook word 'er een vogellijm van gemaakt : Dog dit gewas word mede ook op meer andere zoorten van boomen gevonden ; men kan hier over, en over meer an- t dere deelen die deeze boom uitlevert, nazien op de bezondere artijkels. De oude-eicke-boomen zijn ook dikwils begroeit met een
! zoort van mos (muscus quercinus), dat dun en lang is
| en van de groote takken nederwaarts afhangt, zijnde
meest grijsagtig van koleur ,• dit mos beeft ook zijn ge-
|
||||||||||||||||||||||||||||
bruikin de medicijnen. Ook word 'er aan de oude eicke- zelve gewag gemaakt word, als onder anderen Genef. Cap.
|
||||||||||||||||||||||||||||
b
co
|
XII. vs. 6. XIII. vs. 18. XVIII. vs. 1. XXXV. vs. 4. 8.
?of. Cap. XXIV. vs. 26. II Samuel Cap. XVIII. vs. 9.
udic. Cap. VI. vs. 11. Jefaia Cap. LXI. vs. 3. enz. |
|||||||||||||||||||||||||||
■™rje nuttigheid in de Heelkunde; zie EICKEN-SWAM.
Nog groeit 'er aan de wortel der eicken-boomen in het g,voorjaar onder de aarde, een gewas dat eicken-druif (uva Wbuerctn") genoemt word, zijnde van buiten rood van WDKTTTKiaai" Van binnen wit en melkagtig ,• zie EICKEN- • IeA!!.t' -de PÇmelde deelen van de eirke-boom hebben haa-
■ nuttigheid in de Geneeskunde , zijnde in 't algemeen £ samentrekkend, verkoelend, bloedftillendenopdroo- h™il: Ie "%voor buik- en roodeloop.bloedfpouwing, |
||||||||||||||||||||||||||||
EICKE (KERMES), zie KERMES BESIE-BOOM.
EICKE (KORK-), zie KORK-BOOM. EICKE (LAAGE); in't latijn Qiiercula; deeze naam draagt de Chamcedrijs ; zie aldaar. EICKE (STEEN-); Steen-palm; in't latijn Ilex; dee-
ze boom behoort tot het geflagt der eike boomen, waar van verfcheidene zoorten zijn ; de gemeende en bekend- fte zijn de twee volgende : 1. De Steen-eicke met langwerpige gezaagde bladen ;
Ilex foliis oblonge ferrato ; Ilex major Dovonjei ; (Qtier- |
||||||||||||||||||||||||||||
tandn !r'ë e" a"derebloedvloeiingen : uitwendig voor ais foliis ovato-oblongis indivißs ferratisque, cortice inte-
E* ,,'q",6'1 vuil tandvleesch , 't uitgaan van de endeldarm gro, Likn. Spec. Plant.'). prulk'f tl enz-" 'n afr'?ookze's °f °P andere wijzen ge- 2. De Steen-eicke met fmalle ongezaagde bladen; Ilex
" ^"et 'ieken-hout oï de fpaanders met water ge- folio angufto nonferrato; Smilax Dalechampii;(£«£/■- - e:.:: ..>,,.«„,7J25 £n daar van "gedronken, is dien- eus foliis oblongo-ovatis fubtus tomentoßs integerrimis , |
||||||||||||||||||||||||||||
^{
|
||||||||||||||||||||||||||||
s '* >tns geivvollene Toeten ,waterzugt en fpaanfchepok- Linn. Spec. Plant.)
|
||||||||||||||||||||||||||||
m-
|
||||||||||||||||||||||||||||
Sài . EIC,
Befchrijving. De eerlle zoort heeft lange ronde bla-
den , die aan de kanten wijd gezaagt zijn , dog zomtijds ook niet gezaagt, zo wel aan dezelfde als aan verfchil- lige boomen, gelijkende zeer wel aan die van de korkboom, maar zijn grooter, van bovenen groen , en beneden wit- agtig; zijne eickels of akers zijn van gedaante als die der eicke-boomen, maar het kokertje daar ze in zitten, is rouw öffcherp, en de koieur is op zommige plaatzen zwart- àgtig, dog de binnenite korrel is wit en aangenaam van fiïiaak; de boom kan heel groot en hoog worden, dog blijft zomtijds ook klein. De tweede zoort heeft langer en fuialler bladen, die
Kiet gezaagt en aan de benedenkant wollig zijn, anders naar deolijf-bladen gelijkende, brengende ook eickels voort, gelijk andere eicke boomen; beide deeze zoorten behou- den haare bladen in de winter, en blijven dus altijd groen; vallende dezelve eerst de volgende zomer allengskens af, terwijl andere jonge bladen voortkoomen. ■ ■ Plaats. Deeze boomen groeij'en natuurlijk in Zuid- Frankrijk, Italien, Spanjen en elders, op bergagtige en andere plaatzen; en men zegt, dat in Spanjen geheele groote bosfchen van de eerfte zoort gevonden worden ; De tweede is meer eigen aan Italien. Kweeking. Deeze boomen worden, gelijk andere vreem-
de zoorten van eicken, hier te lande zelden gezien en ge- kweekt; maar wil men zulks doen , zomoet men 't zaad of de 'akers uit haare natuurlijke groei-plaatzen doen koo- men, «n zulke hebbende, worden ze gekweekt op de- zelfde wijze als voorheen van de gemeene eicke-boomen ge- zegt is ; dog ze kunnen de ftrenge winterkoude van ons climaat niet wel doorftaan, 'inzonderheid terwijl ze nog jong zijn; weshalven het beter is, dezelve in potten te zaaijen, en de jonge boomen daar uit in 't vervolg in ande- re grootere potten wat ruimer te planten, om ze 's win- ters binnen huis voor de fterkfte vorst te bewaaren, tot dat ze eenige jaaren oud en aldus v/at harder geworden zijn; als wanneer men ze in de opene grond planten kan, daar men beg'eert; moetende men ondertusfehen niet ver- zuimen , om dezelve, zo lange ze in potten liaan, op zijn tijd behoorlijk te bcvogtigen, want anders zoude'er wei- nig van koomen. Eigenfchappen. De eickels van de eer/Ie zoort zijn zoet
en aangenaam vanfinaak, gelijk de kaftanjen, en worden in Spanjen op dezelfde wijze na de maaltijd, en op andere tijden gegeeten; ten welken einde men ze te Salamanca en in andere fteeden in de herfst- en winter-maanden veel te koop brengt. Dit zijn zeer waarfchijneüjk die eickels, welke volgens de gedenkfchriften in aloude tijden tot fpij- ze gedient hebben, en waar van Plinius in het 5de Cap. van zijn XVIde Boek zegt, dat as eickels hedendaags door geheel Spanjen in 'tlaatfte van de maaltijd op de ta- fels gebragt worden. Het hout van deeze boomen is zeer hard, en word in
Spanjen en elders daar het veel groeit, gebruikt tot al- lerlei timmeragie en andere dingen : De kooien die daar van gebrand worden, zegt men , dat bij uitftek goed zijn, voor zilver- en andere fmids, en tot fmelting der metaalen, dewijl ze een fterke hitte geeven, het vuur lang houden, en het hooft met geen dampen bezwaaren. In de Geneeskunde komen de kragten van alle de deelen
deezer boomen, behalven de vrugten van de eerfte zoort, meest overeen met de gemeene eicke-boom. Daar zijn ook nog twee andere mede-zoorten van de
èicken-boom, de eene in het latijn aegilops , en de ande-
r- ze cerris genoemt, die in Spanjen en Italien groeijen.,
|
||||||
gelijkende ook genoegzaam aan de gemeene eicke, man,
haare eickels zitten in kelken (capulœ), die heel fteeke« lig zijn. EICKE (ZEE-); in 't latijn Quercus marina; Fucus
marinus; is een zoort van fucus of wier, welks bladen in de gedaante eenigzins na die der eicke-boomen gelijken, maar kleiner zijn , waar van het den naam van zee-eich draagt ; daar zijn verfcheidene zoorten of verande- ringen van , naar de gedaante der bladen en groeiwijze; het zijn kleine heesters die aan de zeekant op de fteenen, fchelpen, paaien en andere harde dingen groeijen. Ziç FUCUS. EICKEL-AAKSTER, zie VLAAMSCHE GAAIJ.
EICKELS , of Akers, zijn de vrugten van de Eic-
ken-boom, waar van.'er in Spanjen en elders een zoort gevonden word, aefculus Plinii genoemt, die heel zoet en fmaakelijk als kaftanien is. Zie EICKEN-BOOM. EICKEN-DRUIF ; in 't latijn Uva quercina; is een
gewas, dat zomtijds in het voorjaar aan de wortels der eicke-boomen onder de grond in de gedaante van een druif zaïnengroeit, en van buiten rood van koieur, maar van binnen wit en melkagtig is : Dezelve word zeer gepreezen tegens alle zoorten van loopen , inzonderheid tegens den rooden loop, als dezelve gedroogtzijnde, tot poeder ge- maakt en gebruikt word ; uitwendig word het zap van dee- ze druif tegens het podagra opgeilreeken. EICKENHOUT STEEN; in't latijn Lijthoxilon;
Drijites; dit is een verfteend hout offteen.naar 't eicken- hout gelijkende, en die in groote ftukken in de fteen- groeven bij Leipzig gevonden worden. EICKEN MAREN-TAK of MISTEL, zie MA-
RENTAK. EICKEN-MOS, zie MOS.
EICKEN-S WAM ; Tondel -fwam ; in 't latijn FungW
quercinus; Fungus igniarius; Agaricus pedis tquini fa- cie ; (Boletus acaulis pulvinatus leevis, poris tenutffimis, L1N N. Spec. Plant.) Dit is een zoort van kampernoelje, die niet alleen op de oude eicke-ftammen en takken , maar ook op meer andere oude boomen , als boeken-, berken- en nèoie-boomen, enz.groeit; dezelve wast aan de fchon zonderfteel, in veelerlei onformlijke dikke gedaantens en veeltijds als een paarde-hoef, en ook wel van bovenen bol ; haar koieur is witagtig , en haar ftoffe van binnen v/eek- en leeragtig. • Het zijn deeze /wammen, waar van men veel gebruik
maakt, inzonderheid in Hoog-Duitschland, om daarvan tondel te bereiden tot vuurflag ; waar toe dezelve zeer bekwaam is, en behoorlijk bereid zijnde, ligtelijk vivuf vat; welke bereiding op de volgende wijze gefchied. Bereiding van de tondel -/wam.
Snijd het buitenfte harde en taaije gedeelte van deezs /wammen af, en deelt ze in dunne ftukken; legt ze ver- volgens eenige dagen te weelben in een loog van asch , en kookt ze daar na helder in die loog; gekookt en wel gedroogt zijnde, klopt -ze ter deegen met een houten ha- mer,, zo zal ze heel zagt worden, en een ftukje daar van door een vonk van 't vuurflag terftond vuur vatten : Anderen kooken ze in een loog vanfalpeter; en nog an- deren in pisfe, het welke ook goed is; het koomt'ermaar hooftzaakelijk op aan, dat de /wam door kooking en klop- ping wel zagt gemaakt zij : Deeze bereide /wam heeft doorgaans een bruinagtige koieur, en is heel zagt. Nuttigheid
|
||||||
ETC
Nuttigheid van de Eiken-fwam.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
• BIC. EID,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
*o$
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
•£ÏCKË-VAARËN (WIT en S WART) ; Drijopteris
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
■nehalven het voorgemelde gebruik, heeft de eichen- alba ê? nigra DoDONiEi ;; zie VROUWEN-HAÏR.
riL.I Mnor zijne groote adftringeerende kragt, ook die EIDER-VOGEL, of Berg -eend; is een vogel, die- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hp-enfcbap , het bloed kragtig te ftempen in groote won- door de meeste Schrijvers met regt onder het geflagt der-
den flagader-breuken, en andere bloedftortingen ; men Eenden is geplaatst, dewijl hij 'er genoegzaam alle de eteid deze fwam hier toe op de volgende wijze; men kenmerken van heeft; de Engelfchen noemen hem St. -fcheid het buitenfte harde gedeelte daar van af, fnijdde-" Kutberts-eend; de Duitfchers Eijder-ente ; de Noorwee- iLelve in min of meer dikke .platte ftukken, en klopt ze gers Edder-fugl, en de IJslanders Aedder-fugl; {Anas meteen hamer, om ze zagt te maaken., en bewaart ze roflro cijlindrico ,cera poflica bifida rugofâ , LmN.Faun. aldus ; bij het gebruik legt men een ftuk van deeze Suec.) Edwards die Tom. II. Tab. XCVIII. eenfraai- bereide fwam op de wonde, van groote als het de won- je afbeelding zo, wel van het mannetje, als wijfje geeft, : de vereischt, om dezelve wel te dekken ; over dit fluk noemt hem daar Ie grand Canard noir £f blanc. Degroo- : legt men een ander dat grooter is, en hier over vervol- te van deeze vogel is tusfchen de eenden en ganzen ï'n ,• ■"gens een gevoeglijk verband : Men prijst dit middel zeer, op de rug is het mannetje wit, insgelijks aan de halsen
en als bijna het beste in zwaare wonden, afzettingen der borst, op de buik is het zwart, en de kop is van bove-
■ leden, enz. ; in fterke neus-bloedingen fnijd men een nen glimmend-zwart ,• aan het agterhoofd heeft hij een
1 lang rond dik brokje, en fteekt het in de neus op; dog witte dwarsftreep; het bovenfte van den hals is bleek'
;!» fchoon tot deeze bloedftempingen hooftzaakelijk de eic- groen,- de ftaartpennen zwartagf.ig, waar van de buiten-
1 hen-fwam aangepreezen word, zo heeft men egter bevon- ften wederzijds met een witte ib'p ; bek en pooten zijn
den, dat de fwam van'de boeken-, berken-, ijpen- en meer zwart: Het wijfje is bruin uit den rosfen, met zwarte
| andere boomen dezelfde eigenfehap heeft; indien men geen dwars-vlakken gefprenkeltj de kop en het bovenfte van
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de rauwe fwam bij de hand heeft, kan men van de
|
den hals met langwerpige zwarte vlakken ; de buik en de
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot tondel bereide fwam neemen, die bijna dezelfde dien
ft m doet, hoewel de rauwe onbereide fwam beter is ; en heeft men geen van beiden, zo gebruikt men een ftuk van de gemeene/pMu, die van zommigen even zo goed tegens de meeste bloedftortingen geacht word , als de eicken- fwam. EICKEN-VAAREN; Boom-vaaren ; Engel-zoet ; Veel-
. voit; Krop-wortel ; in't latijn Polijpodium; Filix arborea
vel petrcea; Polijrhifon; Drijpoteris ; {P olijpodiumfrondibus
pinnatifidis ;pinnis ollongis•fiibferratis obtufis, radicefqua-
m*ta, Linn. Spec. Plantar.)
Befchrijving. Dit kruid is uit het geflagt van die gec-
ne, welke geen zigtbare bloemen hebben {epipliijllofper- mee), maar haar zaad op de rug der bladen in de gedaan- te als ftof draagen ; heeft lange veerswijze en tot om- trent aan de ribbe toe ingefneedene gladde bladen, die : altijd groen blijven; maar verkrijgt in April nieuwe bladen j de wortel is lang, dunner als een kleine vin- ger en iets knobbelagtig, kruipt over de grond voort en • is met veele vezelwortelen bezet; liebbende een zoetag- ■ tigen en enigzints adftringeerende fmaak. Daar zijn drie Eoorten of veranderingen van ; als eene groote zoort met I gezaagde bladen ,■ een middelzoort, 't welke de befchree- | vene is, en een kleinder zoort; dog de middelzoort is de gemeenfte en bekendfte. Plaats. Dit kruid groeit in Hoog- en Neder-Duitsch-
land, Frankrijk, enz. in de bosfehen op de wortelen van oude eiçke- en andere boomen, als inedeop eudemuu- ren en tusfchen de fteenen. Eigenfchappen. De wortel van de Boom-vaaren heeft
. cea openende , bloedzuiverende en zagt purgeerende of fclaxeerende kracht ; voerende de gal-, ilijm en me- 1 lancolijke vogten met gemak uit '.t lighaam ; zij opend de wLl i°? en der lever' miIt en darmfcheil, en is een
|«eerlljk mddel t£gcn dß )1iJ-pochondrie> meiancoüe eIJ |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ftaartpennen bruin; bek en pooten iets lichter van ko-
Ieur-, als die van het mannetje. Deeze vogelen worden langs de zeekusten van Noor-
weegen, 'm Groenland, op Tsland, en de Faro-eijlanden 'm groote menigte gevonden ; en het is waar fch ij nelijk , dat zij zig aldaar 's winters, alwaar het tusfchen de eij- landjes en klippen, door de fterke beweeging, altijd open water is, onthouden; van mosfelen , vischjes, wier en zee-gras leevende ; om hun aas te grijpen, kunnen zij wel tien of twaalf vademen diep onder water duiken. Het voorjaar verfchijnende, koomen zij in eengroot aantal op de oevers, en maaken hunne nesten op de cijlandjes ofrotzeo, tusfchen fteenen of in de ftruiken; hier legt het wijfje op zijn meest zes eijeren, dog gemeenlijk vijf, zijnde groenagrig van fchil, van groote als ganzc-eijeren, dog iets langwerpiger ; die eerfte vijf weggenoomen wor- dende, legt zij'er op nieuw drie , dog in een ander nest, en deeze haar mede ontrooft wordende, legt zij 'er voor de laatftemaal nog één ; de post om de jongen uit te broeden, neemt het wijfje getrouwelijk alleen te wagt, houdende dit vier weeken aan ,■ geduurende al dien tijd is het mannetje de wagt bevoolen, en eenig mensch of dier haar naderende, waarfchouwt hij haar met huhu te fchreeu- wen; hier op bedekt zij ijlings de eijeren met mos of vee- ren , en begeeft zig bij het mannetje te water; indien, niet tegenftaande deeze haare voorzorgen, de eijeren ge- rooft worden, word zij deerlijk van het mannetje geflagen, en veeltijds zelfs verlaufen ; als dan voegt zij zig bij een troep andere wijfjes, die het zelfde ongeval heeft, be- jegend. Korte dagen na dat de jongen zijn uitgekoonren , leid
de moer dezelve naar zee , en met hun weggaan- de , kijkt zij nooit om naar het land ; zij verlaat ze nimmer, zelfs niet in het alleruiterfte gevaar, ja men heeft gezien, dat de moer hun op de rug nam, om dus |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
fci,p. ,...... vvfev.« uw iiij}jui.nuuuiic, ïiieiauuune cu
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge j "rbuit ,_a's mede tegen de jigt, borst-ziektens en droo- zo veel te fneller te kunnen voortzwemmen of loopen,
'- '"«t. Die welke op de wortelen der eicke-boomen en het gevaar ontkoomen. Volgens getuigenis van den |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
afkooW I f V0°' de besteêeggt : Men gebruikt ze in Heeïe Pontoppidans in.zijne Naturl. Hifi. von Nor-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere r :i 7 "l""-"t<"i' Wi&h w gepoeijert en ook met wegen HJ.li. pag. 1,35. heeft men waargenoomen, dat
/i„„1„_ _._gen gemengt : met maluwe of lever-balfem ge- deeze vogelen, om zig voor de ravens. en kràaijen te hoe- den, die zeer gretig zijn, om de eijeren uit te flurpenof |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ft
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
- JI Deel.
|
de jongen te verflinden, zig zomtijds wel een halve mijl
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
F hoogex
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
,_________
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ELJK
|
||||||||||||
EIL.' EKS: ELA.
|
||||||||||||
6to
|
||||||||||||
tot hartfterking, "en in flaauwten , ,eén lepeltje vol ; mét
kan 'er ook een enkel bladje goud onder doen,- daftdè aangenaamheid. -,r h Men begrijpt ligt uit de middelen die hier bij een ge^
voegt worden, dat dit poeder niet meer doen kan, dan door prikkelingen verwarming, de lieden die flaauw zijn,' tot zig te brengen. ELAEOSACHARÜM SASSAFRAS; Geoliede
zuiker van Sas/of ras; is een heerlijk middel tegens de vogte verkoudheid, en catharren of zinkingen op de keel en borst, enz.; dezelve word gemaakt uit twee fcrupels gedistilleerde olie van fasfafras, en zes drachmen witte zuiker, dat men in een mortier wel onder malkande- ren wrijft, en waar van men altemets iets neemt. ELAND; in't tetïjnAlces; (Cervus cornibus acaulibus
palmatis, çariincula gutturali, Linn. Sijfl. Nat.) is een herkauwend dier onder het geflagt der Herten behooren- de; deszelfs hoogte overtreft die van een paard, en het lighaam- heeft omtrent de geftalte van een hert, dog veel dikker : De Heer Brisson zegt dat zijn kop langwer- pig is; een korte hals; de lippen dog inzonderheid debo* ventte groot en dik; lange ooren na die van een ezel ge- lijkende, en een zeer korten ftaart; het heefteen wijden fmoel; van agïeren is het lijf hooger dan van vooren, en over zijn geheel met lang grijs-vaal of bruinagtig hairbedekt; deszelfs hoornen, die korter zijn dan die der herten,;dewijl ze zelden langer dan twee voeten groeijen, zijn in de jonge elanden met een zagte wollige huid be- zet, dienende om hun voor de koude te befchutten, tot dat zij genoegzaam hard zijn geworden ; aan hunne wor- telen zijn zij van een ronde of cijlindrifchs gedaante, dog verder (trekken zij zig wederzijds als platte vleugels uit, die aan de kanten eenige uitfteekende punten heb- I ben, en welke zomtijds wel de dikte van twee vinger- breedten verkrijgen ; het uiteinde deezer hoornen over- treft veeltijds twee handpalmen in breedte; de waarde van beezé hoornen die niet zeldzaam bij Vorsten eri Grooten tot annblaakers worden gebruikt, hangt af van derzelver groote; men heeft 'er gezien die tot twintig hoorntjes of knoppen hadden, en wiens breedte buiten gemeen waaren; jaarlijks vallen deeze hoornen in het voorjaar af, en in de herfst ziet men 't dier met nieuwe hoornen weder te voorfchijn koomen; de wijfjes even- eens als de hinden, zijn ongehoornt; gelijk het rund-vee hebben zij gefpleeten klauwen. Den eland onthoud zig in de noordelijke gedeeltens van |
Europa en Afia, en wel inzonderheid in de bosfehenvan Moskovien, Poolen en Rusland; eertijds pleeg in't woud bij Fischhaufen in 't Koningrijk Pruisfen de ftapel van elanden te zijn; volgens getuigenis van de Heer Lin- NjEUS (Faun. Suecica pag. 13) is dit dier in Zweedöft tegenswoordig veel zeldzaanier dan wel eer. De elanden worden als de nuttigde dieren aangemerkt
welke in de noordfche bosfehen gevonden worden : Zij beminnen vogtige lommerige plaatzen, inzonderheid die met eicken en beuken boomen enz. begroeit zijn; dewijl zij aldaar in overvloed hun voedzel vinden, dat niet al- leen in groen kruid beftaat, maar ook in mos, als mede in de bladen en fchorfen der boomen, inzonderheid die van elzen, birken, populieren en'wilgen; nu en dan veran- deren ze ook we! van voedzel, naar vereisch het vogti- ge met 't drooge vermengende : Wanneer het aardrijk 's-winters met fneeuw is bedekt, zegt men dût de elanden |
||||||||||||
hooger'in'het land op begeeven, om een beferéS'vei-
liger, hol tot hunne broedplaats te zoeken. ' De eijeren van deeze zo wel als van andere ftrand-yo- gels worden menigvuldig door de Boeren te Bergen in Noorweegenen elders te koop geve il t; hetvleeschiseen liegte en onfmaakelijke fpijs ,. dewijl het zeer thraa- nig is;'men zegt nogthans, dat het die fterkte kan af- genoomen worden , met het eerstin azijn op te'koo- ken, en vervolgens te braaden. Het zijn deeze vogelen , welke de zo beroemde en
kostbaarepluimen uitleveren, onder den naam van Eder- of Eider-dons bekent ; de ongemeene fijn- en zagtheid hiervan, heeft Worjviius in zijn Muf. Lib. III. p. 310. den vogel die ze voortbrengt, Anas plumis mollisfimis doen noemen : Deeze pluimen worden door de Noordfche Boe- ren van de gedoode vogelen geplukt ; egter zijn deeze op Terre na zo goed niet, nog geacht, dan die welke van de nesten ingezamelt worden, alwaar het fijnfte dons in word gevonden, dat deeze vogelen zig tot een zagtelegerfteê voor hunne jongen zelven uit de borst plukken ; dit als dan van zijne onzuiverheden gereinigt zijnde, geld ge- meenlijk In Noorweegen tot twee rijksdaalders het pond ; van dit dons worden inzonderheid dekke-bedden vervaar- digt, die ongemeen ligt zijn, en teftens verwarmende. Zie ook DONS. EILEMA; ditwoordbetekent een hevige pijn en krim-
ping in de darmen, zijnen oorfprong van winden hebbende. EILOOF, zie KLIMOP. EKSTER , zie AAKSTER. ELABORATIO; eene Uitarbeiding ; is als men een
2aak geheel voltooit en tot zijn einde brengt; kunnende zijne betrekking hebben op allerlei dingen, die men'on- derneemt te vervaardigen. ■ ■ ■ ELAEAGNUS, zie OLEASTER. ELAEON; is de griekfcha, naam van de Olie. ELAEOSACHARÜM ; dfx woord betekent in het grieksch olie met zuiker gemengt ; elaion is olie , en facharum zuiker. De Scheikonstenaars hebben zig van dit middel bedient, om de fijne gedistilleerde, oliën te be- waaren , en te mengen met andere vogten : Boerhave handelt hier over zeer uitmuntende Oper. Chem.proc. 38. zeggende dat de zuiker een zeepagtig middel is, om de olie te verdeden , en mengbaar te maaken ; men moet de oliën dus gemengt, in een fles die wel gefloten is, be- waaren, anders vervliegen de oliën ; intusfchenkanmen op deeze wijze de fijnfte oliën oplosfenin water of wijn, on dus gebruiken. Farvacques bepaalt omtrent tien droppen van aroma-
tóke oliën op een once zuiker, het zij olie van citroen- [chilien, van oranje-bloemen, van venkel, van nagelen, toneel, barnfleen, enz., zie deszelh Schatkamer der droog bereidende Geneeskonst, ide Deelpag. 235.; men kan o/ie van campher, van cajaput, enz. op gelijke wijze bij zig (iraagen,en tot windbreeking, verfterking of anders fpoe- dig gebruiken. Het goud-poeder, poeder van Dresden, volgens Cru*
■ras Pharm. Royale Tom. 1. p. 206. ; of van Zelle, vol- gens de Cod. med. Parij. p. 67. word dus bereid : Neemt artificieele cinnaber, één once; cinnaber van
tntimoni.e, een half draebma ; kandij zuiker , twee on- een,; wrijft die wel te zaamen op een porphijrfteen ; voegt 'er bij grijze amber, een-vierde lood ; olie van cancel, een-vierde lood; men bewaart deeze poeder zeer zorg- |
||||||||||||
viildig in een fles met een glaze ilop, en gebruikt'er van het vernuft hebben, om agter malkanderen in een fpoor
'■•■ '\ v.t»
|
||||||||||||
J
|
||||||||||||||||||||||
fiLÄ. ''-
|
||||||||||||||||||||||
EL A,
|
||||||||||||||||||||||
*x*
|
||||||||||||||||||||||
de Jàagers krönv buigen en met touwen fpannen, zo dal
de eland wanner bij daar komt weiden door 't ios.fprjn- gen van den ftrik gevangen raakt ; ook worden ze wel 19 zogenaamde wolfskuilen betrapt, (waar van men de af- beelding op Plaat 78 kan zien) of met daar toçafgerigte honden, in gefpannen netten gejaagd. Niet tegenftaande de eland van aart vreesagtig is, ver-
weert hij zig egter met veel moed tegens de roofdiere* die op hem aanvallen : In de noordfche wildernisfen, daar veel wolven huishouden, die in den winter door honger aangezet, alles verfcheuren wat zij kunnen m'agcig wor- den, laaten zij mede de elanden niet ongemoeit ,• deezëa door het vreeslijk gehuil van deeze roofdieren, van hun- nen komst verwittigt, wijken op het ijs, als zijnde voor hun het voordeeligfte flagveld, dewijl zij 'er door middel van hunne platte hoeven en ftijve beenen, tamelijk vast op kunnen ftaan, hier wagten zij in flagordre gefchaart hunne vijanden af, die zij dapperlijk met't fchoppen der pooten en ftooten der hoornen afweeren, zo dat 'er niet zelden' van de wolven fneuvelen; dog in de bosfchen of op het land daar de fneeuw diep legt, helt zomtljds dd overwinning wel aan de kant der wolven over. De Heer Denijs in de Histoire naturelle de V Ameyï-
que feptentrionale, fpreekt van een dier door de Inwoon- ders Orignac genoemt dat door de befebrijving die 'er van gedaan word den eigentlijk genoemden eland of 'er ten min- ften eene verfcheidentheid van is. Inrgelijks getuige» zommige Reizigers dat 'er elanden in de bosfchen van Zuid- America gevonden worden. Het vleesch van den eland word door de Laplandenen
andere noordfche Volkeren met veel fmaak gegeeten ; jong zijnde komt het genoegzaam met dat der herten over een, dog het vleesch der oude elanden is verbaazend taaij en geil. Het haair dat zeer ftijf is, word door de Inwoonders
wel gebruikt, om kusfens, matrasfen en zadels mede te vullen. 1 De bijzonderheid die men van de elanden verhaalt, dat
zij veeltijds aan de vallende ziekte onderhevig zijn, ea zig daar van geneezen met de poot in hun oor te fteé- ken; heeft zekerlijk aanleiding gegeeven, om aan de klauw van dat dier de deugd toe te fchrijven van een goed middel tegens deeze ziekte, als mede tegens convulfien of ftuiptrekkingen te zijn ; tot dien einde wórd 'er van als een amuletum gedraagen, men maakt 'er tot het zelfde oogmerk ook ringen van, om ze aan de vingers te draa- gen, als mede doozen enz., inwendig word het ook ge- poeijerd iugegeeven; En fchoon de uitwendige kragt van deeze klauw van veelen maar voor een verdigtzel gehou- den word ; zo berigten egter verfcheidene Schrijvers, dat 'er voorbeelden zijn, dat deeze klauw bij de kinde- ren gelegt, die geweldig van de ftuipen of termijnen aan- getast waaren-, ofeen ftuk Jer van op de borst gehangen \ dezelve volkoomen geneezen heeft, daar andere midde- len vrugteloos gebruikt waaren ; gelijk men ook onder- vindingen van 't nuttige inwendige gebruik deezer klauw in de gemelde en andere ziektens heeft, welke kragt zommi- ge hoofdzaakelijk toefchrijven âan het vlugge zout en de olie dat deeze klauwen, gelijk meer andere, in overvloed bezitten. De Schrijvers van de Diiï. Encyclopédique torn. 5. pag.
441.zeggen, dat 'er te Parijs van deeze klauw tot een
ingrediënt in het Pulvis antispasmodicus word'gebruikt;
dog zïj voegen 'er bij dat bet zonder twijffel gefchied, om
F 2 zig
|
||||||||||||||||||||||
£*i-**** " *à dat m'en zonde kunnen denken dat maat
* Sa* dien weg betreeden had; doorgaans trek-
f611 e ,'pf »eheele troepen voort; zij zijn zeer bekwaam
klemmen en blijven voor geen rivier of meir ftaan,
n S die ook mag hebben ; in 't loopen zijn zij bui-
1 „Tmeen feel, en overtreffen hier in alle alle andere
*JnJn uitgezonden het rendier; dit maakt dat zij wei-
weevaariyden, om door wilde dieren of honden en nog
Cmder door Jaager* agterhaalt te worden; en deonge-
■•; m'ene fterkte van hun lighaam is oorzaak dat zij in het
Iioopen onvermoeid zijn, kunnende volgens getuigenis van
zommige Schrijvers vijftig mijlen wegs op eenen dag af- |
||||||||||||||||||||||
[leggen.
|
||||||||||||||||||||||
Voorts is het een vreesagtïgen teffens zagtzinnig dier,
I zullende niemand beledigen indien men hem geen kwaad
doet: In de bronstijd, 't welk in 't laatst van de maand Augustus is:, maakt bet mannetje zomwijlen eenig geluid, , klopt dikwils met de voorpooten op den grond; zijnde de ^ pooten geheel als ftijf, 't welk zonder twijffel aan eeni- ■ ge Schrijvers aanleiding heeft gegeeven om te zeggen dat
den eland geen gewrigten in.de beenen heeft; deeze ftijf- heid der pooten waaren deeze dieren nodig om zonder- ■ ftruikelen en uit te glijden langs het ijs te kunnen loopen,
en het is mede-deeze llijfheid die hun zo fterk in't fchop- pen maakt, waarmede zij een ieder afkeeren die hun wil aanranden: Het wijfje kalft in 't laast van Meij of be- ; gin van Junij, en het brengt doorgaans een of twee en
zeer zeldzaam drie jongen teffens ter wereld: Een groote liefde heerscht'er tus fchen de moer en haare jongen; overal volgen zij haar, en zij zouden zig eerder doen dooden dan er van te fcheiden; de moer eenig mensch gewaar wordende, geeft door een gebulk aan haare jongen ken- nis van 't gevaar; deeze vlugten als dan niet haar, of zijn zij daar toe nog niet in ftaat, gaan zij op de grond leg- gen, zoekende dus 't gezigt des vervolgers te ontwijken. Geheel jong moeten de elanden gevangen worden om ze tam te maaken en op te voeden; tot dien einde jaagt men ze naar de kant van eenig water, waar voor, zij nog niet kunnende zwemmen , blijven ftaan, en zig met de hand laaten grijpen ; vervolgens laat men ze koeijen zoûgen, die zulks gewillig toelaaten, en ze als hun eigen kalf op- bengen; door dit middel, als mede door dé geduurige omgang met men fchen, worden zij ten eenemaalen tam; zelfs zodanig, dat zij zonder de minfte bevreestheid het voeder uit handen van hunnen oppasfer neemen. Zelden als nooit, ziet men deeze dieren op het open
Veld of in luchtige wouden ; de ver afgelegenfte wilder- nissen en digtstbregroeide bosfchen zijn hun lieffte ver- blijf; dit brengt ook veel toe om hunne vangst gevaarlijk «n moeijelijk te maaken ; daar bij heel fijn van reuk zijn- de ontdekt het ligtelijk den Jaager die op hem afkomt; Sn indien deeze zijn geweer op een van deeze dieren lost ja en de kogel misgaat of hem geen doodelijke wonde toe- Ttbrengt, dat veelmaalen gebeurt, dewijl de huid zo hard »s dat er niet zelden de kogel op affluit, als dan loopt ijöe jaager groot gevaar van zijn leven, dewijl het dier Iven Vltterfte woede op hem los gaat, en hem tragt te m A ' 0f met de hool'nen i" de lucht te fmijten ; fden ",00rdrche landen mangelt het aan geen voorbeel-
den' 1 menfcnen dusdanig hun leeven verlooren heb- |
||||||||||||||||||||||
i , -. ---vuucii, is agter een boom te fchuilen.
^m.J'i^B6110^0111 Litthauwen worden deeze dieren |
||||||||||||||||||||||
zpmwijlen gevangen door middel van jonge boomen, die
|
||||||||||||||||||||||
__>___: i"-:-"-; -
|
||||||||||||||||||||||
__._
|
||||||||||||||||||||||
tÜ
|
||||||||||
ELÂ.ELE.
zien, dat het' een zagt water uitdrijvend (Jiijdrdg-ogUni)
purgeer-middel was, daar.van 2.4 tot 30 greinen genoo.
men. ' ■. -:
, i De. proefneemingen van den Heere Boulduc hebben
hem geleert, dat de. wilde concommers weinig harsfigc dee-
len bevatten.
■ 's De Ouden gaven'het elaterium van 4 tot 12 greinen,
en deeze dofis deed afgaan of braaken. Zie ook op
CONCOMMER (WILDE). ■ .-.''■
: ELAT1NE, zie ALSINASTRUM en EEREN-
PRIJS 't WIJFJE.
-. ELECTRICITEIT ;, word heden genoemt die kracht,
welke veelerlei ligbaamen bezitten, om andere na,zig t«
trekken, en weder af te ftooten, dikwijls vuur of licht-
ftraalen van zig geevende met een ligc geraas, en eem
zwavelagtigen reuk. De naam ftamtaf van het griekfche
woord elektron, bamfieen; bij de Hollandfche Wijsgee-
ren aanlokkige kracht genoemt.
Indien men ; eene wijdioopige befchrijving wilde gee-
ven van dit yerfchijnzel, zoude men eene gt.opte. verhan- deling moeten toeftellen; wij zullen flegts-de voornaam- fie eigen fchappen aanhaalen,. enden leezer aanraaden te raadpieegen het uitmuntend werk van den grooten Leidt fchen Pbilqfppph P. van Musschekbroek, zijne laat? fte druk in het latijn in +to. 176a gedrukt, ïntrodÜfii't ad Philofopluaiji . naturalem Tom. I. cap. 18. van pag. 251; tot.317.- en. van gelijken het Recueil de traites fur 1'EkQrkité, Paris So. 1748^ waarin men inzonderheid de Proeven van Winkler en Watson vind. Christ. Gottlieb .Kratzenstein korte verhandeling over di Eleclriciieit, en derzelver nut in de Geneeskunde, 's Ha: ge 1745. 89. en Proeve over de Aanhkkings-kracht dooi den Abt Nollet en Allamand , te Leiden bij E. Lu- zak gedrukt Ao. 1748. So. en verders de Mem.del'acad. dei1 Sciences ende Philo/. Tranfad:. De proeven over deeze zonderlinge kracht zijn zédeit
de jaaren 1,744. en Wé voornaamelijk zeden i74ö;zeer vermenigvuldigt, en de eigenfehappen daar van zoo aan- merkelijk ontdekt, dat men , of fchoon men 'er al. veel van wist, zeggen kan, zedert twintig jaaren de grootftc ontdekkingen daar omtrent gedaan te zijn. De aanlokkings-kracht word niet bij alle ligbaamen ge-
vonden, en niet onder dezelfde omftandigheden ; zomnii- ge.hebben.uit zig zelyen die kracht, gelijk de drilvisê en de beef aal, zelfs onder water ; anderen moeten warm gemaakt worden, gelijk de meesten,, inzonderheid de tourmalus of asçhfteen., ;dog de meesten moeten gewfee- -ven worden, gel ijle de bamfieen, glas, porcelein, edele gefteentens en diergelijken. De dampkring zelf is zeel eleccrijk,, het welke men gewaar word door metaaledraa- den langs hooge Jruizen of toorens op te fteeken, en 'er onder een buis aan vast te maaken, of wel door middel van papiere vliegers of draaken hoog te laaten opgaan, a: een goud- of zilverdraadje langs het koord te vlech- ten; ;•■;-! .;',", ■ ; ■ Dedonder zelf en bükzem zijn de uitwerkingen- van
die kracht, en om die redenen verdient zij dè opmerking zo wel als verwondering der redelijke fchepzelen, in het algemeen,, en der Wijsgeeren en Geneesheeren in-bet bijzonder; wij moeten den ijver der Jaatften roemen, offl 4at zij niets ontzien hebben, om tot de geneczing.van .veelerlei zenuw-ziektens den eleftrijken fchok veelvul' digmaalen, fchoon niet altoos., met eenen gelukkige" liitflag te gebruiken. |
||||||||||
ELA.
|
||||||||||
feig aan het oude gebruik te houden, 't' «reik mede bïagt
dat 'er van. deeze klauw in alle de kramptrekkende ziek- tens moeste'worden voprgefchreeven. -, i , i De huidvan dit dier was eertijds zeer kostbaar en gewild.;
men gebruikte die hoofdzaakelijk om 'er kolders van te maa- ken, dewijl het door zijn hardigheid en dikte bijna een musque't-kogel konde weerftaan; dog zeden dat de osfe- en paarde-huiden mede. tot zeemleer worden.bereid; is het geheel in onbruik geraakt, en gevoJgelijk zeer in prijs vermindert. ..';; ■■> ' ,: , i ELAPHUS, zie HERT.
ELASTIJKHEID ; Veerkragt; in het latijn Elafiici-
tas; is^die natuurlijke kragt van een.lighaam, waardoor, het zig, als het zamengedrukt word, vanzelf weder uit- breid of te rug fpringt, als de drukkende kragt ophoud of vermindert; gelijk men zulks aaneen ftaalen zogenaamde veer, bij voorbeeld van een fnaphaan, ziet,, diegefpan- nen zijnde, van zelf met kragt te rug fpringt, als ze los getrokken word ; daar zijn zeer veele ligbaamen in de natuur, die een elaftijkheid. of veerkragt hebben ; dus heeft ook de lucht een groote veerkragt, als ze in een naauwe plaats te zaamen gedrukt word, ' gelijk men aan de luchtbusfen zien kan. Zie ook VEER- KRAGT. Mi,....... ELATERIUM; dit woord, 't welk van het griekfche
«Vat/'«, «'M« , ik jaage of drijve met geweld uit af komftig is, heeft Hipfocrat.es gebruikt, om heftig werkende purgeermiddelen mede te betekenen;.naderhand gaf men deeze naam aan de -wilde concommers, en eindelijk wierd die gebruikt , om het uitgeperste en verdikte zap van die plant te betekenen ; eene bereiding die oudtijds veel in gebruik was., en waar van Hippocrates zelve melding maakt. Het fchijnt dat men eertijds veel nauwkeurigheid waar-
nam in het bereiden van dit.middel; fchoon de verfchei- deneiauth'euren, die het befchreeven hebben, zulks zo duisteren verward hebben gedaap , dat men 'er niet regt uit heeft kunnen opmaaken,, wat het eigentlijk was. ! Dioscorides die 'er het duidelijkfte over fchijnt ge- fprooken te hebben , zegt , dat men- ter plaatze moet gaan , daar de wilde concommers groeijen , en dan de vrug- ten afplukken, als ze bijna volkoornen rijp zijn, voorts 'wanneer ze afgeplukt zijn-, terftond op een teems -leg- gen, ze.dan in de lengte open fnijden, en in een.bekken dat. onder de teems geplaatst is, het zap ontfëngen dat'er uitloopt, hier van het drabbige affcheiden, voorts het •klaare verdikken, 't welk als. dan de ppregte. elaterium zou- de z-ijn; '.: :'■ u.-..< ïjfjrriï ïiuyyj, ii ! Galenus, of ten mihften de fchrijver van het werk
getijtelt, de Dijnamidiis ,■ geeft een voorfchrift om het elaterium te bereiden op navolgende wijze; perst,, zegt hij, het zap uit de wilde concommers, wanneer die nog niet ter deegen rijp zijn, doet dan dit zap in een pot of vat met water, fchept 'eraf 't geen-boven pp drijft, en iaat het in de zon dik worden:. iïiii ■■ '. :i.: i : i Maar hoedanig de manier der bereiding van het' elate-
rium geweest zij ; word het legenswoordig niet meer ge- bruikt; niet' tegenftaandeal het geen de Heer Boulduç heeft werkftel lig gemaakt, om 'er eene te vervaardigen, die dezelfde uitwerkzelen koste voortbrengen, welke de Ouden'erzieh van beloofden, (zieMem: de i'Acad. Ro- yale des Sciences de l'année ±7 T$.) hij maakte ;h.et, .met de gedroogde wortel-plänt in -water te kooken, en naderhand tot een extract temaaken; bij ondervinding heeft' hij ge- |
||||||||||
ELE.
|
|||||||||||||||||||||||
ELE.
|
|||||||||||||||||||||||
en
|
|||||||||||||||||||||||
"TV-Ti^ianien nu welke dceze kracht hebben, of'er
™ h not zun ; worden genoemt, uit zig zelven ek-
|
en lang naar believen, op bïaauwe zijdene koorden, zo
dat die niet raakt aan den bol , dan docr middel van goud- of zilverdraad, of andere gaarne draaden, dog me- taal is best. Men hangt daar aan allerlei werktuigjes ; fielt, dat
men een enkele koperdraad gebruikt, wanneer men den bol draait, en op zekeren afftand 'er met de vinger aan nadert, dan koomt 'er een groote vonk van verfchillen- de koleur uit met een flag,. die in eens voor dat oogen- blik al de eleftrijke kracht wegneemt; trekt men geen vonk , maar let men op het einde van dien draad, dan koomt'er een vuur-kegel uit, of vuur-pluim, met zeker gezis en wind, welke zwavelagtig ruikt. Plaats nu een mensch op een pikbak, of hars, of zwa*
vel, of lak,, of glas, dat is een lighaam 't welke zelf eleftrijk zijnde, de uitvloeizelen niet Iaat overloopen; laat dat mensch door middel van een kettingje of cijther- draad aan den blikken buis vast gemaakt, gceleftrifecrt worden, zo zal hij, als iemand hem aanraaken wil, cf eenig ander lighaam tot opdien affiand gebragt word, binnen den dampkring van de eleftrijke kracht, een vonk afgeeven even als de buis; wanneer men hem de hand laat houden boven een bort, waar op leggen, veders, of papier, of goud blad, zullen de lighaamtjes af- en aan- vliegen naar zijne hand, dat is aangelokt en afgeftooten worden; en zie daar hoe men papiere poppetjes heeft laaten dansfen , klokjes fpeelen, enz. ; alle kinderagtige proeven, gefchikt om het gemeen te doen verwondert zijn, dog die in der daad niet zijn als dezelfde proeven., welke aanlokking en afflooting bewijzen. Wanneer men nu een weinig warm gemaakte voorloop-
brengt bij den dampkring van den buis, dan word die in brand geftooken ; een bewijs, dat deeze eleclrijke kracht vuur in zig heeft; onderwijlen houd deeze kracht met ter tijd op , als de hol niet geduurig gewreeven word; aiïe vogtige lucht vermindert, of vernietigt deeze kracht. Als men een flesje half vol water neemt, daar in een
koperdraad fleekt, en met laktoefluit, en dit zeer lang el eftri Teert, of liever zeer eleftrijk maakt, en weg zet, kan men na 36 uuren 'er nog een vonk uitrekken, -die geweldig floot, als men het flesje in eene hand houd., en met de andere de vonk trekt; dat zelfde gebeurt', als men de draad in kwik, vijlzelvan koper, ijzer, lood, oleum tart. perdeliq. pis,, inkt, of diergelijke fleekt. De eleclrijke kracht loopt niet alleenlijk langs de op-
pervlaktens der lighaamen., maar- dringt, 'er door heen, zo-wel door vlóeiftoffen', als vaste-lighaamen." De ftielheid, waarmede deeze uitvloeizelen langs een
draad loopen, is door Watson, Le MoNNiERenMus- scHENBROEK zo groot bevonden , dat zij in een- vierde van eene féconde, een draad van 5700 voeten af- liepen; langs een ketting evenwel loopen zij langzaamer. Het luiden'van klokken,.dat is de luehtgolving.ver-
traagt,nog vermindert de voortgang en kracht niet der eleclrijke tiitvioeizelen ; deeze proef toont aan, darmen dó uitwerking van den donder om die reden niet kan af- kceren door'luiden, maar veel eer aantrekt. In het jaar 1745 vond de Heer Cunjeus te Leiden bij
geval uit, als hij een koperdraad hong aan den blikken buis-, en het ander einde liet zakken in een flesje met water, en dit flesje in de hand houdende, een vonk trok uit de blikke buis, of draad van het vlesje, dat hij zeer geweldig g'efchokt wierd. Dit experiment wierd door Musschenbroek.nage-
daan, en met grooter krachtuitgevoert, zo dat hij'ervan F 3 'bevreest |
||||||||||||||||||||||
•v
|
'an ontbloot zij'
|
leBrijk, dat is zelf eleftrijk, de overige
|
|||||||||||||||||||||
TJ%l\?itfr0, oUneleclrijk, of onelettrijh
til idioekSrijke zijn bijna alle edele gefteentens, zo
inoffcbijnen'de, half dooifchijnende, als duistere; gelijk ■ diamant, da faphir, de karbonkel, de iris-, de opa- |
|||||||||||||||||||||||
Jus,
|
de amethijst, beril, Bristols kristal, enz.; onder
|
||||||||||||||||||||||
defteenen, de giips, en belemnites ; onder de harde
Faardagtigs harsten', het barnfteen, joodenlijm, zwavel, Kodde arfenicum; onder de zouten, het aluin, bet berg- hout, allerlei glas, zo wel gekoleurd, als ongekoleurd, •geëmailleerd goud en koper, glas van antimonie , en porcelein. ' Onder de plant-gewasfen , telt men droog-hout, tou-
wen van hennip en vlas gemaakt, katoen, papier, bla- den van boomen, zo wel groene als drooge; onder de harstagtige voortbrengzcls der planten, dethus, mastix, § hars van pokhout, carabe, elemi, pik, en zuiker ge- Kä' iristallifeert.
: De dieren zelven zijn 'er niet van uitgezonderr, de ve- _ ders, hethair, hoorn, been, ijvoor, balein, leder, per- I gament, fchelpen, zijde, fnaaren, wasch, enz. ; dekat- I tan, honden, konijnen en hoenders; verfcheidene vis- 1 fehen; zommige menfeben zelven hebben licht van zich | gegeeven , als zij langs hunne beenen ftreeken. Non eleürike, a?iele&rijks of oveleBnke zijn de zulken
I welk e gewree ven, geflooten, geflagcnof warm gemaakt, I nimmer die eigenfehap verkrijgen of toonen ; gelijk alle § dieren die nog hair, nog veders hebben, devisfehenuit-, I 'gezonden ; alle metaalen, halve metaalen, alabast, toet-
| fteen, vuurfteen, rood coraal, granaat-fteen, agaaten, :| lazuur-fleen , jaspis-, enz: ; alle wateragtige gommen, als | aloë, afa foctida, enz., lijm, ijs, met alle welke de II Hertog de Notj.a veele proeven genoomen heeft.
De edele gefteentens worden wel eleftrijk door wrij-
f ving, maar niet door vuur of warmwording; de toiirma- lus of aseb-fteen moet of fterk gewreeven, of heet ge- maakt worden. _ Deaanlokkings-kracht fchijnt te beftaan uit zeer fub-
tile uitvloeizelen, die in de ideo-eleBrike lighaamen be- vat worden, en welke langs de oppervlakten der non-ele- Brike lighaamen zeer gezwind loopen können ; wel te verftaan, dat ze niet loopen langs- lighaamen die zelf elecbiik zijn ; zomtijds gebeurt het, dat men enkele men- fchen niet eleftrifeeren kan; Musschenbroek getuigt, erzulke drie ontmoette hebben, tb. pag.255. een ge- zond man van sojaaren; een jongeling die 23jaaren °ud zijnde, lam was ; de- derde was eene fchoone vrou- we van 40 jaaren, die zeer gezond en moeder van twee zoonen was. Deeze anele&tïjkâ lighaamen worden eleftrijk door me- edeeltng, 0ffijmperiekftrica genoemt, dat is zooveel
»is eleftrijk in oppervlakte. e v, Fn °f tuigen om te electrifeeren, zijn thans zo
BiJs?ü§'S> dat wiigeenen net befchrijvenzullen, maar P'ieenhjk het zaakelifke aanroeren. *ond " "f™1 censn dikken S,£lzen bo1 ' langwerpig of
£eeft'd>ai:l ^roen of: flnder glas , het groene duitfche glas
'men Ja f" meerder uitwerking dan het beste engelfche ;
I tegen c °f Cen leder kus("entJe met krijt befmeert 'er
^men wriift" ^ draai't" met een rad de bol om; of wel
^dat alles welV6 hand en kri)£' vooral zorS dagende
^tslin^f ,„ «loog en niet bewaasfemd is; vervolgens
'• "" ut «Mn een blikkene buis-, hoe wijder hoe beter ,
|
|||||||||||||||||||||||
Éàt ULE.
|
|||||||||
ÈLB.
|
|||||||||
bevrcest wierd ; hijjleelde deGzê verfchrikkende proef
njede aan |w gggf De Reaumur , die den brief in Ja- nuari] 1746 mededeelde aan de Academie van Weten- fchappen te Parijs, zie les mem. de l'jicad.\desScienc. de 1746. p. 1. deeze proef heeft hier door den naam verkree- gen van het Expit iment van Musschenbroek; Nollet echter getuigt met een brief van Profesfor Allamand ib. pag. 4. tuit. a. dat de Heer Cuneus 'er de vinder van is geweest ; zedert noemt men deeze proef, het expert- inent van Leiden. Men heeft zedert op verfcheidene plaatzen de proef
Verandert ; grooter flesfen, dikker daaven , en zwaarder buizen gebruikt, ook meerder bollen teffens gedraait, om de kracht grooter te maaken; men heeft die flesfen in glaze of metaale fchoteb gezet , met water gevuld, enz. en dan een draad 'er onder vast gemaakt, die vast gehouden met de hand , of 'ei' opgedaan met den voet, en dan een vonk of zelf getrokken uit den buis, of een metaale bout vast gemaakt aan den buis, en die door zijdene draaden gebragt naar dien geenen, welke den draad der flesfen vast hield, dus bijna onuitftaanbaare flootingen, in de armen bijzonder, ook door het gehee- le lighaam veroorzaakte. Deeze proeven hebben dus de eerde gelegenheid gegeeven, om verdoppingen van ze- nuwen, lamheid, blindheid, doof- en domheid te gc- neezen. Deeze zelfde uitwerkzelen, zelfs heviger, word men
gewaar, als drie, vier, vijf, ja twintig of hondertmenfehen eikanderen de hand geeven, en de eerde op den draad daat, of dien vast houd, en de laatde de vonk trekt, alle gelijk gevoelen den zelfden fchok, zelfs derker , hoe 'er meer menfehen zijn ,• even\vel niet altoos gere- geld eveneens ; Nollet deed deeze proef te Verfailles in bijzijn des Konings, met 240 perzoonen. Wanneer men in plaats van water, een draad deckt
in koper- of ijzervijlzel, of in een rolletje lood, of pot- lood, of in een fles met vertind papier, of diergelijke, heeft men volftrekt dezelfde fchok; men kan die door deeze flesfen te verdubbelen, zodanig vermeerderen , dat men ze niet kan uitrtaan ; ook heeft men 'er zornmi- .ge dieren mede gedood. De ele&rijke kracht is'verfcbillende gehouden vanzotn-
migen,. en verdeelt in glas , en hardige elektriciteit ; Franklin heeft ze négatif en pofitif geaoernt 5 die van harst word vernietigt door die van glas , zie Canton j>hil. Transaü. Vol, 48. pag. 356. Musschenbroek merkt op met reden, dat 'er ver-
fcheidene zoorten van eleclxijke krachten zijn, of fchoon aij in het algemeen overeenkoomen ; bij voorbeeld, die *an den tourmalus is grooter, wanneer de deen heet ge- maakt word, geeft evenwel geen lucht, werkt zelfs in het water leggende, 't welk nog het glas, nog het lak doen; zijne kracht word door die van glas niet vernie- tigt; in het jaar 1717 is de klacht van dien deen, die op <C(ijlon valt, door Gp.offroi befchreeven in do Mem. de Vacad.pag. 7.; vervolgens zijn 'er door den Hertog de Noija, zie Musschenbroek ibid. pag. 280. £f feqq. en anderen zeer veele proeven mede gedaan. Deeleftrijkekracht van de torpedo of drilvischeen zoort
Van rog, en van de gijmnotus of beef aal verfchilt van alle de anderen, want zij werkt in het diepfte water ; 'wanneer men 'den visch onder water met een dok van zegel-lak aanraakt, voelt men geene werking, anders ge- lijk de Heer Laur. Theod. Gronovius getuigt, bc ïjoeft de gijmnetus iemands voet flegts te raaken onder |
|||||||||
vrater in de rivier, en het is genoeg om hem zodanig
neder te flaan, dat hij in gevaar is te verdrinken ; men kan verder over de zonderlinge eigenfehappen van dee- zen beef aal leezen de verhandeling door ckn Heere Ai* lamand in het ide deel der Haarl. Verband, pag. 372. gegeeven, en over den fiddervis of torpedo door den Hee- re Reaumur Mem. de l'acad.des fcienc. 1714. p. 447, edit. d'Amfl, Behalven deeze krachten, is die van de lucht zeer aan-
merkelijk ; dog men moet die zeer hoog beproeven, ge- lijk Musschenbroek zeer naauwkeurig befchrijft ib. p, 291. dat is hooger dan 40 of 50 voeten, op 100 voeu hoogte verkreeg hij ele&rijke kracht en vonken door mid- del van. een vlieger of draak* De Heer Franklin (zie Phil. Transatl. Vol. ^j.pag. 565. daar Frank- lins vlieger zeer net befchreeven word) volgens het getuigenis van Musschenbroek uitvinder om met den papieren draak electrifche proeven te doen, ib: pag. 295. het welke beter is dan met opgehevene draaden langs huizen en toorens, die dikwerf niet geluk- ken. Musschenbroek heeft 'er te Warmond en te Noordwijk veele proeven mede gedaan, eens met eea draad van 700 voeten, aan welker einde men een buis van blik, of ijzeren bout vast maakte, wanneer men on- der aan den bout een vonk trok, hoorde men teffens een groot gekraak, ea gevoelde een flag, die den ge- heelenarm aandeed, wanneer men meteene hand den ijze- ren bout, met de andere een boom vast hield , wierden beide de armen gedooten, en men hjoordè het geraas wel hondert voeten verre, en men wierd een fulphur- agtigen reuk gewaar, dog geen fmaak; hoe de draak hoo-1 gerdeeg, hoe de vonken derker wierden. Men deed in het zelfde jaar 1757 den 20 Julij deeze ■
proeven als het donderde ; dog toen waaren de vonken I zeer pijnelijk, voornaamelijk als de blixem uitbarstede , '• zo dra de donder gehoort wierde, hield het op; de die- ren konden dit geweld niet uitdaan, als honden, gei- ten , hokkelingen ; evenwel dierven zij 'er niet van. Wanneer verfcheidene eikanderen vast hielden, voel- I
den allen te gelijk den fchok ; zomwijlen nogthans is ds I lucht veel laager eleftrijk ; de beroemde Lomonsow M I Petersburg deed proeven met een onweders-wolk, de 1 vuurpluimen die hij verkreeg, waaren drie voeten lang I en één voet breed. In Vra?ikrijk heeft Le Monnier, !ï en te Florence De la Garde , enz. met dezelfde uit-1 koomst dezelfde proeven gedaan; als het regent is de lucht van gelijken min of meerder eleóhijk,' in dé win-;j; ter minder, zomtijds in het geheel niet; als de zon on-, dergaat flaauwer,' dan bij dag ; 'snagts word men in he!ix geheel niets op deeze wijze gewaar. '. ■ I Door een eleftrijk vuurpluimtje kan men volgens hVI
getuigenis van Musschenbroek p. 310. in de brand fteé-S* ken, phofphorus van pis, fpiritus vini aethereni, caw phora , Jemen lijcopodii, aurum fulminans , alle koud I zijnde ; dog warm gemaakt zijnde, naphta, gemeenege«* van brandewijn, was, pik, eenuitgeblaazenkaars,chiti en kruid, enz.; dog in een luchtledige plaats kan men geen fpiritus vini aandeeken ; het electrijke vuur fnielt zelfs goud- en zilver-bladjes, en doet ze diep in hetg'ai indringen ; en met dit alles kan men 'er geen thermome- ter mede doen rijzen, of fchoon men 'er een uur lang na een de vuur-pluim op laat werken, ib. pag. 310. Uit deeze korte befchrijving }van de eleftrijke kracht
in 't algemeen, en die der lucht in het bijzonder, zaInrtD ligt können afleiden, waarom het onweder toorens, bf><?"l |
|||||||||
ELÉ.
|
||||||||||||||||
mm.
«huizen toppen van fchuuren, masten van fcheepcn,
hoose boomen meest aandoet -, ten 2den, dat alle de
-- van metaal op ijzere ftiften de blixëm meer
|
||||||||||||||||
9rs.
|
||||||||||||||||
is van deeze laatften, dat wij in dit artijkel zullen han-
delen. Het eleBuarie is een zeer oude formula van Genees-,
|
||||||||||||||||
[
|
||||||||||||||||
^"trekken!'dan" wanneer 'zij' van iets anders gemaakt
•■ • ten 3den, waarom de uileborden in Friesland op S'i'Vcnuuren zo gemeen af te keuren zijn ,* ten 4den, daarom het onweder zeldzaam brand veroorzaakt, als kes nat van den regen is, om dat dan de eleftrijke uit- Jvloeijingen van de donder-wolken zig overal langs ver- spreiden, en in het algemeen werken ; zie hier over het Ktijkel DONDER.
' Het is der moeite waard hier bij te voegen wat te ge-
ooven zij van deeze kracht in verfcheidene ziektens , alsjigt, verlamming, doofheid, enz. ; De Heer Nollet, De la Sone en Morand dee- ! den de eerfte proeven, op verfcheidene menfchen van > beide fexen met het Leidfche Experiment,- dog men on-
dervond te Parijs geen hulpe; de beroemde Le Cat ■ 'te Rouaan genas eenen lammen met de elektriciteit; hier
door wierd alles weder levendig, dit geval moedigde anderen aan; de Heer Jalabert te Genève genas ee-
Inen lammen en uitgeteerden arm ; de Hr. Sauvage te %Montpelier had mede eenen gewenschten uitflag. De Heer
Nollet herhaalde de proeven op de manier als Jala- Husrt gedaan hadde, dog zonder uitwerking.
!' Te Leiden, te Amfterdam, en inzonderheid te Gro- Sniiigcn gaf men veel op van geneezingen, hier door be-
ISwcrkt; de beroemde Musschenïsroek: ib. pag. 316" ge
.tuigt, dat hij 'er nog beroerte, nog lamheid, nog blind, fpiog doofheid mede heeft können geneezen; de Profes-
for Arktzenius die wegens eene beroerte genoegzaam ftom was, wierd 1755 te Franeker door den Profes for Camper met het Groningfche toeftel zeer lang en zeer lijvig tegens den tong geeleBrifeert, dog zonder het rnin- Jfte voordeel. I Nollet ging naar Turin, om met den beroemden Ge-
neesheer Bianchi proeven te doen, dog geene geluk- ten; hij reisde naar Venetien, om Pivati , die zeer pochte op den uitflag zijner eleftrijke geneezingen, te • zien werken ; dog deeze dorst geen woord fpreeken als
Nollet te Venetien was, die alle de opvijzelingen on- tvaar bevond ; Nollet trok naar Bologne, om M. Ve- i/vTji, mede ingcnoömen met die geneezingen, ver- .rcheidene lijders te zien eleBrifeeren, dog hij was niet ge- lukkiger dan Pivati ,• evenwel is ds ijver te prijzen, |aar veelen mede gewerkt hebben. I Eindelijk geloof ik , dat de beste proef van de onnut- heid deezer elechïjke werkingen hier in beftaat.dat men -fledendaagscb 'er niet meer van hoort fpreeken, en in <£ allerwannoopendfte gevallen 'er geen gebruik van maakt, het welke niet zoude gebeurt zijn, wanneermen frec" genoegzaam voordeel van gezien hadde. ■■^•E£',rRüM> is de Bamfleen; zie aldaar. -JLLFCfUARIE, is een zaamengefteld geneesmiddel,
jgt iet inwendig gebruik gefchikt, en uit conferven, con- PulnA'fep0Clierde dinSen> zuiker, honing, extraclen, bereid J100Peri en zomtijds zoete wijnen, wordende 28b bétéf?ri'e" Zijn vast of week: De eerstgenoemden
W zelfs ™ f■t?d onder tie naam van tabletten, en het eieftnor;», ! jk 0,n ze t1oor die naam van de weeke Seedemoe,n0nderfcheiden; zie TABLETTEN. De Zboll rfTi anJ?en confiftentie zijn, die dunder is als iïmaZrlL Cn dikker a,s aeßjroopen, en zeer nabij 0 mamda*™ van wclgekookte vrugten 1 oomende j he |
middel ; Galenus heeft 'er reeds eenige befchreeven ;
de confeBien, de theriaak van Andromachus, het be- roemde tegengift aan Mitiiridates toegefchreevenr alle zeer oude middelen, zijn eleBuarien. Dog de naam zelven van eleBuarie, kan niet op de
zelfde oudheid roemen, als het gebruik van de middelen waar aan wij dezelve hedendaags geeven; de jirabieren en Grieken hebben dezelve altoos antidoti genoemt, wad bijzondere Geneeskundige kragt zij ook mogien bezitten.. Aelius Aurelianus is de eerste geweest, diehet woordï eleBuarie, eleBuarium heeft gebezigt. Door de verregaande onwetentheid, en onbefchaamd-
fte kwakzalverij, is het aantal van eleBuarien tot een zeer groote meenigte gebragt. Mijrepsus alleen heeft 'er in zijn antidotarium vijf hondert en elf verfcheiderhande zoor- ten befchreeven, en de eleBuarien vermeerderden dage- lijks , tot 'er tijd dat de chijmie geliikkiglijk de pharmacie overmeesterde, 't welk wil zeggen, tot dat men in ftaat v/as om te kunnen ontdekken en betoogen, dat de mees- te der eleBuarien wanfehapene bereidingen waaren, dik- wils onnut, zomwijlen gevaarlijk, en voor de zieken al- toos ren uiterften walgelijk. Men bereid en bewaard in de Apotheeken veelerleij
eleBuarien, die of purgeerend of verfterkend zijn, van welke laatste de meeste tot de confeBien of opiaten be- hooren. De purgeerende zijn, 'teleBuarium lenitivum; eleBu>
arium benediBum laxativum ; carijocostinum of eleBiiarie van nagel- en cost-wortel enz. bereid ; de confeBie ha- mech; eleBuarium diacatholicon-, diaprunum folutivum; hierapicra galeni; eleBuarium fucci rofarum; diaphes' nicum; eleBuarium hijdragogum fijlvii, enz. Tot de verfterkende eleBuarien behooren de zamenge-
ftelde conferven, tegengiften {antidata) en opiaten ofrust- middelen (opiata); dXsconfeBio alkesmes en de hijacintho, enz.; het eleBuarium japonicmn; diafcordium; mitliri- daat; orviétan; philonium mefue; requies nicolai; theri- aca atidromachi; theriaca diatesferon, en meer andere soorten van theriaak, enz. Wij zullen de bereiding van eenige der nuttigde en
voornaamfte purgeerende en verfterkende eleBuarien hier gaan aanwijzen, tot dienst van die welke ze zelfs willen toeftellen. Zagt purgeerend EleBuarie {EleBuarium lenitivum.') Neemt heemst-wortel en vette vijgen, van elks een half pond; laat dit, klein gefneeden, in twee mingelenof4 pond water kooken, tot op de helft, zijgt dan het af- kookzel met een ligte uitperzing door ; kookt ook af- zonderlijk goede pruimen, zoveel om 'er een vierde pond zuiver vleeschvan te verkrijgen, na dat het over een klein vuur wat gedroogd is ; vervolgens laat in het af kookzel anderhalf pond witte suz'A-c-rfmelten,enkookt'top een zagt vuur, tot dat het de dikte van honing of'dikkeJ'ij'roop heeft, dezelve behoorlijk affchuimende ; als dan neemt het van het vuur en mengt 'er een vierde pond van het vleesch der pruimen, als mede een vierde pond bereid merg van casfiemet eenfpatel onder; ten» laatsten voegt'er nog bij fenès-bladen, een vierde pond; zaad y an vlooien, an- derhalf once; anijs-zaad, een drachma, en tartarus folu- bilis een half once; alle fijn gepoedert, roert het wel door malkander en bewaart het: Dit purgeert heel zagt- es, allerlei kwaade vogten, en is van veel gebruik in de |
|||||||||||||||
Genees-
|
||||||||||||||||
ELjE.
|
ELE.
|
||||||||||
fci'5
|
|||||||||||
Geneeskunde ; de doßs of gifte daar van is, als men het
alleen geeft, van een half once tot anderhalf once; maar het word ook wel met andere fterkepurgeer-middelen ge- mengt, welkers werking het maatigt, als dan is de doßs van een half lood tot anderhalf lood. Het gezegend laxeer-eleüuarie (benediiïum
laxativum.') Neemt diagridium , hermodaBijlenen roofen, van elks
vijf drachmen ; zaad van amomtim, van peterfelie, van eppe, van afpergies, van carveij , van-venkel,. van paarl- kruid, van muifedoorn, kleine cardamome, kruid-na- gels, foelie, faffraan, galange , lange peper, gember, indiaanjche fpijke-mrde, van elks een drachma; witte thomas zuiker, tien drachmen ; alles tot een iijn poeder gemaakt zijnde, mengt het met gefchuimde beste honing, zo veel genoeg is, tot een eleüuarie. Dit purgeert zagtjes de flijm- en galagtige vogten uit
de maag en 't geheele ligbaaih; vcrflerkt de maag en in- gewanden ; de gifte is tot twee drachmen. Algemeen luikzuiverend EleOluarie (Eleäuarium
dia catholicon.') ' Neemt verfche wortels van eicken-vaaren en verfche ha- zel-wortel, van ieder twee oneen; dilzaad en witte wijn- ßeen, van ieder een half once; klein gemaakt zijnde, kookt het in anderhalf mingelen of dertig oneen regen- water tot op zestien oneen ; dan met zagte uitperzing doorgezijgt zijnde , doet bij het doorzijgzel twintig oneen vitte zuiker en kookt het behoorlijk tot een bekwaame dikke fijroop ; laat hier in fmelten merg van pijp-casfie en van tama-rinde, beide verscb doorgezift, van elks andeihalf once; dit gefmolten zijnde, mengt'er bij beste rjiabarber, jalappe, turbith-wortel en diagridium, van elks zes drachmen; gezuiverde fenés-bladen, gepeld zaad van basterd-fajfraan (carthamus), van elks een once ; anijs- en carweij-zaad, van elk een half once; alles fijn gepoedert, en maakt'er dus een eleftuarie van. Dit is een heel goed purgeer-middel ; het zelve pur-
geert allerlei) kwaade vogten des lighaams ; de doßs is tot anderhalf lood. Andere manier van bereiding.
■ Neemt eicken-vaaren, een vierde pond; fnijd ze klein en kookt ze in twee maaten water tot op omtrerit de helft, dan doorgezijgt zijnde, doet bij 't doorzijgzel, doorgezijgt merg van pijp-casfie en van tamarinde, van elks twee on- een , en kookt het tot de dikte van honing ; mengt 'er dan bij de volgende fijn gepoeijerde ingrediënten, witte zuiker, twee pond; eiken vaaren-wortel, beste rhabarber, viole-bloemen enanijs-zaad , van elks een once; fenés-bla- den, twee oneen; zoethout, een drachma; en laat'teen ekSuarie worden. 'Zaamengefield galzuivev/nd Ele&uarie vanpruimèn*,
(Diaprunum folutivum of Eleäuarium Cholagogum.) Neemt beste rhabarber , tien drachmen; fcherpe caneel, een half once; diagridium en wijnfteen-crij stallen, van elks twee oneen; anijs-zaad, een hàlf once; allestoteen fijn poeder gemaakt zijnde, fhooit het in zestien oneen geclarificeerde witte zuiker, doet 'er dan nog bij, tien oneen zuiver merg van gekookte klooster-pruimen of van andere zoete vleefchige pruimen, en maakt het tot een ele&uarie. Dit purgeert voornamelijk de zuure galagtige onzuiver- |
heden; opent de verfloptheden, en is dienstig inlever«
en milt-ziektens, enz. ; de dofis is tot een lood. Water afzettend EleBuarie (Eleäuarium
hijdragogum.) Neemt jenever-befiën, kookt dezelve, gekneust zijnde,"
in een genoegzaame hoeveelheid peterfelie- of regen- water , perst ze dan door een doek en kookt het doorge- perste tot de dikte van een pap of fijroop; doet dan van deeze pap vier oneen in tien oneen geclaiüiccerde witte zuiker, met vier oneen merg van tamarinde en de volgen- de fijn gepoederde dingen ; jalappe-wortel, anderhalf on- ce; beste fcammonie, een once; caneel, venkel-en anijs- zaad, van elks twee drachmen ; mengt het en maakt 't tot een eleÜuarie. Dit electuarie purgeert voornaamelijk de overtollige wa-
terige en flijmige vogten, en drijft ook de winden uit, enz. ,• de gifte ia tot een lood. Het Goddelijk Electuarie (Electuarium Divinum.')
Neemt witte zuiker, vier oneen; fmelt die in een wei- nig roofen- en caneel-w-ater ,* wijders fijn gepoederde ca- neel , een drachma ; beste rhabarber , twee drachmen ; extract van rhabarber en zap van bleeke roofen, van elks een drachma, en een weinig conferf van roofen; mengt't tot een electuarie, of dat beter is, maakt 'er koekjes van en droogt ze. Dit electuarie maakt de buik zagtjes los, en voert zo
wel de flijm- als galagtige en verbrande ftofFen uit 't lig- haam ; men prijst het zeer tegens de graveel- en fteen- finerten, podagra, zinkingen, allerleije koortzen, gezwol- lenebeenen, duizelingen andere hooftgebreken ; men neemt 'er een drachma van, 2 â 3 uuren voor de maal- tijd, twee, drie of viermaal in de maand, naar dat men het noodig vind. Verfierkend Electuarie (Electuarium confortans).
Neemt caneel, anderhalf once ; cardamome, één on-
ce; gember, een halve once, maakt elk tot een zeer fijn poeder, en mengt het met twee pond beste zuivere honing tot een electuarie. Dit electuarie verfterkt de maag zeer, en is dienftigals
men van de tusfehenpoozige koortzen en andere ziekten» herfielt is ; men neemt 'ér's morgens vroeg,'s middags en 's avonds een uur voor den eeten een brok als een ka- flanje groot, of een lepel vol van. Als men bij twee oneen van dit electuarie een halvS
once fijn gepoederde kina-kine mengt , en dagelijks tot een half once in vier maaien daarvan gebruikt, geneest het veele afgaande koortzen. Twee oneen van dit electuarie met een half oncfl
flaal-vijlzel gemengt, en in dezelfde veelheid als voo- ren gebruikt, is een groot middel in de bleek-, water- en hardnekkige geelzugt. Een once van dit electuarie met één drachma gepoei-,
jerde aloë gemengt, en van één tot twee drachmen twe3 à drie. maaien op een dag ingenoomen, is een heel goesl maag-, darmzuiverend en verfierkend middel. Twee drachmen daar van met 10 à 15 druppels hu' \
elantan liquidum, en tien greinen zout van hertshoorn , of camfer gemengt, en 's avonds ingegceven , is een goed rust- en zweet-verwekkend middel, en misfehien beter als de berugte theriaak. - ~ , Ferfierksé,
|
||||||||||
ELE.
Verllerhnd electuarie van Rolfinck {Electuarium
corroborans Rolfinckii). Neemt conferf van melisfe, en van bernagie-bloemen , van élks één once; geconfijte Indiaanjche nooten, zes drachme"» geprepareerde roode coraalen en kermes-con- fectie, van elles twee drachmen,- maakt 'er metßjroop van anjelier-bloemen , zo veel genoeg is, een electuarie I van.
Daar van dikwils als een kaftanje groot te neemen ;
I dit electuarie verfterkt kragtig, en dient in flaauwtens of zwijmingen, en andere groote zwakbeden. Maag-verflerkend Electuarie {Electuarium
flomachicwin). Neemt geconfijte calmus -wortel, anderhalf once ; con-
ferf van melisfe en van kruifemunte, van ieder één on- ce ; van roode roofen, twee oneen ; fijn gepoederde kruid- nagels , twee drachmen ; caneel en witte gengber, van elks een halve "once;, witte zuiker, drie oneen; fmelt de zuiker in een weinig roofewater , en mengt 'er de conferven en poeders wel onder. Dit electuarie is zeer dienstig voor een zwakke en on-
geftelde maag, en de gebreken die daar uit yoortkomen, als hoofdpijn, duifeling, enz., bevordert de kooking; men neemt 'er 's morgens vroeg, 's middags'en 's avonds een uur voor de maaltijd zo veel van als een muscaate- Eoot groot. Electuarie tegen defcorbuit {Electuarium
antifcorbuticum). Neemt conferf van lepel bladen, van chamadrijs , van
bleeke roofen, en van 't binnenfte van citroenen, van elks zes drachmen ; klein gefneedene geconfijte citroen- /chilien en geconfijte gengber, van elks een halve once; geest van lepel-bladen, twee drachmen; gerectificeerde geest van ijzer-vitriool, en enkelde mixtuur, vanelkseen half dvachma; fijroop van het zuur vancitroenen, zoveel genoegJs ; mengt het tot een electuarie. Dit is zeer goed regens de fcheurbuit, en daar uit
voortkoomende gebreken ; men gebruikt het als 't voor- gaande. Electuarie van fatijxion {Electuarium dia-
fatijrion.~) Neemt veifche fatijrions-wortel, kruisdistel-wortel , wlae pastinaak-wortel, Indiaanfche nooten, gepelde pin- gels en pistacien, van elks een halve once; anijszaad, nkette-zud, netel-zaad, fmxinelle-zaad, kruid-nagels , Kaneel en witte gengber, van elks vijf drachmen ; de ftaart ^ enden van de zee-hagedis {fcincus marinus) , twee fcL . j13'^ draebma ; mus eus, zeven greinen ; beste ge- ee'-ooi ninS' drie pond,- de wortelen moeten week genoe \ Cn t0t een pap Çéftmhpt, maar het overige fijn den •' Cn dan met de h°ning wel vermengt wor- filR selktCtmrie word voor de verzwakte mannen dien-
li pn-ï.°m hunne mannelijke kragten te verfterken.
artükel n,Ä DIAPH2ENICUM ,• zie op het reiding .AD.EL-BOOM; aldaar moet NB. in de be- gels; w" p,aats van penidie-zuiker ftaan gefchilde pin- ELFPtttaVS Word Repreezen tegens darm-weè'n.
CORDIümARIUM DIASCORDIUM , zie DIAS- -PlCRACTüAaiUM HIER^ PICR.E, zie HIERA
H Deel. |
|||||||||
ELE.
|
|||||||||
Ö17
|
|||||||||
ELEMENTEN; Eerst? Beginselen', Hooft - Beginse-
len; in 't latijn Elementa ; Principia: hier door worden verftaan de enkelvoudige, zuivere, in 't eerste begin ge- fchapene allerkleinfte zelfsftandïgbeeden, waar uit de na* tuurlijke lighaamcn zaamen geftelt zijn enjjeftaan, en waar in ze weer door de natuur of konst "kunnen ont- bonden worden ; hoewel het niet zeer waarfchijnelijk is, dat de konst vermoogend zij, in deezen te volbrengen het geene dat de natuur doen kan,- en derhalven onder- fcheiden ook de hedendaagfche verftandigfte natuurkun- digen de elementen in twee zöorten, als in phijßcaalfche of natuurlijke en chijmifche of fcheikimdige 'elementen : Door de eerste verftaan ze de bovengemelde oorfpronke- lijke kleinfte deelen der ïïgbaamen, waar uit ze natuur- lijk beftaan; maar door de tweede, zodanige kleine dee- len , waar in een lighaam, bij voosbeeld een metaal, door de konst der chijmie wel kan ontbonden en gedeelt wor- den, dog diegeenzins de allerkleinfte deelen, maar wer- kelijk nog uit de eerste of natuurlijke deelen zaamenge- fteld zijn: Wat de natuurlijke deelen nu eigentlijk voor deelen zijn, hier over zijn het de natuurkundigen geheel niet eens, en geen wonder, dewijl ze door de konst niet kunnen ontdekt en te voorfchijn gebragt worden. De Ouden, aanklevers van Democritps en Eprcu-
rus, en de laatere van Gassendus, wilden beweeren, dat alle lighaamen uit ondeelbaare, onbegrijpelijke fijne en in de groote, gedaante, zwaarte en andere eigenfehap- pen van elkander onderfcheidene deelen, die ze atomt noemen, zaamengefteld waaren. Zommige der Ouden hebben maar een element of eer-
fie beginzel geftelt, waar uit ze geloofden dat alle ver- fchillige lighaamen voortkwamen, > naar de verfchillige aart en wijze der zaamenftelling {modificatio), en dat al- dus bij voorbeeld een klomp goud en een klomp lood, of een brok fieen en een ftuk hout, enz. uit dezelfde oorfpron- kelijke zaamenftellende deelen beftond. Homerus en Thales, ftelden het eerste beginzel't water te z\]n, welk gevoelen in laatertijden vakHelmont en Junken op- gevolgt hebben. Anaximenes ftelde de lucht ; Hera- clitus 't vuur en Pherecides de aarde, tot eerste be- ginzelen. Daar zijn 'er ook geweest, die een algemecne werelds-
geest {fpiritus mundi) benevens de aard-ftofFe voor de twee eerste beginzelen hebben gehouden ; welke geest, overal doordringbaar zijnde, alle natuurlijke din- gen haare verfchilligegedaante en hoedanigheden door zou- den ontvangen, naar dat dezelve zig verfchillig in de aardftoffe verfpreid of in dezelve verfchillige aandoenin- gen en modificatien te weege brengt; en dit dwaalende gevoelen heeft aanleiding tot nog meer andere grooter dwaal ingen gegeeven. Aristoteles ftelde vier eerste beginzelen, namentlijk
het water, de aarde, lucht en't vuur: Naderhand heeft men in de Aristotelifche fchoolen geleert, dat de lighaa- men beftaan uit drie elementen of eerfte beginzelen; twee ten opzigte van het beftaan {conflitutio) en een ten aan- zien der verandering {mutatio), naamelijk defloffe, ge- daante en wegneemingfmateria, forma & privatio) ; maar dit wil weinig anders zeggen in de grondige befchouwing der natuurlijke dingen, dan't wezen tlijke beftaan of niet beftaan der natuurlijke lighaamen, vermits deeze zonder ftoffe en gedaante niet kunnen in weezen zijn, en zo dit weezen weggenoomen is, zo kan 'er zekerlijk ook geen ftoffe nog gedaante meer zijn ; 't welke in de hedendaag- fche, op de mathefis fteunende, pliijßca uitgedrukt word G door |
|||||||||
.6:8. ELE.
-door de woorden pofitiéfen privatief of negatief, pofiti-
ve en privative of negative ftaat. v Cartesius , de reformateur van de oude Aristoteli- sche philofophie, ftelde ook drie eerste beginzelen, als de
eerste, tweede en derde ßoffe (materia prima, fecunda £? tertio); dog welke immers zo duister en onver- slaanbaar zijn als de voorige. Onder de chijmisten hebben zommigen ook drie eerste
leginzelengeftelt, dog wederom van de voorige onderfchei- den, naamelijk 't zout, zwavel en quikzilver (fal, ful- phur&mercurius) ; dog door de quik verftaande meeste, niet het gemeene quikfilver, maar een zeekeren vluggen overal doordringenden geest. Daar na heeft Willisius in Engeland, bij deeze drie beginzelen nog twee ge- voegt, naamentlijk 't water en de aarde, van welke vijf beginzelen de drie eerste, werkende (activa) en de twee •laatste lijdende (pasfiva) genoemt worden: Nog ande- re hebben zeven elementen ofkooft-beginzelen gefielt, als het vuur, lucht, water, aarde, zout, zwavel en mercu- rius. ■■ _, ■ Vervolgens heeft de vermaarde chijmist B e c h e r ,
door een diepe ncerilige nafpeuring en proefneemingen , gedacht gevonden te hebben, dat water en aarde de Hof- fen zijn , die met regt voor de natuurlijke beginzelen van allen zaamengeftelde natuurlijke lighaamen kunnen aan- gezien en gehouden worden ; maar hij onderfcheid de aarde in driederleij zoorten ; als i. in een glas-foor- tige (terra vitrescibilis) ; 2. een brandbaare (terra inflam- mabilis vel fulphurea), en 3. een mercurialifhe of meta- lifche aarde (terra mercurialis vel metallica) ; waar van de eerste, volgens zijn meening, de moeder oïbafisvan de overige is ; in diervoegen, dat de overige zonder de eer- fte geen mengzel (mixtum) kunnen uitmaaken. Wanneer nu, volgens Becher, de eerste of glasfoor-
tige aarde mét het water op 't nauwfte vereenigt word, zo ontftaat hier uit een zuur of zuur beginzel (acidum), en wel een zodanig zuur, gelijk in de vitriool, zwavel en aluin gevonden word; 't welke Becher 't eerstgeboore- ne zuur (acidum primordiale vel primigenium) noemt; naa- melijk, terwijl het nog op zig zelfs in zijne zuiverheid beftaat, alvoorcns het in de vitriool, zwavel, of aluin vermengt is. Roomt nu dit eerstgeboorene zuur bij iets brandbaars, gelijk in het mengzel van de zwavel, of bij iets ijzer- of koper-agtigs, gelijk in het mengzel van de vitriool, of bij iets krijtagtigs, gelijk in 't mengzel van de aluin gefchied , zo noemt men het daar na gemeenlijk het vitriolifche of zwavelagtige zuur (acidum vitriolicum vel fulphureim), in welke drie compofitien het eener- leij is. Maar word het eerstgeboorene zuur met de tweede of
brandbaare aarde op het allernaauwfte vereenigt, gelijk in de ontftaaning des falpeters gefchied , zo word deeze falinifche menging als dan het falpeteragtige zuur ( aci- dum nitrofitm) genoemt ; koomt het eindelijk in plaats van de tweede tot de derde of mercurialifche aarde, zo word het't falinifche zuur oft zuur des gemeenen zouts (acidum falinum vel falis communis) genoemt ; voorts fielt Becher, dat deeze drie hoofd-zuur en, naamentlijk 't vitriolifthe, falpeteragtige en falinifche, die van elkan- der gefpecificeert en geheel onderfcheiden zijn, de wor- tel of grond uitmaaken van alle de overige zouten en fa-, linifche mengzelen; en dat, gelijk deeze zouten in de vegetabilifche en animalifche lighaamen'overgenomen wor- den, dezelve ook weer uit 't eene lighaam in het andere te rug gaan en aldus geftadig circuieeren, of een geduu- |
||||||
ELE.
rige omloop volbrengen, egter allerlei ontelbaare ver-
anderingen' ondergaan en nieuwe bijmengingen ontvangen ; waar bij de drie zogenaamde werktuiglijke elementen, de lucht, water en de zonne of warmte onophoudelijk mede- werken. Dus ontvangen de vegetabiliën uit het anima- lifche rijk, de animalien ten deele uit 't vegetabilifche rijk, en ten'deele uit het mede-animalifche en't mineralifche rijk hun voedzel. Gelijic nu de falinifche beginzelen in het mineralifche
rijk op de bovengemelde wijze ontdaan, zo koomen ook alleen uit de drie hoofd-aardens wederom allerlei ande- re nieuwe mengzels, door haare verfchillige vermenging en naar dat ze zuiverder of onzuiverder zijn, voort; als metaalen-, ertzen, fieenen, berg.harsten, enz. ; waar over men, begeerig zijnde meer te weeten , inzien kan de phijfica fubterrinea van Becher, of de fchriften van de vermaarde Hof-raad Stahl, die de gedagtenvan Becher over de eerste beginzelen nader opgebeïdert en door een menigte van ondervindingen en proeven klaar- der in den dag gefielt heeft : Gelijk dan ook deeze eerste beginzelen der gemengde lighaamen van Becher en Stahl, hedendaags door de meeste Natuurkundigen aan- genoomen worden. Men ziet dus uit de in 't kort bijgebragte verfchillige
meningen , aangaande de phijficaalfche elementen of eerste beginzelen der zaamengeftelde of gemengde natuurlijke lighaamen, dat men daar in nog in 't onzeekere is, of'er naamelijk maar een algemeen beginzel in de natuur is, dan of 'er meer zijn en welke dezelve zijn : Dog om dit volkoomen te ontdekken, zulks fchijnt niet doenlijk en zal moogelijk voor altoos een verborgene zaake blij- ven , dewijl de natuur in haare geheimen ondoorgrondelijk is, fchoon men door neerftige nafpeuringen en proef- neemingen de zaake wel wat nader koomen kan ; en als men overdenkt de deelbaarheid der ftoffe in het oneindi- ge, gelijk die van veele vermaarde Philofophen geftelt word, en door verfcheide proeven en wiskonstige bewij > zen niet onwaarfchijnelijk is, hoe zal de menscb een be- grip kunnen maaken van de eerste oorfpronkelijke kleine ftof-deelen of elementen, waar uit de lighaamen beftaaii en waar in ze door de natuur, maar niet door de konst, weer ontbonden kunnen worden ? want de boven maa- ten kleinheid en verbaazende grootheid der natuudijke dingen, zijn voor 's menfehen verftand onbe^atbaar, en de mensch verliest zig daar zelven. De chijmisten zul- len zig kunnen te vreeden ftellen, wanneer ze maar de mengzels kunnen leeren kennen, en haare beftaan-dee- len, die egter altoos nog mengzels blijven, behooriijk af te fcheiden. Ondertusfchen zijn 'er hedendaags nog veele natuur-
kundige, die zig, zonder verder diepgaand onderzoek, aan de vier oude beginzelen, 't water, aarde, lucht en vuur bepaalen, dewijl men bevind, dat de zaamenge- ftelde lighaamen weezentlijk uit die beginzelen beftaan: Maar de chijmisten houden zig aan hun zout, zwavel ,of olie en geest of mercurius, enz., of aan de■ Beçherjche eerste beginzelen. Om de vier Elementen der ouden in een Glas
te vertoonen. Neemt petrolie, Iaat die eenige maanden in de zon ftaaii distilleeren en verft ze vuur-koleun'g met alcanet-wortel 01 Jaffraan, door dezelve daar op te laaten trekken," verft ook gerectificeerde brandewijn blauw met lakmoes; dan doet in een phiool-glas of andere lange ronde witte vies,
|
||||||
ELE.
. eerst erofgeit°°te" granaatfleen, dat de aarde ver-
toon 't • hier °P giet gejmolten wijnfleen-olie, die met iZ Lmeert/paansclt-groen water-groen geverft en met wat water verdunt is, welke het water vertoont ; dan giet ]>r op de blauw geverfde brandewijn, die de lugt uit- beeld en eindelijk giet op deeze de geel geverfdepetro- He «'eilte 't vuur vertoont : Men moet van elk zoort I zo Veel in de vies doen, dat ze alle even hoog ftaan en fde vies omtrent vol word: Als men dan de vies fterk lomfchud, zo dat alles door malkander raakt, en de vies fweer neerzet, zo zal elk van deeze ftoffen, door zijn eigen- aartige zwaarte fpoedig weer op zijn natuurlijke plaats keeren, gelijk ze voorheen waaien. Anders. Doet in een vies als vooren, grofgepoeijerde zwarteof roodefteen of (lukken van aarden potten ; giet hier op met water gefmólten y/ijn-fieen - zout ofpot-asch , die, om het klaar te hebben , doorgelekt en met gedistilleert fpaans- groen, water-groen geverft is ; dan giet hier op met lak- moes hemels-blaauw geverfde gerectificeerde wijn-geest, en op deeze met Jaffraan of alkanet-wortel roodagtig ge- verfde terpentijn-olie, zo zal het zig op dezelfde wijze vertoonen als vooren. ELEMI GUMMI; Gom-Elemi; Ethiopifche olijf -
looms-hars; is een geelagtig- witte, iets naar't groen f-trekkende, vette en doorfchijnende gom, of liever hars : waar van de beste droog en een weinig weekagtig van binnen moeten zijn ; als dezelve in de brand geftooken word , geeft ze een heel aangenaamen reuk van zig. Dee- ze gom word in groote (lukken, van 3 â 4 ponden zwaar en in de bladen van't Indiaanfche riet gerolt, uit Ethio- pien gebragt : Het is een gom die aldaar uit een zeekere boom door infnijding vloeit; maar die tot nog toe bij ons onbekend is : Zommige zeggen, dat het een zcort van olijf boom van een middelmaatige hoogte is, wiens bladen final en lang zijn en een witagtig - groene of zilver- verwige koleur hebben ; dat de bloemen klein en rood zijn, en de vrtigten naar olijven gelijken ; dog dit is on- zeker. Daar word ook een g-om onder denaam van gom-elemi
uit de West-Indien gebragt, vloeijende uit een boom die van de Braßlianen, icicariba genoemtword, wiens bla- den naar die van de peereboom gelijken, brengende geel- : agtige bloemen voort, en vrugten van groote en gedaan- te als een olijf; groeijende dezelve in verfcheidene ge- lwesten van America, als in Brafil, Nieuw Spanjen en ;op de Americaanjche Eilanden. 1 .Peeze- gom is geelagtig en doorfchijnend, veel naar
|piin-hars gelijkende; voorts gemeenlijk zagt, vet, en Hj- "troeng, mag,. word door den tijd droog en wrijfbaar; Ire-?5^0"'elmi is velre weg z0 Soed niet a's de v00n'ge°P-
|iebte, dog die ook veeltijds, zo men zegt, vervalscht word. |
|||||||||||
ELE. ELF.
|
|||||||||||
6ip
|
|||||||||||
heel aangenaam ruikende esfentieele olie, die in bovenge-
melde omftandigheeden nuttig zijn. ELEOMELI; is eene olie zoet van,fmaak en dikker
als honing; volgens getuigenis vanDioscoRiDES, vloeit die uit de ftam van een boom op Palmijra in Sijriengwei- jende ; deeze olie met water ingenoomen , drijft de rau- we en gallige vogten door den iloelgang na buiten. ELEOSELINUM, zie EPPE.
ELEPHANT, zie OLIPHANT.
ELEPHANTIASIS ; Lepra Arabum ; is een zoort
van Melaatsheid ; zie aldaar. ELEPHANTOPUS ,• Oliphants-voet ; daar zijn drie
zoorten van dit buitenlandsch gewas; als 1. De Elephantopus, of Oliphants-voet, met donder-
kruids-bladen ; Elephantopus conijcee folio ; (Elephanto- pus f olii s oblongis fcabris, LiNN.Spec. Plant.) 2. De Oliphants-voet, met langagtige bladen; Ele-
phantopus folio finuato. 3. Èe'-Qliphants-voet met alandswortel-bladen, enpur-
pere bloemen ; Elephantopus helcnii folio, flore purpura- fcente ; Scabiofa indica Bontii. Plaats. De eerde zoort van deeze planten groeit in
Zuid-Carolina, en in Oost-Indien; en de beide overige op Jamaica, en in de Spaanfche West-Indièn. Kweeking. Ze worden zömtijds van de liefhebbers
der vreemde planten in Europa gekweekt, en inzonder- heid de derde zoort; het welke gefchied door het zaad, dat men in het voorjaar in een warme broei-bak zaait, en 'de jonge planten daar na in potten met goede ligte aarde gevult, plant, die men in een run-bak moet zet- ten, om de planten te koesteren, zo zullen ze in de' na-zomer bloeijen , én vervolgens rijp zaad geeven ; daar na moet men de beide eerde zoorten in de ftook- kas brengen, 'om ze daar in te overwinteren; maar de derde zoort die in het najaar tot aan de wortel toe ver. fterft, en in het volgende voorjaar weder uit de wortel fpruit, is harder en kan gemakkelijk in het oranje-huis overblijven, ook 's zomers in de opene lucht gezet wor- den, maar dan bloeit ze niet, (en zii met zeer warm w.eer. ELEPHANTS-LUIS;- dus word de Anacardium ge-
noemt. Zie aldaar. ' ELEPHAS, zie OLIPHANT.
ELEPHAS HERBA, zie RATELEN.
ELEVATIO ; Opheffing ; in de Chijmie betekent dit
woord eene bewerking , waar door het fijne van het grove, het geestige van het Iighaamlijke, het ligte van 't zwaare, en het vloeibaarè van 't vaste word afgefchei- den ; gefchied dit ontrent drooge ftoffen , zo word 't gër woonlijk fublimatie genoemt; maar zo het in vogtigeftof- fen verrigt word, dan noemt 'men het distillatie. ELEVATORIUM; een Heftuig; Opheffer; bete-
kent in het algemeen een werktuig daar men iets met in de hoogte opheft; dog in de Heelkunde is het een Chi- rurgkaal inflrument, waar mede de nedergedrukte hers- fen-pan opgeligt word. ELF-RANK, zie ALFS-RANK.
ELFT; in 't latijn Alofa; door de Spanjaards Sacco-
los, en Engelfchen Shad genoemt; {Clupea lateribus ni- gra maculatis, roßro bifida, Linn. Sijfl. Nat.) is een zee-visch , onder het geflagt der haringen behobrqmde, die even eens als de zalm , fleur en meer anderen, in zommige jaartijden de rivieren koomt opzwemmen, om zijn kuit te fchieten en jongen voort te brengen; dezelve is grooter, breeder en dunner, en op de zij- den platter dan de haring, zijnde zömtijds eenellelang, G 2 vier |
|||||||||||
.V:, ,.-;..« --«..... Deeze gom is verwarmend, oplosfend,
»ppm j ' riJPmaakend, zenuw-verfterkend, en eenuit-
Wrf w'ondbalsfem' inzonderheid in de wonden des
Weil6" zenuwen ; men gebruikt hem onder de
Een ti]lmAlceus en onder andere balsfems en pleisters :
het on ^in daar van gemaakt ftilt detand-pijn, als men
is ook A-l-V van die ziJde ie&- daar de pijn is ; 't zelve
■Als men h g tegen de heev>ge pijn in de fchouderen.
ke uitwendig" ?ijn ontbind> geeft het een treffelij-
ïfioed n/imlnÜ ,ond-esfents. Hij is ook inwendig een
Iftillend n ePn -"d middel («/»«»"»«O, als mede pijn-
twater dlstilleerPnerJler"doo{jer ontbonden : Dezelve met
tuieerende, verkrijgt men een goed water en een
|
|||||||||||
ELG. ELI.
|
|||||||||||||
ELF.
|
|||||||||||||
$20
|
|||||||||||||
vier duimen .bveed, en vier'ponden zwaar; de kiel van
den buik is fcherp of dun en zaagswijze getand; defchub- ben zijn fchildvormig , en op de zijden heeft deeze visch zwarte vlakken, welker getal zeer verfehillende is ; de koleur van de rug is wit en geelagtig, en de buik en zij- den zilververwig. ■ In de maanden Maart en April zwemt de elft de ri-
vieren op , en voor dat zij hom en kuit gcfchooten heb- ben, is het een fiimkelijke en aangenaame fpijs ; dog wanneer zij dit in het Jaatfte van JVlaij gedaan hebben , worden zij mager en zwemmen bij groote fchoolen langs de oppervlakte van het water, zo dat hunne rug-vinnen boven uitfteeken , maakende in dien tijd ook een geluid en geknor , als of het een drift varkens waaren ; in de maand Julij zakken ze de rivieren weder af, en gaan zeewaards in. Artedius zegt, dat de elft'm het begin van Junij, of het laatfte van Maij paart, terwijl dezel- ve de rivier fchoolswijze opzweuitj dog Gronovius Zoöph. Fafc. I. pag. 3. beweert het tegendeel; zeggen- de dat deeze visch in het voorjaar langs onze ftranden ftrijkt, en iu de Kroos-zee voortteelt (Parit in mari fit- cojo). Even zo als in andere rivieren van Europa,, koomtde
elft ook zommige van onze Nederlandfche vlietende wa- teren opzwemmen, en wel het menigvuldigfte in de zul- ken, daar zig veel zalm en fleur onthoud. In de Be- fchrijving van Dordrecht door Beverwijk Cap. VIII. pag. 123. vind men aangetekent, dat 'erin zijn tijd om- ftreeks die ftad zulk een groote menigte van elft, zalm en fleur wierde gevangen , dat de Dienstbooden zich verhuurende, een bedingst maakten, niet meer als twee maaien weeks verplicht te zijn, roode visch te eeten. De Heer Hasselquist zegt in zijne reizen, dat hij de
elft in de Middelandfche zee bij Smit na, als mede aan de oevers van Egijpten ontrent Rofette vond; en dat deeze visch in December en Januarij de Nijl tot aan Kairo opzwemt, wordende aldaar door de Arabieren Sagboga, en door de Franfchen Sardaine genoemt. Albertus en Rondeletos berichten bij eigen on-
dervinding beproeft te hebben , dat deeze visfchen door het geluid van fpeeltuigen kunnen gelokt worden; en het is om deeze redenen, dat 'er door de visfchers een fchelletje aan het touw van 't net word gedaan ; op de meeste plaatzen word den elft tegens de ftroom aan ge- vischt. In d'e maanden van Maart en April, wanneer de elft
vet is en vol kuit, is het een lekker eeten, mits versch gevangen zijnde, dewijl hij anders niet alleen fcherp van fmaak word, maar ook het tandvleesch der geenen aan- doet, die hem eeten : Eveneens als As zalm, word de- zelve gekookt, geftooft en gebraaden toebereid; ook word 'er wel warmoes met. veelerlei zoort van jonge groentens, als kervel, zuuring , bete, petercelie, por- celein , enz. van gekookt; in Holland en elders worden ze ook gerookt, en gelijk de gerookte zalm geveilt, zijn- de ook weinig minder van fmaak; dog de menigvuldig- heid van graaten, maakt het. nuttigen van deeze visch wat lastig; nog dient aangemerkt, dat dezelve versch wordende gegeeten, de ruimte van zout begeert, om wel te fmaaken; zijnde ook ligt te verteeren, indien hij met maatigheid genuttigt word. Het fteenagtig beentje in het hoofd van den elft ge-
tuigt L'Emerij, dat uit oorzaake van deszelfs alcali- . fche of loogagtige hoedanigheid, openende, zuur-ver- teerende,. en goed voor den fteen en het graveel is; als |
|||||||||||||
mede dat de maag van deezen visch, gedroogt en tot
een poeijer ingenoomen, de maag verfterkt. ELGEIl; in 'tfransch Fouine ; is een.visch-tuig, waar
van men de befchrijving kan vinden op het artijkel AAL, pag. 2. en de af beelding zien op Plaat I. ELICHRIJSUM ; Gnaphalium; Rhijn - bloem ; daar
zijn veele zoorten van dit gewas , waar van de volgen- de, die men dikwils in de tuinen plant, de voornaam- fte zijn : 1. De gemeene Elichrijfum of Rhijn-bhem, met ge-
fnippelde bladen; Elichrijfumfoliisabrotani; Elichrijfum DoDONffii; (Tanacetum foiiis bipinnatifidis linearibus acu- tis, corijmbis tommtofis, Linn. Spec. Plantar.) 1. De Elichrijfum, Stœchas-kndd of Motten-krüid ge-
noemt met fmalle bladen ,• Elichrijfum f. Stœchas citrina an- gustifolia ; Gnaphilium luteum ; Stœchas citrina Dodonäi; (Gnàphalium foliis linearibus, caule fruticofo ramofo, co- rijmbo compofito, Linn. Spec. Plantar.') 3. De Elichrijfummet heel fmalle bladen ; Elichrijfum
angustisfimo folio. 4. De Elichrijfum of duitschStœchas-kruid met breede
bladen; Elichrijfum f. Stœchas citrina latifolia; (Gnaphalium foliis lanceolatis, hiferioribus obtufis, caule herbaceo firn- plicisfnuo, corijmbo compofito , Linn. Spec. Plant.) Daar zijn nog twee veranderingen van , de eene bloemen met hoog goud- of rood-geele, en de andere met bloed-roode kelken voortbrengende. 5. De Elichrijfum meteen lieflijke roode bloem ; Eli-
chrijfum flore fuaverubente ; (Gnaphalium foliis linearibus tomentofls integerrimis fesfilibus ; corijmbis alternis con- globatis, floribus globofls, Linn. Spec. Plant.) 6. De Oosterfe Elichrijfum met goud-geele bloemen ; Eli-
chrijfum orientale; (Elichrijfumfoliis confertis angusto-lan- ceolatis, caule fruticofo, corijmbo compofito, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerste zoort fchiet uit de wortel veel
dunne ftengen met eenige zijdtakjes, van ongeveer an- derhalf voet hoog, aan welke bladen voortkoomen., die klein en fijn gefnippelt zijn, naar die van de averuit gelijkende en grijsagtig van koleur, op de top der ften- gen en takjes kooinen goud-geele blinkende bloemtjes. krans-wijze bij een, voort; het geheele gewas heeft een fterken reuk. De tweede zoort heeft ronde grijze wolagtige getakte
ftengen, van een voet hoogte, die met fmalle langwer- pige flegte grijs-en wolagtige bladen bezet zijn; op ds top van de ftengen en takken kooinen kleine ronde gee- Ie blinkende bloemtjes in losfe vergaderde trosfen voort, die niet onaangenaam ruiken. De derde zoort heeft heel fmalle grijsagtige bladen,
anders de voorgaande in gedaante en bloemen zeer ge- lijkende. De vierde zoort heeft breeder bladen als de tweede zoort,
die wolagtig zijn ; de bloemen zijn bleek-geel en koo- men ook in trosfen voort. De boven gemelde verande- ringen verfchillen daar van niet of weinig, dan alleen dat de eene goudgeele en de andere bloedroode kelken heeft,'waar door zig de bloem-trosfen van zodanige k°' leur vertoonen. De vijfde zoort, gelijkt ook naarde voorige ; hee't;
fmalle wollige bladen, en ronde bloemen in ronde tros'; fen voortkoomende, die aangenaam helder rood van k<J' Jèiii zijn , en een fchoone vertooninge maaken. '. De zesde zoort heeft fmalle, lange en grijze digt M
malkander ftaande bladen, en brengt groote trosfen van heldef'
|
|||||||||||||
ELI. C2ï
|
|||||||||
ELI.
|
|||||||||
'Ider-ofgoud-geele bloemen voort; zijnde mede eene
der fraâifte van deeze zoon van planten. plaats. De eerste.zoolt groeit in Italien en Spanjen
en is eenjàa'rig. De tweede en derde zoort, die heesferag- tiegrosi/en, worden gevonden in Hoog-duitschlandontrent ÀRhijnea elders, als mede in Frankrijk, Italien en Spanjcn. De vierde zoort groeit in Hoog-duitschland, /■«toni en Frankrijk op zandagtige dorre plaatzen en is eenjaarig. De vijfde zoort, heesteragtig groeijende, word gevonden in Spanjen- De zesde zoort, ook heesteragtig groeijende, komt vport in rffricth ■ _ Kweeking. De eenjaarige deezer zoorten, als de eer-
fle en vierde zoort, worden voortgezet door 't zaad, dat men in het voorjaar in een maat ig warmen broei-bak zaait, en de opgekomene jonge planten, daar na verplant daar men begeert ; maar de eerste zoort wil een goede warme plaats hebben, om rijp zaad voort te brengen. De overige langleevende zoortcn worden vermeerdert door wortelfpruiten, of door lleeking van takjes, die men in de zomer in potten met goede losfe wat zandagtige aarde fteekt en de potten in een maatig warme run-bak zet, om de wortel-fpruiting te bevorderen ; daar na verplant men elke bewortelde jonge plant in een bezondere pot, en zet ze in de tuin op een warme plaats ; maar 's win- ters moeten ze in het oranje-huis of anders binnen huis daar het niet vriest, op een lugtige plaats, overgehou- den worden, dewijl ze onze harde winter-vorst niet kunnen doorftaan. Eigenschappen. Alle deeze bloemen kan men droogen,
behoudende dezelve aldus haare natuurlijke koleuren ver- fcheide jaaren lang, en kunnen dienen tot allerleij vei*- cierzels en winter-bouquets enz. gelijk op de artijkels BLOEM pag. 211. en EEU WIGDUUREND E BLOEM gezegt is. De tweede zoort heeft ook haar gebruik in de Genees-
kunde; men houd de bloemen daar van, voor verwar- mend , infnijdend , openend , zweet-, pis- en ftonden- drijvend en wondheelend, en prijst ze tegen de verftop- pingen der lever, eerst beginnende waterzugt, en ge- ilremt bloed in het lighaam, als mede in rooking tegen de jigt. De vierde zoort word gezegt dezelfde kragt te hebben: Men prijst deeze bloemen ook tegensde mot- ten , als men ze tusfehen 't linnen en de kleederen legt. ELIXATIE; is in de pharmacie eene werking, waar door men eenig geneesmiddel in een .bekwaam vogt op een zagt vuur doet kooken. Dit woord is van het latijnfche elixare, het welk koo-
ien, of in water kooken betekent, gevormt. Het vogt waar van men zig gemeenlijk in de elixatien bedient , is zuiver water, dog ook zomtijds wel melk, karne- melK, en andere diergelijke dingen. Het doelwit dat men zig van de elixatien voorftelt ,
is,om de kragt uit het geneesmiddel'te trekken, en de- ze ve aan het vogt te doen aanneemen, fchoon men het 001c zomtijds in het werk (lelt, om deelen van dieren,
Item - enZ' hunne rauwheki te beneemen of die week * len p^Cn ' a!s mede'om aan de fP'Jzen en geneesmidde-
! hoed™ °naanSenaame fmaak of eenige andere kwaade * erovp !S , te beneemen > en om 'er de aardagtige en
El S" Van te fcheüen, enz.
het mirt-r i; .dlt wovd v0,gens zommige Schrijvers van bereid word r"' Jk trekke' afgeIeid ; dewiJ' de elixir
len uit de taWß , medicamenteufe of geneezende dee- ftammen' van ■» ? ^mplicia) te trekken; andere doen 't
rammen van «»,f, ikhelpe om reden v d |
|||||||||
hulpe, die men zich van dit middel belooft; daar zijn
'er eindelijk ook die het tot 't arabifche woord al-ecfir of ai-ekfir t'huis brengen ,. 't welk chijmie of Jcheijkundc wii leggen; volgens deeze laatste afleiding, zoude het woord elixir een chijmifefte bereiding, of wel een genees- middel dat op een chijmijche wijze is zamengefielt, bete- kenen. Door elixir verftaat men een geestig vogt, het zij bij
extractie of door distillatie met de geneezende deelen van verfcheidene middelen belaaden , en tot het inwendige gebruik gefchikt ; zijnde van een donkere koleur. Men heeft geen blijken dat de Grieken of arabieren
de ff/iVn'rgekent hebben ; men vind nog het woord, nog de zaak zelve in hunne werken gemeld, ten zij bij de Alchimisten welke de naam van elixir, aan dephilofo- phifchefleen gaven, aangemerkt als een algemeen genees- middel; dit doet ons hellen om tegelooven, dat de elixir niet uitgevonden is, dan na dat Arnaud de Villeneu- ve, de wijn-geest heeft doen kennen, of na dat Rai- MOND Lullius dezelve in verfcheidene werkingen op de vegetabilia gebruikt hadde. Daar zijn verfcheiderhande elixirs, die in de Apofhee-
ken bereid worden, waar van de volgende de voornaam- ite of meest gebruikelijkfte zijn. Elixir proprietatis van Paracelfus.
De uitvinder van dit elixir is geweest de vermaarde Theophr. Paracelsus , die het hoog gepreezen heeft, tegens bijna alle ziektens en gebreken des menfehen, ja als een balfem , om het menfchelijke lighaam in een jeugdigen ftaat te onderhouden, den ouderdom lang uit te itellen en zelfs 't leeven over een eeuwe te verlengen. Ondertusfchen heeft het korte leeven van de uitvinder zelfs, zijne groote beloften niet beantwoord; zo dat men op 't zeggen van Paracelsus en zijnen verdeediger Hel- mokt in deezen geen ftaat kan maaken ; hoewel het an- ders wezentlijk een zeer goed geneesmiddel in veelerlei gebreken is. Men weet behalven de ingrediënten niet wel, op wat
wijze Paracelsus dit elixir bereid heeft, maar heeden- daags word het meest op de volgende wijze gemaakt. Neemt aloë en mijrrhe, van elks een once; faffraan
een halve once; deeze ftoffen klein geftooten zijnde, maakt de mijrrhe vogtig met geest van zwavel, mengt dan alles onder elkander, doet 't in een vies, en giet 'erge- rectificeerde wijn-gtest of beste witte brandewijn op, zoveel. dat dezelve drie vingerbreed daar boven ftaat, zet bet dan 8dagen in warm zand of opeen andere warmeplaats, om te digereeren of te trekken, zulks altemets om- febuddende ; als dan giet 'er den geverfden geest zagtjes af en 'er xveer half zo veel nieuwe geest op, als voorheen, en laat 't trekken als vooren ; giet ten laats- ten deeze twee geverfde vogten bij een, en bewaart ze tot 't gebruik. ■ Dit elixir is een zeer goed maag- en boofd-middel,
verfterkt de maag en alle ingewanden, en is dienstig in de fcheuibuit, koude koortzen en pest-tijd; doet ook wel zweeten en verdrijft de wormen,- de dofis is 30 tol 50 druppels met eenig ander vogt. Andere voegen in plaats van zwavel-geest, twee drach- ■ men gefmolten wijnfieen-zont bij de klein geilootene Mof- fen en laaten het zaameni 24 uuren lang meuken; als dan gieten ze den wijn-geest 'er bij en laaten bet trek- ken als boven. Dit elixir noemt men elixir proprietatis cum alcali, of met een alcalisch zout, en 't eerste cum acid» of met zuur. G 3 Alg,
|
|||||||||
ELL
|
|||||||||||||||||||
ELL
|
|||||||||||||||||||
€îâ
|
|||||||||||||||||||
maar de eerste geest, en zo veel dat 't drie vingerbreed.
hoog boven ftaat, laat't dan op een warme plaats trek« ken tot een elixir : Wil men het niet bitter hebben, zo kan men de alsfem 'er uit laaten, zullende even zo goed zijn, en is in de fcheurbuit heel dienstig. Borst-elixir [elixir asthmaticum vel pectorale).
Neemt alands-wortel, een hals once ; florentijnfche
lisch-wortel en ronde holwortel, van elks drie drachmen ;
hij/op en hoef bladen , van elks een halve handvol ; mijt*
rhe, benzoin en zap van zoet-hout, van elk drie drachmen ;
|
|||||||||||||||||||
Als men dit elixir alleen uit de drie hoofd-ingredien-
ten bereid, zonder bijvoeging van de zwavel-geest of 't wijnfteen-zout, dan is het ook een heel goed middel om allerlei uit- en inwendige wonden en gezweeren te zui- veren en te geneezen. Men heeft ook nog eenige andere elixirs proprietatis
uitgedagt; gelijk de volgende zijn. Ander Elixir Proprietatis.
Neemt aloë en beste mijnhe, van ieder een once ; maakt het tot een heel fijn poeder en mengt 'er twee on- |
|||||||||||||||||||
een osfen-gal nauwkeurig onder, doet het dan zagtjes op- faffraan , twee drachmen ; cardemome, caneel, van elks
|
|||||||||||||||||||
een half drachma ; anijs-zaad , een halve once; witte
zuiker, twee oneen; klein gefneeden en geftooten zijn- de , maakt het vogtig met zwavel-geest, giet 'er dan geest van ijfop , of anders maar gereUificeerde wijn-geest bij, zo veel als boven, en laat het warm trekken tot een elixir. Dit elixir is heel dienstig in aamborstigheid en andere
borstziektens ; het verfterkt de ingewanden enz. ; men kan het neemen tot drie drachmen. Maag-elixir (elixir fiomachicutn).
Neemt alands-wortel, calmus-wortel , galange- en zi'
doar-wortel, van elks een halve once; kruifemunt, een handvol; melisfe en falie, van elks een halve handvol; caneel, kruidnagels en cubeben, van elks twee drach- men ; foelie, een drachma, coriander-zaad en anijs zaad, van elks drie drachmen, mastix-korrels,een halve once; alles klein gefneeden en geftooten zijnde, giet 'er geest van kruife-munt of maar beste wijn-geest of brandewijn op en laat het warm trekken, dan gedistilleerd zijnde, doet'er wat exraü van calmuswortel in, en bewaart het tot't gebruik. Dit is een deftig maag-elixir ; het verfterkt de maag,
bevordert de kooking, verdrijft de winden; verteert de lijmen, opent de verftoppingen, enz.; de dofis is tot een halve once.
■ ' .-.' 1 .-I
, Moeder-elixir (elixir uterinum).
Neemt gentiaan- wortel, zedoar- wortel, zeve?iboomen
beste mijnhe, van elks een half once; bevergeil, een once; lavas zaad en faffraan , van elks drie drachmen; foelie, anderhalf drachma; camfér, een drachma; alles tot een grof poeder gemaakt zijnde, doet het in een glas, giet 'er 6 drachmen liquor van wijnfieen en twee pond fterke wijn-geest over , en laat het op een warme plaats trekken. Dit elixir is zeer dienstig tegen de moeder-ziektens,'
verdrijft de opkoomende benauwtheeden, opent de ver- ftoppingen, bevordert ook de baaring, enz.; men geeft het tot een drachma. - |
|||||||||||||||||||
droogen, en wrijft de masfa weer klein; als dan in een
kolf of vies gedaan zijnde, doet 'er bij gebladde wijnfleen. aarde, een once; faffraan, een halve once; en giet 'er •wijn-geest bij, tot de hoogte van vier vingerbreed ; laat liet vervolgens in 't water-bad of op een warme plaats ftaan digereeren of trekken, en als dan filtreeren en bewaart het. Op deeze wijze word dit elixir op zommige plaatzen
bereid , en aldus beter als de voorige manier geagt : Men prijst het zeer in de maag- en hoofd - gebreken ; daar en boven ontbind het, volgens de Heer Boerhave, uitnee- mend de (lijm, die zig in de maag of darmen en 't hoofd vastgezet-heeft, en voert dezelve af; met'honing verdikt, maakt 't de buik week, dood de wormen en verwekt hon- ger ; de dofis is tot 30 druppels. Zoet elixir proprietatis ( elixir proprietatis
dulce, ook elixir polijchrestum vel ro-
manorum genoemt).
Neemt aloë en mijnhe, van elks een once; faffraan
twee drachmen ; deeze dingen gepoedert zijnde, giet 'er
liquor van vaste falpeter op , zo veel genoeg is, laat het
eenige dagen digereeren tot dat het droog word ; als dan
giet 'er op beste brandewijn , zo veel dat hij drie vin-
gerbreed boven de ingrediënten ftaat, en laat het warm
trekken ; vervolgens giet den geverfden geest of 't elixir
af en bewaart het.
Dit elixir word nog kragtiger gehouden als het voori-
ge en is in veelerleij ziekten nuttig , inzonderheid die uit een kwaade maag ontdaan. Elixir proprietatis tegen de fcheurbuit (elixir
proprietatis antifcorbuticwn). Neemt beste aloë en mijnhe, van elks een half once;
faffraan twee drachmen; tot een poeder gemaakt zijnde, giet 'er bij getartarifeerde wijn-geest, agt oneen ; zoete geest van zout, vier oneen ; en geest van lepel-bladen, twee oneen , laat het op een warme plaats trekken en filtreert het daar na. Dit elixir proprietatis is uitneemend dienftig tegens de
fcheurbuit en daar uit ontftaande gebreken ; als mede tegens de venerifche toevallen, graveel-en fteenfmerten, verftopte ftonden , enz., men neemt 'er 30 â 50 drop- pels 's morgens en's avonds van in, met eenig vogt. Ander elixir tegen de fcheurbuit (elixir anti-
fcorbutkuin). Neemt alsfem, water-kérs, beekboom, lepelbladen, dui- vekervel , bertiagie en osfetong ; van elks drie drachmen ; aland-wortel, twee drachmen ; vaaren-mortel , een half once ; oranje-jchillen, 1 drachmen ; tamariske, 6 drachmen ; maakt,alles grofjes klein , giet 'er 'geest van lepel-bladen en van water-kersfe op, van ieder even veel, of alleen |
|||||||||||||||||||
Ander moeder-elixir.
Neemt peonie-wortel 't mannetje ; geele bamfleen, bes-
te mijnhe en bevergeil, van elks een halve once ; ze' doar- en galange-wortel en kandifche diptam , van elks twee drachmen ; Jaurier-befiën en kruidnagels, van elks een drachma ; camfer en faffraan, van elks een half drachma; alles grofjes klein geftooten en gefneeden zijn* de, giet 'er geest van roofemarijn, of van wijn op, zo veel dat hij twee à 'drie vingerbreed hoog daar boven ftaat, en Iaat het op een warme plaats trekken. Dit elixir heeft dezelfde kragt als het voorige.
pest*
|
|||||||||||||||||||
^T
|
|||||||||||||||||||
■ \ ^iiïJ^-i Ü' 'j: -)..U
|
|||||||||||||||||||
ELI.
|
|||||||||||||||||||
ELI.
|
|||||||||||||||||||
.623
|
|||||||||||||||||||
Pest- en maag-elixir.
|
|||||||||||||||||||
na eenige maaien, en verft dan den overgehaalden geest
met een drachma/aifraa/ï. Dit is een treffelijk middel om te zweeten, en de koorts
te verdrijven'; verfterkt ook het harte en de hersfenen, wederftaat het venijn , en is zeer dienftig in pest-en an- dere bcfmettelijke tijden ; men neemt 'er tot 20 drup- pels van mee wijn of iets anders. Koorts-elixir (Elixir febrile D. Krucks).
Neemt angelike-wortel, een once; gentiaan-wortel en
contraijerv-wortel, van elks twee drachmen; zedoar-wor- tel, een drachma; kruidnagels, twee drachmen ; jene- ver-befiè'n, een drachma; vlug zout vtn hertshoorn en camfer, van elks twee drachmen- ; ftoot deeze dingen klein, en laat ze op anderhalf pond flerke koom-brande- wijn, wel geflooten, warm trekken; laat ook 2 oncen kina-kine en 2 drachmen wijnfieen-zout, beide heel fijn geflo- ten , op negen oncen wijnagtige geest van ammoniak- zout drie dagen lang in het bijzonder trekken ;. mengt als dan beide te zaamen, en laat het nog een paar da- gen trekken, dan filtreert en bewaart het voor het ge- bruik. Dit elixir is uitneemend tegens de tusfehenpoozige
koortzen, verdrijft dezelve dikwils , als men'er's mor- gens , middags en avonds, buiten de koorts , 30 tot 40 druppels van inneemt, met eenig vogt; is ook een goed zweetmiddel, tot een drachma ingenoomen. Elixir van vitriool (Elixir vitrioli Mijnfichtï).
Neemt kleine galanga, zes drachmen; calmus-wortel',-
een halve once ; kruifemunte en fnalle falie , van elks twee drachmen; beste caneel, kruidnagels en witte geng' ber, van elks anderhalf once; muscaatenoot en cubeben,. van elks een drachma ; paradijshout en citroenfehil, van elks een halve drachma, en witteTtiiker, twee oneen; brengt alles tot een-poeder, en maakt het vogtig met wijngeest ; giet 'er dan op vlugge vitriool-geest of geest van ijzer-vitriool, zo veel genoeg is, en laat het eenige weeken warm ttekken, filtreert daar na het elixir, en bewaart het ; op het te rug gebleevene kan men wijn- geest gieten, en de kracht 'er wel uitgetrokken, zijn- de, kan men deeze extractie bij de voorige mengen, en het zaamen in 't marienbad veertien dagen laaten cir- culeeren, en dan tot het gebruik bewaaren. Dit elixir word zeer gepreezen als een der beste
maag-elixirs tegen de gebreken der maag, moeijelijke verteering der fpijze , en andere uit een bedorvene maag voortkoomende ziektens; de dofis is tot 25 druppels. Citroen-elixir (Elixir citri).
Neemt verfche citroen-fchilien, een pond; doet ze in
een kolf, en giet 'er zes pond beste brandewijn op, laat het een paar dagen ftaan te trekken, en distilleert het vervolgens in het marienhad ; mengt dan bij het overge- haalde een pond fijroop van 't citroen-zap- en geclarifi- ceerde zuiker, zo veel genoeg is, om het zoet te maa- ken, en verft het met wat faffraan, waar na men het kan filtreeren, om het klaarder te hebben; indien men wil, zo kan men 'er ook een weinig tinSuur van amber en mus eus bij doen., Dit is een aangenaam en heerlijk hart- en maag-ver-
fterkend elixir, het vervrischt het bloed en de leevens- geesten, verdrijft de flaauwtens, winden en baikloop , enz.; men neemt 'er een tot twee lepels vol van met wat wijn, of iets anders gemengt. Men
|
|||||||||||||||||||
Neemt aknds- en zedoar-wortel, van elks twee drach-
men • lange Iiolwortel en angelike-wortel, van elks een drachma; tormentU-wortel, anderhalf once; witte dip'am, een drachma; aloë, vier drachmen; mijrrhe en rhabar- jjer t van elks twee drachmen ; faffraan , anderhalf drachma; lorken-fwam, een drachma; gezegelde aarde, een halve drachma; bevergeil en beste theriaak, van elks anderhalf drachma ; geest van fwavel en van falpeter , van elks twee drachmen; alles großes klein gefneeden en geftooten zijnde, maakt het vogtig met de gemelde geesten, giet 'er dan ruim twee mengelen fterke koorn- Irandewijn bij, en laat het op een warme plaats trek- ken,, dan doorgezijgt zijnde, bewaart het. Dit is een zeer goed maag-elixir, en dient in pest-
tijden tot een prefervatijf; men neemt 'er 30 tot 50 en meer druppels van. Engelsch elixir.
Neemt beste rhabarber, een once ; fenés-bladen die Wel gezuivert zijn,twee oneen; a?iijs-en coriander-zaad, van elks een once; zoethout en alands-wortel, van elks een once; peterfelie en venkel zaad, van elks een half once; pokhout, een once ; faffraan , een half lood, en lange rozijnen, zes oneen; de zaaden geftooten, en 't overige klein gefneeden zijnde, doet men het in,een ma- tras of vies, giet 'er twee mengelen beste brandewijn op, en laat het dus 3 à 4 weeken in de zon, of van verre bij het vuur trekken, filtreert het daar na, en bewaart het tot 't gebruik. Dit elixir is wind-breekende , maag-verfterkende ,
flijm-Iosmaakende, enz. , drijft ook de kwaade ftoffën door den ftoelgang zagtjes het ligbaam uit; de dofis is tot een halve once. |
|||||||||||||||||||
I
|
Levens elixir (Elixir vitce~).
Neemt leste caneel, zes drachmen; muscaate-noot en foelie, van elks een half once; kruidnagels, tweedrach- ten; faffraan, een drachma; 't geele van citroen en oran» je-fihil, van elks twee drachmen,- klein geftooten enge- |
||||||||||||||||||
fneeden zijnde, giet 'er 18 oneen of drie-vierde menge-
I len wijngeest op, en laat het op een warme plaats trek- Iken.
Dit is een aangenaam elixir, het verfterkt het harte, het hoofd en de maag, en is dienftig in flaauwtens en andere zwakheden, opent de verftoppingen, uit koude taaije flijm, verdrijft de winden , en ruimt de borst, enz.; men gebruikt het tot een halve once. Heilzaam elixir (Elixir falutis). Neemt fenés-bladen, twee oneen; rhabarber en heilig hout (ligni fan&iy, drooge alandswortel, anijszaad, car- mgei.zaad, coriander-zaad en geraspt zoethout, van elks ■een once; beste rozijnen, daar de korrels uitgenoomen KrV Vle.r oncen; alles grofjes klein gefneeden en ge- • ooten zijnde, giet 'er anderhalf mengelen aqua vitce op, uat het 4 à s dagen op een warme plaats trekken , ™tthetdaarna, en bewaart het. 'en blarrg?ertzagtJ'es' en is dienftl'g in àe lever-, nier-
as-gebrekenl4 men neemt 'er tot een drachma van. Noemt r*t van camfer (Elixir camplma).
drachmen- t ecn ha,vc once; w'Jnfiee?yzout, twee tien druDDcl« •»dn,a8eiolie' zes d™ppels; anijs-olie , In HÎQtii lil«u .nel;o°rn-bvandewijn, vijf oncen; mengt xn distilleert het m een kleine kolf, cohobeeit het daar |
|||||||||||||||||||
«524 ELI. ELL.
|
ELL. ELM. ELS.
|
||||||||
Men kan dit elixir ook zonder distillatie bereiden ,
door de citroen /chilien alleen op beste brandewijn op een warme plaats telaaten trekken, en dan de overige dingen 'er bij te voegen, als boven ; het zal niet min- der goed zijn. • Merkt , dat men bij het laaten trekken, zo wel van
dit, als allerlei andere elixirs, het glas wel moet flui- ten , op dat de geesten en kragten 'er niet van vervlie- gen ; en om dezelve reden, moet men de geprepareerde tlixirs ook in wel geflootene vlesfen bewaaren. ELIXIVATIO; Uitlooging; is in de Chijmie, wan-
neer men op de asch der verbrande vegetabiliën warm water giet, ora 'er een loog uit te trekken , en hier uit vervolgens een vast zout (fal fixant) te maaken. • ELLE; in 't latijn Ulna\ is een zekere zeer gebruike-
lijke maat in lengte, om 'er allerlei wollen en zijden ftoffen, lakens, linten, enz. mede af te meetcn; en welke derhalven alle kooplieden in diergelijke waaren noodzaake- Jijk moeten hebben , en die behoort geijtigt te zijn; de lengte van een elle is ongeveer twee voeten , die in vier gelijke vierendeelen , en een der vierendeelen op het einde wederom in vier vierendeelen gedeelt word , waarvan ieder dus een zestiendedeel uitmaakt; ze word doorgaans van een dun vierkant (luk hout of ijzer ge- maakt , met een bijzondere fteel of handvatzel op het eene einde, en als ze van hout. is, behoort ze aan't onderfte einde met ijzer of koper beflagen te zijn, om niet af te flijten. Dog de elle is niet overal gelijk van lengte ; de
'Parijfche, Lijonfche en Rouaanfche elle houd drie voet, zeven duim en agt Ünien, fran'fche maat ; de Champa- gner houd twee voet, zes duim en één linie. Zeven Amflerdamfche ellen, doen maar vier ellen te
Parijs. In andere landen hebben de ellen weder andere naa-
men en lengte; in Engeland rekent men met gardes; in Toscaanen met brasfes; te Genua met palmes, en te Na- pels met cannes. Het isnoodig, dateen koopman de proportie der ellen
van dieplaatzen, daar hij de waaren vandaan ontfangt, met die van zijn woon- of verkoop plaats weete, en de prijs der waaren daar na te fchikken ; men kan hier van onderrigt vinden in Lod. Bruins threfior van gewig- ten, maaten, ellen , munten , enz. te Amfierdam ge- drukt. Zie ook op bet artijkel MAAT. ELLEBOOG ; Foor-arm; in 't latijn Cubitus; Facile
majus ; Oiecranon; Propigion; Ulm; deeze neemt haa- ren aanvang bij de buiging des annbeens, en flrekt zig tot aan den voorhand uit; de elleboog is uit twee been- deren zaamengeftelt, die in het einde aan malkanderen, dog in het midden tot plaatzing der fpieren van malkan- deren zijn geboogen ; deeze twee beenderen noemt men het groote en kleine yoorarms-been ; het onderfte , 't wel- ke veel langer en dikker is, als het andere, draagt ei- gentlijk de naam van elle. ELLEBOOGS-PUNT ; Hiel-punt; in 't latijn An-
conceus procesfus ; is de uitfteekende punt van de elle- boog , of ook van de hiel. ELLEBOOGS-SPIER; in 't latijn Musculus cubi-
tceus; deeze is tweeleedig, en word de inwendige en de uitwendige genaamt; de inwendige neemt zijn begin van den binnenflen knokkel des fchouderbeens, en eindigt in 't eerfie been van de nahand, die onder den tweeden of wijsvinger ingeplant is, dezelve buigt door behulp van de uitflrekkende fpicr der hand (musculus radiœus inter- |
nus) de voorhand ; de uitwendige neemt zijn begin van
den uitwendigen knokkel des Jchouderbeens, en plant zig in de beenderen van de nahand ; verftrekkende om met den buigfpür van de hand {musculus radialis externus) de voorhand uit te ftrekken. ELLEBOOGS-SP1ER (KORTE); in 't latijn Mus-
culus brevis cubiti; deeze fpier, die in den radius of het buitenfte gedeelte van den kleinen elle-pijp word inge- plant , neemt zijn aanvang van de buitenfte kant de» Jchouderbeens. ELLEBORINE, of Helleborine; zie NIESWOR»
TEL. ELLIPS; Lang-rond; is een lang-ronde figuur, die
langer als breed is, en dus een lange en korte diameter heeft; men noemt ze ook wel een ovaal of eij-rond; maar een eigentlijk ovaal is aan de eene kant wat dun- ner of puntiger, dan aan de andere, op de wijze als de meeste eijeren. ELMOOS-VUUR (ST.); zijn kleine lichtjes of vlam.
metjes, die men bij itorinweer op zee dikwils aan de masten, touwen, vlaggen, en andere verheve deelen der fcheepen -ziet; inzonderheid worden ze veel in de Indifche oceaan bij onweer waargenoomen ; men noemt deeze lichtjes ook zedert ouds Castor en Pollux, en fchoon Plinius en Cardanus gefchreeven hebben, dat ze de fcheepen zoudeu kunnen in den brand fteeken, zo is zulks egter onwaar ; maar zommige ervaarene zee- lieden hebben verzekert, dat die lichtjes niets anders zijn, dan kleine flijmige en lichtende vischjes, welke bij itorm met het water tegens de masten, enz. aan- gefiingert worden, en daaraan hangen blijven. ELS; Elfen-boom; in't latijn Alnus ; {Betuia pedun-
culis ramofis , Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De els word een groote hoog en regt
opfehietende boom, en is met bladen bekleed, die rond- agtig-,. glad , rondom gekerfd, en in 't aantasten wat lijmagtig en kleevende zijn ; de bloemen zijn niet an- ders dan langwerpig-ronde fchilferagtige katjes (amonta), gelijk de berken voortbrengen , waar na het zaad voortkomt, dat heel klein en bruinagtig eu in de herfst rijp is ; de fchors der oude boomen is rouw, oneffen, bros en zwartagtig; maar 't hout is rosagtig , effen en zagt of week. Plaats. De els groeit natuurlijk in vochtige moeras-
fige plaatzen van Hoog-Duitschland , Frankrijk en el- ders, word ook op veel plaatzen, inzonderbeit in de Nederlanden gekweekt, tot het gebruik in de tuinen en velden, en wegens het hout. Daar zijn ook nog twee mede-zoorten of verande«
ringen van ; als r. de Els met groene bladen , die wat ligt-groener en langwerpiger zijn ; 2. de Els met grijzt bladen, die wat langer, puntagtiger, meer gefnippeld en.niet kleverig maar met eene zeer fijne wolligheid ge* dekt zijn en daar door grijsagtig fchijnen ; deeze zoort is hier te lande vreemd, maar word gevonden in Hoog' Duitschland, Boheemen, Plongarijen, Zweedeu, Noorwe- gen ; enz. 3. De Berg-els, die klein en heesteragtiggroeit, anders met de genieene els in gedaante overeenkomen- de , koomt voort in de gebergtens van Hoog-Duitseb land, Hongarijen en elders. Ook zijn 'er nog driederlei andere Berg-elfen , waar van Boccone in zijn mufeu® , meld, dog die hier te lande mede onbekend zijn , WMt : veel in Italien op de bergagtige plaatzen groeijen. |
||||||||
ELS. ELU,
|
|||||||||||||||
XLS.-:
•Kweeking der Elfen 'lomeni-
Tie voortkweeking der elfen-boomen gefchied door het
1.Ta dat men in het voorjaar op een wel bearbeide voeti'ge akker of bedde uit de volle hand niet al te digt yJjt • of de jonge opkoomende boomtjes daar na ver- dunt,'op de afftand van ongeveer een voet; daar men „e 2 â 3 jaare'n laat ftaan , als wanneer men ze kan ver- p/anten daar men begeert; ondertusfchen zorg draagen- cje, den akker van het onkruid wel fchoon te houden. Ouder als 3 of 4 jaaren moet men de jonge boomen niet ligtelijk verplanten , dewijl de oudere zo wel geen groei willen vatten , en bij de verplanting moet men ze niet of weinig aan haare takken -befnoeijen en nog min- der den top inkorten, want anders willen ze niet op- fchieten, maar blijven laag en kreupelagtig ; maar men Ijoit.alleen de wortelen een weinig in. Het zaaijen en kweeken der elfen is in onze Pro-
Tintien veel het werk van de veen- en woud-boeren, die de jonge boomen vervolgens in de voorjaars- tijd in menigte ter markt brengen, om dat ze niet alleen in de laage veen- en woud-plaatzen zeer wel groeijen en fchielijk aangroeijen, maar ook in Nederland veel ge- plant worden. Men kan de ils ook voortkweefeen door inlegging, op
de zelfde wijze, als de ijpen-boomen ; of ook door poo- tenofgroote takken, gelijk men met de wilge-boomen gewoon is te doen , die men ter plaatze fteekt daar ze zullen blijven voortgroeijen , dog dit word hier te lande zelden of nooit gedaan, dewijl de els gemakkelijker door 't zaad aangekweekt word, en zulks ook beter boo- men geeft. De elfen willen in allerlei goede losfe, zo wel klei- als
zand-gronden heel wel groeijen ; dog beminnen liefst een vogtige grond, zelfs als de wortelen in't water koomen te groeijen, tieren ze zo veel te beter en wasfen febieiijker. Gebruik der Êlfen-boomen.
Dewijl de els het vogt bemint en fchielijk opgroeit, ook niet ligt breekbaar en dus beftendig tegens de win- den is, zo zijn dezelve heel dienftig om ze in vogtige gronden rondsom moes-, vrugt- en andere tuinen, naast deflooten of gragten, of ook van binnen in, tusfehen ver- deelingen tot mantelingen tegen de winden te planten, cm het ander gewas daar voor te dekken. Ook worden ze om dezelfde reden, als mede om het hout, veel ge- plant rondsom groote akkers of velden die van een vog- tige aart zijn ; gelijk in Friesland in de zogenaamde wouden veel gefchied : Dog wegens het hout alleen, plant men er m de vogtige gronden, daar anders geen gewas groei- jen wil, ook wel geheele bosfehen van; tot dien einde set men de jonge boomen op 5 k 6 voeten afiiand, dog met die inzigt, om, als de boomen groot en hoog zullen opgroeijen, na verloop van eenige jaaren, als de noomen te digt toornen te ftaan, de helft teroeijen; wen zullen de geplante boomen alleen tot kap-hout die- |
|||||||||||||||
£*$
|
|||||||||||||||
ge plaatzen,- daar om de vogtigheid van de grond geen
ander gewas wel groeijen kan. Het hout vàn de els is een tamelijk goed brand-hout,
geeft een goede vlam, en tamelijke hitte, dog duurt zo lang niet in het vuur als het berken-, eiken-, boeken- of ijpen-hout, dewijl het weeker van aart is, egter is het in Friesland en nabuurige Pro vin tien het voornaamfte klei- ne brand-hout, dewijl het in deezelaage vogtige grondea best groeijen wil. De kooien van dit hout worden tamelijk goed geagt
voor de zilver- en andere finids, maar zijn zo goed niet als die van berken- of boeken-hout. Tot timmeragie word dit hout niet gebruikt, dewijl
het te week is, en in de droogte en lucht haastig bederft of van de wonnen verteert word, maar in het water of in waterige en moerasfige gronden is het zelve onver- gankelijk, en men zegt, dat het daar in met de tijd in fteen verandert; gelijk 'er bier en daar in de cabinetten van zeldzaamheden der voornaame liefhebbers, ftuk- ken van dit tot fteen gewordene hout vertoont worden. Men gebruikte derhalven dit hout voor deezen veel tot paal- en rooster-werken in onvaste en waterige gronden, om een vast fondament te verkrijgen, tot't bouwen van huizen, gelijk men te Amßerdavi , Venetien en elders genoodzaakt is te doen: Dog hedendaags word het zel- den meer daar toe gebruikt, 't zij om dat het fchaars en duur is , of, om dat men het niet dik en lang ge- noeg verkrijgen kan; men bedient zig thans in deszelfs plaats meest van demie- of greinen masten, welke be- vonden worden in het water even gelijk onvergankelijk te zijn of zeer lang te kunnen duuren; maar men ge- bruikt het nog wel tot pompen en water-buizen ,• hoe- wel die nu ook meest van greinen masten gemaakt wor- den. Voorts word dit hout van de lijstmaakers gebruikt, om
'er zwarte lijsten van te maaken, dewijl het zig wel 'zwart laat Verwen en glad polijsten , en dus bet ebben- hout in 't aanzien evenaart : Dog het meeste gebruik daar van word van de hol- en wieldraaijers gemaakt, om 'er houten kommen, fchotels en andere dingen van te maaken, dewijl het droog geworden zijnde, niet ligt berst ; om welke reden het ook van de klomp-maakers gebczigt word. Defchors en vrugten of zaad-knoppen met Wat oud roe-
ftig ijzer eenige dagen in water, of in water met wat edik gelegt, geeft een goede zwarte verf, om daar leer^ hout en andere dingen mede zwart te verwen .• Men kan ze ook gebruiken in plaats van galnooten tot 't maa- ken van inkt. In de Geneeskunde is dit boom-gewas van geen of
weinig gebruik, maar de fchors, die zaamentrekkende is, word gezegt dienftig te zijn in de ontfteeking der keel, als men 'er een gorgel-drank van kookt ; de groe- ne bladen wórden opgelegt tegen de gezwellen en ont- fteekingen , als mede tegen de pijnen van 't podagra. ELS (1 WARTE), zie PIJLHOUT.
ELUTREEREN; Wasfchen; Afwasfchen; Afiijmen;
Afzwemmen; betekent als men van een aardagtig poeder de allerfijnfte deelen afwascht, om dus een zeer fijn poeder te verkrijgen; het welke gefchied door middel van het poeder in ruim water te doen, en het om te roe- ren , vervolgens het water een korte tijd ftil ftaan te laaten, zo zal hetgroffte en zwaarfte van het poeder naar de grond zinken ; als dan giet men het troebele wa- ter zagtjes af, en Iaat het zig weder zetten, zo zal dit H -, tweeds |
|||||||||||||||
en
meer |
dan kan men ze op gemelde afftand laaten ftaan
en kapt zodanig hout gewoonlijk om de 6, 8 of |
||||||||||||||
worteW6"' "a at men hec dik begeert, omtrent de
ibruren 1- Waar "a het ze,ve wee)" met veele nieuwe ianhont i'] e wortel uitschiet, en dus lange jaaren tot Mpnout dienen kan. - ■ fcbeerheX a f d\?°k wf % Ie P'aiüer-tuinen tot
begroeüen fzeIden' dewiJ' deze,ve "'« wel digt dende £ Il T u ,s niet zeer aanzienlijk: zijn ,• gefchie-
; II Weef œrtolven al]«e" °P heel vogtige of wateri- |
|||||||||||||||
* <fefe BLIJ."- EMA;
tweede nedergezakte poeder fijner en van de grove deelen gezuivert zijn; en als men dit afgieten verfcheidene
maaien herhaalt,- eer het poeder Uit het water geheeaedergezakt is, zal men verfchillige fijne poeders verkrijgen, waar van het laatile het fijnfte is; welke poeders men ten laatften opeen vloeipapier of anders droogen bewaart. De fchiiders bedienen 'erzig veeltijds vanom zommige aardagtige vevfitdiFen, gelijk bij voorbeeld de engelfche asch,. enz. op deeze wijze te zuiveren en fijn te maaken. ELIJTHROIDES , zie SCHEDE-VLIES. EMAIL, is eene bijzondere toebereiding van glas, aan het welke men verfcheidene koleuren geeft, dan eens doorfchijnende, dan eens ondoörfchijnende ; met dit gekoleurd glas dekt men goud en koper ; de horlogie- plaaten, deszelfs kasten, fnuifdoozen en juweelen worden hier mede verciert. Men onderfcheid drie manieren van email; de eerfte,
welke allerlei edele gelteentens nabootst, waar over wij reeds gehandelt hebben , zie EDEL-GESTEENTE ; de tweede, het ema.il zo even bepaalt; de derde, is het email waar van men met de lamp allerlei beestjes en cieraaden maakt voor het kapzel der vrouwen, Cartefï-aanfche mannetjes voor de Philofoofen, en de oogen nabootst voor die het ongeluk hebben gehad, o;n 'er een te verliezen. Men heeft zeer lang gedagt dat de Pi&urae encavflicae
der ouden, door Plinius befchreeven, dezelfde waa- ren, als onze gefchilderde emailleerfels, dog gelijk de Graaf Caijlus aangetoont heeft met weinig recht; want de encaußike fchilderijen fchijnen op muuren en op hout in wasch gefchied te zijn ,• zij befchilderden 'er hunne fchepcn mede, gelijk bij Ovidius blijkt ; deeze manier wederftond de lucht en het zoute water; Vitru- vius handelt 'er in zijn *]de boek gde hooftd. zeer duide- lijk over, inzonderheid om het over muuren te doen; het was het fchilderen in wasch, waar van de Heer Catj- lus verfcheidene manieren opgeeft; zie SCHILDEREN in WASCH. EMAILLEEREN; deeze konst is het allerbest door
Np.ri en Kunkel befchreeven ; de Baron Holbach heeft dit werk overgezet , gelijk ook de nooten van Merret in het fransch in'4to. Men maakt eerst eene algemeene ftoffe voor alle
20orten van email, naamelijk Neemt 30 pond lood, en 30 pond tin, beide zuiver;
laat die calcineeren en ziften, en Iaat deeze kalk kooken met fchoon water in een aarden verglaasde pot, giet 'er het water af, het welke de fijnfte deelcn met zig fleept; doet dit zo dikwils tot dat 'er geene ftoffe meerder zig mengt met het water, en calcineert wederom het over- gebleevene, op dezelfde wijze, wascht de kalk af, tot dat'er niets weder overblijft ; dampt dan dit water uit, dog met een zagt vuur, anders verliest deeze asch of kalk zijne koleur ; neemt van deeze fijne kalk en frit van Tarfits of witte vuurfleen, (frit, in het latijn fritta ; in het italiaansch bolitto) wrijft die zeer fijn, en zeeft die zeer zorgvuldig, van ieder 50 pond witte wijnßeen 8 on- een ; zet deezen te zaamen in een nieuwe aarden pot in het vuur tien uuren lang, en maakt alles te zaamen tot poeder; bewaart 'dcêze poeijer zeer zorgvuldig, dit is de bafis voor alle zoörten van email, en word amaus, ook frit genoemt, '.'.;' Kunkel verkiest in plaats van wijnßeen, agt oneen
welgezuiverdc potascB. ' " 9 'J- |
emä;
Om melkwit Email te maakëiï
Neemt van de poeder zo even befchreeven ff-poirj? en magnefia 48 greinen, doet die te zaamen in eeu \Vi\ verglaasde pot in het furnuis met eickenhouts- kooien zonder rook, zo zal deeze ftoffe fchielijk fmelten; al» de fmelting volkoomen is, zo giet het uit in zuiver wa« ter, welke deeze ItofFe bluscht en zuivert ;' doet dit drie- maal agter een ; wanneer het voor de vierde reize ge« fchied, ziet dan wel toe dat zij wit is, en geene groens zweem heeft, doet'er anders een weinig magnefia bij, en gij zult eene koleur als melk verkrijgen. Libaviijs en Porta neeinen van het lood een deel,
van tin twee deelen, en tweemaal zo veel glas; Kunkel raad vooral de magnefia, 'er bij kleine gedeelten bij tô doen. Wit Email, of Amaus, op eene andere wijze. ,
Neemt van antimonie enfalpeter, wel gemengt en ge» wreeven , van elks ia pond ; gemeen glas, 176 pond; laat dit calcineeren in hst furnuis, en maakt het tot frit 1 of fritta ; dit zal u wit email geeven. Kunkel wil, dat men dit wel fijn moet Wrijven , 24. uuren lang met wijn* azijn, en dat het dus gemakkelijk fmelt; dog om het te gebruiken, moet men eerst met g ontwater overftrijken,, en daar op de andere koleuren leggen. Om blaauw Email te maaken.
Neemt van de algemeene ftofFe 6 pond, laat die fmel- ten in. een wit verglaasde pot, wascht die fchoon in wa- ter , doet 'er bij 3 oneen koper hamerflag, driemaal ge- calcineert; neemt 36 grein J"afre, Jaff'ara,, dat is cobali oïfmalt, en 48 grein magnefia ; maakt deeze laatften tot I poeder, mengt de poeders wel onder een, dog in vier I partijen; als de koleur u fchoon toefchijnt; indien ds I koleur te flaauw of te donker is, moet men 'er wat meer- \ der van het algemeen email bij doen , of cobalt naai i believen. Om Hemels-blaauw of azuur Email te maaken.
Neemt wit email, 4 pond ; 2 oneen cobalt ; 40 grei'B |
gebrand-koper , drie maal gecalcineert ; mengt deeze I
poeders wel onder een, zet-dit in een wit verglaasde I
pot in een glasblaazers-oven of furnuis, bluscht het uis I
met het te gieten in zuiver water, als het wel gefmolten I
is. Kunkel merkt op, datzomtijds de koleur verfchilt, I
om dat het finalt verfchilt, en dat men om de regte ko« I
leur te verkrijgen, verfcheidene proeven moet doen. I
Om groen Emailje maaken.
Neemt 4 pond frit of amaus, laat die fmelten in eeö I wit verglaasde pot, 10 of 12 uuren lang, tot die wel I zuiver is , bluscht het uit in water , en fmelt het weder* I om; doet 'er dan bij 2 oneen gebrand koper, en48grein | hamerflag van ijzer, alles wel gewteeven ; mengt alle» I ondereen in drie keeren, een weinig teffens ; dit geeft I een fchoon groen email om op goud te leggen. Op een andere wijze groen Email te maaken.
Neemt 6 pond amaus, doet 'er bij 3 oneen Spaanse* I ferrtt, dat is wel gebrand koper , en 28 grein faffraa.9 I van.ijzer of mars; behandelt dit even als liet voorige- Nog op een andere wijze.
Smelt 4 pond amaus, bluscht die uit, en fmeltzenOg I eensi doet 'er dan in drie rtken bij de volgende p°el" I |
||||||
^ ar:-
|
|||||||
h e-hoor ende, tot J^M A !!,£:£ JtJi IST
|
|||||||||||||
■2%-<gy.-.
|
|||||||||||||
£>Umt . A
|
|||||||||||||
i 'ó.-./
|
|||||||||||||
a.Vö^i
|
|||||||||||||
JJi Tz,Quanta
jFio.i Oven orrvTiet aeëmailleeviLe in te jßaJLken, aart de vovrAant, net bovenzie, w
7i£t Viedrtje of •Slut.t Ö't/MA om het nat voor in het ÏÓeJiötuJt. te, 'Sluiten . __Z. de Oven van linnen en X,ydeZLna<s àoarae-sneeden inet het ocuKje er m.
----3. het hcvenMi'iJi., ivaar van de platte aronjd te Zun z,r benede?i (2"iq.5-
-—4. de lAaterdLa-rtb van den Ov&tv
— S. de Çrorw
— 6~. de sÉodent van, Tia.a.
—7p.8éq hjtt y'ÊaÂre van voorerv van aateren en pan ter Zijden-
|
|||||||||||||
■' -■-•■ »4 m .«■-..-,; - "
|
|||||||||||||
EMA;
|
|||||||||
ema;
jër, gemaakt vrn.gebrand koper z oncen ; en 48 grein
[jaffraan van mars. Om zwart Email te mitaient
Neemt 4 pond amaus , cobalt en magneßa van
•„ -pienont, van ieder 2 oncen ; fmelt dit in een verglaas-
^ An pot in het fornuis ; neemt vooral de pot groot ge-
feoeg, om het opbruifchen en overloopen voor te koo-
ffenV gefmolten zijnde, giet het uit in water, fmelt het
lover', en maakt 'er koeken van.
Op eene andere manier.
Neemt frit of aw.aus , 6 pond ; colalt en faffraan [van mars met azijn gemaakt, en Spaansch ferret ofwel oebrand koper, van ieder twee oncen ; en handelt 'er uede als het voorige. Nog eene andere manier.
Neemt van de algemeene amaus, 4 pond ; roode m/ijnfieen, 4.oncen; magneßa van Piémont wel bereid, ff:2 oneen,- maakt alles tot poeijer, en mengt ze met de Iamaus, gelijk in de voorige manieren gezegt is.
Om purper Email te '.naaien. Neemt frit of amaus, 4 pond ; magneßa, 1 oncen ; ggdoet dit in een groote pot, finelt die te zaamen; doch EKunkel merkt op, dat men over de koleur niet oor- Hdeelen kan, dan door proeven, want dat niet alleen de ■^erfcbillende magneßa, maar ook de kragt van het vuur de koleur min of meer donker maakt. Op eene andere wijze. '
I Neemt <5 pond amaus ; magneßa, 3 oncen; gebrand ^'tltoper, driemaal gecalcineert, 6 oneen; alles wel gepoe- dert, en in een gefmolten ; te veel vuur dooft de ko- :-ieur. BOm geel Email te maaken.
Neemt van de gemeene amaus, 6 pond; wijnßeen, MB oneen; magneßa, 72 grein, en fmelt die wel te zaa- Hpen; deeze koleur is goed voor alle metaaien, behal- ;-0'en vo°r goud; men moet vooral dit niette fterkyuu- ■fcen, of te lang in het vuur laaten, dan vervliegt het .geel. ■ :■» -
IOm blaauw Email te maaken.
Hier toe neemt men gecalcineerde auripigment, 2 on- en; cobalt, 48 grein ; men maakt die tot poeijer, en lengt ze met 4 pond gemeene amaus. ■ fj 0ïn Violet te maaken. JNeemt5pond amaus; magneßa, 2 oncen; gebrand
mper, driemaal gecalcineert, 48 grein ; alles als boven Wieer gemeld is, bij een gevoegt. »De cobalt is alleen genoeg tot het blaauw; de màg-
"eJ' geeft het violet. ■ 1(SN"".M van ?"erIe' Meuren , koomt meest uit
Cenevll: ■ W?rd ook in Holland gemaakt, thans te te koel-in 'n andcre Plaatzen: het beftaat uit kleine plat duim dik Va" °mtrent 4 duim diameter', en een halve eene zon ? 'terzet gemeenlijk de maaker zijn merk; ■' EMAlLLEpte'-?^ of a»der teken. tmilleeren t N '', de ko,)st 0,n °P aarde-werk te %onin/dl TM" °Ud '. '?'" ten tijde van PoRSenna sa" iosçaanen, had men reeds vaten met ver- |
|||||||||
fch'eidene'figuilren geëmailleert,* echter bleef zij zeer on«
voll;oomen , tot dat zij te Faenza en te Càstel durant te, in het Hertogdom van Urbino, ten tijde van Mi- chel Ange en Raphaël greote voortgang maakte ; het colorit evenwel was nog niet zeer fraai, men ge- bruikte llegts zwart, met een weinig rood in de aanzig- ten, handen, enz. der beelden; men noemt dit, email- van Limoges; al wat men ten tijde van François de I. deed, was met heldere en doorfchijnende amaus; dog de konst zo als die nu word geoeffent, om op gouden en koperen plasten te emailleeren , en van beide de zij- den was geheel onbekent ; men fchrijft de uitvinding den Franfchen toe, die de eerfte geweest zijn, die pour- traiten met levendige koleuren, en zelfs historie-ftukken geëmailleert hebben, even als in miniatuur. De juweliers maakten'er eerst gebruik vanagter deju-
weelen, maakten 'er bloemen en andere cieraadjen van ; eindelijk wierden zij fchilders, en copieerden eerst het werk van anderen , 'daar na het leeven. In den jaare 1632 bragt een Jean Toutin van Cha-
iandun , de konst zo verre, dat bij op een witten grond emailleerde met verfcheidene koleuren ; Petitot van Genève, die in het jaar 1607 gebooren wierd, en in het jaar 1601 te Veraij ftierf, muntte uit in die konst, en copieerde de pourtraiten der voornaamfte meesters ; zo dat Van Dijk zelf nu en dan zijne werken overtoetfle. Lodewjjk de XIV. en zijn geheele hof pronkte met zijne konstftukken ; hij werkte altoos met zijn fchoon- broeder Bord1er, die de kleederen en het haair, en bijwerken fchilderde;zij wonnen bijna één millioen fran- fche livres, die zij te zaamen vreedig deelden; zedert heeft een Mr. Zink uitZweedenuitgemunt, en onlangs M. Rouquet, L10TARD en Durand, het is te wen- fchen, dat de tegenswoordige groote meesters hunne konst niet geheim zullen houden, gelijk Petitot en Zink gedaan hebben. Door dien hedendaags veele cieraadjen op allerlei
wijzen geëmailleert worden, zo wel van de Franfchen, Zwitzers , als Engelfchen, vind men overal goede mee- fters, of fchoon men zeggen kan , dat men nog nim- mer de fchoone koleuren van Petitot [nog van Zink heeft können namaaken. |
|||||||||
Emailleeren, hoe gefchied.
Een goudfmid maakt de plaat daar men op émailleeren
zal, wanneefzij voor doozen gefchikt is, moet het goud zijn van 22Caraaten, minder dan heeft het geen kragt, meerder dan fmelt het; de alliage moet zijn half zilver, en half koper ; het. email loopt dan minder gevaar om groen te worden ; het moet zuiver, zonder bladden of fcheuren zijn; men maakt 'er een randje om, ten ein- de het email te houden, als men het email 'er met een fp.ateltje oplegt; men zal, als de plaat aan beide kanten niet geëmailleert word, het niet te dik leggen, anders trekken de plaatjes krom. Wanneer het email de geheele plaat niet overkoomt,
zal men eene holte maaken, op dat het niet wegvloeije; men trekt als dan eerst een omtrek, met een graveer- ijzer, en men maakt de bodem klaar, dat is vlak; zom- mige graveeren 'er fijne ruitjes over , op dat het email beter zoude houden; men moet vooral het werk wel wasfehen met aqua Regia, dat is Konings-water , en verfcheidene maaien met versch water overwasfehen, dat zuiver is ; ook moet men alle vettigheid 'er afnee- men met een hand vol potasch in een pint water te koo. H 2 ken, |
|||||||||
EMA.
|
|||||||||
62i
|
|||||||||
raaken ; de tweede laag legt men in de holtens der cëfc:
fte, en ook deeze moeten elkander raaken; de derde legt men op de tweede, gelijk de tweede op de eerite, voor al beeft men rechte ftukken., op dat 'er geene ope- ningen, tusfehen beide blijven; de einden der ftukken moeten vlak naar vooren leggen,. om. 'er nieuwe in te können fteekenj vervolgens heeft men een zoort van kistje van gebakke kleij of aardewerk, Plaat A. fig. 7, $, 9. met een rond dekzel 'er op vast, welker voorkane open is, hebbende zijdelings twee gaatjes, en agter van. gelijken ; dit kistje of bakje plaatst men zo net als moo-' gelijk in het furnuis, voor in den mond; daar na vult mem de zijden en agter met houts-kool, tot boven dit fteene kistje of bakje , dog niet hooger dan eene laag j dit gedaan zijnde, neemt men kleine ftukken houts-kool, en dekt 'er die over vier duim dik ; bier na zet men. Het dekftuk fig. 3. op het furnuis, en men fmijt door het gat of mond van den oven, glimmende houts-kool in heq bakje fig. 7..; een voorftuk van aardewerk, als een deur, zet men voor het gat of mond der oven, ter hoogte valt den bodem van 'tkistjeof bakje,,dit fteuntde houts-kool, waar mede men den mund geheel vervult ; vervolgens geeft men tijd dat de geheele oven in brand geraakc , 'en alles wel gloeije ; men blaast met een blaasbalg in het kistje, om het vuur aan te wakkeren, men ligt het dek- zel-nu en dan geheel op-, om op alles te letten en in or- dre, te houden; wanneer het kistje gebeel gloeijend is, en bleek-rood, dan is het, tijd om het werk in het vuur te zetten; ten..welken einde.men het kistje wel fchoon maakt, en uitblaast-,., en men.plaatst met de lange krom.- me knijptang het werk zo diep ais het kan in het bak< je ; indien het nog niet. warm is, moet men het lang- zaamerband warm maaken, eer. men het 'er in zet,. het geene. gefchieden kan voorbij den mond van den oven ^ wanneer het 'er in is, plaatst men weder houts-kool' voor. het gat, om 'er door te können zien; op deeze wijze, dan fmèlt het amaus gelijkelijk over de plaat,,, en men moet de plaat dan eens over de regterkant laaten over- hellen, dan over de flinker, op dat het zig egaal ver- fpreidde; men neemt ten, tweede maale zeer fijn gewree-- ven amaus, en dekt het 'er over,, tot een weinig boven, het randje, en doet het ten t.wee.de maale fmelten met dezelfde naauwkeurigbeid; blijft'er dan een holletje over dat niet regt gevat heeft, ftrooit men *er een weinig, over, en laat het nog eens fmelten in het vuur ; is het koper, moet het.driemaal gefchieden;. op zilver kan men met geen goeden üitïlag emailleeren, betverbrant of welt op. Onderwijlen dient men wel op te merken , dat men alle oppervlakten die men ten vollen emailleertom te befchilderen, aan de agterkant ook moeten geëmail- leert worden, maar met half zo veel amaus, als de op- pervlakte bol,is, dog indien plat met even veel;, op het-wel uit te voeren,, moet men het amaus wat vogtig- maaken, zo loopt het niet af; dit gedaan zijnde, .moet men het werk afflijpen met een goede flijpfteen , en als 'er zig gaatjes ontdekken, moet men die vullen, en beS werk weder in het vuur zetten, als te vooren gezegt is. De emailleerder moet zijne koleuren wel beproeven en optekenen; om die reden neemt hij een geëmailleerde plaat, veegt 'er met een penceel zijne koleuren op,. e* plaatst die in het vuur; vervolgens fineert hij 'er tel tweede maal de-verf over, en onderzoekt dus de krag' zijner verwen; zijn-palet beftaat derhalven uit verwen, welke hij niet kent dau uit de nommers, enuitdeproet' koleuren; zijn geheugen.,, onderviodiog. en verbeeldings-. |
|||||||||
ten, of asch van gemeen hout, dog^otecÄ is best;'daaï
na wascht men het werk in ichoon "Water, daar een wei- nig wijn-azijn in is, daar na weder met fchoon,water. Wanneer men om de kosten te fpaaren, kop^r neemt
fn plaats van goud, moet de plaat hol geflagen worden, dat is bol zijn aan de zijde daar men op wil fchilderen, en hol om te contre-emaüleeren, anders krimpende plaa- ten; 'eer men begint-, het koper wel affchrappen.en zui- veren. Vervolgens neemt men goed amaus, niet, te bard*
niet te.zagt, en het welke aifpringende, eene gladde op- pervlakte behoud ; men- flaat met eene kleine hamer zagt- jes op het hoekje amaus, en vangt dit gruis op een hand- doek , daar na wrijft men het in een agaate mortier of vijzel met een agaate fteel, met een weinig water, nim- mer droog ; in een 'kwartier uur kan men genoeg voor een doos wrijven. Daar na wascht men het amaus in fchoon water , tot dat het water 'er zo zuiver afloopt, als het'er opkoomt; bij ieder afwasfehing laat men het geene-'er mede gemengt is, zinken, en'bewaart het voor de contre-emaik, of tegen-emailleerfels ; terwijl men hier mede bezig is, zal men de plaat in het water leg- gen, den geheelen nagt, om haar nog zuiverder te kön- nen bezigen ;- het amaus dus toebereid , word onder water bewaart tot dat men het gebruikt ; men heeft een klein lesfenaartje van koper, het welke.van een plaat gemaakt is, welkers zijden nedergeboogen zijn, en fchuins afgefneeden om een fchuins vlak boven te maaken, hier ep legt men met een fpatel het amaus.,. op dat het wa- ter zoude können afloopen, men neemt een weinig tef- fens ; vervolgens legt men het amaus met een klein- fpa- teltje over de geheele plaat, of het champlever, dat is op het- vlak- 't geene man emailleeren wil , over bet goud heen , gelijk met het randje; anderen gebruiken van wit aardewerk, een plat potje, het welke zij fchuins zetten, om he.t water te doen afloopen ; in Holland laat men zulke-langwerpige'lesfenaartjes ook voor wa- terverwen te Delft maaken, en deezezijnuitneemende, met een opftaande rand rondom. Wanneer het amaus overal egaal overgebragt is, houd men de goude plaat op zijne vingers, en flaat zagtjes tegens den rand met het fpateltje, om het te beter te doen in een mengen* en effen worden ; daar na legt men de plaat op eene droo- ge fijne linnen lap, om bet vogt naar zig te trekken ; ook ïegt men voorzigtig een plooi 'er dwars over heen, om overal gelijkelijk het water uit te trekken ; als. het. op deeze wiize droog geworden is, legt men het op een ijzer plaatje, welke- twee opftaande randen heeft, en •welker bodem met gaten is, over heete asch v op dat al- le vogtigheid1 uitwaasfeme-, çn alles warm worde, want men moet nimmer de plaat koud in den oven zetten „ want dan barst bet amaus; deezeijzere plaat, welke van ôMnfibit-, in 't fransclï taule oîtûle-, gemaakt is, moet eerst gegloeid en gehamerd worden, op dat het geen fchüfers afgeeve ,• men heeft vervolgens, een Jaoge dun- ne knijptang met ooren , als die van een fchaar, waar mede men de goudü of koperen plaat vast houxten aan- grijpt- om in den oven te plaatzen ; „eindelijk zet men bet ftuk in het.furnuis, waar van. wij de gedaante op Plaat- A. fig. i, 1, 3, 4, 5, 6. aanwijzen; de kooien welke best dienen, zijn die-van haag beuken, of bij-ge- brek van deezen, de kooien van eicken-hout; men vult den bodem van het furnuis met drie laagen hout, wan een duims dikte, -welke men affnijd tot dat ze pasfen ,• Bien legt deezen-naast elkander zo date® elkanderen |
|||||||||
L^
|
|||||||||
■1, «*•■; *£:*..- ■ I—I !
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
ïma:"-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
EMä.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Suf
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
[
|
h» «maten hem bekwaam en uitmuntend m zijne Verwen,- anders Verliezen zij haaren glans; onderwijlen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
hoe ver-
over- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
moet hij de tederfte verwen voor het laatst houden, alg
ten voorbeeld het rood, enz. ,• wanneer een koleur ge
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
re tu, >;<JI«"-,___^ k;! ^pf en 2jjn£ kojeuren biy^en
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
heel vervliegt, zal men die plaats wederom fchilderen ;
wanneer door te veel olie gebruikt te worden , de verf rijst en bladdert, zal men ze met een diamant affchrap-- pen , en van nieuws behandelen ; als het groen te- don- ker is, zal men het met licht-geel verhelpen r de ander» koleuren vereifchen wit om verlicht te worden. De Leezer begrijpt ligt, dat het nietmoogelijk is, ak "
Ie kleine omftandigheden te melden; ondervinding en een groote moed, gepaart met zeer veel gedult , moeten' een groot Schilder in email maaken; en- wanneer wij" alle kleinigheden nagaan, die den arbeid van een gehee- lenmaand können vernielen, kan men zig niet genoeg verwonderen , hoe 'er nog gevonden worden, die iiï deeze verrukkende konst uitgemunt hebben!' Deeze regelen können niet alleen-dienen om te email-
keren, maar teffensom porcelein te fchilderen; wijvoe* gen 'er nog eenige waarneemingen- bij. i-, Alle tinUuuren of quint esfentien können van nut
zijn in het email, men fpreekt met zeer veel ophef van die van amber, maar zij is zeer duur. 2, Alle koleuren worden genoomen uit metaalen, of vcrfchillende aarde,. die het vuur können uitftaan, deeze ontleenen haare ko- leuren van de metaalen- zelve: 3. Men trekt uit de Jaffera een zeer- fraai blaauw;- maar de cobalt is beter, doch raarer en duurder; de faffcra is vervalschte co~- balt. 4. AI het groen koomt van het koper, het zij door fmelting, het zij door calcineering. 5. Alle dekoleuren uit het ijzer getrokken, zijn viugtig en vervliegen, of worden zware 6. Het ijzer geeft verfchillende koleu- ren, na maate men het ijzer op'bijzondere wijzen fine!t, 7. De fraaifte koleur van het ijzer is het rood, alle de overige hangen af van fmeltftöffén. 8. Het goud geeft het purper, 'het carmijn en violet ; deeze tinctuur is zo^ fterk, dat een grein goud 400 maal de zwaarte van zij- ne fmeltftoffe kan koleuren. 9. Het bruin, het geene van het goud koomt, is mislukt purper, dog ook dit beeft zijn gebruik. 10. Over het algemeen zijn alle-de koleuren. die van- het goud kooinen, zeer ffandvastigi können een hevig vuur verdraagen, het violet word fraaijer door het geweldig vuur. ir. Mèn kan ook vio- let trekken uit de magnefia, maar-het is niet zo fraai, als dat uit het goud gemaakt word. 12. Het geel is ge- meenlijk een donker amans, het welke men in koeken koopt> en zeer fijn' wrijft;; men maakt een donkerder geel uit het Napels geel. 13. De donkere glas-koeken- geeven ook groen, maar het is te hard , daarom moe8' het met fmelt-flof verlengt worden , waar door het lich- ter word. 14. Tin geeft wit. 15. Men trekt zwart uit het ijzer. 16: Lood of"menie geeft ûnelt-ftof', dog niet zonder gebreken1; evenwel-bedient men'er zig van, om dat het ligt gemaakt word. 17. Fënetiaansch glas, het flras, het rocaille van Holland, donkere vuurßeenen, bet glas van Nevers, Boheemsch kristal, zand, en alle ftof- fen die in glas veranderen, mits zij geene koleurhebben, geeven fmeltfloften, dog de allerbeste is van gecalci- neerde vuurfieen. 18. De konstenaar moet tot ieder koleur eene bijzondere fmeltfloffe gebruiken. 19. Al- le ftofTen die zig laaten calcineeren-, en koleur houden,, zijn goed in het email/ 20. Zômmige koleuren hebben eene tegenftrijdigheid- tot elkanderen. . 2r. Het groen',, geel en blaauw verdraagen geene mars of ijzer, hetiizer H 3 ' vliegt! |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
ïf <vC HpeTziet wat hij doet,
j ifile- eeene fchildert met koleuren, welke het vuur
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
verandeit,
,/irHpelen kan aau wj ïui*.v..um.i,
Ennef men zijne koleuren gefcbikt heeft, bezorgt |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
o
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
„v.ëén weinig lavendel-olie , van de opregtfte, men
kat die in een glas met gaas gedekt dik worden in de lucht door de zon ; om deeze te gebriuken , houd men opzeüelijk een groot penceel;- dog om te fchilderen klei- nere van hermelijne-ftaarten gemaakt, deeze losfen de verf en de olie ligter ;■ de verwen moeten met een wei- nig van de lavendel-olie gemengt, gewreeven worden op kristal of agaat, dat men geene korrels gewaar word; tot palet neemt men een (lukglas, waar op men de-koleu- ren fchikt, en dooreen wit papier 'er onder te leggen, onderfcheid men de verwen; onderwijlen kan men niet "dan metgroote voorzorge de gemengde verwen op het palet tot 's anderen daags bewaaren, om dat de olie ver- dikt; de omtrek van de tekening maakt men met rood van ijzer, deeze verhindert de kracht der koleuren met die men 'er vervolgens opbrengt; dog vooral moet de om- trek zeer net zijn, want men kan 'er niet aan herdoen ; in geene konst word zekerer hand vereischt.. De fchilJer heeft -altoos, een vuurftoof of kleinkagcbel-
tie naast zig met een zagt vuur, om als hij uitfpreid zijn werk op te droogen, leggende het op het ijzer plaatje, het welk doorgellaagen is , tusfehen beide en ook dan dekt hij het geheel met een dekzel van dun bortpapier ; wanneer zijne omtrek geheel afgedaan is, met het rood van ijzer of mars,. laat hij zijn werk droogen, gelijk zo even gezegt is; dan begint, hij te kleuren , leggende dun- netjes de koleuren ieder op-zijne plaatze; dit laat hij weder droogen , dan brengt hij 'er de fchaduwen over, 'en laat het weder droogen; dit gedaan zijnde, laat hij het. 't eerfte vuur ondergaan ; om het eerfte vuur te geeven aan het werk, zal men het eerst langzaam droo- gen,. en heet maaken,. totdat de fijne olie wegvliegt, en door de overblijvende dikke olie de gebeele- plaat zwart word ; dan brengt hij het: in den oven , en laat he.t;gloeijen tot dat het wart weg is., en-de koleuren haare kracht verkreegen hebben; dog zo dra de opper- vlakte glinftert, moec men het uit den oven neemen ; terwijl ditgefchied, ondergaat de konstenaar. de grootfte napuwtheid , verliezende dikwils in dit oogenblik al Zijne voonge arbeid ; vooral moet men zorgen, dat nie- mand ademt over het werk, die kwikzilver behandelt, (tjpgenoomen heeft, alles luistert zeer naauw, en ee- negennge omftandigheid doet-dikwerf van een beeldbet mtüdcn.of kliederen vervliegen , en niets dan handen of voeten overolijvsn; als het-werk in het eerfte vuur is, Tilt n,!kwerfSckee'-t worden, en niet al te glanzig alle. n"-' t,aar,M fcbildelt men voor-de tweede maal de ee/ft!"' Cn ,iragt'Ser - op dezelfde wijze als omtrent deom'-M- Ze',gezcgt is; mcn 'egt de grond, en doet A™ Je -tergrond in een fmelten, en met de de bronof li0,earer>; gewärmt en heet gemaakt zijn- hetdoe \iivee', '"L^ ^«„^eede vuur, waarin men dert vervolsens 'aille "at a"eS W°J glinftert ' men Cch[l leid het tott," dé X°Ver VTle derde reize' en bc' berhaalen mLrl , vuur; dit kan men tot vi'f re'zen * fflaar wel zeker zijnde van de deugd zijner |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
_______________:___1----------------------
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
EMA. EMBi
Daar is tweederlei groen, gras- en Zeegroen ; tweei
derlei geel, licht en donker ; tweederlei blaauw, don. ker en zwart; violet, roozen-koleur en rood; het pur, per en violet word zeer fchoon op het zilver , maar het hegt zig niet gemakkelijk, Hoe te emailleeren bij de lamp. :
Dit is eene zeer aangenaame konst; om te beginnen;
dient men zig eerst te bezorgen allerlei buizen , en van allerlei koleuren van glas, als mede allerlei ftokjes van verfchillende koleur en dikte; men heeft van nooden eene groote en tamelijk hooge tafel, waar op en om men verfcheidene lampen, en verfcheidene werklieden kan plaatzen ; als mede eene groote dubbelde blaasbalg om de vlam op te wakkeren, het welk door een der werklieden gefchied ; de Jucht koomt in eene laade, en die is gefloo- ten met pergament, waar in zo veele hollen, als lampen zijn, waar in men glaze kromme pijpen zet; op dat de vlam niet het gezigt aandoe, plaatst men fchermtjes van hout of blik op de tafel, in welker fchaduwe het gezigt van den Emailleerder koomt; de lamp word gevult met raap-olie, en de pit is van dik dubbeld katoen ; boven de lamp heeft men eene blikke tregter om de rook te van- gen , en naar buiten te leiden ; de werkkamer moet don- ker zijn, anders zoude het daglicht den werkman zeer belemmeren ; wanneer hij een mannetje, paard , of iels diergelijks wil maaken , van eenige grootte, vormt hij van koperdraad een klein fceletje, neemt dit in eene hand, en met de andere een ftokje glas, en brengt het in de lamp, doet het fmelten, en woelt het om het fce- letje, en vormt het met fcherpe, ronde knijptangetjes, met puntijzers en mes, naar believen; want het amaus laat zig vormen even als wasch op deeze wijze ; daar na neemt hij andere koleuren, en brengt die daar hij ze noodig oordeelt; moet het mannetje of paard hol zijn, zo behoeft hij geen fceletje, maar neemt eene holle buis, doet die fmelten, en blaast 'er een bol van, aan welke hij met behulp zijner werktuigen, de gedaante geeft van borst en buik, enz., hij hegt'er de beenen aan, of wel trekt die uit, maakt fchoenen, knoopen, hoed, enz. van verfchillende koleur, enz.; een klein fneedje met het diamant, of met de vijl daar de blaaspijp gehegt is, of met de lamp, en een tikje, doet het ftuk ligt af- zonderen van den bla.aspijp ; men maakt op deeze wijze bloemen op de allerkonstigfte wijze. Het verfchillend gekoleurt glinftcrend zand, zo als ::
men het noemt, word ook op deeze wijze gemaakt; men blaast van gekoleurt glas een bol die zeer dun is, laat die koud worden, en breekt vervolgens dezelve aan ftukken tot gruis. De gitten, waar van men in de borduur-werken g£'
bruik maakt, worden mede op deeze wijze gemaakt; men trekt een holle buis op de dikte die men noodig heeft; men maakt dus pennen daar men mede fchrijven kan, knoopen, en?.',* konst-oogen, horlogie-plaaten e11 valfche peerlen, oor-cierzels, enz. EMARGINATUS, Uitranding, Uitgerand; is een
term der kruidkunds bij de gedaante der bladen gebrui- keiijk; betekenende'folium emarginatum of uitrandig blad, een zodanig blad , dat op 't uiteinde [inwaarts uïtgefneeden is. EMBAMMA, een Saufe; is een vloeibaar aanga'
naam fniaakénd toebereidzel, dat bij de fpijzen gebruik I word, 't zij om dezelve fmaakclijk te maaken , of o"1 I |
||||||
p0 EMAÎ
vliegt weg; het blijft wanneer eerst het groen, geel
cf blaauw in het vuur geweest is. 22.. Het wit is de vriend van alle koleuren ; gemengt met carmijn, geeft het roozen-koleur, min of meer fterk na het mengzel. 2.3. Het wit en purper geeft ligt-violet, gelijk dat van de firinge-bloem ; door 'er blaauw bij te doen, word het violet helderer. • 24. Blaauw en geel geeven groen. 25. Violet bij het zwart gedaan, maakt liet fraaijer en fmeltende; en belet het fcheuren, 't welk altoos gebeurt, wanneer het zwart alleen gebruikt word, a5. Het blaauw verliest nimmer zijne fchoonheid, hoe fterk't ook gevuurt word. 27. Het groen, geel, purper en carmin vervliegen niet, maar worden zwakker door het vuur, en verllenzen. 28. Al wat van ijzer komt, is volatil of viugtig, om dat het met de rook aanfconds zig vereenigt, en herfchaapeu word. Men kan zo wel met water, als met olie fchilderen ;
ieder heeft zijn voordeel, men kan het palet met water lang bewaaren, en het werk met minder vuur, ender- halven met minder gevaar uitvoeren ; want al de olie moet eerst verbranden, eer de koleuren te voorfchijn koomen; ook fchiltlert men fchielijker met water; de olie Iaat zig beter pointilleeren, en beter verzagten en in een fmelten ; onder het water doet men een weinig gom; maar die gom droogt altoos op de oppervlakte , daarom moet men ze eerst afwasfchen met een pen- ceel , en dan de verf opneemen ; vooral moet men wei- nig water gebruiken , anders vloeit de verf; men moet voor al wagten, tot dat de onderfte verf droog is, eer men 'er ten tweedemaalen overfchildert, anders neemt men de onderfte weg; als de omtrekken moeten verbetert worden, neemtmen een pennetje van ijvoor of van palm- hout; voor al moet men niet te veel gom neemen, of de verf fplijt in het bakken; als 'er bij geval veel gom In de verf gekoomen is, moet 'er meer drooge verf bij gedaan, of met fchoon water overgewreeven worden. Om met doorfchijnende koleuren te
emailleeren. Dit kan niet gefchieden als op het goud ; dog als men het doen wil, op koper, moet men eerst wat zwzn amaus leggen ter plaatze daar het nodig is, en daar op een plaatje goud leggen, waar op vervolgens het doorfchij- nend amaus gebragt word; men tekent eerst de figuur, en daar na werkt men deeze grond op in basrelief, want het invallende licht moet de fchaduwe geeven ; voor al zal men zeer fijn goud gebruiken ; als de grond klaarge- maakt is , moet men de verf wrijven, dog niet fijn, hoe grover die is, hoe aangenaamer de koleuren zig toonen ; men brengt 'erde verf op , gelijk bij het emailteeren reeds gezegt is, met een penceel ; wanneer het werk afgedaan is, laat men het in de open lucht droogen ; eer men het in den oven brengt, laat men het eerst warm en heet worden bij den mond van den oven ; vervolgens brengt men het diep in het vuurbakje, gelijk te vooren gemeld is, tot dat het amaus gefmolten is ; voor het tweede vuur verbetert men het nodige , daar het te laag is, of weg gevioeit is, „dan brengt men het in hettweedevuur ; vervolgens flijpt men het effen, gelijk bij het wit amaus gezegt is ; als het gefleepen is, brengt men het ten der- den maale in 't vuur, welke het fmelt, en'er de luister aan geeft; dit flijpen kan gefchieden met het werktuig, het welke tot het gravecren van edele gcileentens ge- bruikt word. |
||||||
. ---. .-._ --
|
|||||||||||||||||||
EMB. EME.
|
|||||||||||||||||||
(frt
|
|||||||||||||||||||
Ie eetlust te vertrekken , of ook om de rauwigheden
WA^^K-VOGEL^'is een vogel onder het geflagt der
'■T f behöorende, en een medezóort van de Lomme; J'nJitfchers noemen hem grosfir zee-Fluder; hij is cfnorer als een Ga/w ; van bovenen zwartagtig bruin, en Sn onderen wit; om de hals heeft hij een zwarte nngs- |
vrugt (foetus) en bezigen bet woord emlrijo nie!
meer.
Rui se h cur. renov, verhaalt in een vrouw die kort
te vooren had ontvangen een embrijo te hebben gezien, die niet grooter was dan een gemeene fpelds-kop: Hart- man ephimen. nat. cur. zegt 'er eene.gezien te hebben , die met de dikte van een maankops zaad-korl over een kwam: Mattmugham comp. obfl. verzekert, dat een emlrijo van zes dagen de omtrek eener gersten-koorn heeft: Dodart histoire de l'academie desTciéacés 1701. maakt van een embrijo melding die zeven lijnen lengte •had, en in wien men reeds een begin van de onderfchei- d.'ng der ledemaaten koste befpeuren; bij Meauriceau in zijn waarneemingen vind men aangeteekent, dat hij een embrijo in de wateren van het eij beeft gezien, die bijna de groote van een boon had. Men vind in de Schrijvers een groot aantal waarneemingen van dien aart, welke: niet met malkanderen over een koomen; en tot een bewijs verftrekken dat 'er groote verfebeidentheid in de uitzettingen van den embrijo, geduurende de eerfte beginzelen van haaren aangroei plaats vind, dewijl Meauriceau de waarneem ing van een vrugt (foetus) bij brengt die na een zwangerfchap van twee maanden, niet grooter als een gersten-koorn was : Men kan dus niets zekers dien aangaande bepaalen, om dat de voortgroeijing van de embrijo zig niet altoos regelt na het getal der dagen, die zedert de ontvangenis verloopen zijn ; die voortgangen hangen waarfcbijnelijker af van den aarB der voedende ftoffe die haar toegevoert word ; zie VRUGT, en lees hier mede over de eerfte geleerde aanteekening van den beroemden Hall er over de 675 J van Boerhaave Inflitut. med. Aristoteles geeft dikwils aan de ongehoorene vrugë
(foetus) der dieren, en Theophrastus aan de zaaden der planten de naam van embrijo; waar in zij dooi" de meeste hedendaagfche -Schrijvers zijn gev'olgt gewor- den, EMBRIO; Plantafeminalis; Plantbeginzel, Zaad'
fpndtje of zaad-plantje ; is in de kruid kunde het fpruit- je in het zaad, dat de beginzelen van eennieuwe plant bevat, en als nog ongebooren is, gelijk men in een boon of erwte duidelijk zien kan ; zie ook CORCULUM. Dog Toürnefort en andere verftaan in haare fchrif- ten daar door het beginzcl der vrugt in de bloem- kelk. EMBRIJOTOMIA ; ditwoord 't welke van 'c griekfche
ifißnitifœtus, en tipm, ikfnijde, afkoomt; is eene heel« kundige operatie, welke beftaat om het navel-ftreng van een nieuw-gebooren-kind af te binden. Buiten dat beeft het woord embrijotomia nog verfebei-
dene betekenisfen; als de anatomifche ontlediging van een embrijo ; ook de operatie wanneer een doode vrugt in de baarmoeder word aan Hukken gefneeden, om 'er dus- de moeder van te kunnnen verlosfen, enz. EMBRIJULCIA ; ftamt van het griekfche faß?™, foe-
tus, en 6*axj/i', trekken, zijnde die operatie, waar door'C kind uit 's moeders lighaam word getrokken. Zie KEl~ SERLIJKE SNEEDE. ', EMBRIJULCUS; Embrothlastes ; is de naam van-
een heelmeesters werktuig, in de gedaante van een haakt- en wordende gebruikt, om' de beenderen van een doode- vrugt in 's moeders lijf te breeken, eii uit te haaien. EMERAUDE, zie EDELGESTEENTE en-SMA-
RAGD. EMERUS, zie CORONILLE. EME.
|
||||||||||||||||||
wiiz-
fle vlcugeli
■oinp ligiia !'!i |
de ftaartpennen zijn aan de tippen wit;
an dit dier zijn zo klein , dat zij 'er hun niet mede kunnen opheffen ; onder de |
||||||||||||||||||
virils "hebben zij-twéé holligheden die redelijk diep
Win ö en waar in men zegt dat zij hunne eïjëren uitbroe- den' dog aan dit wonder kan men met alzo veel reden twijfelen , als aan 't zeggen van de Noorweegers, dat zij nooit op 't land gezien worden, dan alleen 's weeks voor kerstijd, en dit zoude de reden zijn waarom daar te lande de vierde advends zondag, onder het gemeen 'door de wandeling immer- of ommer-Jonntagh geheeten %ierd. Het dons deezer vogelen maakt dat zij zeer begeeng
zijn, en om cuereden gejaagt worden, dog zelden gevan- gen ,' dewijl zij zeer bebendiglijk den fchoot weeten te 'ontduiken, koomende een goedftukwegs, van de eerde plaats, daar men ze gezien heeft, weder boven. * EMI3110CATIO ; Irrigatie; Inwrijving; Wrijving; Js een zoon van vlocijend enmeestalverweekend of ver- 'zagtend uitwendig geneesmiddel, dat allengskens op een ze- ker deel gedrupt word, om de pijn te verzagten, het deel te verfterken en de contraftuuren of zaamentrekkingen "te verflappen. Hier toe dienen allerleij geesten , esfen- tlen of tinctuuren, balfems, gedistilleerde oliën, enz. als 'gfst van ammoniak-zout, van aardwormen, van mieren, va i hertshoorn, carbunkel-water, hongarisch witer, wa- ter tegen; de beroerte, vallende ziekte ; effents van roof e- ymrijn bloemen, van melisfe, vanbevergeil, enz. Deeze ■dingen gebruikt men alleen of maakt 'er zaamengeftelde •middelen van; bij voorbeeld ■ Neemt hongarisch water (eau de la reine) , geest van
'aardwormen , halfen van angelike , van elks een once ; fme igt het. Dit is dienftig in 't leden-water en jigt, uit- ■eidig allengskens in te wrijven. B Of neemt witte petrolie , twee drachmen; gedistileer-
\fe roojenarijn- en jeneverbefien-olie , van elks'twee fcru- *pei : mengt het. ',, EMBRIJO, dit woord't welk van het griekfche w
$•> e" &*'<'> groeijen afftamt; "is de naam die door de
EriCMlcie Geneesmeesters aan de vrugt in 's moeders
.jjgnaatrns gegeeven, omdat dezelve in de baarmoeder be-
«ooten is, en daar aangroeit; men is het niet eens over
e tijd hoe lange de vrugt met deezen naam word ge-
noernt ; eenigen 20 als Marcellus , iib. de foetura ho-
-™"/ bcwccren dat hem deeze naam toekoomt geduu-
■[,. f dcn tijd dat dezelve in dit ingewand beflooten
kenab-Cren Z0, als D»klikcoürt, perioch. 25. gebrui-
vormini V'°° einh'ii° niet anders, dan om de eerfte
eij beQoot"' tC dmkken van een dierlijk lighaam in een
gefchooten'h ' fr'aar ,!an df P^nta nog geen wortelen
en zo dra 1 1 aiG ln de baarmoeder uit te planten ,
|
|||||||||||||||||||
ven zij
''•'-'r:s ffiyife^M Iuß- med- «4 en M-
het woord emhrUSSne-rah exer"tat'0^. gebruiken ook waar van de vonL"'"-- da" t0t de eerfte forming'
TdradezelveZiSuiJm3"in de baarmoeder begint;
aezelve ter «Jeega, ontwimpelt is, noemen zij het
|
|||||||||||||||||||
jfS» 'EME. EMI. EMM. • EM O. EMP.
|
|||||||||
£MP.
|
|||||||||
van anderhalfs voet hoogte, die met keine dikke bruine
bladen bezet zijn, drie bladjes bij een ftaande; de be- fiën zijn wit, doorfchijnend en volzappig, naar paar- len gelijkende, bevattende drie korrels van binnen, en zijn aangenaam en zuuragtig van fmaak ; wordende in de herfst rijp. Plaats. De eerste zoort groeit in Hoog-Duitschland,
Boheemen, Zweeden en elders ; word ook wel in de dui- nen van Holland gevonden ; mosfige, onvrugtbaare en vogtige gronden, zijn die waar in dit gewas het beste wil tieren ; het is zo hard van aart, dat men het gemeenlijk op de hooglte bergen in Zweeden vind ; al- waar de Heer Linn^us heeft waargenoomen , dat om- ftreeks de kopermijn te Falhun, alwaar bijna geen gewas, uit oorzaake van de zwavelige dampen der mijn, die zo na- deelig aan het groeijende rijk zijn , dit heester 'er egter weelig tiert : Om het zelve te vermenigvuldigen, moet men de befiën kort na dat ze rijp zijn, op een fchaduw- agtige plaats in een vogtige grond zaaijen , de planten koomen egter niet op voor de maand April van het tweede jaar, kunnende als dan in het najaar verplant worden. De tweede zoort komt voort in Portugal, al- waar het zeer menigvuldig is, gefchiedende de vermeer- dering op dezelfde wijze als de voorige zoort, behaïven •ven dat zij minder fchaduw en vogt begeert, en liefst een zandagtige grond hebben. EMPHRAXIS ; eene Verftopping; in wat deel de-
zelve zijn mag. EMPHljTSEMA;P/;((/orfej ,- Ooglids-opzwelling, is
eene opblaazing of opzwelling der oog-leeden; 't welke door wind of eene beflooten lucht kan voortkoomen. • Hier tegen zijn inwendig dienftig vlugge zweet- en wind- drijvende middelen, als zoete salpeter-geest, winddrij- vende esfents ,esfents van oranje]'chilien, olie van carweij, tinctuur van caneel, van foelie, geest van anijs, van angeiike, van ammoniak-zout met anijs, enz.; uitwendig gebruikt men een zakje metcamille-bloemen, vlier-bloemen, anijs-zaad, carweij-zaad, wijnruit, fcordium , malu- we, laurier-befiën; welke dingen men in wijn kan koo- ken: Of Neemt water van vlier-bloezem enkalk-water, van elks
■twee oneen; camfer-brandewijn, geest van angeiike en moeder geest, van elks een once ; mengt het, hier mede maakt men een vier dubbeld linnen doekje nat, en legt het op. Of men kan gebruiken 't ceraat van cumijn; 't pleister
van laurier-befiën, of labdanum, enz. Indien deeze opzwelling ontftaan is door fcherpe din-
gen of door 't fteeken van bijen, waar door zig onder 't opperhuidje overvloedige winden zetten, dan zijn in- wendig de zweetdrijvende middelen nuttig ; als gebarn- fieende liquor van hertshoorn, zaamengeflelde tin&uur van ivijnfieen, bezoardifche tinUuur van dntimonie ; en uit- wendig kan men de plaats beftrijken met gecamferde geest van tkeriaek, of met geest van pis, peruviaanfche balfeni, zenuw-balfem, kramp-balfem van mijnficht, ammoniak- pleister, enz. EMP1RIA; Empeiria; is een handelwijze die alleen
op de ondervinding en eigen begrip fteunt, of om iets te doen of te maak'en naar eigen goeddunken, zonder eenige gronden of goede regels te volgen. EMPIRICA MEDICINA; is een Geneezings-wijze.
die alleen op de ondervinding berust zonder kennisfe van de natuur- en ontleed-kunde, nog de reeden bij de be- vinding te paaren; gelijk ten tijde van Celsus en Ga- |
|||||||||
EMETOLOGIA, dus noemt inen de Verhandeling
van de Braakmiddelen. EMISSARIS ; word zulk een .perzoon door verflaan
die men vertrouwt, veel bekwaamheid heeft en loos is, ■en welke bedektelijk word gezonden, om de gevoelens en voornemens van een ander te peilen en te doorgron- den , of hem eenig voorftel of opening te doen, gerüg- ten uitftrooijen, de daadcn of houding van een vijand befpieden enz. om uit dit alles voordeel te trekken. EMMENAGOGA; Maandflonden drijvende of be-
vorderende middelen; betekent ook zadanige die de baaring bevorderen en de nageboorte afdrijven. Zie MAANDSTONDEN en NAGEBOORTE. EMMENALOGIA ; is eene griekfche uitdrukking,
Eaamengeftelt door de woorden tft//.'m*, menflrua en tiycs, ferma ; bij gevolg word het gebruikt om een ver- handeling over de ftonden of maandelijkfche ontlastingen •der vrouwelijke kunne mede te betekenen : Het beste werk onder die tijtel bekend is dat van den beroemden Freind medicus aan het Londenfche Hof. EMMORPHI ; betekent fteenen die aan andere na-
tuurlijke of door konft gemaakte dingen eenige gelijkheid hebben ; gelijk daar zijn de mosjel- en fchelp-fieenen, tro* «shiten, ( conchitœ, carcinites, trochitœ), enz. die men hier en daar in de natuur-cabinctten der liefhebbers vind. Meer hier van begeerende te weeten kan men nazien het Mufceum van den Hr. Richter , die 'er al- daar wel XIII zoorten van opgetekent heeft. EMOLLIENTIA , Verzagtende of Verweekende Ce-
Meesmiddelen, zijn zodanige, door welkers zagte warm- te en vogtigheid de harde en opgezwoliene deelen week gemaakt worden : Dezelve worden gebruikt in de ge- daante van eenftoving, pap of afkookzel, enz. De en- •kelde verweekende dingen zijn de volgende ; heemst- 'ivortel ,witte lelie wortel, brijonie-wortel, maluwe-wortel, hiemst-bladen , beeren-klauw, maluwe, melilote , bingel- kruid, betonte, quee-zaad, fenugreeh-zaad, lijn-zaad, arlooikruid-zaad, mastix, boom-oolie, lijn-olie, witte Ie- lien-olie, St.janskruid-olie, zevengetij-olie, diachijlums- f leister, melilote-pleister, enz. EMOLUMENTEN, hier worden de voordeden
door verftaan, die iemand van zijn ampt of bediening trekt. EMPASMA, is zo veel als Catapasma ; zie al-
daar. EMPETRUM; Erica baccifera; Befiendragende Hei-
c; twee zaorten worden 'er van dit gewas gevonden
als i. De zwarte leggende Befiendragende Heide ; Erica
taccifera procumbens nigra; (Empetrum procumbens, Linn. Spec. Plant.) 2. De witte regtopflaande Befiendragende Heide ; Ca-
marigna; Erica eretta baccis candidis; (Empetrum ere- Bwn , LiNN. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort fchiet tegen de aarde
'leggende getakte ftengen uit de wortel, waar aan kleine dikke bladen groeijen; de bloemen die in Julij te voor- fchijn komen, en tot 't einde van Augustus duurcn, zijn driebladig waar na ronde zwarte befiën, als jeneverbe- fiën volgen, die veele korrels bevatten en vol zap 2'tjn, en tot het lieffte voedzel van de kor-hoenders ver- ftrekken ; zo dat men verzekert kan zijn, dat overal «raar dit heester groeit, ook die zoort van vogels gevon- den worden. De tweede zoort groeit met haare ftengetjes regt op,
|
|||||||||
EMU.
|
||||||||||||||
EMP.'
leNuS een zoorte van ongeleerde Artzen Waaren , wel-
ke flegts blindelings dat geene deeden, dat ze van ande- re gezien of gehoort, en geleezen of zelfs gedaan had- den , en gelijk nog hedendaags van de kwakzalvers ge- fchied, voornaameüjk als geen kennisfe of reden bij de ondervinding gevoegt is. Dog wat de ondervinding in de Geneeskunde op zig
zelfs betreft; deeze word van verflandige Geneesheeren çeenzins verworpen , mits dat die bij de reden ge- paait worde : Want fchoon enkele gevolgen uit de reden getrokken altijd agtenswaard zijn, zo zijn ze egter niet altijd toereikende, om een deugdelijk en krag- tig middel ter geneezing te beraamen, of uit te vinden. Het herhaalt gebruik van een Geneesmiddel met nauw-
keurige opmerking op deszelfs uitwerking, ten nutte of nadeel in deeze en geene gevallen, maakt den Genees- meester des te zekerder in zijne doeningen, en geeft hem gelegentheid om zijne misflageii te verbeteren , en eene veilige verkiezing onder de Geneesmiddelen te doen ; EO dat hij zijne Lijders niet geeft dan dat hij kent, en welks werking hij weet dat met hunne natuur en geftelt- heid best overeenkomftig is : Deeze geneezingswijze word derhalven met regten reden voor de fteun der Ge- neeskunde gehouden, dewijl ze zig grond op een geleer- de kennisfe van de gelijkheid of overeenftcmming, die 'er in de voormaalige en tegenwoordige gevallen te befpeu- ren is, en bijzonder op de kennisfe der kragten en uitwerking van de Geneesmiddelen, door ondervinding verkrecgen. EMPIRICUS; noemt men iemand, die iets doet of
verrigt naar zijn eigen begrip, zonder eenige gronden der zaake of goede regels te volgen ; gelijk bij voor- beeld een ArchiteB, die de regels van een goede bouw- kunde niet verftaat, of dezelve verwaarloost, waardoor hij wanfchepzels in de bouwkunde en derzelver cieraa- den, enz. ter waereld brengt ; gelijk men niet zelden ziet gebeuren. Dus word ook in de Geneeskunde een zodanige Artz
Empiricus genoemt, die de wijze van geneezing flegts bij ondervinding verrigt, zonder kennisfe van de natuur- en ontleedkunde te hebben; fchoon anders de ondervin- |
||||||||||||||
0$
|
||||||||||||||
fpreekwijs, welke zo veel wil zeggen, als reuk van "brandy
en koomt af van het griekfche woord «>TupWm, 't welk; ontvlammen of branden betekent. Empijreuma word niet gebezigt dan ten aanzien van
de onaangenaame reuk die het vuur kan geeven, zo dac het geen brandig ruikt zonder onaangenaam te zijn , als bij voorbeeld gebraaden amandelen , gebrande zuiker „. co'ff'ij, enz. niet empijreumatisch genaamt worden. Empijreumatisch is dan wanneer bij het kooken ofdis-
tilleeren , de vloeibaare of harde gedeeltens der dieren , of de zoete en harsagtige lighaamen aanbranden; dit ge- fchied onvermijdelijk aan alle hoorns, beenen, klauwen, bloed en andere zappen van dieren, als ze overgehaalt worden, om 'er de olie van te verkrijgen, welke olie daarom ook oleum empijreumaticum, aangebrande of'[lin- kende olie genoemt word ,• gelijk de olie van hertshoorn, van ij voor, van menjchen-bloed, enz.; maar bij het dis« tilleeren van honing en hars/en, als mede van v/atere\% en bij het kooken van oliën en fijroopen, enz., moet de aanbranding vermijd worden, zo veel doenlijk is, de- wijl dezelve daar door anders een onaangeuaamen reuk en fmaak verkrijgen. EMULGENTIA VAS Ai uitzuigende- of nier-vaten,
dus is men gewoon de bloed- en flag-aderen der nieren te noemen ; deeze zig in 't midden der nieren inplanten- de, verfpreiden zig voorts in derzelver holligheden. EMULSIO; Amijgdalatum; een Emulfie of Melk-
drank; Amandel -melk; Zaad-melk; is een door konst gemaakte melkagtige drank of een vloeijend geneesmiddel,, het welke in koleur en fmaak de melk niet zeer ongelijk is, en gemaakt word uit merg- en melkagtige zaaden , welke in een marmere of andere vijzel worden geïtoo- ten, waar bij men allengskens gekookt water of cenig ander vogt giet, en het dan zamen door eon doek drukt; vervolgens witte zuiker of eenige fijroop 'erbij voegt: De zaaden waar uit de Emulfien meest gemaakt worden, zijn zoete amandelen, zaad van calbasfen, concommers, meloenen, cardebencdicie, marien-distel, fiek rapen, peo- nie, kuischboom, vioolen, maankop, enz.; daar worden ook we\'witte poeders bij gemengt, als zweetdrij'vende antimonie , zonder vuur bereid hertshoorn, geprepareerde kreeftsoogen: Ookkan me« uit de hars/en en uitgeperste oliën dusdanige emulfien bereiden, wanneer ze alvoorens met het geel van eijeren ontbonden, en vervolgens met water vermengt worden : De meeste melk-dranken worden bereid tot borst- en flaap-middelen, als mede om de fcher- pigheid en hitte des bloeds te verzoeten en te maatigen. Een gemeene Amandel-melk te bereiden.
- Neemt een vierde pond zoete amandelen, fchilt dezel- ve, na dat ze in warm water geweekt hebben, en floot ze in een vijzel klein, doet ze dan in een aarden pot, giet 'er wat gekookt water op, en roert het tot een pap, vervolgens giet 'er nog meer kookend vtater bij, tot on- trent een mingelen, min of meer , na dat men het dun- ■ ner of dikker hebben wil, en dekt het digt toe, laat het dus een paar uuren flaan trekken , maar roert het on- dertusfehen eens om, en doet 'er een lepel vol of vier, vijf witte zuiker in, na dat men het zoet begeert, met wat roofewater, als dan laat het door een doek loopen , maakt het weder heet en in een coffij-kangedaan zijnde, drinkt het warm als chocolade; is een aangenaame, ge- zonde en voedzaame drank, die men in plaats van cho- colade drinken kan ; Men kan deze amandel-melk ook met half water en half zoetemelk bereiden, en dan is ze nog I voed- |
||||||||||||||
ding van veel nuttigheid in de geneeskunde
|
||||||||||||||
gelijk
|
||||||||||||||
we op het voorige artiikel aangemerkt hebben.
EMPLASTRUM , zie PLEISTER.
EMPNEUMATOSIS, zie INADEMEN.
EMPROSTOTHONUS ; dit woord word zeldzaam
gebezigt, en-betekent een zoort van kramp-trekking, wanneer alle de leden voorwaarts worden getrokken ; zie KRAMP. EMPIJEMA; is een heelkundige fpreekwijs, die voor
cetie ziekte, en ook voor eene operatie gebezigt word, zijnde eigentlijk een grieksch woord, zamengeftelt uit " in, en rf«; etter; «>•»■</>«, colleSlo puris, verzame- ««# van etter. De Empijema-ziekte is in het algemeen eene verzame-
ling van etter in eenige holligheid van het Iighaam, in 't noc-fd, onderbuik, of elders; maar dewijl deeze verza- meling lrieer ;n ^e torst, dan in een ig ander gedeelte van het Iighaam voorvalt, heeft men inzonderheid de jla?,lT1 ,v^n Empijema aan de verzameling van etter in de lolligheid dei- borst gegeeven. De Empijema-operatie is eene opening die tusfehende beide ribben gemaakt word, °jn aan de ftofFen die in de borst zamengevloeit zijn, l,lt|anS te verleenen. Zie ETTERBORST. »'-"^JREUMA ; Aanbranding; is eene Chijmifchc
|
||||||||||||||
Hf ËMU. ENA.
voedzaamer ; zommïge doen 'er ook wel wat esfents. van
amber of caneel bij. Amandel-melk voor zieke menfchen.
Deeze word bereid als de voorige, behalven dat men in plaats van enkel water, gekookt gerstewate f neemt, uaameüjk tot een-vierde pond amandelen, een paar bou- teilles of wat meerder water, waar in een paai" lood goede gepelde gerst, 'een uur of anderhalf gekookt heeft, hier van laat men den zieken altemets lauwwarm drinken, dat hem zeer verkwikt en verfterkt : Deeze melk moet men in vlesfen op een koele plaats bewaaren, de- wijl ze niet lang kan duuren. Emulfie of melk-drank tegens de teering.
Neemt van de vier groote verkoelende zaaden, ander-
half once; gepelde zoete amandelen, tweeftuks, ftoot dit in een marinere vijzel, en roert 'er bij beetjes onder een bier-glas vol aftrekzel van de volgende kruiden; man netjes eerenprijs, een vingergreep; hondjesdraf of bloemen van hoef bladen, een halve vingergreep ; dan doorgezijgt zijnde, doet 'er bij fijroop van vioolen of van heemst, een halve once. Deeze melk-drank neemt den lijder 's morgens nugte-
ren in eens, lauwwarm, en 's avonds na bed gaande , kan hij het herhaalen ; dezelve is zeer dicnftig in de tee- ring te gebruiken, bij gebrek van melk, of als de lijder- de melk niet wel verdraagen kan. Rustmaakende Meljt-drank.
Neemt vier gepelde zoete amandelen ; van. de vier
groote verkoelende zaaden, twee drachmen; witmankops. zaad, anderhalf drachma; ftoot het in een marinere vij- zel, en doet'er bij beetjes, onder omroeringc, een groot glas vol gekookt water bij, en voegt bij het door- zijgzel fijroop van maankoppen,- een half ónce , of zes drachmen , of laudanum liquidum van Sijdenham, 12 & 15 druppels,- dit neemt men op éénmaal in, naar bed gaande; men kan 'erook een fcrupel geprepareerde kreefts- oogen bijvoegen. Aangenaame purgeerende Melk-drank.
Neemt vier gepelde zoete amandelen, van de vier groo-
te verkoelende zaaden, een drachma ,• ftoot ze in een marmere vijzel, en giet 'er allengskens bij een groot glas vol gekookt water, waar in twee oneen manna gefmoken is; dan doorgezijgt zijnde, doet'er bij Markgravinne- poeder, een fcrupel, en water van oranje-bloesfem, twee fcrupels. Dit neemt men in eens 's morgens nugteren in.
Andere' aangenaame purgeerende Melk-drank.
Neemt hars van jalappe, oïvanfeammonie, vijftien
grein, ontbind het al roerende in het geel van een eij en roert 'er dan bij beetjes een glas vol water van bingel- kruid, of van venkel onder, voegt 'er bij witte zv.iker, zo veel genoeg is, om het te verzoeten. "Men gebruikt ze als de voorgaande. -
EMÜNCTORIA ; dus worden die vaten genaamt,
welke dienen om de overtollige vogten enfœces , enz. uit het lighaam te ontlasten. ENAEMON; is een bloedftoppend middel, dat door
tegenhouden, verkoelen of uïtdroogen de wegen van opene vaten fluit, en d'e vloeibaarheid en .hevige bewe- ging des bloeds vermindert en ftempt. Zie BLOED- VLOEIING uit WONDEN. |
||||||
ENA. ENC.
ENAEOREMA ; deeze naam word aan het dikke ó>
wolkagtige gegeevcn, dat men zomtijds in 't midden van de pis, drijvende ziet. ENARTHllOSrS ; eene anatomifche fpreekmanier^
zijnde eene der drie zoorten van Diarthrofis, het welli wil zeggen becnige gewrichting met beweeging ; de beide anderen zijn de arthrufis en de ginglijnus. Men zegt, <<lat de enarthrofis word verwekt, wanneei
het dikke hoofd van een been in een diepe holligbeiï of pan word ingehjft of ontfangen, zo als het hoofd van het heupebeen in de pan der ongenaamde beenderen, enz. ENAULIA ; dus noemt Hifpocrates de hals van de lijfmoeder. ENCANTHIS ; grieksch woord , zamengeftelt uit
«"», in en »«S-»'f) hoek van 't oog; betekent een gezwel aan de oogen, enz., is tweederlei, het eerfte beftaat in een gezwel in de binnenfte of groote ooghoeken; het tweede in een gezwel aan de traan-klier, als dee- ze over de oog-leden hangt, zo dat ze zig niet kunnen fluiten ; deeze zwelling is zomtijds niet kwaadaartig en zonder pijn ; maar zomtijds is ze heel kwaadaartig, en met fteekende pijn verzelt. Dienstige middelen hier tegen zijn inwendig; de es*
fents en 't vlugge zout van adderen, de esfents van groo- te gouwe, de gebarnfisende liquor van hertshoorn , de geest van ammoniak-zout ; uitwendig kan men middelen gebrui- ken, die de vogten beteugelen {diseutientia) , als vale- riaan-wortel, groote gouwe of fchelkruid, wijnruit, po- lei], ijzerkruifl, vlier-blpemen, lavendel-bloemen, betonie- blosmen, venkelzaad en aloë, die men in wijn kookt, een weinig camfer daar bij doende, en daar mede wascht; of men gebruikt roefenwater, waar in tutia of loodzuU ker, of een weinig ijzer-vitriool ontbonden is. Dog als men hier mede zijn oogmerk niet bereikt,
dan worden de 'caiiteria gepreezen , als het kalk-water , waar in een klein weinig corrofive fublimaat ontdaan is, in welk vogt men kleine doekjes nat maakt en oplegt ; dog als de geneezing ook hier door niet kan volbrag! worden, dan is 'er niets als de affnijding over; waartoe een bekwaam Chirurgijn vereischt word ; de affnijding gedaan zijnde , gebruikt men adfiringentia ; bij voor- beeld een oogwater, uit water van blauwe koombioemen, groote gouwe en weegbree, met candijzuiker, aloë, mijt- rhe en witte vitriool. ENCARDIA; is een fteen, waar van Plikius fpreekt,
en in drie zoorten onderfcheid ; in de eerfte ziet men dé gedaante van een hart, dat zwart van koJeur is, en boven de fteen verheven uit zit; het tweede verbeeld een groen hart; en in het derde ziet men een zwart hart, terwijl.het overig gedeelte der fteen wit is. Boetius dj» 13oor de lapid & gemmis. ENCARPOS; betekent een vrugt, die veele zaadeB
in zig bevat. •• - ENCANTHISMA ; is zo veel als Semicupium qf
half-bad, daar men maar met het onderlijf in zit. ENCAUMA; Oog-appels gezweer ; is eene verzweff"
ring van het hoornvites (cornea) des oog-appels, dat uit verfchillige oorzaaken kan ontftaan , als van puistjes, ftootcn , flaan , fcherpe geneesmiddelen , of van een fcherp toevloeijend vogt, het welk de vliezen en der. zelver zeer dunne vaatjes doorknaagende, eerst een« ontfteeking verwekt, waar ' op dan eene verzweering volgt. Dienstige middelen zijn voor eerst eene laating, °'
het koppen, en bleintrekkende middelen; en als 'er ee- . .na
|
||||||
H
ENC.
1 ga ontfteeking des óogs bij is, moet 'guïks eerst wegge-
§ «oomen worden, het welke kan gefchieden door middel S van eijwü met wat roofewattr, of bij deszelfs gebrek met I Tcmeen water, en een weinig gepoederde aluin.„onder ! liatanderen te kloppen, en op het oog te leggen; of | gebruikt een pap van kruimels van wittebrood in wijn of 1 gaai melk gekookt, waar bij men wat faffraan en een ■ (ijeidooijer voegen kan, die men tusfcheh twee linnen
M doekjes oplegt ; daar na legt men zuiverende en opdroo- ■ gende middelen op het oog; bij voorbeeld
Neemt roofewater, anderhalf once ; oogentroost-water
I en fchelkruid-water, van elks een once; gefchuimde juf- mfer-honing., een halve once; mengt het tot een vog-wa- Mter, waar mede men het oog altemets wascht. Of Neemt roofewater , oogentroost-. en Jchelkruid-water ,
Ë fan elks een once ; zeer fijn gepoederde witte koekjes van S rhafis en geprepareerde tutte, van elks een half once ; I witte candij-zuiker, twee fcrupels; mengt het, en ge- I bruikt het als 't voorgaande. Of Neemt verfche ongezoutene boter, die wel gewasfehen
Bi«, een halve once; geprepareerde tutte , vier fcrupels, ■ en gepoederde witte vitriool, agt grein; mengt het wel tot
efin zalfje, waar van men wat in de groota oog-hoek ■ ftrijkt, en twee maaien 's daags op de verzweering zelve
■ legt.
Of neemt geprepareerde tutie, en wit oog-niet, van
I elks twee drachmen ; camfer, een halve fcrupel, en rao- mfe-zalf, twee oneen; mengt het wel in een fteenen mor- M tier tot een zalf je, dat men gebruikt als het voorige. Als dan de verzweering genoeg gezuivert en afgevaagt
I is, kan men, om dezelve te fluiten, het volgende gebrui- I ken : Neemt roofewater, drie oneen; gebrand lood, vltesch-
I lijm en lood-zuiker, van elks een halve fcrupel; maakt 1 'er een oog water van , waar mede men het altemets ■ wascht.
Maar het gebeurt dikwils, dat 'er na het geneezen van
!| de verzweering een wit uitfleekend lidteken overblijft, 'm dat zomtijds het hoorn vlies in het geheel of voor een ge- il deelte bedekkende, het gezigt of wegneemt, vermin- 3 dert of verduistert,- en zodanige lidtekens zijn bezwaar- 1 lijk weg te neemen ; dog zomtijds zijn de volgende mid- ! delen van een goede uitwerking, als het lidteken alleen 3 op de oppervlakte en klein is, inzonderheid bij jonge S lieden. . * Neemt geprepareerde tutie en witte candij-zuiker, van
1 elks een drachma; witte vitriool, vier grein ; camfer, ï twee grein, en geprepareerde witte coraalen, een halve I fcrupel ; maakt alles tot een ontastbaar poeder, waar | Van men 's daags twee of driemaalen in het oog ftrooit. IDe witte candij-zuiker alleen, zo fijn als het fijnfte
bloem-meel geftooten, en op'de voorige wijze gebruikt, beeft veeltijds zodanige witte vlekken en lidtekens weg- Senoomen. ENCAUSTUM; Encauma; is eene geneezing, die door eenige branding, het zij door wezentlijk vuur , of | een ander brandmiddel gefchied ; gelijk bij voorbeeld in een cartes oîbeen-eeter, en andere verouderde ongemak- ken. Deeze naam word ook gegeeven aan een lidteken, dat van het branden overgebleeven is. ENCAUSTUM ; dus word ook in 't latijn het émail
ot Jmeü-glas genoemt; zie aldaar. ENCEPHALA,- is een grieksch woord, zamengeftclt
«it * v m, en «»<*» hoofd , het kan dan toepasfelijk zijn eP ai het geene in het hoofd beftooten is ; dog het ge- |
|||||||||
ENC. Wb.
|
|||||||||
<*35
|
|||||||||
bruik dat men 'ervan maakt, is wel voornaamelijk om
de verfchillende zoort van wormen mede te betekenen, die in de verfcheidene deelen van het hoofd geboore» worden. Ethmuller over de cephalalgza of hoofd-pijnen han«
delende, maakt van verfcheidene waarneemingen gewag, waar door hij oordeelt, dat dezelve kan voortkoomen door wormen, die in dehersfenengeteelt zijn, ofwaar- fchijnelijk in de holligheden van het zeefswijze been (W ethmoides), dewijl men 'er tot groote verlichting der zie- ken uit de neusgaten heeft zien uitkoomen; dis is het geen Schenkius de febre hicugaritd menigmaalen zegt waargenooinen te hebben, in koortzen die in Hongarijen. heerschten, en welke men worm-hooftdpijn Çcephaialgia vermicularis) noemde; om dat de hoofdpijn, die het zwaarfte en heerfchende toeval deezer koorts was, door wonnen veroorzaakt wierde; Bartholinus, cent. 6. otf, 3, gewaagt ook van een felle en aanhoudende hoofd- pijn , die geneezen wierd door het losfen van eenige wor- men door de neusgaten ; men vind een gelijkzoortige waarneeming bij Forestus , lib. XXI. obf. 28. Hij rekent egter dat 'er befmettelijke ziektens zijn ge-
weest, in welke wormen in de hersfenen zelve voortge- bragt wierden, zonder andere oorzaaken dan de geneigt- heid tot die voortbrenging; ziet hier over de DiEt. de Trévoux op het artijkel ENCEPHALE; als mede ver- fcheidene zonderlinge en zeer nuttige dingen in de ver- handeling van de Heer Andrij/mj- la génération des Ven dans Ie corps humain. Door zommige fchrijvers word ook door encephala zo-
danige neusmiddelen verdaan, die zonder nieten te ver- wekken, haare uitwerking doen. ENCEPHALOLITHES; is een Coraal-gewas, het
welke eenigzins naar hersfenen gelijkt ; waar van zeer waarfchijnelijk het verdichtzel is ontdaan van verfieende osfen-hersfenen. , ENCEPHALON ; de hersfenen, het brein; zie op
HERSSENEN. ENCHARAXIS ; betekent ze veel als het koppen (fca-
rificatio). ENCHEIRESIS; een konstige handgreep; beteke-
nende, om het geene dat met de handen moet gedaan worden, op een beknopte en vaardige wijze te volbren- gen. ENCHRASICHELUS, zie ANSJOVIS.
ENCHIJTA; een Tregter; dienende om daar door
vloeibdare dingen in de neus, oogen en ooren te gie- ten. ENCLIJSMA; betekent een Clijfleer.
ENCOPE; betekent eene infnijding in eenig deel,
gelijk in het koude vuur of verfterving gefchied. ENCRANIUM; is het zelfde als Cranium of Bekkc
neel. ENCRINUS; deeze naam draagt een zekeren fteen,
die naar de wijze der zee-fterren uit vijf ftraalen beftaat, welke uit een lighaam voortkoomen, en die op een fteng itaat;-wordende dezelve ook naar zijne verfchillige ge- daante afleria of trochites genoemt. - ENDÈIXIS ; is een aanwijzing der ziekte, en wat ,
daar bij te doen ftaat. . ENDEL-DARM ; Aars-darm ; in 't latijn Intestinum
rettum; is die darm, waar door àa faces uit het lig, haam ontlast worden. Zie DARMEN. ENDELDARMS UITZAKKING; in 't latijn pro-
cidenpia vel prolap/us ani ; is / als een gedeelte des 'en- ■ - I 2 del* •> |
|||||||||
635 END.
deldarms, onder het losfen van den afgang, uitfchiet,
en daar na niet weder na binnen gaat; welk ongemak ge- meenlijk ontftaat door eene verlamming of verflapping van de ophef/pieren van den aars (musculi levatores anï), dat uit verfchillige oorzaaken voortkoomen kan, als door uitwendige koude, of door den toevloed van een taaije wateragtige vogtigheid , of door fterke pers- fing bij den afgang, of bij een moeijelijke baaring, enz. ; ook word men het zelve zomtijds gewaar bij hardlijvig- heid, na genoomene fterke purgatie , of na de roode loop, persiïng na het fteen-fnijden, enz. Om dit ongemak te geneezen, moet men den uitge -
zakten endel-darm ten eerften, alvoorens dezelve zwelt, weder naar binnen in zijn plaats brengen , en denzelven vervolgens aldaar bevestigen; de inbrenging gefchied met de vingers, dezelve met een zagt doekje om winden-de, dat men, gelijk mede den weg, met warme fihaape-on- gel; verfche boter, of Camille olie glibberig gemaakt heeft; hetwelk den lijder zelf kan verrigten , als'er geen zwel- ling bii is, dog anders moet het door een Heelmeester ge- fchieden, en als dan is het nodig, dat de zwelling eerst weggenoomen worde; het welke door de volgende mid- delen géfchieden Jkan: Neemt camillc-bloemen, vlier-bloemen én toppen van
alsfem, van elks een halve hand vol, en anijs-zaad, een once ; kookt dit in wijn of zoetemelk, en ftooft den darm daar mede warm. Of neemt gekookte camille-olie , bevogtigt 'er linnen
doekjes mede, en gebruikt ze tot een ftooving. Wanneer dan de darm weder binnen gebragt is, ge-
bruikt men tot bevestiging, van de volgende midde- len. Neemt wal-wortel, ftampt ze klein,, en maakt 'er met
even veel boonen-meel en roode wijn of fmids-waier, zo veel genoeg is, een pap van, en legt die warm op. Of neemt eicken-bladen of akers of galnooten, kookt
die met weegbree in roode wijn, oCmfmids-water; maakt 'er dan een fpongie of te zaamen gerolt linnen doekje in vogtig, en ftcekt het in 't fondament. Óf neemt maar wrange roode wijn of azijn, mengt die
met even zo veel water, daar roode roojen in gekookt zrjn, en gebruikt het als 't voorige. Of neemt mastix of terpentijn , of pik, werpt daar
iets van op gloeijende kooien, en iaat den rook daar van , van onderen ontfangen. l:t . •- Of neemt mastix, wolkruids-toppen en camille bloemen,
van elks een halve hand vol., en gebruikt het als 't voo- rige: Deezetweelaatfte middelen zijn inzonderheid dicn- flig, als'er eene fcherpe flijmagtigheidde oorzaake van is. ENDEMIUS MORBUS; eene Landziekte; is een
zodanige ziekte, die maar aan een zeker Landfchap of Natie eigen is; gelijk ds longzugt -aan de Engelfchen; de fcorbu'.t aan de Nederlanders ; de hairvlecht aan de Polakken ; de kroppen aan de Carinthievs, enz. ENDIVTE; Andivie; Winter-Endivie ; in 't latijn".
Endivia; Cichorium dorne st i cum ; Seris domestica; Scariola; Intijbumfativw.n DoDOWiEi; (Cichorium caille fiinplici, foliis integris crenatls, Linn. Spec. Plant.) Daar zijn eenige veranderingen van dit keuken-gewas; ais i. De brcedbladige endivie.
i- De fmalb ladig e endivie'. ■.-' .
3. De krul-endivie. ■ ,
4. De fmalbladige krul-ttidi vie.
Bifchripmg. De eerste gemeenfte zoort heeft lange
en breede bladen, die aan de randen g«and"zijn, en op de |
||||||
END;
aarde in 't rond verfpreid leggen, uit welkere midden eëü
gladde, holle getakte fteng uit de wortel opfehiet, vaa anderhalf â twee voeten hoogte, die met een melkagtig zap voorzien en met kleine bladjes bezet is, uit welkers oxels blauwe bloemen voortkoomen, waar op klein hoe- kig zaad volgt, dat in langwerpige opene zaadhuisjes be> flooten is. De tweede zoort is van de overige onderfcheiden daar
in, dat ze final 1er bladen heeft, en die wat meer gefnip- pelt zijn ; ook is de fteng meer getakt, als eenige deg andere zoorten. De derde zoort heeft breede bladen, maar die diejj
gefnippelt, en gekrult of gekronkelt zijn. De vierde zoort heeft fmalle bladen, die fijner gefnip-
pelt en gekruld zijn als de voorige, groeit ook niet zo groot van ftruik ; dog van deeze zo wel als van de voo- rige koomen uit 't zaad veeltijds planten voort, die mia of meer gefnippelt en gekrult zijn. Plaats. Het is onbekent waar de Endivie eigentlijk
natuurlijk in het wild groeit, maar dezelve word veel ia ' de moestuinen tot 't keuken-gebruik gekweekt, en do krul-endivie word het meest geagt, inzonderheid tot zala- de; hoewel hier te lande wel meest van de eerfte en tweede zoort door de warmoefieren gebouwt word. Het zijn alle een- of tweejaarige planten. Kweeking. De endivie word door het zaad voortge-«
kweekt, 't welke op verfchillige tijden moet gezaait wor- den : Het eerfte zaad zaait men gewoonlijk: in 't begin of midden van Junius, om dat de vroeger gezaaide plan- ten meesttijds in 't zaad fchieten en dus tot't gebruik onnut worden, inzonderheid als de nazomer warm en droog is : Vervolgens zaait men weer in 't laatste van Junius en ontrent 't midden van Julius, voor de winterprovifie; van 't laater gezaai komt zelden iets goeds , ten waara dat 'er een zagte herfst en voorwinter op volgde. Mea zaait't zaad op bedden in een losfe vette grond, niet al te digt, en men moet niet verzuimen , het bedde bij. droog weer, 's avonds, of's morgens vroeg te bevogti- gen, dewijl anders het zaad niet wel zou kunnen fprui- ten en opkoomen. Wanneer dan de jonge planten om- trent een vingers lengte verkreegen hebben , verplane men dezelve op andere bedden of akkers in rijen, op een voet afftand van malkander, in het verband, in een vette wel bemeste grond, die hij bemind, om voorfpoe- dig te groeij'en, en men oost dezelve na de verplanting» om beter wortel te vatten : Kan de verplanting géfchie- den bij een vogtige of donkere lugt,zo is"tdeste beter, anders moet men daar toe de avondftonden te wagt nee- men: Maar de vroeg gezaaide endivie moet men niet op fterke zon, maar in de fchaduwe, en ook in geen heel vette- grond planten, om daar door het doorfchieten eenigzins- te beletten. Vervolgens heeft men niets an- ders te doen, dan den grond van het onkruid fchoon tß houden. Wanneer dan de endivie bekwaam groot geworden is,
bind men dezelve van tijd tot tijd op, om tot 't gebruik van binnen wit of geel te worden en men kiest hieß toe altijd de grootfte bosfehen; terwijl de overige onop- gebundene vervolgens nog kunnen aangroeijen; het op- binden gefchied met dunne wijge teenen of met mosco- vifche mat, op deeze wijze; men vat de bladen met de hand.rondom en legt ze in een goede order na boven tee te zaamen, zodanig als ze gegroeit zijn, als dan doet men 'er in het midden en boven een band om, om de bladen aldus te zaamen te houden;, dog men moet ds bandéq
|
||||||
ENG.
tanden JMet te veel toehaalen of de bosfchen te digt zaameri
binden, inzonderheid in het midden, want anders ber- fteo de binnenfte aangroeijende bladen dikwiis ter zijden uit, voornaamentlijk bij warm weer, waar door het bosch bedelft: Men moet ook zorg draagen, dat het opbinden gefcbied als deplanten droog en niet door reegen of dauw bevogtigt zijn, dewijl ze anders ligtelijk van binnen zou- jen rotten. Deeze opgebondene planten worden vroe- ger of laater.'van binnen geel , na dat het vroeger of jaater in de tijd, en het dus min of meer warm is; gemeenlijk gefchicd zulks bij warm weer binnen twee % drie wecken ; en wanneer ze geel geworden zijn kun- nen ze niet veel over de 14 dagen du uren zonder te be- derven , inzonderheid als het zagt weer is. liet is ook nodig, dat men de planten die men op een bedde het eerst opgebonden heeft, merkt, het welke niet bezwaar- lijk door het eene of andere merkteeken aan de band of anders gefchieden kan, om dus niet abufivclijk de 'Iaatfte voor de eerfte tot 't gebruik af'te fnijden. Wanneer het in 't najaar fterk begint te vriezen ,
moet uien de planten met de wortel uit de grond graaven en binnenshuis op een plaats daar het njet of weinig vriest, 't zij in een kelder of elders, in vogtig zand digt aan malkander planten, maar de plaats moet droog' en luchtig zijn, want anders gaan de planten aan het rotten en bederven ras; maar als zulks gefchiet, moet men ze van tijd tot tijd van de rottige bladen zuiveren en fchoon inaaken; aldus kan men ze lang tot't gebruik bewaaren. Dog als men de laaie endivie opbind wanneer het begint te vriezen, kan die de vorst.lauge tegenftaan, want fchoon de buitenfte bladen bevriezen en bederven,. zo blijven egtev de binnenfte bladen behouden, en worden allengs- kens geel, ten waare de vorst ïtreng was en lange duur- de ,• in zodanig geval is het ooi; heel dienltig, als men de planten met los erwte- of ander ftroo omdekt : Dog de planten die men lang en tot het winter-gebruik bewaa- ren wil, moeten noodzakelijk binnens huis gebragt worden. Om 't zaad van de endivie te verkrijgen, moet men
van de planten, die men door de winter overgehouden heeft, en zulks van de beste meest gekrulde , in hec voorjaar op een bed op een warme plaats planten, op anderhalf â twee voeten afftant, zo zullen ze in zaad- ftengen opfehieten , waar bij men vervolgens ftokken fteeken en de ftengen daar aan vast binden moet, om niet door de windgebrooken te.worden, en men moet het bed van het onkruid wel fchoon houden. Als ver- volgens 't zaad bijna of ten deele rijp is , fnijd men de flengen met het zaad af en laat het op een linnen kleed ten vollen droog en rijp worden ; want als men wagt, tot dat 't zaad geheel rijp was, zoude 'er veel uitvallen en ver- loorengaan; droog en rijp zijnde, klopt men het uit, maakt 't fchoon, en bewaart het in zakjes op een droo- ge plaats. v Eigenfchappen. De endivie heeft eenen verkoelende,
openende, afvaagende en pisdrijvende kragt, en is in- zonderheid dienftig voor verhitte en verftopte lever en milt, hypochondrie of milt-ziekte, en heete galagtige koortzen. Men bereid 'er in de A'potbeeken gedistilleert water, als mede enkelde en zaamengeftelde fijroop, van. Het zaad is een van de vier kleine verkoelende zanden, en word in verkoelende emulfien of melkdranken ge- bruikt; dog't meeste gebruik van dit kruid is in de keu- ken; men maakt'er fmaakelijkczalaade van , en men ge- bruikt 't ook in zoppen en geüooft ; zijnde, op allerlei wijze bereid heel gezond. |
|||||
END. *J7
Hoe men de Endivie tot zalaai bereid.
Neemt degeele wel fchoongemaakte bladen,: fnijd ze kort of lang, zo als gij begeert, wascht ze wel.flaat ze uit en eet ze met boom-olie, azijn en peper, of met bo- ter en azijn : Men eet ze ook veel met warme of kou- de in fchijven gefneedene bete-wortels , daar men ds fchootel rondom mede garneert, dat niet onaangenaam fmaakt; als mede ook met felderij , tot dien einde zee men een bosch toegemaakte witte felderij 'm 't middent van de fchotef, daar men de gekerfde endivie om heen legt ; of men mengt de fijn gefneedene fslderij onder de - endivie ; zommigen mengen 'er ook gekerfde jonge ajuin onder, of leggen die 'er bij. voor de liefheb- bers. Gefioofde Endivie.
Neemt de endivie, zuivert ze van de groene bladen ei* wascht ze wel ; bind dan 4 â 5 boschjes zaamen, doet ze ia kookend water met een handvol zout, en laat zegaarkoo- ken, en daar na op een doorflag uitlekken ; maakt dan een faus van bouillon of goed vleeschiiat met boter, mus- catenoot, geltooten Z)z\r««'f en 't zap uiteen citroen; fnijd de endivie ter lengte van twee vingerbreed door, ran- geert ze zo in de faus en laatze wat ilooven, dan is hec goed orn op te disfehen. .. Anders.
Neemt de gezuiverde endivie , wascht ze wel en-laar ze in kookend water eens opkooken en daar na verlek- ken; doet ze dan met wat vleesch nat, boter, foelie en wat zout in een casferol of pan en ftooft ze daar in gaar; als men het dan op doen zal, doet men'er nog wat kou- de boter in en men fchud het om, zo word de faus ge- bonden. Hoe men de Endivie inmaakt.
Neemt geele'endivie, zuivert ze van de groene bla- den, maar laat ze aan de ftronk vast, dan gewasfehen zijnde, doetze in kookend water en laat ze half gaar koo. ken,' en daar na verlekken ; koud geworden zijnde , neemt een keulfe pot, ftrooit 'er wat zout en peperkorls op de bo- dem en legt dan de endivie bij iaagen in de pot met wat foelie en zout tusfehen beiden ; legt 'er een plankjen bo- ven op met een fteen en laat het een of twee dagen daar op ftaan, als dan giet het nat af, en legt 'er een doekje over, dat in brandewijn nat gemaakt is, fmelt 'er vervol- gens een bodem van gezouten vet of boter op, bind de- pot met een blaas toe, en zetze op een koele plaats, zo- zal ze goed blijven : Bij het gebruik, doet men de bo- dem met 't doekje 'er af en neemt 'er met een lepel zo veel uit als men ftooven wil; vervolgens légt men een ander doekje in brandewijn bevogtigt 'er over, en frhelfr 'er een nieuwe bodem van het afgenoomene of ander vet op : Dog het is beter dat men ieder kookzel, of zo voel als men elke reis kooken wil, in een bijzondere pot in- legt. Hoe men ingemaakte Endivie flooft.
Men zet dezelve eenige uuren in fchoon water, om 'er* het zout.uit te trekken,- daar na verlekt zijnde, ftooft men ze in de faus, als boven, zonder dezelve voor af op te kooken, en als men ze aanrigt, dan neemt men een hard gekookt eij, hakt het heel klein en ftrooit'er dat over heen. IS Endmi
|
|||||
ENG.
|
|||||||||
«S« END. ENE. ENG.
|
|||||||||
&io; Éefpirationis impèdimentum; Spîràndi äifficultas%
Morbus caducus pulmonum ; is een moeijelijke en te ge- lijk geluidmaakende ademhaaling ; de borst is benaauwd, de ademhaaling kort, menigvuldig en fchielijk, en in- dien de lijder zig meer als gewoonlijk beweegt , is het als of hij zig buiten adem geloopen hadde ; hij gevoelt ook pijn in de borst en bovenbuiks zijde, en zomtijds ook met tusfchenpoozingen in de fchouders; dog de meeste lijders gevoelende engborstigheid niet altijd, of niet al- toos even fterk, maar zekoomt met tusfchenpoozingen, en meest als de luchukoud en vogtig is ; voornaamelijk als men een ongeregelde levenswijze in eeten en drinken houd. Het lighaam te doen rusten, een gemaatigde leevens-
wijzc, en mooi weer, zijn de engborstigen altijd voor- deelig ; dog deeze ziekte koomt wel meest die menfehen over, welke een engen borst hebben, of aan hoest en zinkingen onderhevig zijn, en wel inzonderheid aan da oude lieden : Ook dient aangemerkt, dat deeze ziekte bezwaarlijk geheel weggenoornen word , inzonderheid als ze veroudert is, en bij oude lieden; de lijders zullen zig derhalven kunnen vergenoegen, als deeze ziekte door de hulpmiddelen vooreen tijd land weggenoornen, en der- zelver aanvallen verzagt worden. Men onderfcheid de engborstigheid doorgaans in twee
zoorten ; als in drooge en vogtige : In de eerfte is een ge- duurige ongemakkelijke hoest en ademhaaling, met geen of weinig fluimen, die ook kuch genoemt word ; deeze zoort fchijnt hooftzaakelijk te ontiraan uit een fcherpa ftoffe of knobbels, die zig in de long en ontrent het mid- delfchot vast gezet hebben; in de tweede zoort zijn de vlicsagtige blaasjes of celletjes der long, en de takken van de longpijp of luchtader van een overvloed van taaije flijm of fnot opgevult. De oorzaak deezer ziekte kan verfchillig zijn ; zom-
tijds is het een gebrek der zenuwen in de trekkingen; zomtijds een volbloedigbeid, of kwaade gerteltheid des bloeds (cacochijmia) en fcorbuit, of een long-gezweer (vomica); zomtijds kan de oorzaak ook een kwaade ge- fteltheid van het harte zijn, als het zelve al te groot, of te vet is,- of een kwalijk gevormde borst, of als de- zelve met kwaade vogten opgevult is," of als hetmiddel- fchot, long, lever of milt met verharde knoestgezwellen bezet zijn, enz. Middelen tegens de vogtige engborstigheid.
Indien de engborstigheid voortkoomt uit overvloed des
bloeds, zo is een aderlaating voor eerst nodig, inzon- derheid als 'er gevaar van verftikking is; vervolgens zijn ineen vogtige engborstigheid, die uit een taaije flijm ont- ftaat, de infnijdende en borstzuiverende middelen zeer dienftig, alsyzop, eerenprijs, hoef-bladen, hondjesdraf, heeschkruid , tongen-kruid ffcordium , roofemarijn, aLtnd- wortel, lavas-wortel, angeïike-wortel, hol-wortel, lisch- wortel, zoethout, gom ammoniak, balfem de Copaiva en Tolu, florax, geest van ammoniak-zout met gom-ammo- niak bereid, borst-water, borst-elixir, borst-fijroop. Of neemt alands-wortel, een halve once ,• kookt die in
anderhalf mingelen (drie pond) water, tot op een minge- len, doet 'er op het laatfte bij ijzop , eerenprijs en hond- jesdraf, van clks een vingergreep; honing, anderhalf on- ce; laat het te zaamen een weinig opkooken, om de honing te fchuimen; dan doorgezijgt zijnde, gebruikt het den lijder als gewoone drank, lauwwarm; hier nevens moet hij de volgende likking gebruiken. Neem«
|
|||||||||
Endivie op een ander manier ingemaakt.
Snijd de endfvie aan ftukkén van een vinger lang, hebt dan een grauwe of keulfcbe kruik gereed, doet op des- zelfs bodem een laag zout, hier op een laag endivie, voorts weer een laag zout, vaart hier dus mede voort tot dat de kruik vol is, zorg draagende dat de bovenfte laag zout zij, legt hier en plankje op met een fteen die het neerdrukke, en zet het in de kelder, hier van wil- lende gebruiken , zet men het 's avonds te vooren in ruim water om te verfchen, kookt het 's anderen daags mede in ruim water op, doet het voorts verlekken, en op die wijze flooven als boven is aangeweezen. ENDOS1S ; door dit woord verftaat men , het agtcr-
blijven van, of tusfchenpoozingen in geduurige koort- zen. ENDOSSEMENT; hier word het fchrift door ver-
Itaan, dat agter op een atle of contract word gefchree- ven, en betrekking tot den inhoud heeft; dus noemt men -endosfement, de quitancie die een fchuld-eisfcher indorfo of op de rug van de obligatie fielt, wanneer hij door den debiteur, in het geheel of gedeeltelijk word voldaan. Egter gebruikt men meest het woord endosfement voor de order die iemand ten voordeele van een ander agter op een wisfelbrief ofasfignatie ftelt; dus kunnen op ééne wis Cel- brief verfcheidene endosfementen gefteit worden ; dat is te zeggen, dat die geene, tot wiens profijt de wisfelbrief geëndosfeert is, 'erzelven zijn endosfement kanopplaat- zen ten voordeele van een derde ; deeze weder voor een vierde, enz. Het endosfement gefchied gemeenelijk in deeze bewoordingen : Foor mij aan de Heer N. N. ofte q?dre, en dan ftelt 'er de endosfeur zijn naam onder.. ENEMA , zie KLISTEER. ENEOSTIS LAPIS ; fteenen welke na verfteende
beenderen gelijken ; Boetiüs de Boot merkt dezelve als eeirzoort van fteen aan, dieosfifraguslapis genoemt word; daar zijn 'etvan een buitengemeene grootte, en die men denkt dat oliphants-beendcren zijn , die zig on- der de grond tot fteen gezet hebben. ENERGEIA. ; hier word de werking of de kracht
Van iets door verftaan. ENERVIUS ; Ader-oïZcnuwe-loos; word in de kruid-
kunde gebruikt ; bij voorbecld/o/z'wn enervium, ader- of zenuwe-loos blad, daar men geen aderen op ziet. ENGASTREMITHA; Engafliimijthus, of Engaflre-
mandûs; iylaçpipvScç, iemand die met een geßooten mond, zonder de lippen open te doen, fpreekt, zo dat het geluid der woorden in de holligheid der buik fchijnt te klinken, e,n 'er uit te koomen. Het woord van engaftremitha is zamengeftelt van het
griekfche i't in, yù»( buik, en /«8« woord ; de Iatijnen zeggen om dezelfde reden ; Ventriloquus, quaß ex ventre loquens. De oude wijsgeeren zijn het geheel niet eens, ten aan-
zien van de engaflremithen; Hippocrates fpreekt van hun toeftand, als van cene ziekte. De Pijthii of Priesteresfen van Apollo zijn de beroem- ; fte engaflremithen geweest; deeze uiteden de orakels uit het binnenfte van hunnen borst, zonder één woord te fpree- ken, nog mond of lippen te beweegen. Leon Allatius heefteene afzonderlijke verhandeling
over de engaflremithen gefchreeven, tot-tijtel voerende, de Engaßremitkis fijntagma. ■ ENGBORSTIGHEID ; Naârborstigheid; Aambors-
tigheid; Kortaamigheid; Benaauwde borst; Kuch; in't iatijn Asthma; Anhelitus fuspiriofus ; Pulmonum conflri- |
|||||||||
■
|
|||||||
/
ENG. -Çty
cum), geeft bier van de lijder alfe 24 miren van één tot
anderhalf once ; of beter, mengt ze met een half pint water,-en neemt daar van alle drie uuren een theekopje vol ; dit word ook zeer geroemt. Of bereid de volgende borst-azijn-honing ; neemt alands-
wortel, een once, en Florentijnfche lisch-wortel, een half once; klein gefneeden en geftootcn zijnde, kookt het met drie pond water tot op twee pond ; dan door neerzakking en doorzijging gezuivert zijnde, doet 'er bij gefchuhnde honing, een pond; gom-ammoniak, in azijn opgelost, een once, en wijn-azijn , een half pond; mengt het en laat 't een weinig zaamen opkooken ; dit is ook zeer goed in de engborstigheid, uit ilijmen voortkoomende. Indien een taai bloed, vermengt met een dikke gal,
de oorzaake van deeze ziekte is, dan zijnde verdunnen- de en vogtmaakende middelen dienftig, als aftrekzeis van thee, eerenprijs, ijfop, fcordium, enz., inzonderheid als men daar fasfafras bijvoegt. _, Ontftaat deeze ziekte uitfcheurbuit, gelijk niet zelden
gebeurt, dan moet men tegen-fcheurbuitige middelen ge- bruiken, of bij de borst-middelen mengen; zijnde in dit geval de bovengemelde wijn van zee-ajuin bereid, eeu deftig middel ; of geraspte peper-wortel en alands-wortel op wijn of goed-H«-getrokken; zie verderop SCHEUR- BUIT. Maar indien 'er een long-gezweer (vomica) is, dan
word die geneezen door oplosfende en afleidende midde- len; als eickenvaaren-wortel, ronde holwortel, eerenprijs, hondjesdraf, witte andoorn, vrouwenhair, wijnzout , barnfleen, rivier-kreeften, enz. Men moet ook tusfehen het gebruik der middelen zom-
tijds eens zagtjes den buik zuiveren; bij voorbeeld met een paar oncen manna, en een of twee drachmen wijn- fieen-crijfiallen, dat men in warm vleeschnat of eenig ander warm vogt laat fmelten ; waar bij men ook wat walfchot voegen kan. Of Neemt fwavel-bloem , eenfcrupel; diagrijdium, zes
grein, en mineraale kermes, een grein ; mengt het mét een weinig ßjroop van cichoreij met rhabarber , tot een brok, die men 's morgens nugteren inneemt, en 'er een kopjç thee op drinkt. Of neemt aloë, een once, en ammoniak-gom, een hal-
ve once; ontbind het in zeeajuin-azijn, (of bij deszelfs gebrek in wijn-azijn,) en maakt het tot een pillen-masfa^ mengt 'er dan bij gevitrioolde wijnfieen, een en een half drachma, en gepoeijerde gutte-gom, een drachma; maakt van deeze masfa-pillen, ieder van zes greinen; hier van neemt de lijder twee pillen of twaalf grein, 's avonds na bed gaande, twee uuren na het avond-eeten : Deeze pil- len zijn niet alleen nuttig, om in deeze ziekte te pur- geeren, maar ook om dezelve te verdrijven, en het we- derom koomen af te weeren ; tot dien einde 'moeten dis geene, welke aan deeze ziekte onderhevig zijn, 'ervan tijd tot tijd gebruik van maaken, inzonderheid in vogtige tij- den en 's winters, als de overgaande eetlust, de opzet- tende maag en beginnende benaauwtheid hem de weerom- kooming der ziekte voorfpellen,- indien de twee pillen, welke men deneerften avond genoomen heeft, geen voor- deel doen, moet men den volgenden avond yier neemen , en dan weder op twee koomen, indien het noodig is, dog een dag tusfehen beiden laaten verioopen ; hier nevens moet men 's avonds weinig en vroeg eeten, en zig ont- houden van rouwe en fcherpe ipijzen. Middcht)
|
|||||||
ENG.
Neemt ßjroop vân heeschkruid of lor st ßjroop en gezee-
(thiinde honing-azijn, van elks een once; walfchot in 2octe amandel-olie ontbonden, een drachma; gom am- moniak in wijn ontbonden, vier fcrupels, en ijfop-watcr, Joe oncen ; mengt het tot een likking, waar van den lijdei" alle uuren een lepel vol moet neemen. Of neemt zwavel-bloemen , zes drachmen ; walfchot,
twee drachmen, en gepoeijerde Florentijnfche lischwor- tel, een drachma,- maakt het met witte honing, zoveel »enoeg is, tot een opiaat; waar van de lijder 's morgens nachteren zo veel neemt als een'muscaate-noot groot; en daar op een goed glas vol van voorgemelde ma-drank gebruikt, Deeze middelen zijn zeer goed tegens deeze ziekte ;
of gebruikt van de volgende. Neemt alands-wortel en Florentijnfche lischwortel, van
elks een halve once,- ijzop, een hand vol; hoef bladen, eerenprijs en roofemarijn, van elks'een halve handvol, en zoethout,een drachma; kleingefneeden zijnde, kookt het in een mingelen wijn of goed oud bier, het zouthout 'er op het laatste van 't kooken in doende, dan doorge- zijgt zijnde, drinkt de lijder daar van een glas vol, twee of driemaal 's daags. Men kan deeze kruiden ook als thee fterk laaten trek-
ken, elke reis een vingergreep daar van neemende, en 's daags twee of drie maaien eenige kopjes vol van drin- ken , met zuiker als men wil. Of neemt lavas-wortel, een once, maakt ze tot een
fijn poeder, en laat den lijder daar van 's morgens en 's avonds een halve lepel vol neemen, met wijn of iets anders. Men kan 'er ook wat gepoederde ulands-wortel bijvoegen ; of ook dit poeder met wat honing mengen, en 'er altemets iets van flikken. Of neemt radijzen of ramelatzen, kookt ze in water,
en drinkt van het afkookzel 's morgens nugteren eenige glazen vol ; waar bij men ook wel wat zuiker voegen mag; dit fchoon geringe middel word zeer gepreezen, om dit ongemak geheel te verdrijven ; maar men moet 'er eenige weeken mede aanhouden. Of neemt ijzop-water, zes oncen; poleij-water, twee
oneen, gezeeajuinde azijn, drie drachmen; ammoniak- gom in wijn ontbonden, ^ewee drachmen ,• elixir tegens 3e engborsUgheid, drie drachmen, en ßjroop van heesch- kruid o? borst ßjroop, een once"; mengt het tot een drank- je; waar van de lijder om de twee uuren een of twee lepels vol neemt. Of neemt een pond of wat meer geprepareerde zee-ajuin,
doet ze in een pot of kruik met een wijde mond, waar in_ zes pond of drie mingelen water gaan, giet 'er twee mingelen goede witte wijn op, en maakt depotmetdees- fem wel digt; laat bet aldus twaalf uuren op heete asch üaan ; als dan neemt de ajuin uit de wijn, drukt hem daar in door een doek fterk uit, en bewaart de wijn in geflootene vlesfen tot het gebruik ; hier van neemt den lijder's daags drie of viermaal, telkens een of twee le- pels vol ; die middel word zeer, en als een der beste, gepreezen tegens deeze ziekte, want het verteertde (lijm, en ruimt de borst kragtig. De preparatie van de verfche wortel gefchied aldus ;
men fchiltde ajuin met een bouten, zilveren of ijvooren Nies, maar met geen ijzeren, dan doet men hem in brood- jwg, en laat hem negen of tien uuren in de oven bak- ken, dan uit bet brood genoomen zijnde, doet men bij liet gebruik de korst af. Of neemt gezeeajuinde azijn-honing (oximel fcijlliti- |
|||||||
ENG,
|
|||||||||||
ENG.
|
|||||||||||
«4*
|
|||||||||||
zig wagten voor zoute, fcherpe en rouwe fpijzen, kouda
en vogtige lucht. Zie ook op BORSTMIDDELEN ea KUCH. ENGEL-KRUID ; dus word de gemeene Gnaphaliuta
of Roerkruid ook genoemt; zie GNAPHALIUM. ENGELS ; is een deel van het munt- of goud-gewigc,
anders ook Troijs-gewigt genoemt, zijnde het twintigfte deel van een once, en bevat vier quartjes oftwee-en- dertig greinen. ENGELSCH BRUIN; Engelsch Rood, Roode Oker;
Berg-rood, Oker-rood; is eene aardftofFe die uit Engeland gebragt word, zijnde van een fraaije bruinagtig-roodeko- leur ; ze word veel van de olie-verwers en fchilders ge- bruikt, zo wel tot water- als olie-verf. ENGELSCHE ASCII; Engelsch blauw; Smelt-blâuw\-
o? Blauwe Asch; is een zoort van hemels-blauwe aarde, die uit Engeland gebragt en tot 't fchilderen met water- verf gebruikt word : Men heeft 'er verfcheidene zoortcn van, van min of meerder fijn- en fchoonheid ; ze is veel- tijds met zand vermengt, weshalven men dezelve voor het gebruik door een hairen teems moet ziften ; dog nog beter is het, dat men ze afzwemt en wascht, het welke op de volgende wijze gefchied : Doet de asch in een glas, giet 'er ruim water op, roert het wel om , en laat het dan een klein weinig (lil ftaan, zo zal het grove zig op de grond zetten ; als dan giet het troebel water daar van af in een ander glas, laat het wederom een weing ftil liaan en zig zetten, en dan het water weer zagtjes afgegooten hebbende in een ander glas, laat het weer een tijd lang ftaan tot dat zig alles.op de grond gezet heeft, giet dan het water weer af, maakt het tweede en derde nederzetzel droog en bewaart ieder afzonder- lijk, tot't gebruik, waar van het laatste het fijnfte en beste is. Als men vervolgens daar meede fchilderen wil wrijft men het op een wrijffteen met gom-w;iter. Het is een fchoone blauwe verf, als men ze wel weet te ge- bruiken. ENGELSCH ZOUT, zie EBSONS-ZOUT.
ENGELSCHE ZIEKTE; in't latijn Rhachitis; is
eene algemeene zwakheid in het kraakbeenig en beenig gefiel der kinderen; eene nieuwe ziekte, die inhetmid- der der zestiende eeuwe, inzonderheid zig allereerst in het wester-gedeelte van Engeland geopenbaart heeft, en thans met den naam van rhachitis of zwakheid in de rug« graat, om dat zij deeze dikwerf veroorzaakt, genoemt word ; de Franfchen noemen die kinderen enfans noués, om dat inzonderheid de kraakbejnige eindens der been- deren van de hand, arm en ribben zig zeer dik en als met knoopen vertoonen; wij noemen dit ongemak En- gelfche ziekte , om dat wij haar uit Engeland niet alleen fchijnen verkreegen - te hebben, maar ook teffens, om dat zij door Glisson en Majow, twee beroemde Engel- fche fchrijvers allereerst befchreeven is. Hedendaagsch is die ziekte zeer algemeen, en wel voor«
naamelijk in de groote fteeden, en in het bijzonder on- der lieden welke door wulpfche overdaad hunne lighaa« men verzwakken, en daar door zulk een nakoomeling- fchap verwekken, welke in onze koude en vogtige lucht- ftreek naauwlijks aarten kan, dan wanneer het lighaam meerder kragt gekreegen heeft. De arme lieden , offchoon gezonde kinderen voortbrengende, könnendezelvendaar niet tegen wapenen, om het flegte voedzel, en gebrek aan frisfche lucht, tot welke beide de groote fteeden de meeste gelegenheid geeven ; om die redenen is men op het land, zelfs in Holland, Noordholland en Friesland. enZ'
|
|||||||||||
Middelen tegens de drooge engborstigheld.
Neemt heetnst-wortel, een halve once ; hoef-bladen, ma-
luwe-bladen en gekneust lijnzaad-, van elks een vinger- greep, en zoetlwut, twee drachmen ; klein gefneeden zijnde, giet'er een mingelen kookend water op, en laat het een halfuur toegedekt trekken , dan doorgezijgt zijn- de, gebruikt het den lijdei: voor zijn gewoone drank, al- temets 'er iets lauwwarm van drinkende. Of neemt gepelde gerst, een halve once; bemagie,
hoef bladen, vrouwenhair en gevlekt longen-kruid , van elks-een halve hand vol; of indien men maar twee zoor- ten van de kruiden heeft, van elks een hand vol ; kookt dit in twee mingelen water tot op anderhalf mingelen; doet 'er dan bij heemst-wortel, twee drachmen ; bloemen van malve en van hoef bladen, van elks een vingergrecp ; zet het van het vuur af, en laat het een kwartiers-uur trek- ken, dan zonder uitpersfing doorgezijgt zijnde, mengt *er bij fijroop van heemst, ofvan vrouwenhair, anderhalf once ; hier van moet de lijder alle twee uuren een thee- topje vol lauwwarm drinken. Maar dewijl de drooge engborstigheid of kuch dikwils
ontftaat uit knobbels of knoestagtige gezwellen in de long, en andere ingewanden, zo moet den lijder benevens de voorgaande dranken, het volgende gebruiken, inzonder- heid als hij bij dezelve alleen geen baat vond. Neemt ton/erf van hoef bladen of van rcofen, een once ;
halfemagtige'pillen van Morton, twee drachmen; zwa- vel-bloemcn en walfchot, van elks anderhalf drachma; czoete kwik en geprepareerde kreeftsoogen, van elks een drachma;'mengt dit met geterpentijnde zwavel balsfem, zo veel genoeg is, tot een opiaat ; waar van de lijder 's morgens nugteren en's avonds na bed gaande, telkens een half drachma neemt. Als de balfemagtige pillen van Morton niet te verkrij-
gen zijn, kan men ze weg laaten , of in haar plaats voe- gen, twee drachmen balfem van Copaiva. •O f gebruikt in plaats van het voorige middel, het vol-
gende opmat; neemt verfche wortel van kaarden-distel, een once ; wascht ze zuiver af, en ftampt ze klein ,• maakt'er dan met genoegzaaine witte honing een opiaat van, waar van de lijder tweemaal's daags anderhalf drach- ma inneemt, en daar op van bovengemelde drank drinkt. Dewijl bij de drooge kuch ook doorgaans een kramp-
agtige trekking in het middel fchot is, zo is het nuttig te- geu-krampmiddelen te gebruiken ; als fcliaafzel van elands- klauw, opregt eenhoorn, barnfieen, bevergeil, berg-cinna- ber en cinnaber van antimonie , fpecificum cephalicum, markgraaven-poeder, gebarnfleende liquor van hertshoorn, en geest van ammoniak-zout met lavendel bereid ; wan wel- ke dingen men onder de voorige opiaaten mengen kan; bij voorbeeld markgraven-poeder, een drachma ; of men neemt 20 à 25 druppels van de tinüuur van barnfieen en bever- geil , van elks even veel, onder malkanderen gemengt, 's morgens en 's avonds. De ezelinne- ofgeite-melk gebruikt, zoals ze warm van
die dieren koomt, is ook zeer nuttig in de drooge engbor- fligheid, inzonderheid de eerfte. Maar zo de moeijelijke ademhaaling ontftaat van te rug
gedreevene pokken, mazelen, fchurft, heete koortzen of verkoudheden, dan zijn de fterke zweetdrijvende midde- len nuttig; als theriaak, bezoar-tinttuur, geestvanherts- hoorn, gecamf erde geest van theriaak, zweetdrijvende an- timonie, kreefts oogen, zwavel-bloemen, cinnaber van an- timonie, enz. "Voorts moet men een goede levens regel opvolgen, en
|
|||||||||||
Em.
enz daar dé grond laag en wateragtig is, onder de böe-
iehbevrijd5van'die ziekte, om de beweeging en frisfche lucht, welke men op het land ademt; om die zelfde re- denen', geneezen zulke kinderen, welkemenopdehooge Yeluff'c in. Gelderland zend, of tegens de duinen van Holland, daar de zon, de frisfche lucht, en de hoogte zaan)6'1 werken, om deeze zwakheid te' geneezen. rjeeze ziekte is zeer fraai door Boerhave befcbree-
rsn.'en onlangs door Petit en Du Verneij ; Van Püventer heeft mede naauwkeurige aanmerkingen 'er over gemaakt; weinige fchijnen de ziekte in haaren aart nagegaan té hebben, en ieder heeft eene oorzaak opge- gèeVen naar de onderftelling waar op hij zijne genees- kunde bouwt; bij voorbeeld, Glisson Helt, dat het I been niet gelijkvormig gevoed word, en daarom debee- I nen, armen, enz., maar voornaamelijk de beenen krom I worden. Majow integendeel, dat het been wel gelijke- i lijk gevoed word, maar niet de fpieren , en derlialven I dat deeze korter wordende, de beenderen krom trekken. H Dit gevoelen word door Petit en Du Verneij omhelst, I gelijk ook in zeker opzigt door Van Deventer , fchoon I deeze eigentlijk de inkrimping der fpieren en trekkers be- I fchuldigt. Het is nogthans zeker, dat de kwaal beftaat in fcherp-
| heid der vogten, en gebrek van genoegzaame vaste dee- 1 len ; het been van het hoofd van zulke, welke 'er aan I geftorven zijn, is zeer los van zelfftandigheid ; het is I derhalven niet te verwonderen, dat de beenen, welke I den tronk van het lighaam draagen, in fchuinfe trekkin- 1 gen, krom worden; en van gelijken de ruggraat; dit is I zo blijkbaar, dat niemand, die een groot getal zulke I beenderen in doode kinderen gezien, en die ziekte veel- I maaien behandelt heeft, daar aan kan twijffelen. iHier uit volgt dan, dat het uitwerkzel deezer ziekte
beftaat in te groote zagtheid van het beengeflel, en der kraakbeenderen , welke langzaamerhand in been veran- deren ; en dat de oorzaak moet gezogt worden in de I vogten des lighaams, en deeze können niet wel bereid | worden, wanneer de ingewanden hunne werking niet ■ doen; en zie daarliet begin der ziekte!
Onderwijlen kan het zijn, gelijk Sijdenham opmerkt, | dat de tusfcbenpoozende koortzen 'er gelegenheid toe g geeven ; ook können voor een gedeelte de oorzaaken I door Boerhave g 1482. aangehaalt, plaats hebben , als I het zwak gefiel der ouderen ; hun lui en vadzig leeven ; S wellustig eeten ; fpijzen die veten met veel zuiker toe- I bereid zijn; het eeten van weinig brood; zoete wijnen; f Vee' warm water; of wanneer hunne lighaamen door I venus-ziektens uitgeniergelt zijn; door veele vuile drui- I perts, en door andere buitenfpoorigheden. I Ik hebbe reden te twijffelen, of deeze oorzaaken wel I algemeen zijn, ik hebvan de-zelfde ouders zeer fterke, e en zeer zwakke kinderen zien gebooren worden, en zelfs I j.an dezulken, welkers vaders bij mijn zeker weeten , I ™!wel'f venus ziektens gehad hadden; ik kan met zcker- I ileidzeggen van de zelfde ouders, het eerflekind flerk, I ^n zeor gezond ; bet tweede zeer zwak van gefiel, en s onderhevig aan deeze ziekte ; het derde wederom flerk, ! S ^ >vijf"e en zesde toe gezien te hebben. De in- I 'oed der moeders op het gefiel der kinderen fchijnt mij oe grooter te zijn, dan dat der vaders; waarom kan een "n<lDlct verfchillende gevoed worden door de zelfde «loeder Kn de zwangernis? indien de ziekte niet anders » aan zwakheid ; waarom moet men dan zulke verre- baand^oorzaakenbijhaaien, die dikwerf de ailereerJijkfte |
||||||||
ENG.-
|
||||||||
6K
|
||||||||
en 'deugdzaamfte ouders te onrecht zouden- bczwalken,
indien alleen venus-ziektens en diergelijken de bronwaa- ren van deeze fmertelijke ziekte? Boerhave is zig zei- : ven niet gelijk hij wil g 1481. dat de kinderen 'er niet" mede gebooren worden ; en onderwijlen zegt hij $1485. n. 3. dat men ze kennen kan uit de broeders en zusters, wanneer die door de zelfde ziektens aangedaan zijn. Ik kenne huishoudingen , daar de vader en kinderen
alle de zelfde ziektens, of derzelver blijkbaare tekenen draagen ; het gefiel, daar wij mede gebooren worden, kan 'er oorzaak toe geeven. , .. . Veelen zijn van gedagten, dat men in Duitschland en
Denemarken die ziekte niet kent, even als of-men aldaar niet zo wel als hier in de fleeden, wulpsch en wellustig leefde, en de venus-ziektens door de zee-vaarenden en krijgslieden in het oneindige voortplantte ! De ziekte openbaart zig zelden dan op de agt maan-,
den, en laater.tot twee of de drie jaaren toe, gelijk Boerhave wel opmerkt; edog niet om dat zij niet al te vooren plaats gehad heeft, maar zo lang het kind niet aan het zitten of gaan gebragt word, ontdekt men het niet; de bakers, de minnen letten niet op de buik, die veeltijds al dik opzwelt kort na de geboorte. Indien de ziekte als dan eerst moest beginnen, hoe
können dan de najaars koortzen, enz. oorzaaken zijn ,. daar zij dikwerf dan eerst agt maanden oud zijn, of ne- gen , wanneer die voor het eerst op hun werken kon« nen ? Dit is zeker, dat de zwakheid van de ingewanden
fcherpe vogten geeft, en dat die de longen, de klieren en andere deelen aandoen ; wanneer de kinderen daauw- worm, of zeere hoofden, of loopende ooren krijgen , blijven ze bevrijd van de fchrikkelijke toevallen dier ziekte; en om dié rede, moet men die nimmer inflaan, maar bevorderen, anders vervallenze in beenvreeters, die ik nog nimmer heb zien voortkoomen in de zulke , welke immer daauwworm, zeere hoofden, of ooren ge- had hebben, of ze moesten, gelijk veele moeders uit ver- keerde zinnelijkheid doen, door kwikmiddelen ingeflaa- gen zijn. Boerhave befchuldigt de kak/loeien in ons land in ge-
bruik, en het gaan met een naakt lighaam van ouderen; maar ik vraage, hoe zullen het burgerlijke ouders, en arme lieden maaken ? die floelen, en het gaan zonder broek is noodig tot fpaaring van het linnen, welker rein- houding zeer kostbaar is ; ik vraage, waarom hebben de boere-kinderen dan die ziekte niet meerder, dan in de fleeden, daar hunne kinderen allen zo opgetoogen wor- den? Laaten wij dan onze arme lieden dubbeld beklaagen,
hunne wooningén z'ijneng, agteraf, laag,'vogtig, zon- der dat de zon, of maan, zelfs de verfrisfende winden 'er in fpeelen ; laaten wij ze beklaagen, dat zij hunne kinderen geen verfchooning geeven können , nog voed- zel ! Laat ons befcbuldigen, berispen, en beflraffen de rijke lieden, welke uiteen verkeerd mededoogen, mal- le liefde en redeloos gedrag, hunne tedere kinderen aan flegte minnen overgeeven, in de flegtfle kamer vap hun huis opvoeden, ofwel, gelijk veelen doen, ter min be- " Hellen buitens huis, om die tedere wichten aan alle de ziektens der arme lieden bloot te ftelien, en al hun lee- ven te doen kwijnen! De kentekens zijn aan het hoofd, opzetting, vaneen-
wijking der naaden, het lang openblijven der fontanel, groote aderen die blaauw zijn, aan den hals flerke klop- K ping |
||||||||
042 ENG. ENG.
ping der halsflagaderen; aan de borst is het kortademig- BóerhaVe prijst dik-bier aan, de mom word'bier.
heid, knobbels aan de ribben , en het puntig vooruitftee- om veel voorgefchreeven, dog mijns oordeel te onrecht kendcsborstbeens, is een overtuigend teken; de buik word om dat 'er teveel voedzel in is; ik' heb zommige der dik en hard, de navel puilt uit; als zij den buik intrek- kinderen kromme beenen zien fineeren met mom. J]j ken, ziet men de rechte buikfpieren van een wijken, en moet den leezer verwijzen tot de Haarlemfche Maat- hét gedarmte tusfchcn uitpuilen; veeltijds is'er een zoort fchappije , welke omtrent de phijfique opvoeding der van koek in den buik te voelen; de boenen en armen zijn kinderen twee verhandelingen van Ballaxerd en Cam- teder, flap, en het vel ruim en rimpelig; in tegendeel per uitgegeeven hebben, welke in ieder huishouding puilen alle de geledingen geweldig uit; het hoofd is flap , dienden geleezen te worden, daar ouders hunne plicht en de rug, zij vallen in een; en de afgang is altoos ge- leeren wilden. weldigdun, groen, gekappelt en (linkende. Boerhave vraagt § 1489. eindelijk, of koude baden
In dezulke die reeds wandelen können, word de zwak- niet voordeelig zijn zouden! ik geloof van ja, en liet-
heid zo groot, dat zij van de beenen geraaken; zij wor- ke mijne meening met het gevoelen van Jer. Wain- den nog vadziger, verkiezen te leggen , en hebben dik- wright à mechani account, of the naturals &c. p,- werf een zeer heller blaauw oog, en fnug verftand. 118. en het gezach van Sanctorius ,• de -eerde wil, . De bejaarden, dat is, die van vier, vijf, zes jaaren, dat de koude baden een fpecifkq middel zijn tegens de
hebben het hoofd groot, een puntige borst, kromme Engelfche ziekte, en dat niet alleen het lighaam, maar fchenkels of dijen, ook gaan zij dikwerf waggelende en ook het hoofd ondergedompelt moet worden, p. 123. mank door de uitdrukking der halzen van de dijbeende- Ik heb niet veel gedagten van de fmeeringen , waan ren, welke nog lang kraakbeenig blijven. omtrent Boerhave de zelfde vraag doet. De eerfte tanden bederven fchielijk, ja zijn zomwij- Majow prijst aan cauterien in den nek, mijns oor-
. len reeds gecarieert eer ze voor den dag koomen; de deels können die de fcherpe vogten aftrekken; fpaan-l meesten hebben wormen uit zwakheid. fche vliegen op het hoofd, om dat te doen uitloopen, Uit dit alles blijkt, dat de ziekte beftaat in zwakheid hebben dikwerfvoordeelen toegebragt; onderwijlen zijn
der eerfte wegen, waar uit fcherpheid in het bloed, en poeders van kreeftsoogen, met bast van oran]e-fchilien, in de vaste deelen zwakheid ontftaat. rhabarber en witte vitriool uitneemende, voornaamclijk Boerhave, die de kwaal zo gaarne brengen wil op daar goed voedzel, dekzel, beweeging en fri'sfe lucht
venus ziekte, fchrijft nogthans geene kwikmiddelen voor, bij koomen. gelijk blijkt uit g 1489-; ook geneest zij- 'er niet door, ENGELSCHE ZWEET, is eene ziekte, welke flegts
even zo weinig als de been-eeters, welke mij tot nog voor een tijd in Engeland, dog verfebeidene Teizen ge- toe ongeneesfelijk toefchijnen , en iets bijzonders heb- woed heeft; volgens Willis begon zij 1585 omtrent ben; bij voorbeeld, meest al word flegts eene zijde van Augustus, en duurde tot October; evenwel had zij 1500, het hoofd tot de voeten toe aangedaan, de fcherpe vog- 1517, 1528 en 1551 gewoed, dog flegts drie, zeldzaam ten maaken etterbuilen tusfeben vel en vleescb , en doen tot zes maanden , en altoos had 'er voorgegaan eene meest de vingers, hand, enkel en fernen aan ; dog dee- zeer natte zomer ; veelmaalen ilierf 'er een-derde der ze ziekte vereischte eene omftandiger verhandeling; wij inwoonders aan; in den beginne ontkwam naauwelijks zullen tot de geneesmiddelen overgaan, en Boerhaves één uit de honderd. uitmuntende (telling g 1489. volgen. De geneezing, .De ziekte begon met verval van krachten, hoofd- I
zegt hij, word best bevordert, door ligte, drooge, en pijn, hartkloppingen, enz., welke niet ophielden, voor I niet veel aangezette fpijzen, dikwils daags, en maatig dat de zieken begonnen te zweeten-, het welke meest I gegeeven, met weinig, dog voedzaame dranken , voor- al binnen vier-en-twintig uuren gefchiedde; alle die del naamelijk bier, dat versch en dik is; met drooge en koude lucht verkoozen, flierven ; zelfs die niet zeer I warme lucht; drooge, warmeen wolle kleeding; door zorgvuldig onder de dekens bleeven , het uitfteeken van I te flaapen op bedden van verwarmende kruiden, en bo- een hand of voet tot verkoeling , was doodeüjk ; ooä I ven in het huis, op plankc vloeren; door gedraagen, ge- verviel men tot twee, drie reizen in dezelfde ziekte.» fchud , en in een-wagentje gereeden te worden, over Freind handelt'er zeer naauwkeurig over Torn. 2.^.333. I deftraaten; door wrijving, met drooge wolle doeken , zeggende, dat' zij begonnen is 1483 in het leger van ■ mét verwarmende rookzels, vooral langs den rug en Hendrik de VIL, en telkens zomers 1485, 1506,1 buik; met fpaanfche vliegen aan te leggen, door braak- 1517 en 1528. ten vierdemaalen wanneer de zieken» middelen met voorzigtigheid gegeeven; zagte purgatien,* binnen zes .uuren (Kerven; het leeven zelf van Hendrik I door gebruik van verfterkende middelen, die tegens de ds VUL liep groot gevaar, en 'erilierven veele zijne? E fcheuvbuit goed zijn , en diergelijke gedistilleerde gees- hovelingen; 1529 he^ft het eens in Nederland en Duitsch- [ ten, als van lepelblad, enz. land gewoed ; eindelijk 1551 weder in Engeland," hij ! Boerhaves gencezing koomt alleen den rijken te pas- noemt deezen zweet, eene pest-ziekte van eenen dag.
fe, en zonder ds middelen van hem voorgefchreeven, De ziekte was gepaart met ongeloofelijke hitte en geneest men nimmer die ziekte; beklaagelijke ouders , dorst, benaauwtheid , hoofdpijn en ijlhoofdigheid; hier inzonderheid van onze fteeden , welkers armoede niet op volgde zwakheiden flaapcrigheid, eene fnelle pols, I alleen uw leeven onlijdelijk maakt, maar ook uw hart en benaauwde zo wel als fchielijke ademhaaling; kin- I doet bezwijken, om de gecluurige en hulpelooze fmèrt deren, oude lieden, en armen wierden 'er minst van I uwer kinderen! 'aangetast; de vreemdelingen, in Engeland hun verblijf De Magiftraaten behoorden te zorgen, dat de fteeden houdende, wierden niet aangedaan ; en die Eugelfclien I
niet te digt bebouwd, en de tuinen agter de huizen die over zee gingen, om het gevaar te ontwijken, ftier' I niet weg genoomen wierden, door de meer vermoogen- ven'er aan in vreemde gewesten, den; daar behoorde openc plaatzen te zijn voor de kin- De Genceshcercn verzet door de vreemdheid en fpC>' I
deren om te fpcelcn; de lucht doet meer dan alle ge- heid dier ziekte, hebben geleert; dat zij best beha11' I neesmiddelcn ! ds'i I |
||||
f
|
||||||||||||
ENS.
|
||||||||||||
ENG.-ENK. ENS.
|
||||||||||||
«43
|
||||||||||||
ken, of de lighaamen te vernieuwen, waar aan M.
BoijLE, hoe geneigt hij ook was om aan chijmifche dingen te twijifelen, egter geloof fchijnt gegeeven te hebben, maar waar omtrent wij hedendaags in tegendeel onze ongeloovigheid zo verre hebben laaten gaan, dat die misfehien alzo min verftandig is, als het blinde ver- trouwen der Philofophen. ENS MARTIS; Flores falisammoniaci martiati ; ijzer*
agtige f al ammoniaks-bloemen; zijn niets anders dan met ijzerdeeltjes bezwangert ammoniak-zout ; om dit te maa- ken gefchied als volgt. Neemt een deel ijzer-vijlzel en twee deelen gepoederd
ammoniak-zout, mengt het onder malkander, doet het in een plat aarden vat, bevogtigt het met een weinig water, en zet het eenige dagen in de kelder: Daar na doet deeze papagtige ftofFe in een groote aarden of gla- zen niet al te hooge kolf, dekt ze met een helm en lu- teert het; maakt 'er dan eerst een zagt vuur onder, zo lange tot dat 't phlegma met het daar mede losgegaane weinige vlugge urijnagtige zout over gedistilleert en het mengzel in de kolf droog geworden ïs : Daar na ver- meerdert't vuur allengskens bij trappen, zo Lullen de hloemen zig geduurig meer en meer opheffen , waar mede men aanhoud tot dat'ermet'tfteikfte vuur zig niets meer opheft : Wanneer dan de vaten koud geworden en de voegen los gemaakt zijn, zal men oranje - verwige bloe- men of 't ens mattis aan de helm vinden, die men in een wel geflootene vies bewaart. Men kan de bloemen met het in de kolf te ruggebleve-
ne van nieuws onder elkander wrijven en dan defublima- tie als vooren herhaalen, gelijk zominige doen ; waar door de bloemen dikwils wat roodagtiger en met meer ijzer-deeltjes bezwangert worden ; dog dit is juist niet nodig. Deeze bloemen worden van anderen, in plaats van ijzer-
vijlzel, ook met andere bijvoegzeis, die ijzerdeclcnbe- vatten, bereid, als met bloed-fleen Çiœmatites'), ijzer- vitriool, doode kop van ijzer-vitriool, adflringerende ijfer-faffraitn, of met zeilfleen, dog de daar uit voort- koomende flores of bloemen zijn alle van eenerlei aart en hoedanigheid. Dezelve hebben een zeer doordringende, verdunnende,
openende en zweetdrijvende kragt, openen de verfiop- pingen der ingewanden, en worden zeer gepreezen in de hijpochondrij of milt-ziekte en fcorbuit, als mede in allerlei koortzen, enz. ; men geeft ze tot een fcrupel, met iets anders vermengt. ENS VENERIS ; Florisfalis ammoniaci venerei; ko-
peragtige fal ammoniaks-bloemen ; is een met koperagtige deelen begaaft ammoniak-zout, dat op de volgende wijze gemaakt word. Neemt twee of drie ponden koperagtige Hongarijche of
beter Cijperje vitriool, calcineertdezelve in een verglaas- de pot op een fterk vuur , zo lange tot dat ze een donker-roode koleur heeft, giet dan den gecalcineerden vitriool in warm water , en laat hem eenige uuren ftaan ; als dan giet het vogt zagtjes af, en wascht de te rug gebleevene (toffe eenige reizen af met warm water, tot dat dezelve zo veel mogelijk, afgezoet en van het zout berooft is; droogt het ten laarsten, maakt ze tot een fijn poeder, en doet 'er even veel in zwaarte ge- poederd ammoniak-zout bij ,• wel gemengt zijnde, dóet 't zaamen in een groote kolf, zo dat maar een-derde van de kolf aangevult is, zet er een blinde helm op en dezelve wel geluteert zijnde, fublimeert de bloemen door K-2 eea |
||||||||||||
Mt wierd door zweetmiddelen en die lang te mderliou-
1 5 ,. Want het.zweeten ingeflaagen zijnde, ftierven al- 1 len ' zij moesten derhalven wel gedekt worden, en hun- I re krachten met hartverfterkende middelen, en wijn op- gehouden worden ; de ziekte rees in vijftien uuren tot op | £aar|)OOgfte, dog was niet buiten gevaar, dan in vier- I pn.tivintlg uuren ; die niet genoeg gezweet hadden, ver- Ïvjelen in kwaadaardige koortzen.
£NGELSCH-ZOUT, zie EBSONS-ZOUT. ENGEL-WATER, zie DISITLLATIE, pag. 509. ENGEL-WORÏEL , zie ANGELIKE. ENGEL-ZOET, zie EICKEN-VAAREN. ENGISOMA ; is een zoort van hersfenpan-breuk , ■ waar in het eehe end van het gebrookene been innerlijk I de dura mater drukt, en met het ander einde buitenwaarts § uitlteekt. ENGOMPHOSIS, zie GOMPHOSIS.
ENGIJSCOOP ; is een werktuig, dat beter onder de I naam van Microscoop bekent is ,• dit woord, dat weinig I meer in gebruik is, is van de griekfche woorden o-xîttt»^«* I ik zie, en i'îî-o'' nabij afkomftig, dewijl de engijscoop I of microscoop dient, om zeer kleine voorwerpen, die I men met het bloote oog niet zoude kunnen zien, door 1 dit middel als nader bij het gezigt te brengen. Het fchijnt dat de telescoop of verrekijker, welke de
I voorwerpen na het gezigt trekt en doet naderen, beter ;^ de naam van engijscoop zoude pasfen , dan wel- de mi- 1 croscoop. Zie MICROSCOOP en TELESCOOP. ENKELEN; in 't Latijn Sinplicia, worden genoemt
I de kruiden van welke men zig in de Geneeskonst be- i dient ; hoewel in een breede zin, alle Geneesmiddelen I daar door verdaan worden, die niet door konst zaarnen- ■'■. gefteltzijn ; als wortelen, kruiden, bloemen, zaaden, houten, I basten, zappen, gommen, en de deelen der dieren; als I mede mineraiien, enz. ENKLAUW; Enkel; Koot; in 't latijn Astragalus;
;| Astrius; Osbalistce; Talus; Quatrio ; is bet eerfte been I van de wortel des voets, 't welke uit zeven beenderen I beftaat: Dit been is tot de beweeging heel nuttig, heb- I bende een rond en verheeven hoofd, daar in het mid- I den een vlakke holte in is, op dat het des te beter met I 't fcheen-been zou vereenigt worden. De enklauwen der haazen , gewoonlijk haazen-koot of
I haazen-fprong (astragali leporum^., als mede de verkens- \ of zwijne-kooten (astragali porcoruni) , zijn kleine been- 'i deren in de agterfte beenen deezer dieren, tiet poeder ■3 Van de haazen-koot word gepreezen als een fpecifik mid- I del tegen de pis-verftoppinge (ifchuria), en de verkens- a koot agc men dienftig in de bcen-breuken. • _ENS, aan dit woord hebben Paracelsus en zijne discipelen verfcheidene betekenisfen gegeeven ; zij \ hebben het inzonderheid gebruikt om de kragt en 't ver- I moogen van een werkende oorzaak mede uit te druk- ! ken, enz., of om zulke deelen vaneen lighaam mede aan I te duiden, waar in eigentlijk deszelfs kragt of medicinaa- I Ie deugd huisvest : Het is in de eerfte zin dat Para- I celsus dat woord in de volgende uitdrukkingen gebruikt, ins Dei, ens astrorum, ens naturale , enz. die aan deezen fcnrijver zo eigen zijn ; en in het tweede, datmen het ens prttmim der mineraalen , dieren en planten moet neemen, I aie mede het ens appropriatum van dit laatste. I Het is aan dit ens primum der planten, dat de disci- pelen van Paracelsus en wel inzonderheid den beroem- den Le Febvre,zo veel deugden toegefchreeven heb- ; »en> engender anderen die om iemand jeugdiger te maa- |
||||||||||||
'?ff-' :>'
|
|||||
ENT.
vroeg aan het draagen koomen; en om deeze reden I
moet men voor al ook geen water- looten tot't enten ge. 1 bruiken : Het is ook best dat men de. entrijfen niet uft I 'tbinnehfte van een getakte boom, maar van het buiten- I fte en van de middags-zijde desbooms neemt, daarze't I meest van de lucht en zon aangedaan wordende, het krag. I tigst en volmaaktst zijn ; hoewel het juist zo veel niet I fcheelen kan, waar men ze van de boom weg neemt, E als ze maar luchtig genoeg en niet met al te weinig aan- E doening van de lucht en zon gegroeit zijn : Voort is het g van belang, dat men de entrijfen neemt van boomen die E gezond en fleurig en niet ziek of kankeragtig zijn; de> I wijl anders de geënte boom met het kwaad bezmeteafP insgelijks ongezond of kankerig word. Zommige willen, dat men de entrijfen niet affnijden
maar afbrecken moet, en Hellen 'er zelfs ook onder- fcheid in't breeken, te weeten, dat -men ze altijd naar bovenwaarts afbreeken moet, om dat wanneer ze haat benedenwaards afgebrooken worden, de daar van voort« gekoomene boomen de vrugten zouden laaten vallen; maar dit is ongegrond en ftrijdig met de reden en on- dervinding.; want 't zij dat men ze affnijd, of dus of zo afbreekt, de uitkomst zal altijd dezelfde zijn; en dus is het ook geleegen met de maane-fchijn i:i welke men de- zelve van de boom neemt, gelijk zomraige daar in ook onderfcheid Hellen, willende dat zulks eenige dagen voor, de nieuwe maan moet gefchieden. Maar daar men aangaande de tijd op te letten heeft,
is, dat men ze vroeg eenige weeken voor deent-tijd af- neemen, en dezelve tot de tijd van 't enten met de afge- fnee.dene of gebrookene einden in maatig vogtige aarde of zand in de opene lucht, dog buiten veel aandoening van fterkezon, zetten moet; welke vroege affnijding en be- waaring men fpeenen noemt, en gefchied, om dat de on- dervinding leert, dat zodanige gefpeende enten beter en zekerder groei vatten ; zelfs kan men met zulke entrijfm nog vrij laat tot in 't laatst van Maij enten, inzonder- heid dekorrel-vrugten , als appel en peer, enz., mits dat ze wel bewaart en niet bedorven zijn, 't welke befliat daar in, "dat ze in een drooge aarde en door de zon niet al te fterk uitgedroogt en gerimpelt, nog ook in een al te vog- tige aarde of in een beflotene plaats (gelijk in een kelder, daar ze zommige ten onregte in bewanren) verftikt en van binnen zwart geworden zijn : Hoewel men ze ook in de ent-tijd van de boom neemen en zo voorts enta kan. Het zal niet nodig zijn met veel woorden te zeggen,
dat men de entrijfen van ieder zoort van vrugt, in bosjes ge- bonden , afzonderlijk bewaaren en dezelve met de naam of een nommer merken, moet, om bii het enten niet ge' I abufeert in de zoorten te weezen. Men kan, ook van I de entrijfen, indien ze wat lang zijn, zomtijds twee of wel drie enten maaken , want het is genoeg, als het ent I maar 3 ;V4 oogen of botten, behoud,, ja. zelfs maar twee, als die ongekwetst zijn. Moet men de enten naar een ver afgeleegene plaats e
verzenden, kan men ze, in bosjes gebonden zijnde, met ds I einden.daar ze af gefneeden zijn, in vogte leem fteeken E en dezelve met boom-mos in een. doos pakken , zo dat • ze daar in vast beflooten leggen. ENTEN: Griffelen; verftaat men in het algemeen j
die konst of weetenfehap door,'om wilde boomen ia tamme te veranderen , of een boom , die natuurlijk flegte I onfmaakelijkevrugten voorbrengt, in een andere te ver- I anderen welke fmaakelijke en aangenaame vrugten I draagtj I
|
|||||
-641 ENS. ENT.
■ een fterk vuur ; welke fublimatie ontrent zeven of agt
' uuren moetduuren, zo zullen'er geele bloemen zig aan de helm gezet hebben , die in een welgeüoten glas móe-
ten bewaard worden. Zommige fublimeeren de bloemen van nieuws nog een, twee of meermaalen, met 't in de kolf te rug geblevene, dat ze onder malkander wrijven. In plaats van den vitriool te calcineeren , kan men ook eerst den geest daar van af distilleeren, als men die ■ begeert, en dun den te rug gebleven doeden kop gebrui-
ken, dien men vervolgens uitwascht en verzoet als bo- ven. Deeze bloemen hebben een verdunnende en zweet-
drijvende kragt, en men agt ze in 't bijzonder dienstig tegen de vallende ziekte , fcheurbuit en kwaadaardige koortzen: De dofis daar van is van zes grein tot een fcrupel. Dog zommigen zijn van gedagten, dat ze niet heel veilig te gebruiken zijn, dewijl het koper, waar uit deeze bloemen ten deele beitaan^nadeelig in 's menfcben lighaam is. ENSADA, of Enzanda, is een groote Boom die in
Ethiopien en Ooft-Indien groeit waar van men zegt, dat de takken, vezelen of andere dunne takken nederwaarts na de grond fchieten, die daar in bewortelen en een nieu- [- . we boom voortbrengen, en op deeze wijze een geheel bofch vormen; het fchijnt dezelfde boom te weezen, die
de Portugeefen Arbre de raiz noemen ; anders de naam van • Indiaanfche Vijgeboom draagende ; zie aldaar.
ENSATUS, of Enfifomïs.; Zwaard-vormig ; dat de
gedaante van een zwaard heeft- ENSIFORMIS CARTILAGO; deeze naam word aan
het zweerdagtige kraake-been. van het borst-been gegee- ven. : ENTALIA; Shngen.koppen , zijn kleine witte mos-
fels , uit het geflagt der porcelein-mosfcls , die van de in- woonders op de kust van Guinea aan draaden gereegen en als paarlen gedraagen worden. De Europianen bezi- gen ze aldaar in plaats van geld, om daar voor andere waaren te ruilen of in te koopen: Ze warden ook wel in Europa gebragt en aldaar tot vercierzel van deeze en geene dingen, als. paarde toornen enz gebruikt, en on- kundige houden ze^teonregte voor waare beenderen uit de hoofden der flangen, waar van ze haare naam draa- gen. In de Geneeskunde doen ze dezelfde uitwerking als andere aardagtige dingen, (terrestria), kreefts-oogen, oester-fchelpen, enz. naamelijk om 't zuur in de maag ! op te flurpen of te verzoeten. I
ENTEN; Entrijfen; noemt men in de Tuinerij de
jonge takjes of lootjes, die tot 't enten of griffelen ge- bruikt worden ; zie op 't woord ENTEN, hier aan vol- gende: Deeze ent-rijfen moeten eenjaarig , dat is in het voorige jaar gegroeit zijn, behalven tot 't enten van eranje-, citroen en limoen-boomen, waar toe men, indien men dezelve enten wil, dat egter zelden gefchied, meest • tweeiaarige fcheuten verkiest. Men moet de entrijfen
nooit van een onvrugtbaare of jonge, nog niet draagbaa- re. maar van een vrugtdraagende boom neemen ; dewijl anders de boomen die met zodanige entrijfen van een onvrugtbaare boom geënt worden, in 't vervolg zeer- on- . vrugtbaar zijn, of langzaam aan het vrugtdraagen koo-
men. Wijders moet men altijd zodanige rijfen verkiezen :die kortledig zijn, dat is welkers oogen of botten niet
verre van malkanderen (laan , en welke botten bekwaam dik en niet plat nog fpits zijn,, dewijl zodanige niet al- ken altijd de vrugtbaarfte boomengeeven, maar die ook |
|||||
,'ENT.
draagt; 't welke gefchied door middel van een takje of
ander 'klein gedeelte van de tamme boom in de wilde in 'te lijven en daar in te doen groeijen , dat vervolgens tot een boom word , die in 'ttoekoomendediergelijkevrug- ten voortbrengt als de boom waar van 't entrijs of kleine gedeelte genomen is. Dit is een fchrandere en voortreffelijke uitvinding, in
de tuin-oeffening, hoe bekent en gemeen dezelve nu ter mei ook is; dewijl wij zonder dezelve van veele aange- jiaame vrugten zouden ontbloot of ten minsten niet zo overvloedig daar van voorzien weezen, als wij thans zijn; want aangezien de vrugtboomen die uit't zaad ver- kreegen worden, als appel, peer, kers, pruim, enz. meest doorgaans flegte onfmaakelijke vrugten voortbren- gen, gelijk de ondervinding leert, en niet dan bij geval en zeer zeldzaam een goede zoort uit de zaaijing voort- komt, zo zoude die goede zoort, zo wij de weetenfchap van 't enten niet en hadden^ niet langer in weezen blij- ven dan de leevenstijd van de boom duurt :Daar en bo- ven zoude ieder zig moeten vergenoegen met de uit 't zaad verkreegene boom alleen , die de goede vrugten voortbrengt; daar wij nu door de entkonsv dezelve niet alleen kunnen vermeerderen tot ons eigen overvloed, maar ook daar van kunnen medeaeelen aan onze vrien- den : Hier nevens hebben wij door deeze konst nog 't genoegen en vermaak, om deel te kunnen hebben van die goede zoorten van vrugten. die in andere ver afgelee- gene landen uit 't zaad voortgekoomen zijn, dewijl wij daar van daan entrijfen of jonge geënte boomen kunnen ontbieden; en zij in tegendeel, in andere gewesten, kunnen op dezelfde wijze weer profiteeren van die goede zooiten die door onze neerftigheid bij ons voortgekoo- men zijn : Was het dat men de ooft-boomen konde voonkweeken door "fleeking of inlegging der takken, ge- lijk veel wild boomgewas, wij zouden dan het enten niet nodig hebben ; maar dit kan met de meeste ooft-boomen niet gefchieden, dewijl haare takken bezwaarlijk willen bewortelen', en indien zommige nog al Wortelen maa- ken, zo vorderen ze egter weinig in de groei, maar blijven kreupel en onvolmaakt. Wanneer deeze wetenfehap van het enten uitgevonden
.is, en wie de uitvinder daar van geweest zij, kan men niet wel nagaan nog grondig weeten ; maar dit is zeker, dat ze reeds veel meer als 2000 jaaren bekent en geoef- fent geweest is, gelijk blijkt uit de fchriften van Theo- -PHRüstus Eresius , diï 350 jaar voor Christi ge- boorte geleeft, en van het enten en deszelfs oorfpronk ge- fprooken heeft. Ooi (preekt Virgilius, hoewel inlaa- ter tijden , in zijne Georgicà L. II. vs. 49. 73. en op meer andere plaatzen van het enten, welke voortreffe- lijke Poëet en Schrijver over de landbomv, volgens de gedenkfehriften 15 jaaren voor Christi geboorte geftor- ven is. Is nu ten tijde van Theophrastus het enten rede bekent en in gebruik geweest, zo hebben wij re- oen te vermoeden , dat die weetenfchap ook lang voor zijne tijd uitgevonden en heel oud is. Dog hoe het aan- gaande de uitvinding en tijd van vinding gcleegen zijn wag, dat hebben wij juist niet nodig te weeten; genoeg is het ons, en wij hebben- ons te verheugen ,1 dat deeze zo nuttige weetenfchap in de tuin-oftening, bezonder in de teeling van ooft-boomen, van de Ouden uitgevonden en tot ons gekoomen is; alleen moet ik nog zeggen, dat de- zelve ten allen tijde van de Ouden niet alleen hoog ge- agt geweest is, maar dat zij'er ook veel vermaak in fchep. "ttj, gelijk onder anderen blijkt uit Cicero, wanneer |
|||||||||||
ENT.
|
|||||||||||
«H
|
|||||||||||
hij zegt, Nee confitiones modo deleUant, fed etiam infiti-
mies, quibus nihil invznit AgricvXtura folertius ; dat is: Niet alleen het pooten of planten is vermaakelijk, maar ook het enten der boomen, zijnde in de geheele land- bouw geen ding uitgevonden dat febranderder is. Nog . heden is deeze wetenfehap in veel agting, want fchoon het enten hooftzaakelijk 't werk der enteniers en tuiniers is, zo fcheppen egter veele liefhebbers van tuinen en de tuin-oeffening vermaak, om het enten zelfs inet eigen handen te verrigten, en te zien, hoedanig de eene boom de fpruit van een andere, als voor haar eigen kind aan- neemt, gelijk Ovidius, van het enten fpreekenlè^ zich aldus niet onaardig uitdrukt : Fac ramum ra- mus adoptet, ßstque peregrinis arbor apert a comis, fisjk- que adoptivas accipit arbor opes. Dn remediis amoris, Lib. I. Het woord enten is eigentlijk een algemeen naam-
woord , waar door verfcheide zooiten of manieren vas enten verdaan worden, die ijder weer tot onderfcheiding. zijn bezondere bijnaam heeft; als 1. Het ente» in de kloove of fpleet.
2. Het enten tusfehen de fchors of bast.
3. Het enten door inlegging, of't zuigen.
4. Het enten met 't oog, of 't oculeeren.
Behalven deeze zijn 'er nog eenige andere manieren
van het enten, maar die niet zeer practicabel en derhaN ven weinig in gebruik zijn; wij zullen daar egter ook iets op 't laatste van zeggen. jËgemeene aanmerkingen over het Enten.
Voor eerst dient bij allerlei enten aangemerkt, dat
zulks altijd moet gefchieden op plantfoenen of boomen die van gelijk geilagt en' natuur zijn ais- het entrijs, dat is, die eenerlei zoorten van bloemen- en vrugten'dran- gen : Dus worden geënt appel op appel of op quee-ap- pel; peer op- peer of quee-peer; kers op kers; pruim op> pruim; apricoos op apricoos of pruim; perfik op pruim of op apricoos, die eerst op pruim geoculeert is ,■ nooten op nooten; me spel op mespel of hagedoom ; oranje op oranje ; citroen of limoen; citroen op citroen of limoen, enz. De Ouden hebben wel gefchre.wen, dat men vcrfchil*-'
lige zoorten van boom-gewasfen op malkander zouw kun- nen enten, en daar door ook allerleij verandering van vrugten kunnen te voorfchijn brengen.r Bij voorbeeld', dat men op een appel- of andere-boom, appelen, peeren, kerfen, pruimen, enz. kan enten. Druiven op kerfenge- ënt, zoude dezelve vroeger doen rijp worden. Pruimen - op kruis -beften geënt, zoude te wege brengen, dat men ze het geheele jaar--door konde hebben, en veele andera - diergelijke ; dog dit zijn. alle maar hersfenfebimmen-, die. van onkundige op het papier gefielt, en van an- dere geduurig , zonder ondervinding, na gefchreeven zijn, maar in de practijk geen proef houden ; en fchoon het nog al eens gelukt, dat bij voorbeeld een entrijs van een peer-boom op een appel -hoorn , die-na met elkander vennaagdfehap zijn, beklijft; zo zal'er nogtans een fleg- te boom van groeijen, die ook met der haast wedei verfterft; en word een entrijs op' een geheel vreemd- flagtig gewas*gezet, zal het geheel niet beklijven nog groeijen. Hoe nader derhalven bet entrijs en de boom waar op het gezet word, met elkander in de aart en na- tuur over een koomen, boe beter ze zig met elkander zullen vereenigen en op malkander groeijen. Wijders'dient bij allerlei e?iting in agt genoomen,
dat zulks gefchisde bij helder, en droog weer;, vermits
K 3 eeu-
|
|||||||||||
2
|
|||||||||||
X
|
|||||||||||
ENT.
bekwaame en goede vrugten ti draagen en bejaard te I
worden. .Daar zijn 'er ook, die willen, dat men de jonge uit I
zaad gewonnen plantfoenen, inzonderheid van appel en f peer, zo lange ongeënt moet laaten groeijen, tot dat | ze vrugten gedragen hebben , om als dan op ieder plant- I zoen zodanige zoort te enten die 't naast met de wilde I zoort overeenkomt , dat is te zeggen zuur op zuur, I zoet op zoet, vroeg op vroeg enz. maar fchoon het waar I is, dat hoe nader de aart des booms met die van 't'entrijr, § dat men daar op zetten wil, overeenkomt, hoe het be- I ter is, gelijk we boven aangeroert hebben; zo is het eg- I ter ook waar, dat het enten op'deeze wijze zeer langzaam f zoude toegaan, en men wel 15 en meerjaarenzoude moe- I ten wagten, eer men uit't zaadgwite draagbaare boomen I zou hebben; dewijl de uit zaad gekweekte boomen dik- I wils niet voor dat ze 8 â xo jaaren oud zijn, vrugten ge- ven , en als dan geënt wordende, 't nog eenige jaaren aan- houd eer de entrijfen of geënte boomen vrugtbaar wor- den; weshalven deeze tijd aan veele te lang zoude val- len; daar men de plantfoenen, naar de gewoone wijze, vroeg entende zo ras ze bekwaam dik zijn, in veei kor- ter tijd vrugtbaare jonge boomen hebben kan : Daar en boven is het zeker, dat men door het enten op de jong- fte plantfoenen, de beste, fleurigfte en langst-leevende boomen verkrijgt. Onze enteniers zouden 'er in 't geheel haare rekening niet bij vinden, even zo weinig als bij het dubbeld enten, bovengemeld. Maar om jonge vrugt- boomen te zaaijen en zonder enting te laaten opgroeijen en vrugten draagen, is goed, als men nieuwe goede zoor- ten van vrugten verlangt te verkrijgen. Ten laatsten dient men te weeten , dat alle manieren
van enting aan alle zoorten van boom-gewasfen niet even wel llaagen of practicabel zijn, maar dat| de eene dikwils om wel te groeijen, liever wil geënt zijn in de klove, de ander door inlegging of zuiging, de derda door oculatie, enz. waar op wel dient gelet, en waar van onder ieder artijkel der bezondere boomen nader bericht gegeeven word. Wij zullen nu gaan aanwijzen, hoe het enten in de I
klove en tusfehen de bast verrigt word , en wat daar bij I verder in agt te neemen ftaat. Het zuigen en oculee* I ren zal men in't vervolg op deeze artijkels vinden. Van het Enten in de kloove. • I
Om hier van met order te fpreeken , zo heeft men MI
letten op de volgende dingen. 1. Op de Gereedfchappen tot 't enten.
2. De tijd van het enten.
3. De flam om 'er op te enten.
4. De entrijfen. j
5. De wijze van het enten; en !
6. Wat.na het enten in agt te neemen flaut.
Tot 't enten heeft men de volgende Gereedfchappen I
noodig; als 1. Eenfcherp/noewiej-. 2. Een fcherp pe* ne-mes, tot 't fnijden der enten. 3. Een fijn hand-zaag- je, om 'er de ftainmen of takken mede af te zaagen. I 4. Een ent-mes met een dikke rug, om'er de klove of fpleetin de ftainmen of takken mede te maaken. 5. Een fmalle ijzeren beitel of wigge, om'er de klove mede van malkander te buigen. 6. Een houten hamer. 7. Ent- kern of entwas. 8. Willige tienen of Moscovifche flWf" te, tot vastbinding der enten. • Betreffende de tijd van het enten, zulks is het voor-
jaar, van de tijd af dat de zappen der boomen beginne» |
|||||
«*£ 'ENT.
een vogtige, dampïge of mistige lucht en nog veel meer
•regenagtig weer, daar toe zeer nadeelig is , om dat wanneer het ent nat of vogtig word, het zelve gevaar loopt te bederven, inzonderheid de oculatien; maar een vogtige tijd voor en na de oculeering is voordeelig, de- wijl daar door de zappen meer rijzende , de fchil zig beter van het hout laat losfen, dat bij 't oculeeren nood- zaakelijk is, en dus de geftelde oculatie daar na beter vat en groeit. Men moet ook, zo veel doenlijk is, zig wachten om
allerlei enting te verrigten bij een fcherpe oost- of noord- lijkewind, om dat de toebereide enten of oculatien, daar door dikwils fchielijk opgedroogt worden, en vervolgens .geen groei vatten. De tijd van't jaar. waarin men ente« moet, zal hier na bij ieder maniere aangeweezen wor- den, in 't. algemeen kan men hier aanmerken , dat zulks te regter tijd behoort te gefchieden, waar aan veel gele- gen is, om allerlei enting wel te doen gelukken. De Ouden hebben ook veel gefchreeven, dat men het
tnten in deeze of geenc maandflond of confielktie moet verrigten , om dat zulks, volgens baar%meening , veel zoude toebrengen tot beter groei en meerder yrugtbaar- jheid der geënte boomen, als mede om fchooner en groo- ter vrugten te verkrijgen : Dog de ondervinding, heeft geleért, dat deeze waarneeming van de maan en confiel- Jatienvzn geen of weinig belang bij het enten is'; de uit- komst zal altijd goed zijn, als maar de overige, bij het enten waar te neemene dingen wel in agt genoomen wor- den: Het zoude ook dikwils ondoenlijk zijn, om die be- paalde tijdflippen waar te neemen, dewijl veelerleij om- -ltandigheden, als bij voorbeeld regen, mist, droogte, .■enz. zulks kunnen verhinderen. Maar het is een zaak van belang, dat men altijd goe-
,de en fleurige plantfoenen (dat is jonge boomen) tot het enten moet verkiezen, want die zig wilde ophouden met plantfoenen te enten', die van jongs op dor, maager, 'kankerig of anderzins gebrekkig zijn, niet tegenftaande dezelve in een bekwaame grond ftaan, zoude zijn tijd en moeite vrugteloos verfpillen, om dat van zodanige plantfoenen, geënt wordende, zelden esn goede of lang- durende boom komt. Het is ook noodig, dat die geene welke feburfde han-
den hebben, zig van het enten onthouden, dewijl de ge- ënte boomen daar door fchurftig of kankerig worden, of liet zogenaamde vuur verkrijgen ; gelijk zulks ook ge- fchied als iemand onzuivere dingen behandelt heeft; in dit geval is dcrhalven het wasfehen der handen voor de ,enti7ig noodig. Zommige hebben verzekert, dat wanneer men een
plantfoen meer als eens ent, dat is, dat men op 't be- groeide ent rij s, daar na wederom ent of oculeert, de vrugten fmaakelijker worden; dog dit leert de ondervin- -ding niet, maar wel dat de boomen daar door vrugtbaar- der worden , om dat door de twee- of meermaalige ■enting de poriën als verwart, en de overvloedige door- ilraaling der zappen belemmert word, 't welke den boom minder weelig doet groeijen, en zig dus beter en vrocgertot de vrugtdraaging fchikt. Men kan zich derhalven van deeze dubbelde enting bedienen , als de jonge boo- men al te weeldriggroeijen, om ze daardoor , gelijk ge- zegt is, te betemperen en vrugtbaarder te maaken ; maar wilde men zulks aan zwakke of matig groeijende boomen doen , zo zoude het meer na- als voordeel aanbrengen, dewijl zulks de boomen zoude verzwak- jsen, en kragteloos entgewas doen voortbrengen, om |
|||||
ENT.
|
|||||||||
ENT.
te rijzen, tot dat de botten der boomen beginnen te
,e\\en en uit te loopen ; zijnde dus van de maand Februa- ri tot't midden of laatste van April: Maar men moet JL hier bij fchikken naar den aart der boomen die men e^sn vf il, naamelijk naar dat derzel ver zappen vroeger of hater 'm beweeging koomen ; dus moet men de kers/en het eerst en vroeg enten, weike anders, gelijk de onder- vinding leert, niet of zeer bezwaarlijk groei vatten, daar pa ent mende pruimen, peeren en vervolgens de appe- lai. Ten opzigte van de fiam of bet plantfoen, waar op
men enten wil, ftaat aan te merken, dat 't zelve ge- I zond en fleurig zijn moet; dewijl anders de moeite van I enten onnut zoude zijn, gelijk boven gezegtis. Als men jonge boomen ent, moeten dezelve niet al
§ te oud en dik zijn, de bekwaamde dikte is van een hal- | ve tot een heele duim of iets meer in diameter : Al te I dikke flammen zijn niet zeer bekwaam tot het enten in de I klove", om dat de opening of wonde bezwaarlijk toegroeit, ? en dikwils door bijkoomend vogt van regen, enz. aan ; her rotten en kankeren gaat: Oude dikke boomen wor- ; den, indien men zulke verenten wil, op de takken geënt, ■ waar toe men als dan de bekwaamde uitkiest en de ove- i rige glad wegfnoeit; of men ent ze tusfchen de fchors - ; fe, gelijk hier na geleert word. Dog men heeft weinig j voordeel, als men oude boomen verent, dewijl dezelve : meest doorgaans weinig gewas en een flegte kroon maa- i ken; hoe jonger de flammen zijn, hoe beter tot het j enten. Indien de ftammetjes jong en dun zijn , zet men 'er
I doorgaans maar één entrijs op, dewijl 'er niet wel twee ! op geplaatst kunnen worden, en men fnijd de (lam te- ; gen over het ent fchuins af, waar door de wonde of fnesde beter over^.oomt ; maar is de flam omtrent een duim of meer dik, dan moet men 'er twee entrijzen te- gens malkanderen over opzetten, om zekerder van de goede uitflag der enting te zijn, dewijl het zomtijds wel gebeuren kan, dat een ent, door deeze of geene toeval- ; len geen groei vat ; dog indien de entrijzen beide aan de groei raakeri , moet men daar na maar één, dat het best groeit,'ervan behouden , 't anderein het volgende voor- jaar wegfnoeijende, en men fnijd dan ook de flam op die kant fchuins af, om bovengemelde redenen. _ Men ent de jonge plantzoenen doorgaans laag, naame- lijk twee à drie duimen boven, de wortel, zo wel tot hoog- als laag-flamde boomen, dewijl zulks regt-fcheu- I tiger en fraaijer flammen geeft, en 'er geen knobbel van de enting aan de flam blijft; dog heeft men wilde plant- zoenen,, die een bekwaame hooge, regte en - Hevige flam hebben , zo kan men die ook wel boven op de be- geerde hoogte tot flam-boomen enten. Het geene wegens de enten of entrijzen in acht 'te nee-
men ftaat, is in'het voorgaande artijkel van de ENTEN gezegt ; wij moeten hier alleen 'er nog bijvoegen, dat men tot de dikfte flammen -of takken , ook de dikfte ent- rijzen neemen moet: Wij koomen nu tot de doening van het enten zelf.. Om het enten te verrigten, zasgt men de flam of tak
°P de bepaalde hoogte met het boomzaagje plat af, en 'naakt de fneede met het fnoei-mes effen en glad ; indien de ftain of ^tak maar dun is , kan de affnijding ook ge- makkelijk met het fnoei-mes gefebieden,- men fnijd de "am als dan eerst fchuins af, en fnijd vervolgens de «ïerpe kant boven op wat weg, en maakt ze plat voor |
|||||||||
Off
|
|||||||||
één entrijs; daar na klooft men de flam, ter plaatze daal-
de bast het gladst en effenst is, met het fnoei-mes , .of als hij dik is, met hetent-mes, door middel van met cîe houten hamer daar op te flaan, net midden door, zoda- . nig, dat de kloove alleen maar zo diep worde, dat het ent bekwaamelijk daar in kan gezet worden, en de kloo- ve het entrijs niet te ilerk te zaamen nijpt; vervolgens neemt men het entrijs, fnijd het zelve met het penne- mes een vinger- of duim-breed onder het benedenite oog. af, en dan ter wederzijden van dit oog een weinig plat v en naar benedenwaarts wat dunner, in de gedaante van. een wigge, en in diervoegen, dat het ent in de kloove fluit ; maar men moet het ent boven bij het oog maar weinig en niet al te diep tot op het merg infnijden, de- wijl zulks het ent zoude bederven, en de groei-vatting, verhinderen. Het entrijs dus toebereid zijnde , opent men de kloo»-
ve. met de beitel, zo veel het noodig is , en zet het ent- rijs in de kloove; waar bij als een zaake van belang-, daar de groei-vatting veel van afhangt, in agt te neemen ftaat, dat men het entrijs niet zodanig inzetten moet, dat de bast van het ent, en de bast van de flam aan de buitenkant gelijk zijn, maar in diervoegen, dat de plaats daar de zappen het meest vloeijen, het welke is tusfchen de bast en het hout, in beide , zo ent als Ham, op mal- kanderen pasfen, fchoon de buiten-bast van het ent wat meer binnenwaarts koomt dan die van de flam ; welke- doorgaans merkelijk dikker is; dit gedaan zijnde, be. reid men nog een entrijs als vooren, en zet het zel- ve op de andere kant van de kloove, op de voorige wij. ze, te weeten als de flam dik genoeg is, om 'er twee enten te kunnen opzetten ; daar na trekt men den bei- tel voorzigtig uit, invoegen dat de enten in haare be- hoorlijke plaats flaan blijven ; vervolgens omwind ment' den flam beneden de gezette entrijzen met gefpoudene- wilge tienen, of nat gemaakte mosco\ifclie matte, om de enten vastte doen flaan, wel verftaande, voomaamelijk in jonge dunne boomen , om dat die dikwils te zwak zijn, om de kloove toe te drukken , en het ent behoor- lijk vast te houden , of ook als de kloove te diep gemaakt is; maar als daar en tegen de kloove te fterk nijpt, ge- lijk m dikke flammen en takken gebeurt, en waar door- de entrijzen te flerk geneepen of verplettert zouden worden , is men dikwils genoodzaakt, één of twee hou- ten wiggen in de kloove te flaan, na dat deenten gezet zijn, en behoorlijk vast flaan, eer men den ijzeren bei- tel uittrekt ; want als men de kloove zo groot of diep wilde maaken, tot dat ze haare kragt van flerk te druk- ken verlooren heeft, zulks zoude zeer nadeeligweezen, dewijl de kloove dan bezwaarlijker zoude digt groeijen,. of het zoude rotting en bederf veroorzaaken. Hier mede is dan het enten verrigt ; maar om den boom
te beveiligen , dat 'er geen vogt in de kloove kan koomen, dat hem zon kunnen, doen bederven, zo be- ftrijkt men de kloove ten laatften rondsom met ent-war of ent-leem, (zie op het artijkel ENT-WAS ,) en men' bind 'er wat mos boven over heen , om het zelve voor- de aandoening en verteering van de lucht en zon te be^ waaren. Wat 'er verder na het enten in agt te neemen ftaat,.
beftaat in het volgende ; men moet voor eerst zorg draa- gen, dat het ongedierte', als rupzen , mieren, boom-lui-' zen, flakken, enz., de entrijzen niet door afeeting van de uitfpruitende bladen, of anders vernielen; weshalve« . uien. |
|||||||||
N
|
|||||||||
Ut ENT.
|
|||||||||
ENT.
|
|||||||||
men dikwfls daar na 'zien, en dezelve afzoeken, of an-
dere middelen daar tegens in het werk. Hellen moet, gelijk op zijn plaats ftaat aangeweezen te worden. Men moet de enten ook voor het afdooten befcher-
men , inzonderheid als ze niet in een enterij bij zaa- men, maar enkel hier of daar, of op plantzoenen itaan, daar veel doorgang is; dit kan ligtelijk gefchieden, door middel van 'er {lokken digt bij te Hecken, het zij bij elk laag geënt pïantzoen een (lok alleen, of drie (lokken diiehoeksgewijze rondsom het ent, en met de boven- einden bij zaamen. Voorts moet men zorgvuldig alle de wilde uitfpruit-
zels, die dikwils uit het verent pïantzoen voortkomen, wcgfnoeijen , dewijl dezelve de entrijzen van het op- klimmende zap berooven ,' en in derzelvcr aangroei merkelijk nadeelig zijn; maar zijn het oude boomen , die op de takken geënt zijn, dan is het anders gele- gen, want dan moet men dezelve niet van alle uitfpruj,t- 2els berooven, maar eenige laaten houden, om dat die tiitfpruitzels niet alleen dienen tot opvoering van het zap ; maar ook de entrijzen , door den overvloed van het opklimmende zap, dat ze niet alle kunnen ver- zwelgen , zouden verdikken of vuurig worden en be- derven ; deeze overgelaatene uitfpruitzels neemt men daar na het eerde of tweede volgende jaar weg , wan- neer de entrijzen eenige groote takken verkreegen heb- ben. Men moet ook van de enten , die tot dam-booinen
sullen opfehicten , in het vervolg bij haar aangroei , niet alle de zijd-fprtiitzels , maar alleen die, welke te overvloedig, en het grootst of langst zijn, vooral de zuigers wcgfnoeijen, en de overige klcinderevoor eerst blijven laaten; want indien men die alle ten eerden weg- fnoeit, gaat alle kragt naar de top toe , waar door de boom veel langzaamer in dikte toeneemt, endunenflen- terig blijft; deeze behoudene zijd-fpruitzels worden ver- volgens weg gefneeden, ais de boom zijn hoogte en ee- nige dikte verkreegen heeft, zo dat hij op zig zelf over- einde daan kan; dog men moet de zijd-fpruiten ook niet al te lang aan de dam behouden , en te dik laaten wor- den, om dat 'er anders ter plaatze daar ze weg gefnoeit worden, knobbels groeijen , die den dam onaanzien- lijk maaken, ten minden voor eeriigen tijd. jonge boomen of enten , die niet regt opfehieten ,
maar icheef groeijen, daar moet men bij tijds regte dok- ken bij deeken , om ze daar aan -vast en regt te bin- den," hier van daan het fpreekwoord, men moet den boom buigen, terwijl hij nog.jong is. Wanneer het entrijs, of de jonge geënte boom, ruim
de hoogte verkreegen heeft, die men begeert ; te wee- ren, als het een dam-boom zal worden , dan kort men hem boven op de begeerde hoogte af, om boven de zijdtakken töt de kroon uit te fcb.ier.en ; maar zal 'er een naantjes-boom van wórden, dan moeten de eerde uit- fpruitendc takken van het entrijs tot de zijd-takken be- houden en gefebikt worden ; hoe men de kroon der naan- tjes verder door het fnoeijen moet formeeren, word aangeweezen op het artijkel SNOEIJEN. Van het enten tusfehen de hast.
■ Het enten tusfehen de bast of fchors en hout, anders
ôok enten in de ktoon, of kroon-enten genoemt, word
niet anders verrigt, dan op dikke 'dammen en takken,
die door het opfpouden zouden bederven, of de kloo-
i
|
|||||||||
ve bezwaarlijk weder toegroeijen ; dog deeze manier,
is weinig in gebruik, om dat men thans zelden oude en dikke boomen ent; . en zo men dit egter doen wil, zo verrigt men zulks in de kloove, op bekwaame niet al te dikke takken des booms. Daar is geen onderfcheid tusfehen de enting in de
hast en kloove , dan alleen aangaande de toebereiding der entrijzen en haare inzetting, het welke aldus ge- fchied; men fhijd de dam of tak, die men enten wil, met de boom-zaag plat af, en maakt vervolgens de fnee- de met het fnoei-mes wel glad en effen; daarna neemt I men het entrijs, fnijd het zelve tegen over een bot of I knop beginnende, benedenwaarts ter lengte van onge- I veer één duimbreed, wat fchuins af; zodat het naar 1 beneden toe dunner word, en zulks boven tegen over f de bot een weinig dwars inkeepende ; maakt dan met I een bijzonder werktuig van ijzer, of hard hout, of van f ijvoor, dat ten naasten bij de gedaante van het fcherp § gefneedene entrijs moet hebben, £en opening tusfchen 1 de bast en het hout van de dam, daar die afgefneeden Ë is , door middel"van het werktuig daar zagtjes tus- I fchen in te (laan, op dat de bast niet berste; zet dan I het gefneeden entrijs in de opening, zodanig, dat des- I zelfs plat gefneedene kant tegens het hout van de dam I of tak en zo diep te daan koomt, dat de boven dwars I gefneedene keep op de afgefcheideue vlakte fluit ; op I deeze wijze zet vervolgens nog één, twee of meer en-1 ten, na dat de dam of tak dik is, tusfehen de barst; I omwind vervolgens de dam beneden de enten met ge- I fpoudene lange tienen oï moscovijche matte, om de bast § beter aan de enten te doen fluiten en vast te (laan , en % bedrijk het plat van de dam met ent-was , zo is het en- I ten verrigt; na het enten neemt men dezelfde dingen in f agt, die voorheen bij het enten in de kloove gezegt I zijn, voor zo verre ze hier te pasfe koomen. Wij hebben boven gezegt, dat 'er nog meer zoorteti E
van enting uitgevonden zijn, deeze zijn hooftzaakelijk I het zogenaamde palmen en bet lasfehen. Het palmen is van het .enten in de klQpve niet on- I
derfcheiden, dan alleen daar in , dat de dam niet opge- I fpouden word , maar dat men in de plat afgefneedene E boom een lange kerf fnijd, dat naar beneden puntig ein- I digt, en vervolgens het entrijs beneden het oog hoekig I en naar beneden waars puntig, naar de gedaante van de | kerf, fnijd , en het zelve in de kerf voegt, zodanig, dat I het ent wel in de kerf fluite , en de plaats tusfehen de E bast en dam , daar de zappen het meest rijzen , op mal- kanderen pasfen ; dan bind men het ent met moscovifihi matte vast, en bedrijkt de wonde met ent-was. Het lasfehen gefchied op de volgende wijze; men ver-
kiest een jong (lammetje, dat nog heel dun is, of eeü takje , fnijd het zelve met een lange fchuinfe fneede af, zodanig, dat de fneede wel effen en glad is ; neemt da« een jeugdig rijsje of takje van een boom, daar gij van enten wilt, dat even zo dik als het afgfneedene dam- metje is, fnijd het zelve net in die gedaante en lengto fchuins af als het dammetje ; voegt dan de twee fchuin- fe fneeden van het takje en dammetje op malkanderen, tn diervoegen, dat de basten van beide op malkanderen pasfen, -en het één dammetje fchijnt te zijn, en bind ze met matte wel aan malkanderen vast, zo zullen ze te zaamen groeijen ; de tijd om het palmen en lasfeheiï te verrigten, is in.-het voorjaar; dog het palmen gaa£ zekerder ; maar het lasfçhen kan dikwils misfen, als |
|||||||||
. ENT. h. <H»
volgende jaaren openbaart; gelijk bij voorbeeld, in de
ooft-boomen dikwils gebeurt, dat men in plaats van een goede zoort van vrugt, die men begeert en gekogtheeft, een geheel andere, verkeerde, en dikwils zeer flegte zoort verkrijgt, en dus in meer andere gevaflen ; door welke fauten de Nederlandfche entenien , die ze- den eene groote eeuw, den roem van de beste en kun- digfte enteniers van geheel Europa te zijn, veel ver- looren hebben. ENTERINEMENT, zie INTERINENENT. ENTEROCELE; is eene breuk of uitzakking der in- gewanden in de plooi van de liesch ,* het woord is ge- vormt van het griekfche hv»(» ingewand, en *»'>•» dikte. Het is gemeenlijk de gekartelde of korte darm (ileum) die de breuk vormt, waar van hier gewaagt word. De nabij zijnde oorzaak van de enteroceie is de ver-
flapping of uitzetting, van het benedenfte gedeelte der pens-zak {Peritoneum), welke als dan door de ring van de uitwendige fchuinfe-buikfpier (musculus obliquns ab- dominis exttmus vel de/condens) dringt ; de toevallige oorzaaken zijn, al te zwaaien arbeid en lighaams-oeffe- ningen, een geweldigeiioest, menigvuldige braakmgen, fchreeuwen , enz., het geen oorzaak is, dat de jonge kinderen 'er meer dan anderen aan onderhevig zijn. Zie BREUK. ENTEROEPIPLOCELE; is eene dikte in de plooi
van de liesch , door den darm en het net (epiploon vel Omentum) gevormt; de oorzaaken hier van zijn dezelfde als die van de enteroceie. ENTEROEPLIPLOMPHALE ; is een zoort vaa
navel-breuk, waar in de darmen , en het net, eene dikte bij den navel vormen. Dit woord is zaamengeftelt .van «mfor ingewand,
ittsri'ifhon epliploon oï net, en o',«<p<**°'c navel. ENTERO-HIJDROMPHALE ; is mede een zoort
van navel-breuk, waar in, behalven de uitzakking van het ingewand, nog een verzameling van wateragtig vogt plaats heefc. Dit woord is gevormt van het griekfche smpov inge-
wand, » fa aqua of water, en van »>fA»'t navel. ENTEROLOGIA; dit woord, het welk is zaamen-
geftelt van'''«f»1' ingewand, en *°y»i fermo redenvoering; betekent eigentlijk eene algemeene verhandeling over de ingewanden der drie holligheden, als van''t hoofd, van de borst, en van den onderbuik. ENTEROMPHALE; is eene zoort van navel-breuk,
wanneer de ingewanden uit hunne plaats wijkende, een dikte aan de navel veroorzaaken. Dit woord is zaamengeftelt van het griekfche sVrip«,
ingewand, en o'y.fahot navel. ENTEROTOMIA ; is eene heelkundige operatie, be-
ftâande in de opening door infnijding vaiï eenig gedarm- te, om'er niet behoorende lighaamen uit te haaien. Dee- ze operatie is een alleruiterst hulpmiddel, dat men nim- mer moet werkftellig maaken, dan wanneer de dood an- derzints zeker zijnde, men hier door nog eenige hoop beeft om den lijder het Ieeven te doen behouden. In het geneezen van de darm-wonden, verfchaft ons
de'ervarenheid een bewijs van de moogelijkheid deezer operatie. De enterotomie kan in verfcheidene omftandig- heden zeer noodzaakel ijk zijn, en wei inzonderheid inde operatie van de breuken (hernia), wanneer vreemde lig. haainen in het uitgezakt gedeelte der darmen gegleeden zijn , die 'er de inbrenging van verhinderen. De Hr. He vin heeft inde Mem. de Vacad.de Chirurgie, L torn. |
||||||
(ÇNT.
te op malkander voeging niet zeer naauwkeurig gedaan
Enting in de worteh
Dr. Agricola heeft een nieuwe manier van enting aangeweezen, om boomen in de wortelen te enten, en op deeze wijze allerlei ooft- en andere boomen, als tranje-, citroen- en laurier-boomen, enz. fchielijk en in jnenigte te vermeerderen ; wat hier van zij, laaten we aan de liefhebbers over, om het te onderzoeken; deeze manier van- ent ing gefchied als volgt: Men verkiest een boom die gezond en fleurig, en niet
zeer oud is ; men graaft dien met alle zijne wortelen uit den grond, wascht en zuivert dezelve van alle vuilig- heden ; daar na zaagt men ze voorzigtig zonder fcheuring des basts, van de ftam af, en verdeelt ze ver- der door affnoeijing der zijdwortelen in bijzondere wor- telen , en men kan ook de lange wortelen in twee of meer ftukken deelen ; de wortelen dus gereed zijnde, neemt men tot entrijzen jonge fleurige twee- of meerjaarigc tak- jes van de boom, waar van men enten wil, (mits van het zelve geflagt zijnde, als de boom is, daar de wor- telen van genoomen zijn,)men fnijd dezelve wigsgewijze, even. zo als bij het enten in de klooven ; men klooft ver- volgens de wortelen aan de bovenfte of dikke kant op, en zet het ent in de kloove, op dezelfde wijze als bij 't gemelde enten, en zodanig, dat het wel in de kloove fluit; daar na omwind men de ktoove met moscovifche matte, om het ent of ent-takje vast te doen ftaan, en men befmeert de wonde overal met ent-wasch;het enten dus verrigt zijnde, word de wortel vervolgens in de aarde geplant- tot aan of een weinig boven de geënte plaats ; zo zal de geënte tak door de aangevoegde wor- tel haar voedzel ontfangen , zig met dezelve vereeni- gen, en zaamen tot een boom aangroeijen : Als men het werk in een dag niet af kan, moet men de overige wor- telen in de grond leggen, en dezelve voor de lucht be- waaren ; ook kan men de groei der geënte en geplante wortelen, vervolgens door bevogtiging bij droogte en bedekking van de grond te hulp koomen. Het ftaat ook nog aan te merken, dat als men , om
wortelen tot dit enten te verkrijgen, een boom niet ge- heel uitroeijen wil, men de aarde van de wortelen van een of meer boomen kan weg graaven , en 'er zo vee- Ie wortelen van afneemen, als ze zonder bederving kunhen misfen ; de overige wortelen dan weder met de Weg gegraavene aarde overdekkende. ENTENIER ; Boom-kweeker ; verftaat men een man
door, die zijn werk maakt en goede kennisfe heeft, om •allerlei tamme en wilde boom-gewasfen tot de verkoop aan te kweeken; een zodanige moet derhalven het zaai- jen en planten van boomen, de maniere van voorttee- üng oï vermeerdering van wilde plantagie-boomen, al- jerlei^ manier van enting der ooft-boomen , derzelver fnoeijing, kortom, al wat in een enterij voorkoomen kan, grondig verftaan ; en zulks niet alleen tot zijn eigen voordeel, maar ook tot nut van het algemeen, om ie- der een, die boomen tot zijne, het zij min of meer groote plantagie, noodig heeft met goede boomen te voorzien, aangezien veele planters zelf geen kennisfe in de keuze der boomen, het zij ooft- of wilde planta- gie boomen hebben; als derhalven een zodanige plan- ter geen ftaat op de kundigheid of trouw van den en- •tenier maaken kan, zal hij dikwils grootelijks in de Ver- tagung van zijne planting misleid zijn, en veel onge- noegen hebben,- dog het welke zig dikwils eerst in de II Dee'L |
||||||
fß . N ENT.
|
|||||||||
ENT.
|
|||||||||
torn. r. eerie verhandeling geplaatst, waar in hijdèmoge-
lijkheid en noodzaak van deeze operatie bewijst. ENTERIJ, of Kweek-fchool van Boomgewasfen, ook
Kweek-tuin , Kweek-hof, en Boom-fchool genoeint; is een zodanige plaats of tuin , of gedeelte van een groote tuin, welke alleen dient, om daar in allerleij zo wel tamme ooft- als wilde plamógie-gewasfen voort te teelen, te kweeken en te vermeerderen. Onder de naam van kweek-hof of kweek-tuin , kan men ook een zodanige 'tuin bevatten, waar in, benevens boom-gewasfen, ook allerlei kruid-, bloem-, medicinùateen Snaérégeivasfeti aangekweekt en vermeerdert; worden; dog't woord enterij of kweek-fchool, heeft hoofdzaakelijk zijne betrekking op de aankweeking van loom- en heëster-gewasfen van aller- leij geflagt en zoort. De Frànfchen zeer kundig, en met.de khraiidcveNe-
derlanders mEngelfchen veel'hun'werk maakende, in de be- vordering der kunden en weetenfcbappen; verdeelen de enterij of kweek-fchool'm twee zoorten, als in pépinière en batardiere ; pepinere noemen ze de entsrij of plaats, daar men de boom- en andere gewasfen zaait, ent, of anders aankweekt en aldaar laat groeijen, tot dat ze in 't gewas geraakt en grooter geworden zjjn, waar na ze op een ander plaats verplant en aldaar onderhouden worden, tot'er tijd toe, dat ze elders kunnen dienen, of dat men dezelve hier of daar noodig heeft ; welke plaats batar- diere van de Franfchen genoemt word. Bij ons gebruikt men dit onderfcheid in de benaaming niet, maar men kan die woorden anders gevoeglijk vertaaien door kleine en groote enterij of kweek hof. Het zijn hoofdzaakelijk de ehteniers die een zodanig
hveekhof moeten hebben; dog dezelve zijn ook nuttig en noodig bij groote tuinen en plantagien, dewelke met veele zo vrugt- als andere boomen beplant zijn, en zulks om de volgende redenen. i. Om dat als de boomen van allerleij zoort aange-
kweekt worden in de zelfde grond, daar ze in het ver- volg in zullen geplant worden, dezelve doorgaans beter groeijen, dan die welke in een andere zoort van aarde aangekweekt zijn : Inzonderheid moet meninagt neemen , dat de grond, daar de boomen gekweekt worden niet beter zij, dan die waar in ze daar na voor goed zullen geplant worden en voortgroeijen ; dewijl ze anders dik- wils aan het dildaan en kwijnen raaken , bezwaarlijk aan de gang komen , en zelden regt goede boomen worden :. Beter is het derhalvcn, de boomen uit flegte gronden in goede vrugtbaare, dan uit vrugtbaare in ilegte of fchraa- le gronden te planten. 2. Om dat men dan de boomen altijd gereed en bij de
hand heeft, zo dat dezelve, wanneer ze opgenoomen •zijn, aanftonds kunnen herplant worden, -waar door ze geen ongemakken van uitdrooging, vorst, kwalijke uit- roeijing en fcheuring der wortelen, enz. hebben te lij— ■den , gelijk dikwils die overkoomt , welke van verre moeten gehaak worden , en uwielve dus beter in de groei zullen raaken. 3. Om dat men dan niet genoodzaakt is, de boomen
t'elkens te koopen, en men dezelve ook beter koop heb- ben kan. 4. Om dat, als men de ooft-boomen koopen moet,
men veeltijds niet wel verzekert is, om'de regte zoor- ten van vrugten te verkrijgen, die men begeert; als me- de of de boomen op goede plantfoenen geënt zijn, om in het vervolg wel te groejjen, goede vrugten voort té brengen en van lange duur te zijn, of oud te worden. |
|||||||||
Bij de aanlegging van een enterij heeft men agt te
flaan op de volgende dingen; als 1. op de expofitie; 2i 1 op ds grond; 3. op de grootheid ; en 4. op de manier van kweeking. Betreffende het eerde, zo moet de plaats daar men
een enterij toeftellen wil, welgeexponeert, dat is wel op de zon geleegen zijn en de vrije lucht genieten ; ook is het diendig en noodzaakelijk, dat dezelve rondsotn of ten minften aan die kanten, daar de derkfte winden van daan waaijen, met een manteling van boomen of huizen gedekt zij , waar door de winden afgekeert of gebrooken worden, die anders veel nadeel en veragte- ring aan het jonge boom-gewas kunnen toebrengen; maar van binnen moeten 'er geen groote boomen flaan, want daar door zouden de jonge boomen onderdrukt I worden. Indien'er nu geen manteling is, dient'er nood- I zaakelijk eene voor het aanleg der enterij geplant te wor- j> den; waar toe men gewoonlijk boom-gewas verkiest, I dat fchielijk aangroeit, als wilge, populier, ijpen, enz;| om dus fpoedig een goede manteling te verkrijgen. ' Op groote aanzienlijke buiten-plaatzen verkiest menl doorgaans een plaats tot de enterij, die wat van het huis I ter zijden afgeleegen is, op dat dezelve geen misdandl vcroorzaake, of de uit'zigt floppen zoude ; dewijl de- I zelve meer dient tot nuttigheid als tot cieraad: Maar bij E welke verkiezing men inzonderheid ook letten moet, om I een goede vrugtbaare grond uit te kippen,- dewijl de goe- f de groei en voorfpoed van jonge boomen zekerlijk wel I meest van de deugd des gronds afhangt; Gronden waar [ in boomen geftaan hebben en geroeit zijn , zijn niet f dienftig tot enterijen , dewijl ze uitgeput en kragteloos 1 voor jonge boomen zijn ; dog indien men die even wel I daar toe wilde gebruiken, als men geen andere hadde, I dan moet die voorheen twee ä drie voeten diep gedolven I en vervolgens bemest wordende, twee, drie of meerjaa- renmet grove moes-kruiden, als kool, wortels, raapen, enz. of met ander gewas bebouwd en aldus bekwaam ge- maakt worden. Egter is 't altijd beter, een verfche grond ! te verkiezen, daar in een lange tijd geen boomen in ge- E groeit hebben, en wel inzonderheid van die zoorten wel- I ke men daar in denkt te kweeken. De gronden die tot moes ■ teeling gedient hebben en |
met mesting wel onderhouden zijn, zijn zeer bekwaam \ tot enterijen, als mede goede veldbouw-landen ; daar de jonge boomen doorgaans bij uitftek in willen groeijen; maar men dient te weeten dat men geen kersje-boomen in onlangs bemeste aarde aankweekeu of planten moet, dewijl dezelve daar in niet willen tieren, maar aan het kwijnen raaken èn gaan verderven. Verkiest men een duk weij-land tot een enterij, zo moet het zelve een paar voeten, min of meer diep, naar dé aart des gronds in de diepte, gedolven worden, dog zo, dat de beste aar- de naar hoven komt ; en het is diendig, dat de gedolven grond voor af een paar jaaren met moes kruiden bebouwd worde. Dit bebouwen met moes-kruiden, is oóli nut- tig , als men de boomen uit eenig deel der enterij gehaalt heeft, omhein te verveifchen, eer men'er weer boomen in plant.' Wijders behoort de grond tot de enterij.niet te nat nog te droog te weezen ; dog het is beter wat droog ^als al te nat, dewijl de boomen doorgaans in de eerde gezonder'en vrugtbaarder zijn dan in een natte grond; fchoon ze in de eerde minder voortgang manken. H'er bij dient ook aangemerkt, dat boomen-die in een vog' tige of inéén fponsagtige moerige grond fchielijk aangroei' jen, van korter leeftijd zijn, als die in een drooger |
|||||||||
■■■ ■■" ■ ■
|
||||||||
ENT, -<sp
inzonderheid de grauwe enherfsv-zttiker-peer, de gezee-
'genie pur en cuisfe - madame enz. heel bekwaam zijn. Deeze pitten worden gezaaid en verder behandelt even zo als van de appel-pitten gezegt is: Maar tot het enten van naantjespeerboomen, kweekt men uitloopers of Hek- ken van de Portugalfche quee-boom.'- Wanneer dan de zaailingen, zo wel van de appels als
peeren een óf twee jaaren gegroeit hebben, zo worden dezelve gelijk ook de uitloopers en ftekken yan de para- dijs-appel en quee-boom, in het voorjaar op andere bed- den ordentelijk in rijen dwars over het bedde ge- maakt, verplant, ieder rij 3 â 4 voeten, en de plant- foenen in de rij 1 â r en een tweede voet in de rij', van elkander; men moet als dan de pen-wortel inkorten om bekwaame zijd-wortels te fpruiten , en men bemoeit de fijne wortelen ook iets : Veele korten ook de (lam- metjes die ze laag enten willen, gelijk wel meest ge- fchiet, bij de planting, als hoog genoeg zijn, of't vol- gende eerfle of tweede jaar daar na, op een voet boven de grond af, en houden ze vervolgens, door jaarlijks de looten te korten, op die hoogte, tot dat ze geënt wor- den; welk inkorten dient, om de ftammetjes daar door vroeger een bekwaame dikte tot 't enten te doen verkrij- gen. Maar wil men hooge regt opgaande ftammetjes kweeken om dezelve boven te enten, dan moet men bij de verplanting niets van de top wegfnoeijen ; maar als mén ziet dat deeze of geene ftammetjes niet wel fchoot willen maaken of niet regt fpiliig opgroeijen, zo kan men ze 't volgende voorjaar een duim of twee boven de grond fchuins affnoeijen, zo zullen ze niet na laaten met kragt uit te fpruiten en een nieuwe regte fcheut te maa- ken; maar als 'er dan meer als een fcheut uitfpruiten , moet men de beste behouden, de overige wegfnoeijende of inkortende , en men laat dezelve vervolgens in vrij- heid opgroeijen, zonder 'er veel aan te fnoeijen, be- halven alleen de zuigers, tot dat ze bekwaam hoog en dik geworden zijn, om ze te enten of te oculeeren ; hoewel de appel- en peer boomen meest geënt worden. Ouee-boomen kan men voortkweeken door't zaad, op
dezelfde wijze als van de appel- en peer-boomen gezegt is ; en waar toe men de pitten uit de groote Portugal/e quee verkiest; dog men kweekt ze meest van jonge uit- loopers of wortel-fpruiten der oude boomen , dewijl z3 wel wortelen willen fpruiten, en de oude boomen veel- tijds een meenigte jonge fpruiten uit de wortel fchieten, die men na dat ze een â twee voeten lang geworden zijn, niet goede aarde een halve voet hoog om de ftam aanhoogt, om daar in wortelen te maaken: Of men legt ze op de gewoon e wijze in : Ook kan men quee- boomen gèriipkkèlijk doordek, die ligtelijk bewortelen, voortkweeken ; ziet(op QUEE-BOOM ; en deeze van flek aangekweekte jonge quee-flammstjes, worden beter geagt als de iwortel-fpruiten , dewijl ze beter wortelen verkrijgen en niet zo onderhevig zijn, om uitloopers voort te brengen, welke niet alleen den boom berooven van een gedeelte van zijn voedzel, maar ook lastig zijn, om ze geduurig uit te foeijen. Kers/en, worden op ftammetjes geënt die uit fteenen
van zoete kersfen voortgeteelt zijn; waar toeinzonderheieï dienen de fteenen uit de zoete tamme afwilde kriek. Men kan de kersfen ook enten op uitloopers van tamme of wilde zoete kersfen : Ook kan men ze heel wel enten op jonge cornoelje kerfi-boomtjes, inzonderheiJ.als men wil dat ze niet heel wild groeijen maar klein blijven zullen, dewijl ze op cornoelje geënt, betemperder gewas maa' en, L 2 gelijk |
||||||||
etond laugzaamer toeneemen; ook koomen de fchielijk
^"roeide boomen uit zodanige vogtige en inzonderheid Josfc moerige gronden, in andere gronden geplant wor- dende, dik wils bezwaarlijk aan de gang, maaken flegt oewas, en worden niet oud. b De grond tot een nieuwe enterij dan gereed gemaakt
zijnde, moet irien dezelve verdeelen in kwaïtieren of perken met paden tusfchen beiden, gefchikt na deszclfe groote : De perken kunnen vervolgens verdeelt worden in bedden of akkers, om 'er het zaad der boomen op te zaaijen, en ftekken te fteeken , enz. Wat de omtrek der enterij betreft, die heeft geen
vaste bepaaling, maar hangt af van de menigte der boo- men die men van noden is , en teelen wil : De enteniers hebben zekerlijk een grooter enterij noodig als een bui- tenplaats , om van allerleij tamme en wilde boomen tot ; verkoop te teelen, voornamentlijk indien ze veel aftrek hebben. Voorts moet men bedagt zijn, om de enterij rond:-
om te omheinen , dat'er geen tam of wild gedierte kan 'in koomen, dat anders de boomen grootelijks vernielt; inzonderheid zijn de haazen en konijnen in de wintertijd zeer fchaadelijk aan de jonge boomen, om dat ze als dan , wegens gebrek van ander vbedzel , al de bast van de boomen af eeten, en dezelve daar door doen verfter- ven. Hoe men de jonge boomen zo wel tamme als wilde,
in de enterij aankweekt, word in het werk op 't artijkel van ieder zoort aangeweezen ; dog wij zullen hier een algemeene fchets geevcn van de kwseking der zoorten, die gewoonlijk in de enterijen der boom-kweekers tot ver- koop voortgezet, en vermeerdert worden. Om jonge appel-boom'en tot 't enten aan tekwecken,
verkiest men korrels of pitten uit de beste en draagbaar- fle zoorten van appels, als van belle fleurs, renetten, pigeons, kroonen, herfst- en winter parmains, en meer ande- re, die men bij het gebruik der appels bewaart en ver- zamelt:' Deeze pitten legt men 'in het laatste van de maand November of in December in vogtig zand te meuken of te kiemen , en men zaait dezelve daar na in 't volgende voorjaar in de Maart, of zo dra als de vorst uit de grond en ^ezelve droog en handelbaar is, opeen of meer bedden van 3 en een tweede à 4 voeten bree- te, niet.te dik of te dun; of men legt ze in greppels, die rijwijze dwars over het bedde, ongeveer een groote halve voet van malkander, gemaakt-zijn, en men bedekt 2e met een duim dik aarde, zo zullen ze niet lang daar ria opkoomen ; ftaan ze dan hier of daar te digt , zo moet men de overvloedige uittrekken , en men moet het bedde vervolgens van het onkruid wel fchoon houden. Deeze zaailing in het voorjaar , die ook wel zonder meuking gcfchieden kan , is beter dan wanneer men zulks laat in de herfst verrigt; dewijl de korrels dan dik- wils in de winter van de muizen vernielt worden, die er zeer greetig na zijn, en dezelve wel haast weeten te vinden. Tot naantjes-boonten , 't zij bonisfons of espnlier-boo-
men, kweekt men uitloopers van het paradijs-appeltje , om dat de appels daar op geënt wordende , zo wild of fterk niet groeijen, en zo groot niet worden -als op de wilde flammen , naamentlijk die uit het zaad gekweekt zijn. _ Tot plantfoenen van peer-hoornen, neemt men pitten
«w zodanige zoorten van peeren die goed houtgewas maa- ien, vrugtbaar zijn en vroeg rijp worden; onder'welko |
||||||||
--' /
|
||||||||
■ ■-•»»,
|
|||||||
• ËNT.
uitloopers even zulke goede vrugten voort als de moe»
derboom. De Druive-boomen of wijngaarden worden door inlegging
of door lteeking van eeujaarige ranken of looten in het na- of voorjaar vermeerdert, waar toe,, gelijk ook tot ftekken of inleggers van andere ooft- gewasfen men altijd dezwaarfte, welgevoedfte en koitieedigfte looten kie- zen moet, aangezien die de vrugtbaarfte boomen wor- den. Men kort de ftekken tot op 5 â 6 oogen of botten in, en kan 'er zomtijds twee van eene rank maaken, die men zo diep in de grond zet, dat 'er maar een â twee .botten boven de grond blijven. Men kan de wijngaarden ook door zaaijing der korrels uit wel rijpe druiven voort- kweeken , maar dewijl het langzaam toegaat, eer daar vrugten van koomen, en zulke meesttijds maar ilegt zijn, zo word zulks zelden , en niet anders gedaan dan door de liefhebbers, om nieuwe zoorten van vrugten te ver- krijgen. Vijgebomnen, worden ligtelijk door de uitloopers ver-
meerdert, die ze meesttijds jaarlijks in overvloed voort- brengen; anders kan zuiks ook door fteeking.van jonge takken gefchieden. De Aalbefiën en Kruis-hefiën kweekt men van eeu-
jaarige groote wel gevoede looten voort, die men in het na- of vroeg in het voorjaar op een bedde in een goede losfe grond, en op een wat fchaduwagtige plaats , een goede handbreed diep en op een halve of kleine voet afftand, zonder inkorting van het topeind, fteekt, om ze daar na het volgende jaar, als ze bewortelt zijn, te planten daar men begeert ; dog men kan ze ook fteeken ter plaatze'daar ze onverplant zullen voortgroeijen. Wat de kweeking en vermeerdering der wilde Plan-
tagie -gewasfen, het zij boomen of heesters, betreft, hier van kan men in het algemeen aanmerken, dat zoni- mige alleen door zaad, andere zo wel door het zaad als door uitloopers , of inlegging en fteeking kunnen ver- meerdert worden ; dog dat de eene manier van ver- meerdering, dikwiis beter en voorfpoediger is als de an- dere. Dus worden uit 't zaad voortgekweekt, eicken , boe-
ken, haag-boeken, linden, ijpen, berken,, els, esch,ka- flanje-equine, haag-doorn, esch doom, mespel-boom , lij- fier-lefien, forben-boom, taxis, hulst, jenever-boom , lor-- ken-boom, demie-, vuuren- en pijn-boomen, liguster, cornoelje, peper-Boom, verfcheide zoorten van brem, en meer andere; waar van men het zaad, na dat men het de winter over in vogtig zand heeft laaten meuken, vroeg in het voorjaar op bedden of akkers zaait, het zij in greppels of uit de volle hand, naar dat het zaad groot of klein is; als vervolgens de opgekoomene jonge boomt- jes 1, 2 of meer jaaren Oud geworden zijn, verplant men dezelve op andere bedden in de groote enterij oï elders, op een bekwaame afftand, om ze aldaar tot het bepaalde;oogmerk verder te kweeken, 't zij tot opgaan- de ftam-boomen.of tot frheerheggen. Bij het verplan- ten der jonge boomen, moet men altijd de pen-wortel wat inkorten, waar door ze beter zijdwortels fpruiten ; dog aan de ftammetjes moet men"weinig fnoeijen en geheel niet aan de top; maar om van zommige boom-gewasfen., als van linden en ijpen, enz. mooije regtfeheutige ftaffl' men te verkrijgen, zo kan men dezelve het volgende voorjaar na de verplanting, wanneer ze bewortelt zijn, digt omtrent de wortel affnijden , zo zullen ze met een regt fcheutige fpruit en met kragt opfehieten , en een fchoone regte, ftam verkrijgen ; wil men egter dit afkoi- |
|||||||
tii ENT.
gelijk de appelen op paradïjs-flammetjes, ende peeren op
quee. Dog de kersfen worden meest gezoogen, dewijl't oculeeren en enten in de kloove zo wei niet gelukKen wil, en de oculatien.of entrijfen dikwiis niet vatten:, in- zonderheid als de ftammetjes te dik zijn of de regte tijd niet nauwkeurig waargenoomen word. De Pruimen ent men oppruimflammetjes, die mede uit
de fteenen der pruimen gekweekt zijn; hier toe neemt 'men fteenen uit wel draagende en wel groeijende prui- men, dienende daar toe voornaamelijk de enkele boere •pitte pruim en de kroos-pruimen, enz. De pniimen wil- len ook, gelijk de kersfen, best flaagen als ze gezoogen.. worden : Om de kersfe- en pruime-ftammetjes uit de fteenen te kweeken, gefchied zulks, na dat dezelve de winter over in vogtig zand te meuken geilaan hebben ; op dezelfde wijze als met de appel- en peer-pitten; men legt ze in greppeltjes op een bekwaame afftand, en ver- plant de jonge boomtjes daar na op andere bedden, enz. Uitloopers van pruimen moet men niet ligt tot ent- plantfoenen gebruiken, om dat ze zelden goede flammen maaken en niet vast bewortelen ; ook maaken ze meest doorgaans veele uitloopers uit haare wortels, die niet alleen den boom veel benadeelen, maar ook lastig val- len, met ze uit te roeijen. De Apricoofen en Perfiken oculeert men op pruime-
ftammetjes ; dog de perfiken worden ook op aprikoos ge- oculeert , die eerst op pruim geociileert is ; om dat ze dan zo weeldrig niet groeijen, en betemperder gewas maaken, ook meer en beter vrugten geeven, als ze ver- volgens in een kleijagtige fterke grond geplant worden ; maar perfiken op pruim geociileert, dienen beter in een zandgrond. De Oker-noote- en Kaflanje-boomen worden ook van't
zaad of de vrugten voortgelaveekt, maar niet geënt : Men laat de vrugten de ,vinter over in vogtig zand meu- ken en legt dezelve daarna in het voorjaar in greppels, op bedden of akkers, op een voet afftand , en de rijen op even zo veel tusfchenwijdte : Wanneer dan de jonge boomen dus drie â vier jaaren geftaan hebben, verplant men dezelve in de groote enterij op akkers in rijen op vier â vijf voeten tusfchenwijdte, én de boomen in dé rij ep 2 â 3 voeten afftand, alwaar men ze laat ftaan tot dat ze groot genoeg zijn om geplant te worden daar men ze nodig heeft,' bij het verplanten moet men de pen- wortel korten en de overige wat befnoeijen, maar niets boven affnijden ; en als ze haare hoogte hebben moet men de kroon van de zijd-takken beginnen te for- meeren. Tot de zaaijing van de okernoote-boomen, moet men altijd van die zoorten verkiezen welke 't grootst, dunst van fßhil , 't volst en het fmaakelijkfte van pit zijn. De Hazel-nooten, worden op dezelfde wijze gelegt,
en daar na verplant als de kersfen en pruimen, enz. om daar na op de jonge ftammetjes, als ze dik genoeg ge- worden zijn, andere goede zoorten van hazel-nooten te zuigen , dewijl de gezaaide boomen meest doorgaans maar flegte nooten voortbrengen; men moet ze ten dien einde bij de boomen planten daar men van zuigen wil. Men kan tot 't zuigen ook uitloopers uit de wortel van wilde of tamme hazelnooten gebruiken, die men van de oude afneemt .en afzonderlijk op een bed plant, en- on- derhoud tot dat ze tot 't zuigen groot en dik genoeg ge- worden ' zijn : Dog als de nooteboomen niet verent zijn, kunnen dezelve ook van de uitloopers zonder zuiging, vermeerdert worden,;, want dan biengen de |
|||||||
. ENT.
ten nîeé p.an alle jonge boomen verrigten, zo doét men
zulks afin die welke men ziet, dat niet wel regt ópfchie-
I ten maar krèüpetagtig groeijen , die men tot dien einde
; 00j{ bij malkander afgèzondert plant: Dog de demie- en
pijn-boomen,en in 't algemeen alle de barsgeeveride boom-
I gewasfen kunnen dit affnijden niet verdraagen..
Veele van de gemeldegewasfen en meer andere, kun-
I nen ook door uitloopers en inlegging vermeerdert wor- I den , °P welke wijze het ook dikwils bet gemakkelijkst I en fpoedigst is ; of zulks moet daar door gefchieden , om I dat uit 't zaad veeltijds veranderde en flegter zoorten , I hetzij in het gewas of bladen, enz. voortkomen. Dus ö worden door uitloopers en inlegging vefmeerdertt, popu- I lieren, abeelen, fpaanfche aaker, linden, ijpen , haag- I toeken, eschdeom, mespel, forben-boom, hulst, boom des li levens, judas-boom, liguster, caperfoelk, boumagtige f heemst, fijringe, cornoelje, peper-boom , enz. Wijders moerbefiën,fram- enbram-befiè'n , berberis/en,
\ platanus, palm- of' bux-lwom, kers-laurier, roofen, jas- I mijn van Per/ten , honing-bloem, anagijris, coronille, gelderfe roos, nagel-kers, naantjes-kers, wildepimpernoo- I ten, boheemfche olijf-boom, Jpirïea en meer andere ; waar bij aan te merken ftaat, dat als deeze gewasfen I zomtijds geen uitloopers gecven, men zulke kan doen I voortkomen, door middel van een bejaarde dog fleu- rige boom of ftruik niet verre boven de wortel in de I winter of vroeg in het voorjaar af te zaagen, zo zal I dezelve doorgaans min of meer uitloopers uit de wor- I tel fpruiten, die dikwils eigen jonge wortelen maaken, 1 als men ze met aarde aanhoogt.; of men legt dezelve I in het vervolg in, om te bewortëlen ; en als men deeze I bewortelde uitloopers daar na van de moeder-boom af- ; fnoeit en wegneemt, zullen 'er weer nieuwe uitfpruitzels I voortkomen, tot een nieuwe inlegging en vermeerdering. I Deeze manier om uitloopers of wortel-fpruiten tot de I voortkweeking te verkrijgen is zeer practicabel, inzon- | derheid bij weekhoutige gewasfen, en bij de entcniers veel I in gebruik tot kweeking van linde, ijpe, platanus, esch^ I doom en meer andere boomen. Wilge -boomen, worden gewoonlijk'van min of meer
1 dikke takken, op 2, 4, â 6 voeten gekort zijnde, die I men ponten noemt, in het na- of voorjaar ten â twee I voeten diep geftooken, ter plaatze daar "ze zullen blij- I ven ftaan, en die in vogtige gronden aldus Iigtelijk I bewortëlen ,• op welke wijze men ook de abeelen en po- I pulieren voortkweeken kan. Veelerleij van deeze boom-~en heester-gewasfen worden
I P.?11 li?or miJdel van takjes te fteeken voortgezet, ge- ' 'ijk bij voorbeeld de taxis, hulst, fevenboom, boom des I levens, judas-boom, liguster, fijringe, caperfoelie, boom- I ?£ti'ge heemst, roofemarijn, enz. waar van'men de tak-' I jes of looten in het na- of voorjaar op een wat fcha- I ouwagdge plaats moet fteeken, en de ftekken vervol- I gens bij droog weer moet vogtig houden. Ij. Voorts heeft men in een enterij nog op de' volgende
dingen zorgvuldig agt te flaan ,• als voor eerst, dat men I oen grond der enterij tusfehen de boomen ,. inzonderheid I j°nSe - geduurig zorgvuldig van het onkruid moet feboon I ^?..ei?> hst welke anders de boomen verftikt, of groo- I $8, 'xn <?eh groei verhindert en veragtert. 1 ^en moet °°k agt geeven,. om de groote of groot I wordende zoorten van boomen, op zig zelven afgefchei- «en van de jonge of laag groeijende, te planten;:an- eers overfchaduwen de groote dé kleine,, en veihinderen |
|||||||||||
ENT.
|
|||||||||||
■Hf
|
|||||||||||
Om de groei der jonge boomen te bevorderen, is het *
ook zeer dienstig en nodig, dat de grond jaariijks door fpitting geroert worde , het welke naar den aart des gronds op tweedeilei tijden behoort te gefchieden, te wceten als de grond kleijagtig en vast is , dan word de grondroering best in het voorjaar, even na de vorst ver- rigt ; maar is 'teen losfe zandagtige grond ,'dan is de herfst- tijd daar toe het bekwaamst, hoewel het in zodanige gronden ook in het voorjaar gefchieden kan ; bij welke roering men zorgvuldig letten moet, dat de grond niet te diep omgefpit, en de wortels der boomgewasfeii daardoor niet los gefcheurt of befchadigt worden, dat haar in de groei nadeelig zoude zijn ; en indien de grond niet. al te vrugtbaar was, is het dienftig, om wat mest tus- fehen de boomen onder te fpitten ; dog het welke hooft- zaakelijk dient te gefchieden op akkers, daar de boo- men reeds eenigen tijd geftaan hebben , en nog langer moeten blijven ftaan ; maar de mest moet oud en meest vergaan zijn, anders is die nadeelig aan de wortelen , en kerfe-boomen moet men in het geheel geen mest gee-, ven. De jonge boomen die men tot ftam-boomen laat op-
fchieten, het zij tamme of wilde, moet men in-de eer- fte jaaren weinig aan haare zijdtakken befnoeijen , en. alleen maar de zwaarfte takken en zuigers of water- looten, die al te veel zappen na zig trekken, wegnee- inen ,• om dat de boomen daar door beter opwaarts groeijen, en de flammen fteviger worden ; egter moet men ook niet al te lang met het affnoeijen der zijd" takken wagten, want dit zoude daar na al te groote won- den en knobbels veroorzaaken,. en- dus den ftam on- aanzienlijk maaken: Nooit moet men de top van jonge boomen, die ftam-boomen zullen worden,- affnoeijen , waar door de ftam met zo regtfeheutig word; maar als de jonge boom ruim de hoogte verkreegen heeft, die de ftam hebben zal , dan kort men de top boven af, om kroon-takken tot de kroon des booms te formée- ren. Naantjes-boomen daarentegen kort- men vroeg in , om takken tot de kroon te maaken. Noch ftaat wegens de ooftr-bomen aan te merken,
dat men een' register van de zoorten houden moet , die men ent, en dat men daar in een goede order waarneemen en nauwkeurig weezen moet, om daar na geen abuis in de zooiten te hebben; men fteekt der- halven gewoonlijk een nommer op een ftok gefneeden, bij ieder plantzoen, dat men ent, of een nommer aan het end van de rij der- plantzoenen, als die alle in de rij van één zoort zijn, en men tekent de nommer der zoort in het" register aan; maar men moet zorg draa- , gen , dat de nommer niet van de boomen op-de eene of andere wijze, het zij door verrotting, of door fchaa-> delijke dieren of menfehen, wegraakt; om dit voor te koomen, karr men in-groote enterijen de zoorten vol-, gens de rijen op de bedden regißreeren, te weeten , als men geheele rijen van één zoort ent ; bij voor- beeld, rij 1, 2, enz. deeze zoort; rij 3, 4, 5, enz. die zoort, en zo voorts, dan heeft men het verlies derbij- geftookene nommers niet te vreezen ; en aangezien het gebeurenkan, dat men een register verliest, zo is-het voorzigtig gedaan, dat" men een net contra-register houd en opfluit, om in zodanig geval van verlies-, niet ver- leegen te zijn. Ten laatften moet ik nog aanmerken , dat fchoon men
thans veele zeer goede zoorten van allerlei ooft vrug-
ten heeft, die alle door den tijd uit het zaad gevalli'g
L 3 voorn
|
|||||||||||
flaaï door derzelver groei.
|
|||||||||||
ENU. ENIJ. EPÄ-
vloeijend zij, want anders zou het den boom of't ent I
verbranden. Of neemt hars, een pond; wqsch, vier oneen, en I
kaars-ongel, een once ; frnëtt dit onder malkanderen, I en gebruikt het als 'tvoorige; deeze of diergelijke fineer- I zeis, zijn beter als het eerstgemelde entwasch, om dat I ze de wonde overal beter dekken, en vaster houden, I ook gemakkelijker in het gebruik zijn; dog men kan het I entwasch bij het gebruik ook finelten, en met een kwast. I je overltrijken. Als men de minde kosten doen wil, zo kan men het 1
volgende fmeerzel bereiden ; neemt verfche vette leem, 1 of klcij, vermengt die mee verfche paardemest, en kneed I het met wat water wel door malkanderen tot een deeg, I en bedekt hier mede de wonde des booms -bij het enten m of andere wonden; het zal even dienftig zijn, als betI ent-r.'osch; hoewel dit zindel ijker in het gebruik is; men kan onder de k'.eij ook wat koet- of ander kort hair, of rijn gefneeden flroo of hooi mede mengen, zo zal het nog vaster houden. ENULA CAMPANA, zie ALANT-WORTEL.
EN1JUR1S, zie WATER-SLANG.
EPACTEN, in 't latijn Epa&a ; word in de Sterre-
kunde genoemt, het verfchil der dagen tusfehen een ge- meen jaar van 365 dagen , en een maane-jaar van twaalf geheele màane-fchijnen, die circa 354 dagen uit- maaken; dewijl ieder maanefchijn, of de tijd tusfehen de eene.middel-nieuwe-maan tot de andere, 29 dagen, 12 uuren en 44 minuten bedraagt; zijnde dus de epa- Üc-n circa 11 dagen ; en waar van hetJs, dat de nieu- we en volle maanen in elk volgende jaar 11 dagen vroe- ger koomen, als in het voorgaande jaar; bijvoorbeeld, wanneer de nieuwe maan koomt te vallen op den iften Januarii, zo zal de dertiende nieuwe maan 11 dagen voor het uitgaan van een gemeen jaar, naamelijk den aoften December koomen ; in het daar aan volgende jaar, 11 dagen; het jaar 33 dagen voor het uitgaan , maar dewijl dit laatfte meer als één maanefchijn, of 30 dagen is, zo trekt men 30 van 33 dagen af, zo rest 'er 3 voor de epa- E Ben van dat derdejaar, enz. Deeze epa&en dienen, I om daar door den ouderdom van de maan, en de dagen I te vinden , op welke de nieuwe en volle-maanen van ie- I der maand invallen ; als mede de Paasch volle maan en Paasch-termijn. j Om de Epa&cn van een gegeeven jaar
te vinden. Om dit te calculeeren, moet men eerst het guldcn-gi-
Ui van het gegeeven jaar zoeken, (ziet op het artijkel GULDEN GETAL,) dit multipliceert meb met n, als dan het product minder is als 30, zo is zulks debf geerde epa&en ; maar meerder zijnde, zo divideerc het produft door 30, zo is de rest van de divifie de epa&etit voor het oude Juliaanfche jaar; als men dan het Vfl' fchil der dagen tusfehen de Juliaanfche en nieuwe Gti' goriaanfche flijl , bedra?gende van het jaar 1700 tot het jaar 1800, 11 dagen ,• maat van 1800 tot 2000, 12 dagen, van de oude epa&en aftrekt, zo is de rest ds epa&en voor de nieuwe ftijl; dog a's men niet aftrekken kan, moet men eerst 30 dagen bij de oude epa&en at»' dceren, en dan aftrekken; bij voorbeeld, 1. Men begeert de epa&en te weeten in het jaar 1768;
in dit jaar is het gulden-getal 2, derhalven 2 bet
|
|||||||
:*54 ENT.
-voortgekoomen zijn, en door de ent-konst voortgezet
kunnen worden, lief hebbers van oofc-vrugten, die veel terrein bezitten, om 'er plantagien van te'kunnen maa- ken, egter wel zullen doen, om plantagien van oofc- vrugten, inzonderheid van app l- en peere boomen , wel- ke de meeste-veranderde vrugten geeven, aan te leg- gen , en de jonge_ boomen in het wild. zonder veren- ting te laaten opgroeijen, om dus nieuwe zoorten van vrugten te verkrijgen ; want het zeer verwagtelijk is, dat onder een menigte van boomen. ten minlren eeni- ge zoorten van vrugten zullen voörtkoomen, die zeer goed en misfchien uitfteekend zijn , en de moeite van kweeking, die niet over groot is, wel zullen be- loonen; deeze vrugten zouden ook beter met ons cli- maat overeenkoomen , en hunne volkoomene rijpheid verkriigen , in tegenllelling van veele uitlandfche zoor- ten, inzonderheid onderde peeren , die bij ons dikwils niet wel rijp worden, en daar door die verhevene geur ■en fmaak niet verkrijgen , als in de warmer landen , daar ze uit het zaad haaren oorfprong hébben of ge- kweekt worden. De overige boomen , welke maar ge- ringe of onfnaakelijke vrugten voortbrengen , zal men kunnen gebruiken gelijk ander wild boom-gewas, het zij tot klein ot groot brandhout, of, als men ze groot en dik laat worden, tot wevkhout voor de draaijers, Schrijnwerkers', enz., te meer, om dat ze in een rede- lijk goede grond fehielijk genoeg aangroeijen , en tot 'liet gemelde gebruik ook heel dienftig zijn. ' ENTROCHI; worden de Hengen of fteelen der En- zrini genoemt. ENTROPIUM; is een ongemak aan de oog-leden,
als de hairtjes naar binnenwaarts in het wit van het oog groeijen, het welke groote pijn en traaning veroorzaakt; om dit tegeneezen, moet men de hairtjes wegknippen, 'en het oog-wit bewaaren door eene wasfching metflijm van quee-korrels , uitgetrokken met roofewatér. ENT-WASCH; is een zoortvan toebereid wasch, het
•welke dient, om de wonden der geënte en andere boo- men mede te heilrijken , op dat ze voor de aan- doening van de zon, lucht en regen zouden gedekt zijn, ■en daar toe des te beter met een nieuwe fcbors begroei- jen, en toeheelen. Men vind veelerlei voorfchiiften om dit entwasch te
maaken, dog we zullen alleen eenige aanwijzen, die 't ■best en gereedst te maaken zijn ; als volgt. Neemt wasch en harst, van elks een half pond, en
gemeene terpentijn, vier oneen; laat deeze dingen op een zagt koolen-vuur onder malkanderen fmelten, giet het dan op koud water, en vormt 'er met de handen , ■die men met olie befmeeft heeft, rollen van; die men "bewaart ; dit wasch word bij het gebruik wat warm ge- maakt, hetzij door warme handen en adem, of boven een Voolen-vuur, dan fcheurt nier 'er een ftukje af, legt het op de wonde , en breid het daar op met de duim en vingers uit, zo dat de wonde wel bedekt wor- de. Andere bedienen zig van het volgende fmeerzel ;
■neemt harpuis, een half pond, en raap- of'lijn-olie, twee oneen ;"fmelt dit in een potje op een zagt vuur onder malkanderen, en bewaart het in de pot ; bij het gebruik •maakt men dit fmeerzel op een klein koolen-vuur warm en vloeibaar, en befriijkt dan de wonde daar mede over- val , door middel van een kwastje ; maar men moet zorg drangen, dat het fmeerzel niet te heet, en alleen maar |
|||||||
f
|
|||||||
EPA.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EPA.
2 het guldengetal.
"ii .-------(muit.
komt 22 de oude epaiïeti.
11 -----(fübflr.
komt ir de nieuAve epaBen in het jaar 1768.
2. Men vraagt na de epaBen in het jaar 1775 ? in dit jaar is het gulden-getal 9 ; derhalven 9 het gulden-getal. 11 -------(muit.. 99
divid.) 30 (3
90 • komt 9 de oude epaBen.
30 -------(ató. 39
—(fubfi. _
komt 28 de nieuwe epaBen. Dus met andere jaaren. Maar zonder de epaBen te berekenen, kan men dezelve vinden uit het volgende Tafeltje; mits dat men het gulden-getal van het voor- geltelt jaar weet, of berekent heeft; in welk tafeltje de eerfte colom de gulden getallen; de tweede colom de daar op pasfende oude flijls epaBen, en de derde colom de nieir.ve ft ij I s epaBen aanwijst, tot het jaar 1800 incluis, maar daar na tot het jaar iooo zijn de nieuwe flijls epa- Ben 1 minder als in de tafel. Tafel van de oude en nieuwe flijls EpaBen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•«**-,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Men begeert de ouderdom der maane te weeten
in het jaar 1768. den 18 Junij ;in dit jaar zijn de epaBen boven gevonden 11. De epaBen - - 11
Verloopene maanden - 4 Dagen - - - 18 ---------(add. '
33 '
30 ----------(fubflr.
Komt 3 dagen, de ouderdom der
nieuwe maan. 3. Word gevraagt na de maans ouderdom in het jaar
1775. den 23 Augustij? de epaBen van dit jaar beeft |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men boven gevonden 28 ;
De epaBen Verloopene maanden Dagen |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ergo
28
6
23
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
;
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-(add.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
57
•30 -----(fuhflr.
27 dagen de
maane. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Komt
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ouderdom der
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om de dag van de nieuwe en volle maan in
ieder maand te vinden. Addeert bij de epaBen van het voorgeftelde, jaar de
verloopene maanden van Maart incluis, als dan de zom net 30 is, zo is het op de eerfte dag van de voorgeftel- de maand nieuwe maan ; dog die zom minder zijnde , zo trekt ze van 30, maar meerder zijnde, van 60 af, zo is de rest de dag der maand, op welke de nieuwer maan valt. Als men dan hier bij een halve maanefchijn of 15 da-
gen addeert, als de nieuwe maan voor den isden der' maand komt, maar anders na den isden koomende , daar van aftrekt, zo is het koomende, de dag der volle maa- ne; bi]' voorbeeld 1. Word gevraagt, op wat dag de nieuwe en voll®:
maan zullen koomen in het jaar 1768 , in de maand Jiv* nij ? de epaBen zijn als dan 11 ; derhalven |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
N. flijls
EpaBen. O. XXX XI XXII III
XIV
XXV
VI
XVII
XXVIII
IX
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De epaBen . . 11
Vcrloopene maanden . 4 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-(add.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15
30-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-Cfubflr.
Junij nieuwe maan. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Komt den 15
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om de maans ouderdom te vinden.
Zoekt eerst de nieuwe ftijls epaBen a!s boven, en ad- deert bij dezelve de verloopene maanden van Maart in- cluis, en de dag der maand, ,x>p welke men den ou- derdom begeert te weeten, als de zom dan minder is a's 30, zo is die de ouderdom dermaane, dog meerder ziinde, zo trekt 30 daar van af, zo is de rest de ouder- dom; bij voorbeeld, 1. Men vraagt na den ouderdom der maane in "t jaar
!7ö8. den 12 April? in welk jaar de epaBen boven ge- vonden is 11; derhalven De epaBen - ir Verloopene maanden - 2
Dagen - ... i2 ------{adi.
Komt 25 dagen , de nieuwe maans
ouderdom. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagen 15
—--------(add.
Den 30 Junij volle maan.
2. Men vraagt na de dag van de nieuwe en volle maan, in de maand December 1775? in welk jaar da |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
epaBen boven gevonden zijn
De epaBen . . 28 Verloopene maanden . 10 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-(add-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
38
60 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-(fubflr.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Komt dep 22 December nieuwe- maan;
15 ---------(fübfi.
Den 7 December volle maan-,
Vm
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6$<f EM.'
|
||||||||||
EPA.
|
||||||||||
Van deeze manier van calculatie door de spatten, be-
dienen ^zig de fchippers en ftierlieden gewoonlijk oui den ouderdom der maane, en nieuwe en volle maanen te berekenen, en daar door het getij ; of de tijd van laag en hoog water te vinden, dat zig na de maans af- en toeneeming fchikt, (zie EBBE en VLOED,) maar deeze rekening is zeer ruw, die zomtijds wel een dag in de tijd van de ouderdom der maane, en dus in die van het getij wel ruim 48 misfen kan , om dat de epa- ilen niet net 11 dagen zijn. De nieuwe en volle maan en deszelfs ouderdom kan wel op eene andere as- tronomifche wijze naauwkeurig berekent worden, maar zulks gefchied zeer wijdloopig en met veele moeite ; en jkan derhalven in de getij rekening niet wel gebruikt worden. Zie verder op het artijkel EBBE en VLOED. Om de tijd van het Paasch-feest uit te rekenen.
Hier omtrent dient voor eerst aangemerkt, dat de
Kerkvaderen, na vsel verfcbillen onder de Oosterfche en Westerfche Christenen in de eerfte eeuwen na Chris- ti geboorte, over de bepaaling van den tijd om't Paasch- feest te houden, in het Concilie te Niceen, omtrent net jaar Chrifti 323 hebben beflooten, dat men Paas- jchen voortaan zoude vieren op den eerden zondag na de volle maan, welke het eerst valt na het Lente-equi- noxium, of na den 20 Maart; (op welke dag als toen dat equinoxiwn inviel, en het welke zij meenden , dat in het vervolg altijd op die dag zoude gefchieden,) maar als deeze Paasch volle maan op een Zondag kwam te vallen, dat het Paasch-feest dan een week laater, dat is op den naast volgende Zondag zoude gehouden wor- den; om dus het Paasch-feest niet met de Jooden te ge- lijk te vieren , welke inftelling ook als nog onder de Christenen ftand grijpt ,• zijnde de Paasch-termijn dus bepaalt op de eerde Zondag na de volle maan , die val- len zal .van den 21 Maart, tot den 18 April; zo dat Paasjchen niet vroeger kan "invallen, dan den 22 Maart, en niet laater dan den 25 April. Om derhalven Paasch-dag naar den Gregoriaanfchen
of.nieuwen ftijl te vinden, zo zoekt eerst door de nieu- we 'ftijls tpa&en, op wat dag de volle maan in de Maart valt, als zuikslsna den 20 Maart, zo is het de Paasch volle maan; zoekt vervolgens door de Zondags letter , wat dag der weeke het is ; is het geen Zondag, zo is het de daar op volgende Zondag Paasjchen ; dog een Zondag zijnde, zo word Paasjchen een week verfchoo- ven tot den volgenden Zondag; bij voorbeeld, 1. In het jaar 1768 begeert men te weeten, op wat
dag het Paasjchen zal zijn? de epaiten van dat jaar zijn boven gevonden 11 ; zoekt nu de volle maan in Maart. De epaêten . . n
yerloopene maanden . 1
-----------(add.
12
|
||||||||||
Vrijdag valt; ergo den A April op een Saturdag; en bi)
gevolg is het op den 3 April van dit jaar Paasjchen , naar den nieuwen ftijl. 2. Word gevraagt, op wat dag het In het jaar 1775
Paasjchen zal zijn? de epaUen van dit jaar zijn 28 ; hier door de volle maan in Maart gezogt. De epaïïen . . 28 Verloopene maand . 1 ----------(add.
29
30 --------(Jubfir.
Komt den 1 Maart nieuwe maan.
IS -----------(add.
Den 16 Maart volle maan.
Een maanfehijn 30 dagen. ---------(add.
46
Maart heeft 31 dagen. --------(fubfi.
Komt den 15 April volle maan.
Of, dewijl de Paasch volle maan in April valt, ïli dus : De epa&en . . 28
Verloopene maanden . 2 -----------(add.
3"
30 ---------(fubfir.
o dagen nieuwe maan.
15
■----------(add.
Komt den 15 April nieuwe maan, als
vooren. De Zondags-letter van dit jaar is A, hierdoor vind men, dat den eerden April.' en dus ook den 8ften, en I5den op een Saturdag vak; ergo is de volgende Zon- dag, zijnde den i<5den April, Paasch dag, in het jaar. 1775.
Om deeze dingen nader te bevatten, moet men in-
zien de artijkels GULDEN GETAL, ZONDAGS- LETTER en ZONS CIRKEL , alwaar aangeweezen word , hoe men dezelve vind. Het Pinxterfeest komt altijd 49 dagen, of 7 wee
ken na Paasjchen , en Vasten-avond 7 weeken voor Paasjchen. Wil men de tijd van het Paaschjeest na den ouden
Juliaanfchen ftijl weeten, zo zoekt de volle maan, die van den 21 Maart tot den 18 April, door de oude ftijls epaQen, dan is het de eerfte Zondag, die drie dagen na deeze volle maan valt, Paasch; dat is, men moet drie dagen bij de volle maan doen, en zoeken de eerfte Zon- dag daar na, dan zal het na den ouden ftijl PaasJcltM zijn. ij ".,.-
aanmerking.
Dewijl de vinding van de Paasch volle maan door cis epaBen niet naauwkeurig is, en in de nette tijd kan mis* fen; zo hebben de Duitfche Proteftantfche Moogenthe; den bij de aanneeming en verbetering van de Gregon' aanjche of nieuwe flijl in het jaar 1700 beflooten en vast- geftelt, dat in de verbeterde jilmanach de nette tijd, & wel van het Lente-equinoxiwn, als van de Paasch v»j* |
||||||||||
Komt den 18 Maart nieuwe maan.
*-■ 15 -----------(add.
33
.Maart heeft 31 dagen. ---------(fubfir. ,
Komt den 2 April volle maan.
Nu vind men door de tweede der Zondags-letters van dit fohxikkeljaar, zijnde C, B, dat de eerfte April op een |
||||||||||
EPA. EP£ EPH.
dAaH door ïlerrekiindigé càlculafien, ëfi Wel naar de
Rudolphinißhe■ astronomifche Tafelen , jaarlijks vooraf
I zouden berekent worden ; waar door het dan gebeuren
i karii (gelijk het zedert het jaar 1700 verfcheide maa-
I len gebeurt is,) dat de Protestanten het Paasch-feest één
% ^rgek, of ook wel vier weeken laater vieren , als de
Room'schgezinden, welke den Paasch-dag door de epa-
Ben rekenen ; want het kan bij voorbeeld gebeuren, dat
I de Paasch volle maan door de epatten op een Saturdag
I gevonden word; maar door de tafelen, volgens de waa-
re loop van de zon en maar*, op een Zondag_; derhal-
I ven moet in het eerfte geval, Paasfchen op de daar op
f volgende Zondag, maar in het tweede geval, een week
f laster geviert worden.
RDus kan het ook gebeuren , dat de Paasch volle maan,
folgens de epatten, wel na denioilen, of op den 2iften f Maart valt ; maar dat het equinoxium nog iets laater komt, in welk geval dan de gevondene volle maan, niet I de waare Paasch volle maan zijn kan; maar die, wel- 1 ke vier weeken, of een maanefchijn laater komt. EPAR, of Hepar; zie LEVER. EPARMATA ; zonder uitzondering noemt Gale- I suS dus allerlei uitflag van de huid; dog in het bijzon- ! der worden hier de tegen-natuurlijke zwellingen der klie- . ren ageer de ooren, door verftaan. EPATICA , zie HEPATICA. EPATICA MEDICAMENTA, zie HEPATICA, EPERLANUS, zie SPIERING. EPHALIS, zie ZOMER SPROETEN. EPHANTASMATA ; is zo veel als Es/ere. Zie I NETEL-ZUGT. EPHEDRA, zie ZEE-DRUIVE.
EPHEMERA; dceze uitdrukking is grieksch, t^Sju« ; I zatnengeitelt uit in-« in, en »^ts'f« dag; dus word het ge- , bruikt ; om 'er mede te betekenen, al wat 'er in een I dag, of geduurende de tijd van vier-en-twintig uuren I omgaat dit zelfde is ook de naams oorfprong van het I woord Ephemerides, die dezelfde betekenis heeft, en I zomtijds wel jn plaats van dat van Calender in de me- I dicijnen gebezigt word. Zie EPHEMERIDES. EPHEMERA; Musea-ephemera; Haft; Osveraas;is
I een infect, 't welk bijna zo ras als het in een vh'eg is - verandert fterft; de meesten leeven nauwelijks een half I uur in die ftaat; de zulken die 'er in blijven van zon- nen ondergang tot den eerstkomenden dageraad , agt men zeer lang geleeft te hebben. Daar worden een groot aantal zoorten van dit infect onderfcheiden: Zij gelij- ; ken veel na vlinders, dog zij hebben geen ftof op hun- i ne vleugelen zo als deezen ; zij zijn zeer doorfebijnen- de en dun : De Ephemera's nebben vier vleugelen , twee van bovenen en twee van onderen; de bovenden zijn veel grooter dan de benedenfte; het lighaam is lang, en uit tien ringen zamengeftelt ; welke agterfte in een (leert eindigt, die langer is, als het overige van 't diertje, en ! gevormt uit twee of drie draatjes, die buitengemeene bros ; 2i'ji'; zie meerder over dit infeftop het artijkel HAFT. EPPIEMERA ; is een bijnaam, die de Geneesheeren ; aan een zoort van koorts geeven, die zijnen loop in den ; omtrek van eenen dag, volbrengt: Het is die welke Ga- ! Lenus s>i,MÉp3rai/fiT3c noemt, en de latijnenfebris diaria. Deeze zoort van koorts word 't meeste veroorzaakt, I door 't misbruiken der dingen die men ni et-natuurlijk noemt; zo als bij voorbeeld, wanneer iemand geduuren- i « eenigen tijd aan de hitte van eene brandende zon is [ wootgeftelt; een al te fierke Iighaams-Qeffeningè of in- */ Deel. |
||||||||||
EPH.
|
||||||||||
fpanninge van geest ; te veel gegeeren of gedronken;
het lighaam met waaken afgemat, of wel het het zelve door een heftige gemoeds-beweeging, als toorn, fchrik, enz. ontrust heeft : Eene deezer gefielde oorzaken versch gebeurt zijnde, en de masfa der vogten niet merkelijk aangedaan hebbende, en 'er dus maar eene verdikking, of zamentrekking, van eenige van weining belang zijnde vatjes plaats heeft ; het bloed gevolgelijk een weinig tegenftand vindende om de uiterften der aders te doorloo- pen, zo ontftaat 'er door de algemeene oorzaak, welke allo koortzen, van wat aart zij ook moogen zijn, bepaalt, een koortsagtige beweeging, wiens poging is om de hin- derpaal uit den weg te ruimen, en het heerfchende gebrek te doen ophouden ; en aangezien dezelve van geen aart is om lang tegenftand te kunnen bieden, zwigt die wel haast, en de koorts neemt een einde. De ephemerifche koorts, zodanig die hier befchreeven
Is, is nimmer met eenig gevaar verzeld: De Heer Van Swieten zegt,menfchen gezien te hebben, welke twee of driemaalen 's jaars door een ephemerifche koorts aange- tast wierden, zonder 'er eenige oorzaak toe te geeven ; maar waaifchijuelijk dooreen overvloed van galle voort- koomende, wiens ontlasting door een zagte braaking be- vordert zijnde, alle koortsagtige beweeging ophield, en zij weder gezond wierden. Hier uit blijkt, dat de ephemerifche koorts als heilzaam
kan aangemerkt worden, en. dat de geneezing'er van ge- makkelijk is ; zij verdwijnt zelfs dikwils, zonder de min- fte hulpe , en word fpoedig door haar eigen aart be- paalt , ten zij men ze door een flechte behandeling verandere, en haar in een andere zoort van kwaadaarti- ge koorts, doe ontaarten. Om deeze koorst .te geneezen, voldoet het, dat de zie-
ke, ziggeduurende vier-en-tvvintig uuren, van alle ande- re voedzel, behalven een weinig i\:ip vleeschnat, onthou- de ; daar bij de ruimte gerste-water, of weij van zoe- te- of karnemelk drinke; dit verdunt de vogten; voorts moet bii zijn lighaam en geest behoorlijk doen rusten. EPHEMERA PLUR1UM DIERUM ; Sijnochus ■
Zevendaagfche koorts ; is een korte, heete, 'dog hevige koorts, die binnen zeven dagen eindigt. EPHEMERIDEN, Ephemerides; deeze naam wor-
den aan tafelen gegeeven welke door Sterrekundigen be- reekent zijn, en de tegenswoordige ftaat of toeftand van het hemel-geftel dagelijks aanwijzen. Het is door deeze tafelen, dat men de eclipfen , con-
junctien en afpecten der planeeten bepaalt ; de uur der op- en ondergang van zon en maan voor elke dag; nieu- ween volle maanen, enz.; wij hebben dusdanige bereekende tafelen of Ephemeridenvan Kepler, Argolus, Mezza- vacha, la Hire, la Caille en verfcheide anderen meer. lïPHEMERUM ; word de tijdelooze genoemt.
EPHEMERUM vanTRADESCANT, oïVirginisch
Phalangium ; in 't latijn Ehemerum vel Phalangium Vir- ginianum; (Tradefcantia, Linn. Spec. Plant.) Daar zijn twee zoorten-van, flls 1. De Ephemerum met groote blaatiwe, purpere,
azuur-blaauwe, wit- en violet-bonte en witte bloemen. 2. De Ephemerum met kleiner blaauwe, purpere of
witte bloemen. Befchrijving. Deeze planten hebben veele lange fmal-
legras-of rietagtige bladen, waar tusfehen een fteng op- fchiet, die boven bloemen voortbrengt, uit drie bloem' bladjesbeftaande, van koleur verfchillende, gelijk boven gezegt is, en waar m 't zaad volgt, in een drie-vakkige M vrugt. |
||||||||||
T\
|
||||||||||||||
EPH. EPI.
|
||||||||||||||
<58
|
||||||||||||||
de uitterfte fchubben der nagels, maar ze is met on
eindig veele damp-, zweet- en zuig-buisjes of poriën voorzien , van welke de grootste met kleine haartjes bezet zijn. De nuttigheid deezer opperhuid beftaat in het matigen van het gevoel; want daar de huid geen opperhuidje heeft, daar veroorzaakt alles dat men aan- raakt , fmert; daar dezelve door de arbeid verhard en tot eelt geworden is, word ook alle gevoel verlooren. Bij de Mooren fchijnt deeze opperhuid zwart te zijn
't welke egter maar enkel fchijn is ; want die zwartheid komt van de verf des netwijzen weefzels, dat daar. onder legt. De planten hebben ook haar epidermis of opperhuid-
je, zo wel aan de bast als bladen en andere deelen, dat ook met een groote meenigte poriën doorboort is, dienendezo wel tot de uitwaazemingc als indrinking van lucht," vogt, enz. Ook zijn deeze poriën van veele ge- wasfen met hairtjes bezet; inzonderheid op de bladen, Zie ook op 't artijkel CORTEX. EPIGASTRIUM ; dit woord, 't welk van de griekfche
M op, en van >äV»,« buik is .zaamengeftelt; is de naam, welke men aan 't bovenfte gedeelte van den onderbuik geeft; en welke zig van het zwaard-gedaantige krat\ kebesn (xiphoides) tot aan den navel uitllrekt. Men verdeelt dezelve gewooneiijk in tweën; de zij-
delingfe gedeekcus worden hijpocondriuin genoemt, en het middelfte epigaslru.n. EPIGLOTTIS, zie STROT-LAPJE.
|
||||||||||||||
vrugt, dat naar tarwe-korrels gelijkt, maar hier te lande
niet rijp word. Plaats. Dezelve groeijen natuurlijk in Virginien, maar
worden in Europa wegens de bloemen in de bloem-tuinen voortgekweekt. Kweeking. Dezelvegefchied ligtelijk door fcheuring
der wortel-fpruiten in het voorjaar ; men moet haar een goede losfe,watvogtigegrond,en wat fchaduwagtige, als mede warme plaats geeven; zij kunnen onze winter-koude vrij wel tegcnftaan, maar als de winter ftreng en lang is, gaan ze verlterven, weshalven het als dan dienftig is, dat men de wortels met lange ftrooagtige paarde-mest over- dekt; EPHIALTES, zie NAGT-MERRIE.
EPHIPPIUM, zie ZADEL-BEEN.
EP1ALA ; zommige oude fchrij vers, noemen dus eene
heete enboosaartige koorts, waar in eene geduurige ver- wisfeling van koude en hitte word befpeurt; zijnde van korten duur, egter zeer gevaarlijk. EPICARPIUM; een Pols-middel; Pols-plsister; dat
tegens de koortzen op de pols gebonden word. EPICEDION ; in de griekfche en latijnfche dichtkun-
de, betekent dit woord, een gedicht dat op de dood van iemand is gemaakt. Bij de begraaffenisfen der aanzienclij- ken onder de Ouden, wierden 'er gemeenlijk drie zoor- ten van redevoeringen gedaan; de eene gefchiede bij de hout-mijt en droeg de naam van naenia; die welke op hoc graf wierde gehouwen epitaphium ; en die welke bij de plegtigheidder begraaffenisfen in tcgenswoordigheid van het lijk gefchiede, noemde men epicedion. Dit wordhe- dendaagsch bij ons lijkrede genaamt. EPICERASTICA (feil. remédia), .'rmps-i»'. van
xifitrjyi mengen , temperen, is een uit- of inwendig geneesmiddel, het welk defcherpheid der vogten ver- betert en tempert. EPIDEMIJKE ZIEKTE ; Land-ziekte ; in 't lat. Epide-
mïus morbus ; betekent eene ziekte die ter zelver tijd., en op dezelfde plaats, allerlei] zoort van menfchèn, jong en oud , met dezeiide wezentlijke toevallen aantast, en wiens oorzaak veeltijds huisvest in die dingen, welke men tot noodruft van 't leeven niet kan_misfen ; wordende de be- handeling van zulk een ziekte op een en dezelfde wijze -geregelt. Hetsriekfebe woord t'W»/««» epidemia, is ge- vormt van «>> in of onder, en fift« volk; bijgevolg is 't gebruikt om te betekenen, dat in of onder het volk, ge- meen is. Het gebruik heeft'er de zin van gevestigt, wanneer men het enkeld bezigt, om 'er een volks-ziek- te mede te betekenen , die eenige fchrij vers, zo als Boer- .have, zomtijds algemeene ziekte, morbus epidemicus, popularis universalis noemen. De naam van cpidemique ziekte word dus aan de
roode loop, kwaadaartige koortzen, kinderpokken, enz. gegeeven. EP1DENDRUM LINNjEI, zie VANILTES.
EPIDERMIS; Cuticula; de Opperhuid; 'is de uit-
wendige gefronzelde dunne huid, die de dikke huid of het vel bedekt, en na geleedene ziektens, of ongemak van branden, ontvelt. Op zommige plaatzen des ligbaams is ze zeer zagten doorfchijnend, gelijk aan de lippen: Ze is niets anders dan een weefzel van vliefen die de uitterfte eindens der huid-flagaderen bedekken; daar •bet van daan komt, dat als de huid door brand of door blaartrekkende middelen gekwetst is, 'er water uitloopt, liet geene de blaaren vult. Zij heeft geen zenuwen, of andere vaten in zig, en verlengt zig aan de vingeren in |
||||||||||||||
::■
|
||||||||||||||
EPILEPSIA; is zoort van ftuiptrekkende ziekte, wel-
ke . alle de deelen van het lighaam aandoet, of eenige derzelver in 't bijzondere, door onregelmaatige en met tus- fchenpoozingen verzekie aanvallen; geduurende'welken tijd de zieke, eene beroovinsof ten minden een kenne- lijke vermindering , der oeffening van alle zijne zinnen, en vrijwillige beweegingen ondervind. Het woord epilepfia, 1*11*41*, im^ts ftamt van het I
griekfche «tj^C««»*' , het welk overvallen , ver- f ras jen betekent; dewijl de geene die 'er aan onderhe-1 vig zijn, 'er eensklaps van worden overvallen: De la-| tijnen hebben deeze ziekte comitialis morbus genoemt, om dat de Romeinen hunne vergaderingen fcheideden, zo dra 'er iemand in dezelve van die kwaal wierde aan- getast; het geen zij als een noodlottig voorteken aan- merkten: In 't nederduitsch draagt het de naam van %a\- lende ziekte, om dat wanneer deeze kwaal iemand liaan- de ontmoet, hit plotzeüng tegens de grond valt. Zie VALLENDE ZIEKTE. EPILEPSIA INFANTILIS, zie STUIPEN.
EPILEPSIA UTERINA, zie MOEDER-ZIEKTE-
EPILEPTICA ; Antepilcptica ; zijn geneesmiddelen
die tegen de vallende ziekte dienen; om dezelve, z" mogelijk, weg te neemen,- deeze zijn of heelkundigi als laatm, koppen en Maar-trekken ; of geneeskundig, als water van peonie-bloemen, van iinde-bloeizels, W zwarte kersj'en,, geest van menjchen-bloed , van menfcW nageboorte, van herts-hoorn, van elands hoorn, van roet, esfentie van bevergeil, zaad van lavendel, van peonid roode coraalen, elands klauw , marentakken, pauwsndrdt cinnaber van antimonie, markgraven-poeder, en?..' ■ EPILOBIUM LINN^II, zie WEDERRIJK (BAS-
TERT-). EPIMEDIUM; een Plant; in't iatijn bij alle kruid-
kundige fchrijvers aldus genoemt ; maar heeft geen be- kende duitfche naam. Befchrijving. Dit gewas fchiet uit de wortel dunns
ö ' flens«! |
||||||||||||||
api' .
(lengen van een paar voeten hoogte , die op het opper-
de in drie takken verdeelt zijn ; waar aan drje, en dus te zaamen negen bladen op ieder fteng , aan tedere ftefe jen groeijen, die langwerpig, hartformig, effen, glad, en aan de benedenile kant witagtig zijn, en aan de kanten doornagtige tanden hebben ; gelijkende van grootte, koleur en gladheid veel na de bladen van klimop ; de : bloemen koomen aan een opfchietende Meng aan bijzon- I dere fteelen voort, beftaande uit vier bolle puntige I bloein-biadjes, en zijn rood van koleur. pliais. Het zelve groeit in de Savqijfche, Italiaan-
(che en SlavoniJ'che gebergtens e.n elders, op fchaduwag- tige plaatzen ; het word 'ook wegens zija bloemen zom- tijds in de tuinen gekweekt. Kweeking. Dezelve gefchied niet bezwaarlijk in het I voorjaar, door fcheuring der wortel-fpruiten ; inaar het I bemint, om wel te groeijen, liefst een lommer ige plaats en wat vogtige grond. EP1NIJCTIDES , i'rirwTit, zaamengeftelt uit «Vi \th, en ruf"» 'fwm'i nagt; is een zoort van etterbuil I ter groote van een kleine boon, die ter gelegentheid dat hij 's nagts door de" hevige pijnen groote ongerustheid baart, bovengemelde griekfche naam heeft verkreegen, : en om dezelfde oorzaak in 't nederduitsch de naam van ' nagi-blaarsn draagt. Zie op NAGT-BLAAREN. EPIPHENOMENES ,• deeze uitdrukking is grieksch, zaamengeftelt uit «WÎ fuper, en paiio'/tnn appanns. De I ouden bedienden 'er zig van, om der ziektenstoevallen I mede te betekenen, die zig behalven de gewoone fçhijn- I zelen (fijmptoma), welke haar eigen zijn, in een ziek- I te vertoonden ; en van een verfcbillende oorzaak moe- ten afgeleid worden, als die welke de ßjmptoma's voort- • brengt. EPIPHORA; is eene uitdrukking koomende van het
grieksch 'wwf«. , van 'nrttipn, cum impetu ferre, niet I hevigheid draagen : Het word in verfcheidene beteke- I Cisfcn gebruikt, als i. Verftaat men 'er in 't algemeen door, alle tcgc-ns-
I natuurlijke verzamelingen van vogten, in wat gedeelte I van het lighaam, dat het ook mag zijn, en volgens Sciu- I soNius Largus ». 243. inzonderheid van het bloed ; I bij gevolg kan het zelve op alle gezwellen, of ontftoo- kene builen, toegepast worden. 2. In een bijzonderder zin, noemt men dus volgens
Galenus /. IV. de G. M. S. Ç. cap. 7. enz. een ont- ;: fteeking op de oogen, het welk het zelfde alsde Op- thalmia is. Zie OOG-ONTSTEEKING. 3- Word het .woord Epiphora het meest gebezigt, om I eene oogtraaning mede te betekenen, door eene ver- slapping van de buizen der traan-klieren. Zie OOG- TRAANING. ; EPIPH1JLLANTES PLANTJE; zijn zulke planten, - welkers bloemen uit haar bladen groeijen, of het blad I de bloemkelk is, gelijk in de caperfoelie en bitter-zoet enig- ; Önts gefchied. ; EPIPHIJLLOCARPÄ PLANTJE ; zijn planten die
, uedën op haare bladen draagen, gelijk in eenige zoorten Van de muifedoom (ruscus) te zien is. EPlPHlJLLOSPERMiE PLANTJE , zie CAP1L- ;>ARES en DORSIFER-fë PLANTJE. EPIPHIJS1S, zie ADNASCENTIA. ; EP1PLOCELE; een zoort van breuk , wordende ver- ! tä&Wt door het zakken van 't net in de lies. Zie ^ET-BREUK. EPIPLOMPHALOS ; dit woord zamengeftelt van het
|
EPI,
|
||||||||
ë$9
|
|||||||||
griekfche .«i**»'« epiploon, eapfel, en »«mx.i navel,
is een zoort van navel-breuk, welke beftaat in eene dik- te aan dat deel ; en door de ontplaatzing van het net wordende veroorzaakt. EPIPLO-OCOMISTJE; betekent dikbuikige men-
fcben. EPIPLOON ; dit woord, 't welk van het griekfche,
tviTriim , boven op drijven af komftig is , word ook Omentum genoemt, en in 't nederduitsch net. Zie op NET EPIPLOSARCONPHALOS ; dit woord, dat uit de' drie griekfche, mivifi» epiploon, ei£ vleesch, en o'fi<p«>.c'f navel is zamengeftelt ; betekent een zoort van navel-breuk, die door het net word gevormt, en met eea vleesfig uitwas is aangegroeit. EPISARCIDIUM; is zo veel als Anafarca of Le-
den-water. Zie WATER-ZUGT. EPISEMASIA; dus word door zommigen den aan-
val der ziekte genoemt, of eigentlijk die tijd, waar in de ziekte bet eerfte word befpeurt. EPISPASTICA; Extrahentia ; Helüica; uittrekken-
de middelen; worden die geenè genoemt, die alle vreemde dingen, a!s fplinters, wol, papier, enz. uit da wonde trekken ; zodanig zijn, knoflook, wortel van ver- kensbrood, van ranunkel, bladen van diptam, wijnruit, look, netels, kersfe-zaad, mostert-zaad, gom-galbaan, ammoniak, fagapeen, opopannax, honing , pik , haazen- vet, wilde kotten-vet, beeren-vet, diachijlums-pleister met gommen, oxijcroceums-pleistcr, magneet-pleister, enz. Zie ook op SPLINTER. EPISTAPHIJLIN; is de naam eener fpier van het
keel-lelletje, die men ook wel Staphijlin en Azigos noemt. Zie LELLETJE- . EPISTRITES, of Hephistrites ; is een fteen vaneen
zeer fraaije roode koleur, in welke Lud. Dolce een menigte deugden gevonden heeft, die men zoude bloo> zen te verhaalen. Boetius de Boot de lapidibus £ƒ gewnis. EPISTOMIUM; een Kraan; betekent een werktuig,
waar door de opening van eenig vat na believen, mede kan geopenten geflooten worden ; van dien aart zijn ook de zui- gers der pompen en fpuiten, welke hunneholligheid vervul- len , en na willekeur uitgetrokken en weder ingeftooten worden. EPISTROPHEUS ; is een woord van het griekfche
t'nis-fîqu converto, ik draaije 'er om heen , afkomftig; wordende deeze naam aan het tweede wervel-been van den hals gegeeven. EPITAPHIUM; •Vt* ?«y , is gevormt van iV op,
en Wïi-tw ik begraave, en betekent in het neder- duitsch een Graffchrift ; een gefchrift, dat ter gedag- tenisfe eener verftorvene is gemaakt. Zie ook EPICE- DION. EPITHEMA; Stooving; Oplegzel; is een uitwendig
vloeijend geneesmiddel, dat met een fpons, linnen doek; laaken 'of zakje op de uitwendige leden , inzonderheid op de pols, voorhoofd, hart, borst of lever tot verfter- king gelegt word; dog het verkrijgt verfchillige benaa- ïningen , naar de plaats waar op het gelegt word : Dus noemt men het een pols-water of pols-middel (epicarpi- urn), als't op de pols gelegt word, een hoofdomßag(frontale), als men het op 't voorhoofd plaatst, enz. De middelen hiet toe dienstig, zijn de geesten en geestrijke wateren, zappen en uittrekzels, enz., als de geest van melisfe, lavendel, leliën van daalen, roofen, zwarte kersfen, van avimomahzout, water tegen de beroerte, vallende ziekte, M 2 car- |
|||||||||
'èèà EPI. EPO; EPP.
».
carbonkel-water, tinctuur van bevergeil, roojen-azijn,
vlier-azijn, ruit-azijn, lavendel-azijn, enz. Van welke dingen men een zaamengefteld epithema maaken kan, als bij voorbeeld, Neemt muisje-water met wijn bereid, een once;
geest van roof en, van leliën van dalen, van lavendel, "van ammoniak zout, van elks een drachma; mengt het, om op de polfen en het voorhoofd te leggen; dit ver- fterkt zeer 't harte en het hoofd. EPITHIJMUM; Thijm-zijde; Kwendel wolle; is een
zoort van kleine Jchorfte of wrange (cuscnta minor), die in de warme landen, als in Zuid-Frankrijk, Italien, Candien, enz. op de thijm en kwetidel groeit : Dezelve beftaat, zo als ze tot ons uit Candien en Italien gebragt word, uit heel dunne bruinagtige harde vezeltjes, die een zeer aangenaame fpecerijagtige reuk hebben, als ze verschzijn, gelijk het tot't gebruik behoort. Dethijm- zijde heeft een zagte purgeerende kragt en voert alle flijm uit de ingewanden, word derhalven, met Jenes- bladen gebruikt, zeer gepreezen tegen de hijpocondrie, mélancolie, fcheurbuit en duizelingen, enz., maar ze moet alleen geinfundeert of geweekt en niet gekookt worden ; en dewijl dit middel hitte en dorst verwekt, zo is het raadzaam, dat men 'er corinthen of violen- fijroop bij voegt. Zie ook op 't artijkel CUSCUTA. EPOMPHAION; een Navel-middel; 't zij pleister
of zmeerzel, enz. dat op de navel gelegt word. EPOREXIA; Groote of'buitengemeen? eetlust.
EPPE ; Gemeene of Boeren - Eppe ; Juffrouw - merk ;
wilde Selderij ; in 't latijn Apiwn paluflre , Dodo- Kffii 6? vulgo; (Apium foliis caulinis cuneiformibus , Linn. Spec. Plant.) Bejchrijving. Deeze eppe heeft gladde, blinkende en
gefnippelde bladen , gelijk de peterfelie, maar die veel .grooter zijn; de fteeïen zijn rond, geftreept en in zijd- takken verdeelt, op welkers toppen kleine kroontjes groeijen met veele witte bloemtjes, waar na klein zaad 'volgt, naar dat van de peterfelie gelijkende, maar wat kïeinder zijnde. Plaats. Dezelve groeit in vogtige plaatzen naast de
gragten, floaten en andere wateren in Hoog- en Neder- duitschland, enz., zijnde tweejaarig. Men kan ze ook wel in de hoven kweeken tot het medicinaalegebruik, dog dit gefchied zelden. Kweeking. Wil men de eppe kweeken, zo gefchied
'zulks door middel van het zaad in het voorjaar te zaai- jen, en de jonge planten daar na op een vogtige plaats, 'op een kleine voet afftand te verplanten, zo zullen üé het volgende jaar bloeijen, en rijp zaad voortbren- gen. Eigenjchap. Deeze plant heeft een verwarmende,
openende, pis-, zweet-en ftonden-drijvende kragt, en is heel dienftig tegen de verftoppingen der ingewanden, maandftonden en naween. De wortel is eene van de V groote openende wortelen ; en het zaad een van de IV kleine verwarmende zaaden. De Kruidkundigen houden dit gewas en de Jelderij
voor een zoort, en dat de Jelderij alleen door de cul- tuur wat verandert of verbetert is. Zie SELDERIJ. EPPE (BERG-), zie BERG-PETERSELIE.
EPPE (TUJN-), zie PETERSELIE.
EPPE van MACEDONIEN , zie PERERSELIE.
' EPPE (WATER-) ; in 't lat. Cicutarüpalujtris tenuifo- lia ; Paludapium; Phellandrium Dodon;ei ; (Phellan- drium foliorum ramificationibus dïvaricatis,. Linn. Spec. Flaut.) |
||||||
EPP. EPT. EPIT.
Bejchrijving. Dit gewas fchiet uit de wortel een dik.
ke holle fteng, met veele zijd-takken, van twee tot dtie voeten hoogte, die bij de oorfpronk der takken heen en weer gebogen is en aldaar bladen heeft, welke na die van eppe of peterfelie gelijken, dog fijner gefnippelt en bleek, groener zijn ; aan het opperfte der takken koomen kroon- tjes voort met kleine witte bloemtjes, daar bruin of zwartagtig zaad navolgt, grooter dan anijs-zaad en dat welruikend is; de wortelen zijn zwarte vezelen, die aan het benedenite der fteng uit derzelver leden voort, fpruiten. Plaats. Groeit naast en in deflootenen anderewateren.
Eigenjchappen. Dit kruid en zijn zaad zijn verwar- mend., openend, pis- en ftonden-drijvend, en word dien- ftig geagt tegen het graveel en (leen. Uitwendig word het kruid ook zeer gepreezen, in het heete vuur en kan- keragtige gezwellen. Van dit gewas is 'er nog een medezoort, in 't latijn
genoemt Meumalpinum, umbella purpurascente ; Mittel- Una; (Phellandrium cauie Jubnudo, foliis pinnatis', Linn. Spec. Plant.) Deeze word gevonden in Zipit- zerland. EPPE (WILDE); Apiwn Jijlvsstre Dodonjei; Thijs-
Jelinum Plinii Lojïelii; (Selinum radke fufi-formi multiplici, Linn. Spec. Plant.) Bejchrijving. Dit gewas fchiet uit de wortel, verfchei-
dene ronde holle geftrcepte en getakte ftengen op, van twee tot drie voeten hoogte , die dikwils beneden bij de grond bruin-rood en met fijn gefnippelde bladen te- zet zijn , gelijkende na de bladen van de voorgaande zoort ; op 't opperfte van dezelve koomen ronde kroon tjes voort mét kleine witte bloemtjes, waar na plat-roml zaad volgt, niet zeer ongelijk aan het dille-zaad. De wortel beftâat uit verfcheide dikke, lange en regte wor- telen , die niet na beneden maar meest zijdwaarts groeijen en van binnen wit zijn. De geheeleplant geeft, wanneer ze gekwetst word ,- een wit melkagtig zap van zig; waar door ze van andere medezoorten kan on- "derfcheiden worden. Plaats. Het zelve groeit in Holland , Braband,
Duitschland, Frankrijk, enz. op vogtige plaatzen en naast de wateren. Eigenjchappen. Dit gewas komt in de kragten over
een met de voorige water-eppe, en word van zommigs te onregt voor die zoort gehouden. Daar is ook nog een medezoort van, 'm't\at.Sejsli palurtrt
latïejcensgenoemt; (Selinum fublaftesfens, radice unict< Linn. Spec. Plant.) deeze heeft maar eene lange wor- tel en dunne gefnippelde bladen , geeft ook minder melk ; groeijende in moerasfige en andere vogtige plaatzen- EPTAGONUM , zie HEPTAGONUM. , I EPULIS; Tandvleesch-uitwas; is een vleeschagtiü I
voos uitwas van het tand-vleesch, dat zomtijds zeer aan- groeijen en zo groot als een hoendereij worden kan> waar door als dan het fpreeken en kauwen belet word; het werpt een flijmig en ftinkend fpeekzel uit, cn word veeltijds kraakbcenig of kwaadaardig en kan- kerig. De oorzaaken van dit gebrek fpruit altijd uit"* fcheurbuit, of een taai en dik fcheurbuitig bloed voort; en 't komt in weezen over een, met de Polijpus nariv® of neus-prop; word ook meest op dezelfde wijze ge»ee' zen. , Om dit gebrek te verdrijven, zo kan men het volgen"'
gebruiken: Neemt .weegbree-water, falie-water, tegi»'^ fcheurbuitig water en witte Franjche wijn, van elks- f\ |
||||||
EPU. EQÜ. 'ERA. ERE.
derhalf orice; '.rauwe aluin gepöedért, twee. drach-
men ; caneel-water, drie drachmen ; mengt hét tot een mond-water; waar mede men den mond,al te mets fpoelt. ■..; ,' .'.'..'
Of neemt uitgeperst zap van weeg-uree en van water-
Iers of van lepel-blad, mengt het met wat roofen- oïge- meens honing, en een weinig fijn gepoederde aluin; hier mede bcitrijkt men het uitwas altemets; hier nevens moet men ook inwendige middelen tegens de fcheurbuit gebruiken. Maar zo dit vuil uitwas voer geen middel wil wijken,
dan moet het ten eerften meteen draad afgebonden, ofte met een mes afgefneeden worden , op dat het niet heel iard en kwaadaardig worde, of in een kanker veranderd : Na dat het kwaad dus weggenoomen is , moet men de plaats noodzaakelijk met vitriool-olie f of een ander brand- middel aanraaken , anders komt het ongemak ligtelijk weer; of men gebruikt de bovengemelde middelen dik- wils, om het weer aangroeijen te beletten , benevens inwendige tegen fcheurbuitige middelen. EPULOTICA; Cicatrifantia ; Lidteeken maakende
middelen; zijn de zulke, welke van de Heelmeesters bij 't fluiten van een wonde gekruikt worden , om daardoor een huid en goed lidteeken te weege te brengen : Hier toe dienen zodanige middelen> die de vogtigheid abfor- leeren en conflringeeren ; zodanige zijn de Armenische lolus, draaken-bloed, krijt, granaat-fchillen en bloemen; roode roofen, galnooten, gewasjchen kalk, gebrand lood, loodwit, goud- of zilvsr-glette, tutia, calamintßeen, ge- hand koper, roomfche vitriool, ijzer-flakken, grijfeums- pleister, diapalm-pleister, diapopomplwligos-zalf en pleis- ter, enz. Zie ook CICATR1SANS. EQUATOR, zie EVENAAR.
EQUINOCTIAAL , zie EVENAGTS-LI-
N1E. EQUINOCTIUM , zie EVENNAGT.
EQU1SETUM, zie PAARDE STAART..
EQUITIS, zie DUIVEN, pag. 553.
EQUIVALENT, zie AEQUIVALENT.
EOUUS, zie PAARD.
ERANTHEMUM, zie BRUINETTE.
EREMIET ; Kluifenaan ook Soldaat ; Schildwagt; in 't
lat. Eremita; Cancellus; Pinnother; is een zoort van kleine Kreeft, die in oude verlatene fchelpen alleen woont, waar van hij de naam van eremiet draagt : liet is het zelfde diertje, te vooren onder de naam van COEMAN befchreeven ; zie aldaar. EREMITA, zie BERG-HOPPE.
EREMIETAGIEj Eenßedelarij ; Kluifenàarij ; aldus
noemt men een eenzaame plaats in een groote plaifier- tuiri van Vorsten en andere groote Heeren, die in een natuurlijk bosch toegefïelt of met bosch beplant is, op as wijze als een wandel-bosquet, dog wilder of irregu- leerdet'; ook worden in dit bosch, kluifenarijen toege- ftelt en gebouwt ; dat is zodanige gebouwen en.- holen of grotten, die een wild woest aanzien hebben , om de wooningen der eremieten en kluifenaars in dewildemis- fen na te.bootzenj dezelve worden derhalven dikwils door de konst opzettelijk van buiten toegeftelt, alsof ze uit oude (legte nmuren of uit rotzen en over malkander leggende groote fteenen beflonden, en fchijnen als te willen omvallen ; of die van buiten een groote houthoop vart groote flukken gekloofd hout vertoonen, en even wel van binnen koomende , allerleij gerij f daar in ge- , vonden word.- Als de gelegendheid bergagtig is,, wor- |
||||||||||
ERE. ERF.
|
||||||||||
.Ofl
|
||||||||||
den 'er i ook onderaardfehe Muife>\ of\grotten toegeftelt,
die. in plaats .van cabinttten in ..andere bosquets dienen, en men maakt 'er fonteinen .'en, watervallen," enz.,; kort om, men zoekt een zodanige;-.eriyiietagie, op allerleij wijze dus toe te Hellen, dat ze een wildernisfe vertoont, | en nogtans allerleij vermaak en gerijf op een eenvoudige wijze daar in gevonden word, die de na- tuur evenaart. Deeze eremietagien dienen, gelijk atir dere bosquets, om 'er in de aangenaame zomerdagen in te wandelen, en zig tot een uitfpanning in te ver- lustigen; ten welken einde de Vorsten en andere voor- naame Heeren en Dames, ook wel het vermaak neemen, zig op een zekere dag of dagen met.haar Hofgezin in eremiets-gewaad te verkleeden , en 't eenvoudige leeven der eremieten na te bootzen. ERESIJPELAS ; ipTim-wnt, afkomftig van «'/"■
Tfo{ , ruber , en van »é*« , pnpé, bijna rood ; is eene. ontfteekende ziekte, . die gemeenlijk zijn zetel op de oppervlakte des iighaams x vestigt ; zij beftaat in eene uitgeftrekte zwelling , die zig maar weinig boven het gezonde verheft, zonder inerkeiijke fpanning., en met pijne ; waar bij een fterke jeuking koomt., als mede met een fcherpe hitte verzelt ; van koleur is deeze zwel- ling rood, naar het geele trekkende; wanneer men 'er met de vinger op drukt, word het wit, eri vervolgens rood , zo dra de drukking ophoud ;.. het zekerfle merk- teken van dit ongemak is-, dat: dezelve veeltijds van de eene plaats naar de andere loopt ; dit ongemak word in 't nederduitsch roos genoemt. .Zie ROOS. ERESIJPELATODES FEBRIS , zie ROOS-
KOORTS. , . '-. ■ ERFENIS ; is een opvolging in al het recht, dat een
overfóedene gehad heeft,- ook word het woord erfenis wel gebruikt voor het recht en het goed dat een over- leedene heeft nagelaaten, en bevat dan in zig niet al- leen het voor- maar ook het nadeelige van den boedel. De middelen, om erfenisfen te verkrijgen,, zijn of
door testament, of door de wet. Door testament gefchied zulks, wanneer iemand'door
de overleedene bij uiterfte wille tot zijn erfgenaam ge- fielt is; gelijk breeder op het artijkel TESTAMENT gezien kan worden. Door de wet werden de erfenisfen verkreegen bij die
geene, welke, bij mankement van een testament, door de wet tot de erfenisfe geroepen worden ; die wetten zijn in verfchillende landen zeer verfcheiden; zullende hier na op het artijkel- VERSTERF-RECHT gevonden worden, de verfchillende erfvolgingen, die op de mea- fie plaatzen van deeze Republijk ftand grijpen. Wanneer kinders eenige erfenisfe van hunne ouders
te beurt valt, zo verkrijgen ze dezelve door de onmiJ- deliike kragt van de wet; dog andere erfgenaamen ver- krijgen dezelve niet eerder , als na dat zij bij monde of met 'er daad verklaaren, de op haar vervallen erféius aan te neemen ; verfcheiden zijn na rechten de uitwerk- zels van- dit onderfcheid ; deeze eene zal men egter af- Jeen hier tér onderrigting opgeeven ; wanneer een kinä na zijn vader overlijd , zonder geweeten te hebben, dat zijn vader overleeden was, ZO' krijgen egter zijne erfgenaamen ook de.erfenis, die hem van zijn vader , fchoon buiten zijn weeten, isaangekoomen; maar flerft een ander,, voor dat hij van een op hem vervallen erfe- nis kennis heeft bekoomen, of verklaart heeft, dezel- ve aan te neemen , zo hebben zijne eifgenaamcn daar van niets.te eisfehen. M 3 ERF-
|
||||||||||
y .1
|
||||||||||
bai ERF. ERH. ERI. ËRK. ERM. ERO.
' ERFGENAAM ; is iemant, die een overleedene in
Zijn recht en nagelaatene goederen opvolgt; zie breeder op het artijkel ERFENIS. ERHINA, zie ERRHINA.
ERICA, zie HEIDE.
ERICA BACCIFERA, zie DRONKEN-BESIEN.
ERIGERON LINN.EI; is een planten-geflagt, dat
verfcheiderhande planten bevat, die bij andere verfchil- lende naamen draagen, als Aster, Conijza, Senecio, enz.
ERIGERUM DODONiEI, zie KRUIS-KRUID.
ERINACEUS, zie EGEL.
ERINUS, zie KLOKJES-BLOEM.
ERIOCEPHALUS ; betekent Wolhoofdig.
ERIOPHORUM LINNjEI, zie KATOEN-GRAS.
ERIOPHORUS BULBUS DODONiËI, zie HIJA-
CINTH van PERU. ERISTICUS , hier door verflaat -men iemand die
over eene zaake met een ander geredentwist heeft, in- zonderheid in fchriften. E1UTH/EUS , zie PAPPEGAIJ.
ERK, 'Word het mannetje van de eendvogel genoemt;
anders ook waard. ERKENNEN, zie AGNOSCEEREN.
ERMINIA , zie HERMELIJN-WEZEL.
ERODENTIA ; Bijtende dingen , zijn de zulke ,
die met haare puntagtige deelen het vleesch doorknaa- gen. EROSUS ; Afgeknaagt, Afgeknabbelt, gelijk de
muizen doen; of dat dusdanig uitziet; dus word in de kruidkunde folium erofum genoemt, een blad wiens ran- den van gedaante als afgeknaagt fchijnen. EROTIMANIA ; Liefde-drift ; alkomftig van V<" liefde,
waarvan «'c»'7'*« gevormt is; word toegepast op al't geen tot de liefde der beide kunnen eenige betrekking heeft ; dog inzonderheid word het gcbezigt, om de uitzinnig- heid mede te betekenen , waar mede de drift gepaart gaat, om de lighaamelijke lust met het voorwerp zijner liefde te voldoen ; of in een gemaatigder zin genomen , dat vierige verlangen , dat een minnaar of minnares heeft, om met zijn of haar geliefde vereenigt te wor- den , befchouwende zulks als het grootile en volmaakt- Re geluk, dat hen kan bejegenen ; het is een zoort van melancolifche aandoening, eene waarc -ziekte ; wordende door Willis erotimania, en door Sennertus amor in/arms genoemt. Men onderfcheid de uitzinnige of verregaande liefde
Van de raazende moer, en de fatijriafis ; welke mede verregaande driften of buitenfpoorigheden van die harts- tocht zijn"; zelfs zodanig, dat de geene, die'er me- de gekwelt zijn, alle fchaamte verliezen ; in plaats dat de verliefden van de eerfte zoort, meestentijds op eene eerbaare wijze bij malkanderen omgaan, en verkeeren. De verregaande of'uitzinnige liefde heeft verfcheidene
trappen ; zommigen der geene die 'er van aangedaan zijn, beminnen vuuriglijk een woorwerp , waar van zij zig het genot niet kunnen verfchaffen ; egter behouden zij hun verftand in zoverre, dat zij op eene voldoende wijze, de onmoogelijkheid der opvolging van hunnen drift begrijpen ; zelfs ftemmen zij hunne dwaaling toe, zonder egter in (laat te zijn, om het te kunnen over- winnen ; zij worden als door eene ftroom weggerukt, «n hunne verliefde droefgeestigheid dringt hun als te- gens wil en dank, zig met het voorwerp hunner begeer- $ens te bezigen ; krijgen zij in deezen toeftand geen hoop, |
ERO. :■•■-
om nog eens vroeg of laat in hunne ondemeeming te
zullen gelukken ; als dan beproeven zij alle de gevolgen
die deeze geweldige hartstocht na zig ileept ; om eeten nog drinken word nijna niet meer gedagc, zij weigeren zig de allerdringenfte nooddruftigheden, vergaan en tee- ren uit, en fchoon zij zulks zelven wel verinerken, zijn zij egter niet inftaat, de gemoeds-aandoening te vermee- Iteren, die hun ten grave Ileept. Anderen gevoelen de uitwerkzelen deezer ziekte op een nog veel angstvalliger wijze; zij zijn ontroert, worden nagt en dag door on- gerustheden, verdriet, droefheid,traanen enmin-ijver, ja toorn en razernij gefoltert en gekwelt ; deeze -ver- fcheidene aandoeningen fungeren hun, en zij worden 'et door als weggerukt, wanneer zij aan hunne noodlotti- ge liefde denken; ja veeltijds gebeurt het wel, dat zij geheel zinneloos worden, en zig zelven het Ieeven be- neemcn , wanneer in den toeftand gebragt zijn, dat zij aan het volbrengen hunner begeerte wanhoopen ; integen- deel zijn zij uitgelaaten van vreugde, wanneer in ds verbeelding geraaken, dat zij gelukkig zullen worden, en hunne begeertens vervult zien ; veeltijds bedrijven zij dan alleen zijnde, uitgelaatene blijken van vreugde'; en zig in gezclfchap bevindende, fpreeken zij op de bui- tenfpoorigfte wijze van hunne liefde ; men heeft 'er ook gezien, die zig aan de verregaanfte gevaaren heb< ben blootgeftelt, enkel door de hoop aangedreeven, van hier door hun geluk te zullen bevorderen. Men vind in Plautus in Cistell. aU. 2. fcen. 1. een
verrukkende befchrijving der uitwerkzelen eener over- maatige liefde; verfcheidene fchrijvers hebben dezelve ook naauwkeurig verhandelt; zie onder anderen Paul. Eginetus lib. III. de re imdiea , c. 17. GalenuS lib. de prœcogn. ad posth. cap. 6. Val. Maximus , Amatus Lusitanus, Valeriola , Sennisrtus, enz. In Tulp vind men een voorbeeld van erotomania, waar door de zieke in een zinvaag (_catalepfia) verviel. Maw- getus gewaagt van een duslanige verliefde, die door de overmaat zijner drift, in een geweldige koorts (lorte. De hevige of uitzinnige liefde vertoont zig egter niet altoos door blijkbaare tekenen , zoimvijien houd zij zig in het hart verborgen ; het vuur waar mede zij woed, verteert de leevens zappen der geene, die door die drift is aangedaan , en doet hem eindelijk in eene volkoo'ne- ne uitdrooging vervallen ; het is bezwaarlijk, de oor- zaak van alle de kwaade uitwerkzelen te leeren kennen, die deeze heftige hartstocht door het ftilzwijgen veroor- zaakt. Een geval voor weinig jaaren gebeurt, zie Neu er-
o ff ente fclnd von kunsten und wisfenfehafften , 2 th. pag. 316. bevestigt; dat 'er geen beter hulpmiddel ter genee- zing van deeze ziekte, tot dien trap gefleigert zijnde, is, dan den lijder hoop te geeven, dat deszelfs begeerte zal worden voldaan ; en meestentijds verftrekt het tot een heilzaam geneesmiddel , dat het voorwerp zijner liefde bij hem koome, en met hem fpreeke : Zie hier het geval, zodanig wij het vinden aangetekent. Een jongman viel het oog op een meisje; de geduurige
gelegentheid die de jonge lieden hadden om zig te zien, wakkerde deeze genegentheid zodanig aan, dat ze na verloop van eenigen tijd aan weerskanten in een hsvige liefde ontbranden; dog dit een poos geduurt hebbende, wier- den de ouders zulks gewaar, tragteden de converfatie te be- letten, en wilden volftrekt het huwelijk niet bewilligen; het meisje word hier op tot zulken trap ziek, dat de Ge- neesheeren, na alles uitgeput te hebben, wat de kunst |
|||||
M ERR.;; ERTV, / ; -
|
|||||||||||||||||||
f<53
|
|||||||||||||||||||
hen aan de hand gaf, befluiten dat 'er een verborgene een ftrenge leevens-regel onderhouden worden; 3e laa-
|
|||||||||||||||||||
tingen èn purgeermiddelen kunnen ook in de behande-
ling plaats vinden ; dog ajies dient door een ervaaren Geneesheer, na de omftandighedeh, jaaren, gemoeds- geftel, en kragten der zieke beftiert en geregelt te wor- den. Zie ook RAASENDE MOER. ERRATICUS ;. betekent in-de kruidkunde, dat
hier en daar in het wild groet ; bijvoorbeeld, Papa- ner erraticùm, kleine wilde maankop, enz. ERRH1NA, afkomftig van i> in, en f'» neus; zijn
zulke middelen die door de neus naar't hoofd gebragt wor- den , om het hoofd of de herzenen en de levensgeesten te verkwikken en te verflerken, en derhalven zeer dien-' flig zijn in fiauwtens, en allerlei andere ongevallen van zwakheid ; want dewijl ze door de influrpende vaten der reuk-zenuwen onmiddelijk op de herzenen werken, zo brengen ze de in onmagt gevallene fcbielijk weer te regte, en tot zig zelven ; zodanige middelen zijn de geest en het vlugge zout van ammoniak, de vlugge olieagtige geest, eau de la reine, lavendel-geest, flag-balfem, enz. die men derhalven altijd behoorde in huis, of bij der hand te hebben. Daar zijn ook errhina of neus-middelen, die men tegen
de neus-gewasfen (polipi narium) gebruikt, als zagte bijt-middelen ; hoewel de exßirpatie daar bij het beste middel is. Men gebruikt ook errhina, tot veifterking van het
gezigt, die veeltijds van een goede uitwerking zijn; als gepoederde valeriaan-wortel, Florentijnjche lisch-wortel, meester-wortel, lawas-wortel, enz. ■ Het opderfcheid tusfehen een errhinum of neus-middel en ptarnicitm of nies-middel, beftaat daar in; dat het eerfte boofdzaakelijk dient, om het hoofd en de hersfenen te verflerken ; maar het tweede, om niezen te verwek- ken, en daar door de verflopte neus te openen en het hoofd te zuiveren. Zie NIES-MIDDEL. '.. ERTS ; Mijnfloffe ; in 't latijrt JE s ; Minera; dus Word
genoemt veelerleij aard- of fteenagtige berg-floffen, die metaal of metaalagtigefloffen be vatten, als lood, tin, ijzer, koper, zilver, goud, kwikzilver, zwavel, antimonie, cinnaber,- cobalt, arfenicum, calmeij, enz., welke ertfen meest min of meer diep uit de gebergtens gebrooljen, of ook wel op en in de boven-grond gevonden worden , maar in gedaante, koleur en fubflantie veel van elkan- der verfcbillen ; waar uit vervolgens de metaalen door de fmeltkonst getrokken worden ; dog daar worden ook gedeegen ertfen of metaalen van koper, zilver, goud, enz. gevonden, welke zo als ze uit de mijnen gehaalt wor- den , ten eerflen zuiver en volmaakt goed zijn , hoewel |
|||||||||||||||||||
hartstocht moet weezen, die haar verteert; zij winnen
haar vertrouwen, en zij bekent, dat het gezigt van haar geliefde alleen in ftaat zoude zijn, haar te geneezen ; lit word de ouders aangekondigt, ontroert hen, en verwekt een geweldige flrijd in hunne harten; het ge- ZK van een geliefde dochter aan den oever des doods , die zij misfchien in ftaat zijn te redden, doet een bron van medelijden in hunne ouderlijke boezemen opwellen, en alle de redenen, die men dagt te hebhen , om dee- zen jongman te weeren, aan een zijde ftellen; men ontbied hem , hij nadert al beevende het ziek-bedde , en naauwiijks is hij onder het bereik zijner beminde ge- Itoomen, of zij grijpt hem de hand , drukt die teder- lijk, kust hem met een reeds half beklemde mond; de oogen,' die verbijstert en dof ftonden, worden leeven- dig en gliniterende, en een diepe zucht, die uit haar boezem vlucht, fchijnt de boodfchapfter van de zetting Urifis) der ziekte te zijn,- het bloed, dat te vooren als in de aderen droogde , raakt op nieuw aan 't vlieten ,• van droefgeestig en naar, word zij vrolijk; en het denkbeeld van nu eerlang met haaren getrouwen min- naar vereenigt te zijn, het geen ook kort daar na vol- bragt wierd, deed haar hand over hand in kragten toe- heetnen. Wij hebben dit gevaï niet enkeld hier geplaatst, om te
toonen, hoe Merk een hevige liefde op de dierlijke huishou- ding van 's menfehen lighaam werkt; maar ook om aan zommige ouders tot eene waarfchouwing te verftrekken, dat wanneer zij eene hartstocht van dien aart in hunne kinderen bemerken , die met zagtheid en drang van re- den moeten zoeken te keer te gaan ; en vooral niet oog- luikende toelaaten, dat het gezigt en bijzijn van het be- minde voorwerp de ontftookene vlam koestere ; als dan worden de hinderpaalen en beletzelen, die men nader- hand te werk fielt, zo veele banden, die hunne liefde hoe langs hoe naamver vereenigt, en- die eindelijk- in ongelukkige buitenfpoorigheden, of akelige en benaauw- de ziektens uitbarsten ; gelukkig dan nog, als zul- ke ouderen, het voorbeeld van die braave vader en moeder volgen , in het zo even gemelde geval aange- roert. Zijn 'er egter verregaande oorzaaken, die de ouders
volftrektelijk beletten, om dit middel niet bij der hand te kunnen neeinen ,• en de liefdens-drift tot een zodanig uiterfte is geraakt, dat de zedelijke middelen , naame- üjk reden, overdenking en Godsdienst, niets kunnenuit- wogten; dan zullen alle andere middelen tot -helping dec-zer kwaal te werk gefielt, van weinig vrugt .zijn ; en aliernaarfte toevallen' zullen deeze ongelnkkigen fol- teren , wiens ophouding gemeenlijk met de dood be- paalt word. Men kan egter de uitwerking dei midde- len beproeven , die de apotheek het bekwaamde verr fenaft, om de onfluimigheid der vogten in flilte zoe- tende te brengen , daar door de geest wederom te doen bedaaven; van dien aart zijn, de verfrisfende en ver- zagtende middelen , zo als melk , emulfie van koude zaaden, dranken van verkoelende kruiden , 'het gebruik van veel citroenen en andere zuuragtigc vrugten , in- zonderheid aal-befiën, en het geene 'er van bereid word., vports baden, enz.; de bereidingen uit lood met voorr Zigdgheid te werk gefielt, kunnen ook heilzaame uit- |
|||||||||||||||||||
deeze zeldzaam zijn. Zie ook DELF-STOFFEN en
MIJN-STOFFEN. ERTS-GROEF ; .Mijne ; word genoemt een diepe
groef, die in bergagtige plaatzen van de bergliedeh na beneeden in de boezem der aarde gegraaven word, om de ertfen van allerleij metaalen en andere berg-floffen, die natuurlijk in de bergen voortkoomen , daar uit te haaien : Dezelve zijn dikwils zeer diep loot regtneder- waarts , en hebben in de diepte veele onderaardfche gangen , ,die door het uithaalen van het erts,ontüaan zijn, en nog geduurig vermeerdert worden. In de meeste landfcbappen daar bergen zijn, worden ook erts-groeien of berg-werken van een of andere bergftofFen, gevonden; in het eene Jandfchap meer als in het an- |
|||||||||||||||||||
|verkZelen voortbrengen , als dienfti'g zünde, om de
|
|||||||||||||||||||
""dens-lusten te verdooven ; bij ,deeze middelen moet derc, dewijl alle bergen juist niet van ertfen of bergflof-
|
|||||||||||||||||||
* j.>
|
fen
|
||||||||||||||||||
\
|
|||||||||
ERT. ER'tJ. ERV.'- ERW.
|
ERW.
10. De kroon-zuiker-erwt, met witte bloemen.
11. De laage Franfche zuiker-erwt.
12. De laage kruip-ol flam-erwt, ook erwtjesvangtitit
.genoemt. . - II. Dop-Erwten.
1. De vroege geele of witte dop-erwt, heete dop-erwt genoemt. , . 2. De Engelfche vroege dop-erwt.
3. De gemeene dop-erwt, groote en kleiner zoort.
4. De geele dop-erwt met opgeblaazene peulen, blaas*
erwt genoemt. 5. De groote blaas-erwt.
6. De geele dop-erwt, met eenzwarte vlek op 't zaadj
zwartgat dop-erwt genoemt. 7. De groene dop-erwt, groote en kleine zoort.
8. De groote geele vierkante dop-erwt.
9. De groene groote vierkante dop-erwt.
10. De grauwe vierkante dop-erwt, doorgaans flegtf
grauwe-erwt of ook oude wijven genoemt. 11. De bleek-grauwe vierkante dop-erwt, gewoonlijk
capucijner-erwt genoemt. 12. De kroon dop-erwt, met witte bloemen.
13. De laage Franfche dop-erwt.
14. De gemeene veld-enyt, met witte, geele, groen?
en grauwe vrugten of zaaden. 15. De wilde veld-erwt.
iö. De wilde zee-erwt. Befchrijving. Van de eerfte hoofdzoort of zuiker-
erwten , worden de vier eerfte zoorten het meeste tot 't keuken-gebruik gebouwt: Deesrfle zoort groeit niet heel hoog en brengt kleine peulen voort, die plat en weinig krom zijn, maar vroeg aankoomen, weshalven ze in agting is. De tweede zoort heeft peulen die heel krom groeijen en grooter, als die van de voorige zijn; groei- jende ook niet heel hoog, dog hooger als de voorgaan- de. De derde zoort brengt peulen voort , die niet zo krom als de voorige groeijen , maar heel draagbaar is, veele peulen voortbrengende, en derhaiven veel gebouw! word.. De vierde zoort heeft ook groote kromme peu-, len, en de rijpe erwten zijn met een zwarte vlek bij de kiem getekent, die ze van andere erwten onderfcheid; ze draagt wel, en is van een harde natuur, maar niei zeer gemeen. De vijfde zoort brengt heel groote kronv me peulen voort, die heel vleesfig zijn, dog die in 't kooken pappig worden, en niet zo fmaakelijk als (te voorige zijn; dat haare achting, wegens de groote der peulen, zeer vermindert. De zesde zoort koomt met de vierde veel overeen, behalven dat de drooge erf ten niet glad en rond, maar wat gerimpeld en hoekig zijl en geen vlek hebben. De zevende zoort is van de ove- rige onderfcheiden door de groenigheid der rijpe «ne«»> die ook yrij groot worden. De agtfle zoort door fa grauwagtigheid der erwten, zijnde bruinagtig gevlekt en ook wat hoekig, gelijk de gemeene grauwe erwten. De negende zoort heeft fraaijc roofenkoleurige bloemen en 't zaad of de erwten zijn bruin caneelverwig gevlekt,_eH rond. De tiende"zoort verfchilt van de voorige daar In, dat ze witte bloemen en geelagtige erwten voortbrengt' De elfde of Franfche laage zoort, groeit maar ongevee' anderhalf voeten hoog. De twaalfde zoort of de fiof, erwt word maar ruim een voet hoog en is van de overige onderfcheiden, daar in, dat ze vast op de ftruik over- eind ftaat en met geen rijfen behoeft onderfteuntte v/* den, gelijk alle de overige zoorten; zij maakt veele ziP
ti&F
|
||||||||
fen voorzien zijn; ook is het ontwijffelbaar, dat'er nog
Veele bergen zijn , die in haar boezem ertfen of andere HiijnftofFen bevatten, maar die nog niet ontdekt zijn. Zie ook MIJNE. - ' ERTE, zie ERWTE. ERUCAGO, zie RAKETTE en RESEDE.
ERUCTATIO, zie OPRISPING.
ERVILIA, zie OCHRUS.
ERVEN; Krok; ronde Cictrs; in 't latijn Ervum ve-
rum; Orobus filiquis articulatis; Cicer fativum Dodo- tfJEi; (Ervum geminibus undato-plicatis, Linn. Spec. Plant.)' Befchrijving. Dit gewas, een zoort van peul gewas
zijnde, fchiet lange hardagtige tegen de aarde neigende Hengen op, waar aan geveerde bladen groeijen die na de linfen gelijken, uit veele kleine bladjes, die aan een lange ribbe vast zijn beftaande ; uit de oxels der bladen koomen heel kleine witagtige vlinter-bloemen aan deeltjes voort, waar na ronde lidformige peulen volgen, die drie of vier ronde witagtige zaaden bevatten, vanfmaak als de erwten, maar kleinder zijnde. Plaats. Het zelve groeit in Zuid-Frankrijk , Italien
en Spanjen, alwaar men ze ook tot fpijze, gelijk de erw- ten, in de velden bouwt; en is eenjaarig. Hier te lande word het zomtijds in de tuinen gekweekt, 't zij uit liefhebberij voor vreemde kruiden, of tot het medici- naale gebruik. Kweeling. Deeze gefchied op dezelfde wijze als die
der erwten ; maar men moet haar een warme grond en flandplaats geeven, anders word het zaad niet rijp. Eigenfchqppen. Het zaad heeft eene opdroogende en
oplosfende kragt, en het meel daar van word gebruikt tot allerleij gezwellen ; dog bij ons zelden. ERWTEN; Erweten; Erten; in 't latijn Pifum,
'{Pifum fiipulis inferne rotundatis crenatis, petiolis tere- tibus , pedunculis multifloris, Linn. Spec. Plant.) Daar zijn veele zoorten of veranderingen van erwten ,
20 ten opzigte van de peulen als ten aanzien van de bloemen, zaaden en gewas, die ten deele in de velden gebouwt worden, en die men in het algemeen onderfcheid in twee hoofdzoorten , als in zuiker-erwten en in dop-erwten ; de eerfte zijn zodanige zoorten die weeke zagte fchillen heb- ben en met de fchil' kunnen gegeeten worden, zijnde zoet van fmaak: De tweede hebben een taaije fchil die "in hetkooken niet week worden, en derhalven uit de peulen moeten gedopt word. Men noemt gewoonlijk vierkante erwten zodanige, die na dat ze droog zijn ,niet rond en effen maar hoekig en met groeven zijn. De 'hier te lande bekende zoorten, zijn de volgende. 11. Peul- of Zuiker■■Erwten.
• ï. Be kleine vroege peul-oï zuiker-erwt, ook heete zuiker-erwt genoemt. 2. De gemeene krombekte zuiker-erwt.
3. De bastert krombekte zuiker-erwt, ook fixeren ge-
noemt. 4. De groote krombekte zuiker-erwt, met een zwarte
vlek op 't zaad, zwartgat zuiker-erwt genoemt. 5. De groote vleefchige zuiker-erwt, merg-erwt of
admiraal.-erwt genoemt. . 6. De groote vierkante zuiker-erwt.
7. De groene zuiker-erwt.
8. De grauwe zuiker-erwt.
p. De grauwe kroon-zuiker-erwt, met loofe koleurde
bloemen, ook roofen-erwt genoemt. |
|||||||||
ERW.
|
|||||||||
C65
|
|||||||||
takjes en draagt heel wel, dog de peulen zijn niet van
■de fmaakelijkfte. Van de dop-erwten worden de vier eerfte zoorten insge-
lijks bij ons het meest gekweekt. De eerfle zoort groeit niet heel hoog , en draagt tamelijk. De tweede zoort groeit mede niet heel hoog, laad heel fterk en komt vroeg aan, wesbalven ze in agtin'g is. De derde zoort groeit hooger als de beide voorige, en draagt tamelijk, maar komt laater aan. De vierde zoort heeft dikke opge- blaazene peulen, hoewel de erwten daar van niet grooter dan andere zijn. De vijfde zoort brengt nog grooter op- geblaazene peulen voort dan de voorige, maar heeft weinig, en na proportie der peulen kleine erwten in de peulen. De zesde zoort heeft een zwarte vlek op de , erwt, gelijk de voorige zoort van de zuiker-erwten. De overige zes zoorten (No. 7--12.) kan men uit haare be- naamingen genoegzaam onderfcheiden. De tiende zoort of grauwe erwte komt over een met de grauwe erwten, welke in de velden gebouwt worden ; maar ze word in de. tuinen veel mooijer van koleur en fmaakelijker. De elfde zoort of de capucijner-erwten koomen over een met de voorige, behalven dat ze met bleeke caneelverwige vlekken gevlekt zijn. De laage Franfche dop-erwt (No. i3.)groeit maar ongeveer anderhalf voet hoog, en is van de laage Franfche zuiker-erwt weinig onderfcheiden, dan alleen dat de peulen rond en niet eetbaar zijn, maar moeten uitgedopt worden. De veld-erwten (No. 14 en 15.) I zijn, gelijk de tuin-erwten, van verfcbillige koleur, als : wit, geel, groen of blauwagtig, grijs en grauw,en ver- ; fchillen hoofdzaadelijk van de tuin-erwten, dat ze klein- ! der en minder fmaakelijk zijn, hoewel de groote, fmaak ' en deugd der erwten in het algemeen veel afhangt, van de hoedanigheid des gronds, daar ze in gebouwt wor- : den. Hoedanig àe erwten groeijen, is bekent genoeg; zal
; slleen maar aanmerken, dat de erwten meest maar twee ; bloemen en peulen aan een langagtige dunne fleel voort- ( brengen, behalven de kroon-erwten die meer bloemen en : peulen aan een Heel draagen , welke kroontjes-wijze I rondom het bovenfte van de fteel gefchikt zijn : De •'bloemen der erwten zijn meest doorgaans wit; alleen hebben de gekoleurde of zogenaamde grauwe etwten, I gekoleurde bloemen, die meest paarsagtig zijn ; daar is ook onderfcheid in de peulen, want ào\dop-erwten bren- I gen dikke rondagtige , maar de zuiker-erwten platagtigepeu- I len voort, die hoekig of gegroeft en van zommigezoor- I ten omgekromt,ookvleeschagtiger zijn. Allede zoorten I van erwten, behalven de laage flam-erwt (No. 12.), heb- ■■ ben flappe ter aarde leggende ftengen, en moeten door rijfen onderfteunt worden , te weetcn de tuin-erwten, . zullen ze opwaarts groeijen; welke onderiteuning nuttig I £n n°°dzaakelijk is, om dat ze daar door luchtiger en I beter kunnen groeijen, en aldus meer vrugten geeven. ' I _ Plaats. Nergens vind men de tamme erwten van zelfs in het wild groeijen ; maar daar groeit hier en daar in europa een zoort van erwten (boven onder de dop erwten ■No. 15. genoemt,) tusfehen de graan gewasfen, die zeer wel naar de tamme erwten gelijken : Ook word 'er in En- geland,. Zweeden, enz. een ander zoort van wilde erw- .«"(No. 16.) omtrent de zee in dorre zandgronden groei- ende, gevonden; hoewel ze ook in andere Landfchap- l»en verre van de zee afgeleegen, als in Duitsçhland on- «jent de Main en Donauw, in Hongarifen, en elders in «orre zandige gronden voortkoomt; deeze heeft kantige dengenen £heuterj, brengt bruinagtige erwten voort, en J-i -Deel, |
|||||||||
is lailgleevende, daar in tegendeel alle de overige een-
jaarig zijn. Het is zeer waarfchljnelijk, dat eene deezer zoorten, en misfehien de eerfte, de grootmoeder is van alle de tamme zoorten of veranderingen van erwten, die door den tijd, door zaaijing,daar uit gevallig veran- dert voortgekoomen zijn, volgens den aart van de grond en luchtftreek; gelijk de ondervinding leert, dat de erw- ten uit de eene grond en luchtftreek in een andere ver- fchillige gebragt wordende, dikwils zeer veranderen, zo dat bij voorbeeld, uit groene of grauwe erwten, geele, witte of grijze erwten worden. Eigtnfchappen. De groene e.rwten, het zij de zuiker-
peulen of de uitgedopte erwten, zijn gekookt een aan- genaam en niet ongezond eeten, dat ligt verteert word, en een goed voedzel geeft: De drooge erwten geeven ook als ze goed zijn, een heel goed voedzel en zijn een goe- de winterkost, maar veroorzaken zomtijds wat winden, dog inzonderheid als ze niet wel gaar gekookt zijn. De deugd der drooge erwten beftaat hoofdzaakeiijk
daar in, dat ze dunfchillig zijn en wel willen breeken, dat is, in 't kooken week worden ; waar bij men de groo- te voegen kan ; hoewel deeze meest tot vergenoeging van het oog dient; dog de groote erwten hebben doorgaans meer merg en minder febil; leeveren ook meer in de maat, als de planten wel draagen, en zijn derhalven al- tijd, zo wel wegens het aanzien als uitlevering, de bes- te en voordeeligfte in het gebruik en de negotie, mits de beide eerstgemelde hoedanigheden bezittende : On- der allen zijn de witte erwten de flegtfte van fmaak, die meest doorgaans ook wat dikfchillig en wat vuurig van aart zijn , en niet dienen voor menfehen die tot de roos en koortzen geneegen zijn : Om de kwaade boedaiiig;- heid der erwten te verbeteren, is het dienstig, dat men wat peper bij de erwten gebruike : Peterfelie , falie, marjokine, felderij of uijen met de drooge erwten ge- kookt, verbetert ook niet alleen haare winderige hoe- danigheid , maar maakt ze ook aangenaamer van fmaak. Kweeking der Tuin-erwten.
De gemeen? wijze om de tuin-erwten in deeze Neder- landen in de moestuinen te bouwen, is, dat men dezel- ve vroeg in het voorjaar, zo dra de vorst uit de grond en dezelve droog en handelbaar is, op wel omgefpitte akkers of bedden, van. 5 â 6 voeten breedte, in breede met de hak gemaakte greppels legt, die op 3 à 3 en een tweede voeten afftand dwars over het bedde gemaakt zijn; in deeze greppels ftrooit men de erwten lugtig, zó danig dat ze op ongeveer een duimbreed van malkander koomen te leggen , en men overdekt ze daar na met een paar duim dik van de uit de greppel gehaalde aarde, zo is de zaaijing verrigt: Als vervolgens de erwten op- gekoomen en omtrent een .handbreed hoog geworden zijn, moet men dezelve aanaarden, dat is, de aarde met een hak wat tegen de planten opnaaien, dat haare groei bevordert; niet lang hier na moet men de ert-rijfen 'erbij brengen, welkers lengte na de toekoomende hoogte der erwten moet gefchikt zijn , en die men op een bekwaame afftand op beide zijden, een om het andere , daar bij" fteekt, om (daar bij, zig met haare klawicrtjés aan vast hegtende , te kunnen opgroeijen ; met dit bijfteekeii van rijfen moet men niet te lang wagten, tot dat de erw- ten lang worden en tegen de grond vallen, want dit zou- de haar in de groei en opklimming zeer verhinderen ; ver- volgens moet men de grond van hef onkruid wel zuiver houden, op dat ze daar door niet verdikt worden. N Wü
|
|||||||||
ERW.
ze die.gaarne eeten', en dus yeeleipeulen in de zomst
vernielen, of bederven, dewijl ze doorgaans maareen ge- deelte en dikwils maar weinig van de peulen opeeten, en dan weer andere peulen aantasten , waar door ee'n groot gedeelte daar van bedorven word. Men kan dce- ze vogels niet wel anders verdrijven, dan dezelve door middel van een ratel of ander geraas en door daar onder te fchieten, geduurig te verjaagen ; want fchoon men een zogenaamde J'jam ol' ftrooijen man met oude vodden be- kleed, op een ftok tusfchen de erwten plaatst, of dat men 'er wind-ratels bij zet, zal dit weinig helpen, om dat de musfehen dit bedrog wel haast bemerken, en'er daar na geen de minste vrees voor hebben. Om rijpe erwten tot weer-zaijing te winnen, moet men
van de vroeg gezaaide erwten een bedde , of verfcheide regels daar van , naar dat men min of meer zaad noodig heeft of winnen wil, zonder afplukking ftaan laaten tot dat de peulen beginnen rijp en droog te worden ,, als wanneer men ze bij droog weer moet uittrekken en uit de rij.fen doen, vervolgens eenïge dagen op de rij Ten laaten droogen ; maar men moet ze ook niet te lang laa- ten leggen en te droog worden, want dan bersten de peu- len op en veele erwten vallen 'er uit en gaan verlooren; dog het welke hoofdzaakelijk gefchied, als de peulen door regen nat worden, en 'er dan weer fterke zonnefchijn en hitte op komt, en blijft het regen-weer lange aanhou- den , zo gaan ze ras aan het rotten of uitwasfen ; men kan ze derhalven ook wel, als men regen te geinoet ziet, binnen huis brengen en aldaar op een luchtigeplaats laaten droog worden ; droog zijnde, dorscht men ds erwten 'er uit, maakt ze fchoon en bewaart ze in zakjes of doozen op een drooge plaats, en daar de muifen 'er niet kunnen bijkoomen. . ■ •■ Men moet ook jaarlijks van grond veranderen, èn geen-
erwten weer zaaijen daar het voorige jaar erwten gegroeit hebben, dewijl ze daar in niet wel flaagen, en nog min- der, als men ze geduurig in. dezelfde plaats en grond kweekt. Inligte zandgronden aarten-ze ook zo goed niet als in kleiagtige of andere lijvige gronden: maar in de zand-gronden koomen de peulen wat vroeger aan tot het keuken-gebruik. -. 1 ; Hoe men de Tuin-erwten kan vervroegen. '
Om de erwte-peulen vroeger te verkrijgen , dan van zulke planten , die naar de gewoone bovengetiielde wijze gelegt zijn, bedient men zig van verfcheide raa' nieren; als voor eerst, zo legt men de-erwten tot dien einde in het laatst van OStober op een warme aan de zon wel geëxponeerde, en voor de winden gedekte plaats, tegen een. ftaket of muur, 't-zij langs dezelve in een rij en een voet daar van af:, of in korte dwars - rijen tegen het ftaket of de muur aan, en de rijen op 1 en een tweede â 2 voeten afftand van malkander, dat wel de bestcwijze is; als dan de plantenopgekoomenzijn, aard men de ftengen van tijd tot tijd bij" droog weer wat aan« -na maate dat ze hoogcr worden , het welk haar voor dp koude voor eerst zeer befchermt,- maar als het daar na begint fterk te vriezen, moet men dezelve dekken- met erwten of ander los ftroo of met eenigc andere ruigte, n* dat men oude'crwte-rijfen of andere rijfige taken tusfchen en naast de erwten gelegt heeft, daar- men de ruigte op •lejjt;-. maar het h noodzaakclijk om deeze dekking nu cd dan over dag 'er af te heemen, en 's avonds weer op te leggen, zelfs'in de fterkfte'vorst, waar toe men alsdan een: heldere.-- zonnige- en wind-fülle dag ^waarneemt. |
||||||
€66 ERW.
Wij hebben boven gezcgc, dat men de erwten op 3 -â
3 en een tweede voeten afftand, van elkander moet leg- gen , maar dit gefchied met die intentie niet alleen, om ze lugtiger te doengrocijen, waar door ze meer vrugten geeven, maar ook om tusfchen de rijen erwten nog an- der vroeg-aankoomend laag keuken-gewas, als fleek- zalaad, fpinagie, kervel, enz. te zaaijen', en dus meer voordeel van de grond te trekken ; dewijl zodanige laage gewasfen geen hinder aan de groei der -erwten doen, en vroegtijdig verbruikt worden; waar na men de grond fchoon maakt, en dan ook het aanaarden der erwten ver- ligt. Dog wil men geen van gemelde gewasfen tusfchen de erwten zaaijen, gelijk gewoonlijk gefchied met die welke laatcr gelegt worden , dan kan men dezelve wel wat digter leggen, bij voorbeeld op 2 â 2 en een tweede voeten of iets meer, waar bij men zig altijd fchikken moet naar de groote of hoogte, die de erwten in 't vervolg ihan te verkrijgen. Na dit cerfte voorjaars-gezaai, legt men vervolgens
om de drie wecken wederom andere erwten, om van tijd tot tijd de keuken met groene erwten te voorzien : Dog hater als tot het midden of laatst van Junij moet men geen er/s/ten.zaaijen, dewijl van de laater gezaaide door- gaans geen of maar weinig vrugten koomen ; inzonder- heid-als het najaar liegt is: De meeste vrugten verkrijgt men van die, welke vroeg in het voorjaar gezaait worden en langzaam aan de groei koomen. De erwten beminnen , om wel te groeijen en goed te
worden, liefst een losfe lijvige vrugtbaare, niet al te vog- tige nog ook te drooge grond; maar geene die versch be- mest is, wantr in zulke gronden groeijen ze te geil en brengen daar door maar weinige vrugten voort; een zo- danige die het voorige jaar bemest is en andere vrugten, bij voorbeeld , kool, wortelen, raapen, enz. gegecven heeft, is heel bekwaam tot erwten; ook worden de erw- ten bij uitftek goed in een nieuwe grond, daar nooit of in lange jaaren geen keuken-gewasfen in gekweekt zijn. - Voorts moet men, zo veel mogelijk is, zorg draagen te-
gen het ongedierte, die veeltijds de erwtengrootelijks kun- nen vernielen: De fchadeh'jkftc der ongediertens voor de erwten en meer andere gewasfen, zijn de flakken, die zig.over dag inde kleine gatjes der aarde yerfchuilen-, en bij nagt voor den dag koomen , en een groote verwoefting maaken; dog het ovcrvloedigst zijn dezelve in de voor- jaars-tijd, inzonderheid in vogtige gronden en tijden, en .als, de grond niet wel fchoon gehouden word van het onkruid. Om hier middelen tegen te gebruiken, zomoet men.fcaJfc blusfeben, en dezelve daar na heel vroeg in de morgenftond omtrent de erwten tamelijk dik ftrooijen , 't welke de flakken vernielt, maar aan de erwten geen hinder doet, mits dat de kalk niet heel digt aan de plan- - ten geftrooit worde. Dit is een der beste middelen
tegen dit zecr.fchadelijke ongedierte; want fchoon men dé moeite ;doet,. om de flakken des morgens vroeg op te moeken en te vernielen, zal dit egter weinig helpen, dcwijl'er geduurig weer an.icrczig terfchuij:gebundene yoor den dag koomen. - Bij. het .leggen der erwten moet men ook zorgvuldig
weezen , om geen-erwten te-ftrooijen of. anders boven de grond ongedekt te laaten leggen, dewijl daardoor hraajen , duiven en muifen f gelokt worden , om de plaats der gezaaide erwten gemakkelijk te kunnen vinden, die ze vervolgens uit de grond krabben en vernielen. .; De musfehen zijn ook fchadelijke vogels voor de erwte- peulen, inzonderheid als dezelve in menigte zijn, dewijl |
||||||
ERW.
|
•ERW.
|
||||||||||
m
|
|||||||||||
ïant anders, indien-de erwten lang gefloöten bleeven,
touden ze verftikken, of te fpillig en teder opgroeijen , n daar na door de minile koude lucht bederven : Wan- neer dan de vorst in het voorjaar over is, ontdekt men ze geheel, en zuivert ze van het onkruid, enz., aard ze ook nog wat aan; zo zullen ze met de aankoomende warmte in meerder groei raak en, en vervolgens wel een ihaand vroeger peulen voortbrengen, dan de naar de ge- woone wijze gezaaide erwten; maar men moet hier toe van de vroegile zoorten , 't zij zuiker- of dop-erwten-ver- kiezen : Dog om de vervroeging nog meer te bevorde- ren, zo is het goed, dat men de erwten na de vorst met groote glafen overdekt, die men Termins tegen bet fla- ket of de muur aanlegt, en 'er dus een zoort van broei- kas van toeftelt; waar bij als dan verder in agt te neemen (laat, dat men de glafen over dag veel moet luchten, op dat de erwten niet te geil groeijen, waar door ze auders minder vrugten geeven: Deeze manier om glafen te ge- bruiken , bevordert de vroege aankooming der erwte-peu- Un zeer veel, en is zeer aan te prijzen, als men vroege erwte-pmlen begeert, en 'er geen kosten wegens de gla- fen ontzien worden ; en hier toe dienen best die zoorten van erwten die niet hoog groeijen, gelijk de laage Fran- fche en andere laage vroege zuiker- en dop-erwten. Men kan de erwten ook op de volgende wijze vervroe-
gen; men legt dezelve in de maand van Januari] of be- gin van Februari] in potten, of houten bakjes met aarde gevalt, en zet dezelve in het oranje-huis of op een andere luchtige plaats van het huis , niet ver van de glafen; als vervolgens de erwten opgekoomen zijn , zet men dezelve, 20 niet dagelijks, egter dikwils over dag buiten huis op een warme zonnige plaats, om niet te fchielijk en teder op tewasfen, maar hard en tegen de koude lucht beflendig te worden ; niet verzuimende haar te bevogtigen, als men ziet dat ze vogt noodig hebben, en dezelve bij het aan- groeijen wat aan te aarden : Op decze wijze koestert en bewaart men dezelve tot dat de wintervorst over is'; als wanneer men ze uit de potten of bakken in de tuin op een warme plaats tegen een flaket of elders in rijen, plant, en verder behandelt op de zelfde wijze als'te vooren bij de eerfte manier gezegt is, zo zal men hier van ook veel vroeger vrugten verkrijgen , als van de na de gewoone wijze gezaaide erwten: Deeze manier gaat zekerder als de eerfte, dewijl de in de koude grond gelegde tryien bij lang aanhoudende flerke winters, wel kunnen vervriezen of door de dekking bederven. In plaats van de erwten in potten of bakken te zaaijen, kan men zulks Ook wel in een kleine koude broeibak doen, en het zelve bij flerke vorst met ftroo overdekken en rondsom he- ftoppen, om ze voor de vorst te bewaaren ; mits de dek- king nu en dan over dag weg te neemen, gelijk boveh gezegt is. Nog j;an men je erwten vervroegen in een warme
M'oeibak, het welke gefchicd op de volgende wijze; legt van" de laage erwtjes van gratie , of van de laage Fran- fcfe erwtjes in de maand Oclober in potten of bakjes, of in eene kleine koude broeibak ; behandelt, en bewaart ze op de bovengemelde wijze zorgvuldig , in diervoe- get], dat ze niet te geil en fpillig opgroeijen, maar kort Wijven , nog ook door de vorst vernielt worden : De erwtjes van gratie moet men niet al te digt, maar wat wijd leggen , dog de franfche erwtjes kan men digter «rooijen; legt dan in het begin of midden van Februarij een broeiberg aan , van verfche ßrooagtige paardemest, (.zie BROEIBERG,) vaneen paar voeten hoogte, en |
lang naar maate dat men min of meer erwten kweeken
wil; de berg,behoorlijk gemaakt zijnde, legt men 'er ruim een halve voet dik aarde op, die ligt en niet te vet zijn moet; op decze aarde zet men vervolgens de bak of bakken, die van agtcren ten minflen 2 en een half voe- ten , en van vooren 1 en' een half voet hoogte moeten hebben, en men dekt dezelve met de glazen; daar na laat men de bak eenige dagen uitwaasfemen , en wat verkoelen, tot dien einde de glazen een weinig open zet- tende, op dat de waasfem kan uittrekken; wanneer men dan bevind, dat de waasfem en hitte der aarde ver- mindert, en gematigt geworden is, neemt men de plan- ten voorzigtig met wat aarde aan de wortels uit de pot- ten of bakjes, en plant ze in de warme bak in rijen, die ongeveer een voet van malkanderen moeten zijn, en de planten in de rij op een paar duimen afftand ,• de flam-erwtjes moet men enkeld planten , maar van de Franfche erwten kan men twee , drie of meer bij zaa- men opneemen en planten , zo als ze gezaait en opge- koomen zijn , dewijl deeze niet zo bosfehig groeijen, gelijk de flam-erwtjes ; na het verplanten moet men niet verzuimen, om de planten te bevogtigen en te befcha-, duwen, tot dat ze wortel gevat hebben ; vervolgens moet men zeer zorgvuldig weezen, om ze dagelijks, en zelfs ook 'snagts, als de koude het maar eenigzins toe- laat , door min of meer opzetting der glazen te luch- ten, en dezelve ook bij flerke zonnefchijn, door dek- king der glazen met matten op het hectfte van den dag, te befchaduwen ; want anders fchieten ze te fpillig op, verflenzen en bederven, zonder vrugtgeeving ; of als ze van al te fierfee zon aangedaan worden, verwelken ze, en laaten de bloemen vallen ; 's nagts moet men ze voor de vorst van bovcnen en voor regen en fneeuw dek- ken ; bij de franfche zoort moet men ook, zo dra de planten beginnen op te fchieten, kleine rijsjes lleeken, om daar bij op te klimmen; maar de flam-erwtjes heb- ben geen onderileuning nodig : Als de aarde droog word, moet men haar wat water geeven, dog niet te veel, waar door ze te fpillig groeijen, en ligtelijk om- trent de grond verrotten, maar wanneer ze peulen be- ginnen te zetten, dan kan men ze wat meer bevogti- gen , dewijl daar door de peulen beter aangroeijen, en 'er ook meer voortkoomen ; op deezewijze, alles wel in agt neemende, kan men vroeg in April of Maij srw te-peulen hebben ; maar als men de Franfche erwten ge- bruikt, moet het van de regte 'zoort zijn , te weeten, die maar 1 en een half à 2 voeten hoog opgroeit, hoe- wel men zig meest van de flam-erwtjes tot het broeijen bedient; alle andere zoortcn, buiten de gemelde Fran- che en flam-erwtjes groeijen te hoog en wild, om ze in broeibakken te kweeken; ten waare men groote e« hooge kostbaare broeikasfen toeflellen wilde, waar van e kosten en moeite egter het genot niet zoude cvenaa- en: Het is ook om de weeligheid en hooge opfehieting te beletten, dat men de gemelde laage zoorten eerst bui- en de warme bak aankweekt, en dezelve naderhand aar in plant; want als ze terflond in de warme broei- ak gezaait worden , fchieten ze al te geil en hoog op ,' n geeven geen of weinig vrugten, of ze verflenzen en ederven' geheel, inzonderheid als de broeibak te warm s, en men wegens de koude geen genoegzaams lucht eeven kan. Kweeking der Veld-erwten.
Wat de kweeking of bouwing van de Veld-erwten be^ |
||||||||||
N 2 trefti
|
|||||||||||
Böï ~ ERW.
treft; men zaait dezelve gewoonlijk în het voorjaar, in
Maart Of April op omgeploegde akkers, in de vooren'j dog niet al te dik, en daar na worden ze door de egge met aarde overdekt, waar toe men droog weer te wagt neemen moet, op dat de aarde handelbaar zij ; de grond daar men ze in zaait, moet van zulke hoedanigheid zijn, als boven van de tuin - erwten gezegt is ; te weeten , hij moet niet te vet, of in hst zelfde jaar bemest, nog ook in verfcheidene voorige jaaren met erwten be- bouwt geweest zijn ; want in vette bemejte gronden was- fen ze te geil, bloeijen veel, maar geeven weinig vrug- ten; het best willen dezelve aarten in goede losfe kleij- agtige gronden, die van natuur vrugtbaar zijn ; in de Provincie van Friesland flagen ze uitneemend, op de zogenaamde terpen, dat ruime boogtens zijn, die de inwoonders in de voorige oude tijden tot hunne bevei- liging tegcns de overftroomingen der zee opgeworpen hebben : Als men de erwten in een ligte zandgrond wil bouwen, zullen ze daar in het best worden, als men de akkers een jaar braak laat leggen, en dezelve met vet- te flijk wel bemest ; dog men kan ondertusfchen in het braakjaar wel wat ligte vrugten, als veld-raapen o? kooi, enz. 'er in bouwen. Wanneer de erwten opgekoomen zijn, laat men ze ge-
woonlijk aldus, zonder rijzen 'er bij te fteeken, voort- groeijen; maar indien men de moeite en kosten doen wil- de, om de erwten in greppels te leggen, en dezelve daar na met rijzen te voorzien, zoude dat haar veel beter doen groeijen, en meer vrugten voortbrengen, die ook fmaakelijker zouden zijn; maar dit zoude den landman te kostbaar en lastig vallen, wegens zijne veelvuldige andere veldbezigheden , of hij zoude zijne moeite en kosten dikwils niet betaalt krijgen : Dog om het meeste voordeel van de gezaaide velderwten te verwagten, behoort men ten minften de moeite te doen, om dezelve in de eerfte aangroei van het onkruid te zuiveren , inzonderheid als het zelve de overhand heeft; het welk best en fchielijkst gefchieden kan, door middel van het onkruid bij droog weer los te hakken ; als de erwten vervolgens wat aan- gegroeit zijn, hebben ze zo veel niet meer van het on- kruid te lijden, dewijl zulks als dan door de erwte-plan- ten zelve onderdrukt en verdikt word ; wanneer het veel regent, of nat weer is, in de tijd dat de erwten be- ginnen te bloeijen, dan heeft men een (legte oogst te verwagten , dewijl ze dan wel veel bloeijen , maar wéinig vrugten zetten. . Zo dra vervolgens,de meeste erwte-fmlen rijp en geel
beginnen te worden, trekt men ze bij droog weer met de wortel uit de grond , of fnijd ze met een krom mes bij de grond af, hoewel de eerfte wijze de gemakkelijkfte en fchieüjkfte is ; of men maait ze ook wel met een fei- zen af, en men Iaat ze dan eenige dagen ongebonden op het land leggen om te droogen; daar na worden- ze met ftroo-zcelen in bosfehen gebonden, en in de-koovnfehuu- ren gebragt, om vervolgens- op zijn tiid uitgedorscht te worden; blijft het bij de inoogfting goed droog weer, 20 zal het voordeelig zijn; maar volgt 'er nat weer, na dat de erwten afgefueeden of uitgetrokken zijn, dan heeft men dezelfde nadeelen te verwagten, die boven bij de tuin-erwten gemelt zijn ; naameüjk dat de peulen opbars- teu, en de erwten 'er uit vallen, of de erwten zwellen bij aanhoudend nat weer op, en wasfen uit, en 'tftroo gaat met de erwten aan het rotten. Als de erwten uitgedorscht zijn •, behooren dezelve
vaji de kleine onrijpe etwten en ander ontaigwel ge- |
||||||
ERW.
zuivert te worden; want hoe zuiverder ep egaaler de«
zelve van grootte en koleur zijn, hoe ze oogzienhjker zijn, en hoe voordeeliger men ze zal kunnen verkoo- pen, en tot het zaaijen moet men altijd de beste bewaa- ren ; de uitgezifte kleine en andere ondeugende erwten kan men aan de hoenders en duiven geeven, en 't etw te-firoo kan dienen, tot voeder voor de paarden, koei- jen en fchaapen in de winter-tijd, bij gebrek van hooi;, dog ze eten het niet zeer gaarne, en de paarden krij- gen 'er de buikloop van. Tenlaatften dient 'er bij de kweeking, zo wei van de
tuin- als veid-erwten een zaake aangemerkt, die van geen gering belang is, welke hier in beftaat ; dat, dewijl de erwten, wanneer ze drie, vier of meer jaaren in de- zelfde grond gebouwt worden , meest doorgaans ver- anderen- en verbasteren, in diervoegen, dat bij voor- beeld de peul-erwten dikhuidig worden , of een taaije on- eetbaare fchil verkrijgen, en de dop-erwten worden dik- fchillig en minder breekbaar, ook kleinder of anderzins gebrekkig; men moet derhalven ten minften om de drie à vier jaaren de zaai-envten veranderen , en andere vau afgeleegene plaatzen, het zij door ruiling of anderzins, zien te verkrijgen, die in een andere grond enluchtftreek gegroeit zijn , en het is altijd beter, zodanige te ver- kiezen, als men de keur heeft, die in een kouder lucht- ftreek en fchraaler grond gewonnen zijn, dan die is, waar in men ze denkt te zaaijen ; men zal zig bij uitftek wel bij deeze verandering bevinden : Wat de breekbaar- heid en dikfchilligheid der erwten betreft, deeze dingen hangen ook veel af van de aart en deugd des gronds ; want men bevind, dat wanneer men erwten van een zelf- de gewas in verfchillige gronden zaait, dezelve in de eene grond breekbaar en dunfchillig worden , en in de andere niet. Zie hier een middel, dat men zegt, dat de erwten breekbaar, en ook dunfchillig doet worden ; neemt een pond min of meer falpeter, na de hoeveelheid van erwten, die gij zaaijen wilt, laat die in een emmer vol water fmelten, doet 'er ook een weinig gebluschte kalk bij ; laat vervolgens in dit water de zaai-erwten wee- ken , tot dat ze wat opgezwollen zijn; neemt ze dan uit het water, en laat ze, uitgebreid zijnde, watdroogeu, en zaait ze vervolgens. Of beftrooit de grond na de fpitting of ploeging der
bedden of akkers duntjes, bij wijze van zaaijing , met fijne kalk , daar wat fijn geßootene falpeter en asch onder gemengt is, en, zaait vervolgens uwe erwten daar in ; dit doet ze niet alleen wel groeijen, en groot, maar ook breekbaar, dunfchilligenfmaakelijk worden; dit doende zult gij wonderen zien. Laat ons nu nog iets zeggen, hoedanig men de erwten,
het zij groen of droog, fmaakelijk toebereid. Om een fmaakelijke fonp van drooge Erwten
te bereiden. Neemt goede groene of geele erwten, kookt ze in w»' ter met ivat zout week, als dan kan men ze door een fijne doorflag doen, of ook niet, zo als men wil; neemt dan peterfelie en uijen, of zuuring en pastelein,. fo'i* het klein, fruit het in ruim boter gaar, en doet het bi) de erwten, laat het dan te zaamen nog wat ftooven , elJ tegen dat gij aanregten wilt, doet 'er nog bij gerasf'1 muscaat, en fijn gepoeijerde drooge thijm, mar]'oléine & falie, ook wat citroen-fchil, zo gij wilt: Als bet bij de Roomscbgezinden geen vastea-dag is „ zo doet men 'c: bij het aanrigten, gekookt fpek, ham of worst in, ot
andC"
|
||||||
ERW.
anders een gebraaden en gefarceerde visch ; of een
'gevuld wittebioodje; of men legt gebraaden bokking op % rand van de fchotel; ook fnijd men wel een wit- te-brood; in dobbelfteentjes , en doet.het in de fcho- tel. Op de ordinaire wijze worden de erwten gewoonlijk
met/pik oïfoucijzen gaar gekookt; daar bij voegende, 0m de fmaak,- klein gefneedene peterfelie of peterfelie - y/ortelen, felderij oïuijen, met wat geflooten peper ; of men doet 'er alleen wat verfche of gepoeijerde drooge narjoleine of falie bij, met wat peper en muscaate-noot, als men wil, welke dingen 'er een heel aangenaame fmaak aan geeven. Soup van groene drooge Erwten, op eene
andere manier.
Kookt de erwten met kruiderijen, enz. als boven week,
en flaat ze dan door, of laat ze heel, zo als gij wilt;
neemt dan gewreévén wittebrood, 'drie à vier eijers, wat
foelie, njn gehakte citroen -Je kil, peterfelie en zout, en
: maakt daar een fricadil van ; als dan de erwten met de
groente bijna gaarzijn, zo legt 'er de fricadil in, en laat
het zaamen gaar kooken, zo zal het een fmaakedjke/owp
worden.;' ■' ■ , :.
Hoe men de groene Peul- of Zuiker-
erwten flooft. Trekt de erwt e peulen wei af; laat dan wat water in een casjerol of pan kaoken , en doet 'er de peulen in, met ml boter en zout, en laat bet gaar ftooven ; gaar zijnde, doet 'er wat fijn gehakte peterfelie, en een weinig noote- museaal of foelie bij, met een weinig boter in meel omge- wentelt, en wat zuiker, en hutzelt het wel doormalkan- deren, dan aangerigt: Men kan ze ook wel te gelijk met het water op het vuur zetten, dog dan worden ze zo ligt niet gaar; men moet ook zorg draagen, dat 'er niet te Teel water bij blijft, en dezelve te nat worden; men kan de zaus ook gebonden maaken met wat room van melk ; het is in alle manieren een fmaakelijk eeten. Hoe men de groene Dop-erwten flooft.
Neemt groene peulen van dop-erwten, die niet tegroot
nog te oud moeten zijn , dopt ze uit, en kookt ze in water gaar; neemt ze dan daar uit, en laat het water'er wel van aflekken ; doet ze vervolgens in een casferol met wat verfche boter en gehakte peterfelie, en hutzelt ze eventjes door malkanderen, dat ze wat gebonden wor- den , maar zo ze niet genoeg gebonden,*-:ijn, dan ftrooit men 'er een mes-punt vol meel over, fchud het om, en dan aangerigt. Anders doet men de in water met een weinig zout gaar
gekookte en doorgegootene heete erwten op de fchotel, en men eet ze met eea zaus van gefmoltén boter en mus- caat. Op een andere manier.
Doet de uitgepéulde erwten in een casferol, met een
paar handen vol fijn gefneedene jonge geele wortelen ; jaat het zaamen met wat water en zout gaar kooken, en *ort afftooven ; als gij dan wilt aanrigten, zodoet'ereen »uk verfche boter met wat gehakte peterfelie bij, en roert ""door een, zo is het goed. Men eet bij deeze erwtjes ook wel gaar gekookte droo-
ge jcharretjes, die men rondsom in de fchotel legt.,, en oaar de erwten overheen, dat niet onfinaakelijk. is. |
|||||||||
ERW.
|
|||||||||
ÖÖ>
|
|||||||||
Nog anders. , : ■ , ,- -
Doet de nitgepeulde erwtjes droog.in een. casferol met wat boter, fijn gehakte peterfelie,. zout, pepert, een wei- nig Suite»-, en een mes-punt vol gehakte ajuin, Jaat hee zagtjes zaamen ftooven, tot dat de erwtjes gaar zijn, dan doet men 'er, een weinig voor het aanrigten, één of twee Iepels vol verfche room bij,. en fchud het fchielijk en wel om, anders zoude het fchiften; dan aangerigt. Hoe men. de graauwe Erwten kookt. . '.
Deeze kookt men alleen in ruim water met wat zout
gaar; als dan giet men het water geheel daar van af, doet ze op een fchotel, en doet 'er met een lepel genoegzaam heete jeu of braadvet van gebraaden vleesch, of vet van pekel-vleesch over, en als de erwten of het vet niet zout genoeg zijn, ftrooit men 'er nog wat fijn zout over: Dte vet is eigen aan de 'graauwe erwten', dewijl ze met ge- fmolten boter op verre na zo goed niet fmaaken; als men geen van het gemelde vet heeft, kan men watfpek uit- braaden, en het vet daar bij doen, dat ook vrij wel fmaakt ; men ftrooit 'er ook wel1 wat geflooten peper of kruidna- gels over. . . Men kan 'er ook een chalotte-xaus bij maaken, aldus;
neemt chalotten , en na dat ze gefchilt zijn, fnijd ze in dobbelfteentjes of fchijfjes, doet ze dan in een pantje met het vet, dat gij over de graauwe erwten wilt gebruiken, en kookt ze daar in gaar ,• giet het vervolgens over de erw- ten ; deeze zaus is zeer aangenaam voor menfehen, dis liefhebbers van chalotten zijn ; anders kan men ook wafr foja in de f jeu of het vet doen, dat mede wel. fmaakt. Hoe men de Erwten inlegt, cm ze groeiu
te bewaaren. Neemt erwte-peulendie jongzijn,endoptze uit; neemt
dan één of meer potten, legt 'er wat gedroogt zout op de bodem, doet 'er dan de drooge erwtjes in, en ftrooit'er wat zout tusfehen; legt 'er vervolgens een fchoon doekje boven op, dat in brandewijn nat gemaakt is, en op do doek een dun plankje; dan fmelt 'er een bodem van bo- ter of vet over, bind de pot vervolgens wel toe, en zet hem op een koele plaats; als men 'er daar na wat uit- neemt, zo moet men den bodem laaten fmelten, eenan- der fchoon doekje op de erwten leggen, en dan het ge. fmoltene vet daarover gieten, om een nieuwe bodem t» worden. Andere manier van inlegging.
Legt de uitgedopf.e erwten een dag in de lucht, enkeerl
ze dikwils om, op dat ze niet bruin worden ; ook kan men ze in een droog-kasje zetten,; als ze wat gedroogt zijn , zo doet ze in ichoone drooge vlesfen, ftopt ze wel tos, en bind 'er een blaas-of papier over; fmelt danwatpik'y fteekt de hals van de vlesfen eenftuk weegs daar in, maar het fik moet niet te heet, en maar even vloeibaar, en de hals der vies niet koud zijn; legt vervolgens de vies* fen t' onderfte boven in een hoek van de kelder in zand, zo zullen ze goed blijven. Andere petten de wel digtge- ftopte vlesfen in een ketel mét koud water, brengen het- zelve allengskens aan de kook, en laaten het wat koo- ken, dan liet water verkoelt zijnde, neemen ze de vies- fen daar uit, en bewaaren ze in-de kelder; dogdevoo- rige manier, zonder kooking, word voor beter gehou- den , is ook minder moeizaam. -, . Hoe men de Ingeleide Erwtjes. flooft.
Indien de erwtjes gezouten zijn, dan zet ze 's avond"« N 3 vaD |
|||||||||
ESC.
ES CH-DO ORN ; Ahorn-boom ; Balder-bomn ; Boog.
hout ; Luit-hout ; Schotjche linde ; in't iatijn Acer. Daar zijn veele zoorten van esch-doorn, die in verfculltgege^ -westen groeijen, : waar van de voornaamfte de volgende zijn. :' i. De groote Esch-doorn ; Acer montanum candidum;
Acermajus Dodon/ei ; (Acer foiiis quinquelobis itiàqua? liter-ferratis , floribus racemofis, Linn. Spec. Plantar.) Daar is ook een verandering van, met fraaije bonte bla- den. . ..'. . 2. De groote Noorweegfche of Berg-Eschdoorn, of
Esch-doorn met Platanus-bladen., ook Egijptijche Vijge. boom, dog t'onregte, genoemt ; Acer major Camerarii; Acer montanum, xenuisfimis §f acutisfimis foiiis; (Acer foiiis quinquelobis âcuminatis acute dentatis glabris, flo- ribus corijmbofis, Linn. Spec. Plant.) Van deeze zoort heeft men ook een verandering, met fehéone'bonte bla- den. ■" " ;:,.:;;.; '■' 3. De Virginifche bloeijende Esch-doorn; Acer Virgi-
nianum folioviajore , fubtus argentso fupra 'viridi fplenden- te, 'Plu k, aluiàg. ; ( Acer foiiis quinquelobis Jubden* tatis fubtusglaucis, pedunculis fimplicisjimis aggregatis, Link. Spec. Plant.) 4. De Virginifche Bloeijende Esch-doorn, mct.fcharla«
ken roode bloomen en vrugten. 5. De Virginifche ziiiker-Eschdoorn; Acer Virgi ni annm
facharinum; (Acerfoiiis quinquepartito-palmatis acuminato- 'dentatis, Ltnn. Spec Plant.) j 6. De Virginifche Esch-doorn., -met Esfchebooms bla«
den; ook Negundo genoemt ; Acer maximum, foiiis trifi- dis £? quinquef.dis , Virginianum ; (Acer foiiis compofl* tis, floribus racemofis, Linn. Spec. Plant.) 7. De Tartarifche Esch-doorn; AcerTartaricum;(Acer
foiiis cordatis indivifis ferratis, Jobis obfoletis,, Linn. Spec. Plant.) 8. De kleine Esch-doorn, ook Masholder genoemt;
Acer campestre y minus ; Acer minus Dodonjei ; (Acer foiiis lobatis obtufis emarginatis, Linn. Spec. Plant.)
9. De kleine Esch-doorn, met drie lobbige bladen;
Acer trifolium; (Acer foiiis trilobis integ;rrimis, Linn, Spec. Plant.) Daar is ook een verandering van, die bla- den als de klimop heeft, in't Iatijn Acer Cretica, Al- pin.- ezot. 10.' De Penfijlvaanfche Esch-doorn\ met drie lobbige
bladen ; Acer trifolium penfijlvanicum ; (Acer foiiis tri' lobis acuminatis ferridatis , floribus racemofis , Linit. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfle zoort die in Hoog- en Neder-
duitschlaiid 't bekendst is ; kan een heel groote hoogc boom worden, met een groote uitgebreide takkige kroon; zijne Tenors is effen, glad en roodagtig bruin; zijne bla- den zijn groot, breed met hoeken ingefneeden en ge- zaagt y op 'de wijze-als de wijngaards-bladen, maar glad- der, van'koleur donker-groen, en aan de benedenkant grijsagtig, zittende aan lange roodagtige fteelcn aan de de takken bij paaren tegen malkander over. De bloemen k'oomen in lange hangende trosfen voort, zijn' roosvor- mig en groenagtig.wit, waar na platte, dunne gevleugel- de viugten voortkoomen, die bij tweën aan en tegen malkander over aan de fteel vast gehegt zijn, welke van binnen'kien wit'zaad bevatten.:'• <• . <■'.:' ■• De tweede zoort gelijkt inde groeiwijzc en groote vol-
koomen na de eerfté , behalven dat de bladen grooter, dunner en meer getand of gefnippelt, ook ann dekene- den kant niet grijsagtig zijn, gelijkende veel na die van |
||||||
'$?o ERW. .•:ERIJ. ESC.
van te vooren in zoetemelk te wecken ; hangt dan wa-
ker over het vuur, en als het kookt,-,doet 'er de erwt- jes'm, mot wat verfche zoetemelk , die.haar wit doet blij- ven, en kookt ze gaar; gaar zijnde, doet ze in een pot metfchoon water, en laat 'er daar.na het water op een vergiet-test van afloopen; vervolgens doet ze in een cas- fcrol, met wat boter , gehakte peterfelie en een weinig peper en foelie, .met wat zuiker, ais men wil, .en laat ze wat ftooven, dan opgedisebt : Zijn de erwten in vlcs- fen geweest, dan .is het niet nodig , dezelve vooraf te ■wecken, maar voor het overige worden ze even eens behandelt., ERWTEN (HERT-), zie COR-INDUM. ERWTEN (PLATTE), zie LATHIJRUS. ERWTEN (ROOD.E INDIAANSCHE), zie AB- Ê&JS. .-...<•.:.. . ;. - -ERWTEN (SPAANSCHE), zie CICER;:^ .,
"■ ERWTEN-TORRETJE j in 'tlat. Dermestss'Pifontm'ï X_Dehnestes'tbmentofUsgrifeus, antennis filiformibus, clijtris, abbreviatis, podice albo , macitlis düabus nigtis., UïhhI :Sijfi. Nat.); dit torretje, wiens naams-oorfprongfcfïtnmt ftig is, om dat zij inzonderheid op erwten aazen, endaar -ééns inkooméndo , dikwerf zo vermenigvuldigen ,' dat een goede partij erwten binnen kort door'hen verflon- den worden; koomt van groote Xicc 'den vohvasfene weeg-luis over" een; zijn" lijf is bruin,'1 hier en daar met witte (lippen befprengt; de dekfchiklen zijn zeer Homp, veel korter dan het agterlij f, en aan de tippen zwart ; Éèt borstituk is overdwars ovaal; aan de kop, die klein en fpits is, zitten knoclsagtigo fprietcn, bruin van koleur; van agteren, daar de tip bloot koomt, is het agter-lijf met een witte driekwabbige vlak getekent ; de pooten .zijn aschgraauw. ERIJGERUM, zie KRUIS-KR.ÜID. '
ERIJNGIUM, zie KRUIS-WORTEL. ERIJSIMUM, zie HEESCH-KRUID. ERIJSIMUM CEREALE, zie BOEKWEIT. . ERITSIPELAS , zie ERESIJPELAS en ROOS. ERIJTHACUS , zie ROOD STAART. - t ERIJTHRINA LINN/EI, zie CORAAL-BOOM. ERIJTHRINUS, zie ZEE BRAASEM. ERI'ITHRONIUM, zie HONDS-TAND. ERIJTHROIDES, of het roode Bal-vlies ; is de naam, welke de ontlcedkundigcn aan het binnenfte vlies gee- ven, het welk de zaad-ballen omvat ; het zelve; is niet anders dan cene verlenging of uitbreiding der vezelen Van de musculus cremaster. ■ ERIJTHRIJA TERRA; is zo veel als roode Bolus.
ESCH, zie ESSCHEN-BOOM. ESCHARA; van het grieksch trX<i\*, Korst; Roof; is de korst die op een gebrande wonde of verzwoóren kanker groeit, en onder welke een goede huid aangroeit; wesbalvenmen dezelve niet moet wegneemen, m'aarftil iâatén zitten, tot dat ze van zelf afvalt. • ESCHAROTICA ; Cauftica ; Pijrotica ; Korst- oï
Roofmaakcnde middelen; zijn de zul'<e, die een roof inaaken , of de huid doorbranden of doorbijten i en de zappen onder dezelve doen verdikken, waar door een loof ontflaat : Deezc middelen zijn of brandend vuur zelf, of de alcalia eti acida (zuuren) ; onder de alcalia zijn defcli4rpe zeep-ioogen,, zwarte Zeep, gebrand wijn- fleen-zout, zout van wijnmoer, van de zeven-boom ,■ van de esfehen-boom, duiven-mest, enz.; onder de zuuren zijn het flerk-water, falpeter- en vitriool-geest, vitriool- êlie, enz. Zie ook op het artijkel CAUSTICUS. |
||||||
r----
|
|||||||||||||||||||||||||
ESC.
|
|||||||||||||||||||||||||
ESC.
|
|||||||||||||||||||||||||
fn
|
|||||||||||||||||||||||||
àéphtanuf-Tfoom, .waar voor. hij voor r.deezen van. yeele het, zaad ;goed- is > tenvoofchijn koomen -, en in het eerfte
|
|||||||||||||||||||||||||
jaar.,wel een voet of: meer hoogte opgroeijen, rriits dat
Denderde zoort gelijkt ook genoegzaam naaar deeer-fte men ze,van het onkruid wel'fchoon houd : Of jnen laat hetzaadiden winter over-iniinatigvogtig zand meiiken,
en zaait het in het voorjaar na de vorst met het zand, - op de voojige wijze. In hst eerfte of tweede volgende voorjaar moet men de jonge boomen in degroote entern' op andere akkers, verplanten, in.rijen dwars over het bed» die drie â vier voet van malkander zijii, en de boomen in de rij op drie voeten afftand, cn-inen .kort bij het plan- ten de pen-wortel wat in.;, hier. laatiiieri.ze ftaan.tQt.dat ze groot genoeg zijn, p;n ze te,.planten daar ze .zuilen hlijven voortgroeijen , ondertusfcïien zorg. draagende, dat de grond van het onkruid fchoon gehouden word, en de ftam regt op-groeijq, ,,, ,;_ Dog dewijl 't zaad bij ons veeltijds niet wel rijp word,
inzonderheid.van de vreemde zoorten, of dat het zaad bedorven :en ondeugend is, zo-kan men dçzelve ook heel welj en gelijk van de enteniers of boom-kweekers meest gefchied, door inlegging van de wortel-fpruiten voortkweeken, op deselfde wijze als men gewoon is de linde- en ijpen-boomen voort te kweeken, (ziet aldaar). De bonte zoorten kan men ook door oculeering op de groene van haare zoort voortzetten; en het is .aan- merkelijk, dat't zaad van degemeene bonte zoort (No. i. gemeld) ook wederom jonge boomen geeft,, die meest alle fraaije bonte bladen hebben; 't welke van de meeste andere bonte planten niet gefchied;, maar of het zaad van de bonte: Noorweegfche zoort (No. "2.) zulks ook doet ; dit fehij!)trnpgonbeproeft en onzeker te,zijn. '■■ ",.'.'' De eschdoom-boomen verzmaaden geen grond en willen
in alierlgij, 't zij kleijagtige of zand-gronden, heel wel groeijen, als die maar bekwaam vrugtbaar, en niet ten eenemaal ondeugend is ; dog tieren beter in een losfo zandagtige ei; wat drboge, dan in een ftijye.en vogtige: aarde; ze. fchieten febiejijk op_ en. worden behalycn de kleine of heesteragtige zoorten,,-groote aanzicnelijke boo- men;, kunnen pok onze winter-koude;zeer wel-verdraa- |
|||||||||||||||||||||||||
t'o
|
|||||||||||||||||||||||||
\oglabloom
Dengelkeioog
Dendiegeerende nVirïer• Ddeebloenien, Dlijkzijn
Dkleinen ghoekaanagtigna vgelij
D'en,jend
|
|||||||||||||||||||||||||
De tiende zoort heeft ook bladen met drie punten die gen en de winden tegenftaan, hoewel de Anmkaanfihs
heel fcherp en aan de kanten zeer fijn en ongelijk ge- zoorten wat tederder zijn, dog 't meest in haare jeugd,' die men derhalven op een warme voor de .fcherpe win-
|
|||||||||||||||||||||||||
' Plaats, De beide eerfle zoorten groeijen natuurliik.in den gedekte plaats kweeken en planten moet,
do gebergten.s van lloog-duitschland-, Oostenrijk, Zwit-
|
|||||||||||||||||||||||||
fcrlumd, enz.; dog de tweede zoort wort 't meest in de.
|
•; Nut.en gebruik der Escfldoorn-hoomen.
: JDeeze boomen,-. inzonderheid, Je-beide eerfte zoor-
ten, zijn zeer:bekwaam oiii; daar van, a/%j-en angels-te- planten , dewijl zgnietalieen.in allerlei goede gronden wél ilaagen en fchielijk aaijgroeijen, maar ook een fraaije ver- tooning met haar groeii loof en.kroonen maaken,, even zo goed als de linderboomen ;. dog de tweede zoort word' hier toe. het- .meest geagty. zo, wel wegens, haar fraaije vertopnmg.i- als.opk om .dat de eerfte .jzpqrt onderhevig is, êen,zoet; zap.>uit de poriën der:bladenr..te zweete,n , dat zig op .de.-bladen verdikt en. lijmigAyord, waar-door pen menigte van kleine ongediei;tens aangelokt worden , die de bfaden vol gaten:bijten,, dat-jlezelve zeer «naan-t zienlijk maakt;; daar in .tegendeel de tweede zoort'of Noonveegfchi cschdcûni'een melkagtig fcherp zap heeft, het welk veroorzaakt d;;t zijne,bladen zelden van' onge? dierleris aangetast; woi;de.n;;deccrft.e zport beeft ook dat gebrek,'dat ze .in het .najaar: haare' bladen vrqcger laaÇ vallen,.;als,:de.tweede zogrt.,:■:•.';'-,> f;; ■: ... 1, .;"•' .:• "Inzonderheid zijn deeze boomen ook dienstig-tot plan-
|
||||||||||||||||||||||||
noordelijke landen,','als in Noonveegeii, Zweeden', en
*izohderheid veel in Schotland gevonden, ' waarvan hij in'tbezonder de-naam van Schotjche. linde draagt.: De; ierde, vierde} vijfde en zesde zoorten behooren in Vir- ginien, Canada en Penfljlvanien te huis,, De zevende 2°ort is onlangs ontdekt in Tartarijen. De agtfie zoort ^gemeen- in lloog-duitscliland, daan ze .veel'in de ber- Sen, bosfehen ér« heggen omtrent de- tuinen en bebouw- de akkers groeit;, en ook in de Nederlanden gevonden word. De negende zoort word gevonden in Zuid+Frankxijk-i.en àidaér inzonderheid veel omtrent Montpellier;' ook groeit de negende zoort en de verandering daar van veel in Can~-. men. De tiende- zoort groeit natuurlijk in Penfljlvanien; Wen kweekt deeze zoorten bij ons en elders ook in-de tui- nen voort, tot beplanting van plantagien en heg-werken, dog hoofdzaakeliik de belde eerfte zoorten. ' Xweekhg. ■■ /.He deeze zoorten kunnen .voorgekweekt worden door,haar.zaad, dat men in.het,najaar op een wfil orrigeroert böddé of akker niet al te dik zaait, en met |
|||||||||||||||||||||||||
ce" halve duim dik.Hgte zandagtige "aarde ^verdekt:;; tagieh digt hij.-de.zee gelegene;om dat:2<e;beter afs.de"
?ozullen de jongcboomendiet volgende voorjaar, als jEeesteauderezoortenvanboomenitEgen^dezee-dampenj kunnen:
|
|||||||||||||||||||||||||
■ -■■ ■______. ' - .„--
|
|||||||||||||||||||||||||
ESC. ESË.ESO. ESP.
De bladen kunnen dienen tot ftrooijing voor het vee, de*,
wijl het niet fchielijk rot, en een goede mesting geeft. •. In Virginien, Canada en elders, word, gelijk boven
aangeroert is, uit het zap van de zuiker eschdoom (No. 5.), als mede uit andere zoorten , een zoort van zuiker I bereid, die een rosfe koleur, heel zoete fmaak, en lief- I lijke reuk heeft, en een weinig doorfchijnendis, als hij goed is ; en men zegt, dat men 'er in Canada jaarlijks I wel twaalf tot vijftien duizend ponden van maakt. Het zap word uit de boomen getapt, door middel van een eij- ronde diepe infnijding in het benedenfte van de ftam te I maaken, waar in men een pijpje of gootje fteekt; dog I de infnijding moet wel drie of vier duimen diep gemaakt zijn, dewijl het zap uit het hout, en niet uit de fchors f voortkoomt, en het welke men zegt, bij gunstig zagt» weer zo overvloedig uit te vloeijen, dat het een draal t van een ftroohalms dikte vormt, of een maat vaneen I pint in een kwartiers-uur vullen kan ; dbg dat de oude I boomen minder zap geeven als de jonge, maar dat zul I keragtiger is ; en om de boomen in kragt te behouden, I zo word 'er maar een of twee infnijdingen in gemaakt; I want als 'er meer in gemaakt worden, zo neemen de boo; | men af, en geeven het volgende jaar veel minder zap ; De tijd om dit zap af te tappen , is van half Maart tot half Maij; daar na geeven de boomen weinig zap meer, óf het is onfmaakelijk en onbekwaam tot het zuiker maai ken : Om dit zap tot zuiker te brengen, word het op 't vuur uitgedampt, tot de confidentie van een dikke fij- I roop, die vervolgens in vormen van aarde of van fchor- fen van berke-boomen gegooten word ; bij het koud wor- den , word .de fijroop hard, en men verkrijgt rosfe en wat doorzigtige zuiker-brooden ; dog bij het kooken van de fijroop moet de regte trap ïr agt genoomen worden, want zo hij te veel gekookt heeft, verkrijgt de zuikej die aangenaame fmaak en geur niet als anders: Uit twee hondert pond van dit zap, verkrijgen ze in Canada ge- woonlijk 10 pond zuiker ; Wij voegen hier deeze korte be« fchrijving van het bereiden van de eschdoom-zuiker bij, of 'er iemand ware, die het in Europa nadoen wilde, met het zap van de gemeene groote zoort (No. 1.), die een zoet zap uitlevert, dat daar toe bekwaam fchijnt ; en waar uit ook, volgens het zeggen van de Heeren Mil- ler , Raij, en Dr. Lister , een vrij goede zoort van zuiker bereid kan worden. ESCH-KRUID, zie FRAXINELLE.
ESCULENTUS ; Eetbaar; dat bekwaam tot fpijzs
is. ■ Esçulentœ planta ; eetbaare planten. ESCULUS LINNJEI, zie KASTANJE EQUIN&
ESCULUS PLINII, zie EICKE-BOOM.
ESEL, zie EZEL.
ESOCHE; dus noemt men het heuveltje of uitwasi
het welk zig binnen in den regter darm bevind: ESOX; is de bijnaam eener zoort van de Naati'
visch; zie NAALD-VISCH. ESPALIER; Latwerk ; hier door verftaat men in^e
tuinerij een rij van laagftamde vrugtboomen,- welkers takken tegen een muur, houten ftaket of fchutting, plat' op de wijze als eenwaaijer, uitgebreid, en daar aan vast gebonden zijn ; en zodanige boomen noemt men gewoon' lijk espalier-boomen, om ze van andere met kroonén te onderfcheiden. Dog in het bijzondere heeft dit woord espalier zijne betrekking op boomen die aan lat-werken« welke los op zig zelve ftaan, uitgebreit en vast $' hegt zijn. In zommige plaatzen noemt men ook F fcheerheggen espaliers, dewijl haare takken ookplatU1:J |
|||||
Kunne n: Dog niet tegenftaande alle de goede hoedanig-
heden deezer boomen, zo worden ze evenwel in deeze Nederlandfche Provinciën tot hier toe nog weinig ge- kweekt, en in de cuinen geplant; misfchien is het, om dat ze daar in nog niet zeer bekent, en in het gebruik geraakt zijn ; of om dat haare takken wat bros, en niet zo taal als die van andere boomen zijnde, derhalven bij ftcrke winden wel hier en daar gebrooken, ofgefcheurt worden. ' Óe Jmericaanfche en andere vreemde zoorten van esch-
doom, Worden bij ons meest alJeen om de verandering van gewasfen door de liefhebbers van vreemde planten ge- kweekt , en in de bosquets of op andere plaatzen hier en 5aar geplant, daar ze tegen de fcherpe winden gedekt zijn, hoewel ze op een warme voor de winden niet bloot ge- fielde plaats ook tot allées kunnen geplant worden. De - vierde zoort is wegens haare fraaije roode bloemen en vrugten , die een aangenaam? vertooning maaken, in 't bijzondere waardig gekweekt te worden; hoewel tegens- woordig zeldzaam in Europa is. De gemeene kleine eschdoom (No. 8.) kan dienen om
'er fcheerheggen van te planten, inzonderheid op plaat- zen die door hooge boomen overfchaduwt worden , daar weinig ander heg gewas tieren kan, om dat hij in de lom- mer onder de boomgewasfen voor andere groeijen wil; dog dewijl hij van natuur zeer los of open van takken groeit, en dus de heggen niet digt geflooten en oogzien- lijk worden, zo word hij daar toe weinig gebruikt De kleine Franfche eschdoom (No. 9.) word alleen uit lief- hebberij ergens in de tuinen geplant, maar dewijl ze onze winter-koude niet wel kan doorftaan, zo moet ze op een warme voor de winden gedekte plaats, en in een drooge grond geplant worden, anders gaat ze ligt ver- fterven. Het ftaat nog aan te merken, dat als men het zaad van
de vreemde zoorten uit ver afgeleegene plaatzen ontbied, het zelve in een pot of doos met aarde of zand moet ge- pakt worden, anders zal het, zonder deeze voorzorg , meest doorgaans bederven, en niet opkoomen. Wat het huishoudelijke gebruik van het hout deezer
boomen betreft ; het zelve word , om dat het zeer wit, effen en taai is, niet ligt berst,' nog krimpt, en zagt te bearbeiden valt, zeer geagt en veel gebruikt van de mu- iicaale inftrument-maakers, tot het vervaardigen van lui- ten, fioolen en harpen, enz., waar van het ook de naam van luithoitt op zommige plaatzen verkreegen heeft ; tiiet minder dienstig is het ook voor de fchrijnwerkers, beeldhouwers en draaijers , om 'er cabinetten, tafels , floelen, lijsten, beelden, kommen, en vee Ie andere klei- ne huisgeraaden van te vervaardigen : Daar groeijen aan de flammen van deeze boomen , dog hooftzaakelijk aan die van de Meine zoort (No. 9.), dikwils groote knoes- ten of kwasten, die inzonderheid van de fchrijnwerkers hoog geagt worden, tot fraaije ingelegde werken, dewijl dezelve, wanneer ze in dunne bladjes gezaagt zijn , zeer aangenaame aderen en wolken of vlammen verwo- nen ; ook worden de knoestagtige wortelen op dezelfde wijze gebruikt : Dit hout, en inzonderheid de gemelde kwasten , zijn ook reeds in de oude tijden bij de Romei- nen in een hoogen,prijs geweest, gelijk blijkt uit Pli* hius Lib. XVI. cap. 43. Martial. Lib. XIV. epigr. 90. ViKGiL. 2. en 5, 112. Ovid. Lib. Amor. Eleg. « i'i. vs. 16. Tot branding is dit hout van weinig waarde, dewijl
iet weinig vlam en hitte geeft, en van korten duur'!is. |
|||||
ESP.
|
||||||||||||||
ESP.
|
||||||||||||||
tf?4
|
||||||||||||||
gebreid ea aan paaien met dwsrs -Jatten , inzonderl
terwijl ze nog jong zijn, vast gebonden worden , |
eid
om |
|||||||||||||
zijn, en het zelve van tijd tot tijd mee verf onderhouden
word. Maar het ftaat aan te merken, dat men zo wei de hooge als laage losfe espaliers niet terftond bij of voor de planting der boomen behoeft te laaten maaken, om daar door de kosten wat uit te ftellen, en het espalier daar door langer te doen duuren; maar men kan de takken der jonge boomen in de eerfte 3 of 4 jaaren leiden en tot de platte gedaante gewennen, doormiddel van 'er ftokken of dunne ftaaken bij te fteeken, om ze daar aan vast te bin- den , en vervolgens eerst het espalier doen maaken, wan- neer de jonge boomen wât groot en takkig geworden zijn. Dog als men op de cierlijkheid ziet, gelijk ia plaifier-tuinén, zo word het espalier doorgaans gemaakt voor dat de boomen daar aan geplant worden ; het wel- ke ook dient, dm bij het planten de fcbikkïng en order der boomen beter te kunnen in agt neemen ; ook Ioopeà de boomen aldus geen gevaar, om bij het maaken van het espalier geroert of gekneust en gebrooken te wor- den , gelijk veeltijds gefebiet, als 'er bij het maakea geen voorzigtigheid gebruikt word. , De espaliers- dienen niet alleen tot verciering van ee» plaifier-tuin, gelijk ze wezentlijk veel doen, als ze wel geordineert zijn, maar inzonderheid ook om goede vrug- ten te verkrijgen , of zommige vreemde zoorten van vrugten, die bij ons op ftam niet wel rijp worden en dus haare natuurlijke aangenaame fmaak niet bekoomen, gelijk bij voorbeeld zommige fijne franfche zoorten van pee- ren , pruimen, druiven, enz., tot meerder rijpheid te bren- gen;- want dewijl de takken aan de espaliers uitgebreid vvorden, zo worden de vrugten daar door, als de espa- liers wel tegen de zon blootgeftelt zijn, meer van de zon en lucht aangedaan, als aan kroon-boomen, het welke haar tot meerder rijp- en volmaaktheid brengt ; zelfs zijn dee- ze espaliers voor zommige zoorten van peeren en pruimen beter als de muuren en houten ftaketten, als welke dik- wils te heet voor dezelve zijn, zo dat ze daar aan koo- men te verbranden en af te vallgn, of dikhuidig worden, inzonderheid in heete zomers en climaaten. Daar en boven zo dienen de espalier-boomen ook, om meer voor- deel van een tuin te trekken, gelijk we boven van de moes- tuinen aangeroert hebben, dewijl ze weinig plaats be- flaan en den grond niet gelijk de groote boomen met kroonen , te veel overfchaduwen, zo dat men nog an- dere gewasfen daamaastïnde perken of kwartieren, enz. kweeken kan. 'Indien men het aan zijn keuze heeft, zo moet men de espaliers zodanig febikken en planten, dat ze de beste expojitie op de zon hebben, welke de zuider, zuid-ooste- lijke en oostelijke expofitien zijn; zie EXPOSITIE. Dog dewijl dit niet altijd gefebieden kan, zo moet men in agt neemen, om aan die zoorten van vrugten, welke om goed te worden , de meeste zon begeeren, ook de beste expofitie te geeven. De boomen die men voornaamelijk tegen losfe espaliers
plant, zijn fijne appelen, peeren, pruimen, abricoofen, kerfen , perziken, en druiven, dog meest de beide eer- fte. De appelen welke hier toe't. best dienen zijn de goud-pepping, zomer- en winter-parmain, pomme-madame of ronde bellefleur, pomme de palefiine, oranje-appel, roo- de zomer- en winter-calville, pomme d'apis, cuißnot, princesj~e^noble, framboos-appel, geele en grauwe renette, gulderling en meer andere; inzonderheid kan men niet te ,-veel pepping d'ors of goud-peppingen aan de espaliers planten, dewijl dezelve een der fmaakelijkfte appelen is / en aan 't espalier zeer fchoon worden. O Oac-?ï
|
||||||||||||||
haare gedaante te vormen, en ze eerder digt te doen
worden; dog in onze Nederlanden verftaat men door espaliers', doorgaans die, welke met vrugt-boomen be- plant zijn. Contre- espaher of tege- latwerk , noemt men een los
espalier van latwerk gemaakt, dat in het midden van een breed en lang pad, en meest doorgaans tegen over een inuur, ftaket ofhegftaat, waarvan het de naam draagt, en aan beide zijden met boomen beplant is, ten dieii einde met een dubbelde rij latten voorzien zijnde. Dee- ze tweederleij zoorten van espaliers worden hoog of laag ■ gemaakt, de hooge van 7, 8 of 9 en meer voeten, en
■ de laage van 4 â 5 voeten hoogte ; dog de hooge espaliers
\ lijn weinig meer in gebruik, dewijl ze veel kosten, en jj het voordeel dat men 'er van geniet, de kosten veel- I tijds niet evenaart. De los/e espaliers zijn zeer bekwaam , om rondom de
I kwartieren van een groote moestuin gezet te worden ; want
I ze maaken niet alleen de moes-tuin veel aangenaamer en
bekoorlijker, door dien ze de groote moes-kruiden en de
ruigte voor het gezigt bedekken, maar ze befchermen
■- ook de moes-kruiden veel voor de winden, waar door
dezelve .dus beter kunnen groeijen ; daar en boven die-
I een ze nog om meer voordeel van de moes tuin, door
I de ooft-vrugten te verkrijgen ; maar men moet bedagt wee-
I zen, dat de paden tusfeben de espaliers niet te final of
I nauw gemaakt worden, bezonder als de espaliers hoog zul-
I len zijn, op dat het eene 'tanderde zon niet beneemt.
De laage espaliers gebruikt men veel in groote en in-
zonderheid kleine plaifier-tuinen, 't zij rondsom de per- 'ï ken en verdeelingen of op weerzijden van een pad, en ; elders daar het, volgens een goede ordonnantie van den I aanlegger, te pasfe komt; dewijl ze een goede vertooning I in een tuin maaken en het gezigt niet ftremmen ; tot I meerder cieraad maakt men ze ook dikwils van bovenen I niet regtüjrag, maar zodanig, dat de latten aan malkan- I der fluitende vlakke boegen of holtens, of een andere I aangenaame uitgefneedene figuur vertoonen. Ook maakt I men wel, cieraadshalven, enkelde espaliers van min of I meerder hoogte, alleen voor een boom, in de gedaante I vaneen waaijer en van boven figuurs wijze ge vormt, in I 't fransch éventails genoemt, die men hier of daar in de I tuin, waar het voegt, enkeld of in een rij naast malkau- I der plaatst, en in 't midden van elks een boom plant, I om dezelve te bekleeden. I Deeze losfe espaliers en contre-espaliers worden meest
I doorgaans van dunne gefebaafde latten gemaakt, die aan ; twee dikke dwars latten, de eene beneden ongeveer een I voet van de grond en de andere boven, vast gefpijkert I worden ; welke dwarslatten aan bekwaame dikke vierkan- I te paaien, die op de .afftand van 6 â 8 voeten loot-regt I m de grond gezet zijn, op dezelfde wijze lijn-regt vast I Seniaakt zijn. Maar worden de boomen tegen een muur I of ftaket geplant, dan worden de latten tegen dezelve I f'Jffi en °P de gemelde afftand van malkanderen, vast I Se;P'Jkert, in dier voegen, dat de latten omtrent een I du,m van de muur 0f bet ftaket af ftaan ; dog hier van I 'a.op 'tartijkel van MUU11EN meer gezegt worden. 1 f'jdit hout-werk word daar na met witte olie-verf twee I »f driemaal overgeverft, niet alleen tot meerder cieraad, I maar ook tot langer bewaaring van het hout ; en een zo- ; "amg espalier kan Jange jaaren duuren,, als de paaien fterk ï jjefj*n, bfinevens de Jatten, van goed greinen hout |
||||||||||||||
ESP. ESS.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
ESP.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
*74
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Onderdeel?«« zijn de volgende dë beste aan de ei- ESPION, zie SPION. ■• , ,
paliers, als de kleine muscadel-peer, cher â dames, mus- ESPLANADE; betekent een ruime vlakke plaats voor.
Cat robert, St. Magdalene, orange musqué, poire fans eeneftad, die met böomen allées-wijze beplant is, die.
peau,grauwe zuikereij, zomer-bónchretien, beurè blanc, nende tot een algemeene wandel-plaats voor een ieder k
doijonné, beurè grife 0 rouge, roiisfelet , mesfire jean, en is doorgaans met zit-banken voorzien, om'er op te
erafane, zonder zieltjes, la marquife, colmar, enz. kunnen rusten.
Indien de appelen en peeren aan een hoog espalier ESSA1J , of Asfaij; Esfaiftren, is het onderzoek I
zullen geplant worden, moeten ze op wilde Hammen van eenig mineraal; waar in men tot doelwit heeft,
geënt zijn; maar aan làage espaliers, de 'eerfte op .pa- om de verfchillende zelfsftandigheden gewaar te wor-
radijs en de peeren op quee, dewijl ze anders te- wild den, die deszelfs zamenftel uitmaaken, als mede de hoe-
zoudengroeijen. De afftandwaarop men deeze boomen veelheid van ieder (toffe die hetzelve bevat: Dusdanig
plant, moet gefchikt worden na de groeijing der boomen word dit woord in een afgetrokken zin in de chijmie of
en deugd des gronds, dus moet men ze aan hooge espa- Scheikunde aangenoomen; waar in men het ook in een
Uers wijder planten als aan laage, dog die zoorten die uitgeftrekter bezigt, om eene proefneemingmede tebe-
minder fterk en laag hout gewas maaken, digter als an- tekenen, die op eene der drie natuurrijken is gewrogt;
dere, om dé plaats aan het espalier te kunnen bekleeden r het zij om de hoedanigheid der ftoffen te leeren kennen
Degewoone afftand die men aan de appelen en peerenop waar van betzaamengeftelt is, of om de hoeveelheid van I
"Wild geënt, aan hooge espaliers geeft, is in goede" vette, een ieder dier ftoffen gewaar te worden; en dit is eigent-1
gronden 18 à 20 en meer voeten, maar in ligte gronden lijk't geen men esfaij der mhieralien noemt, en het zei- '
14 à 18 voeten: doch aan laage espaliers fielt men ze in ve van alle andere Scheikundige werkingen onderfcheid,
2waare gronden op 14 â 18, en in ligte gronden op 12 behalven evenwel van die der metalhlrgia , met welke
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
hij zig eenigermaaten zoude verwerd vinden, indien men
'er niet bijvoegde, dat het op een zeer geringe hoeveel- heid- van ftoffen gefchied, en met 'een toeftel, die ter zelver tijd dat het zo klein is als iets doenlijk, egter |
|||||||||||||||||||||||||||||||
. ä 16 voeten, Dewijl de verfchillige zoorten dikwils on-
gelijk in de groeiwijze zijn, de eene zwaarder en lan- ger takken maakende dan de andere, zo is het ook dien- ftig, dat men die zoorten, welke even fterk en hoog |
|||||||||||||||||||||||||||||||
groeijen bij malkander, aaneen zelfde daartoe gefebikte het voorn eemen dat men heeft, beantwoord, om met de
espalier plant, op dat dezelve overal bekleed; worde, ùitcrfte nauwkeurigheid de proportien der zelfftandig- dewijl het wat misfelijk ftaat, als een lang geltaan heb- heden van het ónderzogte lighaam te kennen ; in plaats bend espalier .op de eene plaats met de boomen bekleed dat in de metallurgie de werkingen in het groot genoo- is, en op de andere niet ; of men moet zodanige kort groei- men worden , om 'er voordeel mede te doen : Uit het jende zoorten, wat digter planten,- want doorgaans wil- gezegde volgt, dat de operatien der esfaijen niet anders |
|||||||||||||||||||||||||||||||
len de boomen meer in de hoogte regt opfehieten dan zig
ter zijden uitbreiden , inzonderheid de gemelde kort groeijende zoorten. De pruimen die men aan espaliers planten kan , en
daar aan best willen tieren, zijn hier te lande de abri- |
zijn als een fcheikundige ontbinding {analijfis thijmica)
van zekere lighaamen, Wiens evenredigheid men voorts be- rekent. Agricolaïs de eerfte geweest,die hier over heeft ge-
handelt ,• de Schrijvers die na hem zijn gekoomen, heb |
||||||||||||||||||||||||||||||
coos-pruimen, enkelde en dubbelde witte boere pruimen, ben voltooit, 't geen hij maar had gefchetst. Voornaa-
yroege blauwe damas-pruim, drap d' or, groene mirabelle mentUjk heeft men de trap van volmaaktheid, waar in
of groene dailias, oranje-pruim , witte enroode ei]'er-pruim , die konsc thans gefteegen is, aan de Heeren Cramer', I
en de quets. De pruimen moeten altijd, dewijl ze fterk en Gellest zijn Hoogduitfche vertaalder, L. Ercker,
hout-gewas maaken, aan een hoog espalier gefielt M.Fachs, aan Shindler die den beroemden Stahl met
worden , en men plant ze op de afftand van 16 â 20 regt vernuftig noemt, aan Stahl zelven, aan Jusc-
voeten. • ker,Riesling enSchlutter te danken: Wij maaken
Àbricoofen plant men meest aan muuren en ftaketten, van de andere Schrijvers, die over deeze ftoffe gefchree-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
cn zelden aan losfe espaliers;, maar wil men 'er eenige
aanplanten, zo zijn daar toe de vroege princesfeabricoos, hosfche abricoos en oranje-abricoos, de bekwaamde : Dee- ze abricoofen worden aan de espaliers met warme zo- |
ve.n hebben, fchoon in een ruim aantal zijnde, geen
melding om dat zij niets hebben voortgebragt, of het word reeds in de opgenoemde gevonden. Erckbr was eerfte esfaijeur van het Duitfche Rijck; M. Fachs was |
||||||||||||||||||||||||||||||
mers heel wel rijp en fmaakelijk, en dikwils fmaakelij- esfaijeur dei Princen van Anhalt in Saxen ; zijn werk is
her als aan muuren enz.; maar men moet haar een war- te Leipfich in 1597. voor de eerftemaal gedrukt: Bet me voor fchei'pe winden gedekte flandplaats, en een werk van Shindler voert tot tijtel verhandeling overat goede expofitie geeven ; gelijk ook de pruimen : Wil men esfaijen; en dat van Ktesling relatiopraaka.de arte iersfer, aan espaliers planten, dat ook weinig gefchied, probaiorid mineralium' & metallorwn, Leipfich 1742. dee- zo zijn daar toe de beste de vroege maij-kers, vroege en zeheefrniet anders gedaan, dan de lesfen van J. SciiMiE- laate praagfche muscadel, brusfelfche bruine en dubbelde der, Profesfor inhet laboratorium'van zijn Poolfche Ma- morel. De druiven vereifchen in deeze gewesten een Jkftèhf, in order te brengen, te vermeerderen en dezelve muur offtaket,' om rijp en fmaakelijk te worden, dewijl op eigen ondervindingen te bevestigen; het werk van ze_aan een los e'spalier bezwaarlijk haare rijpheid ver- Gellest voert tot tijtel, chijmka meiallurgica, Leipfich krijgen, ten zij in een gunftig najaar, en zulks maar 1750.; even a's dat van Cramer is het naukeurig in twee eenige vroege zoorten , gelijk de kleine blauwe raus- deelen verdeelt, waar vän het eenë de theorie en bs* qité, blauwe avant-druif, paarl-druif', envrosge van der andere de prattijk bevat ; ' dé verhandeling van Stahl Laan. over dit onderwerp',, word in zijne opuscula gevonden, i Hoe men.deeze boomen moet planten, fnoeijen , aan- en dat van Juncker in zijne chijmifche tafelen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Voor en al eer wij tot de befchrijving overgaan, hoe'
danig de proef word gedaan en berekent, agten wij het • dienstig»
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
binden en verder behandelen , kan men zien op de arti-
kels MUU11EN, PLANTEN en SNOEIJEN. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
ms.
|
|||||||||||||||||||||||||
ESS.
|
|||||||||||||||||||||||||
vi
|
|||||||||||||||||||||||||
dienstig, de verfchillende werktuigen 'die hier toe ver- haaien, wedtfr regt en nevens malkanderen zetten, ten
|
|||||||||||||||||||||||||
einde dezelve egaal heet blijven; vervolgens het reine-
en tot de proef gefchikte lood, welker hoeveelheid hier na word aangeweezen , op ieder der- capellen gebragt |
|||||||||||||||||||||||||
cischt worden, op te noemen en zo kort doenlijk te
befchrijven; dezelve beftaan in de navolgende: Als |
|||||||||||||||||||||||||
{. Een, proefgehuis ; zijnde dit een houten kasje, zijnde, wel laaten drijven, en dan ieder helft van de in
I ïondsomme met glafen bezet, waar in de proef-fchaalen dun lood gewondene proef, op zijn cape! in het vloei- | werden gehangen, ten einde dezelve voor ftof en wind te jende lood brengen. |
|||||||||||||||||||||||||
bevrijden.
2. Een nauwkeurige esfaij-balans met zijne fchaaltjes.
3. Tkfc haaltj es ; zijnde dit zeer kleine, holle, ronde
evenwigtige zilveren fchaaltjes, die beneftens het zilver |
De mond van den oven geflooten'_zijnde, en het lucht-
gat beneden een weinig geopent, 'zal men deftoffe of materie egaal, dog'op het laatste wat heeter laaten drij- ven ; zo onverhoopt egter de eene capel wat heeter word |
||||||||||||||||||||||||
0f goud in de proef-fchaalen worden gezet, om dus met ?.ls de andere, dan zal men de koudfte wat agterwaarts
|
|||||||||||||||||||||||||
fchuiven, of de heetfte wat na vooren haaien , na dat
men oordeelt de eene wat te heet, of de andere wat te koud te zijn ; zo beide de capellen te heet of te koud zijn., moet men zulks verhelpen, met de benedenfte of iuchtmond des ovens na vereisch te openen, of te fluiten. Tot een teken dat de proef te koud gaat, verftrekt,
wanneer zich een zwarte rook van de capelie een weinig veheffende", weder neerflaat, en de capelie zo verre 'er hét lood is ingetrokken, zwart, het werk donker word en begint te gletten. De proef te heet gaande, ziet men die in 't geheel
niet rooken, ze ftaat als dan klaar op de capel, en be- gint eindelijk te huppelen en te fpatten, kunnende men 'er als dan geen de minfte ftaat op maaken. De proef wel gaande , geeft een klein dun rooksken
van zich, en als zij afgaat, 't welk wil zeggen als zij van zijn mengzel of toezet geheel word ontdaan, dan ziet men dezelve verdekt met een vlies, 'twelkverfchei- dene zeer fraaije koleuren te voorfchijn brengt, dewelke heel fchielijk door malkanderen bewoogen zijnde, ras- wederom verdwijnen, als dan begint de proef te blin- ken, en ftaat daar op terftond ftil, zijnde dit het teken dat dezelve is afgegaan. De proef dus afgegaan zijnde, moet men dezelve nog
een weinig in de oven laaten ftaan, om geene gelegent. heid tot opfpatten te geeven, 't geen ligtelijk "door de fchieüjke koude, indien dezelve nog niet regt ftijf is, gebeurt,- vervolgens moet men met oplettentheid en oor- deel dezelve uit het vuur neemen, de fijn gebrande kor- rels met de koorentang van de capel afligten; en indien 'er eenige klaar mogte zijn aangebleeven, zal men het zelve, de broodjes of korrels op de kant tusfehen de plat- tanggezet zijnde, 'er afdrukken. De broodjes van bovenen wit, glanzig, en zonder
eenige vlek of rimpel zijnde, en van onderen wit met zeer kleine gatjes breed uitgezet, en dezelve onder- ling in,zwaarte niets het minfte verfchillende, kan men op de echtheid van zulk een proef volkoomen ftaat maaken. - Om voorts te weeten hoe veel koper of toezet in het
geprobeerde zilver is geweest, legt men beide de brood- jes in de fchaal, men weegt ze tegens het ingefneede- ne esfaij-mark ; zo veel ze dan minder weegen, is 'er aan koper in geweest: Bij voorbeeld de fijn gebrande korrels weegen tien penningen en twaalf greinen, zo is 'er een penningen twaalf greinen aan koper in geweest, maakende dit zaamen een mark uit. Zo de voorfz. proef we! en na behooren zal worden
gemaakt, zo dient men de hoeveelheid van zuiver lood te Weeten, dat men bij ieder helftvan de proef moet toezetten. 't Neemt derhalven, totzilver, 't welk men oordeelt dooi- de ftreek op de toetfteen te houden. O 2 lï?.
|
|||||||||||||||||||||||||
i meerder gemak te kunnen omfcbaalen
4. Een penning-gewigt, of een gewigt waar van het
I mark, gemeenlijk 1 en een tweede engels trooijs zwaar I js, en in 12 penningen, en ieder penning in 24 greinen, en f: de greinen wederom in een-tweede , een vierde en een- I agtfte worden verdeelt : Dit gewigt wiens groote gedeeltens I om de zuiverheid van zilver, en de drie kleinften van Ipapier moeten gemaakt worden, kan men ook voor een
caraat-gewigt, na welke de gehalte van 't goud gere- kent word , gebruiken ; mits dat men voor een pen- ning , twee caraaten rekene, om reden dat dit laatste gewigt in 24 caraaten, en ieder caraat in 12 greinen word verdeelt. ■ , Het mark esfaij-gewigt, hier gefielt op anderhalf engels (W trooijs, kan wel, indien de Esfaijeur het goedvind, een I weinig ligter of zwaarder genoomen worden ; om dat dit I gewigt maar alleen dient ter ontdekking met wat gedeel- I te van 't geheel aan toezet, het beproefde metaal is ver- I mengt, en dus de gedeeltens van zwaarder of ligter in I deezen onverfchillig is, en op 't zelfde uitkoomt. 5. Een esfaij of proef'-oven, zijnde een van ijzer ge-
I maakte oven, waar in het zilver door middel van vuur I word zuiver gebrand. 6. Een moffel, wordende dus een • van franfchs aarde
I gebakken oventje genoemt, dat op de rooster of fpillen I van de proef-oven word geplaatst, om de capellen voor B ftof en kooien te bewaaren. 7. Eindelijk heeft men goede capellen nodig , zijnde
I dit van been-asch toebereide bakjes, die van bovenen I een glad gcflagen holletje hebben ; waar op de Esfaijeur I het vermengde zilver, benevens een bepaalde iioeveel- I heid zuiver lood, in de gloeijende oven zet, en daar I in zo lang laat ftaan, tot dat het lood door de hitte van I het vuur is verteert ; dit lood dringt voor het groötfte gedeelte-in de fpongieufe capellen, en fleept alle toezet
des zilvers daar mede in, en de zuivere of reine zilver- korl blijft 'er alleen op ftaan. De Esfaijeur van deeze werktuigen voorzien zijnde,
moet den oven op een eenigzins donkere ftand plaatzen, en daar het vooral niet tocht, om dus het vuur wel te kunnen pnderfcheiden en beftuuren. Den oven aangeftookt zijnde, zal men de capellen
omgekeert, onder de moffel wel laaten doorgloeijen, intus- lchen de proef infnijden , dezelve zeer nauwkeurig wee- gen tegen s het mark esfaij-wigt, en vervolgens op de helft verdeelt hebbende , ieder helft tot fecuriteit tegens ! L?es Permings gewigt vergelijken, ! . Dit alles op 't nauwkeurigfte verrigt zijnde; zal men, ! »eder helft van de proef apart, in een geheel dun.loo- ;• oen peperhuisje winden, op dat 'er bij het brengen in de «pellen, niets werde verlooren; wijders zal men de ca- io ,' -die omSekee« agter in de moffel ter deegen ooigloeid, en uitgeademt zijn, een weinig na voofen |
|||||||||||||||||||||||||
Wjê ESS.
ii* penn, en daar boven 4 eng. lood.
11...... . S • • ,..'.!.."
loi ....... 6 ... .
10.......7 . . . .
ci.......8 . . . .
9.......9 . . . •
8« ... . . .- . "10 , . . ..'
&.......11 ... .
en zo vervolgens; dog nadien men van zilver, be-
needen de agt penningen, tot de- proef maar een half mark moet infnijden, zo zal rnen ook daar toe neemen de helfte van 't gedagte lood. Fan de Goud-proef.
Dewijl genoegzaam alle het in de handel gebruikt wor-
dende goud , zo wel met zilver als koper is gemengt ,• dient men ook te weeten, hoedanig het zelve van deeze twee mengzels zal kunnen zuiveren,- zulks moet door twee ondetfcheidene middelen gefchiedenj als 1. door het vuur, ter ontdoening van het met zig vereen igde kop jr; en ten tweeden met fterkwater, tot zuiveringe van het bij zig hebbend zilver: En dewijl geen fisrk- of zoge- naamd esfaij-ivater'w Haat is, om goud dat niet met ruim 2 en een tweede maal zo veel zilver is vermengt, als na den alloij te rekenen het fijn goud weegt, zodanig te doordringen, dat 't zig van het zilver kan meester maa- ken, zo zal men tot goud, boven de zeven caraat hou- dende, zo veel fijn zilver, waar van men verzekert is, dat geen goud in zich heeft, tot de hier vooren bepaal- de kwantiteit bij de goud-proef toezetten, het geen men door de ftreek op de toetfteen zo na als doenlijk is zal onderzoeken ; moogcnde egter bij dit onderzoek vrije- lijk onderftelt worden, dat het te esfaijeerene goud, gealloijeert is met zilver van agt of negen pennin- gen , vermits het in deezen op een kleinigheid niet aankomt. Dit vooraf aangemerkt hebbende, gaat men op de
volgende wijze tot het tnaaken van de proef zelve over ; men fnijd zeer accuraat, een. tweede of de helfte van het bij de zilver-proef gefielde esfaij-mark in, (zijnde 12 karaat) van het te proevene goud, en wind het in een looden peperhuisje ; voorts weegt men daar toe zijn behoorlijk zilver, welk gewigt na den alloij van't goud, vervolgens nader zal worden aangeweezen : Dit beide in gereedheid zijnde,zal men op deinde oven onder de mof- fel wel doorgloeide, en ter deegen uit geademde capel tot goud van 23 caraat en daar bßven 5; van 22, 7 en een half; van 2-1 â 20 en daar beneeden, 15 engels zui- ver lood, zetten, en als het wel aan't drijven is, eerst 'er het zilver indoen, en vervolgens immediaat hetgoud ; en dewijl deeze wat beeter moet gaan als de zilver proef, zo moeten de capellen ook wat verder na agteren gefchoo- ven worden ; de proef in 't vuur afgegaan zijnde , en het broodje van de klaar gezuivert hebbende, zal men het zelve weegen, om te ontdekken, hoe veel koper 'er me- de vermengt is geweest ; voorts fmeed men het broodje op een zuiver aanbeeld op- zijn dunte, en om hier. in het barsten te beletten , gloeit men het eenige reizen;, op de behoorlijke dunte zijnde, zal-men het met duim-en vin- ger oprollen van weerskanten, in de gedaante van twee aan malkanderen zittende gehegte buisjes, zodanig egter dat 'er overal het fterkwater kan bijkoomen ; voorts, laat men het nogmaals in een gloeij-tesje gloeijen, om het Tan alle vettigheid, waar mede iïec door de behan- |
||||||||||
ËSS.
deling môgte-zijn bevlekt, te zuiveren; na welk men %
opgerold proefje nog eens in de fehaal legt,- om- te zien of'er door 'tuitfmeeden, niet iets is afgefpat, en dus mog. te zijn vermindert; zo niet, doet men 't zelve dan ineen es- faij-glasje, en giet'er zo veel fterkwater bij, dat 't ruim be- dekt is, en voor deeze eerstemaal met een-derde regen-wa- ter is verflapt, gefchiedende zulks, dewijl de proef, ingeval. Ie men voor de eerstemaal onvermengt esfaij-water nam, te fterk zoude aangedaan en door de kragt van 't water ver- brijzelt worden , tvaar door eene onetfentheid koste te wege gebragt worden : Zommigecrvaareneesfaijeurs nee- men tot het eerfte water het tweede of laatste water van een voorige proef, hebbende dit door de kookinge zo veel van zijne kragt verlooren, dat het voor een eerfte water bekwaam fterk is : Met het geftelde water zal men de proef op een koolenvuur, geduurendede tijd van een kwartier-uur laaten kooken ; vervolgens dit wa- I ter, 'twelk bijna al het zilverinzig heeft verilonden, af I gegooten zijnde, 'er nieuw onvermengd esfaij- offlerk- •water, dat in een ander glasje een weinig warm gemaakt I is, opgieten, om de proef van het weinigje zilver, dat't I eerfte water aan dezelve mogte hebben laaten- behouden, I volkomen te zuiveren ,• de proef hier mede ten tweede-1 maal een kwartiers-uur gekookt hebbende; zal men'tl laatste water, 't welk nog veel van zijne kracht heeft behouden, ineen apart flesje afgieten, en bewaaren het I zelve voor 't eerfte water van een volgende proef; voorts I zal men met heet zuiver regen-water, de proef tot drie-1 maaien toe afzoeten, en dit afzoet-water telkens bij het I eerfte zilverige water doen ; dan zal men nog met een I weinig van 't gezegde regen-water, de proef affpoelen, I de mond van het glasje ter deegen met de duim of een I kurkje lluitende op dat 'er niets kan uitf-aaken; voorts I giet men 'er het water zoetjes af, en doet de proef in I een gloei-tesje, die men dan langzaamerband doet gloei-1 jen ; koud geworden zijnde-, weegt men ze accuraat, I het gewigt verdubbelende * dewijl maar de helft van I een mark is ingefneeden. Tafeltje om te weeten , ïwe veel zilver men tot de
goud-proef moet toezetten, na de gehalte van het goud uitgerekent, en bepaalt. |
Tot goud van 24 caraat, neemt 30 car. zilver.
.....23.....29 ... .
. -. . . ; 22.....27 . .. . .
..... 21 ..... 26 ... •
. . ^ .. 20 ....... 24 ... . .....if.....13 ... .
. .... 18 ...... 22 ... .
. .... 17 ..... 20 ... . 'I
, :,'%%-; . iö -. . ; . . 18 . - .. .
... v . IJ ..... 17 ... .
.....14.....15 ... .
.....13.....14 ... * l
» " . » *.'--.■•' I* ..... 12 ... ..
Voorbeeld, hoedanig men zeer nauwkeurig zalhen-
nen berekenen , met wat gedeelte zilver en koper, het geè'sfaijeerdè goud is vermengt geweest. Ik onderftelle, 12 caraat of 6" penn. goud te hebbs3 I ingefneeden, en hier 12 penn. zilver te hebben bijge' I zet', maakt zaamen 18 penn.; het broodje uit het viru* I koomende, weegt 17 penn. 15 grein, bijgevolg- 9 ffef verlooren ; van deeze o grein trekt men. het koper aj < I |
||||||||||
J
|
||||||||||
-------------- - . ..„ ...
|
||||||||||
ESS.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'm--
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ESS.
dat in het bijgezette zilver was, en het welke 6" grein
bedraagt, dewijl dit zilver bij aparte esjaij bevonden is li penn.'iß grein te houden , blijft dus 3 grein ; deeze - „rein aioetmen verdubbelen, dewijl'er maar een half mark is ingefneeden, gevolgelijk was 'er 6 grein koper |n het geësfaijeerde goud. De Proef uü ket water weegt ri car. \ gr.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een koperen bekken laaten kooken, dan zal hefc daar
in zijnde zilver, het water verlaaten r en zig aan 't ko- per, en vervolgens door het kookea bij malkanderen voegen ; dan zes uuren ftil gedaan en wel bezonken zijrri de , zal men 'er het vogt voorzigtig a^ieten, en de op de bodem liggende ftoffe , op het vuur gedroogt, in een fmeltkroes met potasch te zaamen fmelten, zijnde als dan bijna fijn zilver. Manier koe men rekenen zàl om naauwkeu'
rig Je alloijeeren. Bijvoorbeeld, ik hebbe 16 mark goud van 23. car.? fijn, 8 grein wit, en 4 grein rood; om dat te veranderen op de voet van de Nederlandfcbe gouden rijder, hou- dende 22 car. fijn, 16 grein wit, en 8 grein rood, zo moet, onder ieder van de 16 mark, aan wit en rood te zaamen, een caraat worden bijgezet; dus bij de 16* mark 16 caraaten, dit rood en wit kan met behoud van haar twee caraat mededeelen, ieder mark 22 caraat. Dan zeg ik 22 car. geeven 8 oneen, hoe veel geeven 16 caraat? 20
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit verdubbeld, maakt
Het koper was
Ergo het zilver »
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22 car. 1 gr.
0 . . 6 . .
1 . . si- •
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maakt te zaamen 24 caraat.
Tweede voorbeeld, waar bij veronderflelt word,
mede tot de opfneed, zilver van 11 penn. , 18 grein genoomen te zijn. ter quantiteit van 10 penn.
Hier bij 12 car. of \ mark goud, is . 6 . . . |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dus te zaamen . .16 penn.
Het broodje uit het vuur, weegt 15 . . . 10 gr.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
160 eng.
icT muit. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Is derhalven vermindert . « . . - 14 gr.
Hier aPt koper, dat in dei op. zilver was o . . . 5 . . |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2560
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22)-
komt ii|6ï! 5 onc. iff-l of T« eng.
12 gr. rood en wk, geeven 116_4 eng., hoe veel geeveo
4 grein rood? -ir |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijft dus
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o .
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deeze 9 gr. koper verdubbeld, maaken o .
|
18 ,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De proef uit het water verdubbeld
zijnde, weegt . .. 18 caraat.
Ergo is in de proef aan zilver geweest 4 . . . 6 gr.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
120
11* |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maakt wederom
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24 caraat.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Verguld-proef.
Na dat men de verguld-proef in alle deelen, als een zilver-proef behandelt heeft, moet men de fijn gebrande broodjes, indien ze v/at zwaar van goud zijn , na de- zelve gewoogen te hebben , een weinig pletten, ver- volgens gloeijen , en in een esfaij-glasje met wat zui- ver en onvermengt esfaij-water doen ; hier een groot kwartiers-uur mede gekookt hebbende, moet men 'er het water afgieten, en het goud, het welk als een bruin poeijer op de bodem van het glasje legt, met de ruimte heet regen water, tot driemaalen toe afzoeten, en voor- lig affpoelen, daar. na het zelve in een gloeitesje ge- gloeit hebbende, weegt men het, en dit gewigt trekt rnen af, van het geen 't broodje uit het vuur koomen- de, gewoogen heeft. Bij voorbeeld, -
•"et broodje uit het vuur, weegt 10 penn. 12 gr. Het goud weegt . o ... 10 . . 2o houj deeze proef aan zilver io- . . . 2' gr.
Hoe men hét zilver uit ketfieriwater Zilte voor-
Jchijn brengen, en 'weder vergaderen.
♦„• } ^et zilver in aig hebbende fterkwater, zal men-
s «Wig maal zo veel zuiver regen-water toedoen, en in
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1280
4 muit.
-(8 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12(5120(426(318
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 ionc. 18*5 eng rood.
dus . 3 . . I7i2 . . Wit.
,--■ 33
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dus te zaamen als boven 5 onc. i6r* engels.
71 lood zilver van 10 penn. te maaken, op
10 penn. 12 grein. Dit zilver is dus te ilegt 12 grein, en het fijn kar> mede deelen 36 grein. Zo zegt men 36 geeven 71 hoe veel ia
12 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36(852(23}^ of 1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of dus, 24
3 geeven 71, hoe veel r, facit als boven 23|
De vraage is, om de onderftaande haaren te Brengen
op n penn. 6 grein , hoe veel koper men 'er zal: on- derzetten. o 3 Een
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ESS.
utrinque acumhiatîs f enduits; (Fraxinus folioHs integer,
rimis, petiolis teretibus, Linn. Spec. Plant») Befchrijving. De eerfte zoort is een bekende boom
die regt, tamelijk dik, en vrij hoog opgroeit, en boverï met takken bezet is; zijne bladen zijn lang engeveêrt: uit veele kleine langwerpige, gezaagde, puntige, helder, groene bladen beftaande, die behalven het uiterfte aan een ribbe tegen malkanderen over vast zijn ; zijne bloe- men , die voor de bladen te voorfchijn koomen, koomen in hangende trosfen voort-, hebben geene bloem-bladen, maar beftaan alleen uithelmftijltjes ; waar na langwerpige, vliesagtige, dunne en platte v,rugten volgen , die. de ge- daante van een vogels-tong hebben, en aan haar begin, dat wat dikker is, van binnen een zaad bevatten, dat bijna eijrond, wit en mergagtig is : Dog daar zijn twee- derlei csfehen-boomen, zommige bloeijen en geeven vrugt, en andere niet ; zijne wortelen zijn groot en lang, en fprei- den zig naar alle kanten in de oppervlakte van den grond uit; de ftam is met een gladde aschverwige fchors be- kleed. De tweede zoort verfcbiJt hooftzaakelijk van de eerfte,
dat ze in alle deelen kleinder groeit, ende bloemen met bloem-bladjcs voorzien zijn, en men wil, dat van dee- I ze zoort de opregte Calabrifche manna voortkoomt. I De derde zoort-febijnt maar eene verandering van de
voorige. te zijn , hebbende korter en rondagtiger bladen. De vierde zoort groeit laag en meest heesteragtig, en
heeft ronder, glanzende en gegolfde bladen. De vijfde zoort heeft fmalle bladen , die naar de bei-
de einden puntig zijn, en nederwaaids hangen. Plaats. Deeerße zoort groeit in Hoog- en Neder- Duitscb
land, Frankrijk, enz. naast de wegen, velden, in de heggen en elders, daar de grond wat vogtig is ; word ook dikwils gekweekt tot het huishoudelijk gebruik. De tweedeen derde zoorten worden gevonden inZuid-Fr-ank- rijk, Italien, Napels, Sicilien, enz. De vierde zoort koomt voortin Italien, Sijrien, en elders; en de vijf- de zoort hoort in Carolina te huis. Eigenfchappen. Het hout, de fchors en bladen van
de eerfte gemeene zoort, hebben een zamentrekkende, zweet-, pis- en ftonden-drijvende kragt, en zijn wond- beelende ; wordende gepreezen tegens graveel-, nie- ren- en blaazen-fteen, als mede tegens de tusfehenpoo- zige koortzen, een afkookze! daar van gemaakt: Men zegt ook, dat het afkookzel van het hout, even als het pok-hout, van een zeer goede uitwerking is tegens ds vuile ziekte ; wesbalven het ook Gnajaciim Germ&w rum, pidisch Pok-hout genoemt word: Het zaad, dat in de Pharmacie lingua avis, ornitho-glosfum vel pasßd na, vogels tong genoemt word, verwekt lust tot bijflaa- pen, en maakt de vette mentenen mager; word ook ge- preezen tegens de waterzugt, fteen' en fteekingen dei zijde. De ouden hebben veel gefchreeven van de antipathii'
die de flangen voor den esfehen boom zouden hebben, i" diervoegen, dat wanneer ze in een kring beflooten ffor- den, die half van de esfchen-bladen , en half van bran- dend vuur gemaakt is, zij liever zouden verkiezen, door het vuur, dan door de esfchen-bladen te vlugten ; g^ lijk onder andere Plinius in het 15de Boek, cap. 'S- verhaalt; dog dit heeft men door onderzoek onwaar M" vonden; en dus is het ook gelegen met de groote kragt. die deeze boom, of deszelfs zap, zoude hebben, tefp de beet en het venijn der (langen, en andere veniiw, diere111
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ESS.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-5.7&
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een baar à 33 mark van ir p. 22 gr. is 9438 grein
Een ... à 63 • . • n . 12 . 17388 . . Een . . .à 89 . . . n.. 4 • 23852 . . Een . . .à 99 . . . 11 . 13 • 27423 • • |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(78101)289^
284 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
284 Mark
Een mark van 11 penn. 6" gr. maakt 270 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5#
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb 30 lood zilver van 10 penn. 12 grein, om dat
■te maaken op 11 penn., de vraag is hoe veel fijn'er on- der moet? 24 geeven 30 hoe veel 12
12)--------- 1 12)---------■ |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2(30(15 lood.
Zilver hebbende van 12, 11, 10 en van 8 penn. fijn
in 't mark ,. en men daar uit willende formeeren een bäar van 40 mark zwaar, houdende 10 penn. en 12gr., ,de vraag is, hoe veel men van elks daar toe neemen zal ? |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
?20
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
100
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
different . 100
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deeze werking is als volgt, men fubftraheert het ge*
ïingile, dat is de 8 penn. van de 12, rest 4; van de 11 arest 3; van de 10 rest 2 ; dan ziet men hoe veel penn. •fijfr 'er zijn in de 40 mark van 10 en een-tweede penn. is 420 penn. ; als mede hoe veel 'er zijn in de 40 mark van 8 penn. is 320; ergo heeft de 40mark van ioeneen- tweede penn. 100 penn. meer in zig, als de 40 mark van .8 penn. Deeze 100 penn. kan men verdeelen eeniger- maaten zo men wil, hier is genoomen 40 voor 't zil- ver van 12; 30 voor dat van 11, en 30 voor dat van 10 penn., deeze 40 en tweemaal 30 moeten gedivideert werden door 4, 3, en 2 penn., bet/acit daar van, zijnde marken die men van elks neemen moet; de fuppletie tot 3e 40 mark moet genoomen werden van het gering.le , dat is 5 mark van 8 penn. ESSAIJEUR; is die bediende der munt, aan wien
■de esfaij of het proeven van de fpecie der ftofFe, waar van het geld zal gemunt worden, is toevertrouwt. , ESS.CHEN-BOOM; Esc h ; in't latijn Fraxinus; ' Arbor limicum. Verfcheidene zoorten worden van dit groote boom-gewas gevonden; als 1. De gémeene of'groote Èsch; Fraxinus vulgaris ;
Fraxinus DoDONa:r ; (Fraxinus foliolis ferratis, flori- ins apetalis, Linn. Spec. Plant.) ; daar is ook een ver- andering van met geel-bontc bladen. 2. De kleine of Steen-esch, of Manna-boom; Fraxi-
nus humilior f. altera Theophrafli, minore £f tenuiore fo- lio ; Fraxinus florifera botryoides ; Ornus Luodun. ; (Fraxinus foliolis ferratis , floribus corollatis, Linn. Spec. Plant.) 3. De kleine of Steen-esch, met ronder bladen; Fraxi-
nus folio rotundiore; Ornus quorundam. ' <-. 4. De laage Esch , met ronde bladen ; Fraxinus mi-
,tw, foliis rotundioribus \, Fraxinus Aleppenfis. 5. De Carolijnfche Esch, met fmalle puntige hangen-
■de bladen; Fraxinus Carolinienßs, foliis angustioribus (fia . i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ESS.
|
|||||||||||||||||||||||||||
ESS.
|
|||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||
anderingen men bevonden heeft,- dat die boomen welke
geen zaad geeven, en geen fterk blinkende bladen heb- ben, de grootfte worden, en de beste effende dammerr verkrijgen; daarentegen die welke vrugtbaar zijn , e«- fterk blinkende bladen hebben, nooit zulke groote boef- men worden , en dikwils met knobbelagtige (lammert groeijen ; ook zegt men , dat onder de vrugtdraagende die welkers vrugten of zaad-fchillen digt bij malkanderen in boschjes groeijen, flegter gewas maaken; dan zulke,, welke de vrugten in lange trosfen wijd van malkanderen hebben (taan. De bonte zoort kan door middel van oculeering op de
gemeene zoort, of ook dooor inlegging der takken voort- gekweekt en vermeerdert worden. Deeze boomen willen in allerlei gronden, die niec
geheel dor en mager zijn, zeer wel groeijen, dog be- minnen liefst een lijvige, kleijagtige, losfe en wat vog- tige grond, daar ze het grootst en zwaarst in worden ,. en zekunnen alle, onze winterkoude zeer wel tegendaan ; hoewel de vreemde zoorten weinig in deeze gewesten gevonden, en niet anders dan zomtijds van de liefheb- bers gekweekt worden. JVwt en gebruik der Esfchen-boomen in de tat-
nen en huishoud in ge. De eerde zoort of gemeene esch, word dikwils ge»
plant rondsom tuinen, vrugt hoven, buitenpfaatzen en hornlegers, tot manteling en windbreeking,- het zij in enkelde of dubbelde rijen, om dac ze fpoedig opgroei- jen, fterk en vast bewortelen , en taai van takken"zijn, en dus niet ligt van de winden gebrooken worden ; tot cierlijke allées zijn ze niet bekwaam , dewijl ze meest doorgaans geen digt geflootene aanzienlijke kroonen 'maa- ken , maar de takken los en verfpreid groeijen , en tot fcheerheggen deugen ze geheel niet : Men moet zig wag- ten , deeze boomen omtrent ander gewas te planten, want dewijl haare groote wortelen zig ver onder den grond uit- breiden , en dezelve ook veele vezel-wortelen maaken,. zo berooven ze het nabijdaande gewas van al het voed- zei, en doen het bederven of kwijnen ; ook is de fcha- duwe deezer boomen nadeelig aan de meeste andere ge- wasfen : Het is egter aanmerkelijk, dat evenwel aller- lei planten in de grond daar esfchen-boomen gedaan heb-> ben en geroeit zijn', zeer wel groeijen willen. Men plant de esfehen ook wel, om bovengemelde re-
den , als ook wegens het toekoomende voordeel van het hout, rondsom velden of groote akkers en weiden, naast de gragten, flopten, wegen en elders, daar de grond watvogtig is ;iriaakende dezelve ook aan de kanten der wa- teren een vasten wal : Zelden plantmen van deeze boomen hier ie lande bosfehen, gelijk wel elders gefehied ; om re- den dat men de gronden, die eenigzins vrugtbaar zijn, tot ander.beter of nóodzaakelijker gewas bedeed, en nodig heeft, en dezelve in dorre fchraale zand- en veen-gron- den niet wel tieren willen; maar zo iemand een vogti- |
|||||||||||||||||||||||||||
dieren; hetwelk zeer waarfchijnelijk uit de gemelde ge-
waande antipathie kwalijk opgemaakt is, maar niet al- dus bevonden word. Vceleoude fchrijvers, hebben ook veel opmet het hout,
dat op St. Jansdag van deeze boom gehakt word ; wil- lende, dat zulks een deftig heelmiddel zoude zijn, om alle verlchè wonden op een fijmpdthetifche wijze fpoedig te eeneezen, als men de wonde maar met een fpaan van Zulk hout beftrijkt; waar bij zommige nog voegen, dat zulk hout pracijs op den middag als de klok twaalf uur flaat, moet gehakt worden ; maar wie ziet hier niet uit, dat zulks bijgelovigheden of fpreukjes zijn, die van de oudheid affpruiten , toen de bijgelovigheden de waereld ingenoomen hadden ; het kan zijn, dat dit hout eenige uitwerking tot het heelcn der wonden door zijne uit- vloeizels toebrengt, en misfehien ook niet,- wantmenziet dikwils, dat een wonde zeer fpoedig van zelf, door de lijmagtigheid der bloed-deeltjes geneest, inzonderheid bij i gezonde menfehen, zonder eenig ander middel tégebrui-
ken, dan dezelve maar met windzels toe te binden, en voor de aandoening van de lucht, enz. te befchermen; want bet is de natuur, die hooftzaakelijk het beledigde weder van zelve tracht te herftellen, dienende de hulp- middelen meest alleen om de natuur te hulp te koomen, en kwaade toevallen af te weeren ; en niet zelden wor- | den de wonden door verkeerde of ondeugende middelen
|
|||||||||||||||||||||||||||
i ejrder bedorven, dan verbetert: Men vind ook nog veele
Ie andere kragten van deezen boom tegen deeze en geene ziektens in oude fchrijvers aangeteként, maar die onzeker zijn; ondertusfeben komt 't mij zeer waarfchijnüjk voor, dat j Aeesfcheii-boom zeer goede kragten in veelerlei ziektens kan ( bezitten, maar die nog niet genoegzaam onderzogt, en nog onbekent zijn. Kweeking der Esfchen-boomen.
De kweeking deczer boomen gefebied door het zaad,
\ dat men in de maand Oftober of November op een wel jomgeroert bedde bekwaameüjk digt moet zaaijen ; want als men zulks in het voorjaar doet, koomt het eerst het i volgende jaar op , ten zij men het de winter over in vogtigzand heeft laatcn meuken; de opgekoomene jonge boomties moet men vervolgens van het onkruid wel ïehoon houden , en één of twee jaaren op de gezaaide plaats laaten groeijen, waar na men dezelve op andere bedden of akkers in rijen verplant, de rijen op 3 à 4 voe- ten, en de boomen in de rij op ia 3'voeten aflland ; bij het verplanten kort men de pen-wortel wat af, maar de Weine wortelen moet men 'er aan laaten, en vooral aan ce top niet roeren, dewijl ze anders, gelijk meer ande- re boomen, dog inzonderheid deeze, geen mooije regte jiam, nog goede kroon verkrijgen; hier laat menzever- dcr opgroeijen enftaan, tot dat men ze elders nodig heeft, .aar ze zullen blijven voortgrocijen ; ondertusfehen den ftam van de zi'idtakken ontblootende. Deeze boomen, inzonderheid de eerde zoort, koo
|
|||||||||||||||||||||||||||
!?en °°k dikwils omtrent de plaats, daar oude boomen ge grond hadde, onbekwaam tot teeling van eenig ander
|
|||||||||||||||||||||||||||
taan
men, |
|||||||||||||||||||||||||||
van zelve, van bet gevallene zaad voort ; die
nog jong en klein zijnde, uitgraaven en in de en- |
gewas, hij zoude zijne kosten en moeite niet vergeefsch
befteeden , als hij dezelve met esfehen-boomen tot een |
||||||||||||||||||||||||||
,. ; P'anten kan, om ze een bekwaame groote te laaten bosch deed beplanten, aangezien dit hout van veel nut
erkrijgen. en gebruik is, en derhalven veel geagt, en wel betaalt
|
|||||||||||||||||||||||||||
ifest doo
|
het zaad daa,t nog aan te merken, dat zulks word;
|
||||||||||||||||||||||||||
'"" 'gaans verfcheiderbande zoorten voortbrengt; Men plant deeze boomen, als men ze tot een man-
|
|||||||||||||||||||||||||||
ZaV' 2odaniSe boomen die zaad , en andere die geen teling in enkelde of dubbelde rijen ftelt, maar op 10 à
pe voortbrengen; en 2. die blinkende, en andere die 12 voeten afdand , om ze vroeger en beter digt te doen «'■en. of minder blinkende bladen hebben; bij'welke ver- fluiten-, dewijl de kroonen zig maar weinig uitbreiden ; wij
|
|||||||||||||||||||||||||||
ESS.
tegen andere dé naam van esfentie draagen, die met
meerder reden de naam van tin&uur toekwam, gelijk bij voorbeeld de coraalen-esfents, barnfleen-esfents, rht- barber - esfents , citroenfchilien- esfents, enz. ; De esfentien zijn of enkelde (Jimplices), die maar uit
een ingrediënt bedaan, of zamengeflelde (compojitce), die uit verfcheidene ingrediënten bereid worden. Het j/jeK/ïraumoffcheijvogt is meest gerectificeerde wijn-geest^ of een ige andere gedistilleerde brandbaare geest; dogdaat I worden ook esfentien met water en wijn bereid, hoewel I weinige, die ook niet lange kunnen duuren. Men maakt esfentien van doffen uit alle de drie na. I
tuur-rijken , dog voornamentlijk uit het vegetabilifch« rijk , en zulks uit de bladen, bloemen, wortelen, houten, I basten, befiè'n, vrugten, zanden, harfen en harsagtigt I gommen, verdikte zappen, extraüen, enz. Uit het animalifche rijk worden bereid esfentien van |
adderen, regenwormen, mumie en bever-geil, welke | laatste het gebruikelijkst is. Uit het mineralifche rijk I maakt men amber- en bam-fleen- esfents, en men kan de I tinäuuren van ijzer en ftaal , dewijl ze dikker als tint- tuuren zijn, ook als esfentien aanmerken, gelijk mede de zwavel-balfems. Daar zijn ook vogten die esfentien genoemt worden,
dog eigentlijk geen csfentien zijn, gelijk .bij voorbeeld, de fleen esfents (esfeniia lithontriptica) , dat een liauor is; I de falpeter-esfents, zijnde de bekende zoete falpetir-wL geest; de drooge amber-esfents, dat een droog poeder is, De hal Lianen noemen ook alle fijne welriekende olicn,B
esfentien., en niet zonder reden , dewijl ze het fijnde eal kragtigde weezen uit eenig fubject bevatten, hoewel dit bij ons niet gebruikelijk is. Alle fubjeften die hars of olie en gom bevatten en eenB
reuk en fmaak, of ten minden reuk hebben, zijn be-B kwaam om 'er een esfents door middel van een branden-B de geest uit te trekken, die alle de kragten des fubjefts, welke hoofdzaakelijk in de ruikende en fmaakende deelen bedaan, in zig bevat De manier om esfentien te bereiden, is volgens ds
gewoonc wijze aldus.- Men fnijd of doot het fubjectof de doffen waar van men eene esfentie maaken wil.grofjes klein, doet het in een kolf, phiool of andere hooge vies, giet 'er derke wijn- of hoorn ■ brandewijn op , (want de koorn- brandewijn is hier toe even zo goed , als wijn-brandewijn , indien hij maar zuiver en derk genoeg is,) ter hoogte van drie â vier vingeren breed boven ds doffe; laat het eenige dagen in een zand capel of op een andere zagte warme plaats, bij voorbeeld, bij een haard-vuur , naast of op een bakkers oven, of in zagte I broeijende run, verfcheidene dagen daan , tot dat hetW I uitgetrokken is, het altemets omfchuddende ; perst hst I naderhand door een fijn linnen zakje derk uit, en ff I treert het door een vloeipapier, zo is de esfents bereid: Maar om de esfentie kragtiger te maaken, zo kan men de uitgetrokken esfents op nieuwe doffen gieten, en het van nieuws laaten trekken, en verder daar mede hande- len als boven, zo zal men een kragtiger esfents verknj- gen. Indien het fubjeft van zodanigen aart is , dat het door gisting een brandbaaren geest geeft, zo kan men deëzen geest eerst daar van distilleeren , en- deze'7* vervolgens in plaats van brandewijn tot de uittrekkj"? van de esfents gebruiken, zo zal ze nog kragtiger zijn: Nog voortreffelijker zal de esfents worden, als het 'w jeft daar ze van gemaakt is, olie geeft, en men dan wat yan de olie met zuiker tot een elsofacharum of p'. |
|||||||
<jjg0 ESS.
tjç-il men 'er bosfchen van planten , kan men ze op 7 à
8 voeten un het vierkant dellen; dog met dat oogmerk, om, na dat ze eenjaar of twee gedaan hebben, een boom om de andere 5 à 6 duim boven den grond af te kappen ; want dan zullen deeze gekapte boomen veelefterke fcheu- fen maaken, die in vier of vijf jaaren bekwaam zijn tot paaien of ftaaken, hoepels, brandhout en andere din- gen, en na deeze gekapte fcheuten zullen 'er weer an- dere uitfchieten j zo dat men 'er geduurig voordeel van kan hebben, terwijl men de overige boomen tot timmer- hout laat opgroeijen ; welker getal men ook verminderen kan, nadat ze in groote en dikte toeneemen, laaiende de best groeijende en meest beloovende verder groeijen, tot grooter timmerhout. Het esfchen-hout is wit, glad en hard, zeer taai en
buigzaam; en derhalven een uitdeekend hout voor de wagenmaakers, tot het maaken van wagens, koetzen , chaifen en andere dingen ; dienende inzonderheid -tot zoda- nige dingen, die taai en buigzaam moeten zijn, als asfön ., disfel-boomen, wielringen, enz., -en wegens zijn raai- jigheid word het ook gebruikt tot allerlei gereedfchappen, hegten, dokken, hellebaarden en espontons der officie- ren , enz. ; de draaijers gebruiken het tot deelen , ka- trollen., fpjnwielen en meer andere dingen ; dog in geda- dige droogte is dit hout, inzonderheid als het weinig be- handelt word, ras verganglijk, dewijl het dan ligtelijk door de wormen aangetast word, inzonderheid als't niet te -regter tijd gekapt is; welk kappen in de winter-tijd -gefchieden moet. Dit hout is ook-een goed brandhout, beter dan het
elfen-hout, dog minder als het boeken-hout; het is een aanmerkelijke eigenfchap van dit hout, dat het brand en vlam geeft, zo dra het maar gekapt en nog zappig is, dat geen ander zoort van hout doet. De asch van dit hout en het daar uit geloogde zout, zijn cauflik of brandend, en bijten de huid door, als ze daar op gelegt worden. Wegens de manne,., die van de tweede zooit koomt,
kan men nazien op het artijkel MANNA. ESSCHEN-BOOM (BERG-), zie SORBEN-
BOOM. ESSCHEN-BOOM (HAVER-), zie SORBEN-
SOOM. ESSCHEN KRUID, zie FRAXINELLE.
ESENTIA QUINTA; Quint-esfents; betekent een
esfentie of wezen, die bij uitftek alle de werkende krag- ten uit een lighaam bevat; gelijk bij voorbeeld, wanneer men uit eenig zaad of kruid, enz., het zout, de olie en geest vereenigt, en in een lighaam brengt. ESSENTIE; Esfents; betekent het Wezen , den
Fit of het kragtigde van iets. In de Chijmie word hier door verdaan een vogt of fchei-vogt (menflruum), het welke door zijn vermoogen de fijnde deelen of kragten ■uit de eene of andere Hoffen getrokken heeft, en in zig bevat, veel overeenkomst hebbende met een tiniïuur en elixir ; en welkers onderfcheid hoofdzaakelijk beftaat in de confidentie en het uitterlijk aanzien; want een eigen t- jijke esfentie moet meer geverft, met meer extract, voor- eien en ondoorzigtiger zijn als een tinttuur, zo dat men '«r of geheel niet of nauwelijks doorzien kan ; maar een ■tlixir moet, zal het deezen naam met regt draagen , ^reel dikker en donkerder van verf als een esfentie en ge- heel ondoorzigtbaar zijn Hoewel 'er hedendaags wei- nig onderfcheid tusfchen een tinÜuur en esfentie geftelt word ; zo dat veele dingen tinBuuren genoemt worden, jiie esfentien ofwel elixirs moesten Jheeten, en daar in |
|||||||
M
|
||||||||||
/ ess.
oliede ruiker maakt, en dezelve bij de een of twee-
maal geëxtraheerde esjents mengt, eer men;ze filtreert. " Maar het ftaat aan te merken, dat wanheer de ftof- fe tot het maaken van een esjentie, benevens de harsag- 'tige deelen, ookgomagtige bevat; gelijk bijvoorbeeld de 'rhdbarber, jalappe, turbith, lorkenjwam, kina-kine, enz., de wijn-geest als dan niet al te fterk, maar wat phleg- 'g&aiijk dient te zijn, om dat de fterke geest alleen de 'liarsagtige deelen folveert en niet de gomagtige: Of men extraheert zodanige ftoffen eerst met heel fterke wijngeest, en na de afgieting der extractie vervolgens het te rug aeblevene met een zwakke waterige geest of met water, en men giet daar na de beide extraéten bij malkander, Jiet welke in zodanig geval de beste manier is. Ook wor- den de ftoffen zomttjds, om zo beter uit te trekken en 'ile extraitien der esjentien te vermeerderen, eerst met gtßnolten wijnßeen-zout of liquor van vaste J'alpeter be- vogtigt : Ook dient in agt genoomen, als men een za- mengeftelde esjents uit verfcheiden zeer verfcbillige din- gen , bij voorbeeld uit dikke zappen, extraüen, harfige balfems,gommen en andere taaije dingen, teffens met wor- telen , bladen, bloemen, fpecerijen, enz. zal maaken , dat het heter 'is, dat men deeze dingen niet alle onder .een geuiengt en te gelijk, maar zommige die van eener- leij aart zijn , bij voorbeeld de dikke harfige en taaije, enz. bezonder uittrekt, en vervolgens de extracten bij malkander giet, en het dan nog wat laat digereeren en circuleeren. Hoe veel geest men tot de ftoffen neemen moet, heeft
juist geen vaste bepaaling, dewijl de eene ftoffe meer extractie uitlevert, als de andere : Zommige rekenen tot een half of geheel drachma van de ingrediënten, een .once geest; dog gewoonlijk giet men zo veel geest op de ingrediënten, dat dezelve 3 â 4 vingerbreed daar over ftaat : Het komt 'er hoofdzaakelijk op aan, om de es- .fentsv.se) extraitie te doen hebben en. kragtig te maaken: Hieruit volgt,datmen niet te veel geest moet neemen; want het is niet de geest die aan de Lijder dienst doet ende ziekte geneest, maar de extractie moet het doen," wesbalven.de esjentien iterk moeten zijn, anders helpen ,2e niet; daar en tegen als ze fterk en kragtig zijn, zijn ze dikwilsvan veel nut.; dewijl ze het kragtigfte uit de medicinale ftoffe bevatten. Men kan ook ex tempore of in zeer korte tijd esjentien
maaken, als men dikke zogenaamde extracten van de ftof- fen heeft, daar men een esjents van begeert ; want'dan heeft men maar wat brandewijn te neemen en dezelve met zo veel extrait te mengen, tot dat 't de confiftentie van eene esjents verkrijgt, en op het laatst doet men 'er wat 'gedistilleerde olie van dezelfde ftoffe waar van het ex- tract gemaakt is, (indien dezelve olie geeft) met zuiker tot een eleojacharum gemaakt, bij ; zo is de esjents tot op het filtrceren. na vaardig. De Heer Neumann leert ons de esjentien op de vol-
gende wijze bereiden: Men doet de klein gefneedene ofgeftootene ftoffen in een kolf, of rctorte, giet'er beste wijn- of koom-brandewijn, of eenigc andere brand- •baare geest op, digereert het een ige dagen zagtjes en be- waart den geest die 'ervan afdistilleert, waar na men de extractie afgiet en de te rug blijvende -afgetrokkene itoffe uitperst; dit uitgeperste trekt men in hetmanenbad a<> tot de dikte van een extract, die men voor eerst be- waart , en men giet den afgetrokkene geest bij de eerfte overgekoomene bewaarden geest; met deeze bij zaamen Segootene geest maakt men een tweede extractie, over nieuwe ftoffen, bij een matige en geftadige warmte, en ** Deel.
|
||||||||||
m$.
|
||||||||||
dezelve cfaaf na gelijk de eerfte afgegooten en uitgedrukt
hebbende, doet men ze in een kolf, en hier bij de bovengemelde dikke extrait van de eerfte uittrekking-, zet het dan in een zagte digestie en Iaat het met elkander maar zo lange circuleeren, tot dat de dikke extrait 'er geheel in ontbonden is, zulks altemets eens omfchud- dende, waar namen het filtreert: zo verkrijgt men, vol- gen dé Hr. Neumann , een behoorlijk goede esjents. Maar wanneer het fubjeit of de ftoffe tot de esjents een dikag- tige en zwaare olie bevat, die zig niet gaarne met de geest wil vereenigen, zo raad de Heer Neumann, dat men wat van de uit die ftoffe voorheen gedistilleerde olie met zuiker moet mengen, dezelve met de uitgetrokkene esjents allengskens moet zaamen wrijven, en het dan be- nevens de dikke extrait, gelijk gezegt is, zagtjes laatert digereeren en circuleeren , het welke dan een heerlijke esjents geeft. Dog deeze manier van de Heer Neu- mann is wat wijdioopiger en moeizaaraer : Meest wor- den de esjeutien gemaakt op de bovengemelde eerfte ma- nier; die ook heel goed is , inzonderheid als men ze door dubbelde aftrekking of bijvoeging van de gedistil- leerde olie, enz. wat fterk en kragtig maakt. Daar worden zeer veele voorfchrifteu van enkele esjenti-
en gevonden; en dewijl dezelve heel nuttig tot geneezing van vcelerlei ziektens, ~en ook niet bezwaarlijk te be- reiden zijn, als men ze zelf maaken wil; zozullenwij ten dienfte van de huisvaders en andste, eenige van de beste en gebruikeiijkfte hier gaan befchrijven. Bitter Esjents (Esjentia amar.i) te maaken,
. Neemt toppen van aljem, een en een halve handvol; cardebenediüe , duizend gulden-kruid en herts-tong, van elks een handvol ; lepel-bladen, een halve handvol; je- neverbefiè'n, een en een halve handvol; gentiaan- en ze- doar-wortel, beste aloë, vüjrrhe en oranjeJchillen, van elks een drachma; alles grof gefneeden en geftooten en in een glas gedaan zijnde, giet 'er twee pond goede wijn- geest of brandewijn op, laat het 8 dagen of langer op een warme.plaats trekken, het al te mets omfchuddende, en gfet het dan door. Deeze esjents is dienstig voor een .zwakke maag, verloorene appetijt en andere gebreken die uit de maagvoortkoomen. De dofis is van 40 tot öo druppels, h ; Hailijche Bitter - Esjents (Esjentia amara Hallenßs').
Neemt rhijnvaaren en water-klaver , van elks twee
oneen ; pimpinel-wortel, angelike-wortcl, patich-wortel en barnßeen, van elks een once; klein gefneeden en ge- ftooten zijnde, giet 'er 20 oneen brandewijn op, en laat't eenige dagen warm trekken , dan gefUtreert ; maar het is betcr-dat men de barnfteen, en het overige elks alleen laat trekken , en dan de extraitien te zaamen giet. Deeze esjents is kostelijk in een zwrakke maag, en als
dezelve niet wel kookt, als mede tegen de rauwigheden in de buik,of fcheurbuïtige vuiligheden, fchurft, enz.; de doßs is van 40 tot 5o druppels. Zamengeflelde Esjents van alje\n (ßsjentia ab-
fintliii coinpofità). Ncemttoppen van aljem , drie handvol; cardebenedi&e., een handvol; didzendgulden-kriild, een halve handvol; calmus' en zedoar-wortel, van elks een half once,- oran- je-en citroen-Jchillen, van elks een drachma; caneel , twee drachmen, en kruidnagels, een half drachma; alles klein gefneeden en geftooten zijnde, giet'er anderhalf pond wijngeest op, en laat het eenigen tijd warm trek- ken, dan gefiltreerr. Dit is een heerlijk maagmiddel, en in allerlei maag- P gebreken |
||||||||||
T.,
|
||||||||||
V
|
|||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||
'm
|
|||||||||||||||||||
ESS,
|
|||||||||||||||||||
gtWIV.IWii «.--------•(-,,----------------■------------ - -- -
appetijt; men gebruikt ze als de voorige;
|
ing, eh maakt oî brandewijn, 20 veèl nodig is, mengt dan de afgè-
trokkene esfents met een heel flerke esfents van fiat.
|
||||||||||||||||||
dium.
Deeze esfents bevordert de ongevoelige uitwaasfeming,
en brengt een zagte zwecting te wege, is derhalven zeer dienftig in allerlei heete, kwaadaartige en andere koort- zen, in ïngeflagene'fchurft, en meer andere ziektens, daar eene zagte zweeting vereischt word ; de dofis g van 25 tot 40 druppels. |
|||||||||||||||||||
Maag-esfents (Esfentia ßomachica Dolcei).
Neemt geest van natuurlijk ammoniak-zout, en gerecti- ficeerde wijngeest, van elks vier oneen ; kruidnagels , 'drie drachmen; caneel, een half drachma, en zw~arte pe- per, een half once; digereert het te zaamen, en filtreert het. |
|||||||||||||||||||
Dit is ook een zeer goed maagmiddel; de dofis is tot
c;cn drachma. Ander Maag-esfents {Esfentia flomachalis
polijchresta). Nemt lange, zwarte en witte peper , gengber, en car-
demome, van elks een half once; Spaanfehe peper, twee oneen; liquor tan geblade wijnfleen-aarde, en wijnagtigo geest van ammoniak zout, van elks een pond; de fpecies "klein gemaakt zijnde , giet 'er de vogten bij, en-laat het weyrm trekken, dan gefiltreert. Deeze esfents is zeer dienftig in een kwalijk gefielde
rouwe niet wel kookende maag, en allerlei ziektens die daar uit voortkoomen , als duizeling, winden, enz., bevordert de kooking, en maakt appetijt. Windbreekende Esfents (Esfentia carmina-
" '' tiva Wedelii). Neemt zedoar-wortel, een once; everwortel en galan-
ge-wortel, van elks een half once; oranje fchil, anijs-en carweij-zxad, en roomfchi camille-hloemen, van elks twee drachmen, kruidnagels, laurier-befiè'n en cahnus-wortel, van elks anderhalf drachma, en foelie , een drachma ; alles grofjes kiein gefneeden en geftooten, laat het met genoegzaame 'geest van citroenfehü extraheeren, en doet 'er dan* wat falpeter-geest bij, zo veel tot dat het wat zuuragtig is. Deeze esfents is zeer dienftig voor winden , en buik-
krimpingen , verfterkt ook de maag en ingewanden, en bevordert de kooking en eetlust ; de dofis is tot. een drachma. Borst-esfents (Esfentia astlvnatha vel Pe8o-
ralis Ie Mortii). Neemt gefchuimde honing, en zoethout, van elks twee
oneen; benzoin-bloemen, en opium, van elks een drach- ma; camfer, een fcrupel; gedistilleerde anijs-olie, 24 druppels; w ij nfl een-zout, cenNpnce, en brandewijn, zo veel genoeg is ; neemt ongeveer de helft van de bran- dewijn, en van het wijnfleeivzout, hiermede trekteerst het zoethout uit, en met de andere helft van beide, fol- veert het opium; de camfer vereenigt met de anijs-olie; als dan neemt de uitgedrukte extracten van het zoethout en opium, doet 'er de benzoin-bloemen, de vermengde ■anijs-olie, en op het laatst de honing bij^ digereert en circuleert het eenige tijd te zaamen , tot dat alles wel vereenigt is, en filtreert het ten laaiden.. ,Deeze esfents word gepreezen in de borst-ziektens ,
hoest,-aamborstigheid, enz. . Vergif-weerfiqande Esfents (Esfentia aleXi- '
pharmaca Stahlü).
Neemt meester-wortel, angelike-wortel, alands-wortcl,
ever-wortel, pimpernel wortel, fwahiwe-wortcl, en witte
'diptain-wortel, van elks een once ,' fnijd en ftampt deeze
wortelen grofjes, en extraheert ze met flerke wijngeest
|
|||||||||||||||||||
Esfents van fcordium (Esfentia fcordiï).
Neemt in de fchaduwe gedroogde fcordium, zo veel
gij wilt, extraheert het met hoog gerectificeerde wijn- geest, of flerke brandewijn, zo veel genoeg is; waai door alle reuk, fmaak en kragt uit de fcordium getrokken, en de esfents zodanig zat-groen geverft word, dat ze te- gens de zon gehouden, 'er gelijk als zWart-groen uitziet. Deeze esfents doet zweetcn , en is in kwaadaartige
koortzen een heerlijk middel ; gelijk ook in de verftop- ping der leveren milt, als mede in verzwoorene etter- \ agtige long, en andere inwendige gezweeren. Esfents van de houten (Esfentia lignorum).
Neemt heilig- of pok-hout, drie oneen; J'asfafras, twee
oneen; rhodisch hout, een half once; rood en geel fan- iel-bom , china wortel en farfeparille, van elks een once; alles klein gefneeden zijnde, giet 'er op lïquor van vaste faipeter, ongeveer drie oneen , laat het dan 8 dagen warrii itaan digereeren , daar na giet 'er bij geest van duive-ker- vel ., of anders beste brandewijn, zo- veel dat de;:elve \te fpecies drie of vier vingerbreed overdekt , en laat het wederom 8 dagen in een zagte warmte digereeren, eil dan filtreeren. Andere necmen in plaats van de liquor van vaste faipeter , liquor van de geblade aarde van wijn- fteen. Deeze esjents drijft bet zweet, en zuivert kragtig het
bloed; is derhalven zeer dienftig in de fchurft en rou- wigheden der huid , en andere onzuivfcrheden des bloeds. ' Moeder-esfents (Esfentia Hijsterica).
Neemt angelike-wortel, en candifche dipt am , van elks
twee drachmen; brijonie-en zedoar-wortel, van elks eet) halve once, toppen van moederkruid, rofemarijn en wijn- ruit, van eiks twee vingergreepen ; lavas--en pastinaak- zaad , van elks een en een half drachma ; laurier be'fiën, bevergeil en duivels-drek, van elks twee drachmen, en beste faffraan, een drachma; alles klein gefneeden en geftooten, maakt het tot een pap met geest van ammo- niak-zout , giet 'er vervolgens agt oneen beste bran- dewijn op, en laat het warm trekken., daar na gefil- treert. Deeze êsfivitteXi in moeder-gebreken en ver/tikkingen
zeer dienftig, ftiltde opkooinende benaauwtheden e'1 pijnen ; men geeft ze tot 40 à 50 druppels in mslisß' water , of iets anders. Jicht-esfents (Esfentia arthritica).
Neemt ronde holwortel, witte gentiaan-wortel, alani- wortel, en farfeparil-wortel, van elks een once; chtr madrijs met de bloemen, betonte met de bloemen, i'sW' cijpres, en water-klaver, van elks anderhalf -handvoh blauwe guichelheil bloemen, duizendgulden-kruid en •>'• Janskruid bloemen , van elks een handvol; Jieilig-houte° J'asfafras, van elks een half once, en arabifche cost-wofteU twee drachmen; alles klein gefneeden zijnde,, gïèt-<* |
|||||||||||||||||||
r
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ä
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
JESS.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
<f?3
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ÎO
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ftest van aardwormen.op, zo vee! genoeg is, naameh'jk zelve, en .vrederftaat dp verrotting, weshalven ze ook
drie à vier vingerbreed hoog over de fpecies, laat het van een groot nut is , in het heete en beginnende koud-
agt dagen warm trekken, en gefiltreert zijnde, voegt'er vuur, na de gedaane fcarificatie, als men ze'met war
hii vlug zout vanadderen, twee drachmen. „ camfer-geest mengt ; niet minder dienftig is'ze ook in
Deeze esfentie is een deftig middel in allerlei jicht en opengefneedene of opgebrookene gezwellen en vuile ge-
podagra, kramp, enz.; men neemt 'er 30 à 50 druppels zwecren, enz., enmet^mf van lepel-bladen vermengt,
twee maal van in ; ook kan men de pijnlijke plaats daar tegen het vuil of verrot fcheurbuitig tandvleesch ; iri-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wendig is ze dienftig om de inaandftonden te bevorde-
ien. Zie MIJRRHE. Esfentie van Boerhave, zeer dienßig voor het gra-
veel, en kwaaien die uit de maag en koude fiijmen ontflaan. Neemt alands-wortel, zoethout en calmus-wortel, van- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inede.warm beftrijken, en het inwrijven
Goede Purgeer-esfents {Esfentia catha&ica).
Neemt alandy/ortel en zoethout, van elks drie drach- men; van de fteelen gezuiverde fenés-Uaden, anderhalf once; anijs-en coriander-zaad, van elks drie drachmen; fhabarber, twee drachmen , en uitgezogte corinthen , |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i lood; alles klein gefnceden en gckneust zijnde, giet elks een once; coriander-, petcrfelie-, 'anijs- encarweij-
'er twee mingelen beste Franfche brandev/ijn op, en Iaat zaad, van eks een half once; jenever-befiën, een once;
het wel toegeftopt, 10 à 14 dagen op een warme plaats gedroogde oranje-/chilien, een halve once; beste wrih-
trekken, het altemets omfchuddende; daar na giet de then, 8 oneen; vijgen, 6 oneen; fajfraan, een half
esfents zagtjes : af in een ander fles, of filtreert ze, om lood; rhabarber, a oneen; fenés-bladen, naauwkeurig
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zï klaar te hebben
Hier van neemt men 's morgens, of 's avonds eer men |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de fteelen gezuivert, 4 oneen ; dit alles klein ge-
fneeden of geftooten zijnde, giet men'erzes mingelen |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te bedde gaat, een lepel vol^ min of meer, naar den gemeene carweij-jenevcr op, laat het dus veertien dagen
ouderdom-, waar van men een gemakkelijke ftóelgang in de zon, of van verre bij het vuur trekken, het zei- verkrijgt; ze zuivert het lighaam, en yerfterkt ook tef- ve dagelijks ter deegen omfchuddende,- voorts giet men |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fens de maag en ingewanden.
rfndere algemeene Purgeer esfents.
Neemt jàlappe, drie oneen; zwarte niesworteï, een
halve once; fcammonie, zes drachmen; caneel, twee
drachmen , en citroen-fchil, drie drachmen; alles tot
een grof poeder gemaakt zijnde, giet 'er een half minge-
|
net zelve zagtjes af, en laat het filtreeren, waar na het
in ter deegen toegeftopte flesfen tot het gebruik bewaart word. Deeze esfents verfterkt en onderhoud de levcns-krag-
ten, geneest veelerlei ziekten? en gebreken, die uit da maag of koude liijmen voortfpruiten ; is mede dienftig tegens het graveel ; men moet dezelve dagelijks ge- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len goede brandewijn, of beste jene ver op, en laat het bruiken; de gewoonc dofis is 's morgens en's avonds een
10 à 12 dagen op een warme plaats trekken, giet daar ordinair theekopje vol, kunnende egter na de omftan-
nahetklaare af, filtreert het, en bewaart het in eenwel digheden vermeerdert, en ten aanzien van kinderen ver-
gefboten fl.es. mindert worden.
Deeze esfents purgeert allerlei kwaade ftofFen uit het |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pârnfiren-esfents {Esfentia ficcini).
Neemt fijn gepoederde barnjleen, een once; van het Ccberpiïealçalifche zout, dat uit potasch en levendige kalk geloogt is, een half once ; mengt en wrijft het een tijd lang wel onder malkander, dan in een kolf gedaan zijn- de, giet 'er wijngeest of brand; wijn over, ter hoogte van drie à vier vingerbreed, maakt ze met een ftop of |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lighaam ; men neemt 'er 's morgens nugteren 30 of 40
druppels van in, met thee , cojfij of vkeschnat, en zo liet binnen een uur of twee niet, of niét genoeg werkt, kan men 'er nog cenige druppels van neemen. Esfents van ijzer-vitriool {Esfentia vitrioli mar-
tis aperitiva Ludovicï). |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neemt groene ijzer-vitriool en crijstallen van wijn- blaas wel toe, en laat het eenige dagen digereeren, tot
fteen , van elks zes oneen ; giet 'er^ drie pond water dat de geest wel geverft en rood js ; andere weeken de bij, en laat het op een zagt vuur, onder geduurig om- larnfïeen, in plaats van 'er het gemelde zout bij te voe- deren, kooken, tot dat het de dikte van honing ver- gen, vier-en-twintig uuren in een half once liquor van kreegen heeft, en de derde- of vierde-part vermindert vast wijnfleen-zout, en gieten 'er dan de brandewijn bij. is; als het dan koud geworden is, doet het in een fles, Deeze esfentie opent de verftoppingen , bevordert het en giet 'er twee pond wijngeest of brandewijn op, en wateren, de baaring, en den omloop des bloeds ; ver- laat het op een warme plaats 10 à 14 dagen trekken, fterktook de zenuwen, is deihalven zeer dienftig in he- dan afgegooten en gefiltreert. roerte, Iammigheid, vallende ziekteen moederkwaaien; Deeze esfents verfterkt de maag, als dezelve vcrflapt ook is het een treffelijk middel in de zaadloop,, als me-
iSi en herfielt de verloorene appetijt; is mede zeer dien- de in de wittevloed, met rofemarijn-water gebruikt ;- de
"ig in de miltziekte; men geeft ze van 40 tot 50 drup- doßs is 20 tot 30 druppels,
pels. '
Balfamijke Bamßeen-esfents {Esfentia fuc-
. Esfentie van mijrrht {Esfentia mijrrhœ). cini balfamica). Neemt beste mijrrhe en canarie zuiker, van elks een Neemtbamfieen, en van het J'cherpfle zout dat uit pot- halve oncè; giet 'er beste brandewijn op, ter hoogte asch en levendige kalk bereid is, ftampt het wel onder van vier vingerbreed, en Iaat het cenige dagen zagtjes malkander ; doet 'er dan bij balfem van Peru, twee digereeren , tot dat de brandewijn wel geverft is; giet drachmen, en wrijft het dan één of twee uuren ; ver- clan de esfents zagtjes af. volgens giet 'er geest van bamßeen , of van de balfem Deeze esfentsword meest uitwendig gebruikt, zefcheid van Perubl], en Iaat het in het marienbad eenige dagen T fe-Pare«t de kanten tij opene wonden, zuivert de- digereeren, tot dat de geest genoegzaam geverft is. P 2 Deeäe ,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ESS. EST. ESÜ.
doen moet; giet dan de esfents zagtjes af, en EltreèHf
ze. Deeze esfents is zeer aangenaam-,'verkwikt het har-
te, verfterkt de maag, moeder en leevens geesten, ver. vrolijkt en verwarmt, enz.; de dofis is 20 à 30 drup- pels. t-i ' ■ Zamengeflelde Caneel-esftnts- (Esfentia cinna- i .....
inomi compofita). Neemt beste caneel, een once; kruidnagels, een half-
once ; foelie , twee drachmen ; lange peper en coriander- I zaad, van elks een drachma; alles klein geftooten zijfl. I de, giet 'er beste brandewijn op, ter hoogte van drts I vingerbreed; dan laaten trekken, en behandelt het ajs de voorige. Deeze heeft dezelfde kragten als de voorige, en is
inzonderheid zeer dienftig voor een gebrekkige maag, enz. Wij zouden geen einde hebben, indien we alle de
enkele en. zamengeflelde esfentien, die men bij de fehrij- vers hier en daar opgetekent vind, wilden befchrijven de gemelde zijn de heilzaamfte; wij zullen alleen maar nog eenige van de voornaamfte enkele esfentien niet naame opnoemen , die het meest gebruikelijk zijn, en op de bovengemelde wijze bereid worden, en welkers H kragten men op het artijkel van ieder fpecies vinden kan ; dezelve zijn esfents van agrimonie, van alandwor- tel, van akeleij-bloemen, aloë, alfem , ammoniak-gom, angelike, anijs, balfem van Peru, bast van winter, bit- ter-zoet, bijvoet, cahmis-wort:l, camille-bloemen, car- damome, cardebenediUe, cascarille, catevhu, cochenilje, duizendblad, duizsndgulden-kruid, duive-kervel, èeren- prijs, euphorbium, galange-wortel, galbaan-gom , genti- aan-wortel, hoef- bladen , hol-wortel, St. Jans-kruid, ju- lappe, jenever-beflïn, kina-kine, krappe, kruidnagels, kruifemunt, lavas , lepelbladen , kleine maankops-blas- men, mastix, meester-wortel, moeder-kruid , nagel-wor- tel y. zwart nieskruid-wortel, pareira brava, phnpinel' wortel, pokhout, quendel , rhabarber, rhijnvaar, roß' marijn , falfaparilie, flalkruid, tormentil-wortel, veil- cijpres, vlier-befiën, walwortel, water-klaver, wijnrui- te, en meer andere; ziet ook op't artijkel TINCTUUR; want de esfentien worden, gelijk boven aaugeroert ft, zomtijds tiniluuren, en de tinEluuren daar en tegen esfentien genoemt. ESSENTIE van AMBER, zie AMBER, t><is;.6S.
ESSENTIE van ANGELIKE , zie ANGELIKE-
WORTEL, pag.,$2. ESSENTIE van ANIJS , zie ANIJS, pag. or.
ESSENTIFICARE; Esfemificeeren; betekent in de
Chijmie, aan de gedistilleerde alcalifche geesten, W"1 eigen fal volatile of vlug zout, datdaar van gefublimeert is, weder te geeven, dat is, daar in op re losfén : T>ai zegt men bij voorbeeld , geësfemficeerde geest van hertt- Hoorn (fphïtus C. C. esfentlficatits). Men noemt ook esfentien, geësfentificserde esfentien,
wanneer de uitgetrokkene esfents nog eens op nieuwe fpecies gegooten en uitgetrokken word, om ze kragtigeI te doen worden. ESS'ERE, zie NETELZUGT.
ESTERLING; is een-zoort van TVit-visch, onder M
geflagt der Karpers behoorende ; zie NESTELING. ESTHIOM.ENES ; deeze naam wonTwel aarr een
invreetende zweer gegeeven. ESULA, zie WOLFS-MELK, ■"
|
||||||
Deeze esfents koomt met de voorfge wel veel ôvef-
een, maar is nog kragtiger en nuttiger; zij tempert alle zuure vogteri, en is ook dienftig tegen het graveel, en om de ftonden af te drijven ; als mede om den zaadïoop te geneezen. . u^mber esfents (Esfentia ambro)*
Neemt amber, twee fcrupels ; wrijft ze met een drach- ma canarie-zuiker, tot dat het wél vereenigt is, doer'èt dan bij drie oneen goede roofen-geest, of gerectificeerde wijngeest, en laat het een paar dagen in een zagte warm- te trekken , dan zagtjes afgegooten ; men kan 'er ook wel een fcrupel muscus, of dat beter is, eenige druppels ca- mel olie bij doen. Deeze es/mts heeft een heerlijke reuk,-ze vervrischt
het bloed, verfterkt de hersfenen en leevens-geesten , en vcrvrolijkt het gemoed; is deihalven een zeer goed iinalepthwn o?xerReïkend'middel, 'inzenderheid bij ou- de lieden, of na eene ziekte, om de verloorene kragten weder te verkrijgen ; de dofis is 10 à 20 druppels-; ze geeft ook aan alles daar men 'er eenige druppels van bij- mengt, een ^eer aangenaams geur. Esfints van bevergeil (Esfentia castorei).
Neemt gepoederde bevergeil, een once; doet ze in
een phiool of fles, en giet 'er een half once liquor van wijnjlcen of van vaste falpeter op , op dat het poeder ma- tig vogtig worde; Iaat het dan 24 uuren warm meuken; giet 'er vervolgens vijf oneen beste brandewijn op, en laat het 20 dagen warm digereeren, als dan giet dè es- fents zagtjes af. Dezelve verfterkt de moeder, en verdrijft de benauw-
.de ^mocders-opftijgingen en verftikkingen ; dient ook in de bcroertheid, jicht en vallende ziekte; de dofis is tot 30 druppels ; word ook onder de neus gehouden, en aan de neus, flaapen en pols- gewreeven. De esfents van duivels-drek word op dezelfde wijze be-
reid, en is indezelfde gebreken dienftig. Citroen-esfents (Esfentia citri).
Neemt beste citroenen, fchiltze duntjes, doetdefchil-
len in een fles, en giet 'er afgetrokkene citroen-geest, of anders beste brandewijn op, ter hoogte van 334 vin- gerbreed, laat het vervolgens op een warme plaats trek- ken , daar na giet het af, en perst het uit ; om deeze esfents flerker en kragtiger te hebben , kan men de es- fents weder 'op nieuwe fchillen gieten, en behandelen als vooren; op het laatfte filtreert men ze; men doet 'er ook wel het vierdedeel fchil van China's appels bij, .dat ze nog aangenaamer maakt. Deeze esfents verfterkt het harte, de hersfenen, maag,
gcdarmte en fchei-klieren, enz., verdrijft de winden , en is dienftig in ziektens, die uit een zuure (lijm ont- ïtaan ; de Éejts is tot een drachma, of 60 druppels. Oranje-esfents (Esfentia aiirantiorum),.
Deeze word van oranje-J'chilien met afgetrokkene geest van oranje-fchillen, op de zelfde wijze ais de vo.ojige bereid, en heeft ook het zelfde gebruik. . ' Esfentie van caneel (Esfentia cinnamomi):
Neemt beste fcherpe caneel, een once; giet 'er ff of
S oneen beste brandewijn op , „en Iaat het eenige -da- gen warm ftaan trekken, de fles zomtijds eens pmfebud- Ldende, gelijk men -altijd hij het bereiden van esfentien
|
||||||
ÈTS.
|
|||||||||||||||
ESU. ETH. : ETI. ETS.
■ f 'ESÜLA.VUJtPINAji.is het kleine fpringkruid ; zïe 'T ETHÏNÓIDES, zie.ZEEFSWIJZE-BEÉN.
ETHIOPISCHE OU JFJJ OOM-HARS:., zie ËLE-
3V11 GUMMI.: . ETHIOPISCHE PEPER-; zaad van .Zelim ; in 't
latijn Piper JEthiopicum ; is e.en zoort van zwarte peper die in een ronde zwartagtigepeal voortkomt, van drie â vier duimen lengte, en van dikte als een pennefchagt, waar in vericbeidcne zaaden of peper-korls in celletjes bevat zijn, welke de gedaante van een eij en de grooie van een kleine boon hebben, uitwendig zwartagtig en blinkende, e_n inwendig roodagtjg zijnde : De finaak van de peul en het zaad is fcherp, gelijk die van de zwarte peper. Men zegt dat deeze peper in Ethiopien aan een kruipende plant groeit, die nog bladen nog bloemen voortbrengt, maar dat de peulen voortkoomen uit kleine hooftjes die met een korte fteel aan ;de ftam zitten, 6, 8 en meer peulen uit een hoofdje: Dog deeze peper is zeer ,.zeldzaam in Europa, en weinig bekend. • ETHRON ; dit woord vind men bij eenige fchrijvers'ge ■
bniikt, om het onderfte gedeelte-van. den buik mede te betekenen. ETHUSA LÏNNJEI, zie SCHEERLING.
ETIQUETTE; dit woord, wiens oorfprong wij.niet
dan op gisfingen zouden kunnen bepaalen , word in de eerfie plaats een zoort van ceremonieel door begrëepen, v/elke de uiterlijke plichtspieegingen, ten aanzien van |
|||||||||||||||
vinge van, dat zij niemand, dan die r.ee.ds de konst ver-
Haan, verlichten kan.." ',..'.' '/'„'','; ' ." V • Omtrent .den oorfprong aéezer.aangénaameeti nuttig«
konst, kan ik 'niet veel zeggen; alleen geloof'ik , ait zij in het begin en midden van- de voorleedene eeuwé tot volkoomenheid gebragt is, gelijk blijken kan uit de P olïjgraphies , or the art of drawing , eiïgraving, etc hing,, liiriningy painting , ..&C. bij W.-Salmon, te.'Londen in den jaare ;i673 uitgëgeeven; ënyoornaamelijk uit A. Bos- SE, die In 1645 deeze konst'befchreeyen, en toegeëigent heeft aaneenen Simon Erjsiüs,. dié een'Hollander Was. KoTtelijk be'ftaat zij hier m,' men.ftrijkt óver eene wel-
gefleepene plaat eengrond of vernis.van wasch, hars en pik, enz. gemengt, ' deezen maakt men zwart met de vlam. vaneene dikke kaars; op deezen grond brengt men den omtrek der tekening, die men wil na-etfen; en deezen. omtrek, gemeenlijk door. overdrukkirig met roodaard ge« maakt, trekt men door. met ftaale naalden, op verfchiî- .lende wijzen gefteëjjeri, tot.'op het koper;, vervolgens- giet men'er fterkwater op, 'na eerst 'e.ene rand van groe- ne wasch om de plaat gemaakt te hebben', het welke het koper in de gemaakte groeven in de wasch wegbijt, min- der of meerder in evenredigheid van den tijd, en kragt van het fterkwater; dit gedaan zijnde, trekt men eene proef .vali deeze plaat, en verbetert, en verdiept'heç nodigemet het graveer-ijzer, I. Wij zullen nu eerst àantoqnen, hoe de plaat be-
reid en gefleepen moet worden ; 2. hoe de vernis of grond gemaakt; 3. hoe de tekening overgetrokken;'.4. hoe de naalden geileepen ; 5.- Hóe de.plaats moet gefchikt zijn ~ en 6. hoe het fterkwater gebruikt moet worden; dit is- de eerfte manier. 1. Hedend'aagsch heeft men eene andere manier in'
Frankrijk uitgevonden, welke de tekeningen zo nabij koomt, wanneer die met zwart of rood krijt gedaan zijn,, dat het alles overtreft; over deeze zullen wij ten twee- den handelen, te-meef, om. dat in'Holland, en onze Pr.ovintien dezelve geheel önbekent is'; niet tegenftaandc wij zeggen können, dat dé beroemde Heer Ploos vaït Amstel C. Z. Lid der Haarl. Maatfch. van Weten- schappen,, en 'Directeur van de Academie van Tekenkonst- te Amfierdam, eene veel heerlijker' manier uitgevonden 'heeft, welke niet alleen in zwart en rood-, maar in ver- fcheidene. koleuren teffens allerlei konst-tekeningéh ver- wonderlijk nabootst; wij- verwagten dat de uitvinder cleeze fraaije könstgreep binnen kort àan den dag zal leg- gen ,.' vermits zijn Êd.'er een'geheim van maakt, welke- aan niet dan zeer weinigen van zijne vrienden bekent is. De plaat word een koper genoemt door de Graveerders,
e'n moet zijn van zagt, best, rood Zwecdscb koper, wel- kenoggaten, nog barsten heeft; en welke eerst met het graveer-ijzer moét beproeft worden, of de fneede welef- . feu,,! en zagt vloeit ; het geele koper, is te bard', en door de ongelijke vermenging met de klamei-ftecn , onbekwaam om voor koristft'ukken te dienen, en vooral niet om ge- fitst te worden, om dat het fterkwater zeer ongelijk op- dit gemengt metaaf werkt; de dikte moet evenredigzijni aan de grootte; eene plaat van 12 duim hoog, en 9 breed,, mag wel een-twaalfde Rbijiil. duim tot'dikte hebben; der gr.ootérer meerder, en koudgeflagen zijn, dog droog ;• ■Men.lTijpt de, plaaten op verfcbillende wijze', of metëe- ne grove flijpfteen en water«, tot dat al de indrukken van- den hamer verdweenen zijn; .of wel, gelijk men thans te- .Amfteïdam dóet, men fchaaft ze gelijk ; vervolgens het- zij gefleepen,, het zij gefchaaft, polijstmen dezelve nat. P' X mét
|
|||||||||||||||
rang, geboorte en ftaat, regelt, en dewelke gemeenlijk
in ieder land verfcheiden zijn. Ten tweeden, word 'er eenoud gebruik of gewoonte door verftaan , en het is zo v/el ten aanzien van dit, als van het ceremonieel, dat men gewoon is te zeggen ; Dit is reeds van ouds een eti- |
|||||||||||||||
quette geweest. Ten dei-den, word dus het ftulïje papier
of parkement genoemt, het welk men op de zakken, daar de procesfen in gedaan worden, hegt, en waar. op de naamen- van de pleitende partijen, en die van hunne Advocaaten of Procureurs geftelt worden. ETSEN", Etzen oï Edzen ; is "een woord, welke ons
fchijnt aangebragt van de Hoogduitfchers, van Es/en ofeeten, om dat in de Graveerkonst die met fterkwa- ter.gefchied, h<-t koper weggegeeten, weggeknaagt, of weggebeeten word, zo als het onze Plaatlhijders noe- men. .' ; ,.' v Het Etjep, of de konst van met fterkwater te gravee-
ren, behoorde onder de algemeene befchrijving van Gra- veeren behandelt te worden, om dat zij 'er een deel van JS> en niet wel zonder behulp van het graveer-ijzer ten einde gebragt kan worden. Uit de aantekeningen van de Acad. Royale desfeien-
eesvan Parijs 1703. p. 175. en 1704. />. 152.' >tn, Svo. bjijkt, dat Mr. des Billettes over deeze konst,. .gé- »h als ook over het Graveeren, en Plaatdrukken ge- fchreeven heeft ,■ v/elke ik niet heb können magtig wor- deii ; thans zal ik mij bedienen van het uitmuntend' ver- » toog hier over te vinden in de Dicï.. Encijc. 'art. Gra- vure. Ik bekenne, dat G. Laieesse in zijn Groot Schilderboek 13de Boek, cap. 4.pag. 3(5.9.. en vervolgens, over de Etskonst, gelijk, ook pver.de.Graveerkonsthan- ue.t; dog niet als plnatfnijder, maar als beoordeeier;'waar & de eene te prijzen zij. boven de andere, en wat.'er in waargenoomeu moet worden, zonder opzettelijk van de «onst te fpreeken. De. beroemde Ranauw'geeft.'er in ijn Kabinet der natuurlijke historien, konsten 'en weten- -Mappen.,£d_e deel p. 51. 5..53.zulke.eeoe.i;orte.befchrij- |
|||||||||||||||
"EtS.
Mhét liöutsktsófvarl willigen hbut,:i wàarv¥rï de^aVrzorg-
„'yuldfe afgedaan moet worden, . toti dat de plaat fpicgel .glad i's ;;uaar na polijst men ze over met zeer fijn gewrec- ','vcn' eri gezifte Engetfche fteen, 'met een weinig olie ; an- ,dercn bruineeien de plaat geheel over, het welk eene 'kundige hand vereischt, anders laat ook het brui neer-ijzer 'ftrecpbn; na " Naauwkeurigq Plaa.tfriijders Liaten de plaat eerst door
'8cn drukker proeven, waar door men de allcrgeringfte -laut ontdekken kan. De plaat dus gepolijst, moet zeer naauwkeürig fchoon
':gemaakt, " ëh gezuivert worden, om geene krasfen te,
'änaaken, 't is best hier toe een lapje fatijn te gebruiken.
, i2.Dc plaat gezuivert zijnde, word vernist op deeze
jwijzc :
De eerfte etfers, gelijk A. Bosse leert f. o.,'gebruik-
-ïten Burgondifche ƒ>?!',, vijf oneen, en harst, vijf oneen, lieten dit tezaamen fmelten in een niéuwe verglaasde pot, en dceden 'er bij nooten- 'of lijnzaad-olie, tot vier on- Veen ; hatende dit te zaamenkooketi, tot dat deeze ver- nis tusfehen de' vingers getrokken' draaden fpon; daarna flensden zij deeze vernis dooreene fchoonedoek, goo- ten ze in eene fchoone verglaasde pot, maakten ze tot Hokken, welke zij in eene glaze fles wel toegettopt met 'een' blaas 'er over, tot twintig jähren toe bewaarden. . Callot bediende zig van een ander, welkegenoemt
word vernis van Florence; deeze was dun, en beftond iiiit goede, heldere' lijnzaad-olie, welke men laat heet worden in eene verglaasde aarden pot, v/aar in men even. veel inastik doet fmelten; het.gefmoltcne doet men in ee- ne fles met een wijden hals, op dat die zig wel bowàarp. Veelerlei zcoiten van vernis worden 'er gemaakt, on-
der welke deeze de beste is. Neemt witte wasch, twee oneen ; pik van Burgondie, een
once, en fpaat of asphalt, in 't fransch fpnlt, die zeer fijn gewreeven is ,. twee oneen; laat dit alles kooken in eene fchoone pot, tot dat een drop 'er van op de plaat .gevallen, en koud geworden zijnde, na drie of viermaal geboogen te zijn, hegt;, giet vervolgens allesuit in ee- ne pot met laauw water, en maakt 'er van kleine ft'ok- jes, van een pink dik, en omkleed die met nieuwe zij- den taf, en bewaart ze tot het gebruik; men omwoelt altoos deeze ftokjes, ook de bovengemelden. Onze kunstenaars zijn zeer geheim met hunne compo-
Tiden, en maaken'er tweeërlei, voor de zomer en win- ter ; geevende de eerfte wat meerder hardheid, de laat- fte wat minder; de leezer zal ligt met de oliën te voo- ren opgenoemd, zijn oogmerk hier in bereiken., en dui |
||||||||||||
'die'zeer dun is, van een patrijs, ofan'a'er'ïg'eV'ógèlte.
of met. de palm van de hand, of met een popje taf' waar in een-weinig fijne plukzel gèvult is ,'■ de vernis «gaal overal heen ftrijkeri, en weghedmen het geenë ta dik is; de ondervinding leert egter, dat een popje'taf hét beste middel is; de veder laat ftreeken' na, en de hand veegt zomtijds het vernis ongelijk af; wanneer dit wel gedaan, en de vernis egaal gefmolten is, neemt men de plaat van het vuur; af',' op dat de vernis.niet '■verbrand, of te hard word: Dit gedaan zijnde, neemt ; men eene kaars'van fme«rj of wasch, men koert mét de handfehroef de plaat t'onderfte boven, en maakt met de punt der vlarnmc, of rook , het Vernis zwart; wél I zorg draagende, dat de pit. het vernis niet raakt; dit vet. nis bedekt dan de gehcele plaat, en fterkwater 'er op gegooten, zoude nimmer het koper aandoen, -ten waare men 'er met de 'naald de vernis aftrok, zo dât het ko- per bloot kwam, hier op-werkt dan het fterkwater ; en zie diarwaat-in het ctfen beiiaat. 3. Het .ctfen is niet alleen gemakkelijker om uit te vos.
ren, dan het gravceren, maar de tekening word'ernct- ter in gehouden, en hier toe gebruikt men verfebeidene middelen. Men beftrijkt de tekening, die mennamaaken zal, van ag.
ter met fijn krijt, rood aard, of potlood; men legt ze op de plaat. en men haalt met een ftompe naald de omtrekken zeet 'zorgvuldigom, en op dat de tekening niét vcrglijdö,'plakt- men dezelve met een weinig wasch aan de vier hoeken vast;-'dus verkrijgt men zigtbaare omtrekken, dog dan is de figuur omgekeert als de plaat gedrukt word , en dik- wils heeft dit gelegenheid gegeeven, dat de degen aan de rechterhand, en de feepter in de (linkerhand van ko- ninglijke pourtraiten gevonden word; men heeft, om dii voor te koomen , als de tekeningen met oost-indifcln inkt gedaan waaren, de omtrekken met rood aarde om- getrokken , en dan op de plaat overgedrukt; dog dit kan niet gefchieden aan rood aard, potlood, en andere teke- ningen ; men heeft diarom zig toegelegt, om de tekening altoos te bewaaren, en nogthans de nette omtrek te be- houden; neemt dan zeer fijn postpapier, dat wel droog is, vernist het met terpentijn-olie, of venetiaanfebe terpeiuijn, of andere dunne vernis, over het vuur, zo dun als inoogelijk is., laat het koud worden; op dit pa- pier kan men met rood aard tekenen , en met potlood, ook met inkt, en zeer doorfchijnend zijnde, zonder kle- verig te zijn, laat het de figuuren die men aftekenen wil, ligt doorzien, en overtrekken; vervolgens legt meu da- ze omtrek op deplaat, be waas fem teerst de plaat met zij» |
||||||||||||
delijk zien, dat de ondervinding hem fchielijk te rech- adem, en drukt met de vinger of nagel agter op 't vet-
te zal brengen; wil hij eene grootere hardheid hebben, nist papier, tot dat de omtrek overal geraakt heeft; wan- zonder 'er olie bij te doen, laat hij de vernis een weinig neer de plaat lang werks vereischt, eer ze afgedaan is, , langer uitdampen, of doet 'er een weinig meer pik, of moet men de plaat nog eens warm maaken, tot dat de //>aat bij: Het vernis klaarzijnde, Icgtmen dewel fchoon- vernis fmelt, als dan is de omtrek als ingedooken, en Iaat. zig niet afwrijven, al moest het een geheel jaar
duuren; daar anders door de zagte doek, die men 'f' over legt, om door de hand het vernis niet te kwetzen( |
||||||||||||
de omtrek zeer fchielijk a f dijt, en verlooren word.
Wij hebben reeds aangemerkt, dat de figuur omgö*
keert gedrukt word , wanneer men ze recht etst op de .plaat; dog als men de omtrek omgekeert etst, gelijk no- dig is, valt het moeijelijk de tekening te volgen; om dit .te verhelpen, zet men een ftuk fpiegelglas voor zig, cn daar onder de tekening, dan is die omgekeert, en zeer ligt te volgen. 4. Om het werk te volvoeren, heeft men naai*"
(Bossï
|
||||||||||||
doen rusten, en warm worden over de kooien die over-
al eene maatige, dog gelijke hitte verfpreiden moeten ; .men beknijpt eerst de plaat tusfehen eene handfehroef, •of tusfehen twee, wanneer dezelve zeer groot is, om ze te beter te behandelen ,• daar na ftrijkt men het vernis Jangs de plaat, * volgens verfcheidene ftrekkingen, de . warmte van de plaat dóet het fmelten en door de taf heen gaan; wanneer, naar uw oordeel, genoeg vernis "«over de plaat geftreeken is, zult gij of met eene yeder, |
||||||||||||
___________
|
||||||||||||
Eï-S.
|
|||||||||||||||||||
ETS.
|
|||||||||||||||||||
Wr
|
|||||||||||||||||||
fw'^E fi. s.'en 50 "van verfcbillende diktehs, die'men
L laii^s houtjes zet van 5 du im, ter dikte van een febrijf- pen;; van c'eezc fulp* men zommige geheel rond, ande-. ren fchuins af; om de omtrek, of lijnen te verdikken; veele meesters werken flegts'met ronde punten, andere niet platte, of febopjes, dat is fchuins afgefleépene naal- den die hier door eene ovaale oppervlakte krijgen, (ßossE pi. 5-'fig.I; en 2.) met deezen volvoert mende seheele tekening op de plaat, zorgvuldig oplettende dat de "rond of het vernis niet bij te groote ftukken 'er af- ipringt, als men veele fchaduwe te maaken heeft. 5, Men vind de manier, hoc men zijnen winkel moet
tocüellen, zeer naauwkeurig afgebeeld in de Dia. Encijc, tsc. des planches 5 vol. Gravure pi. 1. en vrij wel bij Felibien p. 285. ook bij Luijken menfchelijk bedrijf *. 171. : De glans van het koper te flerk zijnde, hangt men een raam met geolied of met vet, reuzel, enz. door- trokken papier , het welk de fchaduwe van de hand weg- neemt, en volmaakter alles op de plaat doet zien; men zit zijdelings, zo dat' het licht op de rechterhand valt ; zommige zitten, en hebben eene beweegelijke lesfenaaf, y.-nar op zij de plaat lei |
de het terFgns met «ene veder langs- dé. plaat, om der
lucbt-bellctjes 'er af te neemen ; '.een ieder kan hier ia- zijne verkiezing volgen. Vermits nu-niet alle deelen even diep gebe'etefi moe;
ten worden, voornaamelijk in landfehappen, en bijwer- ken;, laat men het fterkwater'er na verloop van één of meerder uuren afioopen, men wascht de plaat fchoon af' met \vater, droogt ze langzaam, en men veegt of krabt met een houtskooltje de vernis een weinig af, om tè zien of het genoeg gebecten is ; dit zo zijnde, ftopt méij al warmen noodig oordeelt, met een vernis, bekent oar der den naam van ftopgrond. Stopgrond, hoe te maaken.
Neemt Venetiaanfche fchilderij-vcmis, mengt daar in- lamp-zwart, en ftrijkt met een penceel dit vernis over alle de deelen, die gij wilt bedekt hebben; daar na lege men de plaat als te vooren in het fterkwater, en laat ze? ■weder eenigen tijd bijten, floppende als het noodig is.,, nog eens bet tweede verfcniet, en zo dikwerf als men- het goed oordeelt, ten-einde toe; de tijd kan niet be- paalt worden, als afhangende van de natuur van het ko- per, van de kracht van het water, de lucht, en.de wij- ze van bewerking met de naald; deondervinding móet dien. bepaalen; alles gedaan zijnde, maakt men de plaatfchoon met water, en warm, wrijvende zeer voorzigtig al.bèe vernis weg, en gebruikende hier en daar een houtskool;.- daar na-laat men 'er eene proef op drukken, men noemt- dit een fterkwater-druk ; «hier na verbetert men de plaat- met het graveer-ijzer, tot dat zij volkoomen is. Wanneer men in plaats van azijn fpiritus nitri neemt,,
oïfierktvater met olie van vitriool en falpeter gemaakt,. dan moet men de plaat met zagter vernis beftrijken, an- ders fpringt het vernis. • . II. De tweede manier van etfen, word bij deFrari--
fchen Gravure en maniere de Crayon genoemt , welke gantsch nieuw, en over v/e in ige jaaren door den Heer François in Frankrijk wierd uitgevonden, die met een. jaarwedde deswegen van den Koning begiftigt is; tegens- woordig munt de beroemde Graveerder De Marteau daar in uit. Louis Bonket heeft van gelijken verfchei- dene fraaije ftukken gemaakt, onder andere eene tête de Vernis, die zeer zagt behandelt is. Mr. Chaei>entie.r.. heeft zommige tekeningen met roet getekent, dus nage- maakt, welke mij toefchiinen, eerder op de manier van Ploos van Amstel., dan van François gedaan te zijn. Wanneer men niet weet hoe zij uitgeyoert word, zou-
de mén meenen, het was.'zwarte konst, dog niet ge- fchraapt, maar enkel hier en daar gegrond, en dan af- gefchraapt; daar het waarlijk etfen is, gelijk nu zal blij- ken. 1. Voor eerst bereid menhetkoper, a!s tevoorenge-
zegt is, en;men vernist als in de eerfte manier; men trekt de omtrek over alles gelijk boven gezegt is. 2.'In plaats van naalden , heeft men 'er een met eene
enkele punt, met twee punten, met. drie, vervolgens grootei' én grover, om a's de plaat gebecten is, te re- tourfieeren.; men! beeft een rond matijzer,. oïmastoir,. welker-ftift pi'atagtig zijnde met grove en kleine grijnen, als eene digte hout-rasp voorzien is ; nog zuik een om de plaat te retoticheeren , met een bautehundyat; einde- lijk lolletjes van een -half duim, over kruis, en een-agtfte reed, van gelijken met grein geflagen, om lange ftree- ken te.maaken op-de cttgroùd;. als mede. een goed gra- veer» |
||||||||||||||||||
BI overzitten te vermijden, plaatzen de plant op een fchil-
■ dersezel, en werken even als de fchiklcrs, geevende
■ fteun aan de'hand met een ftok; deeze laatlïe manier is
'M voor de gezondheid gefchikter, dog de eerfte beter voor H de konst. Het zoude ons beftek te buiten gaan , alles zo te be-
■ fchrijven, als of men niets dan met deeze konst dit boek
M te vullen hadde; wij gaan derhalven over tot het bijten, H en gebruik van fterkwater. 16. Om het fterkwater te maaken; neemt drie pinten
vïjn-itzijn, van de beste; zes oneen wip zee-zout; zes oneen ammoniak-zout, en vier oneen Spaansçh groen; floot eerst alles wel fijn, en mengt het vervolgens ia Seen gvoote verglaasde pot,, met een dekzel, laat het ■ twee of driemaal opwalmen in hetkooken, en niet meer;
II daar na giet men het over in eene fles,, en gebruikt het op zijn tijd; dog te fterk zijnde, moet men 'er een wei-
nig water op doen : Men moet vooral zorgen, dat men de waasfem niet te veel inadem©, als gevaarlijk voor de borst zijnde. Men befmeerde de plaat 'ook van agteren met eenig
.grof vernis van vet en wasch, of iets diergelijks, piaat- ftede plaat fchuins, en goot 'er het fterkwater over, tot dat het genoeg gebecten hadde; vangende het afloopen- de water, enz. ; deeze manier befchrijft Bosse pi. 6. h 3i., dog is tharfs niet meer in gebruik. De Heer Le Clerc heeft de plaat plat nedergelegt,
mnnen in een bak waar in hij het fterkwater goot, be- legende dus alles te gelijk heen en weder, op dat het "erkwater overal egaal zoude werken. De Hr. W&XE- ^ET, de'fchrijver van de uitmuntende verhandeling over deeze konstin de Dit}.. Encijchp. zegt, dat hij eene klikke bak neemt, die wei vernistis, zo dat'er het fterk- water niet op kan werken, en vervolgens deeze fluit Meteen dekzel van,glas, in een blik raam vast gezet ; Wanneer de plaat 'er in legt, plaatst men deeze bak op tyiïe knien , terwijl men niet de handen de beide hand- |
|||||||||||||||||||
duurt
|
hou Jende, henvh.een en weder beweegt; dog dit
|
||||||||||||||||||
wer lang, en vereisçht een man die dit uitvoert;
|
|||||||||||||||||||
jji] beeft, om tijd te winnen, hier toe een uurwerk-uit-
Seuagt, zie ,-j. pi 6. welker befchrijying torn. 7. p. 886". e vinden is. Dog anderen maaken eene rand van wasch !'m oplaat, en^gietcn daar in het fterkwatery roeren- |
|||||||||||||||||||
ETT;-
weVals;het bloed, waar bij ligt de vetrok koomt; deezs
ftoffe is derhalven 'zeer verfchillende van die van wond- etter, en vereischt eene bijzondere behandeling ; te weeten verwarming, ftooving met pappen, waar toe al- les dienen kan , het geene flegts warmte behouden'kan,' als kruiden, bloemen, meel, gort, enz. ; de zindelijk- fte zijn, die van kruim van brood met melk gemaakt worden ; de melk behoud de warmte langer dan water, olie langer dan melk ; zie -daar, waar van men deeze pappen naar bevind van zaaken maaken kan. Met deeze. geneesmiddelen moet men flegts aanhou-
den, tot dat de buil doorgebrooken zijnde en ontledigt, de wonden zig op eenplakken en fluiten. Etter f/j fcorbutijke zweeren. van defiheen en enhlA
is. van eenen anderen aart, geeft nimmer voordeel, al ontlast zig die; kan ook door fontenelien niet afgetrok-1 ken worden , daarom moet men hem ten eeriten te ! gaan; en door droogende middelen dwingen; het welke| nogthans niet zeer gemakkelijk gaat, gelijk in ons Land, en in Engeland blijkt, daar deeze zweeren voor 1 ziekte gehouden worden, terwijl de Grieken dezelve| gekent, en Ulcéra Chironia genoemt hebben, dat is, zweeren die.Chiron den Centaur, welke aan'AESCt-| LAPius-dc Geneeskunde leerde, noodig hadden. Etter in kanker is zeldzaam dik , meest 'dunagtig,I
fcherp, knaa'gende alles in den omtrek weg, en zodaœjl ftinkende, dat men dikwerf reeds op eenen afftandd' ziekte uit dcezen bijzonderen ftank kan gewaar wot| den.' ii Etter in beeneeters verfchilt hier in , dat hij dunner,|
geeler, en taaijer is ; dog wanneer het beenzeef aange daan is, voornaainelijk aan de kaak in jongeren, of el ders anders bij bejaarden,-ftinkt hij ondraagelijk, zot-l der daarom de pleisters aan te doen , gelijk zommigcl verkeerdelijk waänen ; deeze etter hoad niet op te looi pen voor dat het verftorven been geheel los geraafct| en afgefcheiden is van het gezonde ; waar toe ook Î1 konst zeer weinig voordeel brengt, dewijl uitfpuitingesl en fcherpe middelen de verfterving van het been ver-i meerderen. Zie BEENEETER. Etterin.de kinderziekte is bijzonder van aart, enver-i
giftig; een drop etter immers uit eene pok is genoeg öm vijftig menfehen door inenting deeze ziekte mede 8 deelen. Zie INENTING 'der KINDERZIEKTE. Etter in Venuskwaalen is van gelijken aart als die va I
•de kinderziekte, want fteekt alle menfehen aan, wl neer hij onmiddelijk in het bloed koomt; het wet*| rede is, dat niet alleen door onkuifche en vuile *| menging, dezelve bezmet, maar door zoenen ; zelfsaia I kinderen medegedeelt wórd, aan de tepels van èffl min, door. een aangeftooketi kind,, enz. -• Etter, in fontanellen, en fêtons, is eene ftoffe , V®?. .van gelijken uit de weij van het bloed gemaakt wor»> en daarom zo veel aftrekt, of fchoon'er weinig*' loopt, Om dat 'er zeer veel van het bloed door weg«*' fenit. ,J Ettermaakende middelen zijn 'er eigentlijk niet Ml
natuur, dan alleenlijk de zodanige, welke door OTÏ ge warmte deeze natuurlijke gefteltenisfe van het 1#J behulpzaam zijn, of wel door eene vettigen aart, : loop- van etter aan den gang houden , om dat de^^l vaten belet worden in hunne toegroeijtng en g01"1 zing. - , ■ ,:.. In een fontanel of feton word van gelijken aetoej?w,|
jing belet, mede door fteek-middelen, en dergeuj^j |
||||||||||
••ETT.
|
||||||||||
m
|
||||||||||
veer-ijzer met twcê'puntén, dm hier 'en 'daar te «können
îoetzen, als de plaat reeds gebeeten is; 3. De tekening overgetrokken zijnde, zal men den
'omtrek met de dubbeld gepuritte riaald' riamaaken,. en fijner of grover neemen, na den aart van de tekening; .men maakt de eerde tint, en gebruikt de rolletjes, wan- neer de arceringen breed en groot zijn ; om de duide- lijkheid der arceringen wég te neenien, zal men met het inatijzer alles overwerken, en vo veel als moogelijk, den verf van het papier tragteh te volgen ; op deeze wijze "ës door M. DÉFERTHpi. 8; Gravure ib: zeer uitmun- tend getoont is. • 4. Wanneer de tekening af is, brengt men 'er het
fterkwater op,' en laat het,- gelijk te vooren gemeld is, "bijten; gebeeten zijnde, zuivert mén de plaat van het 'vernis, en men laat eene proef 'trekken, welke men ver- betert' met de reeds befchreevene werktuigen. '■ Met deeze manier bootstmen allerlei tekeningen na,met
Toodaard, zwart krijt, met twee, en meer koleuren ge- tekent; dus Vertoont men de meesterlijke hand derkons- tenaars, en men hééft de ftijvc manier van arceringen «iet noodig; zommigen' hebben de omtrekken met het 'gemeen graveer-ijzer, of in het vernis met den naald omgetrokken , al het welke geoorloofd is, als men flegts de natuur volgen kan. , . Deeze manier evenwel koomt niet te pasfe in gebou-
wwen , inftrumenten, anatomifche of dergelijke afbeeldin- gen; zij is nogthans beter dan de zwarte konst; en ver- •fdhilt hier in van de manier van Ploos van Amsjel , dat die wel etst, maar geene naalden gebruikt, of mat- 'ijzers. • Wanneer wij over het Graveeren handelen, zullen
'wij gelegenheid hebben , om te fpreeken van hetgravee- jentot pjaaten met twee, drie, of meerder koleuren ;
zie GRAVEEREN en PLAATDRUKKEN. f
ETTER; in 'tlatijn Pus. Wanneer het bloed ergens
in de uiteindens der bloedvaten zodanig verdikt, en^ver- •ftopt raakt, dat het niet weder los kan , en in den om- loop van het bloed gebragt word, gaat het over te gelijk met rotten der kleine bloedvaten tot eene witag- tige, taaije ftoffe, die men etter noemt. Deeze ftoffe doet zigvan gelijken zien in wonden die
•aanmerkelijk zijn, en op de oppervlakte van zweeren ; ' -waar uit blijkt, dat allerlei etter, fchoun uitwendig ge-
lijk, niet van den zelfden aart is; hij verfchilt van gelijken na den aart van de verzweering, in zweeren aan de bee- ilen, die men fcorbuitige noemt, in been-eeters, in kan- ter,, in de kinder-ziekte, venus-kwaalen, enz. in fêtons, fontanellen, en dergelijken. Etter die op wonden koomt, is eene natuurlijke bal- 'fem, welke de geneezing meerder bevordert, dan alle
.uitwendige zalven, en pleisters; deeze etter fchijnt al- ' 'lcenlïjk van de weij van het bloed gemaakt, en door
-uitwaasfeming tot die dikte te koomen; het is om die re- de, dat «Wer, -fchoon weinig vloeijende, het lighaam • zo zeer verzwakt ; de groote Pringle toont aan Append.
'-p. 82. in irto. dat één once wei] van bloed, niet meer ' geeft dan het geene dagelijks bij een fontenel zig ont- last, zo veel waasfemt 'er weg van het bloed; waaruit men ligt afleiden kan , hoe het koomt, dat borst-teering de menfehen zo verzwakt, en al het vet, en bloed Weg- neemt; waarom alle Joöpende verzweeringen, den lij- ders kragtcloos maakt, en zagtjes naar hun einde brengt. Etter door verftopping, verdikking, kneuzing, enz.
veroorzaakt, is een mengzel van de bloedvaten.,. zo |
||||||||||
■
|
||||||||||
ETT,
|
||||||||||
ETT.
as bijtende middelen, en al wat de oppervlakte weg-
I ETTER-BORST,- wanneer etter binnen in de hollig-
I . ei(j der borst, dat is tusfchen de longen en het borst- I vlies (pleura) vergadert word, noemt men het etterborst, I 0{empijema, dus etter bij uitneemeiiheid ; want Hippo- I CRATes noemde empijema allerlei etter wording, zie Foes. ! Oecnn.HipP- p. 125.
Deeze vergadering van etter kan geen plaats hebben,
I dan wanneer een ettergezwel der longen doorbreekt, of
I wel dat 'er over de oppervlakte der longen, etter door
omfteeking gemaakt, in de holte der borst bijeen zakt,
en in deezer voegen dit ongemak veroorzaakt.
Ook is het moogelijk, dat de etter bij verplaatzing in
I de holte der borst valt, en eene etterborst maakt.
De etterborst, hoe ook gebooren, drukt de Iongen ,
I en van gelijken het middenrif nederwaarts, zodanig', dat het in den buik uitpuilt, daar het hoog op in de borst if zijn moest; hier door word moeijelijke ademhaaling ver- I oorzaakt, en de lijder kan niet leggen dan op die zijde, l| in welke de etter vergadert is ; ftel op de flinker, want 1 ingevalle hij zig op de rechter wilde te ruste leggen , 1 drukt de etter het hart, en het middenfchot te fterk, dan 1 dat hij dit zoude können verdraagen ; wanneer hij zig -| begeeft op de flinker zijde , fteunen de ribben dit ge- ■ wrigt, en hij rust gemakkelijker. Deeze etter-verzameling word zeer moeijelijk gekent,
M dan uit voorafgegaane toevallen, als pleuris, long-ont- ij fteeking, enz., uit de koleur van het wezen, die even *| als in de teering-kwaaie helder-rood is, de oogen groot, I het wit ligt-blaauw, enz.: Hippocrates de morbis, zie <f Chart, torn. 7. p. 568. zegt, dat men-den lijder bij het " fchouder moet fchudden , om dus met het gehoor ie be- I paaien, waar de etter zig ophoud; Boerhave heeft dit ï S 1187. n. 4.'woordelijk overgenoomen; of fchoon het I zeker is, dat men nimmer dit geluid, of dien flrepitus I kan gewaar worden. I De etter boort dikwerf het middenrif door, en valt in
; de holte van den buik, daar het ontfteeking over het ge- datmte, en fpoedigden dood veroorzaakt: Van gelijken f gebeurt het, dat de lever verzweert op die plaats, welke I tegens het middenrif in de rechter zijde aanlegt, hetwel- I ke doorgeknaagt wordende , eene etterborst maakt van Ioe gevaarlijkfte zoort, Boerh. g 1185. 11. 3.
De etter word door uitzettinge der longen, telkensnaar onder, en boven, en zijdelings gedrukt, en door het lang Jeggen, en de warmte fcherp, knaagende langzaamerhand het borstvlies, en fpieren door, tot dat 'er eene door- brecking gefchied buitenwaarts, dog meest naar vooren, g en naar boven, omtrent de mam in beide de fexen ; of I J" > gelijk gezegt is, doorliet middenrif in den buik, E "et welke volftrekt doodelijk is. I zeldzaam geneest eene etterborst; enkelereizen even-
I wel zijn deeze kwaaien door uitwendige fistels van zel- ! en geneezen; wanneer de lijders inelk, en allerlei zag- I tevoedzels gebruikten, en balfamike middelen, die tef- ! 'ens hcelende zijn. 1 ko Z0 *Poec^8 a's moogelijk deeze kwaaie te hulpe te
I doe™6"' •:ee^t men voorgefteIt, eene doorfnijdinge te I ont|n tUsCchen de ribben, tot in de borst, om de etter te I Va' a,sten' en gelegenheid te hebben, tot het infpuiten I dö™waame middelen,- Hippocrates («'t.) heeft reeds f 2el;r Werking voorgefteIt, en heden gefchied zij, fchoon f fceicj .aam' °P gelijke wijze ; derede van deeze zeldzaam- 11 ß yc «len de zitplaats te laat, en zoaitijds in het |
619
|
|||||||||
geheel n!et gewaar word, voor dat de dood reeds voor
oogen, en de lijder weinig hulpe daar van te wagten heeft; het welke van den beroemden Sharp critical Eugiuiij. pag. 219. geftaaft word; hoewel men niet ontkennen kan, dat zij eene enkele reize met voordeel gedaan zij. De plaats waar de opening te maaken, is moeijelijk
te bepaalen ,• Hippocrates zegt, dat men doorfteeken zal, daar de etter gevoelt, of gehoort word ; intietver- volg heeft men de doorbooring willen doen zo laag als moogelijk was, om dat men onderftelde, dat de etter door haare zwaarte altoos zoude nederwaarts zakken, het welke om de vastgroeijingen der longen zeer dikwils niet gebeurt: Sharp tb. p. 234. merkt te recht op, dat het'er niet op aan koomt, om dat de long zig uitzettende, de etter naar alle kanten gedrukt word: Hippocrates wil liever dat het hooger, dan laager gefchiede : Wanneer wijde natuur als den wegwijzende aanmerken, behoort de doorfteeking omtrent het midden, en voorwaarts te gefchieden. Deeze konstbewerking gefchied, volgens Hippocra-
tes , meteen lancet, het welk breed is, waar mede eerst de bekleedzelen geopent, daar na door een fmaller, waar mede de doorbooring gefchied ; thans doet men het met een gemeen fcalpel, men fnijd de huid door tot op de fpieren, men plaatst den voorvinger van de flinkerband in de wond, tusfchen de ribben in, en fnijd dan langs het midden van den nagel tot in de holte der borst; zo 'er etter is, behoeft men niet te vreezen, al flipt het mes ter diepte yan een duim in de holte , want de long word agterwaarts geftooten , en ontwijkt de kwetzing. Anderen hebben een troicart gebruikt, welke de voor-
keur verdient, om dat men 'er de pijp in kan laaten, om de etter of eensklaps, of bij gedeeltens te ontlasten. Hippocrates wilde, 'dat men dagelijks een weinig moest ontlasten , en niet voor den tienden dag het geheel. Le Dran prijst ook die wijze aan, zie opérations de chirurgie, p. 41. Boerhave volgt Hippocrates, en gebied van gelijken , dat men infpuitingen doen zal met afkookzels van balfamike kruiden. Wanneer de lijder niet lang aan een deeze ziekte ge-
had heeft, is 'er geene rede, waarom men al de etter niet te gelijk ontlasten zal, voornaamelijk wanneer hij geduu- rende de ontlasting verligting gevoelt ; men houd onder- wijlen de pijp in de wonde, of men brengt 'er een in van zilver, goud, tin, of lood, na gelegenheid, tot dat de geneezing bewerkt is. Wanneer de etterborst aan beide de zijden plaatsheeft,
zal men eenige dagen tusfchen beide neenien, eer men de doorbooringe wederzijds in het werk ftelle. Tot de «tferhörst behoort inzonderheid uitgeftort bloed,
wanheer iemand met een degen gekwetst word, of mes, of kogel, zo dat de longe doorgefneeden, het bloed ont- last inde hoiligheid der berst; bij Dionis vind men daar van zeer veele voorbeelden, en van den gelukkigen uit- fiag, welke gevolgt is op de doorfnijding, of pa race n- thefis thoracis, van de borst; in dit geval móet de won- Je ruim gemaakt worden , op dat het geftolt bloed zig ontlasten zoude können, en al het bloed te gelijk weg- getapt worden. Deeze etterborst, want het bloed uitge- ftort blijvende, gaat over tot etter, word eerder gekent, en de aangedaane zijde ligter bepaalt. Dezelfde bewerking heeft ook plaats in eene water-
borst , daar op haare plaafze van gehandelt zal wor- den. Zie ook LONG-ONTSTEEKING. ETTER-BUIL, zie ETTER-GEZWEL.
Q ETTER-
|
||||||||||
EUN. EUT.
EUNUCHUS ; een Gefneedene; Gelulde*, eiiis-2o
veel als Caflratus ; zie aldaar. EUNUCHI FLORES; gelubde Bloemen; worden
volgens LiNN.ffius die geene genoemt, welke geen helm- ftijltjes nog ftampertjes voortbrengen; dewijl in die dee, Len de bevrugting en vrugt-voortbrenging gelegen is • zodanige zijn bij voorbeeld de dubbelde violieren en muu* hlQ£'!116Tl CnZ*
EUPATORIUM CANNANIBUM, zie BOEI,
KENS-KRUID. EUPATORIUM GR^CORUM; is de Agrimonit;
zie aldaar. EUPATORIUM MESUJE; is de Lever-balfem; zfc
aldaar. EUPATORIUM VETERUM, zie AGRIMONIE.
EUPEPSIA ; dus word een goedq kooking, of gemak-
kelijke fpijsverteering genoemt. EUPHLECTOS ; aan al het geene ligtelijk vlam vat,
word deezen naam gegeeven. EUPHORBIUM; Euforbium; Toerts-zap ; is, een
geel- en hars-agtige verdikte zap of gom; beftaande uit langagtige ftukjes, van verfcheiderhande groote en ge- daante, die eenzeerheeteenonaangenaamefmaakengecri of weinig reuk hebben: De plant daar deeze gom of zap van komt, is een zoort van vreemde wolfs-melk, in het latijn genaamt Tithijmalus Mauritaniens ; Euphorbium DoDONJEi ; (Euphorbia aculeata nuda multangularis ; aculeis geminacis, Linn Spec. Plant.) ; maar daar is nog een medezoort van, genoemt Euphorbium antiquorum |
||||||||||||||
ETT. ETZ. EÜL;
|
||||||||||||||
€90
|
||||||||||||||
ETTER-GEZWEL ; in 't lat. Abjcesjus ; is in 't algemeen
eene dikte, welke eenen zak vormt, waar in zig etter verga- dert; daar is geen eenig deel van ons lighaam bevrijd van dit gezwel; meest evenwel valt het voor onder de huid. De oorzaaken zijn of verftopping, waar op ontftee-
fcing volgt, welke niet opgelost wordende, in etter over- gaat; 2. kneuzing van buiten veroorzaakt, met verbree- Uing der bloedvaten ; 3. uitftorting van etter, inwendig gebooren ; of op een of ander plaats der uiterfte deelen, en bij verplaatzing uitgeftort in den vetrok. De etter-gezwellen door de twee eerde oorzaaken ge-
maakt , vereifchen rijpinaakende pappen, en volftrekt geene opening , dan wanneer de etter rijp is, en door het vel doorfchijnende de plaats aanwijst, die doorge- fneeden moet worden ; alleenlijk moet men uitzonderen dó gezwellen aan den aars, en hoek van het oog ; om dat deeze door hunne diepte niet ligt uiterlijk koomen, en eerder eene fistel of pijpzweer veroorzaaken ; om welke rede men terftond die gezwellen moet openfbij- den volgens de lengte der dikte. Indien de etter door verplaatzing elders zig opdoet,
moet men terftond het gezwel openen,- dit ziet men dik- werf in been-eeters, in borst-teering, enz. Etter-gezwellen die in het hoofd plaats hebben, ver-
eifchen doorbooring van het hoofd. Zie TREPAAN. Etter-gezwellen in de keel moeten behandelt worden
als de uitwendige. Dog die van kwaade kiezen afhan- gen , vereifchen dat ze uitgetrokken worden ; voornaa- melijk aan de onderkaak, hoe eerder hoe beter, of ze gaan over in fistels, die niet geneezen, voor dat de kies getrokken is, laatende altoos een zeer lelijk lidteken na zig. Etter-gezwellen in de long , en andere plaatzen- diep
verfchoolen leggende, zijn buiten het bereik der konst; evenwel zijn die van de lever dikwerf met een goeden uitüag ontlast, en geneezen. Die van de'nieren, veel- tijds door ftecn veroorzaakt, hebben droeviger gevolgen, en geneezen zeer zeldzaam, en meest al red zig de na- tuur door eenen weg te maaken naar buiten, door mid- del van eene fistel of piipzwer, welke zo lang duurt, tot dat de kwaal geheel geneezen zij. Een etter-gezwel in het oog, word hijpopium ge-
noemt, en geneest zeer dikwerf. Zie voorts GEZWEL. ETTER HOLTE, of Etter-pijp ; zie FISTEL.
ETTERMAKENDE MIDDELEN; in het latijn
Suppurantia ; zijn zodanige, welke door haare glibberig- ■ held de poriën verfloppen en de ongevoelige doorwaasfe- ming beletten, waar door de vogten meer en meer te" zaamen gehoopt , rijp en tot etter gemaakt worden; van dien aart zijn de wortelen en bladen van heemst- en maluwe, Camille- en mdilote-lloemen, witte leliën, faf- fraan, meel van boonen, lijn mfenugreekzaad; onder de asch gebraadene idjen en witte lelie-wortel, vijgen, honing, duivedrek, olie van St.Jans-kndd, \xn witte le- iten, v&nfcorpioenen, hazen-vet, fnoek-vet. en andere vet- ten ; voorts van depleifters, de bafilicumspleiflcr, dia* ëhijlons-pleifler met gommen, ammoniak-pleißer, melilote- pleißer, enz. Zie ook op GEZWEL. - ÈTZEN, zie ETSEN. EULE ; deeze naam word aan een zel'.ere worm ge-
geeven, die zig m zommige wondenen gezwceren ver- toont. ■ EULITOS ; dus noemt men zulke dingen, die zig ge-
• makkelijk laaten oplosfen -, als bij voorbeeld, zommige gommen, harsfcn , enz. |
||||||||||||||
verum ;Schadidacalli ; (Euphorbia aculeata fubnuda trian-
gularis articulata; ramis patentibus, Linn. Spec. Plant,)! |
||||||||||||||
van welke men zegt, dat 'er insgelijks euphorbium ver-
zamelt word, zo dat men niet zeker weet , van welke zoort het eigentlijke euphorbium komt;,dog men gelooft meest van de eèrfte zoort. Beschrijving. Deeerfte zoort groeit met een dikke groe- I
ne vleefcnige en veel hoekige (lam regt opwaarts, op de wijze als de ceréus, maakt hier of daar eenige diergelij- ke uitfpruitzels als takken en is met doorns, telkens weel bij malkander, bezet, zie Dodon^i Kruidboek. De| tweede zoort heeft een driekantige groene vleefcbige fteng, die met leden groeit, en ookdiergelijke uitgebreide | takken heeft, met doorns bezet; deeze plant vind men naukeurig afgebeeld in Comnelini Ho.rt. AmfleL P. l< pag. 13. Tab. 12. Wanneer deeze planten gewond wor- den, geeven ze veel wit melkagtig zap van zig, 't welkt vervolgens dik en hard word, en het euphorbium del winkels, is.- Plaats. Deeze planten en meer andere medezoorte?
daarvan, groeijen in Africa en Oost-Indien; worde ook in Europa in de tuinen der Academiën, en van vo» naame plant-beminnaars, door de konst in warme kasfel gekweekt, op diergelijke wijze als de cereus. Eigenjchappen. Men heeft twee zoorten van dit goffl'
en hars-agtie zap ; als in graanen en in witte brokken 01 ftukken : Plet beste moet zijn geelagtig wit, beel droog en breukig, zuiver in graanen, zonder ft o f en zand, e" met geen rietjes,of doornen vermengt : Het is zeer heet en brand zeer geweldig en lang op de. tong, als roe'] het zelve daar mede maar effen aanroert, en op de huw gelegt, bijt het'er gaten in: Het bevat een fcherpvH zout, en veele doordringende olie in zig, en heeft ceji zeer fterke purgeerendc kragt, zijnde een der allerfto* fte purgeer-middelen, zo dat het niet zonder gevaar val- |
||||||||||||||
inflammatie k- de maag en darmen h en derhalvcn E
|
||||||||||||||
EUS. EUT. EÜW. EVA.
|
|||||||||
EÜP. EUR. EÜS.
I ten daar toe gebruikt word; dog men prijst het tegen de
I waterzugt en opgezwollene beenen, in een kleine dofis, I teweeten, een halve grein, gebruikt; maar beter is het, I zulks te mengen met andere middelen, om zijn fcherpte I daar door te temperen. Uitwendig is het ook het hevig- I fte niesmidde! dat bekend is; want een klein weinig, bij I voorbeeld, een half grein daarvan, werkt zoderk, dat I 'er zomtijds een bloeddorting uit de neus op volgt ; wes- I halven het nooit alleen en zeer voorzigtig in de hoofd- I en nies-poeders moet gebruikt worden ; en om deeze I jeden is het ook, dat men bij deszelfs pulverifeering zig I wel in ag£ te neemen heeft, dat 'er niets in de mond en reusituift, en men derhalven den vijzel wel moet over-
; dekken, en de neus en mond met dikke doeken toebin- , den : Maar het is een zeer nuttig middel in het I uitteeren en vermaageren der leden (atrophia) en lam- I migheid (paralijßs), als dezelve met de olie van eu- ' phorhium en brandewijnbevogtigt en gewreeven worden; I alsmede in de zenuwe-fteek (punttura nervi); ook is het I een deftig middel in de been-eeter (caries osfium), in- sonderheid 't poeder daar van; de olie op de flaapen ge-
I ftreeken, doet de flaapzugtige ontwaaken. Men maakt ; 'er in de Apotheeken esfents en olie van, en het komt Û ook onder eenige zamengeftelde middelen', als onder het I fhiltniuni-roinanum & perficum , bevergeil-olie , apostel- U sa//, enz. Men zegt, dat het door kooking in azijn, zijn kragt verliest,
Esfents van Euphorbium te manken.
Neemt euphorbium zo veel gij wilt, doet het in een H vies en giet 'er fterke wijn-geest of brandewijn op, g ter hoogte van drievingerbreed, en laat het pp een war- I sne plaats trekken, dan zagtjes afgegooten en gefïïtreert. Deeze esfents kan gevoeglijk tot vier greinen gebruikt l worden, om te purgeeren, en is veel beter als 'c euphtr- Mum in fubdantie.
Ti.
De olie van Euphorbium te maaien.
: Neemt gepoederde euphorbium een half drachma, ter- h pmtijn-olie, een once, en brandewijn, een drachma; 1t laat dit op een matige warme plaats zaamen Tmelten. An-
dere laaten het euphorbium in olie van muurbloemen of van narjoleine fmelten, zo veel daar in folveeren wil, en ÏOMien het gecorrigeerde olie van euphorbium. Zalf van Euphorbium.
I Neemt euphorbium, een deel ; bomn-olie, twaalf dee-
'pn; geel wasch, zo veel genoeg is, om'er op een zagt 'uur een zalf van te maaken. Deeze zalf is zeer dien- «ig tegen de uitteering der leden en lammigheid. EöPHRASIA, zie OOGENTROOST. EUPNOEA; hier word een gemakkelijke en natuur- lijke ademhaaling mede uitgedrukt. EUPORIA ; de vaardigheid in het operieren.
EUPORISTA; betekent een middel, dat ligtelijk te perkrijgen, en gemakkelijk te bereiden is; gelijk dezo- benoemde huismiddelen zijn. I EUROS; betekent de fchiminel, die zig op bedorven
r°gtzet. S„3VRIJTHMIA ; dus word een welgeregelde gedalte,
En« anheid Tan een üghaara door verdaan,
vlee h • C^^' noemt men een zu^e» die wel in het fctaF^'' ditwo°rd betekent, -een goçde ?oor-
|
|||||||||
Cgt
|
|||||||||
EUSITIA ; word een goede eetlust door verdaan.
EUSPLANCHNOS ; word een zulke door begree- pen , die goede en gezonde ingewanden heeft. EUSTACHIANA TUBA, zie GEHOOR-GANG
van EUSTACHIUS. EUSTATIUS, zie KAMPERNOELIE - TORRE-
TJE. EUSTOMACHUS; aan dit woord worden twee bc*
tekenisfen gehegt ; als i. een welgedelde maag; en 2. zodanige fpijzen, die voor de maag dienftig zijn. EUTHANASIA; zagtelijk, gemakkelijk derven; ee-
ne dood die zonder pijnlijke trekkingen verzeld gaat. EUTHENIA ; betekent eene goede gezondheid. EUTHIJMÏA; word de gemoeds-rust door verdaan. EUTOCHOS ; is het zelfde als fcecundus of vrugt* baar. EUTONÖS; word iemand door verdaan, die derke
en ineengedrongene ledemaaten heeft. EUTROPHIA ,• betekent eene goede en betamelijks
voeding des lighaams. EÜW, zie EEUW. EUWIGHEID, zie EEUWIGHEID. EVACUATIO; Ontlediging ; Ledigmaaking ; Ont- lasting; in de Geneeskunde is dezelve tweederlei; ge- fchiedende of door de natuur, of door de konst; natuur- lijk gefchied ze door de doeigang, het waterloozen, ongevoelige doorwaas fem ing, blouden uit de neus, en door de maandftonden der vrouwen ; door de konst word ze te wege gebragt door middel van purgeeren, bran- den , zweeten, laaten en koppen. EVACUATIO CRITICA; is eene ontlasting, die
voor de zieken heilzaam is ; gelijk de buikloop in de ga'.-koortzen ; het braaken in koude koortzen ; de pis- vloed in de waterzugt, enz. EVACUANTIA UNIVERSALIA ; algemeens ontlas-
tende middelen; zijn zodanige geneesmiddelen, die al het nadeelige uit het bloed door bijzondere wegen voert; gelijk daar zijn de zweetdrijvende (diaphoretica), pisdrij- vende (diuretica), kwijl-verwekkende (falivantia), enz. EVACUATORIA INDICATIO ; is de aanwijzing
of het befluit des Geneesmeesters, uit de omdandigheid en tekens der ziekte, hoe en op wat wijze de ziekte- dofFen, door zuiverende en uitdrijvende middelen kun- nen en moeten ontlast worden. EVAPORATIO; Exhalatio; Uitdamping; is in het
algemeen de afzondering der vogtigheid van een lighaam, als dezelve door middel van de zon- of vuur-warmte, in de gedaante van een damp in de lucht uitgedreven wor- den. In de Pharmacie of Apotheek gefchied deeze eva- poratie 1. bij het maaken van dikke extratten, wanneer - men het overtollige vogtvan de door't filtreeren gezui- verde zappen of andere vogten, door de warmte weg- drijft, om dezelve tot de vereischte gedaante en confi- dentie te brengen; 't welke gefchied in een zand-capel, of, als het diagen zijn die ligt aanbranden , in het water- bad, of maar in potten, ketels, enz. over een koolen-vuur ; zijndehetonverfchillig, als maar't vat waar in de evaporatie gedaan woord, ruim genoeg is. 2. Gefchied de evapo- ratie bij 't maaken van zouten, daar de waterdeelen over een langzaam vuur zo lang moeten uitgedampt worden, tot dat 'er een vlies op het vogt komt, ten einde als dan op een koele plaats gezet zijnde, 'er crijflallen aanfehie- ten. 3. Heeft de evaporatie plaats bij het droogen van allerleij rogtige dingen, doormiddel van warmte, daar de rostige deelenallengskensuitwaasfemen, ende vogr'çe Q a ftoffei |
|||||||||
«a .. EVE.
doffen op 't laatst droog worden. Men kan over de uit-
damping en op wat wijze dezelve gefchied, verder na- fcien op het artijkel DAMP. Zommige. maaken onderfcheid in de woorden evapora-
tie enexhalalie; en geeven het de eerfte naam, als men vogtige lighaamen laat uitdampen, maar de tweede wan- neer men drooge lighaamen laat uitwaazemen ; bij voor- beeld , als men een metalisch lighaam door amalgamatie tot een kalk of poeder maaken wil, iaat men den mercu- rius van het amalgama exhaleeren, zo blijft de kalk van 't metaal op de grond van de fineltkroes leggen : Insgelijks als men eenig erts met zwavel tot een kalk wil maaken ; calcineert men zulks met elkander, en men laat de zwa- vel exhaleeren of uitwaazemen : Wordende door exhala- tie meest verftaan de drooge geesten, die door middel van het vuur uit een ftoffe genoodzaakt worden op te vliegen. EVENAAR; Evennagt-cirkel, of Evennagt-linie; in
bet latijn Mquator; Circalus vel Linea JEquinoUialis ; is een groote cirkel,.aan den hemel en op de aard-kloot, (of op de hemel- en aard globen), . die net midden tus- fchen de Noord- en Zuidpool doorgaat, en dus van ie- der overal 90 graaden afftaat; zo dat de poolen de cen- trum's daar van zijn. Hij word evenaar genoemt , om dat hij den hemel zo wel als den aard-kloot (of globen) in twee gelijke deelen deelt. Maar de naam van even- nagt s cirkel draagt hij, om dat wanneer de zon (of aarde) volgens haar jaarlijkfche omloop in de ecliptica, in dee- ze kring koomt, als dan dag en nagt in de geheele wie- reld even lang zijn; het welke tweemaal in het jaar ge- fchied , als 1. wanneer de zon in Arles (v) treed, of om- trent den 21 Maart, en wederom als de zon in de Waag (=Q=)komt, omtrent den 23 September; want dewijl de zon a's dan haare dagelijkfchen omloop in de evenaar ver- ligt, en de horizont den evenaar altijd in twee gelijke deelen verdeelt, zo is de zon als dan de halve tijd van haare dagelijkfche omloop, boven, en de andere helft be- needen den horizont, en gaat derhalven 's morgens te 5 uuren net in het oosten op, en 's avonds te 6 uuren net in het westen onder de horizont; maakende dus dag en nagt even gelijk. . De menfchen die onder deeze cirkel woonen,hebben al-
tijd dag en nagt gelijk, want de zon gaat dagelijks bij haar te 6 uuren op en onder : Deeze cirkel dient ook, om daar van de aardkioots-breette of pools-hoogte af.te tel- len; zie LATITUDO. De zeevaarende noemen deeze eyennagts-cirkel of linie, flegts linie ; dus betekent de li- nie pasfeeren,, zo veel als op zee net onder deeze cir- kel aan de hemel of over dezelve op de aardkloot door- vaaren. Dog men moet weeten, dat deeze even-nagts- cirkel of linie niet wezentlijk aan de hemel, nog op de aardkloot is, maar zijn plaats of ftreek bij verbeelding in de fierrekunde aangemerkt word. EVENAAR; betekent ook aan de weegfchaal het ton-
getje , dat net in het midden van de balk, en regthoekig op dezelve ftaat, en door zijn loodregte (tand in het huisje te kennen geeft, wanneer het gewigt met-de waa- ren, of 't geene men weegt, in evenwigt is. EVENAGTS-CIRKEL , of Linie; zie EVENAAR.
EVENNAGTSTfJD; Nagt - evening ; in het latijn
JEauinoüium; is die tijd des jaars wanneer dag en nagt even gelijk of lang zijn; en dewijl zulks tweemaal in't jaar gebeurt, zo onderfcheid mendie tijd in lente-even- i;agtsijd, œquinoBium vénale en herfit-evennigtstijd,. aquinoUium autumnale; zie verder op.'t artijkel EVE- NAAR. |
,EVE. -j
EVENTAIL, zie ESPALIER. . • .
EVENWIGT; in het latijn Mquilibrium, betekent
de verhouding van twee zaaken tegen malkander, zo dat de eenen niet zwaarder is als den andere ; gelijk in het weegen met een weegfchaal, het geene dat gewogen word met het gewigt in evenwigt moet zijn. Dus moet ook inde mechanica eene kragt met de last in evenwigt zijn zal ze de last ophouden; maar iets fterker moet de kragt I zijn dan de last, als ze dezelve in beweeging zal bren- I gen. Dus hebben ook de zon, maan en fterren een evin- I ivigt onder elkander, en weegen op malkanderen. In de Geneeskunde betekemevenwigt, de bepaalde ver- I
houding der vaste en vloeibaare deelen onder elkander, I zo dat van het eene en andere niet te veel ofte weinig zij I die de gezontheid uitmaakt, voor zo verre die in deon> I belemmerde omloop des bloeds beftaat. [ .. In de Staatkunde heeft het woord evenwigt mede op een I
leenfpreukige wijze plaats, daar de Mogentheden onder I elkander zorg draagen, dat de eene of de andere Mq. I gentheid niet al te magtig, e'ndaar door het evenwigt on-1 derbouden worde, op dat .de eene de andere dikwils niet I zoude onderdrukken, 't welke gednurige onrust, oorlog I en rampen te wege brengt 1 en dus word dit woord em I wikt in meer andere opzigten leenfpreukig gebruikt. ' I EVER-SWIJN ; dus word de Beer, of het vm I
netje der wilde zwijnen genoemt. EVERWORTEL ; Carlijns , in het. latijn Carlin; I
Cardopalhim ; Chamäleon albus vel verus. Twee zoorta worden hoofdzaakelijk hier van gevonden; als 1'. De Everworzel zonder fteng, met een groote witte
of purpere bloem; Carlina acaidos magno flore alboitl purpureo;Carlin-a II. DorjONffii; (Carlina caule uniflm breviore, Linn. Spec Plant.) - 2. De geftengde Everwortel, met een groote witte o! I
roodagtige bloem," Carlina caulefcens magno flore üUil vel rubente ; Carlina I. Dodon^i. Befchrijving, De eerfte zoort hesft lange rouwe diep I
gefnippelde en gekerfde bladen, die aan de punten dal fnippelinge met harde fcherpe doorns bezet zijn, en op I de aarde in het rond verfpreid leggen , tusfchen welke I in het midden boven de wortel een plat-rond d'oornif I hoofje of bloem-kelk zonder fteel ten voorfcbijh kom!, I welke open gaande een groote platte bloem word, wei' I kers fchijf boven op met veele kleine draatjes bezet, ei I aan de kant rondom met'veele kleine langwerpige bloem- I bladjes omcingelt is, die wit of zomtijds, dog zelden, I purper- of roodagtig van koleur zijn , op welke veele I witte zaadkorrels volgen; de wortel is lang, eénvingel I dik, van koleur bruin of zwartagtig van buiten, en val I binnen wit, heeft een fcherpe wat bitter- en fpscerijag- I tige fmaak, en aangenaame reuk. 2. De tweede zoort, komt niet de eerfte in allen $ I
noegzaam otfer een, behalven dat de bloem op een fteng, I voortkomt, van 8.of 10 duimen hoogte, en de bloem I is veeltijds wat kleinder; deeze fchijnt maar een veran- I dering van de voorige te zijn, voortkoomende door ee» I verfchillige grond en ftandplaats ; 'er is ook nog een I mede zoort of verandering van, welkers wortel eeng00 I van zig geeft. • ' Plaats. Dit gewas word gevonden in Hoog-duitsc»'
land, Zwitzcrland, Frankrijk en elders, op rouwe dot' rebergagtigeplaatzen. . Kweeking. Men kweekt ze zelden in de tuinen, "in I
alLeen uit liefhebberij, of voor 't medicinaale gebruik;!1" I welke kan gefchieden door het zaad, dat men in het vo.oP,| |
|||||
■EVE.
ïaar opeen bedde duntjes zaait, of de öpgekómene jonge
planten daar na op ioài2 duimen afftarid verdunt; ver- volgens moet men dezelve van het Onkruid wel fchoon houderi, zo zullen ze in het volgende jaar bloeijen, als. (Je zomer warm is ; maar men moet haar een fteen- of zandagtige onbemeste grond en warine wel op de zon ge- legene itandplaats geeven, anders zal 'er weinig van koo- men, of ze geeven geen bloemen; ze willen ook niet gaarne verplant weezen, of zulks moet gefchieden ter- wijl de planten nog klein en de wortels kort zijn. Om deeze planten een fteng te doen opfchieten > moet men zein nauwe potten kweeken, anders bloeijen ze door- gaans zonder fteel ; ook geeven ze in potten eerder bloe- men als in de opene grond , dog het zaad word bij ons bezwaarlijk rijp; en men kan ze ook door de wortel- fpruiten vermeerderen. ■■ Eigenjchappen.. Deeze wortel, die.meest uit Zwit-
zirland gebragt word, en tot 't gebruik wel gedroogren versch zijn moet ; is openend, verwarmerid, pis-', zweet- en ftonden-drijvend, hart-, maag- en moeder-verfterkend en gift-weerftaand ; men prijst ze zeer tegens de pest en andere befmettelijke ziektens, als mede in flauwtens, op- geftopte pis, lenden-pijn, hijpochondrie , opblaazinge der darmen, verftopte ftonden, enz. Alen geeft ze ge- poederd , tot een drachma , en ze word in verfcheider- hande zaamengeftelde middelen gebezigt : Men zegt, dat ze den naam carlina draagt, om dat ze aan Keizer Ca- kel den Gkooten op een wonderdaadige wijze zoude ontdekt zijn, ter geneezing van de pest, die op een ze- keren tijd in zijn leger geweldig woedde. EVER WORTEL (WILDE) ; kleine Everwortel;
vilde of kleine Carline ; Brie-distel; in het latijn Carlina fijlvestris; Acarna; verfcheide zoorten zijn 'er van dit gewas, dat van het geflagt der voorige is ;; deeze twee volgende zijn de bekendfte. I. Degemeene wilde Everwortel of Drie-distel; Carlina
ftjlvestris vulgaris; Carlina fijlvestris major Dodonjei ; {Carlina caale multtfloro corijmbofo, floribus terminal!- litis, LiNN. Spec. Plant.) • 2. Pe kleine Spaanfche wilde Everwortel of Drie-dis-
tel; Carlina fijlvestris minor hijpanica; Carlina filjvestris minor Dodokät ; (Carlina floribus fesfilibus lateralibus paucisfums, Linn. Spec. Plant.) Bejchrijving. De eerfte zoort heeft langwerpige fmalle
diep ingefnedene of gefnippelde bladen, die aan de kan- ten zeer doornig zijn ; tusfehen welke uit de wortel een fteng opfebiet, van 8 â 10 duimen hoogte, diemetdier- gelijke kleiner, bladen bezet en boven in eenige zijd-tak- jes verdeelt is, op welkers toppen een doornagtige kelk voortkoomt, die open gaande, een bloem word, zeer. Wel naar die van de in 't voorige artijkel gemelde regte <• wwortel gelijkende, maar in alles veel kleiner, en van. xoleiir bleek geel is. ■De tweede zoort gelijkt van bladen en hloemen , ook
genoegzaam na.de eerfte zoort;maar de bladen en fteng 2:jn wolagtig-grijs, de bloemen zijn in het midden bleek- jjee', maar de bloem bladjes heel geel en ftijfagtig,- en dezelve zitl en digtna de fteng tusfehen de bladen, meest wee bij een , dog de plant heeft maar weinig bloemen. ■Maats, De eerfte zoort. groeit in Hoog-Duitschland,
iinhijk, enz. op dorre zand en berg agtige plaatzen,'
aast de wegen en elders; : De'tweede'zoort word ge-
°Men in Spanjen op diergelijke plaatzen-. j -• :. ;■
i&weeking. Wil men ze kweeken ; zo gefchied zn!ksv
,. 2a?d hebbende,. ' op dezelfde, wijze als van de. evtr-
ymu in het voorige artijkel gezegt is.
|
:evi. evd.'EXA..;EXC..::;::- ^
, EVIDENS CAUSA; klaarblijkelijke, oorzaak; in de
Geneeskunde betekent het een bekende uiterlijke oor- zaak van eene ziekte; word ook caufaprocathceretica ge- noemt. EVIGILATIO ; wakkerwording of ontwaaking, na de
flaap, waar door het geheele lighaam een nieuwen in- vloed van leevens-geesten of zenuw-zappen verkrijgt , en daar door verkwikt en verfterkt word. EVONIMUS , zie PAPENMUTS. EXACERBATIO : is in de Geneeskunde het zelfde als Paroxismus, of aanval van eene ziekte; of eigen dijk als dezelve verergert. EXACINATIO; Uitkorreling; als men de korrels ui&
een vrugt neemt. : ■ EXALTATIO; Verheffing; Verbetering ; in de Chij'
mie beduid het een fcheijkundige operatie , waar i door de gewoone. e'genfchappen van een zaake verandert en verbetert, en tot een hooger kragt of trap van deugd gebragt worden': Men verdeelt ze gewoonlijk in vier- derleij zoorten; als i. fublimatio, ofopheffing ; i; di- gestio , of uitrekking door warmte ; 3. circulatio, of krings- wijze omloop; 4. fermentatio, of gesting; waar van men op elks zijn artijkel verder nazien kan. EXANTHEMATA ; Eßorefcentta ; Uitfiag der
huid; ontftaat uit onzuiver bloed, en gefchied met of zonder koorts ; in het eerfte geval is de huid met roode vlekken en- puisten bezet, gelijk in de purper- en vlek- koortzen , of etteragtig ; daar is een goed- of kwaad- aardige uitfiag van beide zoorten. De uitfiag zonder merkelijke koorts is ook verfcheiden, als puisten in het aangezigt, blöedvinnen, drooge en natte fchurft, lang- duurigezweeren, melaatsheid, enz. Het Oogmerk der natuur bij de uitfiag is wel heilzaam,- maar de bezonde- re onftandigbeden, wanneer de binnenfte ingewanden 'er mede lijden, dulden niet dat men dat oogmerk, iti-: zonderheid bij heete en afgaandekoortzen fterk bevorde- re; men moet derhalven bij''t uitfiag van zodanige koort- zen een zagt zweeten fragten te bezorgen, door warme en dunne dranken en aardagtige dingen (terrea), air de gezegelde aardens, kreeftsoogen, zweetdrijvende an-- timonie, enz., want alle alexipharmaca of heete middelen- zijn als dan nadeelig ; maar als de uitfiag naar binnen, wijkt, dan.kunnen 'er fterker middelen gebruikt worden ; als gebarnftèende liquor van hertshoorn, giftweerflaande- esfents van Stahl, bezoar-esfintswan Wedel, enz.In kwaad- aardige feburft en langduurige uitfiag zijn de afkookzels' v-an de km/ten, en een matig gebruik van'de- zoete quik. van veel nut. EXARTHROMÄ; is zo veel als Luxatio; 21e LE-
DEN VERSTUIKING. EXCEPTIO ; Vermenging ;- betekent in de Pharmacie'
wanneer drooge poeders onder deeze of geene vogtige- dingen,. als honing, fijroop, zappen, enz. gemengt wor- den; gelijk, men de eleïïuarien pleeg te-maaken. ; EXC1PULUM,-. een Ontfanger; is een glazen vat.,/ waar in het vogt uit de helm of retort druipende, ont- fangen word. EXCISIO; eene üitfnijding; als men bij voorbeeld-
in de Heelkunde verftorven vleesch ergens uitfnijd , err. van het gezonde fcheid. . EXCORIATIO; Ontvelling; Smerting-, dat is, afe
de huid ergens afgefcheurt word, en men zig dus ver- wond ; gelijk- in de blik-aars- gebeurt ; zie ook BLIK-- AARS. - .• EXCORTICATIO'; Decorticatio y Qntbasting; be-,
Q 3 tekent |
|||||
$2* EXC'EXE. EXH.. EXI. .EXO EXP.
tekent de bast «f fchil Van vtügten, zaaden, wortelen ,
enz. wegneemen, om de kern of pit alleen te hebben ; ook word de reiniging der wortelen, basten, kruiden,bloemen en zaaden aldus genoemt. EXCREMENTUM; Excrementa; Uitdijzeh Af-
gang ; Drek ; word genoemt het geene , dat door de Hoelgang ontlast word ; zie ook CO PROS. EXCRESCÉNTIA; eene Uitgroeijing; Uitwas; dat
ergens buiten de natuur of gewoonte uitgroeit ; gelijkbij
voorbeeld hét wild vleesch {hijperfarcofis), wratten, enz.
EXCRESCÉNTIA GLANDULARUM COLLI.,
Sie KROP-GEZWEL.
EXCRETIO; Uitkdiging; Ontlasting', is als iets
ledig gemaakt word. EXCUBITOR; deeze naam word aan een vogel ge-
^eeven, onder het geflagt der Klauwieren bchoorende , en in het nederduitsch mede de naam van IVagter draa- iende; zie KLAUWIEREN. -EXEDENTIA ; zijn Brand- of Bijt-middelen; zie
BIJT-üMIDDELEN en CAUSTICA. EXELCISMUS; betekent het zelfde als Depresfw.
. EXERRHOSIS ; word het zelfde als Effluxus door verftaan. ' EXERIJTHROS; is een woord van het grieksch af-
komftig, en betekent iets dat zeer rood is. .EXHALATIO, zie EVAPORATIO. EXIPOTICA ; zijn Digerentia remédia; -zie aldaar.
• EXOMPHALOS ; Navel-breuk ; zie BREUK- en. «JAVELS-ÜITGANG. EXOPHTHALMIA, zie OOG-ONTSTEEKING.
EXOSIS , zie UITDRIJVING. EXOSTOSIS, zie BEEN-GEZVVEL. EXOTICUS; Vreemd; Uitlandsch; dus betekent Exotica, vreemde of uitlandfche zaaken, en kan zijne betrekking hebben op allerlei dingen uit de drie natuur- rijken, als dieren, planten, fleenen, ertzen, geneesmid- delen , enz. EXPECTORANTIA, zie BORST MIDDELEN.
EXPELLENTIA; uitdrijvende middelen, zijn inwen- dig de alexipharmaca of vergifiweerfiaande , en fudori- fera of zweetdrijvende, en uitwendig de epispastica; zie aldaar. EXPERIENTIA ; de Ondervinding; is eene door veel
oeffening en behandeling verkregene kennisfe , van het gene of andere., In alie konsten, wetenfehappen en am- bagtenis de oeffening endaar doorverkreegeneondervin- ding volftrekt nodig, zonder welke dezelve nooit vol- maakt kunnen uitgevoert worden; want of fchoon van een zaake alles, 't zij mondeling, of in gefchrift aange- weezen word, hoe men doen of handelen moet, zo word 'er egter min of meer oeffening der zaaken vereischt; waar uit eene ondervinding vloeit, om de zaaken naar den eisch en vaardig te kunnen verrigten ; en hoe meer een zaak geoefFent word , hoe vaardiger men in derzel- ver kennisfe en behandeling worden zal. In de Geneeskunde word bij voorbeeld door de oef-
fening en ondervinding, de kennisfe en 't goede gebruik van een geneesmiddel verkreegen, namelijk als doorzulk een middel nfeteen, maar verfebeide maaien aan den Lijder ineen zekere ziekte of ongemak, veel voordeel is toe- gebragr; waar door men zig van de deugd desgeneesmid- dels verzekert houden kan : Maar hier bij moet nauw- keurig agt gegeven worden op de voorleedene en tegen- woordige gevallen, zo dat 'er een volkomene analogie of overeenkomst moet befpeurt worden, tusfehende thana |
EXP.
yoorkomende en voorheen plaats gehad hebbende geval*
len : Ook moet 'er geen blind nog een al te pnberaa- den geloof, op het gezag van den een of ander Arts plaats hebben, en men moet zig zelfs ook niet al te vee! betrouwen: Voorts maakt het ook een deel der on- dervindingein de Geneeskunde uit, dat men de naukeuri- ge kennisfe des Lijders, welke men behandelt, zig trage ci^cn te iH3ak.cn EXPER1MENTUM ; eene \Ondervinding of Proef,
neeming; deeze zijn van veele nuttigheden in allerleija wetenfehappen , om daar-door de eigenfehappen of hoe- danigheden van eenige zaake te ontdekken. De he^ dendaagfche natuurkunde, op proefnemingen en ondervin- ding lleunende, heeft een veel grooter licht verkreegen, zedert dat de Philofophen de-proefneemingen neerftig in het werk gefielt hebben , in tegenftelling van de natuur* kennisfe der Ouden, die hoofdzaakelijk op onderftellin- gen bcrustede. EXPLOSIO; Ontploffing, Ontlosßng ;fchielijke Vlam*
vatting, met een daar op volgende flag en verbreeking van het geene 'er omtrent of nabij is ; gelijk bij voor- beeld met het buskruid -gefchied; als ook met falpeut en zwavelige vermengingen. EXPOSITIE ; Zonntßand ; deze uitdrukking word in da
tuineiïj gebruikt, om daar door de ftrekking of legging van een tuin aan te toonen, of eigentlijk, hoedanig een tuin op de zon geleegen is en daar van min of meer befcheenen word; dog hoofdzaakelijk heeft dit woord zijn betrek king op vmuren, fchuttingen en espaliers, waar' tegen» vrugtboomen geplant worden; aantoonendederzelver ftrek- king, of hoe ze op de zon ftaan en daar van min of meer, over de geheele dag kunnen befcheenen worden. Dus zegt men van een muur of espalier, dat 't een goede expofnie heeft of wel geè'xponeert is, als het wel op de zon ftaat en daar door den geheelen dag, qf't meeste daar van , kan beftraalt worden. De expoßtie der irinuren enz. kan derhalven veelderleij
zijn, en verandert zo dikwils als de muur enz. een an- dere verfchillige ftreek loopt; dog men onderfcheid ze gewoonlijk in 8 zoorten, volgens de 4 hoofd- en 4Jmid- delftreeken van het compas ; als De eerfte is de expoßtie op't oosten, of die regt op 't
oosten ziet, en van de zon beftraalt word, van haar opgang tot den middag. De tweede is die welke op't zuid-oosten ziet, en van
de zon befcheenen word, van haar opgang tot ongeveeï te drie uur 's nadeiniddags. De derde ziet vlak op 't zuiden, en waar tegen de zon
op den middag regthoekig ftaat : Deeze ontfangt de fterk- fte zonnewarmte. De vierde ziet op't zuid-westen, en geniet de zon van
omtrent o uuren 's morgens, tot haar ondergang. De vijfde ziet vlak op 't westen, en word van de zou
befcheenen van de middag tot haar ondergang. |
|||||||||||
De zesde op het noord-westen ziende, geniet de zon
maar een paar uuren, voor haar ondergang. De zevende ziet op 't noorden, ontfangt zeer wefnifi
zon, want ze word daar van niet befcheenen, dan om- trent 2 â 3 uuren des morgens, na haar opgang, eneven zo veel 's avonds voor haar ondergang , en zulks allee" |
||||||||||||
inde zomertijd. "
De agtfte en laatste ziet op't noord-oosten, en gem«
de zon van haar opgang tot omtrent tien, uuren 's mor- gens.' Maai'gelijk nu de muuren of esptblierr, enz. zelden de$ |
||||||||||||
EXP.
|
||||||||||||||||||||||||
. EXP.,
|
||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||
SkiXpapîert völkoomen hebben, maar min of meer daar zaakelijk plaats in heete zomers en dropge gronden,
|
||||||||||||||||||||||||
van afwijken, na mate,genieten ze ook min of meer zon;
en gevolgelijk is ook de eene expofitie voordeeliger als de
andere, in hetftuk van goede vrugtvoortbrengi |
en bezonderin wanne climaten en ftandplaatzen ; in ge-
matigde zomers en climaten zal deeze expofitie daar en tegen van een goede dienst kunnen zijn, om 'er allerleij fijne vrugten op te planten, die veel warmte:tpt haare rijpwording noodig hebben ; als perfiken , abricoofen 3 pruimen, laate druiven en vijgen. Om in heete zomers de gemelde ongemakken van ver-
branding, enz. af te keeren, zo is't nuttig, dat men dö boomen geduurende de fterkfle zomerhitte, welke door- gaans in de maanden Junius en Julius voorvalt, bij zonnefchijn op 't heetfte van den dag (zijnde, van" onge- veer il uuren des voordemiddags tot 2 â 3 uuren nade- middag) met het eene of ander dekzel, bij voorbeeld met riet-matten of linnen befchaduwt ; dog men moef het dekzel niet digt aan de boomen, maar iets daar van of fchuins daar voor, op de wijze als een venßter-pa» rafol, plaatzen , om alleen fchaduwe op de boomen te geeven en de lucht tusfchen beiden een vrije fpeelingf te laaten, dewijl het anders aan de groeij der boomen en vrugten nadeel zoude doen; om de zelfde reden moet men ook in het heetfte van de zomer geen takken of jonge looten der boomen aanbinden, om de muuren , espaliers, enz. daar door meer cieraad te'willen bij- zetten , gelijk het anders weezentlijk doet, dewijl de* losfe takken de vrugten veel bedekken en befchaduwen, en dezelve dus voor het verbrander^ bewaaren : Nog veel minder moet men takken of bladen wegfnoeijen, gelijk onkundige doen, uit die verkeerde verbeelding, dat hoe fterker of meer de vrugten door de zon aangedaan worden , hoe ze volmaakter en fmaakelijker worden .- Maar deeze aanbinding of wegfnoeijing kan dienftig- zijn in de nazomer, als de kragt der zon vermindert en de warmte afneemt, inzonderheid voor vrugten die Iaat rijpen en veel warmte tot rijpwording noodig hebben. Bij aanhoudende droogte is het ook nuttig, dat men
de aarde, daar de boomen in geplant (laan, zo wel aar» deeze als alle andere expofitien, voor bet uitdroogen zoekt te bewaaren, het welke gefchieden kan door mid- del van de aarde naast de muuren enz. met run , ftroo- agtige mest, of kroost te overdekken, dat de uitdrooging der grond veel verhindert; als de droogte lang duurt, is het niet minder nuttig, de grond omtrent de wortelen al te mets. in de avondiionden wel te bevogtigen, en ook de boomen van boven te overfproeijen. f De winden die. deeze expofitie het meeste kunnen aan- doen , zijn de zuidoostelijke, zuidelijke en zuid-weste- lijke,* dog dewijl de eerfte niet zeer dikwils waàijen en. de beijde laatfte niet zeer koud zijn, zo doen ze zelden veel nadeel aan deeze expofitie ,, ten waare als ze fterk waaijen inde bloeitijd. De zuidwester- en wester expofitie , genieten de zon
juist even zo lang als die op het zuid-oosten en oosten,, maar ze verfchillen egter daar van veel in het voordeel, want in plaats dat deeze de zon vroeg ontvangen , en met een opklimmende zon en toeneemende* warmte al- lengskens aangedaan worden, zo worden die op het zuid- westen en westen door een af klimmende zon, en afnee* mende warmte aangedaan; waar door de fijne vrugten» ' inzonderheid die laat rijpen , als perfiken , druiven en laate peeren , dewijl ze te weinig warmte verkrijgen, en |
|||||||||||||||||||||||
dewijl ook de eene zoort van vrugt meer -warmte begeert
a]s de andere , zo moet men dezelve verfcheidentlijk
plaatzen, en aan zodanige die, om goed te worden, de
I meeste warmte noodig hebben, de beste expofitie geeven,
. omdus het meeste voordeel van de expofitie-te genieten.
qet zal niet onnut weezen, om ons hier over nog een
I weinig uit te breiden, en de voornaamfte voor- en nadee-
I ]en && expofitien aan te wijzen.
De expofitien op 't oosten en zuid-oosten zijn boven
• andere zeer bekwaam , voor allerleij zoorten van tedere
vrugten, als perfiken, abricoofen, pruimen, fijne peeren,
I enz. om dat ze de vroege morgen-zon genieten, die, ge-
I lijk de ondervinding leert, na een korte afweezentheid
alles verkwikt, en dus ook zeer veel toebrengt tot de
I deugden volmaaktheid der vrugten; temeer, dewijl ze
door de zon'van de laagfte trappen af allengskens aange-
I daan en doordrongen worden, en 'er dus geen fchielijke
I verandering van koude in warmte, en omgekeerd, plaats
I heeft; nog ook dezelve door een al te brandende zon,
I gelijk dé middags - zon is, regtftreeks aangedaan wor-
I den : Zo dat deeze expofitien heel voordeelig zijn , en
I wel inzonderheid die op 't zuid-oosten , dewijl dezelve
I nog eenige uuren langer door de zon beflraalt word.
Dog niet tegenftaande de gemelde gunstige voordee«
I len deezer twee expofitien , zo zijn dezelve egter niet I vrij van nadeelen op zommige tijden; want dewijl ze op I hetoosten en zuid-oosten uitzien, waaruit in het voorjaar § dikwils fcherpe en koude winden koomen te waaijen, zo I kan het gebeuren, dat de bloeizels der boomen of de reeds È gefielde jonge vrugten daar door koomen te verfchroeijen H of te vervriezen ; hoewel dit ook de boomen .op andere I txpofiiien bij zeer fcherpe winden en vorstige nagten on- 8 derhevig zijn; daar en boven hebben ze dat ongemak, I dat de boomen daar op ftaande , niet door de regen, zo !«' wel aan haare wortelen als van boven , kunnen gevoed ■ worden, aangezien de regen, die bij ons wel meest uit |:- den zuid-westen en westen komt, van agteren tegen de ïj muuren enz. aanftuit, en gevolgüjk zonder veel aandoe- : ning der boomen, ten waarc bij lange aanhouding ,• want net is een zekere zaak, dat allerleij planten niet alleen door het vogt van de regen die de wortelen ontvangen, siaar ook door de bevogtiging van boven aan haare tak- ken , bladen en vrugten, veel verkwikt en gevoed wor- den. De zuider expofitie volgt op de voorgaande, zo wel in
order als voordceligheid : In 't algemeen word deeze ex- pofitie voor de be'ste en voordeeligfte van allen gehou- den > om dat ze het flerkst, van de zou of als dezelve ds meeste kragt op den dag heeft, daar door aangedaan en beflraalt word; maar de ondervinding leert, dat zulks ïietj altijd waar isj want dewijl de zonneftraalen al te *eriJ daar op weerom fluiten, en zulks op 't heetfte van e dag, te weeten op de muuren en houtene ftaketten, en ƒ" iletSeDeuren> dat de jonge vrugten als verbranden, |v de grond droogt te fterk op ; waar door de jonge v ,V^ten afvallen, opbarsten, taai-huidig of anderzins on- _ 'maakt worden ; ja de hitte kan zodanig fterk op de |
||||||||||||||||||||||||
l'en a 6n "a'*'elteri - die op deeze expofitien Haan, wer- dus niet volkomen rijp worden, onfmaakelijk blijven ; do'
fch ' • daar door ze"~s de bladen en jonge takken'ver- welk hooftzaakeljjk plaats heeft op de wester expofitie, zijn |
||||||||||||||||||||||||
fchroi
/««en |
't en gezengt worden, terwijl ze op andere expo- de die op bet zuid-westen merkelijk voordeeliger : Men
|
|||||||||||||||||||||||
zuiksnietkcomentegevoclcn. Dog dit heeft hoofd- dient derhalveu geen vrugten op deeze expofitie te ftet-
|
||||||||||||||||||||||||
v_
|
||||||||||||||||||||||||
___la
|
||||||||||||||||||||||||
EXS, EXT,
! EXSPIREEPvEN; Uitademen; betekent ook zo veel '
als de laatfte uitademing geeven, dat is verfterven. . EXSICCATIO; Opdrooging ; Uitdrooging; gefchied
als de vogtige deelen van een ftoffe door middel van de zonne- of vuur-warmte uitwaasfemen ; zie EVAPORA- TIO. EXSTA ; betekent het zelfde als Viscera, of Inge-
wanden , wordende inzonderheid die van den onderbuik hier door verftaan. ■ . ! EXSTAS1S; Zinnen-verwarring; gelijk bij zwaars
mélancolie en ijlhoofdigheid, enz. EXSTER, zie AAKSTER. !
EXSTERGENTIA; betekent zo veel als Detergen-
tia; zie aldaar. | EXTENDE SUPRA ALUTAM in FORMA SCU- I
TI ; word door de Geneesheeren wel in het recept tot I voorfchrijving van een pleister gebezigt, en betekent I dat een dusdanige pleister, in fchildgedaante-op een zeemleeren lap moet uitgeftreeken worden. EXTENSIO-; eene Uitrekking; is als men tets uit-
rekt en uitbreid of uitfpant. In de Heelkunde betekent het de uitrekking van een uit 't lid zijnde been door een Heelmeester, om het hoofd van een uitgeweeken been weer in zijn pan te brengen. EXTENSIO LIGAMENTORUM ARTICULI;
dus word de geweldige uitrekking der banden eener ge- leding genoemt, als zijnde de eerfte graad der verrek- king ; dewijl het hoofd des beens als dan nog in de pan iß gebleeven,' "en dit word door zommigen wel verkeer- delijk voor eene verftuiking, verrekking of ontwrigting gehouden: Zulk eene uitrekking der banden, gaat met hevige pijn, zwelling en ontfteeking gepaart ; en des- zelfs toevallen zijn menigmaalen eveneens, als die van een wezentlijke verrekking. Zie LEDEN-VERSTUIKING. EXTENTOR1UM ; een Raam, om 'er iets op te fpan-
nen, bij voorbeeld linnen of wollen laaken, om tot het doorziigen te dienen. EXT ENUATIO ; eene Verdunning; in de Genees-
kunde betekent het de verdunning en vermaagering, of uitteering van het lighaam, of van eenig lid aan 't zelve. EXTINCTIO; Uitblusfing ; Verkoeling of Afkoeling;
word genoemt, als dingen in 't vuur heet en gloeijende gemaakt, daar na in water of eenige andere vogt ge- dompelt en verkoelt worden ; dit word om verfcheidenä redenen gedaan, als i. om ijzer en fiadl hard te maa- ken ; want dezelve gegloeit en daar na in water of eenig ander vogt gebluscht wordende, verkrijgen ze meer han- digheid; 2. om zommige dingen inurf en breekbaar w maaken , gelijk gefchied, als men keizel-ßeenen, joodeit fieen, luxfieen, crijstallen, coraalen, enz. dikwils gloei' en in water of azijn uitbluscht, waar door ze een breek' baar weezen verkrijgen; 3. oin de medicinaale kragt va» iets aan eenig vogt mede te deelen, gelijk men gewaar W<"» in de uitblusfching vznßaal in water of melk, dat fit*?- melk genoemt word ; van het goud in water van bernag'^ bloemen en van roofen ; van het lood in gemeen w<ïKr ' 4. om zommige geneesmiddelen daar door te zuivere11' Daar is ook nog een oneigentlijk genoemde extinftw °' uitblusfching die zonder vuur gefchied, namelijk alsine» het quikzih er met fpeekzel, vet of terpemijn enz. ^a' mengt en uitbluscht; 't geen anders dooden.gcnoetnnvor • EXTIRPATIO ; Uitroeijing ; geheele Wegnsenun^
in de Heelkunde betekent het de uitroeijing van ee kwaad, bij voorbeeld van de kanker, eenig gezVie^ |
||||||
-696 EXP. EXQ. EXS.
ièh, -dan die vroeg rijp worden, als abrièoofen , vroege
•peïfiken, vroege zomer- of herfst - peeren ; appelen, prui- men, praagfcke kers/enen morellen. ; ;< 'De drie overige expoßtien, naamelijk die op 't noord- westen ,' noorden en noordoosten, zijn de ilegtfte van alle en van weinig voordeel, om dat ze te weinig zon ont- fangen, en gevolgelijk de vrugten daaraan haar behoorlijke rijpheid niet kunnen verkrijgen, en onfmaakelijk blijven, in- -dien zommige nog al rijp worden : 't Is derhalven niet waar- dig dezelve met boomen te beplanten , ten zij alleen om <le..muuren en fchuttingen te bekleeden, en dezelve niet geheel ledigte laaten; moetende men geen andere daar 'aanzetten, als kers, morel, vroege peeren of appelen: Dôg de boomen zijn aan deeze expoßtien ook zeer oq- vrugtbaar. Üit het gezegde kan men dan n iet bezwaarlijk oordee-
1 4en, welk de beste of voordeeligfte expoßtien zijn ; naa- melijk dieop't oosten en zuid-oosten, ofdie daar't naaste hijkoomen, zijnde inzonderheid de oost-en zuid-oostelij- ke expoßtie "wel de beste van allen voor allerlei]" fijne ;vrugten; waar aan de: zuidelijke expofitie volgt : Dog 'het is zeker , dat men niet altijd een expofitie na wensch hebben kan , en men zig veeltijds moet onderwerpen aan defitiiatie offchikking van deplaats: Ondertusfchen is het ook waar , dat bij 't aanleggen van eene nieuwe plaats of tuin dikwils niet hier aan gedagt word, om de fgebóuWen, muuren, ftaketten, enz. zodanig te ordinee- Ten en te fcbikken, dat ze de beste expofitie voor vrug- ten verkrijgen , het welke als dan veeltijds wel te doen ftond , maar door onkunde of verzuim van den architect in deezen, niet in agt genoomen word. Schoon nu alle expofitien niet even voordeelig voor de
vrugten zijn, zo is het ondertusfchen niet kwalijk ge- daan, als 'er veele verfcbiliig geëxponeerde muuren of ftaketten in een tuin zijn, dat men van een zelfde zoort van vrugten op verfcbillige expofitieji plaatst, te wceten op zodanige die niet geheel van alle voordeelen ontbloot •zijn; om dat de ondervinding leert, dat een zelfde zoort van vrugt nu op de eene, dan op de andere ftand beter ■flaagt, en rijkelijker voortkoomt ; waar van veelderleij toevatlen de oorzaak kunnen zijn, dog voornaamentlijk koude, fcherpe en fterke winden, die nu van de eene en dan van de andere kant 't fterkst waaijen ; heete of koude zomers enz.: Ook kan men de vroege vrugten, door dezelve op minder warme expofitie te ftellen, eenigzins vertraagen, om ze wat laater te hebben. Wat verder de muuren en flaketzels betreft; zie op'tartijkel MUUREN. EXPRESSIO; Uitdrukking; Uitpers/mg; betekent
als men iets dat vogtig is uitdrukt, om daar door het vogtige van het drooge, of het dikke van het dunne te fcheiden ; bij voorbeeld, als het zap uit de kruiden, de olie uit zaaden enz. gedrukt of geperst word; gelcbie- <3ende deuitdrukking met de*handen of een pars, enz., doch de uitperzing door middel van een pars. EXPULTRIX FACULTAS ; dus word het ver-
moogen genoemt, om door aangeweezene werktuigen , fcbaadelijke dingen uit de ligbaamen te drijven. EXQÙISITA FEBRIS ; is men gewoon een koorts
te noemen, die een geregelden loop houd, zonder an- dere als gewoone toevallen te veroorzaaken, en waar in de lijder geen volkoomene verzwakking van kragten endergaat, en de gewoone ontlastingen onderhoud. EXSPIRATIO, zie UITADEMING.
|
||||||
.' EXT.
of utfflaA; enz. , door uit- of wegihijdlng met Wortel
■en al.
EXTRACT; Uittrekzel; word genoemt, wanneerde
inhoud en 't wezentlijke eener zaak, uit een Gefchrift in-een kort begrip getrokken en gebragt word. EXTRACT van ALSSEM, zie ALSSEM, pag. 60.
EXTRACTIO ; Uittrekking ; hier door word verftaan,
de uittrekking en afzondering der fïjijfte en edelde dee- len eener (toffe, van de grove en aardfche ; het welke gelchied door een bekwaam menflrum, dat de fijne dee- len uittrekt en tot zig neemt : In een breede zin word onder extradie ook begreepen de distillatie, fublimatie, fermentatie, putrefadie , circulatie en coagulatie ; of om daar door de fijaflre deelen uit af te trekken, of af te zonderen. EXTRACT UM; een Extrad; Uittrekzrf; word in
de chijmie en pharmacie genoemt, iets dat door middel van een menflrum of vogt uitgetrokken is, en de fijnfle deelen daar van bevat: Daar zijn veclerleije extrait en, dog die men gewoonlijk onderfcheid in twee zoorten, als in dunne of vloeijende, en dikke extraden ; de eerde zijn die welke de bezondere naamen van esfentien, tinc- tuuren en elixirs draagen ,• de tweede zoort of dikke ex- traden ontdaan uit de dunne, en verkrijgen die naam eerst na de uitdamping of distillatie van het menftruum of vogt, wanneer 't extrad of geëxtraheerde op de grond in de gedaante van een dikke fijroop te mg gebleeven is. Men zoude de aftrekzeis en afkookzels ( infufa & décoda ) ook wel extraden kunnen noemen, maar dewijl dezelve doorgaans maar weinig van de uitgetrokkene doffe in zig bevatten , en meest uit het menflrum bedaan , zo heeft men haar tot onderfcheiding de gemelde naamen van afkookzels en aftrekzeis gegeven. Het woord extrad heeft dus eigentlijk zijne betrekking op de dikke extrac- 'ten, daar in dit artijkel van gefprooken word, en niet op de dunne vloeibaare esfentien, tinduuren , aftrekzeis, enz. zo dat wanneer men dat woord extrad hoort fpree- ken, of'er in de fchriften of recepten van leest, 'er altijd de verdikte extraden door verftaan worden ; .hoe- wel het wel gebeurt, dat de esfentien , bij voorbeeld de esfents van alsfem, extrad van alsfem, dog kwalijk, ge- noemt word. De extraden worden meest alle uit vegetabiliën, als uit
wortelen, kruiden, bloemen, zaaien, basten, harsßn, enz. bereid; en uit alle kan men dunne extraden of es- fentien en tinduuren maaken, maar alle zijn ze niet be- kwaam tot dikke extraden, naamelijk zodanige niet, die *'eele vlugge fijne en fterkruikende deelen bevatten, of wel- kers voornaamfte kragt in de vlugge deelen beftaat, gelijk fpecerijen en fpecerijagtige fterkruikende kruiden, bloemen, zaaden, enz. om dat die fijne deelen bij de evapo- tme of verdikking over het vuurkoomen te vervliegen, en bij gevolg het extrad zijne kragten daar door geheel of ten grootften deele verliest; zijnde derhalven geene andere dingen tot 't maaken van medicinaale extraden M*waam, dan welkers kragten hoofdzaakelijk in dévaste kjknifche, of-flijm- en harsagtige deelen gelecgen zijn: ™en iriaakt enkclde en zaamengeftelde extraden uit cen of meer doffen. "■^menflrum of fchei vogt dat tot de extradie gebruikt
l / H?n vcfcheiderlei zijn , als water, wijn-geest of landemjn, afgetrokkpnegeesten, gedistilleerde wateren,
te«n' a?ßn ' gedistilleerde azijn, zuure geest van plan- ten'- "a'^'1 en ook an^ere uitgeperste zappen van vrug- ; dog de gebruikelijkfte vzijn water en wijngeest of 11 Deeh
|
||||||||||||
Exr.
|
||||||||||||
00?
|
||||||||||||
I
|
||||||||||||
"brandewijn, en nu en dan wijn of azijn: Maar deeze
moeten weder verfchillig gebezigt worden, na den aart of hoedanigheid van het fubject. of ftoffe; want wanneer de ftoffe veele harsagtige deelen bevat, moet het men- flrum tot de uittrekking geestig zijn, maar bevat de ftof- fe flijm- of gom-agtige deelen, dan moet men een water- agtig menflrum gebruiken, en is bet dat de ftoffe zo wel harsagtige als van de overige deelen bevat, dan is een zwakke phiegmatifche geest, of wijn het dienftigst ; of men kan 'er zo wel een harsagtig extrad met brandewijn als een wateragtig extrad met water van maaken. Zie hier welke vegetabiliën met fterke wijn-geest of
brandewijn moeten uitgetrokken worden, om 'er extrad van te maaken; zulke zijn de harsagtige gommen en zap* pen, als ftijrax, fcammonium, gom-gamandra, opium , enz.-; wijders de hars-rijke wortelen en houten, als ja- lappe, pimpinel-wortel, pokhout, enz. ; insgelijks de fcherp en bitter fmaakende en harsagtig ruikende wortelen en kruiden, enz., als aland-wortel, angelike-wortel, meester- wortel, lavas-wortel, gentiaan-wortel, ever-wortel, ber- tram-wortel, zwarte nies-wortel, contraijerf-wortel, cal- mus-wortel, galar.ge- en zedoar-wortel, alsfem , cardebé- nedide, duizendgulden-kruid, duivekervel, fcordium, kina-kine, cascarille, oranje-en citroenfchillen , faf- fraan, enz. Met water worden uitgetrokken en extraden bereid
van agrimonie, alsfem, cardebenedide , duizendgulden- kruid, chammdrijs, veld cijpres, bitter-zoet, herts-tonge, grootegouwe, waldmeester, beekboom, hondjes-draf, eeren- prijs, hoef bladen, heesch kruid, fchurfte, maagdelieveri, bijvoet, moeder-kruid, kleine- of heete-netel, cichorei}, taraxicum, water-klaver, eppe, heemst, fenés-bladen, ta- bak, arnica, enz.; wijders uitzoinmige purgerende wor- telen, enz., als rhabarbèr, zwarte nies-wortel, hazel- wortel, eicke-vaaren-wortel, zoethout, tormentil-wortel, water-lisch-wortel, cascarille, enz. Zommige bepaalen de tot extracten bekwaam zijnde
planten in twee zoorten, als in zodanige die met bran- dewijn of water gedistilleert wordende, niet het minfte van haar weezen of kragt aan het distillatum mededee- Jen, maar alles in het na de distillatie te rug blijvende, opgëflooten blijft, welke de bekwaamde tot extracten zijn,' en dan in zulke die zo wel door de helm als door extractie iets goeds uitleeveren, hoewel deeze zo goed niet tot extracten zijn dan de voorige; daar en tegen zijn alle planten, welke met brandewijn of water gedistilleert wordende, haare beste kragten aan 't distillatum of over- gehaalde mededeelen, en in het terug blijvende niets dat goed is agterlaaten, ten eenemaal onbekwaam tot ex- tracten. Men maakt ook extra&en uit de zappen der kruiden,
dog welk eigentlijk geen extraclen zijn , fchoon ze ge- woonlijk, dus genoemt worden , dewijl ze door geen menflrum geëxtraheert of uitgetrokken worden ; en men zou ze met meerderheden, geinfpisfee'rde of verdikte zap- pen kunnen noemen, waar toe ook behooren de rob van vlier, van jeneverbefiën, aalbefiè'ii, berberisfen, kers- Jen, enz. Ook zijn 'er praparatien die weezentlijke weeke of
harde extracten zijn, en egter volgens degewoonte een an- dere naam draagen; als bij voorbeeld, liet zap van zoet- hout, 't gezuiverde opium, de gewasfehene ongezuiverde aloë, de met het- zap ,. of met het afkookzelvan roofen, of violen, bereide aloë, het zap van acacia, van hijpa- ciftis, het hars (reßna) van jalappe, fcammonie, enz., B. ' waar |
||||||||||||
L
|
||||||||||||
Exr.
'zout, inzonderheid als het wortelen of basten zijn, 0j
dat dezelve beter uitgetrokken worden, dog als men ^ ruimte van (toffe heeft, is ééne of ten hoogften twee kookingen genoeg. 3.Uit 't zap bereid men de extracten, inzonderheidui|
zommige zappige kruiden, door middel van het klein gefneedene en gedampte kruid wel uit te perzen, 'daar na het zap door een doek te zijgen, en het eenige uuren weg te zetten, op dat het dikke aardagtige nederzinke, 'als wanneer men het klaare afgict ; of indien het zap niet al te dik is, kan men het ook filtreeren ; daar na kookt men het op het vuur tot een behoorlijk dik extract ; mei kan ook eerst door de helm het water van het uitgepei. •fte zap afdistilleeren, en daar na het in de ketel te rug gebleevene vogt door een doek zijgen, en indien hei niet helder genoeg is, clarificeert men het met eij-witen dampt het uit als vooren ; dog dit distilleeren heeft wat meer omflag. . De extracten worden gewoonlijk op hetopene vuur,in
een. platte daar toe gefchikte koperen ketel geëvaporeerl en verdikt, en hoe wijder die is, boe rasferde evapora- tie gefchied; waar bij nog aan te merken (laat, "dat hei vuur niet al tefterk zijn moet, inzonderheid op 't laatst, als het extract begint dik te worden, om dat het anders aanbrand, en een onaangenaame fmaak verkrijgt ; en on dit nog meer voor te koomen, zo moet het extract ge- itadig met een fpatel geroert worden ; of men evapo- reert ze in het marien-bad , als waar door ze zo ligteiijk niet aanbranden : Ook moet men zodanige dingen die eenige fijne ruikende deelen bij zich hebben, in een ver dekt vat kooken, om dezelve zo veel mogelijk te I» houden. Wat de zamengeflelde extraüen betreft, deeze wor-
den op dezelfde wijze bereid als de enkelde, behalven dat men bij zommige nogpoeders, oliën of zouten, enz. voegt, het zij voor of meest na de extractie, wanneer het ex- tract begint dik te worden, en welke meest dienen tot pillen. Ziet hier eenige van de voornaamfte, inzonderheid
zamengeftelde extracten en haare bereiding. Extrait van Alsfem (ExtraEtum AbfijnthW) te
maaken. Neemt alsfem, klein gefneeden zijnde , kookt ze me!
genoegzaam water; giet dan het afkookzel door een doek, en Iaat het doorzijgzel vervolgens op een zagt vuur uit- waazemen tot de dikte van een extract. ' Andere neemen drooge alsfem, een pond', en laat ze
heel fijn gefneeden en geïtarapt zijnde, met vier pond ge- distilleert alsfem-water, of maar gemeen water, en een once wijnßeen-zout, agt dagen warm digereeren, en het uitgeperste en doorgezijgde af kookzel vervolgens op een zagt vuurtje ter dikte van een extract kooken. Wil men een geestig extract maaken, zo laat men de alsfem metiM'1' dewijn uittrekken. Anders, van het uitgeperste zap.
Men perst de verfche klein gefneedene en geftampW
alsfem wel uit, zuivert vervolgens het uitgeperste zaP als vooren gezegt is, en dampt het uit, tot een behoor- lijke dikte.' Deeze extracten hebben dezelfde kragten als de aUjP
zelf, en zijn inzonderheid een goed maag-middel, wen geeft het tot een haif drachma, met iets vermengt- Op een van deeze manieren kan men extracten üiij&.
|
|||||
igt EXT.
', -waar bij men ook rekenen kan, deflijmen uit Memst-
wortel, quee-, lijn- en fenugreek-zaad, enz., als mede de geleijen. en lijmen die van de beenen, hoorns, enz. der dieren gemaakt worden; welke alle niets anders als wezentlijke extracten zijn , of op dezelfde wijze door uittrekking, met hulpé van het vuur, gemaakt worden. De extracten zijn uitgevonden in de plaats van de af- trekzeis , " afkookzels, esj'enpien, enz. om de kragt van eenige vegetabiliën te cancentreeren , en in een klein be- grip te brengen , en aldus de Lijders niet met een groo- te menigte van onnut water, waar mede de aftrekzeis enz. gewoonlijk bereid en gebruikt worden, te bezwaa- ren ; die daar door veeltijds in plaats van nuttig, nadee- lig kunnen worden, dewijl 't veelvuldige vogt de maag kan verzwakken ; of't veelvuldig gebruik van aftrekzcls of af- kookzels veroorzaakt dikwils een walging en tegenzin aan de Lijders, inzonderheid als ze bitter of walgelijk ïmaaken, daar en tegen de extracten in een kleine hoe- veelheid en gemakkelijk in de gedaante van pillen of anders , kunnen ingenomen worden. Ook kunnen de extracten, in tegen Meli ing van de aftrekzeis of afkookzels, die ras bederven, leng bewaart worden, en men heeft ze altijd tot 't gebruik gereed ; kunnende ook met andere ex- tracten of medicamenten vermengt, of met eenig me- dicinaal vogt vloeibaar, en tot een esfents, tinctuur, drankje, enz. gemaakt worden , zo als het de Lijder best inneemen kan. De manier om deze extracten, zo wel enkelde als zaa-
tnengeflelde , te bereiden , is aldus; i. met brandewijn: Men neemt 't geene daar men't extract: van maaken wil, ihijd en (toot het klein ; doet het in een verdekte kolf of ander glas, giet 'er wijn geest of brandewijn op, ter hoogte van drie â vier vingerbreed , en laat het eenige dagen op een warme plaats digereeren; daar na ftijf uit- geperst en door een doek geklenst zijnde, doet op het overblijfzel wederom nieuwe brandewijn , en laat het trekken als vooren, om al de kragt uit de ftofFe te trek- ken; doet dan de uitgeperste doorklenzels bij malkan- der en dampt ze op een zagt koolen-vuur uit, tot de dik- te van een dikke honing of pillen-waj;/a. . .Andere neemen tot de tweede extractie, water, waar mede ze het overblijfzel van de eerrt.' extractie kooken, en dan het uitgeperste doorklenzel bij het eerfte voegen, en verder handelen ajs boven; om dus ook de gom- en flijmige deelen uit te trekken, en met het extract teveree- nigen, dewijl de brandewijn alleen de harsagttge deelen" uittrekt," het welk inzonderheid dienftig is bij zodanige iloffen, die benevens de harsfige, ook gom- en flijm-ag- tlge deelen bevatten, gelijk veelerleij wortelen en basten, boven genoemt. Men kan eerst den geest van de doorgeklènsde extrafti-
en door de helm weer aftrekken ; dan klenst men het te ruggebleeve vogt door een doek, en kookt het op 't vuur, tot de behoorlijke dikte ; en indien het doorge- klènsde vogt niet helder genoeg is, moet men het fil- treeren, of men classificeert het met het wit van een eij. 2. Met water worden de extracten aldus bereid ; laat
-'degrofjes klein gefneedene itoffe met genoegzaam zuiver •water kooken ; dan het afkookzel door een doek geklenst zijnde, dampt het op een zagt vuur uit, tot de dikte van een extract: Men kookt het te rug gebleevene van het eerfte doorgeklènsde afkookzel ook wel nog egns of meermaal en op't nieuw met water, zo lang zulks het water verft, om 'er alle kragt uit te haaien; enzom- ' ».ige doen bij de.Jaatfte decoctie een weinig wijn-fieen- |
|||||
'EXT.
frfieiderhande kruiden, boven genoemd,, bereiden,' dog
nn het verfche kruid worden meest alleen de extraften v'an waxicum, cichorei), water-klaver en beekboom be- reid. ExtraB van aland-wortel (ExtraBum helenn.)
Laat de gefchilde en grofjes gedampte aland-wortel,
eenige dagen met brandewijnwarm trekken; dan met-fter- l;e uitpersfing door een doek gezijgt; doet op het ever- blijfzel genoegzaam water, kookt het, en perst het daar na uit, vermengt dan de beide doorzijgzels en laat het op een zogt vuur uitdampen, tot een behoorlijke dikte. Andere trekken de wortel alleen uit m?t.bra?iâewij;i,
dog de gemelde manier ie beter , om rdle de werkende, zowel harzige als flijmi-e deelen 'er uit te verkrijgen: Op deeze wijze worden de extraden uit meer andere bo- vengenoemde wortelen gemaakt. Maar de rhabarber laat men alleen in wsfór warm weeken, of even op- zieden. Het extraft van aland-wortel verfterkt de masg en het
harte, zuivert de ionge van haare wijnfteenige flijmeo, opent de verftopningen der nieren , en is derhalven dien- ilig voor een zwakke maag, verflijmde benauwde borst; als mede tegens kwaadaardige ziektens, en inpest-tijden; | doet ook wel zweeten ; men gebruikt het tot een half drachma. Het extraft van rhabarber purgeert heel zagtjes, en
ïoert de gal- en flijm-agtige kwaads ftoffen uit het Iig- haam ; opent de verflopte lever en milt, en is derhalven van veel dienst in dehijpochondrie, geele ziekte, vrijster- ziekte , verouderde koortzen, enz. ; verfterkt, tefFens de maag en alle de ingewanden ; men gebruikt 't tot twee fcru- pels of een drachma, als pilletjes gerolt, of met eenig vogt vermengt. Purgeer-extraB (ExtraBum folulivum.)
Neemt gezuiverde fenés-bladcn, en beste rhabarber, van elks een drachma, engetartarifeerde wijn-fteen, een en een half drachma j alles tot een fijn poeder gemaakt zijn- de, iaat het in een pond endivie-water , of nrar in ge- meen water warm uittrekken, dan niet uitperzing door- gezijgt en tot een extraft uitgedampt. Dit extraft purgeert heel gemakkelijk , en komt in
kragt genoegzaam met de extract van rhabarber over- een. algemeen Purgeer-extraB (ExtraBum caïholkon.)
Neemt merg van coloquint-appel, zes drachmen ,• zwarts Mes-wortel, witte lorken zwam, jalappe en geprepareert ßammonie, van elks een half once, en beste aloë, een once ; fij.lt tot een poeder gemaakt zijnde, trekt de vier eerfte "tagen warm uit met gemeene of getartarifeerde brande- *V»i en dan met uitperzing doorgezijgt zijnde , doet'er de aloè en fcammonie bij, en kookt het zaamen tot een dikke extrafl: ; veele mengen 'er op het laatste , als de «traft watgekoelt is, nog bij gedistilleerde anijs-olie, 10 druppels, caneel-olie en kruidnagel-olie , van elks 6drup- P^; met witte zuiker tot een elenfacharum gemaakt. Dit is een goed purgeermiddel,dat allerlei kwaade hu-
meuren uit het Iighaam voert; men geeft het tot een crupel, in pilletjes gerolt, of met iets anders gemengt. dnder -algemeen Purgeer-extraB (ExtraBum pan-
chijmagogum; Lemerij).
Neemt merg van coloauint, anderhalf once ; poeder |
||||||||||
EXT.
|
||||||||||
699
|
||||||||||
diarrhodon albatîs, en hrk'enfwam,vs.n elks een orice; zwarte
mes-wortel, twee oneen; maakt't alles tot een grof poe- der, doet het in een matras of vies, en.giet'er dauw of regenwater op , ter hoogte van drie 1 vier vinger- breed; laat het dan, wel toegeftopt, drie â vier dagen warm trekken, zulks altemets omfchuddende, doet dan het aftrekzel door een doek, en giet op het overblijfzel weer zo veel nieuw vogt, en doet daar mede als voo- ren; giet vervolgens de aftrekzeis bij malkander, en laat ze wat ftaan om te zinken, dan het klaare zagtjes af- gegooten zijnde, laat het op een zagt vuur uitdampen, tot de dikte van een extraft. i . Deeze is ook een uitneemend en bijna algemeen pur-
geermiddel ; de doßs is van een tot twee fcrupel, of iets meer. Andere Compofitie.
Neemt rhaberbe-r, jalappe, gomagtige tnrbith, ge.
fchild zaad van bastert-faffraan, diagridium , en koekjes van krken-zwam , van ieder een half once ; zwarte nieswor- tel en gezulvet de fenés-bladcn, van ieder een once; merg xan coloquinte, zes drachma; cäneel, een drachma; car- demome, kruidnagels, Indiaanfche fpij ke-narde, aloê's- hout en r.iastix , van elks een half drachma ,• alles grof geftooten zijnde, giet 'er beste brandewijn op ter hoog« te van vier vingerbreed, en na eenige dagen warm te heb-, ben getrokken, perst het uit en giet op het overblijfzel roofea-,cardebenediBe-, duivekervel- en betonie-water, zo veel genoeg is, daar bij doende zes drachmen wijnflsen- zout; Iaat het twee dagen trekken, daar na giet het af, doet het bij het voorige aftrekzel, en dampt het uit tot de dikte van een extraft. Deeze extraft heeft het zelfde gebruik als de voorgaan-
de, dog word nog kragtiger en beter geagt; maar hij is ook wat kostbaarder. Gal-purgeerend ExtraB (ExtraBum cholagoguni).
Neemt beste rhabarber, drie oneen; beste caneel, geel
fantel-hout, fpijkenarde, van elks 15 greinen, en koekjes van berberisfen, een once; maakt alles, tot een fijn poe- der, giet 'er zap van bleeke roofen op, ter hoogte van drie vingerbreed, en laat het drie dagen lang wann trek- ken, dan met uitperzing doorgezijgt zijnde, daaipt het uit tot de dikte van een extraft ; waar bij men op het laatste, eer het nog geheel koudis, extraft van a loë en fcammonie, van elks twee drachmen mengt. Dit extraft purgeert inzonderheid de galagtige vogten;
men geeft het tot een drachma, in pilletjes of anders. Kooris-verdrijvend ExtraB (ExtraBum febrifugum).
Neemt kina-kinc, vier oneen; duizendgulden kruid,
gentiaan-wortel, van elks twee oneen, en Virginifche flan- gen-wortel, een once j maakt 'er een fijn poeder van, giet 'er brandewijn op, zo veel genoeg is, en.laat het ieni- ge dagen warm trekken , dan afgegooten en op een zagt vuur uitgedampt, tot de dikte van een extraft. Deeze extraft verdrijft de tïisfchenpoozige koortzen,
als men 'er 's morgens en 's avonds een half drachma van inneemt, buiten de koorts, nadat men 't bet lighaara ge- purgeert heeft. Openende ExtraB van ijzer, (ExtraBum martis
aperitivum). Neem ijzer-roest, die door de dauw gemaakt is, agt oneen; doet dezelve in een fchoone ijzeren pot, giet'er ' R 2 zoete |
||||||||||
I
|
|||||||
EXT.
" zout, inzonderheid als het wortelen of basten zijn, 0a
dat dezelve beter uitgetrokken worden, dog als men de ruimte van ftoffe heeft, is ééne of ten hoogden twee kookingen genoeg. 3.Uit 't zap bereid men de extracten, inzonderheidu'|
zommige zappige kruiden, door middel van het klein gefneedene en gedampte kruid wel uit te perzen, daar na het zap door een doek te zijgen, en het eenige uurea weg te zetten, op dat het dikke aardagtige ncderzinke, 'als wanneer men het klaare afgict; of indien het zap niet al te dik is, kan men het ook filtreeren ; daar na kookt men het op het vuur tot een behoorlijk dik extract ; men kan ook eerst door de helm het water van het uitgeper- •de zap afdistilleeren, en daar nahet in de ketel te rug gebleevene vogt door een doek zijgen, en indien hei niet helder genoeg is, clarificeert men het met eij-wit en dampt het uit als vooren ; dog dit distilleeren heeft wat meer omilag. , De extracten worden gewoonlijk op hetopene vuur,in
een. platte daar toe gefchikte koperen ketel geëvaporeeit en verdikt, en hoe wijder die is, boe rasferde évapora-1 tie gefchied; waar bij nog aan te merken daat,"dat ha vuur niet al tefterk zijn moet, inzonderheid op 't laatst, als het extract begint dik te worden, om dat het anders aanbrand, en een onaangenaame finaak verkrijgt; en om dit nog meer voor te koomen, zo moet het extract; ge- ftadig met een fpatel geroert worden ; of men evapo- reert ze in het marien-bad , als waar door ze zo ligtelijk niet aanbranden : Ook moet men zodanige dingen die eenige fijne ruikende deelen bij zich hebben, in een ver- dekt vat kooken, om dezelve zo veel mogelijk te be- houden. • • Wat de zamengeflelde extracten betreft, deeze wor-
den op dezelfde wijze bereid als de enkelde, behalven datmen bij zommige nogpoeders, oliën of zouten, enz. voegt, het zij voor of meest na de extractie, wanneer het ex- tract begint dik te worden, en welke meest dienen tot pillen. Ziet hier eenige van de vooinaamfte, inzonderheid
zamengeflelde extracten en haare bereiding. Extrait van Alsfem (Extra&um Abfijnthiï) te
maaken. Neemt alsfem, klein gefneeden zijnde, kookt ze met
genoegzaam water; giet dan het afkookzel door een doek, en Iaat het doorzijgxel vervolgens op een zagt vuur uit- waazemen tot de dikte van een extract. ' Andere neemen drooge alsfem, een pond', en laat ze
heel fijn gefneeden en gedampt zijnde, met vier pond ge- distilleert alsfem-water, of maar gemeen water, en een once wijnft een-zout, agt dagen warm digereeren, en hef uitgeperste en doorgezijgde afkookzel vervolgens op een zagt vuurtje ter dikte van een extract kooken. Wil men een geestig extract maaken, zo laat men de alsfem mctbraii' dewijn uittrekken. Anders, van het uitgeperste zap.
Men perst de verfche klein gefneedene en gedampte
alsfem wel uit, zuivert vervolgens het uitgeperste zap als vooren gezegt is, en dampt het uit, tot een beho°r' lijke dikte. ' Deeze extracten hebben dezelfde kragten als de alsfi^
zelf, en zijn inzonderheid een goed maag middel, me» geeft het tot een half drachma, met iets vermengt- Op een van deeze manieren kan men extracten uit■**•*
|
|||||||
.* -waar bij men ook rekenen kan, deflijmen uit heemst-
wortel, quee-, lijn- en fenugreek-zaad, enz., als mede de geleijen. en lijmen die van de beenen, hoorns, enz. der dieren gemaakt worden ; welke alle niets andeis als wezentlijke extracten zijn , of op dezelfde wijze door uittrekking, met hulpé van het vuur, gemaakt worden. De extracten zijn uitgevonden in de plaats van de af-
trekzeis, af kookzels, esjenpien, enz. om de kragt van eenige vegetabiliën te concentreeren , en in een klein be- grip te brengen , en aldus de Lijders .niet met een groo- te menigte van onnut water, waai- mede de aftrekzeis enz. gewoonlijk bereiden gebruikt worden, te bezwaa- ren ; die claar door veeltijds in plaats van nuttig, nadee- lig kunnen worden . dcwijl't veelvuldige vogt de maag kan verzwakken ; of 't veelvuldig gebruik van aftrekzeis ofaf- kookzels veroorzaakt dikwils een walging en tegenzin aan de Lijders, inzonderheid als ze bitter of walgelijk fmaaken, daar en tegen de extracten in een kleine hoe- veelheid en gemakkelijk in de gedaante van pillen of anders, kunnen ingenomen worden. Ook kunnen de extracten, in tegendelling van de aftrekzeis of af kookzels, die ras bederven, leng bewaart worden, en men heeft ze altijd tot 't gebruik gereed ; kunnende ook met andere ex- tracten of medicamenten vermengt, of met eenig me- dicinaal vogt vloeibaar, en tot een esfents, tinctuur, drankje, enz. gemaakt worden , zo als het de Lijder best inneemen kan. De manier om deze extraden, zo wel enkelde als zaa-
mengeflelde , te bereiden , is aldus; i. met brandewijn: Men neemt 't geene daar men 't extract van maaken wil, fnijd en ftoot het klein; doet het in een verdekte kolf of ander glas, giet 'er wijn geest of brandewijn op, ter hoogte van drie â vier vingerbreed , en laat het eenige dagen op een warme plaats digereeren ; daar na ftijf uit- geperst en door een doek geklenst zijnde, doet op het overblijfsel wederom nieuwe brandewijn , en laat het trekken als vooreu, om al de kragt uit de ftoffe te trek- ken; doet dan de uitgeperste doorklenzels bij malkan- der en dampt ze op een zagt koolen-vuur uit, tot de dik- te van een dikke honing of pillen-»«aj/a. . Andere neemen tot de tweede extractie, water, waar mede ze het overbüjfzel van de eerft2 extractie kooken, en dan het uitgeperste doorklenzel bij het eerfte voegen, en verder handelen ajs boven; om dus ook de gom- en flijmige deelen uit te trekken , en met het extract tevcree- nigen, dewijl de brandewijn alleen de harsagtige deelen uittrekt,* het welk inzonderheid dienftig is bij zodanige ftoffen, die benevens de harsfige, ook gord- en flijm-ag- tige deelen bevatten, gelijk veeierleij wortelen en basten, boven genoemt. Men kan eerst den geest van de doorgeklènsde extracti-
en door de helm weer aftrekken; dan klenst men het te ruggebleeve vogt door een doek, en kookt het op 't vuur, tot de behoorlijke dikte ; en indien het doorge- klènsde vogt niet helder genoeg is, moet men het fil- treeren, of men clarificeert het met bet wit van een eij. 2. Met water worden de extracten aldus bereid ; laat
. degrofjes klein gefneedene ftoffe met genoegzaam zuiver •water kooken ; dan het afkookzel door een doek geklenst zijnde, dampt het op een zagt vuur uit, tot de dikte vaneen extract: Men kookt het te rug gebleevene van het eerfte doorgeklènsde afkookzel ook wel nog eens of meermaalen op 't nieuw met water, zo lang zulks het water verft, om 'er alle kragt uit te haaien,- enzom- -' ».ige doen bij de laatfte decoétie een weinig wijn-ßeen- |
|||||||
.' ÈXT.
frheiderhande kruiden, boven genoemd, bereiden,' dog
1 het verfche kruid worden meest alleen de extracten van waxicum, cichoreij, water-klaver en beekboom be- reid. ExtraB van aland-wortel (ExtraBum helenii.)
Laat de gefchilde en grofjes geftsmpte aland-wortel, eenige dagen met brandewijnwarm trekken ; dan met fter- lie uitpefsfing door een doek gezijgt; dost op het cver- blijfüêl genoegzaam water, kookt het, en perst het daar na uit, vermengt dan de beide doorziigzels en Iaat het op een zagt vuur uitdampen, tot een. behoorlijke dikte. Andere trekken de wortel alleen uit mtbramewijn,
dog de gemelde manier ie beter, om "11e de werkende, | zowel harzige als (lijmige deelen 'er uit te verkrijgen : I Op deeze wijze worden de extracten uit meer ancj^re bo- I vengsnoemde woi telen gemaakt. Maar de rhabarber I laat men alleen in water warm weeken, of even op- | zieden. ' ■ Het extract van aland-wortel verfterkt de rnasg en het
| harte, zuivert de ionge van haare wijnfteenige flijmeo, |
|||||||||||||||
'EXT.
|
|||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||
dîarrhodon albatis, eh lork'enfwam,ya.n elles éen orfce; zwarte
mes-wortel, twee oneen," maakt't alles tot een grof poe- der, doet het in een matras of vies, en giet'er dauw- of regenwater op , ter hoogte van drie â vier vinger- breed; laat het dan, wel toegeftopt, drie â vier dageii warm trekken, zulks altemets omfchuddende, doet dan het aftrekzel door een doek, en giet op het overblijfzel weer zo veel nieuw vogt, en doet daar mede als voo- ren ; giet vervolgens de aftrekzeis bij malkander, en laat ze wat fiaan om te zinken, dan het Idaare zagtjes af- gegooten zijnde, laat het op een zagt vuur uitdampen j tot de dikte van een extract. .i, i Deeze is ook een uitneemend en bijna algemeen pur-
geermiddel ; de doßs is van een tot twee fcrupel, of iets meer. andere Compofitie.
Neemt rhaberier, jalappe, gomagtige turbith, gg.
fchild zaad van bastert-faffraan, diagridium , en koekjes van lorken-zwam , van ieder een half once ; zwarte nieswor- tel en gezuiverde fenés-bladen, van ieder een once; merg %an coloquinte, zes drachma; càneel, een drachma; car- demome, kruidnagels, bidiaanfche fnjke-narde, aloè's- hout en fiiastsx , van elks een half drachma ,■ alles grof geflooten zijnde, giet 'er beste brandewijn op ter hoog- te van vier vingerbreed, en na eenige dagen warm te héb-. ben getrokken, perst het uit en giet op het overblijfzel roofer.-,cardebenediäe-, duivekervel- en betonie-water, zo veel genoeg is, daar bij doende zes drachmen wijnfleen- zout; laat het twee dagen trekken, daar na giet het af, doet het bij het voorige aftrekzel, en dampt het uit tot de dikte van een extract. Deeze extract heeft het zelfde gebruik als de voorgaan-
de, dog word nog kragtiger en beter geagt; maar hij is ook wat kostbaarder. Galpurgeerend ExtraB (ExtraBum Cholagogum").
Neemt beste rhabarber, drie oneen ,• beste caneel, geel
fantel-hout, fpijkenarde, van elks 15 greinen, en koekjes van berberisfin, een once; maakt alles, tot een fijn poe- der, giet 'er zap van blecke roof en op, ter hoogte van drie vingerbreed, en Iaat het drie dagen lang warm trek- ken, dan met uitperzing doorgezijgt zijnde, da:npt het uit tot de dikte van een extract,- waar bij men op het laatste, eer het nog geheel koudis, extract van aloë en fcammonie, van elks twee drachmen mengt. Dit extract purgeert inzonderheid de galagtige vogten ;
men geeft het tot een drachma, in pilletjes of anders. Koorls-verdrijvend ExtraB (ExtraBum febrifugmi).
Neemt kina-kine, vier oneen; duizendgulden kruid,
gentiaan-wortel, vanelks twee oneen, en Virginifcheflan- gen-wortel, een once ,• maakt 'er een fijn poeder van, giet 'er brandewijn op, zo veel genoeg is, en laat het ^eni- ge dagen warm trekken , dan afgegooten en op een zagt vuur uitgedampt, tot de dikte van een extraft. Deeze extract verdrijft de tïisfchenpoozige koortzen,
als men 'er 's morgens en 's avonds een half drachma van inneemt, buiten de koorts, nadat men 't het lighaam ge- purgeert heeft. Openende ExtraB van ijzer, (ExtraBum martis
aperitivuin). Neem ijzer-roest, die door de dauw gemaakt is, agt oneen; doet dezelve in een fchoone ijzeren pot, giet'er R a zoete |
|||||||||||||||
opent de verftoppingen der nieren , en is derhaiven dien-
|
|||||||||||||||
ftig voor een zwakke maag, verflijmde benauwde borst;
als mede tegens kwaadaardige ziektens, en inpest-tijden; doet ook wel zweeten ; men gebruikt het tot een half drachma. Het extract van rhabarber purgeert heel zagtjes, en
voert de gal- en flijm-agtige kwaade ftoffen uit het Iig- baam; opent de verftopte lever en milt, en is derhalven van veel dienst in dehijpochondrie, geele ziekte, vrijster- ziekte , verouderde koortzen, enz. ; verfterkt, teffens de maag en alle de ingewanden ; men gebruikt 't tot twee fcru- pels of een drachma, als pilletjes gerolt, of met eenig vogt vermengt. Purgeer-extraB (Extraktum folvtivun.)
Neemt gezuiverde fenés-bladen, en beste rhabarber, vanelks een drachma, engetartarifeerde wijn-ßeen, een en een half drachma ,• alles tot een fijn poeder gemaakt zijn- de, iaat het in een pond endïvie-water , of maar in ge- meen water warm uittrekken, dan rriet uitperzing door- gezijgt en tot een extrait uitgedampt. Dit extract purgeert heel gemakkelijk , en komt in
kragt genoegzaam met de extract van rhabarber over- een. algemeen Purgeer-extraB (ExtraBum catholkon.)
Neemt merg vancoloquint-appel, zes drachmen,- zwarts 'Ms-wortel, witte lorkenzwam, jalappe en geprepareert fcammonie, van elks een half once, en beste aloë, een once ; elk tot een poeder gemaakt zijnde, trekt de vier eerile dingen warm uit met gemeene of getartarifeerde brande- ■*(/"> en dan met uitperzing doorgezijgt zijnde , doet'er de aloë en fcammonie bij, en kookt het zaarnen tot een «ikke extract; veele mengen'er op het laatste , als de «traft watgekoelt is, nog bij gedistilleerde anijs-olie, xo «Hippels, caneel-olie en kruidnagel-olie , vanelks 6drup- ïv "let w*tte zuiker tot een eleofacharum gemaakt. Dit is een goed purgeermiddel, dat allerlei kwaade hu- meuren uit het lighaam voert; men geeft het tot een 'crupel, ïn pilletjes gerolt, of met iets anders gemengt. Ander tlgemeen Purgeer-extraB (ExtraBum pan-
K chijmagogum; Lemerij). "cernt merg van coloainnt, anderhalf once ; poeder
|
|||||||||||||||
^L^-~L^.-.-......
|
|||||||||||||||
-?oà (EXT. EXU.
zoete most, dat is zap van rijpe druiven of van zoete
appelen of peeren , of anders honing-water, op ; en zet de pot wel toegedekt in een klein vuurtje, en laat het drie dagen digereeren ; daar na laat het drie of vier uuren kooken , de pot wel geilooten houdende, maar roert het dikwils met een ijzeren fpatel om, en draagt zorg , dat het vogt niet te fchielijk verkookt; wanneer dan het vogt begint zwart te worden , neemt de pot van het vuur, laat hem wat ftil ftaan , en "giet dan het klaare, nog warm zijnde , door een witte doek ; vervolgens laat dit vogt op een zand-vuurtje in een glafen vat uitdampen, tot de dikte van een extract Deeze extract is een uitneemend middel om de ver-
floppingen der mik, lever en darmfcheil te openen, en derhalven zeer dienftig in de ziektens die daar uit ont- ftaan, als hijpocbondrie, milt-ziekte, geelzugt en fcheur- buit, enz. ; de défis is van een halve tot twee fcrupel, met eenig bekwaam vogt vermengt. Stoppende ExtnB van ijzer, (ExtraBum martis
adfiri&ivum). ' Deeze word meest op dezelfde wijze bereid als de vo-
rige : Neemt heel fijn gepoederde ijzer-roest, agt on- een ; doet dezelve in een ijzeren pot en giet 'er dikke roede wijn, vin de teinte genoemt, op ; zet het dan op het vuur en laat't kooken, totdat 'er twee-derde van het vogt vervloogen is , maar men moet het dikwils met een ijzere fpatel omroeren ; zijgt het klaare daar na door- een doek en laat het uitdampen, tot de dikte van een dik- ke extract Deeze is dienftig voor de buikloop, roode locpr over-
vloedige maandilonden, vloeijende aambeijen, enz.; de défis is van tien grein tot twee fcrupel. Men maakt ook zaamengeftelde extracten, door vermenging van verfchei- dene extracten, poeders, oliën, en anderedingen. EXTRAHENTIA, zie EPISPASTICA.
EXTRAVASAT JS ; Uitgevaat ; is iets dat buiten
de vaten geraakt is ; men zegt het van het bloed , wan- neer het uit de bloedvaten gevloeit , en in deeze of geenc holligheid geftort is. EXTUBERATIQ; Apophijfis; Procesfus osfium; Uit-
was of Uitjieekzel van een been; dat een eigen deel des beens uitmaakt, en rond, hol of puntig zijn kan; als bet rondagtig is , word het 't hoofd genoemt; maar als een hol buigzaam deel op het hooft legt, draagt het de naam van hals of nek,. en als het fpits of puntig fs , word bet de bek,- of ook wel doom genoemt. Zie ook APOPHIJSIS. EXULANS, zie ALBATROS.
EXULCERATJO ; dus word die handeling genoemt,
om gezweeren te veroorzaaken, of voort te brengen. Dus cxulcereert het rattenkruid , of de arfenicum de
ingewanden ; bijtende vogten exulcereeren het vel. Zomtijds word dit woord ook voor eene verzweering,
of veretterivg zelve genoomen. Zie GEZWEER, EXUMB1LICATIO, zie NAVEL-BREUK.
EXUSTIO; eene verbranding aan het ligliaam, naa-
roelijk door vuur, of andere brandende ftoife, als heet water ,. olie , enz. ;. dezelve word gewoonlijk verdeelt in drie graaden ; de eerfte is als het opperhuidje (cuti- cula) maar gefchroeit is en blaasjes opwerpt,* de twee- de als de huit ook befchadigt is», en de derde en ergfte als daar en boven ook het onder de huid gelegene ge- brand is ; zie voorts op BRANDING. , . EXU VIM ANGUILLE ; Jalshuid ; Jalsbalg, word
*
|
||||||
EXU. EIJ.
versch of gezouten gepreezen tegens den uitval van de
baarmoeder (uterus), als men dezelve daar mede rookt > als mede tegens de kramp in de beenen ; de gedroogde: aalshuid agt men ook zeer dienftig tegen verftuute leden als men ze daar om heen wind ; zie ook op AAL, p % EXUVliE SERPENTUM; Slangenhuid; Slangen',
halg ; word van de fiaftgen zelve in het voor- of najaar I afgelegt, en men houd ze voor een uitneemend middel tegen de moeijelijke baaring, en om het hair te doen I groeijen ; ze drijft ook de pis, en word derhalven ge. I preezen in opftoppingen van het water, en waterzugt,. EIJ; in't latijn Ovum; noemt men gewoonlijk ds I
bekende meest langwerpig-ronde vaten, die in de lig. I haamen der wijfjes van het vogelen- en visfehen-geflagt I groeijen , en van dezelve gelegt worden ; tot voorttee- ling van ieders geflagt en zoorten dienende: Dog men moet-aanmerken, dat niet alleen de vogelen en visfeheti, maar ook alle dieren en planten uit eijeren voortkomen; die gemeenlijk in de eijerftok van het vrouwelijke lig- haam in min of meerder getal worden gedraagen ; bevat- tende het eij den korten inhoud van alle de deelen des lighaams in eene enge ruimte befloten; zo dat het «ij het beginzel is van het dier of plant, die daar uit ont- ftaan : Bij de planten zijn de zaaden de eijers der plan- ten, en de zaadhuizen derzelver eijerjiokken : De die- ren drangen dezelve in de holte des lighaams, uitgezon- den eenige zeldzaame dieren, die dezelve buiten 't lijf drangen , gelijk de Surinaamfche Kikvorsch of Ripal, die haare eijers op de rug uitbroed. Ten opzigte van den oorfprong der dieren uit de eijers, kan men dezelvege- voeglijk in twee hooft-clasfen verdeden ; als in eijerleg- gende (ovipara), die hunne gelegde eijeren uitbroeden, en in leevendig-baarende (vivipara), die hunne eijeren in de lijfmoeder ontfangen of bewaaren, en uitbroeden, en vervolgens leevendige jongen baaren. Alle eijeren heb- ben dat eigen, dat ze het beeld van het dier of plantin zig fluiten, gelijk Malpighius klaarlijk beweezenheeft, als mede dat ze het werktuig of de ftoffe bevatten, tot voeding van het ongeboorene diertje of plantje, 't welke bij de leevend-baarende dieren de moederkoek of nageboor- te (placenta oïfecundince) ; bij de eijer-leggende het ei-jer- dooijer (vitellum), en bij de planten de zaadlobben («• tijledones) genoemt word. j De eijeren der visfehen worden- gewoonlijk de kuit ge-
noemt : De eijeren van allerlei vogelen, beftaan uit een harde fchaale, die eerst week is, en nog in 'smoedets lighaam hard word, en na den aart der vogelen verfehl!" lig van koleur is, als wit, groen-of blauwagtig, grauw, roodagtig of gefpikkelt, enz. ; van binnen, digt op de fchil is een dun vliesje; vervolgens het eij wit -(albumen), het welke in een tweede dunner vlies- naast het eerfte bevat is, en in het midden de dooijer (vitellum) ineen bijzonder dun vliesje in zig befluit, en een weinig lucht tusfehen de twee eerfte vliezen aan- het ftompfte einde van het eij. Plet eijwit, dat helder en doorzigtig is, 1S de eigentlijke ftoffe welke in een dierlijk lighaam ger- ändert, en het dooijer dient tot voedzel en aangroei van het kieken, terwijl het allengskens-bij de broeding a3?'_ groeit : Maar geen eij is vrugtbaar en bekwaam om uit' gebroed, en eendier of plant te worden, ten zij het door het zaad van het mannetje bevrugt is, bet welk b'J de vogelen gewoonlijk tredzeloï haanentree genoemt. e" in een bevrugt eij in het eijwit als een kleine wltte_ dikagtige ftoffe ontdekt word; wordende deonvnigtbaaf eijeren der vogelen, als. van hoenderen., (enden,, eBZ'' |
||||||
EIJ.
gewoonlijk wirid-eijeren genoemt, die bij het broeden
vuil en (linkende worden: Het beginzel des leevens in het eij, is derhalven de vrugtbaarmaakende iloft'e die van 't mannetje in de (toffe van het eij of eijwit gebragt word ; en het is ook ter plaatze in het eijwit, daar die mannelijke itoffe geplaatst is, alwaar de deelen van het eijwit bij de broeding zig heteeist beginnen te vormen, tot het beginzel van het kieken , en wel eerst het hart, daar na de long, lever , en andere ingewanden, en zo vervolgens alle overige deelen des ligbaams. Tot de uitbroeding der eijeren word een zagte en geftadige warm- te vereischt, die niet grooter is dan de warmte van een gezond mensch,- want zo ze een weinig grooter is, ver- tust ze het eijwit in een fchilverige, witte gemengelde (toffe, en zo de hitte nog grooter is , gaat het eijwit tot een witte dikke floffe over ,• is daar en tegen de trap der i warmte minder als bloedwarmte, dan ontbind zig het t eijwit allengskens, word dunner, gaat over tot verrot- ''• ting, en word zeer (linkend en alcalisch, zo dat 't met '• het zuur volmaakt opbruischt; daar het verfche eijwit anders zonder reuk en fniaak is, en niets alcalisch, nog | zuurs in zig heeft. Uit het gezegde volgt dar], dat de oorfprong van het
vriigtbeginzel der dieren en planten is in de eijeren der vrouwelijke fexe, en derhalven in weezen eer de be- vrugting gefchied, met alle deszelfs wezentlijke deelen, die bij de broeding allengskens ontzwagtelt worden, eu daardoor haare gedaante, evenredigheid , lijnigheid en plaatzing, enz. verkrijgen: Hier door vervalt dieonder- ftelling, dat de dieren haar begin en oorfprong zouden ontfaiigen uit kleine diertjes, die Leeuwenhoek 'teerst door zijne vergroot glazen in het mannelijke zaad waar- genoomen heeft, welke onderftelling van verfcheidene geleerde mannen , en daar onder ook van degrooteBoEii- hav£ aangenoomen geweest is ,• dog. bedendaagsch word |
||||||||||||||||
Elji.
|
||||||||||||||||
?uï
|
||||||||||||||||
derduitsch uittrekzel vind in de fraaije Verhandeling over
de voortteeling der dieren en planten, door den Heer J. Ba-ster in 8vo. Harri. 1768. zie ook C. Bonnet Co«- fiderationsfur les corps organifés, 8vo. Amfi, 1762. Buf- FON hifloire naturelle; als mede de werken van Mai> fiGHiüS, Grew,. Harv/eus, Linn^eus, enz. Wij zullen nu nog het voornuamlle zeggen ten aan-
zien van de nuttigheid der eijeren ,. zo wel in het rne'- dicinaale, als huishoudelijke. Het verfche eijwit is nog zuur nog, alkalisch , ook
fmaak- en reukeloos, maar lijmagtig van aart, dog met water vermengbaar, en fmelt de gommen en harsfenr fchoon het niet fcherp is. Het heeft eene verweekende en verkoelende kragt ; word ook van de Heer Boerha- ve, dewijl het de poriën fluit, onder de rijp- en etter" maakende middelen geteld ; met een weinig gal der die- ren gemengt, is het een der heerlijkfle middelen om ilijm- agtige en vuile gezweeren te zuiveren. Het word veel' gebruikt in ontileeking der oogen, als een goed middel, in- zonderheid met een weinig aluin gemengt. De Heer Heister prijst het ook zeer in de oogwonden, wanneer de oogappel zelfs gekwetst is, zodanig, dat bet crijflal- line vogt niet uitgeloopen is, als men de wonde dagelijks 3 of 4 maal met het eywit, of anders flijm van quee-zaatf met roofewater bereid , door middel van een fubtijl pen- netje of penceeltje befirijkt, en daar na het volgende? oogwater omgeroert met een fijn plukzeltje op het oog legt : Neemt het wit van twee eyers, roofewater , derde half oneen ; roofen-olie, een half drachma, en camfer, drie1 grein ; wrijft de camfer wel en mengt het. Het eywif met olieagtige dingen en zuiker vermengt, dient het ook' om de (lijmen in de borst los te maaken. Het wit van eeney tot fchuiin gemaakt, en met 12 oneen.
water van honds-gras gemengt, daar een Weinig zuiker bif doende,, en voor een gifte 's morgens en 's avonds eeniger tijd gebruikt, word gepreezen tegen de verouderde geel: zugt. Het wit der eyeren dient voorts ook tot zuivering eff
heldermaaking van verfcheiderhande vogten en bereid- zeis, daar veele vettigheden of dikke ftoffen in zijn f want het tot fchuim geklopte eywit daar onder roerende, zo vereenigen diergelijke vuile ftofFen zig met het eywit,. en drijven daar na onder de gedaante van fchuiin boven op, zo dat ze kunnen afgefchuimt worden; gelijk met' de zappen en. afkookzels van. kruiden,, fijroopen en meer. andere vogten gefchied'. Het eywit heeft ook zijn gebruik in de Schilderkonst,.
want men maakt 'er een goed terperatuur-water van, voor waterverf"; men gebruikt fret ook tot lijmen van papier' en gebrooken pcrcelein, enz.; men glanst 'er ook de fchiU derijen en andere dingen mede op. Het dooijer of geel van eyeren, weèrftaat bet zuur en
degesting, en geeft, met honing gemengt, de beste dige- fiief-zalf, en met terpentijn of terpentijn-olie gemengt,, geneest het, teffens de wonden en gezweeren ; het is ook heel dienftig, met honing geklopt, tot een borstlik- king in pleuris en longontfteeking (peripneumonia), waar: bij men ook 6007»-olie , walfcliot-of'zap van zoet hout men- gen kan; maar men moet zig'wagten anijs-zaad daar on- der" te doen. Het geel van hard gekookte eyeren heeft ook zijne nuttigheid in de buikloop; en men zegt, dat een hard gekookt e y , bij (tukjes in ■roofen-azijn gedoopt en gegeeten, een goed middel tegens de verouderda loop is.. Uu Hard'gekook'te en gerooste eyer dooirs word dé eyre-
R 3 elit |
||||||||||||||||
het bovengemelde gevoelen meest doorgaans omhelst,.
en men gelooft, dat het mannelijke zaad der dieren , |
||||||||||||||||
zo wel als ook het ftuifmeel der helmllijltjes in de bloe-
men , aan het vriigtbeginzel, in het eij reeds opgefloo- ten, alleen een lecvendigmaakende geest of kragt geeft, of bet vermoogen om zig uit te zetten en te ontzwagte- Icö, zonder dat dit zaad iets anders toebrengt,* dog dat deszelfs fijnfte geestige deelen zeer waarfchijnlijk tefFens een invloed op de nog niet ontzwagtelde deelen van het vriigtbeginzel hebben, of op zommige van dien meer als in andere, waar door het kan gefchieden , dat- een kind Naar zijne beide ouders gelijkt; als mede de voortkoo- roiDgvantweeflagtige dieren, gelijk daar zijn de Muilezel VbJumAr, die ten deele de gelijkenisfe van de vader, en ten deele van de moeder hebben; en zo als men ook onder de planten ziet gebeuren , bij voorbeeld dat uit 'jet zaad van "witte kool verbasterde kool voortkoomr, pie nog rood, nog wit, en ook veeltijds anders gevor-mt 131 als het zaad gewonnen is , daar teffens ook zaad vatiiroode kool allernaast gewonnen wierd. Dat-'truan- de ijk zaad invloed op de deelen der dieren, zelfs in jolwasfene heeft, blijkt aan de baard van menfehen, en ue-hoornen bij de herten, die nooit meer-afvallen, als egefneeden worden, of afgevallen zijnde, nooit meer &r°eijen; dog de natuur van dit werk laat niet toe, om wer deeze (toffe hier breeder uit te weiden; die meer aar van begeert te leczen, gelieve in te zien Memoires J" la formation du cœur dans le Poulet, fur l'oeil, fur vfiruäure du jeaune, & fur le développement, par Hal- -**» à Laufane, in 120. 1758. waar van men een ne- |
||||||||||||||||
ETJ.
het welke op veelerhande wijzen gefchied : Zommigeleg.
gen ze bij laagen in zemels of kaf; andere in hakzelvan ftroo of hooi ; dog beter worden ze op de volgen de wij. ze lang goed bewaart : Neemt een vatje, legt 'er op de bodem een handbreed hoog drooge zaag-fpaandeien,(ZQ moeten wel droog sijn en geen kwaade reuk hebben,) bier in fteekt men de eyere,i met de punt naar beneden- waards, zodanig dat 't eene het ander niet roert, dekt dan deeze laag eyeren weer met een handbreed hoog droo- gezaag-fpaandeien, en fteekt hier in weer eyeren alsvoo- ren, op deeze wijze met de laagen eyeren en zaagfpaan- deren voortvaarende, tot dat het vatje vol is, of zo lang men eueren heeft; overdekt ze op het laastste weer met fpaanderen en zet het vatje op eenkoele en drooge plaats, zo zullen de eyers lange en bijna een heel jaar lang goed blijven; inzonderheid die in het laatste van Augustus of begin van September gelegt zijn. Andere prijzen het volgende ;ils het beste middel : Neemt
de versch gelegde eyerer., beftrijkt ze rondsom met de veer van ee^ vogel met boom-Me, en legt ze dan in een korfje af vatje in een kelder, zo zullen ze zig verfcheide maanden zo wel houden, als of ze eerst versch gelegt waaren; dewijl door het fmeerzel de uitwaasfeming der eyers belet word; maar als men deeze eyeren in het ver- vol|t als verfche eyerer. uit ds dop wil eeten, zo moet men eerst van de-olie afwrijven, of met een mes zagt, jes affchrapxn ; om dus de fmaakof reuk van de olie niet te hebben. Of ne :mt geklopt eijwit, beftrijkt ze daar mede, en laat het droegen. Middel om Kievits-eijeren een gsheel jaar goed
te houden, en te bewaaren. Men moet vooral zorge draagen om verfche eijeren te neemen , beftrijkt dezelve rondsomme met boter, en zet ze op hun fpits in zoudens of boekweiten doppen, zo- danig dat ze malkanderen niet raaken, de bovenfte laag moet ten minften met twee duim doppen bedekt worden; plaatst uw vat, waar in ze zijn, in een koele kelder, en gij zult het vermaak kunnen hebben, in de maand De- cember kievits-eijeren op uw tafel te hebben, die even goed zijn, als versch gelegde. Dit heeft mede plaats ten cpzigte van allerhande zoort van .eijeren. Een andere manier , om Eijeren lange te
bewaaren. Beftrijkt versch geleide eijeren met een waterverf, uit
ter deegen fijn gewreeven ceruis en gom-water bereid, droog zijnde, ziet men of alles wel ter deegen van de verf geraakt is, dewijl het hier vooral op aankoomt; men legt ze voorts in drooge boekweiten doppen, zo als boven gezegt is ; dit gaat volftrekt door , en de eijeren kunnen dus een jaar lang goed blijven; wanneer men ze in de dop wil kooken , moet de verf in laauw water 'er afge- wasfehen worden. Op wat wijze de eyeren door middel van een bekwam
me warmte, in een oven kunnen uitgebroed worden, zifl op het-artijkel OVEN. Of een ey versch of goed is, kan gekent worden , a's
het in het water zinkt ; of als het tegen't licht gehouden, helder en klaar is, en de dooir geenzins bleek fchijnt. ook in de band gefchud zijnde, niet klutst. Men bereid van ds eyeren veelerlei aangenaameen zeef
voedzaame fpijzen; waar van we de voornaarafte zulle0 aanwijzen, , ' |
|||||
701 EIJ.
olie gemaakt, wiens deugden in uitwendige bezeeringen
zeer groot zijn; nademaal het de gezweeren van de klei- âgtige deelen bij uitftek zuivert, en is derhalven ook zeer nuttig in de toevallen der huid, verzagt de jeuking in zeere hoofden en geneest dezelve; met de tichelfleen-olieJ(oleum pMiofophorum) vermengt, is ze zeer zuiverende, neemt bij de kinderen en ouden allerlei fchurft en onzuiverheid der huid weg: In een ïóóden mortier gewreeven , is ze ook dienflig .tegen de kanker: Wanneerde kinderpokjes, als ze beginnen op te droogen, daar mede gefmèert wor- den, zo zullen ze fpoedig afvallen, en 'er geene of maar kleine pok-gvoefjes nablijven. Deeze eyer-olie neemt ook alle lid-tekens weg, die door het verbranden agter ge- bleven zijn; ze doet ook het hair groeijen, en geneest •de dauw- en hair worm (achores £f'tinea) ; geneest me- de ook de kloven der handen, vrouwen borsten en kak- hielen. Dezelve word op de volgende wijze bereid : Neemt
hard gekookte eyer-dooirs, zo veel gij wilt, ftamptze in een fteenen mortier, en braad ze daar na over het vuur in een pan , dezelve geftadig voerende , tot dat ze rood zijn, als dan perst 'er met een fchroef-persje de ■olie uit. De eyer-dooir lost ook de harsfen, oliën en balfe;^s
op, en vereenigt zig met dezelve, zo dat de oliën met de dooir vereenigt, met water kan vermengt worden : Ze. isdcihalven ook heel dienflig, om allerlei vlekken vsn olie, fmeer, teer, enz. uit de kleedcren temaaken, als men dezelve met de dooir fineert, en als de vlek hard is, de zelve daar mede wel wrijft en drukt, vervolgens dezelve met warm water uitwascht. De eyer-fchillen, flurpen het zuur op, en zijn dienflig
in de koortzen, als mede in inwendige ontfteekingen en borstkwaaien, en voor de kinderen tegen de zuurheid, die van de melk ontftaat. Gecalcineerde en gepoederde eyer-fchillen , een drachma, 's morgens en 's avonds ge- bruikt, vier maanden lang, en daar bij om de 14dagen eens gepurgeert, word gepreczen tegen de melaatsheid ( lepra ) ; ook worden dezelve voor een der beste midde- len gcagt in allerlei opftopping der pis. De eyer-fchillen, dienen voorts ook tot het bereiden
-van een fijn zand voor zandloopers, als mede om valfche zeefchuimen tabakspijpe-koppen, en meer andere dingen van te maaken. Ais men een ey drie dagen in fcherpe azijn legt, zo verteert hij de fchil, zo dat het ey zonder fchil is : Dus worden ook de eyerfehillen door de azijn opgelost; die men met gefmolten olie van wijnfleen oïpotasch kan precipiteeren, zo verkrijgt men een fijn poeder van eyerfehillen. Betreffende bet huishoudelijk gebruik der eyers, dezel-
ve zijn daar in van zeer veele nuttigheid, inzonderheid die van hoenders en eenden; want ze dienen niet alleen tot voortteeling van jonge kiekens ; maar zijn ook van veel gebruik in de keuken, tot bereiding van allerleije fpijzen , zo dat men de eyers niet wel in de keuken mis- fen kan : De eyers zijn een gezonde en zeer voedzaame ïpijze, inzonderheid de weekgekookte eyers , of in fau- fen en fpijzen, daar ze bij pasfen, ze maaken een goed bloed en verfterken zeer. Hoe men de Eyers lang goed houden kan.
Dewijl de hoenders in de winter niet of weinig leggen, 20 zoekt men om de in de zomer gelegde eyeren 'm de ïjuishoudingen een lange tijd goed en versch te bewaaren; |
|||||
Eij. i
• ' Soup van meel en eyeren.-
Neemt wat bloem-meel van tarwe, twee eijeren , wat fioetemtsçpat en zout, bakt het lijn onder een, dat' het zo fijn word als gepelde gerst, moetende 'er zo veel meel bij zijn, dat het droog word ; doet het dan in een pan met boter, en braad het bruin; als het bruin word, giet *er water of bouillon op, doet 'er een halve citroen, een {tukje caneel, een goed glas wijn, en wat zuiker bij, en laat het zaamen gaar kooken ; dan opgedischt, Eyeren met gefruite zuuring.
Neemt zuuring, wascht ze wel en hakt ze klein, doet 'er wat geraspte nootimuscaat onder, en laat het in boter fruiten, doet 'er klein gehakte harde eijeren onder, en raspt 'er wat nootemuscaat overheen, en wat zouti is een goed en gezond eeten. Gevulde Eyeren.
Neemt verfche eijeren, maakt'er een gatje boven in, doet'er de dooir en het wit uit, en klopt het klein; hier onder doet wat fijn gehakte pêterfelie, met gehakte kreifte- [taarten, champignons, zout en nootemuscaat; vult het dan weder in de eijeren , maakt het gatje toe met een ftukje deeg of papier, en braad ze gaar aan een fpeetje, of op de rooster; men eet ze met een ansjotis-faus. Eyeren met Metworsten.
Men fnijd verfche of gekookte metworsten, zijnde al- voorens op den rooster halfgaar gebraaden , in fcbijv'én , en legt ze in een pan met gefnerkte boter--, men klopt in een pint zoetemelk tien of twaalf eyeren, doet 'er een wei- nig zout bij, en giet ze op de worst en boter ; roert het wel om en door malkander, en laat bet dus behoorlijk zaamen bakken ; waar na men het opdischt. Eyer-brood.
'Neemt eyeren en melk, flaat het wel onder malkande- ren; mengt, 'er gefmolten reuzel onder, mut gist na be- booren; befprenkelt na proportie met fijn tarwen-meel en zout, en kneed 'er een deeg van ; laat die op een warme plaats'rijzen ; kneed hem andermaal,' en Iaat hem weder rijzen ; vervolgens vormt men 'er broodjes van laar welgevallen, en bakt ze vervolgens. Eyeren in Boter.
Snerkt boter in een pan , en flaat 'er eyeren in; laat ze gaar worden; opgedischt zijnde, houd men 'er een gloei- ende ijzere fpatel of asfehop boven, en dus maakt men 2e boven ook gaar, en befprenkelt ze met zout. Eyer-melk.
Neemt bet wit van. twaalf eyeren, en twintig dooiren,
*D roert ze in "een pot om ; zet twee mengelen zoete melk te vuur, en laat ze kooken; men voegt bij de eyeren een vierendeel pond zuiker, nevens een weinig'rooj'ewa- '''! daar na ftort men de gekookte melk ook daar op; en roert bet zonder ophouden, om niet te fchifterï,
*? nogthans dik te worden; tot dien einde druppelt men j1 een weinig koud water in; eindelijk flaat men bet za- rj1™ d°or een vergiet-test, en laat het in een fchorel loo- vn; 'ngeval 'er eenige blaasjes opkoomen, fteekt men |
EIJ.
Geßoofde Eyeren'.
Men fchiltbij voorbeeld twaalf hard gekookte eyeren, en werpt ze in koud water ; daar na fnijd men ze in febij- ven, wanneer ze behoorlijk in een fchotel gelegt, met een weinig gengber en peper beftrooit, en met eenige klompjes boter zo lang op gloeijende kooien gezet wor- den, tot dat de boter gefmolten is; ondertusfehen wor- den ook drie eyer-dooiren met zo veel meel, als men meé het punt van een mes vatten kan, geklutst, en daar bij half edik en half water gedaan, zo veel faus men nodig oordeelt; deeze word gezouten, en'er een weinig boter bijgedaan, en zo lang op heete kooien omgeroert, tot dat ze dik is geworden ; deeze faus word over de eyeren geftort, die men wel laat doortrekken, en opgedischt zijnde, doet men 'er nog een weinig boter over. Eyeren met een mostert-faus, of zogenaamde
Kamper-ßeur. Snijd hard gekookte eyeren in vier of agt kwartieren * en vlijt ze dus in een fchotel, doet 'er 202^ over; maakt dan de faus op deeze wijze; neemt hier toe de ruimte mostert, verdunt" dezelve met zoete-melk, en laat het dus zo lange op een koolen-vuur ftaan , het zelve al geftadig roerende, tot dat het bekwaamelijk dik word, doet 'er dan een goede klomp boter in, en giet deeze zaus heet op de eyeren. , - Gelakkene Eyeren.
Men maakt eenig fmout of reuzel in een pan heet f
men flaat eenay in een fchaal, en beftrooit het meteen weinig zout en meel, men zet het in den heeten reuzel, en bakt het daar in ; hier mede gaat men voort, tot dat 'er eyeren genoeg zijn, om tot fpinagie, kool, en ande- re groene kruiden te eeten. Of men kookt eyeren hard, fchiltze, en fnijd ze door,,
neemt 'er de dooiren uit, die klein gehakt worden, bier doet men in melk geweekt, en wederom uitgeperst fijtv wittebrood, krenten, foelie, een weinig room en boter; men roert het zamen in een ftoofpan op het vuur, gelijk ge- roerde eijeren; na dat 'er alvoorens nog een paar eye ren- zijn bijgeflagen ; ten einde ze nu in de hitte niet al te hard en dik worden, doet men ze 'in een fchotel, rondsom welke alvoorens een krans van deeg is gemaakt; mengiet 'er een weinig room en boter op, zet ze in de bak-oven, en laat ze boven bTuin bakken ; eindelijk maakt men 'er een behoorlijke faus over, en ftrooit 'er konnten en ca* neel over. * Geconfijte Eyeren.
Laateen half pond witte zuiker tot een behoorlijk con*- ferf kooken , roert 'er als dan tien welgeklopfe eyerdooirs~ onder, en voegt 'er een weinig roofewater, het zap van> een citroen, en geftooten caneel bij ; laat liet dus tot een- dikke pap kooken , het zelve geftadig omroerende; doet het, nog warm zijnde, in kleine confituur-glazen, of" porceleine kopjes, en dien het op het nagerecht of de- fert voor. Gecitroende Eyeren, of' Citroen-eyer-\laar.
Neemt vier eyeren, klopt die ter deegen, en raspt''èr het geel of tiebuitenfle bast van een citroen onder, drukt 'er mede het zap van in, doet'er verders een glas Rhijn- |
|||||||||
--nvt met een jpgj.j cj001-] en maakt het voorts met
|
||||||||||
en mes of fpatel gantsch gelijk; bij het opdisfehen kan fche of witte wijn bij, witte zuiker zo veel als-nodigis,.
"aar welgevallen verciert worden.. uni bekwaamelijk te zoeten; laat het dus.in een fchotel' |
||||||||||
?04 ËIJ.
-.op een kooien vuur zonder roering gaar worden, 't geen
in een half kwartiers-uur gefchied, " en discht het warm voor. Eyeren met J"jeu van vleesch bereid.
. X>opt verfche eyeren in kookend water, waar in een weinig azijn en zout is gedaan , gaar zijnde , discht de- zelve zindelijk op een fctaotel; neemt dan f jeu van eenig gebraaden vleesch, of van hoenderen, kalkoenen, enz., maakt dat warm, doet 'er een weinig boter in, zout, noo- temuscaat, en voor die 'er liefhebbers van zijn, fijn ge- Jiakte chalotten. - - ,t. ■..<• •■ / Geroerde Eyeren wet fjeu.
Neemt fjeu «Is boven, doet dat in een tinnen fcho- tel of bord, met een goed duk boter, een weinig zout, wat citroen-zap als men wil, en zo veel welgeklopte eye- ren, als men oordeelt nodig te zijn; fielt het op een com- jbir met vuur, en roert het ter deegen van de bodem of fchotel des bords af, tot dat het bekwaamelijk dik is ; en word warm voorgedischt. Deeze geroerde eyeren kan -men ook zonder fjeu maa-
ien, doende'er dan enkel boter, zout en nootemuscaat bij ; ook doet men 'er wel gehakt kalver-nier in, na dat %e te vooren is gebraaden ; ook gaar gekookte asperfies jaan (lukken gefneeden, enz.. Spivgel-eyerèn,
Een goed duk boter op een bord of fchotel gefmolten" lijnde, zo dopt'er zoveel eyeren in als 'er behoorlijk naast malkanderen kunnen leggen ; doet 'er zout en noo- temuscaat bij, en giet 'er een weinig room of melk over ; iaat het dus met een ander bord of fchotel overdekt zo lange op een comfoir met vuur ftaan, tot dat het wit gaar en ftijf is, en discht het warm voor. Gekookte Eyeren.
Deeze zijn tweederlei, naamelijk hard en zagt gekook-
te; deeze laatstgemelde zijn de gezondfte, iir het bijzon- der als men de middelmaate treffen kan ; men oordeelt, •dat het best is, de eyeren aandonds in het water te leg- gen , en zo dra het (laat te kooken, ze wederom daar uit te neemen. Tot harde eyeren neemen zommigcn derke pekel, en
Naaten ze, alvoorens eenigzins geknakt, eenige uuren lang daar in leggen, wanneer ze na het zout fmaaken» Zommigen hebben de gewoonte, de harde eyeren te
verwen, en ze dus met flerkwater te befchrijven, en te befchilderen ; ze kooken ze in water, bier of azijn, wâar in alvoorens geftooten aluin is gefmolten , en de verf uit een zekere doffe getrokken ; dus gebruiken ze tot de ■%ee\e koleur de buitenfte fchillen van uijcn; totroode, fpaanders van Brafilien-hout; dog deeze verf met een wei- nig loog mengende, maakt het een violet-koleur. Groene Eyeren-
Men hakt alvoorens peterfelie klein, fnerkt die mie- ter , en doet ze in een fchotel ,• vervolgens maakt men onder en boven in de eyeren gaten , en men blaast'tgee- aie daar in is, uit, en .bij de peterfelie, daar na voegt men 'er bij in melk geweekte, en wederom uitgeperste fneed- jes wittebrood, krenten, foelie, met faffraan en zout ; men roert alles door malkander, en vult 'er de eijer- •^cbaalcn mede ; men flopt de gaten met deeg toe, druipt |
||||||
'er boter in, fteekt 'er houten pennen door, en braad
ze dus aan het vuur. Of men gebruikt dit navolgende vulzel; men neemt, gelijk boven, ingeweekte fneedjes wittebrood, een paar lepels vol goede dikke room, ge- fmolten boter, gengber, foelie, zout, merg van runde- ren , en wel gehakte peterfelie ; dit doet men zamen in da uitgeblaaze eijer-doppen , zijnde alvoorens wel onder malkanderen gemengt ; men legt de eijer-fchaalen, dus opgevult zijnde, in kookend water, en laat ze kooken; bard genoeg zijnde gekookt, worden zij 'er weder uit- genoomen , de doppen 'er weder afgedaan, en het vul- zel in een fchotel gefchikt; men giet 'er vleeschnato^, en beftrooit ze met kruimelen van wittebrood en foelie ; waar na ze op een gloed van kooien langzaamerhand te fiooven gezet worden. Zuure Eyeren.
Men neemt zo veel eyeren , als men daar toe noodig heeft,- men (laat ze in een fchotel, en ftort ze vervol- gens in kookende azijn, en laat ze eenigzins ftremmen; daar na klutst men twee dooiren in een weinig koude eek, en giet den gekookten daar bij ; men doet een klomp Je- ter bij de eyeren, nevens een weinig zout; ten laatften doet men 'er ook de geroerde dooiren bij, laat ze eenig- zins zaamen loopen ; discht ze in een fchotel op, en doet 'er zuiker en witte peper over. • Eyer-kaas.
Neemt twee pinten zotte-melk, ïoert 'er foelie en een
weinig roofewater in, (laat 'er twaalf eyeren in , en klutst het wel zaamen ; zet het in een vertinde ftoofpan op het vuur; roert het geduurig om, dat het niet aanbrande, tot dat het als kaas zaamenloopt; doct-het vervolgens in een vorm, zijnde onder hol, om de weij te doen afloo- pen ,• perst het dus in de vorm, en laat het koud wc-f' ken; onderwijlen neemt vijf eyerdooiren, klutst ze in melk, en zet ze op gloeijende kooien, onder een geduu- rig omroeren, om ze niette doen fchiften.en doet 'et gereeven citroenfchillen en zuiker bij ; als nu dit kook- zei gaar, en de eijer-kaasjes koud zijn, worden ze uit de vorm in een fchotel gelegt, men ftrooit 'er krenten over, doet 'er de faus bij, en beftrooit het een met het ander met cancel en gereeve citroenfchillen. Of, om een Eyer-kaas te maak en ; neemt men
twintig eyeren , en room na proportie; men mengt 't' wel door malkanderen, en roert 'ergereeven zuiker in; mei zet het op een matig vuur, onder een geduurig omroS' ren, om het niet .te doen aanbakken ; daar na neemt men een half pond goede gepelde amandelen, dampt ze met zuiker en roofewater gemengt, gantsch klein ; doet hst bij de geroerde eijeren , en mengt het onder malkanderen; als het begint te kooken, word het afgenoomen, endatf omtrent gedaan, geljk boven gezegt is. Eyer-kaas op een andere manier.
Neemt een mengelen melk, en agt welgeklopte ff ren, laat het onder malkanderen geroert zijnde, do°: een hairen zeef of teems loopen ; doet het dan in een p°j> die in kookend water gezet word; hier in laat men 't t» 'ertijd toe daan, dat het dremt ; voorts doet men het in een fchoone teems, om 'er de weij te doen uitloop^1' waar na het koud geworden zijnde, met room, zuiïerC geftooten caneel word gegeeten. 'fyer*&
|
||||||
.. «%z .7?pEijm''EïjavEijE.;:7 .siel—
•' ':• ■■'.''.'■' Eyer-koekend
Men roert een lepel vol meel met een weinig zout on«
der geklopte eyeren, waar bij zommigen ook peterselie, aardveil, bieslook, enz. voegen, zijnde zaamen kort ge- fneeden; vervolgens zet.men een koekpan met boter op het vuur, laat dezelve fnerken, en doet'er de reeds gereed gemaakte eyeren in, en bakt ze; onderwijlen ligt men deeyerkoek met een fpatel of mes op, en als 't nodig is, doet men 'er nog wat "boter onder ; vervolgens keert men hem om, beftrijkt de pan andermaal met boter, doet 'er den eijer-koek t'ondeifte boven wederom in, en laat hem volkoomen gaar bakken. Zomwijlen word nog het een en het ander in deeze
lyer-koeken gebakken, bij voorbeeld ham, gerookte met- worst, bokking , enz., dog dun en langwerpig gefnee- den, en onmiddelijk na de eijeren in de pan gelegt, voor jl eer de koek hard word, en men hem omkeert. E1J-BOKKING, zie BOKKING.
EIJDER-ENTE, zie EIDER-VOGEL.
EIJER-DOOIJER; in 't latijn Vitellum ovi; zie op
het artijkel EIJ. EIJER-LEIDER; Moeder-trompet; Trompet van Fal-
lopius; in het latijn Tuba Fallopiana ; zijn twee buizen onder het eijer-nest geplaatst, en dienende, om de zaad- geest na het eijer-nest te leiden, en het bevrugte eij van het eijer nest in de baarmoeder te voeren. Zie EIJER- NEST. . EIJER-NEST, 'of Eijer-fiok-i- in het latijn Ovarium;
is een woord uit de vogelen overgenoomen, in welke de eijeren langzaamerhand gevormt worden , de eene eerder, de andere laater, tot dat ze rijp zijnde , be- kwaamworden om in de lijfmoeder van een harde fchil voor- zien te worden, en de gedaante van een eij aan te neemen. Zulk een eijer-nest heeft plaats niet alleen in alle vo-
gelen, maar in alle amphibia, als krokodillen, haagdis- fen, fchildpadden, (langen, zelfs in de adders, die lee- vendige jongen baaren, in de padden, en kikvorfchen; de Profesfor Camper heeft zelfs'aangetoont iîasr/. Ver- handeling &ße deel, eerflefluk,p. 2-j2.fig. i.dat de Ame- licaanfche pad, welke de jongen op den rug uitbroed , zo wel eijer ftokken heeft als onze gemeene padden. De leevendbaarende visfehen, als de walvisch, cachelot, de haaijen, en de rochen, hebben de eijer-nesten, in- zonderheid de rochen, volmaaktelijk als de vogelen en fchildpadden, gelijk bij Dr. Collins en Willug3JJ kan gezien worden. De andere visfehen hebben kuit, «n de natuur daar van , gelijk ook de groeijing is minder tekent. Het is waarfchijneliik dat de infeclen, zelfs de 'eevendbaarende dergelijke deelen hebben. In de viervoetige dieren zijn wel eijer-ßokken, maar
onder eene geheel e andere gedaante , naameiijk als bal- letjes, niet ongelijk aan de balletjes der mannetjes, dog inwendig beftaan zij geheel anders, en wel, volgens het Sevoelen van Swammerdam , uit kleine eijertjes, welke °P gelijke wijze als inde vogelen, enz. bevrugt zijnde M de lijfmoeder vallende, aldar voortgroeijen. In de menfehen gefchied de voortteeling gelijk 'm alle
dieren, welke door twee geflagten vermeerderen ; dat ïs, de vrouwen hebben eijer-nesten, of eijer-ßokken, wel- keplatagtig en eij-rond zijn, ter grootte van eenen rhijn- landfthen duim, min of meer nä;de jaaren engiootte der vrouwen, welke gemeenlijk ^vitagtig, en metilidte- iens zijn, die gehouden worden voor oyerblijfzelen van net_uitgefloopen eijtje uit dat gedeelte van het eijer nesU ueezeeijsr-nesten zijn los hangende door middel van
■LI Dseh
|
|||||||||||
m
|
|||||||||||
EÎJE.-
|
|||||||||||
vliezen in,het.onderfte van den buik-, inhetbekkçn, en>
ontfangen flag-aders en aders, even als de zaadballeri der mannen, uit de groote hartliagader, en hojader aaü de rechter, en nierader in de flinker zijde; in zó verre dan is 'er eene groote overeenkoomst, ook in de gedaan- te, gelijk de Ouden reeds opgemerkt hebben, dat da vrouwen ook balletjes hadden, het geene zij waarfchij- nelijk in de aapen hebben opgemerkt, in welke deeze eijer-nesten volkoomen zulk eene gedaante hebben. De eijer-nesten maiken zekerlijk de eijertjes uit, of die
vliezen, waar in de kinderen, en de jongen van alle viervoetige dieren groeijen, en opgeflooten blijven tot de geboorte toe; evenwel geloof ik niet, dat immer ie: mand met zekerheid deeze eijertjes in de vrouwen, voo^ de bevrugting kan zeggen gezien te hebben. Digt bij deeze eijer-nesten zijn in alle viervoetige die-
ren twee buizen, die aan de lijfmoeder vast zijn, en me); haare holte gemeenfehap hebben. De binden van deeze buizen (die trompetten van Fallopius, den ontdekker daar van,genoemtworden,) hebben tusfehen eenige vezelen eene opening, groot genoeg om één of meer van die eijer- tjes onder de bevrugting door te laaten, en naar de hol- te der lijfmoeder te voeren : In de menfehen zijn deeze buizen naauw naar de lijfmoeder, wijd naar het einde ; waar door-dikwerf gebeurt, dat het eij blijft hangen in het midden, daar voortgroeit, en rijp zijnde, in de hol- te des buiks valt, waar uit het kind niet dan door eene fneede in den buik te maaken, kan gebaalt worden, ge- lijk wel eer door Profesfor Cijprianus van Fraheker te Leeuwarden, en door veele anderen gedaan is. In de viervoetige dieren, als koeijen, paarden, varkens, enz. loopt de lijfmoeder uit in twee hoornen, en deeze in de buizen van Fallopius, zo dat deeze van wijd naauwer wordende, zulk een ongeluk, als die der vrouwen, niet onderhevig zijn; het bevrugte eij immers eens opgenoo- men zijnde, glijd van zelve langs den verwijderden weg tot in de lijfmoeder, | Men onder.ftelt mot rede, dat ia de bevrugting het ge-
frazelde «inde van de buis van Fallopius zig tegens het eijer-nest aanzet, en dus onmiddelijk het eij ontfangt; dog in de amphibia-, als kikvorfchen, enz., vallen de eijeren eerst een voor een in de holte van den buik, en worden allerwegen geperst, tot dat zij gedrukt worden tegens de openingen der hoornen der lijfmoeder, welke tegens het middenrif, gelijk ook in de vogelen, aanleg- gen , en dus^fluipen ze een voor een in de lijfmoeder, gelijk Swammerdam zeer klaar heeft aangetoont en af- gebeeld Bibel der Nat. pag. 802. tab. 47. fig. i.en 4., en Camper Haarl. Verh. ibid. in onze padden, fig. 1. en 8. pi. 1. . " Om teffens iets van de bevrugting te zeggen, dient ,,
dat het voortteelingsvogt der mannen , niet koomt tot aan de eijer-nesten toe,.ten minden niet zigtbaar ; ook fchijnt 'er flegts zeer weinig nodig te weezen, om het eij te bevrugten. De Schepper heeft dit zo voor ons verborgen,, dat wij niet weeten , hoe dezelve gefchied. In de planten zien wij in de zaadbuizen, welke aan de - eijer-nesten in de dieren gelijkvormig zijn, dat dezaaden, dat is de eijeren, bevrugt worden door hetilofder man- nelijke bloemdeelen ,• wij zien de eijeren gevormt in de hoenders,; in de fchildpadden, in de kikvorfchen, ende kuit in de visfehen; waarfchijnelijk zit in die zaaden of eijeren reeds de geheele vrugt „ gelijk de groote Hal- les zeer wel betoogt heeft, welke alleenlijk het leeven ©ritfangt van het mannelijke voortteelings vogt; dog dan ..S kan |
|||||||||||
EïJE. EÏJK.EïJR. EIJL. EIJW. EZE.
(Solanum caule inermi. herbaceo, foliis gratis tomentoßs
integris, calijcibus. fpino/is, Linn. Spèc. Plant.) Daar zijn verfcheide veranderingen van dit kruidagtig gewas' inzonderheid in de vrugten, want men heeft 'er die eij! ronde witte, geele of violette, en ook ronde diergelijke gekoieurde vrugten geeven; als mede.ook zoorten dis doornagtige bladen hebben. Befdirijving. De gemeene bovengemelde zoort, fchiet
een ronde fteng uit de wortel met eenige takjes, van an- derhalf à twee voeten hoogte, waar aan groote langwer- pige , eijvormige rouwe bladen groeijen, die donker-groea van koleur zijn, en naar die van de nagtfehaje gelij- ken ; uit de oxels der bladen koomen bloemen aan korte fteelen voort, van een fterswijze gedaante, en wit, geel of violet van koleur ; waar na vrugten volgen, die langwerpig en glad zijn, de groote en gedaante van henne-of ganzeeijeren hebbende, en met het rijpen wit, geel of, violet van verf worden ; dog groeijen zomtijds ook rond of puntig: De witte eijronde vrugten gelijken volkoo- men na ei/eren, zo dat onkundige zouden denken, dat 'er eijeren aan de plant gehangen waaren, waar van deeze plant den naam draagt ; de vrugten zijn vol zaad, dat niervormig en geel- of bruinagtig is. Plaats. Deeze gewasfen groeijen natuurlijk in Aßa,
Africa en de warme gewesten van America : Men kweekt ze ook veel in Italien, Sicilien, Maltha en Spanjen, enz. ; hier te lande vind men ze alleen bij de liefheb-, bers-van vreemde planten: Het is een eenjaariggewas. Kweeking. Deeze gefchied bij ons door middel van het zaad in het voorjaar, in een warme broeibak te zaai- jen, en de jonge planten daar na in potten met goede losfe aarde gevult, te planten; die men dan in een war- me runbak of in een trekkas moet plaatzen, om de plan- ten door vermeerderde warmte aan te zetten; want in de opene lucht zou'er bij ons weinig van koomen, of de vrugten niet volmaakt rijp worden, dewijl ze veel warm- te begeeren, en om dat ze ook het vogt beminnen , zo moet men niet verzuimen om haar zulks op behoorlijke rijd te geeven; zo zal men op deeze wijze ichoone vrug- ten en rijp zaad verkrijgen. Eigenfchappen. De vrugten van dit gewas zijn koud
en vogtig van aart, en hebben in de medicijnen geen ge- bruik ; maar in de warme landen, als in Italien, Spanjen en elders kookt men ze gefchüt zijnde, met vet rund- vleesch: Men legt ze ook-in azijn , om ze voor de win- ter te bewaaren ; andere kooken ze murf en eeten ze dan in fchijven gefneeden, als Jalade met boom olie, azijn en peper; nog andere fruiten de fchijven, met wat meel beflrooit in boter of olie, daar wat peperen zout bij doen- de, enz. Alle deeze bereidingen verwekken lust tot bij- flaapen, maar geeven geen goed voedzel, en veroorzaaken winden, zwaare droom en , en koortzen, enz. EIJER-SCHAALEN, zie EIJ. EIJK-E, zie EICKEN-BOOM. EIJROND; Ovaal; is een langronde figuur, die aan de eene kant wat puntiger rond is, dan aan de an- dere , en de larig-ronde gedaante van een eij vertoont ; men verward dit eijrond dikwils met een ellips of lang' rond, daar het egter in de gemelde pantigheid van ver- fchilt. EIJLOOF, zie KLIMOP. EIJWIT; in 't latijn Albumen ovi; zie EIJ. - ■ 'EZEL, of E/el; in 't latijn Aßnus; is een viervoe- tig Dier, het welk door de meeste Natuur-onderzoekers onder hetgeflagt van de paarden word geplaatst; Liif- |
||||
kan men de wonderbaare gelijkenis tusfchên ouders en
binders niet afleiden, nog de vermenging der wezens- trekken van de mulatten, of kinderen gebooren van ee- ne zwarte moeder, en blanke vader, enz., nog van de muil-ezels, enz. ; zo dat hier uit fchijnt als te volgen , dat 'er eene vermenging van de beide ouders deelen ver- eischt word, om te maaken het beginzel van het kind , het welk vervolgens in het eij opgenoomen, aldaar groeic tot de volkoomene grootte toe. Ondertusfchen zien wij dagelijks, dat de hoenders eije-
ren leggen, zonder getreeden te worden, dog dan koomt 'er geen kieken uit; en wanneer getreeden zijn , zien wij 't voortteelings-vogt van den haan, evenals of het kieken alleenlijk daar uit gebooren wierde. In de kikvorfchen bevrugt het mannetje alle de eije-
ren, terwijl ze uit de lijfmoeder langs den aars uitloo- pén ; het mannetje omhelst het vrouwtje zeer fterk,' jnaar indekuitfehietende visfehen legt het mannetje flegts naast het wijfje, en bevrugt met den hom al de uitvloei- jende kuit. In de bloemen zijn de mannelijke deelen vaii gelijken zeer verre af van de vrouwelijke ; in de bazel- nooten bevrugten de.nederhangende ftaartbloemen de Wijfjes op eene grooten afftand ; de wiilige-boom is man- nelijk en vrouwelijk in eenen afgezonderden boom, even: wel bevrugt hij het vrouwtje, fchoon eenige treeden van hem afftaande, het welke niet te verwonderen is , als men befchouwt, hoe de palmboomen eenige mijlen verre de vrouwtjes met hun mannelijk (lof bevrugten ; hier over moet men Vaillant, Grew, Linnmvs en Job Baster naleezen. De leezer vraagt nu, wat zijn dan de eij'er-nesten ? ze-
kerlijk die werktuigen, waarin de eijeren allereerst ge- vormt worden, en welke niet eerder met een harden fchaal ovcrtoogen worden in de vogelen, krokodillen en fchildpadden, dan in de lijfmoeder, en aldaar krijgen ze reeds de eijvormige gedaante, zodat deeze 'erdoor den aars niet aan gegeeven word; de haan, of het manne- tje, bevrugt het, bevoorens 'er de fchil omkoomt. Het eij bevat dan eigentlijk de nageboorte in de menfehen, en viervoetige dieren, waar in het kleine vrugtje in wa- ter zwemt, op dat het door uiterlijk geweld niet gekwetst zoude worden. Alle dieren, geene uitgezondert, groei- jen in een eij, zelfs de leevendbaarende; dog dit ver- fchil heeft alleenlijk plaats, dat het eij gelegt word, eer de vrugt rijp is, of te gelijk als ze rijp is, gelijk in menfehen , en viervoetige dieren. Dog in deezen breekt het eij gemeenlijk eer, het kind of jong, gebooren word ; niet tegenftaande dit de geregeldile weg der na- tuur is , heeft de onfïerfelijke Harveus wel te recht op- gemerkt, dat de natuurlijkfte geboorte zoude zijn, als het kind nog in het eij beflooten wierd ; het welk enke- le reizen gebeurt, dog dan zijn de kinderen voor zeker dood, indien de moeder, ofbijzijnde vrouwen de vlie- zen van dat eij niet fchielijk openen, gelijk meer dan eens gebeurt is. Daar zijn evenwel dieren die niet uit het eij koomen,
gelijk de polijpen, of water veel-voeten, die door Trem- bleij ontdekt, door Néedham verders nagegaan, en thans door alle natuur-befchouwers befchreeven worden, deeze noemt men plantdieren (zoophijta), waar van de beroemde Pallas in den jaare 1766 eene elenchus uit- aegeeven heeft. EIJEROLIE, zie EIJ. EIJER-PLANT; Dolappel; Melanfane; in het latijn
Solanum pomiferum; Melongena; Mala infana Do don mi; |
||||
.E2B.
|
||||||||||
EZE.
jMfitrs Sijst. Nat. noemt hem Equut eauM extremitate
fetofa ; cruce nigra Jupra humeros ; de geftalte en groot- te van den ezel is al te wel bekent, om 'er hier eene omftandige befchrijving van te geeven ; enkel zullen wij aantekenen, dat zijn lighaam kleinder, zijn ooren lan- cer zijn, en hij korter ftaart en maanen heeft, dan de paarden : Het grootfte gedeelte der ezels zijn muis-grauw, inen vind 'eregter ook rosfe, bruine en van een zilver- grauwe koleur; zij hebben twee zwarte ftreepen, ,die eikanderen tusfchen de fchouderen kruisfen ; hunne tan- den zijn eveneens als die der paarden gefchikt, en der- dchaif jaar oud zijnde, vallen de oude tanden uit, en maaken plaats voor nieuwe; hunnen ouderdom is insge- lijks aan de tanden te befpeuren. Uit den aart is het ezel al zo nedrig, lijdzaam en ftil,
lis het paard moedig, driftig en onrustig is ; hij is fterk en geduldig tot den arbeid, draagt zwaare lasten, na evenredigheid van zijn lighaams-grootte, «n wel inzon- derheid , wanneer men hem op de lendenen belaad, de- wijl dit het fterkfte gedeelte van zijnen rug is ,• mede »erdraagt het met geduld de kastijdingen en flagen ; hij geneert zig met de flegtfte kruiden en bladeren, ja zelfs de zulken die door geen andere dieren willen ge- nuttigt worden ; dog ten aanzien van de drank is hij zeer keurig, willende geen water gebruiken, dan het geen zeer helder is, en uit beeken hem bekent; in het drinken is hij even matig als in het eeten , en hij fteekt zijn neus niet in het water , om dat hij, volgens het zeggen van zommigen , voor zijn groote ooren fchrikt. Veelen noemen hemde toevlugt der landlieden, die geen paard kunnen koopen of voeden ; den ezel ontlast hen van het moeijelijkfte gedeelte van hunnen arbeid; tot alles word hij gebruikt, om te zaaijen, in te oogften, de veld-vrugten ter markt te brengen, enz. ; ook be- hoeven zij minder rust dan de paarden, en gaan niet leg- gen om teflaapen, of moetenten uiterften afgemat zijn; te zwaar belaaden wordende, geeft hij zulks te kennen, met de kop en ooren te laaten hangen, en wanneer hij teveel gekwelt word, opent hij den bek, en haalt de lippen zodanig op, dat zijn gelaat zig als befpottende enveragtende vertoont; zijn geluid of gefchreeuw, dat talken genoemt word , is zeer verfchillende van het triesfchen of hinniken der paarden ; de ftem der ezelin is ook veel fterker en fcheller, dan die van het man- netje ; en die van een gejneeden ezel .is zeer flaauw •; zelden hoort men ze balken, dan wanneer zij minne- driftig zijn, of honger hebben. Dewijl men de moeite niet neemt, om hen te rosfen, rollen zij zig dikwils °p het veld, en doen zulks mede, wanneer men met hun reist, vermijdende egter zorgvuldig, zulks in natte j flioerasfige plaatzen te doen, maakende insgelijks niet i gaarne de pooten nat ; egter gaan zij zeer vast op final- « en glibberige wegen, dog zeer langzaam. Men weet bij ervaring., dat de leeftijd van een ezel
Van vijf-en-twintig tot deitig jaaren bepaalt is; gemeen- lijk leeven de wijfjes langer, dan de mannetjes, fprui- 'ende dit waarfchijnelijk, om dat zij wat meerder ont- 2'en, en niet zo veelvuldig gellagen worden. Dit dier den ouderdom van twee jaaren bereikt beb-
ende, is het ter voortteeling bekwaam, de ezelin ech- tervroeger, dan dmezel: Tot fpring ezels verkiest men j|e grootften en fterkften, niet jonger dan drie, en niet boven de tien jaaren oud; voorts hoog op de pooten, j^igemaakt en lugtig van kop , een weinig lang van *«*j niet fchraal van lijf, kort van ftaart, glad van hair, |
||||||||||
70?
|
||||||||||
in het aanraaken zagt, en dat donker-grïjs van koleur is.
Het gezigt van den ezel is zeer fcherp,'insgelijks zijnge- . hoor, het geen door zommigen aan zijne lange ooren word toegefchreeven ; en zijn vagt gaat in fijnheid, die van veele anderen te boven : Zijne meester weet hfj uit een groote menigte volk te onderfcheiden ; en fchoon het voor een der domfte dieren word gehouden, heeft men 'er echter gezien, die door onderwijs zo verre gekoomen waaren, dat zij verfcheidene fnaakerijen wis- ten uit te voeren. In verfcheidene zuidelijke landen van Europa, als mede in Aßen, Barbarijen en elders, word het ezel, even eens als de paarden, door menfchen beree- den, en gelijk deeze op flappen, draven en galoppee- ren afgerigt; men zegt, dat de Italiaanen, aan hunne ezels de ooren affnijden, om hunne geftalte daar door te verfraaijen. Deeze dieren zijn zodanig geil, en door minnedrift bezeeten, dat het tot een zoort van razemije overflaat, die hen, indien zij geen voorwerp tot boe- ting van hunne lust kunnen bekoomen , zomtijds doet fterven ; het is ook om deeze geilheid te beteugelen, dat de ezelin, na dat zij befprongen is, door flagen en loopen moet afgemat worden, dewijl zij anders zelden ontfangt, en de zaad-ftoffe zonder bevrugtiging weg- vloeit : De gewoone tijd hunner ritzigheid is in Maij en Junij; bevrugt geraakt zijnde, verdwijnt aanftonds haaren drift, en inde tiende maand heeft zij melk in haa- re prammen ; twaalf maanden gedraagen hebbende, werpt zij het veulen , en zeven of agt dagen daar na word zij weder togtig; zo dat zij in ftaat is , alle jaa- ren te werpen ; zelden als ooit brengt zij meer, dan één jong teffens voort: Het jong vijf of zes maanden oud zijnde, kan het van de oude afgenoomen worden,4 en dit is zelfs ten uiterften noodzaakelijk, indien de ezelinne op nieuw bevrugt is, of dat men de melk wil gebruiken ; in den beginne heeft men veel moeite, om het jong van de moer te gewennen, en volgens het zeg- gen van Plinius, zou het zelve door een vuur loo- pen , om 'er weder bij te koomen.- In navolging van Aristoteles en Plinius verzekert
de Heer Bufpon , dat onder alle de dieren , wiens huiden met hair bekleed zijn, den ezel het minfte aan ongedierte onderhevig is, en dat hij nooit met luizen word gekwelt; dog de Heer Redi bewijst door de afbeelding dien hij van de luis des ezels geeft, dat de Ouden hier in heb- ben gedwaalt : In de befchrijving van den ezel door de Heer Paullini word ook wijdloppig van die luizen ge- fprooken; deezen zelfden Schrijver tekent nog aan, dat den ezel van dollekervel te eeten , dusdanig dronken word, dat hij als dood ter nedervalt; dog dat deeze dronkenfehap verdwijnt, wanneer men hem in koud wa- ter dompelt. Schoon de ezelen aan zo menigvuldige kwaaien niet onderhevig zijn als de paarden, worden zij egter zomwijlen door de droes aangetast. De Heer Dau- benton in zijne Defcription de l' Asne, zegt, in de maag van een ezel diergelijke wormen gevonden te hebben, als waar mede dat ingewand van de paarden veelvuldig gekwelt is, dog veel minder in aantal als men gemeen- lijk bij de paarden vind ; ook ontdekje hij in de lever van een ezelin twaalf of veertien zulke platte wormen, die men in zommige jaaren bij menigte in de fchaapen levers ziet, en die doordeFranfchendoava, en door ons botjes genoemt worden. Schoon de Heer UEmerij zegt, dat jonge ezelen
eetbaar zijn, is zulks in Europa ten minften niet in gebruik ;
dewijl deszelfs vlcesch nog taaijer en onfmakelijker, dan dat
S 3 dec
|
||||||||||
FAB.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
FAS.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
f»
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
. Deeze drie dingen moet men onderzoeken, welke hun- plaatzen zijn, daar de doffe en arbeidsloon minder ko»,
•ne bijzondere opmerking verdienen, ten einde jonge lie- men te ftaan, dan in andere; bijvoorbeeld, allerhande' |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
zoort van waaren die te Parijs gemaakt worden, zijn in
het gemeen duurder dan die in de Provintien gemaakt worden ; dewijl men te Parijs aan de werklieden meet voor 't fatzoen moet betaalen, om dat de leevens-mii delen daar duurder zijn dan in de Provintien. Invoegen dat, indien de koopmanfchappen, die men
in zekere plaats maakt, hooger in prijs kwaamen dan de in de andere deeden, die men het nadoet, het zeker is, dat de onderneemer zijne rekening daar niet bij zal vinden : Want men dient te weeten, dat 't de deugde- lijkheid en goede koop is, die de fabrijken moet daando houden , anders vernietigen zij zig van zelfs. Daar zijj veele voorbeelden van fabrijken, die men eenigen tij] herwaarts heeft willen namaaken; maar die aanftondi in haar begin zijn blijven deeken , om dat de ondernee. mers weetnieten waaren, welke voor de onderneeming) niet betragt hadden, wat wij hier aangetoont hebben. De vierde aanmerking, die een koopman, willende eei
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
den zig zo ligt niet inlaaten, om eene fabrijk op te reg-
ten, in dewelke zij niet können flagen, zo ze niet vol-
koomen onderregt zijn, in het geen hun ondergang kan veroorzaaken ; daarom is het, dat wij hier zullen hande- len over de aanmerkingen, die jonge kooplieden moeten |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
maaken over de drie gemelde voordellingen , eer zij
eenige fabrijk opzetten; en in het vervolg zullen we van de opmerkingen fpreeken, raakende hun gedrag , na dat zij ze eens ondernoomen hebben, om 'er goe- •de vorderingen mede te doen. Ten dien einde moet men weeten, dat 'er een groot
tmderfcheid is tusfchen eene fabrijk, die reeds in zwang -gaat, en de deugdelijkheid van wiens maakzel_reeds bij 4ïet gemeen erkent is, door de ondervinding van een goed gebruik , en tusfchen de geene die men wil namaa- ken : Hiet moeten vijf zaaken in agt genomen worden. De eerde is, of de dof in die plaats, daar men de fa-
irijk opregten wil, wel bekwaam is, om 't maakzel uit te |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
leeveren, dat men gedenkt na te volgen; want het is ze- fabrijk opregten, behoort te maaken om voorfpoedigte
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn ,■ is, dat hij verfcheide proeven moet neemen, oia
te zien of het hem gelukken zal, ten einde hij zig nicl in eene fabrijk inlaate, wiens waaren niet al zo goed of dog ten naasten bij za goed zijnde als die, daar ze m gemaakt zijn, hem op den hals mogen blijven leggen, zon. der ze te kunnen verkoopen,sbet welk zijnen onderganj moet verhaasten. Indien men dan uit verfcheide proeven bevind, dathsl
wel gaan zal, moet men daarom in bet begin geen groot getal van arbeidsvolk in het werk dellen; maar alleenlij! vijf of zes, tot men ziet, dat men de volmaaktheid vai de na te maakeiide doffe bereikt hebbe, dan moet met ze van hand tot hand vermeerderen, mits men befpeuJ dat men daar goeden aftrek in heeft; want diergelijk« flag van fabrijken raaken niet met eenen zet in ftaat en daar word een lange tijd toe vereischt, eer mentó gemeen tot een nagemaakte doffe gewent ; om dat het altijd gelooft, dat ze zo goed niet is, als die men in- maakt , en 'er geen ander middel is om ze tot het draa- gen daar van te beweegen, dan de ondervinding van hel goede gebruik, door langduurigheid van tijd. De vijfde aanmerking in deeze onderneeming te ma*
ken, is, dat men werk-volk moet ontbieden uit die plaat' zen, daar de fabrijken in zwang gaan, zelfs de werktui- gen daar zij medewerken; alzo deeze veel eerder tot ds volmaaktheid van het werk zullen koomen, dan anderen die 'er nooit aan gewerkt hebben. Dit is te Lions in het werk gedelt bij de geenen |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
ker, als de doffe niet van dezelve deugd en hoedanig
beid is, als die van de buiten land fche fabrijken gebezigt word, men nooit hun werk ter deeg zal kunnen namaa- fcen, en bij gevolg zal de^bnderneeming vrugteloos zijn. In der daad het is onmogelijk eene doffe na te maaken,
als de doffaafie die men daar toe gebruikt, niet gelijk is aan die geene, die men wil namaaken : Want bij voor- beeld, daar zijn menfchen geweest, die de Londenfche Jergien hier te lande hebben willen namaaken, en die 'er niet mede hebben kunnen te regte koomen, om dat de dof- fe, die ze daar toe bezigden niet was als de engelfche; want al fchoon ze fpaanfche wol daar toe namen , die aonder tegenfpraak beter is dan de engelfche , zo heb- ben ze egter niet tot de volmaaktheid van het werk kun- nen geraaken, om dat men engelfche wol onder de fpaan- fche moest mengen, zo als in Engeland gefchied ,* welke vermenging noodig is, om dat zij hunne wol niet alleen kunnen gebruiken, maar ze noodzaakelijk met de fpaan- fche moeten vermengen, om dat ze te droog zijn: En beeft men zedert de Seignelé daar in geflaagt, het is om ■dat de arbeiders engelfche wol gebruikt hebben. Even zo is het met de engelfche leder fabrijken , wel-
ke men heeft willen namaaken , zonder daar in te flaa- gen; om dat de kalfsvellen, die in Vrankrijk vallen, tiiet zo bekwaam daar toe zijn , als die van Engeland. Ten tweeden is het niet genoeg, dat de doffe gelijk
aij ; maar men dient ook te weeten, of de toeftel en be- reiding der koopmanfchappen, in die plaats daar men de |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
fabrijk gedenkt op te zetten, ook zo wel zal uitvallen die de gebrocheerde of doorgehaalde zijde doffen naarde™
als ter plaatze, daar de fabrijken in zwang gaan, welke Genueefchen en Venetiaanfchen trant hebben nagemaaMi men wil namaaken ,• om dat de goede uitflag daar van want zij deeden zekeren Dangon (hoewel een Fransman |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
afhangt; want daar zijn zommige plaatzen eigen aan de
«en of andere zaak, die op een andere plaats niet willen gelukken, en aan dewelke het water de meeste volmaakt- heid bijzet, zo wel ten opzigte van de verf, als het be- reiden ; waar van men in Vrankrijk en elders ontel- baare voorbeelden heeft. De derde aanmerking, als men een fabrijk wil namaa-
1cen, vooronderdelt zijnde, dat de doffe en het water |
van geboorte^ zijnde een bekwaam werkbaas, van Mi'
laan koomen, en daar na ook den Heer Silvio Rt}' NONO een Milanees, aan Wien Vrankrijk verfchuldigt » de fabrijken van het goud en zilver Iaaken, en zijde-fW' fen in volmaaktheid te Lions gedapelt; zo dat 'ergeel] een Italiaanfche doffe is, dat daar niet volmaaktelp nJ' gemaakt word. De vijf bovengenoemde aanmerkingen zijn de voor
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
naamde die kooplieden moeten maaken, voor het ondel'
neemen van diergelijke vreemde fabrijken, om te PJS of het zal gelukken, en zij moeten het werkvolk W |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
bekwaam zijn, en men in het namaaken zo wel flagen
3un. dat 'er geen verfchil te zien waare tusfchen het na- gemaakte werk, en tusfchen het geene daar het na ge- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
maakt word; bedaat bier in, dat men toeziet, of men ligt gelooven, dat hen aanraad, om het een of ander
ze wel zo goedkoop zal kunnen geeven; om dat'er te maaken; alzo bet grootde gedeelte daar van zig # |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
.....
|
|||||||||||||||||||
FAB.
daar aan kreunt, of het wel uitvalt, of niet, als zij
i^ar hunne rekening eenen tijd lang daar bij vinden. Het is niet het zelfde met de fabrijken, die men van jeuwsuitvind; want niemand kent de deugd der ftofFen, |[jan na dat ze door het goede of kwaade gebruik erkent
,lin en men kan niet veel op een nieuw uitgevonden Hof'verliezen, om dat het gemeen, dat de verandering bemint, niet nalaat van het te koopen, hoe flegt het »ook zij, o»1 met een nieuwe mode voor den dag te koo- lEcn; en 'er geen tegenzin in krijgt, voor dat het de f ilegtigheid daar van in het draagen ondervonden heeft. • Daarom dienen kooplieden, die het maaken van een of | andere nieuwe ftof uitgevonden hebben, vooreerst gee- \ ne iroote menigte daar van te laaten maaken, tot dat zij : bevinden, dat 'er goede aftrek in zij, zo wel wegens de deugdelijkheid als fraaiheid van 't maakzel ; want beide ; deeze hoedanigheden worden 'er vereischt om een nieu- : f envetfche waar wel te doen vertieren ; en men moet al- I tiid met een kleintje beginnen, tot men bemerkt dat het Lwel gaat: Doet men anders, men loopt gevaar van zig H den grond te helpen. ■ De tweede fabrijk is geweest van gefigureerde droget-
n, wiens fcheering van gaaien, en de inflag van wolle as ; waar toe men het arbeids volk liet koomen van arijs en Poitou, om drie of vier weef- touwen van de eevers, die 'er geene kennis van hadden, mede te voor- en: Deeze fabrijk gelukte wel, van wegens de deug- :lijkheid der ftof, en derzelver nieuwigheid, zij wierd Rouaan nagemaakt, dog daar konde men ze zo goed iet maaken ; en deeze mode duurde maar drie of vier aren; men vond 'er in het eerst zijne rekening wel bij, aar daar na wierd 'er veel op verlooren. De derde koopfrianfehap, die men uitgevonden heeft, Kond in goude en zilvere drogetten ; wiens fcheering bdeele in goud- en zilver-draad beftond , 't welk nooit vooren gezien was ; want in het maaken van goude en fere lakens gebruikt men in het genieën goud- en zil- r-draaden in den inflag, niet tot de fcheering, ora tienen hier na te melden. |
|||||||||||||||||||
FAB..
|
|||||||||||||||||||
Vi
|
|||||||||||||||||||
toe dienftiger is ; en daarom moeten zij 2e uit de eerfte
hand koopen, dat is te zeggen, te Marfeille ofte Lions; want de meeste kooplieden van deeze twee fteeden ver- koopen ze in commisfie voor rekening van vreemden die zijde-wormen houden, of in het gros op de markten en kermisfen koopen van de boeren, die daar koophandel in drijven. De beste en deugdzaamfte zijde tot gevulde en vaste
ftofFen, is die welke van Mesfinakomt, dewijl ze een fchoo- nekoleur en glans aanneemt, voornamelijk't zwart, dat eene heerlijke Unster krijgt, en 'er ook zo veel afval niet' van komt, als ze niet met eenige andere van minder alooi vermengt is. De zijde die uit Sijrien komt, en genoemt word zijde
van luges, chouf,en billedun, is mede zeer fraai; gelijk ook die uit Perfien en China gebragt word, en heel wit en fijn valt; maar egter zo fraai niet als de voorgenoemde; dog die van Bologne is al zo goed. Alle deeze zijdens zijn goed tot allerhande zoorten van ftof, zo wel die- te Lions, als die te Tours gewerkt worden. Het tweede daar men dient op te letten, is, dat men
nooit gebrek aan ftof moet hebben, het zij in voorraad in zijn magazijn, ofte onder de handen der werk-lieden,. om ze zonder ophouden aan 't werk te kunnen houden, en geen reden van klagten te geeven, dat ze hun tijd moeten verliezen; behalven dat het ophouden van het werk hen eene ongelijke hand in 't bewerken veroorzaakt, daar veel aan gelegen is, tot de volmaaktheid van de ftofFen. Daarenboven, als zij leedig loopen, kan men zelden
nalaaten, om hen wat loon voor uit te geeven op het volgende werk ; en als zijdmi weder beginnen te werken, zo verhaasten zij zig zodanig, om den verlooren tijd we- derom te wirinen, dat ze dan zelden deugdelijk werk maa- ken; hier uit ontftaat de wrakke waare, die men niet aan den man kan brengen, en 't gevolg daar van is ; dat men ze aan flegte kooplieden moet verpasfen, dewelke ze niet dan met verlies weder kunnen afzetten; de Fabrijkeur ook niet op zijn tijd betaalen ; boven dien zo zal het kwa- lijk bewerkte goed den goeden naam van de fabrijk ten |
|||||||||||||||||||
Fan de order die men in de Fabrijken moet hoiidsn,
en wat men doen moet.
Deeze order beftaat voor eerst in bet naukeurig boekr wen, zonder verwarring, het zij vaa de ftoffafien die 111 doet koomen, en die men in het land inkoopt-, daar vallen; het zij van de geene die men- aan 't volk geeft ' 'e verwerken ; waar toe men dient te hebben boe- W van aanneeminge van werken, van derzelver. ko- 1; "['en> van afzending, journaal van verkoop, casfa-, > en meer andere boeken , tot de fabrijk noodig. «ar om deeze order, en ai wat hier na verder zal -egtworden, wel in agtte neemen, is het noodig, oonCn/enen deelgenoot hebbe, werkelijk ter plaatze | ende, daar defabrijk is, gelijk hier voorens gezegt is, Ite h U S na kehooren 'n z'in vverk ga. Nog beter Ikke eenen goeden Fabrijkeur in zijn belangen te Jj? n. die de behandeling van goed werk-volk reeds do? kt °m ^at z'jn be!an? nem de zaak te beter zijn"1 artiSen » en dc goede voortgang te gewis- |
|||||||||||||||||||
oogften nadeelig zijn.
Het derde aitijkel is, dat men toe^eggen moet, om de
oede en kwaade arbeiders te leeren kennen ; om dat aar de gantfche fabrijk van afhangt. En om hunne ebreken te weeten, zo is noodig, dat men zig bekwaam aakt om hen te kunnen berispen en de misflagen aan te oonen, voor al zo zij agteloos zijn in het weder aan- iioopen der afgebrookene draaden; alzo hier door de eepen ontftaan, die de heele lengte van het ftuk door- open. - En indien zij den kam van het weef touw niet telkens
ven fterk toeflaan, zo word het ftof op de eene plaats eik, op de andere los en onfterk; daar mede veel aan angt, vooral in gevulde ftoffen, daar men alle fauten zien kan. Insgelijks inde gebloemde, alzo het patroon of bloem te
root of te klein word, als het niet over al even vast eflagen is; maar zo het een ftof is, die doorgebaalc ord, moet men oppasfen, of deiigter alle draaden op- |
|||||||||||||||||||
ligt , die tot het fatzoeneeren der tekenen noodig' zijn,
anders zoude het gebeuren, dat het patroon op de eene fteede uitgedrukt was, en op de andere niet, waar door het werk gebrekkig moet worden. Voor al moet men wel toezien, als men gebloemde
ftofFen opzet, dat 't patroon naukeurig opgenoomen worde, op
|
|||||||||||||||||||
en onderftelle eens, dat de fabrijk , dewelke twee
■ ie kooplieden wiJlèö ondemeemen, zij van ftofFen fcw"W' Z0 's de eerfte zorg, de inkoop van de zijde, r a™i tot de ftofFen, die zij voor nebben te maa- I ' alzo de eene zijde hier, en de andere weder elders |
|||||||||||||||||||
L
|
|||||||||||||||||||
FAS.
|
||||||||||||||||||||||
FAB.
|
||||||||||||||||||||||
Ti*
|
||||||||||||||||||||||
. Nog moet men opletten , dat de wijven die de zijd«
haspelen, enfpoelen, geen olie, of ander vet goed ge- bruiken, om te fpoediger te kunnen af haspelen, omdat hier door veroorzaakt word, dat het (lof in het draagen vet word. Aan het meule-werk van de zijde, dat is, het fpinnen
en tweernen, is mede vee! gelegen tot volmaaktheid der doffen, daarom moet men agt geeven, dat ze gelijkgç. fponnen en gedraait worde; met een woord, men moet op alle toebereidingen pasfen, dewelke zij te ondergaan heeft. Voorts geeft de verf ook veel tot de fraaiheid van 't
werk; en eene fchooue koleurdoet dikwils meer tot het wel verkoopen van het (lof, dan de deugd van het maak- zei zelf; daarom behoort een fabrijkeur wel zorg te draa- gen, dat de koleuren niet met plekken en ltreepen val- len , en dat de zijde die men tof? een (lukbezigt, ineen en dezelfde ketel geverft zij, om te vermijden , dat 'tilof niet gevlakt worde met heldere en donkere koleura tevens. Het zevende, daar men op heeft te letten , is, dat, j
als het (tof afgeweeven is, men het eenigen tijd op dea I boom van het weefgetouw moet laaten , om het te vas- ter te maaken, en te beletten , dat het niet krimpe en f fchifte , of op een loope, en rimpelig worde; en als het afgerolt is, dat het dan , eer het opgevouwen word, ter deeg fchoon gemaakt zij, dat is, dat de eindens en de aangehegte knoopen van zijde , dewelke de weever onder het arbeiden daar op gelegt heeft, afgeliagcn m afgeveegt worden, om het werk te aangenaamer voot het gezigt te maaken. Het agtfte, is het vouwen der (loffe, het welk van
de uiterfte nettigheid behoort te zijn; als het trijppm zijn, dat de vouwen niet meer dan een duim van de an- dere verfchillen ; maar zo het taf ten zijn , dat de vouwen dan van binnen en buiten even gelijk zijn, ra de eene niet het minde boven de andere uitlleeke, on dat het anders zeer (legt ftaat, en aan de koopers 't ver- moeden geeft, dat het dof niet wel behandelt is ; want dit is zeker, dat als de kant van een dof niet gelijk isi het dof dan ook niet wel gewerkt is ; en zo is 't ooi: met het vouwen van aile zoorten van v/aar , die gS' vouwen moeten worden, naar het gebruik en de ge- woonte. Dog eer men aan het opvouwen gaat, dient de ar'
beider zijne handen eerst wel en fchoon te wasfehen» om het dof niet vuil te maaken, door zweetende ot anderzins befmette handen, dat voornaameiljk naau" luistert in de witte, blaauwe, groene, en vuur-koleii' ren, of in alle heldere doffen ; want men mag we! '-■'' dagt zijn , dat de minde vlek dikwils den koop van t geheele ftuk belet. .,, Nog is'er veel aan gelegen, dat men het werk4*
waarfchouwe, als zij eenige knoopen of andere fc>llt,e ontmoeten-, dat ze dan zorg draagen , dat zij die m« brengen ter plaatze daar het duk moet vertoont ff°r' den , om dat dit de kooper ook nog zou können a' fchrikken, en hun doen gelooven, dat het geheele iW |
||||||||||||||||||||||
op dat'er niets aan de tekening ontbreeke, die men voor-
genomen heeft te maaken. . Om het werkvolk in zijn pligt te houden, als zij na-
naaten van wel te doen, moet men hun loon verminde- ren, of ze den zak geeven, als 'er geene beterfcbap van te wagten gis j het welk aan de overige werklieden tot ten natuurlijk voorbeeld ftrekt, om zig wel te kwijten, ■uit vreeze van een gelijk lotte ondergaan; want men mag Wel denken, dat het fatzoen, dat de arbeider aan het (lof geeft, meer tot de volmaaktheid van het werk toe- brengt, dan de iloffe waar uit het gemaakt word, gelijk tle ondervinding leert. Het vierde is, dat men moet toeleggen om de ftoffa-
fien te kennen, dewelke dienftig zijn tot zijde doffen , insgelijks de wol, katoen, garen en andere diergeljke dingen, hetzij tot de fcheering of tot den inflag; dewijl 'de deugd en,fraaiheid der waar afhangt van de keur, die men daar omtrent neemt ; want bij voorbeeld, daar is in dofabrijk van zijde doffen, zeker flag van zijde be- kwaam tot gladde taft, het welk niet goed is tot ar- mozijn; en andere bekwaam tot tabis, dat niet deugt ïtot trijp en fluweel, en dus is het met alle andere zoor- ten van werk , zo omtrent de fcheering, als den inflag., insgelijks is het gaaren tot de fcheering veiTcbiliende van dat tot den inflag. Het vijfde; dat men niet alleen moet agt geeven op de
hoedanigheden van de ftoffen ; maar ook uitzoeken, en de fijne van de grove te fcheiden,- alzo men in een baal zijde van een' en het zelve zoort evenwel een flag zal vinden dat heel fijn, en het ander, dat dikwils veel grover is dan de andere; en bij aldien men ze zonder onderfcheid op de fpil bragt, zo zoude het werk het ge- heele (luk door gantsch ongelijk worden. Deeze forteering moet gefchieden eer men de zijde in
de verf (leekt; en wat moeite men ook aanwend, om de fijne van de grave te fcheiden ; ze blijft evenwel ■nog al ongelijk in de ilreenen, daarom moet men nog ■eens oppasfen in het winden of af haspelen, en aan de fpoelfters belasten, dat zij de fijne op bijzondere fpillen ■offpoelen zetten, en de grove op andere fpillen ; met een woord , het geheele geheim omtrent de fraaiheid van het werk beftaat in het wel uitkiezen en bezigen van de zijde, en de afval te verhoeden, om alles tot voordeel aan te wenden, welke afval van verfcheidene oorzaaken voortkoomt, zo als hier na zal gezegt wor- den. Even eens is het ook met de wol, die men in de la-
ken- en fergie-fabrijkenbezigt, alzo de wol-baaien mede niet doorgaans gelijk zijn, maar met fijne en grove door- ■mengt, ja van verfcheiden aart, dat dikwils door be- drog der kooplieden toekoomt, die de kwaade met de goede vermengen ; en daarom moet men ze uitzoeken en fcheiden, want zo men wol van verfcheiden aart en goort tot het draadwerk onder een mengt, zal het werk onvolmaakt worden, alzo de eene meer vult, dan de andere. Het zesde; dat het niet genoeg is, de forteering ge-
daan te hebben, eer men aan het fpinnen gaac ; want men moet de gefponne wol nog eens uitzoeken, nade- inaal 'er fpinfters en fpinners zijn , waar van de een veel grover of fijnder fpint, dan de ander; daarom is het, dat men de fijne zamen moet laaten bewerken, en de çrove bijzonder; en deeze forteering is het, die heton- derfcbeid maakt tusfchen een fijn laken of fergie, en . snsfchen de grovs. |
||||||||||||||||||||||
dus gefielt waare, dewijl men niet in daat was gewe
|
■iè
|
|||||||||||||||||||||
om dat gebrek te verbergen. Om dit beletzel dan W'
|
||||||||||||||||||||||
te neemen , behoort de vouwer eene halve of een "
|
bin'
|
|||||||||||||||||||||
dendeel van een plooi te leggen, op dat de fouten
nen in verborgen worden ; hoewel dit niet moet Se'c ^ den om te bedriegen, in tegendeel, zo is het om de * pers daarna deswegen te waarfchouwen, en ten dien ^ |
||||||||||||||||||||||
FAB. FAC.
|
|||||||||
FAC. |î3
|
|||||||||
hemel gekeert heeft. Brown in het vierde Boek, cap,
1. van zijn werk over de dwaaiingen des volks, heeft daar omtrent fraaije aanmerkingen , zie Brown's JVorçks p. m. 149-151. De Hr. Büffon heeft in het tweede deel van deszelfs
natuurlijke historie-, volmaaktelijk de affchilderende trek- ken of aanduidingen verklaart, welke de fterke hartstog- ten door de verandering van het weezen, of de phijfio- nomie vertoonen. Indien men gadeflaat, hoe veele trap- pen en verfchillende overeenkoomften de hartstogten en gemoeds-driften hebben , en vervolgens aanmerkt, dat elke verandering der ziels beweegingen , door ge- oeffendeoogen gekent word, zal men verwondert (laan, over de verbaazende verfcheidenheid der beweegingen, waar aan de fpieren van het aangezigt onderhe/ig zijn ; zie PHIJSIONOMIE. Door de befchouwing van de rimpelen des voor-
hoofds, 'word mede over het geitel, en bijna zelfs over de zeden en ziels-hoedanigheden geoordcelt. Hetgrond- beginzel van deeze wetenfebap, welks oeftening zeer ijdel en verwaant fchijnt, is op eene zonderlinge wij- ze door M, Lancisius verdedigt geworden, te vinden in eene verhandeling aan het hoofd, van Mangeti Theatrum anatomicum. De Ontleedkundigen , zijn het tamelijk eens, over da
uitlegging der beenderen van het aangezigt; dog zij ver- fchillen oneindig in debefchrijving der fpieren, van dat gedeelte ; die van Santorinus OLJ'erv. anat. cap. 1. is zeer aanmerkelijk. FACIES HIPPOCRATICA; betekent bij de Doéto-
ren in de medicijnen een aangezigt dat mager, met een fcherpe neus, ingevalfene oogen , hard en gerimpelt voorhoofd voorzien is, de oor-lapkens koud en verrim- pelt, en de verf des aangezigts bleek, geel, of zwart- agt'g-
FACTOOR,- is iemand, die voor een koopman, de
zaaken waarneemt, en in commisfïe handelt; hij word ook Commisfionaris genoemt; in zommige gevallen Ma- kelaar, en in de Oosterfcbe landen Coagis. Zie COM- MISSIONARIS en MAKELAAR. De commisfie der Faffooren is om goederen te koopen
of te verkoopen , en zomtijds wel van beiden. Die van de eerfte zoort hebben gemeenlijk hun ver-
blijf in plaatzen, alwaar groote en aanmerkelijke fabrij- ken zijn, of wel in voornaame koopfteeden. Hun werk of functie is, om inkoopen voor zodanige kooplieden te doen, die daar niet ter plaatze woonen , de goederen te laaten inpakken, om ze vervolgens aan die geene te zenden, voor wien zij ze gekogt hebben. De FaEloors tot de verkoop , woonen meest op plaat-
zen daar groote handel gedreevcn word ; de kooplieden en fabrijkeurs zenden hen de goederen , om ze ten prijze en op die voorwaarden te verkoopen, als zij last geeven. FACTUUR ; is een rekening of notitie der koopman-
fchappen, die een Faiïoor aan zijn meester, een Com- misfionaris aan zijn committent, of een koopman aan een ander koopman zend. De faiïuuren worden gewoonlijk aan het flot van de
advijs-brieven gefchrceven, of wel op een los blad pa- pier , het welk 'er in gefloten word. Op de volgende zaaken heeft men te letten, in het [tei-
len van eenfattuur; als i. De datum, wanneerde verzendinge gefchied, de
naam der geene die dezelve doen, de perzoonen aan T wien
|
|||||||||
je moet men een draatje aan de kant rijgen, regt tegen
over daar de fout is, oin aan den koopman de tarra daar- van te laaten genieten ; want men moet in alle zaken ter goeder trouwe te werk gaan. De negende zaak die men waar te neemen heeft, is,
Jat de Hoffen , eer men ze inpakt of oplegt, gemerkt mouten zijn, met 't loode zegel of merk van de plaats, daar ze gemaakt zijn; het geen in de meeite plaatzen door gezwore mannen gefchied, en om twee redenen noodzakelijk is-; naamelijk, om het maakzel te doen ken- nen,^11 om dertol-kantooren wille, die het anders voor vreemde waaren aanziende, prijs verklaarenzouden, als zij het niet gemerkt en geftempelt vonden, met het ii> landfche merk , (altoos in Vrankrijk gefchied het al- dus.) liet zelve heeft ook plaats omtrent de lakens , fer-
gien, kameiotten en andere wolle ftofFen, die insgelijks gemerkt moeten zijn, om de plaats der fabrijk te kun- nen kennen, en te zien of ze wel gewerkt zijn , en of ze d; breedte en lengte, in de plakkaten gemeld, heb- ten. Het tiende is, dat men belette, dat het werkvolk,
door welkers handen de wol of de zijde moet gaan, om ze te bereiden, eer ze geweeven word, niet een gedeelte daar van fteele, gelijk dikwiis gebeurt, als men 'er niet wel agt op geeft. Dit is mede van groot be- lang, want men heeft fabrijkeurs zien te gronde gaan door dieverijen bij het werkvolk gepleegt, en men kan het kwaad ligtelijk voorkoomen, als men wel oppast. FABRIJKEUR; Fabrijk-meester; Drapier; is een man
dieeenige fabrijk onderneemt, en zig des verftaat; de Fabrijkeurs kunnen hun goed bewaaren of vermeerderen, als zij I. Hunne lakens, fergien en andere ftofFen van wol-
Ie, gaaren ef zijde gemaakt hebben naar de wetten, ten opzigte van de lengte en breedte. II. Als zij tot hun werk niet gebruikt hebben eenige
wolle, eer die bezigtigt is door de gezwoore Opzienders hier toe gefielt. III. Als zij de kanten van het laken van gelijke leng-
te als het laken gemaakt hebben, en van de behoorlij- ke fterkte. IV. Als zij de fcheerdraad van de ftofFen op de ge-
ftelde breedte gemaakt hebben. V. Als zij geen fijner wol, draad, of andere ftofFe
aan het eene einde van het ftuk gebezigt hebben , dan doorgaans door de gehecle lengte en breedte van het ftuk. VI. Als dekoopliedendewolnicttekoopgebooden heb-
ben , eer zij door de gezwoore mannen is onderzogt, cm te zien, of zij de hoedanigheid hebbe, die de wetten vereifcben. VIL Als de meesters,'drapiers, en fergie-werkers ,
weevers of volders hunne ftofFen niet zodanig getrok- ken en uitgerekt hebben, dat daar na de lengte te kort lernet, en de breedte inkrimpt. J-ACIES,- Aangezigt; dit gedeelte van 's menfehen
"gnaam , door Gods adem bezielt, volgens Moses zij- ns uitdrukking, Gen. 2: vs. 7. bezit aanmerkelijke voor- 2e!en' boven de gedeeltens der andere dieren, die hier r, , over«:nkoomen , en de naam van bek, fnoet of pnoel draagen. deiSIra?°' 0viDIUS' Siltus Italicus, en verfchei-
Eifft jren hebben aangemerkt, dat de mensch deee-
I/jd" 1 a"e ^e ^eren iS> ^ie hfit aangezigtna den
|
|||||||||
FJEC. RfcM. FAG.
moogen der. leevendige lighaamen," door het Welk ij]
leeven, en de zieke weder gezond worden. Op de Academiën of hooge fchoolen. worden ook de
bijzondere leenvijzen, of de leden die dezelve onder-, wijzen , faculteiten genoemt ; bij voorbeeld, de Theo- logifche faculteit; de Juridijche faculteit ; de Medifclit faculteit, enz. FjECES , zie DROESEM. Faces alvi, word ooê
genoemt de drek, die naar beneden gelost word. F-ZECULiE ; Meel van wortelen; is een poeder vaa
zommige wortelen, dat men in de Apotheeken bereid, als van kalfsvoet (acon), brijonie , bistoita, inheemfcht lisch en tormentil ; wordende aldus bereid ; men ïnijd. de verfche wortel geheel fijn, ftampt ze met wat watet fterk uit, en perst vervolgens het zap door een doek; dan laat men bet dikke zig zetten , giet het water zagt- jes daar van af, en droogt het nedergezonken poeder. FjEMINA ; Vrouw; 't Wijfje; word zo wel onder
de dieren , als planten het wijfje genoemt, dat de vrou- welijke voortteelings-deelen bevat ; dus zegt men in de kruidkunde planta fesmina , fceminea vel fasminina, wijfjes- of vrouwelijke plant; flos famineus vel feemini- mts, vrouwelijke bloem , en is een zodanige die alleen Ham- pertjes of bloem-merken (fligmata) , en geen helmftijl- tjes heeft. F-ffiMINEUS, vel Fœniininus; Vrouwelijk. FAGONIA; is een zoort van doomige klaver, waar van drie zoorten zijn. 1. De doomige Fagonia; in't latijn Trifolium fpino-
firn creticum; Fagonia fpinofa cretica; (Fagonia fpinofa foliolis lanceolatis planis lœvibus; Linn. Spec. Plant.) 2. De Spaanfclie Fagonia, zonder doorns ; Fagonia Hls-
panica non fpinofa ; (Fagonia inermis, LlMN. Spec. Plant.) 3. De Aralifche Fagonia, met heel lange doorns ; Fa-
gonia arabica longisfimis aculeis armata ; (Fagonia fpino- fa, foliolis linearibus convexis, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort die het bekendst is, heeft
veele dunne vierkante zeer getakte flengetjes die ter aarde verfpreid leggen, en veele uit den groenen paarsagtige- knopjes of leden hebben1, aan welke twee bladen tegen malkander over voortkoomen , die uit drie langwerpige, puntige, dikagtige, gladde bladjes, op een lange fleel'zit- tendc, beftaan, en elk knopje is met vier doorntjes be- zet; uit de oxels der zijdtakjes groeijen vijf bladige bloe- men , die paars of blauw van koleu.r zijn, en in het mid- den (lijkjes met geele knopjes (anthera) hebben ; waai na een vijfhoekig zaadknopje volgt, dat vijf zaaden, ia elk celletje een plat zwart zaad , bevat. De tweede zoort gelijkt veel na de eerfte , behalven
dat ze geen doornen heeft. De derde zoort heeft heel fmalle convexe-bladen j en
lange doorns. Plaats. De eerde zoort groeit op 't eijland Candien;
de tweede word in Spanjen gevonden ; en de der- de woont in Arabien; ze zijn tweejaarig, men kweekt ze zomtijds in de bloem-tuinen, inzonderheid de eerfts zoort. Kweeking. Men zaait het zaad in het voorjaar in de
Maart of April, in een matige warme broeibak, of opeen warme zonnige plaats; en verplant daar na de jonge plan* ten op een diergeliil.e plaats, op een bedde of op de ra- batten tusfehen ander bloemgewas, zo zullen ze het vol* gende jaar bloeijen en rijp zaadgeeven; dog kunnen on- ze flrcnge koude niet wel tegenflaan ; wcshalven mcn Z5
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
714
Wien ze gefchied, de tijd der betaaling, de naam der
voerman of fchipper, en de merken en nommers der baaien, pakken, tonnen, kisten, enz., waar in de goe- deren zijn befloten. 2. De zoorten, hoeveelheid en hoedanigheden der
koopmanfchappen, welke in de baaien beflooteu zijn ; als mede hun gewigt, maat of elle. 3. Hun prijs, en de gedaane onkosten, ten aanzien
deezer koopmanfchappen zo als in-en uitgaande rech- ten , indien 'er die van betaalt moeten worden ; de com- misfie of courtage-gelden die men bedongen heeft ; de kosten van pakken, kruijen, enz. Op het (lot der/a- ttuur trekt men alle de uitgefchootene zommen bij mal- kanderen. . Om dit duidelijker te maaken, zie hier een voorbeeld,
hoedanig een Fafcuur-rekening gefielt word, Leeuwarden den 20 Febr. 1769. Jaques du Mas, teRou- aan ' debet aan Joachim
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
N.N.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Pas , voor 't onderftaande,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
aan zijn Ed. volgens zijn
ordre ingekogt, en voor zijn
Ed. rekening geladen in 't
Schip genoemt Vrouw Ca-
tharina, fchipper Pi eter
Feuces ; aart zijn adresfe ,
te weeten 2 vaten gerafi-
neerde zwavel, weegt
No. r. fg 1016 tarra 40 fg
- - 2. - - 1132 tarra 48 - -
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
f82148 tarra 88 po.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
af
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
2060 à 61 de 100
pond. af 2 per cent. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
133 18
2 I 1 131
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Onkosten voor praemie
van asfurantie 33 per cent. en polis - - 5 - 9-0 voor uitgaande rechten en pas- poorten - - 3 - 16* - o voor aan boord brengen - 0-12-0 |
||||||||||||||||||||||||||||||||
17 o
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
1
17
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
141
2 143
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Provifïeapercent
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Goederen op faiïuur te leveren , is zo veel als dezel-
ve prijs-courant te verkoopen. De kooplieden noemen Faïïuur-boek, een boek waar
in zij de factuuren of rekeningen, der verfchillende zoor- ten van koopmanfchappen ftellen , die zij ontfangen , verzenden of verkoopen. Dat boek is onder het getal der geene, die men in den handel hulp- of bij-boeken > noemt. FACULTEIT; Vermogen; Eigenfchap ; in 't latijn
Facultas; dus noemt men in de geneeskunde het ver- |
||||||||||||||||||||||||||||||||
FAI.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
TAG. FAI.
|
ï*5
|
||||||||||||||||||||||||||||||
ge daar voôr moet dekken ; of men plant ze in het najaar
in potten, en bewaart ze de winter over in het oranje- huis, op 'een lugtige plaats ; waar na men ze in het voor- jaar weer iri de grond kan plaatzen. De derde zoort is detederfte, en moet in derunbak of trekkas gekoestert, en 's winters in de ftook-kas overgehouden worden. FAGOPIÏRUM, zie BOEKWEIT.
VAGOTRITICUM, zie BOEKWEIT.
EAGUS, zie BOEKE-BOOM.
FAILLEEREN, is wanneer een koopman zig buiten
ftaat bevind, om aan zijne verbintenisfen te voldoen ; bij voorbeeld, wanneer hij op de vervaltijd zodanige »visfelbrieven niet heeft voldaan, dien hij aangenoomen heeft; ,dat hij het geld niet heeft te rug gegeeven aan die geen, welke hij wisfelbrieven heeft verfchaft, die met protest zijn te rug gekoomen, of wanneer hij zijn briefjes op de bepaalde tijd met heeft betaalt : Bij ge- volg is failkeren , wanneer een koopman in gebreke blijft, op de bepaalde tijd zijne fchuldeifchers te vol- doen. FAISANT,- in 't Iatijn Phafianus: Van dit vogelen-
geflagt, waar onder de Heer Liknäus de tamme /wen- deren mede begrijpt,* zullen wij hier ter plaatze geen andere, dan de eigentlijk genoemde f ai/anten befebrij- ven, die in de zes onderftaande zoorten, ofte verande- ringen beftaan. I. De gemeene Faifant; (Phaßanus rufus, c&pite cos-
ruleo, Li NN. Sijfl. Nat.); is een zeer fchoone vogel , en wel inzonderheid de haan; deszelfs groote koomt vrij wel met die van een kapoen over een, dog het maakzel gelijkt meer na dat van een pappegaaij; door de lengte en wigswijze gedaante zijner ftaart, kan men hem lig- telijk van alle tamme en -wilde hoenderen onderkennen ; zijn ftaart, die veel langer als het lijf is , bereikt om- |
Deeze fchoone Vogel, (ie weeren het mannetje) dis
door Albin torn. 3. n. 36. flegt, dog door Edwards Hiß. nat. £?f. torn. 2. Tab. LXFI. zeer nauwkeurig be- fchreeven en afgebeeld is, koomt genoegzaam van lig. haams geftalte met de gemeene faifant over een, behal. ven dat hij iets kleinder is ; zijn bek is ligt-geel, na de punt een weinig donkerder ; de oogen zijn met een fchit- terend geel omringt ; de zijden van den kop onder de oogen zijn vleesch-koleurig; de kroon van zijnkop.ismet goud-koleurige pluimen bedekt, dien hij zomtijds als een kuif doet overend ftaan ; het bovenfte van den hals is met oranje-vederen voorzien, waar door zwarte dwars- ftreepen loppea ; het onderde gedeelte van den hals en begin van den rug, zijn met fchoone donkergroene ve- deren bedekt ; het overige van de rug tot aan de ftaart pronkt met goud koleurige vederen , waar van eenige fcharlaken-roodefanden hebben; de grootfteflagpenncn, zijn donker of zwart, met geel bruine vlekken; de raid-, delfte zijn duister rood, met zwart gemengelt en gete* kent; eenige der kleinften bij de rug, zijn donker-blauw van een verrukkende fchoonheid; het geheele onderlijf van den bek af tot aan de ftaart toe, is fchoon of fchar- laaken-rood;de bouten zijivleij-koleurig, en de ftaart die lang is, beflaat uit eene mengeling van zwart en rood bruin, en eenige fmalle fcharlaaken-koleurige vederen ; de. pooten ea teenen zijn als die van het hoen , dog een weinig dunder, ^geçlagtig van'koleur, met kleine fpoo- ren. De hen is niet fsaai; deszelfs koleur is van bovenen,
zo wel als die der ftaart rosagtig, en van onderen geel- agtig bruin. Deeze vogels , die zo zeldzaam in Europa plagten te
weezen, worden thans menigvuldig uit China gebragt, en zij fchijnen zeer wel in ons climaat te aarten; voor- |
||||||||||||||||||||||||||||||
trent twee voeten ; het mannetje heeft in de paartijd ter naamentlijk worden zij in de menagerie van Z. D. H. den
wederzijden van de kop, een klein bosje veertjes of Heere Prince van Orange, met zeer goeden uitflag voort- kuifje, als hoornen, goud-groen van koleur; de top der geteelt. kop is donker-groen ; de wangen of zijden derzelve, zijn V. De vitte Faifant uit China , of Zilverlakenfchs
det een kaale hoog-roode wrattige huid bekleed; van Faifant, die ook wel NijBhemerus genoemt word; ( Plia- onderen is zijn koleur purperagdg kaftanie bruin ; de fianus albus, crifia abdominelle ni g ris, Linn. Sijfi. vederen, dié zwart gerand zijn, hebben een violette Nat.) |
|||||||||||||||||||||||||||||||
weerfchijn, het welk mede plaats vind in het goud-groe
ne van den opperhals ; rug, wieken en fluit, zijn met dezelfde koleuren cierlijk gemengelt; de hen, die ee- nigzins kleinder is, is van koleur bruin, grijs, rosag- tig en zwart bont: In beide zijn de ftaaitpennen over- dwars, met zwarte ftreepen getekent; zij hebben geele |
Albin in zijne Hiß. des Oifeaux torn. 3. p. 3 5.
heeft het mannetje van deezen vogel befchreeven, dog zeer gebrekkig; beter is hier Edwards torn. 2.p. 66. in geflasgt, die mede een cierlijke afbeelding van 't manne- tje en wijfje beide, heeft mede gedeelt. Het mannetje is veel groöter als de gemeene faifant, |
||||||||||||||||||||||||||||||
ooi
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
'g-kringen; een hoorn-koleurige bek," de pooten en dog het maakzel komt 'er ten eenemaaicn mede over een:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
De bek is als die van een haan; geelagtig van koleur,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Dagelen zijn na het bruine hellende
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Liknjetjs zegt, de echte woonplaats deezer vogelen maar donker na het fpits ; de oogen zijn mede geel, met
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
,e zijn in Afia en Africa , waar van zij naderhand ze
kerlijk naar Europa verfpreid zijn, dewijl men ze'fie- dendaagsch niet alleen in de bosfehen van Frankrijk cn Engeland, maar ook in de Nederlanden vind; ook borden 'er faifanten in Zwitserland gezien. II- De bonte Faifant, zijnde eene verandering van
oe bovenftaande, waar van hij enkel door een witte grond-koleur onderfcheiden is. III. De West-Indifche Faifant, is" van bovenen bruin-
P'Us, de hals en borst glanzig-blauw, en zwarte ftaart- pennen;-deeze woont, volgens Brisson, op de An- M'ifche eijlanden. , IV. De Chineefche Faifant ; Goudlakcnfche Faifant;
'»t Iatijn Phafianus pi8tus; (Phafianus crifla flava, more coccineo, remigibus fecündarüs caruleis. Llï«J, 'J-mom. Acad, I. pag. 282.) |
een groot fcharlaken koleurig vak geboort, zonder vede-
ren, maar duidelijk zigtbaar met hairtjes bezaait, welks zig aan ieder kant in het bovenfte gedeelte bij wijze van hoorns verheffen ; de top der kop van de bek af na ag- teren toe, is met lange zwarte vederen, die een purpe- ren weerfchijn hebben en agterover vallen, bedekt; de zijden van den kop, 't bovenfte der hals, de rug, vleu- gels en ftaart, zijn met witte vederen bedekt, waar van ieder met drie of vier zwarte linies, die in malkandereii loopen, is getekent; het onderfte van deezen vogel, van den bek af tot aan de bedekzelen der ftaart toe, is zwart met een purperen weerfchijn ; de pooten en teenen, zijn van een fchoone fcharlaaken koleur, en de fpoorert zijn wit. De hen is een weinig kleinder dan het mannetje; haar T 2 bek |
||||||||||||||||||||||||||||||
v_
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
7ÎÔ- VAL
bek is geelagtig-bruïn ; insgelijks zijn de oog'en met'eeil
roode en nakene plek zo als het mannetje, dog in allen zo breed niet; de kruin van de kop is met donker-brui- ne vederen bedekt, die agter over hangen; de keel en de zijden des kops onder de roode vlekken, zijn witag- tig ; de geheele hals, borst, rug, vleugels en de mid- delde ftaartpennen, zijn roodagtig-bruin, de groote ftaartpennen zijn donkerder; de buik en uitterfte ftaart- pennen zijn fmeerig Wttt overdwars, dog zeer verward met donker zwart getekent; de pooten en teenen zijn rood,_dog op verre na zo fraai niet als in het manne- tje ; ook heeft zij geene fpooren. Deeze zeldzaame vogeis, zijn geduurende verfcheide-
nejaaren, door den Ridder Hans Sloane in zijne menagerie te Londen bewaart en opgevoed; zij hebben 'er mede eijeren gelegt, jongen uitgebroed en dezel- ve tot volwasfentheid gebragt, ■ VI. De Gekroonde Faifant, deeze, die op de Moluk-
kifche eijlanden woont, is bijna van grootte als de pauw', zijn bek is twee, en de ftaart tien duim lang; deszelfs kop, hals, borst, buik, zijden, pooten en on- derfte 'dek-veeren van de ftaart, zijn blauwagtig asch- grauw; de'kop pronkt met een cierlijkekuif van dezelfde ko- leur, vier duimen en negen lijnen lang, welker pluim pjes de baardjes van elkander afgezondert hebben ; de rug, fluit, de bovenfte dek-vederen van de ftaart en die der fchouderen zijn donker-aschgrauw, met een weinig paarsagtig kaftanie-bruin op het bovenfte van de rug en de fchouderen, gemengt; dßeze laatfte koleur hebben ook de tippen der dek-veeren van de wieken, dog eenige der grootften zijn aan de buiten-zijden wit; de ftaartpennen aan de tippen asch-grauw ; de oogen ftaan in zwarte plekken , zijnde de pooten en bek mede zwartagtig: Van deeze vogel vind men een fraaije af- beelding in de Natuurlijke Historie volgens het zamenflel van LiNNiEUS ifie deel, $de fiuk, tab. XLVIl. fig. 2. Dus de zoorten befchreeven hebbende, keeren wij tot de
gewoonefaifanten terug, om deszelfs aart, voortkwee- king, opvoeding, de manier om dezelve te vangen »enz. na te gaan. De faifanten zijn zeer gulzig, en aazen zelfs opvleesch;
verfcheidene bij malkanderen opgeflooten zijnde , en een van dezelve ziek wordende of kwijnende, pikken hem de overigen zo lang, tot dat hij fterft, als wanneer zij hem op eeten. Longolius in zijne zaamenfpraak over de vo- gelen, merkt aan , dat zij van aart buitengemeen-kwaad- aardig zijn, ontziende geen hoenderen nog zelfs pauwen, jnaarbijten dezelve dood, en verfcheurenze; voorts dat een faifant tam gemaakt zijnde, debok-hoenderen treed, waar, uit zwart gefpikkelde eijeren voortkomen, en jon- gen die veel na de f'ai/anten gelijken; zo dat men van de hennetjes uit deeze eijeren voortkomende, in de tweede of derde broed volkomen faifanten zoude kunnen teelen r De faifant wil mede wel met andere-vogelen paaren, blijkende oiit den geene die in den iaare 1759. in Ofto- ber, in een bosch in Engeland gefchooten wierde; deeze droeg alle de gemengde kenmerken van een kalkoen en faifa?it, en is door den Heer Edwards- afgetekent, zie fhilof. TranfaB. vol. LI.part. 2.for. 1760.p. 833. De faifanten worden voor het lekkerfte wildbraad on-'
der het gevogelte gehouden , en koomen door hunne zeldzaamheid niet dan op de tafels van Vorften en groots Heeren : Hun vleesch is ligt te verteeren en zeer voed zaain; de eijeren zijn meede gezond, en uitneemend van" |
||||||
FAi;
fmaak. Dezelve is teder, inzonderheid in zijne jeugd»
en bezwaarlijk op te voeden,, dewijl hij, gelijk rede.ge- zegt is,- zijnen oorfpronk uit de warme landen heeft. Om deeze vogelen aan te fokken, hebben de Vorften
en andere Grooten gewoonlijk een bezonder zogenoem- de faifanten] of faifanten-hof, zijnde een groote plaats of hof, dat rondom bèmuurd, of ten minften met een goed ftaket omheint, en van binnen ten deele met laag kreu- pel-bosch, van allerleij wild heester-gewas, en met hooge boomen, allées-wijze beplant is; welke allées het best is fters-wijze, of als een fier-bosch te planten, waat door men het vermaak heeft, om , als men in het cen- trum der allées Haat, de faifanten, die in de allées gaan weiden of daar over pasfeeren , en andere dingen te ont- dekketr: Daar moet ook veel gras in de faifant e rij zijn, dat men vrijelijk laat groeijen ; ook heeft men 'er wel eenige bouwlanden in, die men met deeze en geene graanen, als boekweit, haver en weite bezaait, en dezel- ve meest tot het vermaak deezer vogelen overlaat; het water moet'er ook niet ontbreeken.: De muur of het ftaket tot de omheining, kan , om meerder voordeel, zeer gevoeglijk dienen, om daar aan espalier-boomen van al- lerleij zoortén van vrugten te planten, na dat de exp- fitie is„ Voorts moet 'er een huis in zijn, dat niet alleen dient
voor de wooning van de aanfokker en oppasfer der fai- fanten, dat veeltijds een jager is, of een ander perzoon, die het aanfokken der faifanten wel verflaat ; als ook om de faifanten in de winter te bewaaren, en tot meet .anderedingen. Indien de faifanterij groot is, word'er ook wel een lustgebouw voor den Heer eigenaar, op een gevoeglijke plaats ingezet; en dankunnen.de allen en hetlust-gebouw zodaniggefchikt en geplaatst worden, dat de meeste allées op 't gebouw correspondeeren, om daar van het uitzigt in de allées te hebben. Het werk des jagers is ook om de faifanten, inzonderheid de jongen, voor een menigte van vijanden, welke voornaameiijk zijn, vosfen, bunfings, wezels en veelerleij roofvogels, die de eijeren of vogelen zelfs vernielen, door fchietge- weer en allerlei) vallen , te befchennen en te vangen. Men ordineert ook in het bosch op bekwaams oorden
voeder-plaatzen , daar men de faifanten in de winter en andere tijden , als haar voedzel ontbreekt, met voeder voorziet; welke plaatzen ook dienen om dezelve gemak- keiijk te vangen.. Op plaatzen daar men geen faifante- rij heeft, fluit men de faifanten in groote volleren ofte vogelhuizen, die van vooren met trailie-werk van draad voorzien z-i in, omhetgezigt op de vogelen te hebben, d?S naast de vollere moet een digt hok zijn , daar de vogelen kunnen ingaan te fchuilen, en daar ze haare eijersö leggen. Maniere om de Faifanten aan te fokken en op
te voeden. Om de faifanten aan te fokken, moet men het geheel' jaar door, een zeker getal wijfjes en eenige mannetjes of haanen voeden ; vervolgens fluit men hier van in ^ begin van de Maart, vijf of zeven wijfjes met een haan in kleine affchutzels op, die lugtig en voor het ongedie1' te beveiligt zijn; of men plaatst ze in kleine tuintjes-» die. naast malkanderen gemaakt, en-door ftaketzelî va*| elkander gefcheiden zijn ; moetende ieder tuintje een h° hebben, daar de vogels in kunnen gaan fchuilen en.'*" re-eijeren leggen; deeze affchutzels of tuintjes P^,j |
||||||
TJSU
we\ van eikanderen afgefcheiden zijn, op dat de haanen
elkander niet kunen zien, vermits zulks hen jaloers doet wórden en ontrusten, dat aan de voortteeling nadeelig kan zijn; en om de vogels voor de ïoofvogels te be- fchermen, worden de tuintjes van boven met netten over- fpannen : Hier in onderhoud men deeze vogels met voe- der om 'er eueren van te verkrijgen, die ze in April be- ginnen te leggen, en welke men alle avonden wegneemt, uii voorzorg dat ze niet gebrooken of van de hennen (jpaégeeten worden, gelijk wel gebeurt: Men geeft dee- ze vogels in het begin wat weit en boekweit, om ze te verhitten en beter tot de paaring aan te zetten ; dog jnen moet ze niet te vet voeden , want hier door leggen ze minder, en de eijeren die ze leggen zijn dikwils zo zagt, dat ze gevaar loopen bij de broeding te breeken; het getal der eijeren die een hen legt is 15 à 20, welke bleek- rood gefprenkeltzijn, gelijk die der kalkoenen. Deeze eijeren laat men vervolgens niet door defaifan-
ten, maar doorgemeene broedfche hennen uitbroeden, die goede broedfters zijn en dus vast blijven zitten ; dog be- ter zijn hier toe de kalkoen/diehennen, dewijl die om- trent even zo Isng als de faijanten broeden, en door- gaans heel vast zitten ; ook vervolgens de jongen beter leiden en koefteren; men legt gewoonlijk 12 of 15 eijeren onderde ben: Als dan de jongen uitgekoomen zijn,. hetwelk na 24 â 25 dagen gefchied , fluit men dezelve met de hen in een bekwaam groot draagbaar of op rollen flaand kuiken-hok op, dat van planken.te zaamengeilelt, en van vooren met traliewerk van dunne latten , of ijzer-draad voorzien is ; dienende dit hok om de jongen daarmede te kunnen plaatzen daar men wil, als, 's daags buiten huis in de zon, en 's nagts of bij guur weer in een vertrek binnen huis; want dewijl de jongen zeer te- der zijn, zo moet men ze zorgvuldig voor koude lucht en regen bewaaren, dog men kan de jongen ook in een luchtig vertrek houden: Het voeder dat men de jongen in de eerfte drie weeken geeven moet, beftaat uit hard ge- kookte eijeren, die men klein hakt en met wat kruhn- van witte-bood vermengt; maar het beste en noodzaake- lijkfte voeder voor haar, zijn mieren-eijeren, die men in de nesten der groote bosch-mieren vind; zonder deeze kan men ze bezwaarlijk opvoeden, welke men ten dien einde moet laaten opzoeken ; men geeft haar hier van met wat geha'-te harde eijeren gemengt, en na mate dat ze ouder worden , mengt men 'er wat kruim van witte-brood of in melk geweekte tweebak, of boekweiten-gort onder; ookt vermengt men het voeder wel met wat fijn gehakte peterj'elie of kleine netels, dat voor haar gezond is : Voor al moet men zorg draagen, dat men deeze jonge vogelen geen zuur geworden eeten geeft, want hier door zouden ze onveilbaar ziek worden en verfterven ; men zet haar ook een vlak bakje met .vater voor om te drinken : ■Deeze vogelen zijn ook, gelijk meer andere vogelen, on- derhevig aan een zoort van-luizen, waardoor ze zeer vet'jnaageren en dikwils verfterven ; bet beste middel hier teSen is, dat men ze zindelijk houd. Wanner de jongen een of twee weeken oud geworden
z'jn, laat men ze met de hen over dag bij goed weer Wat uit het bok loopen te weiden , dat haar zeer verkwikt, door dien ze dan allerlei wornjtjes en infeeten opzoeken , die ze gretig beminnen; maar dit moet in een kleine be- llooten plaats of beflooten tuintje zijn ,* want anders ver- daten zommige, uit een ingeboorene wilde aart, veeltijds de moeder, en kruipen in de bosfehen en ftruikenweg, 20 dat men ze niet weer vinden kan ; dog wat ouder ge- |
|||||||||
FAI.
|
|||||||||
m
|
|||||||||
worden zijnde, doen ze dit minder, en als dan laat men
ze met de oude hen over dag meer uitgaan, dog niet anders dan bij goed weer, men brengt ze daar na 's nagts weer in een hok dat wel voor de ongediertens bewaart is ; maar het is noodig dat'er over dag bij het uit!oqpenr door de jager of een ander op gepast worde. Als ze ruim twee maanden oud geworden zijn, ruijen
ze van hunne ftaart-veeren en verkrijgen weer andere; in welke tijd ze zeer ziekelijk zijn, en dikwils komen te ver- fterven; het beste middel hier tegen, zijn voor al de mieren-eijeren, voorts hun zindelijk en 's nagts warm te hou- den; ook moet men hun dagelijks versch water geeven, want vuil water is hun zeer fchaadelijk, en fielt hun bloot voor nog een andere algemeene hoender-ziekte, name- lijk de pip, die aan een wit vliesje op het voor-eind der tong kenbaar en bijna altijd doodelïjk voor de jonge fat- [anten is: Men zoekt die te geneezen op dezelfde wijze als op het artijkel HOEN aangeweezen word. Wanner de jongen dan twee en een halve of drie maan-
den oud zijn, laat men ze'haare vrijheid in de f ai f ante- rij genieten, zonder dezelve verder te bewaaren en op te fluiten, bebalven die men tot de voortteeling of an- der gebruik opgeflooten bewaaren wil ; welke men in een bezondere plaats, met gras en ftruiken> als mede fchuil- hoeken voorzien,, laat loopen en met voeder onder- houd; maar deeze moeten gefnuikt zijn,om niet te ver- vliegen , dat ze anders ras zouden doen ; het welke ge- fchied terwijl ze nog jong zijn, als wanneer men hun t eerfte lid van een der vleugelen geheel wegfnijd, waar door ze nooit weer kunnen vliegen , en dit doet hun geen hinder in de fchoönheid , nog anderzins. Het voeder dat men de f ai/anten geeft is haver met wat boekweit of weit; maar om ze vet te maaken, geeft men haar alleen weit. Dcfaifantcndiehaai'e vrijheidgenieten, zetten zig'snagts
uit vreeze voor de roofdieren , op de takken der groote boomen, maar over dag onthouden ze zig in het lange gras en in de ilruiken,. of gaan hier en daar in de ffilte weiden , om haar kost te zoeken ,- zij hebben een zeef fnelle loop , en daar ze fchuilen (laan ze fchielijk. en met gedruis op, dog niet eerder dan wanneer men 'er digt bij is, en dezelve met gewelt opgejaagt worden, geliifc de patrijfen : Hunne nesten maaken ze op de grond in de ilruiken, en broeden aldaar hunne jongen uit. Maar'men moet aanmerken, dat de ƒ'ai/anten, die
men, hunne vrijheid laat, niet alle in de faifante- rij blijven , fchoon de meeste , * aangelokt door het voeder zulks doen,- veele vliegen buiten de• faifanterij ■ en zoeken hunne kost elders in de bosfehen en velden, dog die koomen ook dikwils in het najaar weer te rug, wanneer hen het voedzcl begint te ömbreeken; wantde- ze vogel tot de groote jagt behoorende, zo "is het nie- mand geoorlooft, dezelve te vangen of te fchieten, dan die daar toe geregtigt is ; gelijk men kan Zien in de bij- zondere Jagt-Reglementen, van'onze Nederlandfche ProA vinticn, onder het artijkel JAGT. Hoe men de Faifanten vangt.
Wanneer men de fa ifantin , 'die in de faifanterij in. vrijheid, of anders in het wild zijn, begeert te hebben; z.o worden dezelve gevangen doormiddel van een tame- lijk groot net,, dat boven devoerplaats in het bosch in een vierkante raam gefpanncn is, zijnde rondsom deeze raam,, op de vier zi'den , vier andere netten , van onge- veer één en een Kalf à twee voeten breedte, aan vier(li> T 3. feu. |
|||||||||
lift ;.w'$ÄI. -
Jen, die Op 'de vier hoeken regt nederwaarts gaan, ge-
- fpannen , zo dat dit vang-tuig een vierkante ftulp uit- maakt, die een-paar voeten hoog is, zig vertoonende 'als ds ifie figuur op plaat 39. beneden: Deeze ftulp word '-op de eene zijde met een ftokje opgeftelt, daar aan het boveneinde een lange lijn aan vast gemaakt is, welke door 'het boschnaar een zeker plaats geleid word, daarzigde vogel-vanger verborgen houd, en de lijn, zo dra hij weet, of vermoed, dat 'er faifanten op het voeder onder het net aazen, fterk na zig, en dus het ftokje onder het net los trekt, waar door het zelve nedervalt, en aldus de faifanten onder het net gevangen zijn. Debeste'fijd van deeze vangst is's morgens zeer vroeg,
dewijl deeze vogels dan de meeste honger hebben, en men vangt 'er dan dikwils een geheele partij te gelijk , die men vervolgens in een beflooten hok opfiuit. Men kan de faifanten ook door ditftulpnet, of andere
ftulp vangen,gelijk op het artijkel PATRIJS aangewee- zen, en beneden op plaat 40. vertoont word. Daar zijn ook nog meer andere manieren, om de wilde
faifanten te vangen, gelijk hier volgt. Andere manier, om Faifanten te vangen.
Men vangt de faifanten ook met gefpanne netten, zo dat men óf een rok -om hoog boven 't hoofd houd, en dien fterk fchud, ten einde de faifant, buiten dien een vreesagtige vogel, daar fchuw voor zijnde, in 't net loopt ; of de jager bedekt zig met een kleed of laken, waar op een faifant gefcbildert is, zig dus den lecvenden faifant vertoonende; die hem daar op gerust volgt, tot dat hij eindelijk in 't net geraakt; of men gaat met een witte doek in eenraam gefpanncn, waar op ook een fai- fant gefchildert is, en gaat dus op den leevenden faijant los, die daar op verfcbrikt zijnde, van zelf na het net loopt, en verftrikt word. Nog een ander manier , om Faifanten in een hasch te
vangen, zonder ze te kwetzen, en om ze
elders aan te fokken.
Zoekt een plaats in het bosch uit, alwaar zig de fai-
fanten doorgaans onthouden; het welk men kan ontdek- ken , als men ze 's ochtens hoort zingen, of aan den drek, als 't gedauwt heeft ; dit hebbende ontdekt, zo klimt op een boom, om een vrij gezigt te hebben langs het pad, op het welk zij gewend zijn te loopen ; ftrooit vervolgens graanen langs het pad, om ze nog meer derwaarts te lok- ken , en ter plaatze, alwaar deze paden zatnen loo- pen , legt een hoopje van vijf of zes handvol tarw; wan- neer men bemerkt, dat 'er de faifanten op aazen , moet Dien met 't krieken van den dag het net op de navolgende wijze fpannen. Onderftelt, dat de twee linien B C. en E F. de twee
zijden van het pad zijn, zie plaat 15.; plant dwars over't pad eenige ftrik-netten, gelijk in de 1 fte figuur aldaar te zien is, bij de letteren BQE; laat deze netten vijf of 2eu voeten hoog zijn ; doet het zelve op alle paden .wel- ke zamen loopen ter plaatze, alwaar het gemelde hoopje gelegt is; en klimt vervolgens op den boom, gemerkt door de letter M, dog zonder het minfte gedruis te maaken; zo dra men ziet, dat 'er een faifant gevangen is, moet-men hem wegneemen ; want bemerkende, dat hij vast ïs, maakt hij een ijsfelijk gefchreeüw, waar door de an- deren van het net worden afgefchrikt. De eerfte faifant, die het begin der graanen langs
ïjet pad geftrooit, zal vinden, zal de andere tot zig lok- |
|||||
FAI.
ken, «m met hem te eeten, en deeze Zullen dus ziaiej
onder het net gevangen worden. Of neemt veele val-ftrikken van paarde-hair gemaakt
en maakt ze vast, gelijk gij ziet aan den ftok I F. ; maa'« kleine heggen C G F. alle dwars over de paden, dog laat in 't midden een ruimte G., dienende tot doorgang voor de faifant; fteektaan de zijde van deeze doorgang een ftok F. in diervoegen, dat de ftrik, daar aan vast zijnde gemaakt, plat op de grond legt, rondom open ; legt 'er een ftokje e. onder, om het eenigzins boven dé de aarde te doen zijn, zo dat de faifant daar niet kan doorgaan , zonder de ftrik met zijn poot mede te fiee, pen. Deeze ftrikken moeten zes, ten hoogden negen duimen wijd zijn. Het is zeker, dat de eerfte faifant, die graanen zoe-
kende . door deeze hegging zal willen gaan ,~zig van zelfs aan zijn poot zal vast houden ; dog men moet hem 'et fnel van daan haaien, op dat hij, maar aan eene poot vast zittende, zig ligtelijk door zijn fpartelen kwetzen zoude. I Zo men het maaken of fpannen der netten al te lastig
vind, kan men kleine zak-netjes neemen, en een roede I tot ieder netje ; deeze roeden moeten vijf of zes voeten I lang zijn, en zo dun als een pink; fpant die, gelijk in I de figuur vertoont word ; maakt beide de einden der roede fpits, en fteekt ze op beide zijden van het pad 4, 3., invoegen de roede de gedaante van een ronde poorte heeft ; fpant het net dwars over den weg of het pad; neemt ver- volgens het bindgaarn, gaande door den knoop 4, en bind het aan de roede gelijks de aarde vast ; doet insgelijks aan de andere zijde vanhetpad3, gaande door den knoop 5 ; neemt de boord van het net 6, of 7, ligt het op , en legt het op 1. van den boog, zonder het zeer vast te maa- ken; zo dra een faifant daar in koomt, zal hij gemakke- lijker gevangen worden , als in de ftrikken ; dog de eerst- gemelde manier, is wel de beste, om de faifanten te van- gen. Men vangt de faifanten ook met valken en havikken;
en ook worden ze met fnaphaanen gedood. Wij moeten nu nog kortelijk aanwijzen , hoe mende
faifanten tot fpijze bereid, hoewel dezelve in deeze lan- I den zeldzaam en kostbaar zijn ; wordende die egfer j meest gebraaden genuttigt, of anders als de patrijzeti, of jonge hoenderen toegemaakt. Hoe men ten Faifant toericht4
De faifant gezuivert zijnde, doet hem in een casferol met wat boter, en laat hem fruiten tot dat hij koleur heeft, doet'er dan bij wat fijn geftoote moriljes of truf- fels, citroen, kruidnagels en foelie, kleine fricadilli'it goede bouillon of jeu, en ook, zo men wil, eenige ftuk- jes kam, die men bij 't aanrichten'er weer uitneemt; dekt dan de casferol wel toe, en laat het zamen gaar ftooven, en als men aanricht, doet men 'er wat citroen-zap bij: Men kan 'er ook pistacies, of wat olijven bij doen, DJ ieders fmaak. ■ ■ / Op eene andere manier.
Als de faifant gezuivert is, pent hem netjes op, en
blancheert hem in water af, dat is, kookt ze in water halfgaar; neemt dan 50of meerrhier-kreeften, kooktz« maar zo lang, dat de ftaarten 'er kunnen uitgebrooken worden; neemt dan de kreefteJ"chilien, zuivert dievari binnen, en ftampt ze in een mortier klein, klein zijnde» ftampt 'er wat boter onder, doet deezefghil met de buter |
|||||
FAI. FAK". FAL.
I
é neen casferol, en Iaat ze even braaden; als dan doet'er
\i\korst vanwittebrood, wat pettrfelie-worteh en fel de rij, et wat bouillon, foelie en zout, en laat het zaamen koo-
?eir als dan de peterfelie-wortelen enfelderij week zijn ; Lijft het dan zaamen, en laat het door een teems loopen; doet dan dit coulis in een casferol, en legt'er defaifanten hij met een boschje tuinkruid, eenige citroen-Jchijven, wat foelie en zout, laat het te zaamen ftoovcn, en als het biinagaar is, doet'er àèkmfte-fiaarten bij, met wat fijn «bakte peterfelie ; is de faus te dun, doet men 'er wat fijn leftooten biscuit bij. In plaats van kreeften kan men ook uitgepelde garnaaten
Deernen.
Men kan ook ragout van gebraaden/a(/ants» maaken,
ip dezelfde wijze, als van jonge hoenderen, Gébraaden Faifant.
! De faifant welgezuivert en afgezengt zijnde, Iaat men hem, om de cieraad, de kop en hais behouden, die men opent ; vervolgens wat in kookend water gelegen heb- bende, om ilijf te worden, lardeert men hem met fpek , 01 braad hem aan het fpitgaar, dezelve dikwils bedrui- pende; men doet 'er ook wel een boschje peterfelie van binnen in, dat men bij het aanrichten 'er weder uit- neemt. I Men maakt van de ƒ'aifanttn ook pasteijen, gelijk van
jfmgi hoenderen. FA1SANTEN-OOG, zie BRUINETTE.
.-'FAKKEL; is een zoon van vuurige verheveling , op de wijze als een vimrbalk in de lucht drijvende, dog die niet te gelijk brand , maar als een fakkel eerst aan het Hnc einde ontftooken word, of licht geeft. Dit lucht* verfchijnzel ontfcaat, gelijk andere vuurige verhevelin- gen, uit zwavel- en falpeteragtige uitwaasfemingen der aarde, die in de lucht ontftooken worden. IFAKKEL, zie FLAMBEAU. ■FAKKEL-KRUID, zie WOL-KRUID. 'FALCARIA; Bastert-Erijnghm of Kruisdistel; Sic- kikruid; is een zoort van Ammi of Erijngium ; in 't la- tijn ger.oenu Ammi perenne repens; Erijngium arvenfe ftlùsjerraîis; Erijngium fpurium IV.DovbïiBl ; (Sium mfiolis linearibus decurrentibus connatis, Linn. Spec. Want.) .Bcjchrijving. Dit gewas heeft op een lange fteel drie
y vijf lange fmalle gezaagde hangende bleekgroene bla- ten, waar van de drie bovenfte aan de fteel afioopen; -it de wortel, die lang en witagtïg is, fchiet een getakte <jn knoopte ftengop van anderhalf voet hoogte, welke boven kroontjes voortbrengt met kleine witte of geelag- ,%<*bloemen, waar na klein langwerpig zaad volgt, dat
■welrsekend en feberp van fmaak is,
. "J^ts. Het zelve groeit natuurlijk in Hoog-DuitscJi- ■<Mt, Zwitzerland, Frankrijk, Flaanderen en elders, in
^zandagtige velden en bosfehen; het word ook gevon- n in de Hollandfche duinen; en is langleevende. I {'ALCATUS (PISCIS) , zie ZEISSEN-VISCH.
ï>pn KCINELLUS PAPILIO, zie BOOM-KRUI-
I^TJE, No. HL
!?ALCO. zie VALK. ver-
(1 echts |
FAM. FAN. FAK. FAS;
|
|||||||||
m
|
||||||||||
of flaapbeen is : De zenuw daar uit voortkoomende, is
een voortzetzel van het harde deel der gehoor-zenuw » en breid zig onder de naam van nervus ftjmpatheticus minot, met een aanzienlijke vlechting van bloed-vatea (plexus) over het geheele aangezigt uit. FAMES, zie HONGER. FAMES AUCTA ,• vermeerderde, of overmaatïe&
Honger; zie KOE-HONGER. FAMES CANINA, zie HONDS-HONGER. FAMES DEFICIENS, zie ANOREXIA en EET- LUST (VERLOORENE-). FANATICQ, van het latijnfche Fanaticus afkoom>
ftig, het welk zo veel als dweeper, drijver, enz. bete- kent; is een blinde en verregaande ijver, die uit bijge- loovige gevoelens haaren oorfprong heeft, en belache- lijke, onregtveerdige, en wreede daaden doet pleegen,; niet alleen zonder febaamte en berouw, maar zelfs meD een zoort van vreugde en troost. FAR-CANDIDUM; is de Ameldonk; zie aldaar. FARCEE ; Vulzel ; is een gebruikelijk wo_ord der keuken, en betekent het geene, waar'mede men iets opvult; bij voorbeeld, een gans, eend-vogel, duif, enz., die men wil braaden. FARCEEREN; Opvullen; bij voorbeeld, ganzen,
eenden, enz., voor dat men ze kookt, of braad. FARCIM1NALIS TUNICA , zie ALANTOIS. FARCIRE,- Farcitura; Vullen; Vulling ; Vulzel ; be- tekent zo veel als farceeren enfarcée. FARCTUS; Gevult; dat niet ledig, of hol is. FARFARA, zie HOEFBLAD. FARINA, zie MEEL. FARINA FAECUNDANS,- Pollen; Genitura ; het
fuif meel, ofßuifzaad der planten ; is het zeer fijne poe- der, of meel , dat op de helmtjes der bloemen zit, en de viugtbaarmaakcnde ftoffe is, waar door het vrugt- beginzel, of het zaad der planten, bevrugt word; zieop het artijkel EIJ. Men heeft door het microscoo-p waar- genoomen, dat deeze ftofdeeltjes in verfchillige zoorten van planten van verfchillige gedaante zijn. FARIO, zie FOREL. FARO-TAL1NÖ, zie EENDEN, p. 589. No. XXIX.
FARRAGO; betekent zo veel als Secale, of llog* ge ; zie aldaar. FASCUE, zie BANDAGIE en WINDZELS. FASCIA LATA; is eene derfpieren van het voet- been en deciije, die haare latijnfche naam in onze fpraa- ke heeft behouden ; en dus word genoemt, om dat he8 een zeer breede fpier is ; dezelve omvat alle de fpierea der dije, en koomt met een vleefchig hoofd, uit den rand van het ileum voort ; wordende voorts tot een breede pees, die zig over de fpieren van het middel- fte van den voet, tot aan de kooten of enkelen (mal- leoli) uitftrekt, en den gantfehen voet buitenwaarts be- weegt. FASCIATIO; een Verband, naamelijk het omleggen
van bandagien, ofwindzels. FASCIATUS ; Plat, als een vlakke hand. Fafciata,
planta, platfi'engige plant , betekent in de kruidkunde een plant, die een platte breede Heng of fteel heeft j zo- danige planten zijn meest doorgaans misgewasfen, gelijk men zulks zomtijds aan de aspergies, keizers-kroon, bee- te, en meer' anderen, ziet gebeuren ,• koomende voort als twee of meer ftengen , die in de eerfte fpruiting za- rnengrocijen, en dus één fteng- worden. FASCI-
|
||||||||||
l
|
||||||||||
jen' o -Cene watcVleid'ng is genoemt ; dewijl 't (led
I«"t'M™"-R of doorgang, voor eene zenuw, tusfehen tri«» ■• mlZe uitwas (procesfus mammillaris) , en het 4 w'Jze vtßeekzel (procesfus-fiUoidéi) van het oor, |
||||||||||
TAS. FAT- FAU. FAV. FEB.
|
||||||||||
FES.
|
||||||||||
rao
|
||||||||||
FASCICULATUS; bos-of bundels-wijze; bij zamen
fbaar.de. FASCICULUS; een Bundeltje, of Bosje; in de phar-
macie betekent het zo veel als twaalf handen vol, wanneer men van kruiden fpreekt. FASCICULUS F1BRARUM; verftaat men in de
ontleedkunde door, een bundel kleine, en met een vette huid* omgeevene fpier-draaden of vezelen ; die tot een zekere menigte vergadert zijnde, en als dan met een ge- Hieene huid omzet, eene fpier uitmaaken. FAS CIN Ai 10; Betovering; Faßinatus, Betovert;
Behext* FASTIDIUM , zie SPIJS-VERTEERING.
FASTlGIATüS; vlak of piatagt ig afloopend. Fasti-
giatusjlos, vlak-afloopende bloem; betekent in de kruid- kunde een zodanige bloem-tros, waar aan de vergaderde bloemen van boven even hoog ïtaan; gelijk bij voorbeeld de gebaarde duizenjfchooii. FATUAJSfTIA; zijn dronkenmaakende dingen.
TAUCE£; Faux; zie KEEL-GAT. In de kruid-
.kunde betekent het de opening of gaaping van de lip- bloemen. FAUFFËL, zie ARECA.
FAUNUS, zie MEER-KAT.
FA VI; is zo veel als Achor; zie H AIR-WORM.
FAVILLA; is zo veel als Fuligo; zie ROET.
■ ' FAVUS ; deeze naam word aan een klein zweertje on- der de huid gegeeven, wiens dunne invreetende etter, kleine gatjes in de huid bijt. FEBR1FUGA; Antifebrilia; dus worden in het alge-
meen alle middelen genoemt, die, het zij opzettelijk iegens de koorts gebruikt worden , ofwel om'er de oor- zaak en uitwerkzelen van te vernielen. Voor koorts-verdrijvende middelen, worden gehouden
de kina-kine , dtiizendguldenkniid^ cardebenediBe, gen- tiaan-wortel, cichoreij-wortel, colubrijn-Jiout, bloemen.van ammoniak-zout, zmtt van alfem en van duizendgulden- kruid, ditbbeld arcanum, zamengeflelde esfents van alfem, esfents van duizendgulden-kruid, van kina-kine, koorts- elixir, extraB van cardebenediQe, enz. ' FEBRIFUGA ; deeze naam, word mede aan het dui- zendgulden-kruid gegeeven, -omreden^ dat heteengoed Jkoortsmiddel is. FEBRIS, zie KOORTS.
FEBRIS ACUTA, zie KOORTS (HEETE-).
FEBRIS ALBA VIRGINEA ; is de Juffer-ziekte;
zie aldaar. FEBRIS ALGIDA, een koude Koorts.
FEBRIS ARTHRITICA; een Jicht koorts; die van
de pijnen der jicht ontftaat. FEBRIS ANXIOSA, of Azodes; een benaauwde
Koorts; als de lijders groote benauwiheid om het hart hebben , en zeer onrustig in het bed zijn ; gelijk in de heete koortzen gebeurt. ; FEBRIS ASTHMATICA; een Borstkoorts, meteen
"kuch. FEBRIS ATIJPA , zie ATIJPOS.
FEBRIS CACATORIA; de Kahkoorts; is een tus-
fehenpoozige koorts, die met geduurige afgang en met of zonder pijn des buiks vergezelt is , waar door de lijders zeer verzwakt worden. FEBRIS CARDIACA ; een Ha)ts-koorts; is een koorts,
waar bij groote pijn voor bet harte gevoelt word. FEBRIS CASTREWSIS, zie LÉGER-ZIEKTE.
|
||||||||||
FEBRIS CATHARRHALIS ,• Zinkings-koortsj iä
een koorts die uit een zinking ontftaat, en waar bij de lijders afwisfelende hitte en koude hebben, en zulks meest, tijds tegen den avond; dog deeze hitte en koude zijnniet zeer fterk-; .ook is deeze koorts doorgaans vergezelt met hoest, hoofdpijn, pijn in de leden, enz.: Om deeze koorts te verdrijven, is het dienftig, dat men eerst zagt- jes purgeert, en dan middelen tegen de zinking gebruikt, als gebarnßeende liquor van hertshoorn, geest van hert;, hoorn , van ammoniak zout, esj'ents van queiidel met ju. fafras bereid, esj'ents van fasjafras, tinÜuur van ban- fleen, enz. Of neemt /paanders van fasjafras en quendel, laat dit
als thee fterk trekken, en drinkt 'er altemets eenige kop. jes vol van, warm ; zie verder ZINKING. FEBRIS CONTINENS, of Sijnochus; dus worden
de koortzen genoemt, die eenige dagen duuren, zondet tusfehenpoozing, of een nieuwe aanval. FEBRISGONTINUAig-ei/ww/ge Koorts; noemt men
zodanige, die met weinig tusfehenpoozing, en zonder een nieuwen aanval te maaken, de lijders bijblijft. FEBRIS C0LLIQUAT1VA; een uitteerende Koorts;
waar door het geheele lighaam uitgeteert, en als tot een geraamte word. FEBRIS DIARIA, of Ephemera; Eendaagfe Koorts;
zie EPHEMERA. FEBRIS ELODES vel TIJPHODES ; Zweet-hork;
waar bij de lijder geduurig zweet. FEJ3R1S EPIDEMIA; een Land-koorts, een UA
ziekte. FEBRIS ERRATICA; een Spring-koorts; welkes,
aanval geen vaste bepaalde tijd houd. FEBRIS EXANTHEMATICA ; Vlek-koorts.
FEBRIS FAMEL1CA; een Eet- of Fret -koorts ; ù
KOORTS (EET-). FEBRIS HE C TIC A , zie UITTEERENDE
KOORTS. FEBRIS HORRIFICA; Plmcodes; is een koorts,
die met groote hitte en geduurige grillingen gevoelt word. FEBRIS HUNGARICA, zie LEGER-ZIEKTE.
FEBRIS INSANA; een Raas-koorts; zijnde een bef
te koorts, daar den lijder bij raast. FEBRIS INTERMITTENS ; een tusfehenpoovg
Koorts; die om den anderen, derden , of vierden «Jag, enz. weder op het nieuw aanvalt, en daarom de andu' daagfche, derdedaagfche, vierdcdaagfche koorts, e* genoemt word. FEBRIS LACTEUS, zie MELK-KOORTS.
FEBRIS LENTA , een Sluip-koorts ; die ZOtpt«*
tegen den avond met weinig koude vernoomen woWi maar lang aanhoud. FEBRIS LIJMPHATICA; eenffoortmet ziniingM
zie ZINKING. FEBRIS LIJNGODES, of Stngultuofa ; een Z«
koorts ; waar bij een geduurige zwelging is. FEBRIS MALIGNA, zie KOORTS (KWAAI*
AARTIGE). FEBRIS MILIARIS , zie BLUTS-KOORTS e»
PURPER-KOORTS. ' FEBRIS PESTILENTIALIS , zie PEST. ^ FEBRIS PETECHIALE, zie BLUTS-KOOR'*
FEBRIS PHRICODES, zie FEBRIS HORR11*
CA' FEBRtf
|
||||||||||
FEB. FEC. FOË. SEI» EEM. FEN.
FEBRIS PRJEFOCANS; Stihkoorts; bij welke de
i-vw« peduurie fchijnen te flikken. ,1J Îje IRIS PURPURATA, zie P U R P E R- KFEBRriS PUTRIDA, zie ROT-KOORTS,
FEBRIS QUARTANA ; derdedaagfche Koorts ; zie FEBRIS QUOTIDIANA; de alledaagfche Koorts;
zie KOORTS. . f :. ., FEBRIS SCORBUTICA , zie SCHEÜRBUITS-
FEBRIS SEMITERTIANA , Half anderdaagfche
Koorts.
FEBRIS SPUTATORIA; Spouw-koorts.
FEBRIS SIJNCOPHALIS ; Koorts met flauwtens.
FEBRIS TERTIANA ; de anderdaagfche Koorts ;
?ie KOORTS. FEBRIS TORMINALIS,- Koorts met Colifk-pijn.
FEBRIS TIJPHODES; Zweet-koorts.
FEBRIS TUSSICULOSA; Hoest-koorts.
FEBRIS URETICA ; Pis - koorts , met geduurig
pisfen. FEBRIS VOMITORIA; Braak-koorts.
FEBRIS VULNERARIA; Wond-koorts; zie WON-
DE. FEBRUARIUS, zie SPROKKEL-MAAND.
FECES, zie PIECES.
FECULA, zie F-fëCULA.
FOEDORA, zie TJERK.
FEL, zie GAL.
[ FEL TAURI, zie OSSE-GAL. FEL TERRiE, zie LUDUS HELMONTII.
FEL VITRI, zie GLAS-GAL.
FELLIFLUA PASSIO ; is de Cholera ; zie het
EORT. FEMUR; Os Femoiis; is de latijnfche naam van het
iijtbeen ; in het grieksch word dezelve pyS,, genoemt. Dit is het grootfte en langfte been van het geheele Ag-
irai, is'merkelijk krom, en heeft aan het bovcnfte | gedeelte drie uitfteekzelen. FENESTRA ; een Fenster. De Ontleedkundigen
noemen Feneflrœ de inwendige gangen des gehoors ; ■als mede de twee gaten in de fchulp, agter het trom- mel-vlies , waar van de eene rond, en het ander ovaal is. FENUGREEK,- Grieks Hooi; Bokshoorn; in 't latijn
*Wi« grcecum ; Bucera f] Trigonella Linnzei. Daar zijneenige zoorten van dit gewas ; als i. De gemeene Fenugreek ; Fœnum grcecum fativum ;
Fvnum grcecum Dodonei ; {Trigonella leguminibus fes- flihs jtri&is ereStiusculis fubfalcatis acuminatis, Linn. %e. Plant.) 2- De wilde Fenugreek ; Fœnum grcecum fijlvestre.
3- De wilde Fenugreek, met veele peulen ; Fœnum
8r&cum fijlvestre alterum Polijceration ; Fœnum grcecum J'l'Vistre II. DoDONiEi ; (Trigonella leguminibus pedun- wlatis congestis ereüis recïis parallelis linearibus, Linn. SPü- Plant.) 4- De Candifche wilde Fenugreek met veele peulen;
«»«m grcecum fijlvestre polijceration creticum majus ; REJJN. centur. (Trigonellaleguminibus pedunculatis con- s ' is declinatis fubfalcatis, pedunculo communi fpinofo fo-
""'"vgiore, Linn. Speç. Plant.) 5- De kleine wilde Fenugreek van Montpelier, metveê-
peuieri; Fctnuni gracum fijlvestre polijceration minus |
|||||||||
FER>'
|
|||||||||
.7*1:
|
|||||||||
monfpeliacum, Breijn. centur. ; (Trigonella leguminibus
pedunculatis congestis declinatis fubfalcatis, pedunculo communi inermifoliis longiore, Linn. Spec. Planp.) Befchrijving. De eerfte zoort fchiet uit de wortel eea
dunne holle getakte fteng, waar aan bladen groeijen , die uit drie langronde bladjes beftaan, gelijk de klaver- bladen , zijnde van boven groen en van onderen grijs- agtig ; aan het bovenfte der fteng en takken koomen uit de oxels der bladen kleine witagtige vlinter-bloemen voorc, waar na lange dunne fcherpe peulen volgen, die eenigzins krom gebogen en puntig zijn, en de gedaante van hoorns vertoonen, in welke kleine langwerpige hoe- kige geelagtige zaaden opgeflooten zijn. De tweede of wilde Fenugreek, gelijkt genoegzaam
na de eerfte zoort en verfchilt daar van weinig, dan dat ze in het wild groeit. . , De derde zoort, fchiet uit de wortel een of meer dun-
ne getakte , nederwaarts gebogene ftengen , waar aan driebladige bladen groeijen, die aan de kanten gekertelt zijn; uitwelkers oxels drie of vier kleine witagtige bloe- men bij zamen, aan een korte hoofd-fteel voortkoomen, waar na even zo veel lange dunne regte ronde peulen volgen, die klein zaad bevatten. De vierde en vijfde zoorten gelijken veel na de voo-
rige, maar de hoofd-fteel der bloemen van de vierde zoort is doornig. Plaats. De eerfte zoort word in de tuinen en velden
gebouwt, inzonderheid in de warme landen, als in Zuid- Frankrijk en Italien, ook in Duitschland omtrent Bam- berg en Neurenberg , tot het medicinaale gebruik. De tweede zoort, die, gelijk gezegt is, weinig van de eerfte verfchilt, word in het wild gevonden in Zuid-Frankrijk-, ontrent Montpelier en elders. De derde zoort groeit na- tuurlijk in Spanjen. De vierde zoort koomt voort op 't eiland Candien; en de vijfde zoort omtrent Montpelier en elders : Het zijn alle eenjaarige planten , maar ze wor- den bij ons zelden gebouwt, ten zij uit liefhebberij. Kweeking. Dezelve gefchied door het zaad, dat men
in het voorjaar op een bedde in een goede losfe wat zandagtige gronden op een warmeplaats, niet al te digt, zaait, of de jonge planten daar na op vier â vijf duimen afftand verdunt; vervolgens moet men ze van het on- kruid wel fchöön houden, zo zullen ze in het najaar rijp zaad voortbrengen, als de zomer warm is, want in nat- te en koude zomers mislukt het zaad dik wil 6 : Het zaad dat wij in de medicijnen gebruiken , word meest uit Zuid-Frankrijk of uit Duitschland van Bamberg, enz. gebragt. Eigenfchappen. Het is alleen het zaad van dit gewas,
het welk een fterke reuk heeft die niet onaangenaanr is, fchoon eenigzins hersfenen bedwelmend, dat in de Ge- nees- en Heelkunde gebruikt word; het zelve is verwar- mend, weekmaakend, verdeelend, rijpmaakend en pijn- ftillend, en word uitwendig gepreezen in de' buik- en roode-löop , inzonderheid als de darmen door fcherpe vogten aangetast zijn, als men het flijm van het zaad met eijerdooijer en zuiker mengt, en daar van flikt , of het meel daar van tot clijfteeren gebruikt; dog het meel word meest uitwendig gebruikt in pappen, om ontfteekingen en gezwellen te verdeelen of te verweeken, te verzagten en rijp te maaken ; het flijm uit 't zaad word »ok gepree- zen tegen zeere en loopende oogen. FERINUS ; betekent zo veel als wild, of dat zig in
het wilde otuhond. FERMENTATIE; Gisting ; is eene beweeging der V inwendige |
|||||||||
FER.
|
|||||||||||
• . EER.
Ten opgehouden 'en vertraagt, waar dóór de ftoffe bpzweft
en luchtig word. ' De rottende fermentatiè, ook-putrèfaBie genoemt, is
onderfcbeiden in drie zoorten; als 1. de volkoomene pu- trefa&ie, is die zoort van -gist ing, daar een dier of plant volkobmen tot de verrotting overgaat; a. defthimmel- agtige rotting>{putrilago), wanneer iets begint te fchim. melen of-muf te worden-; 'en 3. de kaanige rotting {vup. pesce?itia}, wanneer wijn, bier, azijn en andere gegiste vogten kaanig worden, 'of aen huid verkrijgen, den foiaalt verliezen ,, fchaal worden, en eindelijk geheel bedet. vèn. "- ■■■ Alle produften van de eerfte hoofdzoort, feboon geen
brandewijnen, maar wijn, cijder, bier, meed of dierge- lijke zijnde, hebben nogtans altijd iets brandbaar geestigs in zig : Bij de tweede zoort, die tot de zuure fermmtz. tie behooren, is altijd een openbaar fal acidum of zuuï- zoutig weezen ; en bij de derde zoon of door de putre- fa&ie ontflaane dingen, toont-zig altijd tot kenteken een urijnagtig zout en ftinkénde olie; maar bij de geheel verftorvene dingen is alleen een dtiode aarde , en geheel niets meer dat werkt, nog zout- nog olie-deelen ; en da. kaan , fchimmel en diergelijke, die zig na de zuurtror- ding of put refa ft ie vertoonen , maaken hét begin tot è gebeele vernieling.en bederf van het geheele mengzel; ze zijn- de allerlaatste werkingen , na Welkers eindigin; de ftoffe ophoud te zijn, vernielt word, en verder tot niets meer deugt; en dit is-'t natuurlijke einde van alle ve- getabilifche en animalifche dingen. Alle de gemelde eerfte zoorten van fermentatiè, m<
meiijk die tot het maaken vunwijn, cijder, bier ,meeii, enz. als mede tot de azijn-maakerij, broodzuuring, enz. behooren, zijn enkel konflig, die door de natuur al- leen-niet kunnen te wege gebragt worden ; maar daar in. tegen heeft de natuur in de derde zoort of putre' faftie plaats, en werkt daar in. Hoe men 'de verfchil- lige ftoffen tot de fermentatiè of gisting fchikt en toe- fielt, kan men zien op de artijkels BIER, BROOD, EDIK, KOORN - BRANDEWIJN of STOO KEN, enz. ; en die begeerig is meer over de fit- mentatie te leezen, gelieve in te zien de Zijmetech nia fundamentalis van wijlen den Hr. Hofraad StahLi het welke een zeer nuttig werk over deeze ftoift, is. '■'•/ Zommige rekenen tot de fermentatiè ook de tjff'
vefcentie ofopbruifing, maar t'önregte, dewijl dezelvegî' heel van de eerfte verfchilt, zo veel als de nagtv* de dag. FERMENTUM; Gist; word in de fcheikunde f
noemt, elke nog gistende, of gegist hebbende ftoffe, die nog een inwendige beweeging in de rustende àti- leri heeft,, en daar door andere gistbaare ftoffen aan, fermenteeren óf gisten brengen kan; gelijk dâar zijn116 gist van bier, zuurdeeg, most, zuiker, enz. ■ FERMENTUM ACRE; dus word in'hét bijzo» der het zuurdeeg genoemt. FERMENTUM ALBUM;dus word-het zilver*®
de Çhijmisten genoemt; en Fermentim rubrum, " goud. - ■ ' FERMENTUM VENTRfCULI; dus Wórd het g^
tend weezen genoemt, dat in de maag ontllaat, ö'' ter. gisting gefchikte fpijzen, dusdanig beweegt, dat •een edeler zap uit ontftaat-: Het 'is op deeze WP| dat de Scheijkimdigen, volgens hunne denkbeeld^ |
|||||||||||
m
|
|||||||||||
rnwehdigè âeélen van een ligbàam, "eft wël 'vo'orflàme-
lijk in de vtgetabilifche lighaamen, wélkè doormiddel van de lucht en een geproportioneerde warmte veroorzaakt wórd, waar door de zaamenhàtig der deelen gëfcheiden word, en een niéuw zoort van lighaam voortkoomt. Maar alle lighaamën zijn niet bekwaam tot dé fernen-
tatie; het zijn alleen zodanige, die mét zout-, olie-, aard- en waterige deelen voorzien zijn; dog als dé waterige deelen ontbreken, zo kan dit gebrek met bijvoeging van water vervult worden : Alle de gemelde deelen moeten in een gevoeglijke proportie in het lighaam zijn, want zo 'er een van ontbreekt, of van heteene of andere te veel is, zo zal de fermentdtie geen voortgang neemen of ge- fluit worden. Bij voorbeeld, als bij een tot defermeii-. 'tatie gefchikt fubjeft gevoegt word, l. Eenig zoutagtig weezen, het zij-een zuur zout, gelijk
'vitriool-olie, of een fal alcah', gelijk wijnfleen-zout, zo verkrijgt het overmatige zöut-dselen , en/de fermentatiè "word daar door terftont geftremt én houd op; het welk '2. öók gefchied', al men 'er vette dingen bij doét, als olie, vet, boter en diergelijke; 3. ook als 'men vermeng- de dingen 'er bij voegt, als vet en alcalisch zout onder malkander, zo als de zeep is; gelijk mede 4. als 'erté 'veel aardfche deelen of water bij zijn, of bij koomen. En dus is het ook gelegen als de lucht en 'warmte niet
geproportioneert zijn; al te weinig en al te veel lucht çn warmte is onbekwaam tot fermentatiè : In de fterk- 'fte koude en grootfte hitte kan geen fermentatiè gefcbie- "den, nog ook bij al te veel of te weinig lucht in gefioo- 'tene vaten. Men onderfcheid de fermentatiè oï gisting, in drie
hoofd-zoorten ; als 1. In een geestige fermentatiè {fermentatiè fpirituofa.)
2. Een zuure fermentatiè {fermentatio acetofa.)
3. Een rottende fermentatiè {fermentatio putredinofa.)
De geestige fermentatiè word weer onderfcbeiden in drie zoorten , als de eigentlijke geestige {fpirituofaj ,
•wijnaçtigeÇyinofa') , en bieragtige (cerevifiaria) fermcnta- •tie: Door de geestige verflaat men eigentlijk die fermen- tatiè, welke in het werk gefielt word om een brandbaa- Yegeest te verkrijgen, gelijk gefchied als men koom-bran- dewijn en andere brandbarire geesten distilleeren wil: 'Door de wijnagtige fermentatiè word verdaan die gis- ting, welke in het werk geftelt word, als men uit het ^ap van zoete vrugten , als bij voorbeeld , uit'het zap ■van druiven, appelen, peeren, enz. een goede wijn of wijnagtige drank bereiden wil ; en dan word door de Meragtige fermentatiè verdaan , die gisting welke men met gist in 't werk fielt, om de aftrekzeis of afkookzels van gekiemde en weer gedroogde graanen, zuiver/drink- baar, langduurend en voedzaam te maaken. De zuure fermentatiè is tweederlei ,• als 1. die met
Topten gefchied om azijn te maaken , het zij uit wijn of lier, zappen van vrugten >of andere dingen, welke fermentatiè ook azijn-gisting (acetificatio") genoemt word ; •2. die met dik- ofdeegagtige dingen in het werk geftelt word, om zuur-deeg oï gezuurd-brood te verkrijgen; dee- ze word ook in het besonder de zuuring of brood-gis- ting {fermentatio panaria vel pistoria) genoemt, en de- zelve hééft die eigenfehap, dat ze de deegagtige ftoffe niet alleen min óf meer zuur doet wórden, maar ook doet rijzen en los of luchtig maakt; want de geesten der deegagtige ftoffe in beweeging gebragt zijnde en 'er wil- lende uitvliegen, worden door ds grove aardsgtige dee- |
|||||||||||
• ,'
|
|||||||||||
*>
|
||||||||||||||||||
FER.
|
||||||||||||||||||
FER. FES/ FEX. FIB;
|
||||||||||||||||||
•«3
|
||||||||||||||||||
flelîook'ing def maage verklaaren; zij fpreeken dusda-
„iE ook,van eeneziekte-gisting (fermentum morborum), die na de verfcheidenheid der dritten in de menfchen, nnk verfcheiden zoude zijn. FERINA (ANAS), zje ROSSE EEND, p. 588, No IV.
FERNAMBUC, zie BRASILIE-HOUT, FERRARIA, zie SPEENKRUID.
FERREÏ"; word door Neri in de glasblazerij ge- tioemt het gecalcineerde of gebrande koper ( as ustum ), het welk bereid word door flratificatie van dunne ko- per-ilikken, met zwavel in een fmeltkroes, die vervol- gens, wel gcluteert, een paar uuren lang in een fterk. teverbereer-vuur gezet word; waar na men de kroes Iaat verkouden, en men zal als dan het koper als een zwart-roodagtige brosfe wrijfbaare ftoffe op de grond vinden, die men vervolgens wrijft, en door een fijne. ; teems zift. . Andere calcineeren 't koper, in plaats van metzwavel
\ met vitriool, de calcinatie tot zes maaien met vitriool \ herhaalcnde, en achten dezelve beter. De ferret dient bij het glas-maaken, tot het koleu-
I ren der glazen en valfche cdel-gefteentens. Zie hier E irijdloopiger over Art de la Verrière par Neri , Mer- I RET Êf Kunckel, pag. 59. en 61. FERRUGINEUS COLOR ; betekent een roistag-
I tht Meur. FERRUM, zie IJZER.
FERRUM EQUINUM, zie PAARDS-IJZER. .
FERRUMINATRIX, zie GL1D-KRUID. FERULA; daar zijn verfcheidene planten die deeze i naam draagen ; wij zullen maar eénige der bekendfte I çanmerken, als 1. Be gerne ene Ferula ; Ferula f «mina Plik-Ii; Fcru-
I la Dodonjei ; (Ferula foiiolis linearibus lotigisfimis fim- I {Hcibus, Li NN. Spec. Plant.) 2. De Ferula met breeder bladen; Ferula latiore fo-
lk; Ferulago Dodonjei ; (Ferùla foliirpinnatifidis, pin- r<is linearibus planis trifidis, Li NN. Spec. Plant.) 3. De Ferula met zee-groene bladen ; Ferula folio
ghitco, Jemine lato oblongo; (Ferula foliolis multiparti- lis, laciniis linearibus planis, Linn. Spec. Plant.) 4. De Ferula van Tanger, met breede glanzende bla-
den; Ferula tingitana, folio latisßmo lucido; (Ferula fo- B«lw laciniatis, lacinulis tridendatis inaqualibus, Linn. %£• Plant.) Daar is ook een verandering van met fmaile glanzende bladen. Befchrijving. De eerfte zoort fchiet uit de wortel
'6n enkele dikke geknoopte fteng op, die in "een goe- de grond agt tot tien, en meer voeten hoog kan wor- *jen, en boven ia eenigê takken verdeelt is; dë*bla- <jen aan de fteng voortkoomende, zijn groot, en be- ton uit veele kleine lange dunne gefnippelde, bijna hairswijze bladjes, dog dikker en vetter dan de ven- l ™laden zijnde, en hier en daar over malkanderen Regende ; op de top van de fteng en fteelen koomen "'eine geele bloemen in groote kroontjes voort, waar sa 'angwerpig-ronde piatte zaaden volgen , die , rijp 'Wde, bruinagtig zijn; als de fteng in het voorjaar
«(vT u*it de wortel, die groot en lang is en diep regt «derwaarts gaat, begint uit tefpruiten, dan vertoont
uien i^6 gedaantevan een gekookt eijer-dooijer, dat »! net hart van de Ferula (corculum Ferula) pleeg
c noemen. t>e tweede zoort groeit kleine* of laager, als de
|
||||||||||||||||||
v.oongé, maar de bladjes zijn wat breeder, en op het
einde in driè'n gedeelt. De derde zoort heeft zee-groene of grijsagtige ; en
de vierde zoort breeder glanzende bladen, waar'doorzë van de voorige, onderfcheiden zijn, anders daar mede veel overeenkoomende. Plaats. De drie eerfte zoortcn groeijen in Zuid-
Frankrijk, Italien en Sicilien; maar de vierde zoort ia Spanjen en Africa, omtrent Tanger. Ze worden bij ons zomtijds in de tuinen der beminnaars van vreemde planten gekweekt, inzonderheid de eerfte'zoort. . Kweeking. Dezelve gefchied door het zaad, dat
men vro'eg in het voorjaar, na dat'tde winter over te meuken geftaan heeft, (dewijl het anders meest eerst het volgende voorjaar opkoomt,) in een losfe vogtige grond, 'en op een wat fchaduwagtige plaats zaait, en de jonge planten daar na op een bedde, op 2 en eea half à 3 voeten afftand, plant ; ze kunnen veele jaa- ren in leeven blijven, dog als onze winter-vorstftreng is, gaan ze verderven, ten zij men de wortel met lan- ge paardemest, of los ftroo 's winters overdekt. Êigenfchappen. Deeze planten hebben bij ons geen
gebruik ; men zegt, dat de Italiaanen het hart van de eerfte zoort, waar van boven gefprooken is, tot een lekkere fpijze toemaaken, en dezelve dienftig achten , om lust en kragt tot bijflaapen te verwekken ; men legt aidaar ook de weeke fteelen ia pekel, om ze tot fpij- ze te gebruiken : Ook zegt men, dat de Siciliaanea het merg uit de fteng gebruiken tot tondel, om 'er vuur in te flaan. Daar zijn nog verfcheidene andere vreemde zoortea
van Ferula; waar uit men zegt, dat de gommen am- moniak , galbaan, fagapeen, opoponax , bdellium en aft, feetida voortkoomen, waarvan men op de artijkels dee- zer gommen nazien kan. FERULA; een Spalk; waar van men zig bij de breu-
ken der armen en beenen, enz. bedient, en gemaakt word van basten van boomen, dun hout, bord-papier, leer of blik ; men telt ze mede onder de heelkundige inftrumenten. FERULAGO, zïe FERULA.
FERUS ; Wild ; Onhebbelijk ; dus noemt men Fem, de wilde dieren. Linn/eus noemt Fera: planta, zoda- nige planten, die in deeze noordlijke gewesten meest het geheele jaar doof in broei-of ftookkasfen , wegens haare tederheid, moeten opgefloten en gekoestert,wor- den; gelijk de planten uitNie warmfte gewesten van Oost- en West-Indien. FERVOR ; is zo veel als Aestus, of Ardor, een hit-
te of branding, die zig binnen of buiten het lighaam doet gevoelen; gelijk in koortzen, enz. . FERVOR FEBRILIS INFANTUM, zie SIRIA-
SIS.S FERVOR STOMACHI, zie ZOODE. FESTUCA; eenS>H7!£<;r,'tzijvanbeenofhout, enz. FESTUCA, zie IJDEL HAVER. FESTUCA, zie GÉRSTEN-WALCH. . FESTUCA ALTERA DODONjEI , zie DRA- VIK. FEX, zie F.ECES. FIBER, zie BEVER. F1BRA, zie VEZEL. FIBR-fë SPIRALIS ;- dus Worden de gedraaide ve-
zeltjes van het harte genoemt. FIBRATUS; JFibröfus; Vefelagtig; Draadagtig; brf V 2 voör- |
||||||||||||||||||
*■ \
|
||||||||||||||||||
'/■
|
||||||||||||||||||
■-.
|
||||||||||||||||||
L
|
||||||||||||||||||
flC-
deringen van", met bleek-purpere en röoze-koletircia
bloemen. ..;, .4. De doorgewasfene Ficoides, met zee-groene drie.
kantige bladen, en roode bloemen; Ficoides perfoliau folio triangulari glauco brevisfimo ; (Mefembrijanthemum articulis caulinis terminatis in folia acuminata fubtus dentata , Linn. Spec. Ptaqt.) . Hier van is een zoort met grooter, en een andere met kleinder bladen. 5. De Ficoides met dunne half rol-ronde puntigebta
den, en fcharlaken-roode bloemen; Ficoides capenfls kt> milis, teretifolia, flore çoecineo ; (Mefembrijanthemum h. liis fubulatis femiteretibus. glabris intermodio longion- bus, Linn. Spec. Plant.) 6. De Ficoides met dunne driekantige bladen, en
goud-geele van buiten purpere bloemen; Ficëits capenfis fubtriangulari folio viridi, flore intus-, aureo, foris purpureo ; (Mefembrijanthemum foliis fubtriqwtrii f f cabris, corollis bicoloribus, Linn. Spec. Plant.) » 7. De Ficoides met rol-ronde glinfterénde bladen,
en oranje-verwige bloemen ; Ficoides micans teretifolia', floribus aurantiis; .(Mefembrijanthemum foliis fubulatis fubcijlindraceis papillofls diflin&is, caule fcabro, Liot. Spec. Plant.) ...-.■■'
8. De Ficoides met driekantige puntige zee-groene
bladen,.. en groote geele bloemen; Ficoides minor en- Ba, folio.triangulari glauco, flore luteo;~(Mefembrijm- themum foliis fubulatis triquetris ftriUis acutis, puntt'u pellucidis abfoletis fparfis, Linn. Spec. Plant.) q: De leggende Ficoides met driekantige zwaardvor-
mige bladen, groote purpere of geele bloemen, en een groote eetbaare vrugt, doorgaans de Hottentotfck Vijg genoemt; Ficoides major procumbens, folio trim- gulari acinaciformi, fruBu maximo eduli; (Mefembrij- anthemum foliis acinaciformibus connatis, angulo cari- nali fcabris, ramis angulatis, Linn. Spec. Plant.) : 10. De crijftallijne Ficoides met gegolfde weegbree'
bladen, die als met ijs-druppels befproeit zijn, en met witte bloemen, doorgaans Ts-kruid genoemt; Ficoito plantaginis folio undalato, micis argenteis adfperß', (Mefembrijanthemum. foliis alternis oyatis obtufls una' latis, Linn. Spec. Plant.) 11. De crijftallijne Ficoides met groene bladen, die
als met ijs-druppels befproeit zijn (of ijs-kruid),. met fcharlaken-roode bloemen; Ficoides folio yiridi, mirt ,qu.afi glaciatis fplendentibus emato, flore coccineo.
Daar zijn nog wel over de veertig zoorten van dit
gewas , dog de gemelde geeven de fchoonfte bloe- men, of hebben anders iets bijzonders, gelijk de drie laatstgemelde. Befchrijving. Deeze planten hebben alle dikke vlee-
fchige zappige bladen, die verfchillig geformt zijn, als . plat, driekantig, cijlinders- ofrolswijze, puntig,ftompi
getand,, enz.; haare bloemen beftaan uit veele bladen, die zig als de goud-bloemen plat uitbreiden, waar "s 1 zappige- vrugten volgen, die in vijf of meer vakjes vet-
deelt zijn, waar in ze veel klein zaad bevatten; d°» deeze vrugten worden bij ons zelden volkoomen "iP' De tiende en elfde,zooien zijn zeer fpeculatief óffl.w zien* inzonderheid de tiende, dewijl ze fchijnen al met ijs-druppels bevropren te zijn. -• .. .Plaats. Deeze planten groeijen natuurlijk in M'
ca , omtrent deCaap de Goede Hoop ,■ en elders aldiar. men kweekt ze ; ook in Europa, in de tuinen der aß"10 'mien, en van voornaame plant-beminnaars. '
, Kweeking.- De vooitkwccking deezer gewasfertL
|
||||||||||||
FIB. lïC.
|
||||||||||||
mi
|
||||||||||||
voorbeeld, Fibrofa radix, vefelagtigê wortel, ïs een
zodanige, die alleen uit dunne vezel-wortelen beftaat. ,: i FIBULA; Facile minus; Perone; dus word de kleine teen-pijp genoefht.,. die zig met het fcheen-been ter zij- den vereenigt, en. door de tusfehenbeenige band (liga- mentum interosfeum) zaamengevoegt is ; dezelve heeft twee hoofden, wiens onderde of uiterite de naam van malleolus draagt, en het zijdelijke der panne uitmaakt, die de hiel van den voet inneemt. FICAR1A, zie GOUWE (KLEINE-).
FICATIO; Ficofls; zie VIJG-WARTEN, i :i i.lq ,
FICEDULA, zie VITGEN-EETER.
FICOIDEA; Jizoon Linn-si; van dit buitenland-
fche eenjaarige gewas niet zappige bladen, heeft men drie zoorten; als i, De Ficoidea met porcelein-bladen; Ficoidea pro-
cumbens, portulaca folio; (Aizoon foliis cuneiformi-ova- tis, floribus fesfllikus, Linn. Spec. Plant.),. 2. De Spaanfche Ficoidea, met langwerpige blade_n ;
Ficoidea Hispanica annua, folio longiore ; (Aizoon foliis lanceolatis,florjbusfesfilibus, Linn. Spec. Plant) 3. De Spaanfche Ficoidea, met lijchnis-bladen; Fi-
coidea Hispanica Jussieuji ; Catalog. Carolsr. . - ;._ 4. De Afncaaniche Ficoidea met langwerpige bla-
den , en getrosde bloemen ; (Ficoidea foliis lanceolatis, floribus panicülatis, Linn. Spec. Plant.) ,.. .,.. Befihrijving. . Deeze planten hebben zappige bla-
den, en'bloemen met helm-ftijltjes, waar na.een. vijf- hoekige vrugt volgt, die rijp zijnde ,• zig in vijf vak- jes opent, elk met klein zaad gevult. Plaats. De eerfte zoort met porcelein-bladen, groeit
ep de Canarifche-eijlanden ; de tweede en derde zoort in Spanjen, en de vierde zoort in Africa. - Kweeking. Om dezelve bij ons voort te zetten, moet men het rijpe zaad in het voorjaar in een matig warme broeibak zaaijen, en de jonge planten daar na ie- der in een potplanten, die men vervolgens in de runbak moet zetten, om de jonge planten te koesteren; dog daar na kan men'ze in de zomer, als dezelve warm is, in de opene lucht plaatzen, op een warme plaats, zo zullen ze blo-eijen en rijp zaad voortbrengen. FICOIDES; Ficus Aizoides ; Mefembrijanthemum..;
■ Middags-bloem : Zeer veele zoorten worden 'er van dit Africaansch gewas gevonden, waar van de meeste fraai .en lang bloeijen, ,en dus waardig zijn, in een aanzien- lijke tuin gekweekt te worden ; wij zullen hier alleen .de voornaamfte of fraaifte in het bloeijen bijbrengen. 1. De Ficoides met korte driekant ige getande bladen
en roozen-verwige ruikende bloemen; Ficoides deltoï- des dentatis, floribus rofeis odoratis; (Mefembrijanthemum caulefcens, foliis deltoidibus triquetris dentatis, Linn. Spec. Plant.), Daar is een groote en kleine zoort van, en nog ééne, die maar op de rug der bladen getand is. ~ :/■: ■ : fis .»■:'■ •".' ; ' - 2. 'De gebaarde Ficoides met rol-ronde bladen, en
purper-roode bloemen ; Ficoides capenfls, teretifolia , apicibus Jiirtis ; floribus purpureis; (Mefembrijanthemum .foliis apice barbatis, Linn. Spec. Plant.) Daarzijn nog twee veranderingen van, die laag groeijen, de eene met grooter, en de andere met kleiner bladen.., -., 3. De hairige Ficoides, met rol-ronde dunne glinïte-
rende bladen, en purper-roode bloemen;, Ficoides-his- .pida; ■foliis teretibüs micantibus, flore purpureo;, (Me- Jembrijanthemum caule hispido , foliis cijlindricis defle- rxis, Linn. Spec. Plant.) D,aar zijn nog twee veraa- |
||||||||||||
< ».
|
||||||||||||
>*
|
||||||||||||
I
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
TIC FID. FIE'. FIG. FIL.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
FIL.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
m>.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
fchied door jonge takjes in de zomer, die men, nadat FILAMENTUM; Capillamentum; een Draadje; in
ze een paar dagen op een drooge plaats in de fchaduwe de Botanie word daar door in het bijzonder verftaan , hebben gelegen, om dat ze anders ligtelijk rotten, in de dunne draadagtige flijltjes der bloemen, daar de potten met goede, dog ligte zandagtige aarde gevult , helmtjes op vast zijn, en men houd deeze flijltjes voor fteekt en dezelve in de run-bak zet, om de wortel- de zaad-vaten (yafa fpermatica) der voortteeling. fpruit'ing en groei te bevorderen ; men moet dezelve in In de Geneeskunde betekent Filamentum, de zaa- het eerst wat befchaduwen, en aan de zappige zoorten men-geronne ftofFe, die zig zomtijds in de menfchelij- maar weinig water geeven, ook de bak behoorlijk luch- ke pis -als hairen vertoont. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
, »;) • wanneer dezelve dan wortel gevat hebben, en aan
de groei zijn, moet men ze allengskens aan de opene lucht gewennen, om ze te verharden, derhalven geeft men haar van tijd tot tijd meer lucht, en zet ze eindelijk buiten in de opene lucht, op een warme zonnige plaats; als |
FILICES; betekent het geflagt der Vaaren-kruiden.
FILICITES; Lithopteris ; Vaaren-kruid, natuurlijk in
fteen afgebeeld. FILICULA, zie WED ER-DOOD.
FILIFORMIS; Draadformig; van gedaante als een
|
||||||||||||||||||||||||||||||
dan kan men ze ook in andere potten verplanten, in draad.
ieder pot een plant : Als het dan in't najaar begint koud FILIPENDULA; Roode Stee?ibrek, wilde Geruwe-y, te worden, moet men ze in de maand September' of men vind hier van de volgende zoorten. Oäober in de getemperde kas, of in een goed oranje- i. De gemeene Füipendula; Filipendula vulgaris, an huis brengen, daar 's winters niet in geftookt word, Molm Plinii ; (Spirœa foliis- pinnatis, foliolis unifor- dan alleen dm 'er de vorst uit te houden, dewijl ze mibus ferratis; caule herbaceo, floribus cijmofis, Linn. hard genoeg, zijn, om eenige koude, maar geen vorst Spec. Plant.) Daar is ook een verandering van met "te verdraagen ; al te veel vuur-warmte en beflootene bonte bladen. lucht, is haar ook zeer nadeelig, weshalven men niet 2. De gemeene, Steenbrek, met fmalle bladen, maar
verzuimen moet, om ze altijd bij zagt weer, door min in alle deelen grooter groeijehde ; Filipendula omni of meer openzetting der glazen, veel te luchten; men parte major, folio angustiori. moet haar ook in de winter het nodige vogt geeven , 3. De Steenbrek met fraaije dubbelde bloemen; FUi-
dog dezelve niet al te nat maaken, inzonderheid de pendula flore pleno. zappige zoorten, dewijl ze daar door bederven, even > Bejchrijving. De gemeene zoort heeft langwerpige
zo wel als door te veel droogte. In de Maij-tijd, of geveerde bladen, uit veere kleine langronde puntige ge^ vroeger, als men 's nagts geen vorst meer verwagt, zet zaagde bladjes beftaande ; tusfehen de bladen fchieten men dezelve buiten in de tuin, op een warme voor ftengen uit de wortel van twee voeten en meer hoog- winden gedekte plaats, zo zullen ze bijna de geheele te, met diergelijke kleiner bladen bezet, en meest om |
|||||||||||||||||||||||||||||||
hoog eenige zijdtakjes hebbende,-op welke bloemkran
zen van veele witte kleine zes- of zeven-bladige zoetrui- kende bloemtjes voortkoomen , waar na fchelferagtig zaad volgt, dat in een rond hooftje bij een vergadert is. De wortel beftaat uit veele zwartagtige lange ve- zelen , daar uitpuillende rondagtige knobbels aan groei- jen, op de wijze als de wifjes peonie heeft. De tweede zoort gelijkt naar de voorige , maar-
groeit in alle deelen grooter,.dog de bladen zijn fmal- ler en fijnder gezaagt. De derde zoort is een verandering van de voorige, daar
van alleen verfchil lende Hat ze fraaije dubbelde bloemen' geeft. Deeze zoort is nog niet lang in deeze landen bekent, en zal zeer waarfchijnlijk ergens gevallig door de zaad-zaaijing voortgekoomen zijn.. . Plaats. De gemeene zoort groeit in Hoog- en Neder-
duitschland, Engeland, Frankrijk, enz. op dorre zand- en flèen-agtige 'plaatzen. Men kweekt deeze gewas-' fen ook wel in de bloem-tuinen ; zijnde de dubbelde zoort de waardigfle. Kwetking. Deeze gewasfen worden gemakkelijk
voortgezet door fcheuring in het voorjaar, en. willen ......,..... in allerlei goede gronden heel wel groeijen;. kunnen-
FlGENTIA; zijn zulke geneesmiddelen, welke de de onze.winterkoude.zeer wel doorftaan; ,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
zk
gmtildadzpb
W
en
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
overvloedige vlugge deelen in het lighaam onderdruk-
ken, en veranderen ; zodanige zijn de zuttren (jicida), ende opiaaten ' (opiata) : Zomtijds worden daardoor ook verftaan de prœcipitantia ofnederflaande middelen. HGURA; een Figuur; afbeelding; of afgebeelde
RÇuaante van iets ; 'bij voorbeeld , van een plant, '■oem, dier, enz'. FJLA.GO, zie GNÄPHALIUM
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Eigenfchappen. De wortel van de gemeene-zoort
heeft een verwarjnende,,, opdroogende, verdunnende,, openende, iets zarnentrekkende, pisdrijvendeen wond= heelende kragt, en word gepreezen tegen.de fiijrnerr der long, nieren ven', blaas-», graveel- en, ïteen-fnierfjëh', en witte vloed; men maakt'er een ■ decoiïim vaii-.of geeft-ze gepoeijert. Met de wortel van muifedoorn een af kookzel of poeijer van gemaakt, word dienfttg geagt
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
'iLAMENTOSUS ; >Capillaceus ; Draadagtig, of tegen de krop- of klier-gezwellen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
ïdjes voortbrengend.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
tuâ
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
T.'TT IPFTvrnTTT.A AOTTATICA .
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
FILIPENDULA AQUATICA, zie OENANTFIE.
V 3 FI- |
|||||||||||||||||||||||||||||||
I
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
FIM. FIN. FIO. FIS. -
FIMBRIATUS ; gefranjet; gefronztlt ■; dat franj«
heeft, of dus uitziet. FIMUS, zie COPROS.
FINEEREN; betekent zo veel als fijn ma
ken. FINOCHIA, zie VENKEL.
FIOOL, zie PHIOOL. '
FISSURA; een Spleet , of Kloof; betekent in dc
heelkonst ook een Spalk van hout of been, die als een werktuig gebruikt word. FISSUREE CUTIS; Spieeten, of klooven der huif
zie KLOOVEN. FISSURiE OSSIUM; Been-fcheuringe ; Spleet-heit.
ken; zijn zo'danige been - breuken, daar het been in het lang gefcheurt is, welke door geene zekere of vaste kenmerken kunnen befpeurt worden, en gevaarlijk zijn, om dat de daar uit voortkoomende ca/Zr«-zeer ligt tot een been-knobbel (exofiofis) word;gemeenlijk ontftaat 'er tusfehen de plaats der fcheuring en 't been-vlies een ge. zwel van buiten gezijpelt vogt, het welke moet geo. pent worden , dewijL 'er anders ligtelijk gomagtige been-gezwelien uit kunnen ontftaan; voor het overige behandelt men deeze breuken met fpalken als een wa^ re breuk. ! FISTEL; Pijp-zweer ; in 't latijn Fistula; word ia
het algemeen genoemt, eene kleine ronde opening op een of ander plaats van den huid, uit welke eene ej- teragtige iloffe van bijzondere dikte, koleur, en meng' I zei vioeit; heeft gemeenfehap met eene groote diept I verzweeringe, in den vetrok, of ergens in eene na< I tuurlijke holte van het lighaam: Wij hebben 'er al iets I van gezegt in de etterborst, dog thans opzettelijk daai I van handelende, dient opgemerkt te worden, datjj- telen dikwerf been-bederf tot oorzaak hebben, welkt of door been-eeters, of drukking van den rug-graad, gemaakt word. ' - \ Kinderen welkers rug-graad agterwaarts gebogchel! I
word, het welk Cijphoni van Hippocrates genoemt I word, krijgen fistels aan de heupen, en in de liezen, I welker bron te zoeken is hoog op in den borst, of in I de lendenen door het indrukken, en verzweeren dei I wervelen, die als dan nog kraakbeenig zijnde, lig' I verzweeren. Deeze können niet geneezen, ten waa- I re men door goede werktuigen den rug-graad recht maakte, en aldus hield tot dat de kwaaie geneezen was; dog meest al fterven zij, door dien die werktuigen of niet gekent, of niet wel gemaakt worden, of wel dan eerst aangeraaden worden, wanneer hetbloed reeds een etteragtigen aart verkreegen hebbende, algemeene tee> ring maakt. Fistels ßan de hilf pier of dij e worden dikwerf veroof
zaakt in kinderen, welker heup bezeert is, zo dat het kraakbeenig hoofd van hetdijebeen verzweert, en ver- ettert, gelijk zomwijlen gebeurt met verlies van dat geheele hoofd, en hals, zo als te zien is in de verza- meling y,an zieke beenderen van Profesfor Campe** welke daar van verfcheidene voorbeelden bezit : Wan" neer dit p'aats heeft, zijn alle middelen bijna hoope- loos, voornaamelijk wanneer het kind zeer jong, en het been-bederf zeer groot is; het gebeurt dan irnrnsrS) dat de etter of onder de bilfpier een weg zoekt, ot onder de fascia lata, dat is breede trekker-vlies M de dije, maakende eerst een abfees, het welke ni^ gekent word dan te laat; en gcopent zijnde> het g&' |
||||||
7s« PIL. FIM.
FILÏPENDÜLA MONTANA, zie RATELEN.
FILIUS ANTE PATREM , zie WEDERIK en
HOEF-BLAD. FILIUS RUBEUS, of Filius Jolis ; betekent bij de
Alchimisten het goud. FILIX, zie VAAREN-KRUID.
FILIX ARBORUM vel PETRiEUM; Filix quer-
na; zie E1CKEN-VAAREN. FILIX FLORIDA, zie OSMUNDA.
FILOSOPHISCH ZOUT, zie ALEMBROTH.
FILTRATIO; Filtreering; Filtreeren; Lekking of
Doorlekking; Doorzij ging:, Doorklenfing; betekent een vogt. door eenige doffen te laaten lekken, om het zel- ve van zijne onzuiverheden te reinigen, en klaar temaa- ken; dog in 't bezondere heeft het zijne betrekking op de filtreering die door vloei-papier gefchied, de overige manieren worden gewoonlijk coleeren genoemt ; zie COLARE. De manier om door vloei-papier te filtreeren, ge-
fchied door middel van een glafen tregter, die men in cenig vat zet, (zie op plaat 12. beneden,) en dan in de tregter een dubbeld grauw papier fteekt, dat op de wijze van een peperhuiszamengerolt is, en inde treg- ter (luit, waar in men vervolgens het vogt giet, zo zal het allengskens door het papier lekken en zuiver in het vat druppen ; deeze manier zuivert de vogten het klaarst. Heeft men geen glafen tregter, zo kan men eene
Tan vertint blik gebruiken ; of men bedient zig van een zoort van tregter, die van dunne witte wilge teenen, in de gedaante van een tregter, wat luchtig gemaakt is.
Als men eenig wateragtig vogt wil Filtreeren, daar
olie bij is, maakt men het graauwe papier eerst met water nat , zo zal alleen het wateragtige door het papier lekken, en de olie te rug blijven; maar bevog- t igt men't papier met olie, zo lekt alleen de olie door, en het water blijft agter. Men heeft ook een zoort van poreufe fieenen,' daar
het onzuivere water, als door een ƒ'iltrum, doorlekten gezuivert word: Diergelijke fteenen, hier" toe dien- ftig, worden gevonden in de West-Indien, op zommi- ge plaatzen van de Mexicaanfche Zee-boefem, en worden daar van Lapis mexicanus genoemt. Het water kan ook gefiltreert en gezuivert worden
door zuiver zand, dat men in hooge potten doet, ver- volgens de éene pot boven de andere zet, en het wa- ter daar door Iaat lekken, uit de eene pot in de andere. FILTRUM; word genoemt het werktuig, het wel-
ke tot 't doorlekken, of filtreeren gebruikt word, en wel inzonderheid de tregter met het grauwe papier, in het voorige artijkel gemeld. FILUM; een Draad: Men bereid uit de fchors van
het vlas-kruid, na dat het zelve gerot heeft, gedroogt is, voorts gebraakt en gehekelt, een ftoffe die men vlas noemt ; uit dit vlas word , met behulp van een fpinwiel , een klein rondagtig buigzaam lighaam ge- vormt, die de naam van draad draagt; dusdanige draa- den worden ook uit zijde, katoen, wol, paarde-hair , enz. bereid. FIMBRIA; een Franje; geknild Boordzel; Fronfel.
flMBRIATAj is een zoort van een eenfchaalige •
mesfei met omgezoomde randen, tot het geflagt der cas- quetten of ßorm-hoeden behoorende; Rumphius noemt dezelve Zomntjet. |
||||||
#15.
|
|||||||||||||
FIS.
|
|||||||||||||
72?
|
|||||||||||||
V
|
|||||||||||||
^•elke dunder zijnde, te eerder doorgeknaagt word ,
en als dan word de etter uitgeftort in den darm; ofwel, darm en vel worden genoegzaam te gelijk doorgeknaagt ; zie daar de rede van het volgende verfchil van fiste- len. Uitwendig opene, of uitwendig geflootene, en in den
endeldarm opene, die men blinde noemt; enten derde, volkoomene fistels, die niet verre van den rand van den aars, tot in den endeldarm doorgaan. i. De uitwendig opene zijn eerst zeer pijnelijk, heb-
ben een klein rond uitpuilend mondje, zomwijlen groeie het geheel fungeus uit, als een vijgje, of marisca ; als men het peilt, is de zak zeer groot van binnen,en de rand rondom de fistel hardagtig; de etter niet al te maal fchielijk konnende uitloopen, verzakt meer en meer, en knaagt eindelijk den darm door, of maakt nog meer canaalen en pijpen; het is derhalven allerveiligst, deezen beurs, dien kelder waar in de etter vergadert, fpoedig te openen, op dat men door bekwaamemidde- len den bodem geneeze, en de fistel doe fluiten; vee- len waanen , dat de calleufe randen of weg gefneeden, of verzagt, of weg gegeeten moeten worden door bij- tende middelen; dog dit alles is onnut, eene fistel ge- neest, zo dra de lekking ophoud, en deeze houd niet op , zo lang men-den bodem niet bereiken kan. 2. De uitwendig blinde, deeze openen zig in het fon-
dament, men kent ze uit voorafgegaane pijnelijkheid, en de etter die het hembd geduurig bemorst ; als men van buiten op het uitpuilend deel drukt, drijft de etter met geweld in den aarsdarm, en loopt het fondament uit; zomtijds kan men de openingnietgewaarworden, dan door dikke fteekwieken in den aars te brengen, als wanneer de fistels opening zig doet bemerken tegens den wiek; men fielt kromme ftiletten van zilver voor, die haaksgewijs gevormt zijn, en waar mede men in de ope- ning wil geraaken, dog onzes bedunkens met weinig hoop van voordeel ; anderen verwijderen den aars met een bijzonder werktuig, Jpeculum ani, of aars-fpiegel genoemt, dog ook dit middel voldoet niet, om dat de (lukken van den fpiege! veeltijds tegens den fistel aan- koomen; ofwel het invallend licht word belet door de diepte, en langwerpigheid van den verwijderden aars. Het beste is , den darm van binnen op te floppen mee eenen dikken fteekwiek, op dat voor een korten tijd de fistel geflooten blijvende, de etterbuil zig uitwendig klaar vertoone, en doorgefneeden worde : Dog hier door word derhalven de fistel volkoomen, en de geduurige persïingen drukken eenige (toffe,, ook drek door den fis~ tel naar buiten, en vermits dit op geenerlei wijze be- let kan worden, zo volgt, dat de beste wijze, om dit ongemak te geneezen, is, het geheel open te fnijden, tot in den aars. Was het nu moogelijk, den lijder zo kloekmoedig te houden, dat hij de fneede onderging, zonder aandoening, behoefde men alleen met een ge- meen mes de opening te doen ; maar zij trekken meest" al den aars zo diep inwaarts-, dat die bewerking on- moogelijk is ; en daarom moet men • eerst eene kleine opening maaken in -het vel, daar het flilet door- brengen tot in het fondament, en daar op hetmeslaa-. ten volgen, krom (taande; de Grieken hebben reeds een flilet gemaakt aan dit mes-vast,firingotomus,pUpz\veev- mes genoemt, alle welke bij Gakengeot, bij Heister en anderen over.v'oedig afgebeeld gevonden worden. De doorfneede gedaan zijnde, geneest het abfees en de fistel ligt; en of fchoon de ronde fiuitfpier van den aars door-
|
|||||||||||||
ne noethans noodig is, de kragten des lijders doet Ver-
minderen, tot teering, koorts, en den dood toe; zom- wiilen echter geneest het, dog langzaam, met dit ge- volg dat de lijder mank gaat, meer of min na het ver- lies en verfchuïving van het dijebeens-hoofd; ofwel ee- nen (lijven heup overhoud. Been-eeters geeven zonderlinge fistels, in de kinderen
mierendeels aan den enklaauw, aan de hand, vingers, onder het oog, aan de ribben, borst-been, veeltijds aân de knien; deeze hangen af van het bederf van het kraakbeen bij de geledingen; welke daarom van Seve- nuvus ptzdar throcace genoemt is geworden ; eerst word het aangedaane deel pijnelijk, dik, rood, met zigt- baare bloed-aderen, dan breekt het door, geeft eene tol, welke ligt bloed, en niet ligt geneest; en wan- neer de kwaaie al geneest, volgt 'er eene ftijfheidvan het geheele lid, en dcrhalven eene zaamengroeijing der aaneengehegte beenderen, dus aan de knie , hand, yoet, vingers. Deeze/«ïe/.rgeneezenniet eerder, voor dat de kinderen meer jaaren krijgende, teffens in kragt toeneemen, en het geheele lid door verzweering aan- gedaan, (lijf word; veelen fterven om dat zij den et- terloop niet können uitftaan. De ziekte zelve ziet men meest onder de arme lie-
den, die in vogtige plaatzen, en kelders woonen, wel- ker kinderen weinig in de lucht, en in de zon fpeelen können ; zomtijds red zig de natuur door zeere hoof- den,' daauwworm, enz., welke om de onzindelijkheid door de ouders, te vroeg ingeflagen zijnde , deeze ziekte onmiddelijk te wege brengt; in dezelve helpen nog kwikmiddelen, nog kalk-wafer, nog meekrap, nog koókzels'van houten, enz.; de zulke die tegen s de fcorbuit zijn , moeten de beste gehouden worden , drooge en frisfche lucht, zon op de kinder-kamers, raïebooning, goedeeten, enz., alle hulpmiddelen die alleen den rijken te beurt vallen können, en den ar- mén, om dat ze niet verfchaft kunnen worden, onnut ïijn. Fistels aan den kaak : Aan de kiezen van den onder-
kak kooint in ons land dikwerf bederf, en hier door tandpijn, eindelijk een abfees of etter-gezwel aan den önderkaak, welke als de kies niet fchielijk getrokken word, door de zwaarte vanden etter, verzakt en door- weekt, na dat al het vet rondom weg gezwooren is ; hier op volgt eene fistel, die niet eer geneest, voor <tat de kies getrokken- is, en laat als dan na zig een diep wondteken, om dat het. vel vastgroeit aan het kaakebeen; de wang nu door vetheid meerder zwel- lende, vertoont zig dit wondteken te dieper. Aan de bovenkaak loopt men 'er geen gevaar van,
frfi dat die etterbuilen altoos binnen in den monddoor- weeken, en ligt genç,ezen. Het gebeurt echter, dat'er in den oppetkank zelve
.JVW.r koomen.die door het been heen dringen, voort- komende uit verzweeringen van de hokens van het 1Dperkaak-been ; deeze geneezen niet ligt ; dikwils ftopt 'nenze best met een pennetje van wasch, gevormt naar de gedaante, van den fistel. Fistel van den aars, zijn menigvuldiger, en koomen
2Det dikwils voor, om rede, dat om het fondament jpW veel vet zit, het welke ligt verhard, en niet iiieit, of verdreeven word, dan door etterwording; om°,TZen mg is M vel bijna nergens dikker, dan rond- in den aars; om welke rede de etter het vel niet ligt flotboort, of dringt veel eer naar den endel-darm, |
|||||||||||||
■-— , ■■-
|
||||||||||||||||||||||
FIS.
|
EIS.
|
|||||||||||||||||||||
?2§
|
||||||||||||||||||||||
doorgcfneeden word, zo geneest de aars volmaakt ; want
|
het laatst, of in witte wijn gedoopt,- of kalk-mter, of
|
|||||||||||||||||||||
deeze heeft dezelfde eigenfchap als die van den monden groeit aan een, zonder de volkoomene fluiting tbeletten.
3. De doorgaande fistelen, of völkoomene , zijn derhalven of uit zig zei ven zodanig, of door konst gemaaktwant eer de uitwendig blinde geneezen word , maakmen ze volkoomen ; ookvereischt dikwils de geneezing
van de inwendig blinden, als ze digt op den rand van 'fondament zijn, of een vijg, of ander gezwel hebbendat men ze doorboore tot in den darm ; waar uit men ligt begrijpt, dat de voornaamfte bewerking van de verfcheidene manieren om fistelen te fnijden, of te geneezen , op het zelfde uitkoomt. 1. Zie daar de voornaamfte ; men fnijd met een fistelmes, daar een ftilet aan is, welke beweeglijk en ftomp
is, het geheel open; ofwel men boort met eenfcherp ftilet den darm door, en fnijd dan den fistel open, of met een fistel-fchaar of anders ; dit is in een oogenblik gedaan; maar hoe ook deeze wijze overlegt word, is zij zeer pijnelijk, geeft veel bloed, en geneest zeer langzaam, om dat de afgang, en flijm van den darm'er .tusfchen in gaat zitten. 2. De Franfchen hebben, zo als zij meenen, eene
nieuwe wijze voorgeftelt ; men heeft eenen ronden of platten zilveren buigzaamen draad, fteekt dien door den fi'tel, en kromt dien om met de vingers inden aars, het geene voornaamelijk in bejaarden ligt toegaat ; als dan trekt men de twee einden zo fterk naar buiten, als men kan, en men fnijd met een mes of bistouri niet al- leen eene opening, maar eenen klomp vleesch rondom den fistel-weg; men beoogt de calleufe kanten dus ge- heelweg te neemen, en hier door de geneezing te be- vorderen. Echter heeft Celsus reeds deeze manier lib. 7. cap. 4. 54. zeer duidelijk befchreeven, delaatere Grieken, gelijkPAULUs Aegineta vid. Art. med. princ. vol. 1. p. 585. lib. 6. cap. 78. hebben ze van gelijken uitmuntend wel gekent: Dog deeze manier is niet ligt uit te voeren, om dat als men meent de geheelen om- trek des fistels weg te neemen , het ftilet doorfchiet , waar door een gedeelte van den fistel blijft zitten; ook is zij fmertelijk, en geneest zeer traag. 3. De ouden, geljjk wij bij Celsus zien können lib.
7. cap. 4. § 4., bragten eenen draad, door middel van een krom ftiletje, het welk voor een oogje hadde, door den fistel in den aars ; knoopten deeze draaden ftijf toe; hier op volgde als van zelf, eene doorfneede, die geen »bloed gaf, en de calleufe kanten van den fistel eerder ge- nas; de lijders wierden dus geneezen zonder fnijden, en alle deeze voordeelen wierden gretig aangcnoomen; dog in de voorige eeuwen is het mes altoos voorgeftelt ; en Wiseman uitgezondert, zo vind men hedendaagsch bijna geene voorbeelden van die methode ; men gebruikte ech- ter ook wel een paarde-hair, in plaats van een draad ; DiONis opérations de chirurgie p. 411. ö* 412- zeët im- mers , dat Thevenus op deeze wijze fistels genas. Deeze wijze is buiten tegenfpraak pijnelijker, maar
bier in beter, dat 'er geene bloedftorting plaats hebbe, en de lijders de afgang gemakkelijker kwijt worden on- der de geneezing; het is derhalventeverwonderen.dat zij geheel uit het gebruik geraakt is. 4. Het verband is in allen gelijk, men brengt flegts
•een goede dot plukzel in, zonder 'ereen fteekwiekvan te maaken, en befmeert dien met digestief, zomtijds snet een weinigroode précipitant; droog plukzel is op |
een afkookzel van roode roozen, bast van eicken-hut
enz. uitneemende; men houd alle de wieken en druk- doeken, met een enkel of dubbeld T verband, of tee-vir- band; in vrouwen is een dubbeld het best, om te ge- makkelijker te konnen wateren. De fpijze moet niet verhittende zijn, en weinig afgang maaken, dit is al- les wat 'er omtrent in acht genoomen moet worden.de geneezing volgt doorgaans vrij wel, en fchielijk, voor- naamelijk in gezonde ge'ftellen; zo 'er andere kwaaien in het bloed zijn, moeten die met de gefchikte midde. len geneezen worden. 5. Veelen bevreest -voor fnijden en dergeüjken, ver-
kiezen de geneezing door infpuiting-, welke misfehiea in enkele gevallen dienst doen kan, dog meestentijds is zij onnut , voornaamelijk in de volkoomene, om de doorzijpeling van de dunne drek, enz.; men heeft'er gezien, welke een fteentje, of iets anders in zig bevat- tede, ten bewijze dat niet altoos infpuiting kan helpen; ook word 'er veeltijds een geheim van gemaakt, men zoude zekerlijk zo veele eeuwen lang de binding of fnijding niet de voorkeuze gegeeven hebben, indiende infpuiting altoos, of meestentijds wel gelukt hadde. Fistelen koomen aan den aars door uitwendige oor- zaaken, wanneer graaten van visfehen , doorgeflokt,| en het gedarmte langs geloopen zijnde tegens het fon- dament blijven zitten, gelijk zeer dikwerf gebeurt;of fchoon dit inwendig omgaat., moet de oorzaak nogthani alsuitwendig aangemerkt worden. Eindelijk kan ie- mand vallen op fplinters 'hout, of andere fcherpe din- gen, welke diep indringende, zulke toevallen veroor- zaaken : Een matroos viel over tien jaaren uit de mast nederwaarts., en ftorte neder met het onder-lighaarri overeind ftaande gehakt hout, welkers fplinters zo diep indrongen, dat twee door het fondament tot in déblais doorgingen., en. onuitgetrokken bleeven ; hij zukkeldi twee jaaren met dit elendig ongemak, ontlaste het wa- ter langs deeze fistels, en daar groeide eene fteenagtige korst om ; het welk ontdekt zijnde, fneed men langJ |
|||||||||||||||||||||
de punten der fistels,
de de hout-fplinters, |
redde den man, die, na dat bei-
gedeeltelijk met fteen bewasfen |
|||||||||||||||||||||
uitgetrokken waaien, fpoedig van zijne fondament m
blaas-fistel genas. Fistilen hangen dikwerf af van inwendige verftoppii'
gen, die op verfcheidene wijze veroorzaakt worden-' Eene verzweering aan den buik door verftopt gedarm- te in kleine breuken, of door graaten, beentjes, poot' jes van het eeten in eene plooi blijvende zitten, voor- naamelijk in den blinden darm, door wormen, fteeneo van vrugten, van kersfen, pruimen, enz., alle deeze redden zig beter, dan men zoude verwagten, als ntëja de natuur flegts volgen wil. Fistelen door fleen in den nier veroorzaakt, wanntf'
die zig uiterlijk ontlasten , geneezen, zo dra de ver- ftopping, door den fteen gemaakt, los word, of defte^a zelf uitzweert ; echter zijn deeze zeer gevaarlijk- Fistelen onder aan het lighaam, of bilnaald (perinaunji
in mannen'zijn menigvuldig, en hebben of voorafge- gaane venus-ziekte tot oorzaak, of wel uit wendige kne* zingen, welke den waterwegagter de balzak bezeeren; en een enkele reize in. een fteen , blijvende zitten | den waterweg, oorzaake zijnde , dat de pis zl&.f' nen weg baant door eene fistel, of wel verfchejd' ne teffens rondom het fondament, en door den ba' zak. , f. |
||||||||||||||||||||||
.TIS.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
FIS. FIX FLA.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||||||||
In het eerfte geval, wanneer een vîeefchig uitwas
<îen waterweg verftopt, moet men door het inbrengen van flappe cathéters, of holle bougien, of waschkaars- ies op de wijze van Daran gemaakt, en welke te Am- jlerdam (zeer konstig door Mr. Mulder gewrogt) ver- bogt worden, den watergang openhouden, tot dat de I fistel door bekwaame middelen geneezen is. 2. Zo de kneuzinge uitwendig veroorzaakt, dit te wege brengt, moet men door pappen en ftoovingen het I «rezwel tot rijpheid brengen, dog de voorzegging moet I niet gunstig zijn; meer dan eens is het gebeurt, dat de I pis door de geheele verzweeringe van de krop van de I blaas > of waterweg, langs yjsrfcheidené fisielen zig al* I toos ontlastede, zonder hulpe toe te laaten; het inbren- I gen van lougien, of cathéters is onmoogelijk, en de I beste wijze zoude zijn, fpoedig eene opening, op de 1 wijze van Fleurant, door het fondament in de blaas I temaaken, en aldaar den fistel te onderhouden; men I zal zeggen, dat men dus den fistel niet geneest , dit is I waar, maar men brengt den lijder zeer veel gemak toe, E en maakt zijn leeven minder ongelukkig. 3. Indien een fteen den weg opftopt, zal men den
I waterweg opfnijden, het zij de fteen in het perinaum , Ë dat is, tusfchen den balzak en den aars zit, of in de 1 mannelijke roede, om dat de ondervindinge geleert heeft, Ë dat men deeze openingen zeer gelukkig fluiten, en ge- |«eczen kan.
Fistels aan de mannelijke roede worden veroorzaakt B door kanker, ofwel door venus-kwaalen; indien door (■kanker, voornaaraelijk het hoofd van dat deel aandoen-
de, is buiten tegenfpaaak de afbinding van het lid zeer noodzaakelijk, en kan zeer wel gefchieden, ais men eerst een cathéter in den blaas brengt, en dan door afbinding het aangedaane deel doet weg vallen. Dog wanneer door geduurige venus-ziektens en chan- kers de waterweg geheel toegegroeit, en met fistelen doorboort is zijdelings, gelijk gebeurt ; dan is 'er gee- ne geneezing te hoopen, dan door eene dwarfche fnee- ■ de van den waterweg, een weinig onder den fistel, Éfen het daar in brengen van den cathéter, en op deezen
het onnut geworden deel door afbindiug weg te nee- men. üe fistels van liet oog zijn veelerlei, en veroorzaaken
gedmirig traanen , zie derzelver befchrijvinge onder TRAAN-FISTEL. Fistels van de kwijlklier, en water-vaten. Wanneer een
gezwel aan den wang weggcfneeden is , zo dat eene tak ™i den kwijlklier gekwetst word , blijft 'er eene lek- ^'fgvanfpog, die moeijelijk te geneezen is ; men moet °en lijder een ftukje tweebak te kaauwen geeven, dan l00pt de kwijl met een ftraaltje uit den fistel, en houd °P 1 ^0 dra de kaauwing geëindigt is. Het is derhalven nooaig tot bevordering van de geneezing, om zulk voed- «' voor eenigen tijd te geeven, welke geene kaau- "ing noodig heeft, als vleeschmt, confonmées, geleij v'"" «artshoorn, enz., dan met een gloeijend ijzer daar te* £°maa,|it; > den fistel toebranden , en zagtjes druk- " tot de geneezing toe, en onderwijlen nog kaauwen,
f 'S praaten, ten minften zo weinig als doenlijk, is. rrn j^^tingen , of .andere kwetzingen van den
I '»OH het, dat een watervat lang eenig vogt |
FISTÜLA, zie FISTEL.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
■ FISTULA LACHRIJMALIS,
|
zie TRAAN-FIS«
|
|||||||||||||||||||||||||||||
FISTULARIS, zie RATELEN.
FISTULOSUS; Pijpagtig; dat van binnen hol als een pijp is. FIXA; Faste Dingen ; worden van Chijmisten
genoemt die dingen, welke het geweld des vuurs, zonder vermindering, kunnen verdraagen , en niet in de lucht vervliegen , en verftrooit worden ; ge- lijk bij voorbeeld zijn de vaste zouten (falia fixa). Dee- ze vaste dingen ftaan tegen over de vlugge (yolatiiià), die zo wel door de lucht als van het vuur verftrooit worden, gelijk bij voorbeeld de vlugge zouten (fa- lia volatilia). F1XATIO; Vastmaaking; is,"dat men een lighaam,
het welk uit de natuur vlug is, en 't vuur niet kan te- genftaan, door de konst zo verandert, dat het aan 't geweld des vuurs kan tegenftand bieden, zonder te vervliegen ; bij voorbeeld, om het vlugge zout van herts- hoorn te figeeren , Neemt van dit gemelde zout, zo veel gij wilt,doet
het in een glas cn giet 'er druppels wijze geest van vi- triool op, zo lang tot dat het niet meer opbruist, maar het vogt boven op ftil blijft ftaan; doet het dan in een retort en distilleert 'er het vogt weer af, zo blijft het vaste zout op de grond leggen. Dus gaat men ook te werk met andere vlugge zouten; de f alpeter word in het vloeijen met koolen-ftof vast gemaakt, en de wijn- fieen door branding ; zie S ALPETER en WIJN-STEEN. Hoe men de kwik vast maakt, zie op'tartijkel KWLK- SILVER. FLABELLI-FORMIS; Waaijers wijze van gedaante. FLABELLUM; een TVanijer; is een dun. plat uit- gebreid werktuig, 't welke dient om 'er wind mede te maa- ken, tot veelerhande gebruiken verftrekkende ; als van de juffers to,f verkoeling in heete tijden, en van die wel- ke met kooien arbeiden, tot zagte aanblaazing van de- zelve enz. FLABELLUM D. JOHANNIS ; deeze naam draagt
ook de Reinette; zie aldaar. FLACCIDITAS SOLIDORUM; dus word het on-
vermoogen of de zwakheid der grond-deeltjes genoemt, waar uit de vaten en andere holtensbeftaan; zijnde eigent- lijk eene verflapping der vezeltjes, die hunne veerkragt ver- looren hebben; veroorzaakende dit, dat de zappen niet behoorlijk kunnen verandert en bewoogen worden; en dit is deoorfpronk van veele ziektens; als de matte koorts, onmagt, gezwellen, onmaatige vloeijingen , enz; zamen- trekkende enfterkendegeneesmiddelen, benevens eenge- maatigde lighaams-oeffening,zijn de dienftigfte middelen die men kan werkftellig maaken , dewijl ledigheid en ge- brek aan beweeging de voornaamfte oorzaaken van dit on- gemak zijn. FLAGELLA ; dus noemt men de dunne rijfen der
boschagtige boomen, daar men de roeden en rijfene be- zems van maakt, waar toe best dienen de rijfen van de berken-hoornen, dewijl ze taai cn langduurende zijn. Ook worden de rankjes of dunne ^kruipende ftengjes van zommige planten, bij voorbeeld, van de aardbefiën, ardus genoemt, welke meest altijd in de leden wortelen en |
||||||||||||||||||||||||||||||
Cf.ß (istel pntlast, welke door drukking ,7 bran-
|
||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwe fcheuten fpruiten, waardoor de plant vermeer-
|
||||||||||||||||||||||||||||||
fc/' "*" "......
|
||||||||||||||||||||||||||||||
word Cn toeUel^ende'of bijtende middelen geneezen dertword.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
een zoort van Kabeljauw, die in
X ' Koor. |
||||||||||||||||||||||||||||||
FLAK-VISCH; i,
|
||||||||||||||||||||||||||||||
il Llel.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
V
|
||||||||||||||||||||||||||||||
ILA.
een naaktè'bek, die als geknakt is, en omgekroint.
de voeten met vier vingeren bezet, en als zwempoo'. ten gepalmt. De Flamingo is een der fchoonfte vogelen, die zip
aan het oog kan vertoonen; hij heeft een zeer deftig postuur, veel overeenkoomstmetdatvanden Äefgerheb. bende; voorts een langen hals en de blankheid vanden Zwaan, daar bij de fchitterendc gloed der Kakatoès of Westindijche Raave ; zijn pooten en hals zijn langer als die van een Oijevaar, egter is zijn lighaam kleinder; en regt op ftaande, heeft hij bijna de hoogte van viet voeten ; zijn wieken toegeflaagen zijnde, flrekken zij tot aan het uiterfte van den ftaart uit. De j?fl);iz'>!g-0-vei'andert van koleur na--maate hij in jaa-
ren toeneemt; het eerfte jaar is zijn geheele lijf me| wit en grijs gemengelde vederen bedekt, dog de mee* te ilag-pennen zijn zwart-koleurig ; zijn bek is grijs, dog aan het einde zwart ; de pooten, voeten, vinge- ren en derzelver vliezen, zijn mede altcmaal graauw. agtig. In het tweede jaar, is de kop, keel, hals en'( geheelelijfwitagtig, met een rooze-koleur gemengelt, insgelijks zijn de dek-vederen van de ftaart ; dog dieder fchouderen 'en vlerken zijn alle hoog roozen-kolêur, de ftaart-pennen bleek rooze-koleur , en de voornaamile flag-pennen zwart; bek en pooten zijn bleek rood, do» het end van de bek blijft zo als in het eerfte jaar zwart, In't derdejaar ondergaat deeze vogel zijne laatste 1» leur-verandering ; hij word als dan in het geheel fchap laken-rood, meteen fchitterende glans, behalven da: de meesten zijner flag-pennen zwart zijn ; in zominijf is de bek rood, in anderen wederom geel,- dog aank; end altoos zwart ; en de pooten rood. De woonplaats deezer vogelen , is in verfcheideiit
deelen van Africa en America, alwaar ze zo gemees zijn, als bij ons de ganzen en zwaanen ; ook worde» ze op de Wcst-indifche en andere eijlanden in deoceaai gevonden, en zomtijds ziet men ze zelfs aan de zuidelijk! kusten van Frankrijk; over dag onthouden zij zig«? de meiren of rivieren, en 's nagts op de gebergtens ; 1* gewoone voedzel beftaat in fchulp-vischjes, wormene» infecten, die zij met hunne lange krommen bek zee' diep uit het zandenflijk weetcn te wroeten; ook drin- ken zij zout water. Hunne nesten, die ftomp van boven en bijna tffCJ
voeten hoog zijn, ende gedaante van een zuiker-brood hebben, worden op een zonderlinge wijze door hun ver- vaardigt; zij fchiaapen op het ftrand onder water iï> veel klei bijeen, tot dat de hoop tamelijk hoog boven 'tfl* teruitfteekt; en wanneer die aarde dus van-bovenen* nige vastigheid verkreegen heeft, boort de vogelrfl eene kuil in, die de bekwaame wijdte heeft om ziJ"e eijcren, die hij gemeenlijk twee in getal legt, te b1"' nen bevatten ; deeze eijcren legt hij op de bloote gr°™ en zit zodanig te broeden, dat zijn pooten buiten'M nest in het water hangen: De jongen kunnen niet W_ |
|||||||||||||||||
FLA.
|
|||||||||||||||||
'W
|
|||||||||||||||||
Noorweegen in groote meenigte gevangen, en waar
van een zoort van jM-vw/zgedroogt word. Zie STOK- VIS CH. FLAMBOUW ; Flambeau ; is een werktuig om te lich-
ten, uit dikke pitten zamengeftelt, die met wasch be- dekt worden, dienende om 's nagts te lichten, het zij bij iiluminatien,begraaffenisfen, als anderzins. De flambouwenziinvandetoortzen onderfcheiden, de-
wijlde eerstgenoemde van wasch gemaakt worden, en de andere van een min kostbaarder coJirpofitie ; zie ÏO ORT- ZEN. Zij hebben eene vierkantige gedaante, zomtijdszijn
zij van wit,dog meestentijds van geel wasch; gemeen- lijk van vier pitten uit een zoort van hennïp gefpon- nen,endat maar weinig getwecrntword,ieder van een duim dikte zamengeftelt. Om dezelve te vervaardigen gaat men dus te werk ;
men hangt de pitten op Hokken even als de kaarfemakers gewoon zijn te doen ; als dan giet men meteen daar toe bekwaame lepel, gefmolten wasch van boven neder- waarts over die hangende pitten'; waaronder een kope- ren bak (laat, daar het afloopende wasch in gevangen word; dit herhaalt men tot twee maaien; als dan laat men de pitten droogen, na dezelve verfchcidenc maa- ien met wasch overtrokken te hebben; voorts roltmèn ze op een tafel, en men voegt 'er vier bij malkande- ren, dezelve met een geheel gloeijend ijzer zolderen- de ; wanneer zij dus zamengevoegt zijn, giet men 'er zo veel wasch over, tot dat zij hunne behoorlijke zwaar- te hebben, het welk gemeenlijk anderhalf of twee pond is : Om ze te voltoöijen, bedient men zig van een zoort van polijltcr of houten ftrijk-ijzer , waar mede uien ze aan de vier zijden, effen en glad maakt. Middel om Flambouwen te vervaardigen, die bijna
niet te blusfehen zijn. Laat in een koperen ketel, of verniste fteenen pan
op gloeijende kooien, agt oneen falpeter, een pond zwavel, vier oneen colophonie, twee oneen zwart pik, een once wasch, en twee oneen terpentijn fmelten; dee- ze compofitie ter deegen gefmolten en gemengt zijnde, 20 fteekt 'er linnen in dat ter deegen droog en zuiver is ; draait dit linnen 'er zo lange in om, tot dat het volkomen van dit mengzel doorgetrokken zij; hebt dan een taamelijk lange Hok gereed, van ter deegen droog hout vervaardigt, wind hier dit linnen, terwijl het nog warm is, om, en bind het met dun kramdraad ter dee- gen ftijf vast, op dat zig het mengzel te beter aan de ftok hegte: Als dan heeft men een flambouw die eensaan- geftooken zijnde, door geen wind nog regen uit te blus- fehen is; hij zal zelfs in het water kunnen branden; en daar is geen moogelijkheid om hem uit te kriigen, dan door middel van hem in zand of.asch te fmoo- ien. Deezeflamlouwen wierden bij de Ouden veelvuldig ge-
bruikt, niet alleen in hunne huizen, maar ook ten oor- loge; om 's vijands werktuigen in brand te fteeken, als zij'er nabij genoeg waaren,om-ze'er met de handen in te kunnen werpen. FLAMINGO; is een vogel door Gesnerus, Al-
drovjndus, WiLLUGSEij en meer anderen, Phoeni- cepterus genoemt ; ( Phoer.hopterus ruber, remigibus prinwibus nigris, Linu. Sfjj}. JMat.) Linn/eus en Brisson maaken een bijzonder geflagt van deezen vogel ; Hellende de eerstgenoemde tot kenmerken, |
|||||||||||||||||
gen, voor dat zij bijna hunne volkomene wasdom
|
fneli
|
||||||||||||||||
kreegen hebben , dog zij loopen intusfehen zo
|
|||||||||||||||||
dat men moeite heeft om ze te betrappen. Om de j>.
den te vangen vereischt veel werk, dewijl zij °?, minde geraas of risfelingfchrikken, ca zig in de rt'é of ri et-bos i"ch en verbergen. Het beste middelonize vangen, is rondsom hunne nesten (hikken te fpann J daar in vast raakende, dellen zij de geweldigfte P°S'"°ej in het werk om los te koomen; vinniglijk venIe"i» zij zig met hunnen bek, en wanneer men ze bij c'e ^ |
|||||||||||||||||
—!-------_-,
|
|||||||||||||||||
FLA.'
|
|||||||||||||||||
■FLA.
|
|||||||||||||||||
H$t
|
|||||||||||||||||
p-evat heeft, maaketi zij van hunne pooten, die met fchef-
le nagelen zijn bezet, gebruik. Het is niet doenlijk een oude gevangene flamingo te temmen, hij wil eeten noffdrinken; dogjpng zijnde,gefchied zulks gemakke- lijk en worden binnen kort zo tam, dat zij met wei- nige dagen uit de handen van hunnen bezorger willen eeten.
Schoon het vlecsch der flamingo's, inzonderheid dat
der ouden, taai is, zo is het zelve egter eetbaar; deko- ]eur is bruin ; oudtijds wierd de tong voor een groote lekkernij gehouden, en op de tafels der Romeinfche Vor- ften voorgedient. Het dons dat deeze vogelen bedekt, word niet min-
der , als dat der zwaanen geagt, om 'er bedden, enz. me- | de te vullen. FLAMM A ; -de Vlam; deeze beftaat uit de bran-
dende vuüi'deeltjes , die uit een lighaam dat verbrand . vord, door de werking des vuurs fnel uitvliegen, en '•■ een kegelvormige gedaante uitmaaken; eigentlijk is de ylam niet anders als een brandende rook, die uit de I wegvliegende fijnfte brand- en vlam-baare deelen des brandenden lighaams beftaau , en omtrent het vuur het grootfee verhit zijnde, een vlam uitmaakt. Dat de vlam geduurig op en nederflikkert, ontftaat
van de werking en wederwerking der lucht en vlam te- gen malkander : Dog daar is ook vuur zonder vlam, wanneer naamelijk de fijne brandbaare deelen uit 't lig- haam vervioogen zijn, of het zelve geen of weinig zo- danige bevat, of dat de vuurdeelen in de poriën des lighaams zig blijven onthouden, gelijk men in deglcei- jende kooien en metaalen, enz. ziet. FLAMMA, zie ook CALIDUM INNATUM.
FLAMMEUS, betekent vuur-koleurig.
FLAMMULA CORDIS; zo veel als Hart- of Le-
vins-vkm; dus word door zommige de werkende oor- zaak der bloedvorminge genoemt ; zijnde egter de eigent- lijke betekenis , de kevens - geesten van het dierlijke lighaam. FLAMMULA JOVIS, zie VUUR-KRUID.
FLATULENTIA ; Flatus; zie WINDEN.
FLATUOSUS MORBUS, zie WIND ZUGT.
FLAUWHARTIGHEID; in 't latijn Languor ; inde
koorts is de fiauwhartigbeid en ilapheid een teken van zwaarc ziekte; maar de fiapheid die na de koorts en ande- re ziektens overblijft, word meest al overwonnen. FLAUWTE; Kwaalijkheid ; Onmagt; Zwijming;
MZwijking; is tweéiiei, de eerfte in 't latijn Deliqui- nm nimi en Lipothijmia genoemt ; is, als de mensch Week word, ter aarde nederzijgt en onbeweeglijk als een dood lighaam legt, behalven dat men den polsflag ei1 de adcmhaaling, die egter zwak zijn , nog gewaar word: Als nu dit over al in een grooter trap over- 'omt dan word het eigentlijk onmagt of bezwijking, 11 t latijn Sijncope genoemt, daar de mensch, of onvèr- ,75of of na voorgaande pijnen, of ook na een moeije- 'J^e ontmoeting of gewaarwording, van alle uit-enin- endige zinnen berooft, en met een bleek aangezigt,
v°ll zwcet • zinderende koude en ftijve leden over- ilen word, zo dat 'er niets als een zwakke ademhaa-
mS en pols word befpeurt. fchi e,.1.nwcnd'ge hoofd-oorzaak van dit toeval, is een
WliV a verzwakkinS der hersfenen, of eene te rug- jjgjv'n| der leevensgeesten uit de werktuigen, die de zin- en beweeging toegêëigent zijn ; dog zo, dat de toeval- |
|||||||||||||||||
len ZWaafder ïfi de onmagt dan in de flauwte zijn; het
welk uit veelerlei oorzaaken kan ontftaan , als door fter- ke bloedinge, overmaatig zweeten, of purgeeren, he- vige pijnen; bij voorbeeld, bij kolijk, jigt, moeijelijk baaren en naween, harden arbeid, al te fterk ftudee- ren, zorg en gramfchap, hevige toorn, fchrik en vree- ze, misbruik van bijllaapen, lang vasten, zwakheid door ziekte en ouderdom. De geneezing is tweederlei, de eene in de aanval
(paroxismus), en de andere daar na : Wanneer iemand in een flauwte gevallen is, moet men hem, om weer bij te koomen, terftond een fpons of doekje, dat infterke azijn ofongarihh water gedoopt is,onder de neus hou- den of wat daar van in de neus blaazen; of men houd hem geest van ammoniak zout onder de neus; of men be- fproeit hem in het aangezigt met wat koud water ; goe- de flag-halfem of olie van marjoleine, kruidnagels, enz. aan de ilaapen, kruin des hoofts, pols der handen en 't hart-kuiltje geftreeken, is ook zeer goed, dog niet voor vrouwen die de zoete reuk niet kunnen vee- len. Of men berookt den Lijder met op kooien ge- worpene zwavel, veeren, hoorns of klauwen, of'dierge- lijke ftinkende dingen, inzonderheid, bij vrouws-pcr- zoonen. Als dan de Lijder weer wat bij gekomen is, kan men
hem van de volgende dingen tot verfterking der gees- ten, en om de flauwte geheel te doen overgaan, gec- ven; als mastik water, flag-water, (aqua apoplectica vel epileptica), eau de Is reine, eau de carmes, geest of es- fentsvan citroen-fchil, tinctuur van caneel, van cor aalen, elixir vitce, enz .; waar bij men van de vlugge en olie- agtige zouten mengen kan , als vlug zout van herts- hoorn, van roet, van ijvoor, van ammoniak-zout, vlug olieagtig zout, tinctuur van bevergeil, van bamfleen, van amber, enz. Of neemt water van mclisfe, en van roofemarijn, van
elks twee oneen ; alkermes confectie, twee.drachmen; fijroop van kruid-nagels en van limoenen, van elks een half once; mengt het tot een drankje, waar van den Lijder om de uur of paar uuren een lepelvol neemt. Of neemt conferf van roojhnarijn-bkemen, van falie*
bloemen, van ieder anderhalf once ; fpecies van amber, twee fcrupels; tinctuur van caneel, van bevergeil, van elks een fcrupel; olie van marjoleine en van bamfleen, van elks vier druppels; fijroop van calmus of limoenen, zo veel genoeg is, om 'er een brok of electiurie van te maaken, waar van de Lijder om de twee uuren een halve lcpelvol neemt: Deeze dingen verfterken den lijder zeer: Indien de flauwte ontftaat uit hevige pij- nen, bij voorbeeld in het kolijk, jigt, moeijelijke baa- ring, na-weën, enz., dan zijn de opaaten ook dikwils nuttig, als laudanum opiatum, tinctuurvzn opium, pijn- flillende tinctuur,theriaak of diascordium, in behoorige rnaate, het zij alleen of met de voorige dingen ver- mengt, gegeeven. Plet volgende middel word zeer aangepreezen tegen
zwijming en kragteloosheid, inzonderheid der oude luiden: Neemt gepaarlde minus christi-koekjes, drie oneen;
wrijft ze in een fteenen mortier, en doet 'er bij ge- distilleerde olie van caneel, van foelie, en van muscate-noot, van elks tien druppels ;' van kruidnagels, zes druppels ; esfents van amber, en van citroenen, van ieder twintig drup- pels; geest van melisfe, anderhalf fcrupel ; van roofen, |
|||||||||||||||||
X 2
|
|||||||||||||||||
een
|
|||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||
■ 310.
zen, boomèn, bosfeben, enz. heeft geprent; hetroesjj
worden zij in dedeengroeven van het Hertogdom Florin- ce gevonden, waar aan hunne naams-oorfprong ook is toe te fchrijven; egter zijn 'er eenige bergen in Zwitzerlani Tij rol, enz., daar men ze mede vind. FLORES, zie BLOEMEN, pag. 213.
FLORES ANTIMONII; Bloemen van Antimonie;
deeze zijn de zwavelagtige deelen van dn antimonie, fa door het vuur verdunt en om hoog gedreven zijn ; men bereid ze gewoonlijk van gedooten rouwe antimonie, die doormiddel vanatludels,gelijkzwavel-bloemen gefubli- meert word: Men kan ook zuiver zand met de antimonit vermengen, waar door men wat meer bloemen verkrijgt; dog hedendaags worden deeze bloemen bijna niet meet gemaakt nog gebruikt, dewijl ze al te hevig doen braa. ken en daar door kwaade gevolgen kunnen ontdaan, ts meer, dewijl men andere zagter en beter braakmiddelen I heeft, gelijk de braak-ïyij'ijleen en deipecacttanha-woi- I tel ziin. > FLORES BENZOES, zie BLOEMEN van BEN- I
ZOIN, pag. 213. j FLORES CHËIJRI PARACELSI, zie BLOEMEN 1
van CHEIJRI, ib. I FLORES CHIJMICI, zie BLOEMEN. i
FLORES 1NDI, zie BLOEMEN van INDIGO,
pag. 214. FLORES JOVIS , zie BLOEMEN van LOOD a
TIN, ib. FLORES MARCASITiE , zie BLOEMEN vus
MARCASIET en BLANKETSEL (SPAANSCH). ; FLORES MAR.T1S ,ofFerri;Tfer-bloemen; daardoor
word gewoonlijk de ijferfaffraan {crocus martis) verdaan; dog deze naam draagt ook een zeker fnceuwwitte en zom- tijds zilververwige mineralifche deen , die in de mij- nen op zommige mijndoffen, voornaamelijk op_ ijfei- deenen , uitfehiet, in de gedaante als gedweege takjes, I of zo hard als coraale-zink, of als gedreeptecrijstallen, I en in andere gedaantens : Men vind deeze deen of I bloemen in Opper-fliermark, bij een dorp Eifen-ertz ge- I noemt, en _ze worden zeer gepreezen tegen de roods I loop, inwendig gebruikt: De dofis is van een half.diach- I ma tot twee fcrupel ; uitwendig worden zegebruiktte- I gen allerlei zoort vanuitflag, krawagie en boozezw* I ren, kunnen ook dienen tot blanketzel. FLORES SALIS , zie BLOEMEN van ZOUT,
pag. 215. I FLORES SALIS AMMONIACI, zie BLOEMEN
van AMMONIAK ZOUT , pag. 213. FLORES SALIS AMMONIACI MAB.TIATI, »*
ENS MARTIS, pag. 64.3. FLORES SALIS AMMONIACI VENEREI, ^
ENS VENER1S, pag. 643. FLORES SULPHURIS , zie BLOEMEN vak
ZWAVEL, pag. 214. n FLORES VENERIS, zie BLOEMEN van KO-
PER, ib. FLORES VIRIDE 7ERIS, zie BLOEMEN va»
SPAANSCH GROEN, ib. , ., FLORES ZINCI, zie BLOEMEM van ZINK»1*
FLÜRESCENTIA ; betekent in de 'kruidkunde "s
bloeiwijze ; hoedanig de planten bloeijen. FLORIBUNDUS ; Vol-bloemig ; plant die veele»105'
men draagt. FLORIDUS; leevendige, fleurige, of'fraai)'t MB*
|
|||||||
tffft FLA. FLE. FLO.
«en fcriipel, malkermes-confeBie, zoveel genoeg is,
om 'er een eleBuarie van te maaken, waar van de Lij- der altemets eenmespunt vol neemt. Wanneer dan den Lijder weer te regte gekoomen
is, moeten de oorzaaken derflauwtens wel onderzogt, en 'er middelen tegen in het werk gefielt worden , ■om dezelve, indien doenjijk, geheel weg te neemen, op dat de fl auwte niet te eeniger tijd weer koome; wel- ke middelen na de omdandigheden moeten gefchikt worden, en dus verfchillig moeten zijn, want zom- tiids zullen 'er zweetdrijyende,zomtijds openende en dan moeder -middelen , of ook worm -middelen, enz. noodig weezen : Indien de zwakheid en flauwte van overmaa- tige vermoeijing, of al te derk dudeeren, of andere zwaare hoofd-bezigheden, enz. van daan komt, dan is het noodig, zig daar van, ten minden voor eenigen tijd, te fpeenen, en eenaangenaamsuitfpanning te neemen; dit zal de geesten verkwikken en weer herdellen; het matig gebruik van een glas beste wijn , bij of na de maaltijd, is ook van veel nut in dit gebrek. Zie ook ONMAGT. Het gebeurt niet zelden, dat iemand op weg, in't
llerk gaan of marcheeren, fchielijk kragteloos en flauw word, inzonderheid als men niets of weinig gegeeten heeft; hier tegen is niets beter, als een weinigeeten, voornamentlijk brood, te neemen; als mede een mond- je vol brandewijn, of iets anders verderkends, indien men het bekoomen kan, waar door men weer bij en tot kragten geraakt : Het is derhalven goed; dat een reiziger, die aan diergelijke flauwtens onderhevig is, ee- nig eeten, : inzonderheid brood, bij zig draage of me- de vocre, om zig daar van te können bedienen, als hij op het ruime veld is, en niets voor geld bekoomen kan. FLAVEOLA, zie ZUIKER VOGELTJE.
FLAVUS; Geel; Geelverwig.
FLEGMA, zie PHLEGMA.
FLEMEN , of Fiegmen; is een gezwel om de knok-
kels. FLERECIJN; dus word de Jicht ook genoemt.
FLESUS , zie BOTH.
FLEXUOSUS; Bochtig; Heen en wedergeboogen ;
of dat verfchcidene kromtens heeft. FLEXUS; Geboogen; Gekromt; dat krom omgeboo-
gen is. FLORA ; heeft verfcheidenebetekenisfen, a!s i. wierd"
dus de Godimie der Bloemen van de Heidenen genoemt ; •2. hetekent het de achting en liefhebberij voorplanten, inzonderheid voor fraaije bloemen; 3. een lijst of op- telling der planten, die in een zeker landfehap natuurlijk groeijen. FLORALE FOLIUM; Braßhai worden genoemt de
bladen, die omtrent de bloemen van zommige planten voortkoomen, en die meest al van een andere gedaante, ook zomtijds van een andere koleur ,zijn, als de overi- ge bladen der plant, gelijk bij voorbeeld aan de fchar- ieïf (Jwrminum), enz. FLORA LIS ; dat dicht aan , of omtrent de bloem
groeit. FLORENTIjNSCH LAK, zie LAK.
FLORENTIJNSCHE MARMERSTEEN, in het
latijn Lapis Florentinus; is een zoort van fraaije marmer- deen, waar inde fpeelendenatuur, dooreenaangenaame fçhakeering van levendige koleuren, de beeltenisfen van hui- |
|||||||
r\
|
|||||||
ILO.
'ÎTORIFER ; bloemdraagend ; dat bloemen voortbrengt.
FLOBJSTA; Florist; Bloemist; betekent een man ,
die alleen allerlei fraaije bloemen-draagende planten kweekt, of zodanige bemint. De Heer Linnjeus vei- ftaat daar door ook zodanig een, die de planten, welke jn een zeker landfchap van zelf in het wild groeijen , in een lijst of flora optelt. FLOS; Bloem; is de opengegaane knop van een boom
of plant; zijnde verfchillende van koieur, waar uit ver- volgens de vrugten en zaaden voortgebragt worden; zie 00k BLOEMEN. . De bloemen der planten zijn onderfcheiden in drie-
ërlei zoorten ; als mannelijke, vrouwelijke, en dubbel- fltgtige. De mannelijke bloemen (flores mascuhni) zijn zodanige die
alleen helmßijltjes en geen ftampertjes. óf vrugtbegin- zels hebben, en dus geen vrugten draagen ; maar ze maa- ken met hetftuifmeelderhclintjes de vrouwelijke bloe- den vrugtbaar. De vrouwelijke bloemen (floresfcemincet) zijn zulke, die
alleen ftampertjes of bloem-merhn (Jiigmata') en geen klm-ftijltjes hebben. Tweeflagtige bloemen (flores h-rraqphroiitce), zijn die
welke van beiderlei fexe zijn, dat is die te gelijk helm- fiijltjes en ook ftampertjes (oïbloem-merken) hebben, ge- lijk de meeste planten voortbrengen. De bloemen koomen weer verfchillig aan de plan-
ten voort, want zommige planten hebbende manne- lijke en vrouwelijke bloemen op een en dezelfde plant, gelijk okemooten, hafelnooten, eicke-boom, con- taminer, enz.; andere zoorten hebben op de eene plant maar louter mannelijke, en op een ander plant louter vrouwelijke bloemen, gelijk de fpinagie,hennip,taxis, enz., en dan zijn 'er geflagten die tweeflagtigc en man- nelijke en vrouwelijke bloemen, alle drie op eene plant hebben, gelijk de esfehen-boom, glaskruid, p'fang, enz. De bloemen zijn van veelerlei gedaante en maaksel,
inde verfchillige geflagten; men onderfcheid ze voor- naamelijk in de volgende, als in • Flos amentaceus, katte ftaartje. • - apetalus, bloem-bladelooze bloem.
- - bipetalus, tweebladige bloem.
• - calijculatus vel complétas, gekelkte bloem.
• - campaniformis, klokformige bloem.
-- carijophijlleus, anjelierwijze bloem. - - compofitus, zamengeflelde bloem.
- - cruciformis, kruisformige bloem,
• - cijtiniformis, granaat appels bloem.
■ -. discojus, fcbijf-bloem. " - fistulofus, pijpngtige bloem. • - flosculofus vel tubulofus, bloem met pijp-bloem-
tjes.
• • hexapitalus, zes-bladige bloem.
" • infundibuliformis , tregterformige bloem. " * lahiatus, gelipte of lip-bloem. • - lileaceus,. lelieformige bloem.
|
||||||||||||||||||
FLO.
|
||||||||||||||||||
733.
|
||||||||||||||||||
Flosrofaems, roozenformige bloem; ..• , ... ,. ,,-.
- - fcorpioides, fcorpioen-bloem.
- - Jemiflosculofus , bloem met halve pijp-bloemtjea*
- - fpicatus, airswijze-bloem.
- - fiamineus, is zo veel als apetalus,
- - fterilis, onvrugtbaare of looze bloem.
- - tetrapetalus, vierbladige bloem.
-----tripetalus, diïebladige bloem. - - umbellatus, kroon- of kroontjes-bloem.
> h urceolatus, kruikformige bloem. - - verticillatus, wervel-bloem.
Wij achten het niet ondiênftig voor de liefhebbers der bloem-kweekerij, hier eene alphabedfche lijst van
de Schrijvers, die inzonderheid opzettelijk over de bloemen gehandelt hebben, mede te deelen. Agricola (G. A.) Nieuwe en ongehoorde queek-konst van boomen, heesters en bloem-gewasfen, met plaaten, Amfi. 1724. in-4to. Besleri (Basilii) Hortus.Eijtfletttnfis, Nerimb. 1613-, 2 Tom. in folio chart. imp. cumfig.
BoijM (Mich.) Flora Sinenßs, Viennœ Aufirice 1656. ia folio.
Brij (Joh. Tiieod. de) Florilegium renovatüm, pars I. Franc, i6i2.pars II. 1614. pars III. 161%.cumfig, dit boek is zedert in het licht gekoomen , onder de tijtel van Antholùgia magna, Francof, 1626 en 164.1. gemeenlijk in een deel gebonden. Bijzondere aanmerkingen , ever het aanleggen van Lust- ho\en, enz., de druk van 1766 te Amfi. groot 4t«. zijnde hier agter eene fraaije verhandeling over de cultuur der bloemen, die aan J. H. Knoop word toegefchreeven. Cause (H.) Koninglijke Hovenier, en J. Commelin Nederlandfche Hesperides met plat. Amfi. 1684. in folio. Commelin Befchrijving en çurieufe afbeeldingen van raa- re, vreemde, Africaanfche, Oostindifche en andere Gewasfen, 2 deelen, Amfl. i'/oi. in folio. DiLLENii (Joh Jac.) Hortus Elthamenfis , Lond. 1732. fol. mag. tab. an. 324.,
Dodonäus (R.) Kruidboek met f ig. Antv. lóiSen 1644. folio.
Ferrarii (Gio. Bast.) Flor overo, cultura di fiori , Romœ 1633. in 4to. £? 1638. dit is het zelfde werk, als het geen te Amfl. in 1646 en 1664 in 4to. met plaaten, onder de tijtel van Ferrarius de flonmt cultura, gedrukt is. Florilegium renovatüm £? auiïum cum CLXXIX f ig, Francof. 1641. in folio.
Flower-garden displaijd in above 400 curious reprefenta- tions of the most beautiful, in folio.
Jardin de la Hollande. Jardinier Fleuriste, Paris 1705. Knoop (J. H.) Befchouwende en werkdadige Hoveniers- konst, met plaaten, Leeuw. 1753. gr. 410.
........Beknopte Huishoudelijke Hovenier, 3 dee- len, Leeuw. 1754. gr. 8vo. Laurembergius (Petr.) deplantis bulbofis £? tuberofis, Francof. 1654. >n 4t0- cumfig.
LiNNffii (Caroli) Hortus Clijfortiqms, Amfi. 1737. in fol. cum fig.
Miller (P.) Groot en algemeen Kruidkundig Hoveniers
en Bloemisten Woordenboek, 2 deelen met plaaten,
Leid. 1745. in folio.
Morin Trait? de la Culture des fleurs, Paris 1658.
X 2 tp
|
||||||||||||||||||
eenbladi.
|
e bloem.
eenbladige ongeregelde
|
|||||||||||||||||
' - monopetalus
|
||||||||||||||||||
• monopetalus anèmaius
|
||||||||||||||||||
bloem.
; ; papilionaceus, vlinder-bloem.
" ■ pentapetalus, vijf-bladige bloem. ' " perfonatus, getroniede bloem. " petalodes, bloem met bloem-bladen.
■ Polijpetalus, veelbladige bloem.
■ radiatus, geflraalde of itraal-bloem..
|
||||||||||||||||||
73* FL°;
in ïimo. zijnde zedert dien tijd verfcheidene maa-
ien herdrukt. i - • Morlandi Qbfervationes de ufu partibusque f lorum, waar van een uittrekzel is te vinden ,• in de Acta Lipfienfia van Januarij 1705. pag.'275. Munting (A.) Befchrijving der Aardgewasfen, Leid. 1696. met planten in folio. -........waare Oejfening der Planten, met plaa-
ten, Leeuw. 1671. afio. • •
, . . .-----------Ptijtographia curiofa, Amfl. 1711. in
f pi. cum f ig.
Parkinson (John) 'a choife garden of all forts of rarest f lovers &c. Lond. 1656. cwnfig. in folio.
Pas (C. v. r>.) den Bloemhof, inhoudende de raare of on- gemeene bloemen, die in estimatiegehouden worden, volplaaten, Utr. 1614. 4^0. Pontederä (Juni) Anthol'ogia, Petavii■i'jio.cumfig. in 4to.
Recueil de plantes orientales, occidentales £ƒ autres, zijn- de een getal van 250 piaaten, gefneeden door Ro- bert, CiuTiLï-A en Bosse ; deeze verzaameling van bloemen is zeer zeldzaam , en van een groote waar- de. * Recueil de diverfes fleurs mips au jour par J. H. Paris 1653. infolio.
Rossr (G. D.) Nuova'ricolta di fiori cavati di naturale, in Ro-.na 164.5. infolio.
Sloane (Hans) zie déséelfs reis na Jamaica , in 't en- gel s ch , Lond. 1707 en 1725. met piaaten. Sweertius (Em.) Fiorilegium, Francof. 1612. Amfl. 1647. infolio. Antwerp. 1651 &f 1657. infolio, de piaaten van dit werk zijn uitmuntende fraai. Theatrum Flora , in quo ex toto orbe venustiorss flores ,ceri incifi pFoferentur, Paris 16-22. infolio.
Toulouse (Guilleaume) Livres de fleurs, feuilles, £? oifeaux, inventé & desflné d'après le naturel, avec fig. Montpellier 1656. fol. Weiman (J. W.) Duidelijke vertooning eeniger duizend in alle de vier waerelds-deelen wasfende boomen , flammen, kruiden, bloemen, vrugten, uitwasfen , enz., naar het leeven met haare Meuren gedrukt, en met een talrijk register voorzien door J. Burman , 8 deelen, Amfl. 1739. enz. infolio. Niet tegengaande wij rede op het. artijkel BLOEM pag. 211. eenige middelen hebben aan de hand gegeeven, om de bloemen met behoud van haare natuurlijke koleu- jrei) te kunnen droogen enbewaaren, zo zullen wij ech- ter dit volgende hier nog plaatzen , dewijl het de beste manier is; zijnde de liefhebbers dit verfchuldigtaanden vindrijken geest van den Ridder Robert Southwel, die het wel aan het gemeen heeft willen openbaa- ïen. ' Laat twee ijzeren piaaten maaken, ter lengte van 8
i, 10 duimen, en de breedte na evenredigheid; voorts van een genoegzaame dikte om niet te kunnen inbm'gen ; <3eeze ijzeren piaaten worden aan de vier hoeken zoda- nig doorboort, dat men 'er fchroeven in kan Iteekenom se na welgevallen op malkanderen te kunnen doen fluiten; men plukt op de middag van een drooge dag, de bloem die men zal willen bewaaren, deeze legt men op een blad pa. pier dat in het midden is toegevouwen, behendeliik alle de bladen en bloemtjes uitfpreidende, vooral zonder die te kwetzen; indien de ftal van de bloen te dikis, moet men hem verdunnen, op dat dieplatkan gemaakt worden, ver- volgene legt men eenige bladen papier on'der en boven de |
||||||
FLO. FLU.
bloem tusfehen de twee piaaten, en men fchroeft dezel-
ve toe,- deeze piaaten worden dus geduurende de tijd van twee uuren, in een niet al te warme oven gezet j De bloemen groot en dik zijnde, moet men 'er voorzig.' telijk al het onnutte van agteren affnijden, en de bloem, bladjes in hunne natuurlijke ordre fchikken. Na de piaaten uit de oven genoomen te hebben, be-
reid men een mengzel van brandewijn en flerk-water, van elkseven veel; hier mede beilrijkt men met een penccel van kerasls-haair gemaskt, behendelijk de bloemen; ver- volgens drukt men ze zagtjes tusfehen .een linnen doek; om 'er alle devogtigheid van. weg te neemen; voorts heeft rnen een gomagtig water in gereedheid , zamengeftelt uit een weinig draaken Hoed, het welk in water is gefmol- ten ; neemt dan een fijn penceel en beftrijkt met dit gom- water, dat vooral niet te dik moet zijn, de geheele bloem, bedekt hem onder en boven met fchoon papier, en doet hem voor de tweede maal in de pers tusfehen de twee ij- zeren p'aaten ; laat 'er hem dus eenigen tijd in ftaan , waar na hij uit de pers word genoomen, en dus is de gênée!« zaak verrigt. « :■ j FLOS ADONIS, zie BRUINETTE.
FLOS AFRICANUS , zie TÜNIS-BLOEM,
FLOS AMORIS ; dus word de Amaranth ook ge-
noemt; FLOS ARMERIUS , zie DUISENDSCHOON.
• FLOS CARIJOPHIJLLORUM, zie ANJELIER. FLOS CRANII ; word het mos genoemt, dat op bet
bekkeneel van doode menfehen groeit. FLOS CARDINALIS,zieKARDINAALS-BLOEMj
FLOS CASSLE, zie CASSIE (PIJP-)-
FLOS CLITORIDIS , zie CL1TORIA.
FLOS CUCULI, zieLIJCHNIS.
FLOS CONPLETUS, zie CALIJCULATüS-
FLOS. FLOS CONSTANTINOPOLITANUS, zie LIJCH-
NIS. FLOS FARINA; Bloem-meel; Bloem; is het fijnffe
van het meel. FLOS GRANATORUM, zie GRANAAT-BLOEM.
FLOS MARIS, is de Walfchot.
FLOS MIRABILIS , zie JALAPPE.
FLOS MUSCATUS; dus word de Abelmosch «*
genoemt; zie aldaar. ' FLOS NITRI, zie APHRONITRUM.
FLOS PASSIONIS, zie PASSIE-BLOEM.
FLOS PAVONIS, zie POINCIANA. .
FLOS PLEURITICüS ; is de kleine maankop-, «I
roode koomhioem. FLOS SILIGINIS, zie ROGGE-BLOEM.
FLOS SOLIS, zie ZONNE-BLOEM.
FLOS TINCTORIUS , zie BREM (AKKER-) e»
SERRATÜLA. FLOS TRINITATIS, zie VIOLE.
FLOS TUNETANUS , zie TUNIS-BLOEM.
FLOS VENTI, zie ANEMONE.
FLOS VITELLINUS ; is de Taraxkum.
FLOS ZACHARLE; word de gemeeneRoggè-W®
genoemt. FLOSCULOSTJS, zie TÜBULOSUS. ,v
FLOSCULUS, betekent in het algemeen eenp'*
Bloem; dog in het bezonder worden daar door ■t" . kruidkunde verdaan, de bloemtjes der zaamengeft6 bloemen, die men ookpijp-bloemtjesnoemt. ..-i |,FLUIMEN.' worden gcizoemt, die taaije door^
|
||||||
.' ; .Kt7.-.7;;r' :Vp.
zijde gaarn, en de andere van • vîos-21'jde, de inflag
■van zijden-gaarn ; de vlas-ketting word telkens over eenen koperdraad geflaagen, in welker midden eene fijne groef is ; op deeze wijze dan word ijder mflag een door- gaande lus van vlos-zijde, welke met een mes, of lan- cet daar toe in een koper werktuig vast gehegt, op het koperdraad doorgefneeden word, als dan maakt de vlos- zijde, zo veele opftaande draadjes,: of poolen uit, welke minder of meerder lang zijn naar de dikte van. het koper- draad. Deeze ftoffe word op veele plaatzen geweeven, voor-
naamelijkte Genua, welke als nog voor de beste gehou- den word; te Lions die minder fterk is; te Amfterdam, ook te Leeuwarden: De effene fluweelen vereisfeheu, zoveel konst niet, of können o,veral daar men zijde kan verkrijgen, geweeven worden. Men maakt gtfrifeert fluweel, gefneeden en gefrifeéit
fluweel à la Reine, gefchooren fluweel , gecamelleert en ingeflooten, dat is chiné; men heeft deeze konst zo ver uitgeftrekt, dat men fluweel aan twee kanten, zelfs van twee flrijdige koleuren tegens elkander over gewee- ven heeft, bet welk echter geen grooten aftrek gehad hebbende, nagelaaten is. De fchn'jvers der Encijclopedie zijn 'er zeer wijdloopig
en net over, dog dit is buiten ons bellek; wij zullen 'er flegts bijvoegen, dat alle trijpen, fluweelen zijn; dog de inflag en eene ketting is gaaren, en de andere ketting ke.- mels-haïr; het word derhalven ijler, om dat de tuschen.- ruimte van de pool grooter is. Fluweel van Manchester in Engeland, beftaat uit eene
ketting van linnen gaaren, en één van katoen; de in- flag is gaaren; men heeft dit zedert het jaar 1748 eerst aldaar begonnen, en is drie jaarendaar na te Lions door Mr. FoRosBEKT in 1751 mede uitgevonden en gefabn'ceeit. De Engelfchen hebben dit fluweel wit geweeven, en daar na blaauw, zwart, enz. geverft. Mr. Foronbert heeft eerst het katoen geverft, en het gaaren, en dus beften- diger koleuren verkreegen. Bedelaars fluweel verfchilt hier in van het Manches-
ter, dat de ketting van grof katoen, en de inflag van linnen is ; daar het Manchester, gelijk gezegt is, uit twee kettingen beftaat. Uit deeze befchrijving begrijpt men ligt, wat chenille
en peluee van Amiens, wat wolle pluis enz. is; de weeving ge- fchied even eens, alleenlijk verfchilt de ftoffe, en de leng- te van den pool. De tapijten die uit Perfien en Turkijen koomen, wor-
den even eens gemaakt, dog met uitftecking, en dus be- grijpt men wat point à la chine, en velours chiné te zeggen is; teweeten, dat men , gelijk in de gebloemde fluwee- len., en gebloemde zijde floffen, liier en daar met fiuwee- le bloemen inftcekt, gelijk men in de gebloemde ftoffen. enkele koleuren infteekt. Eenvoudig middel om het Fluweel fihoon te maaken, -
en vaal zijnde, zwart te doen worden. Neemt een fpek-zwaard, wrijft hier mede hetpiakki- ge of vaal ge wordene.fluweel, en het zal wederom zwart worden, als of het nieuw was.: FLUWEEL-BLOEM, zie AMARANTH. FLUWEELE« ROE,- in het latijn Tunica Tillofa, word genoemt het binnenfte vlies van ons gedarmte, en van zoramigc dieren,, om dat het even als flinveel uit poolen beftaat, waar van ieder in een lepeltje, het welf kc in zig bevat een ilag-adcr, en water- of melk-vat, èh, eene
|
||||||||
'FLU.
|
||||||||
pende Moffen', welke wij door hoesten uit de luchtpijp
op^eeven; deeze zijn een vergadering van dat lijmerig voet', h'et welke de Schepper gefchikt heeft tot glad- en 2agth'oùding van den luchtpijp, en welke afgefcheiden word door kliertjes, die overal in dat vlies verfpreid, door Morgaönh allerduidelijkst zijn befchreeven en af- -gebeeld. Deeze ftoffe befcbermt van gelijken den lucht- pijp tegens alle fcherpc deelen, welke met de lucht ver- mengt» prikkeling en nadeel veroorzaaken können. Zo dra wij verkouwd zijn op den borst, word deeze
lijmerige ftoffe in meerder veelheid afgefcheiden, even als het fnot in den neus, en is eerst dun , wateragtig, en min of meerder fcherp; daarna word zij dikker, ge- bonden, en ligter opgebragt door hoesten. De fluimen zijn dikwerf zwartagtig, voornaamelijkdes
morgens, inzonderheid als men geflaapen heeft in eene kamer daar eene nagtkaars, en nog meer als 'er eene lamp gebrand heeft; het gebeurt ook, dat 'er zonder , zulk iets, zwartheid in befpeurt word, waar van geene rede te geeven is, dan dat de klieren van den borstzeer veelmaalen zwart, en wel diep zwart in zig bevatten, even als het zwart in de tweede kamer van ons oog; dit toeval is derhalven niet nadeelig. Fluimen zijn zomwijlen taai, en in groote veelheid den
gamfchen dag door, en zijn een teken van ongefteltheid in de longen ; wanneer ze etteragtig zijn gelijk in de waare borst -teering, dan bevestigen zij die ziekte, en Ibeklcen tot een teken vnn den ftaat derzelve. Fluimen met een ftreepje bloed in borstpleuris, wor-
den voor een goed teken gehouden. | Goede middelen om.de fluimen los temaaken, en ge- makkelijker te doen uitwerpen, zijn de volgende. ■ Neemt walfchot, een drachma ; ontbind die in wat zoe- j li mandel-olie , of beste witte boom olie; wijders ammo- j xià-gmn in ie//Vi ontbonden, vier fcrupels; gepoeijer- [ de Flwentijnjche lisch-wortel, twee fcrupels ; borst-ßj- Irwp, twee oneen, mengt het tot een likking, waarvan [ dra lijder aitemets iets flikt. Of neemt zoete amandel-olie, of beste witte boom-olie,
ten half once; walfchot, een drachma, ontbind't inde "'is; mengt 'er dan nog bij gepoeijetdegom^drâgant, een drachma, en beste honing, twee oneen; en gebruikt't als liet voorige. FLUID A ; vloeiende of vloeibaare dingen: Dus wor-
den in de geneeskunde , de vloeijende of vlietende dee- len des ligh.iams genoemt, zijnde dus van de vaste (fo- liila) onderfcheiden, met wien zij nogfbans een evenwigt uitrnaaken, en onophoudelijk eene nette evenredigheid Devvaaren: Zommige deczer vloeibaare deelen bewee- §en zig van zei ven, drijvende de vaste deelen tot werk- i^ambcid aan ; anderen in tegendeel worden langzaam oewoogen, en mét meer of min tégenitand, door der- ' zc'ver vaten aan het gaan geholpen en voortgeftuwt. FLUIT E-B O OM, zie HONING-BLOEM. *LUOR ALBUS, zie WITTE-VLOED. H-UOR SICCUS, zie QU1KZILVER. FLUORES METALLIC! ; Berg- of Mijn-vloeijin- sf»> dus noemt men de valfebe edel-gefteentcns, hetzij le .welke uit de natuur in de mijnen groeijen, ofdoor varier • Van cr'!sta' en blas gemaakt worden; zijnde 1 de echte edel geiteentens gemakkelijk te onderfebei- 1 > em dat ze door het vuur vloeibaar gemaakt kun- den worden. ' timJjUk%nREL' is een zijde ftoffe, welke uit twee ket-
sen beftaat en eenen inflag; ds eeiftc ketting is~ van |
||||||||
FOg,
|
|||||||||||||
ELU. FOC. FOE.
|
|||||||||||||
HS
|
|||||||||||||
, s'' ' ■
eene zenuwe, misfchien een adertje; ijder pool, welke vuiligheidtusfchen belde koome; is een blad blad-ailvef
|
|||||||||||||
niet genoeg, zo neemt men 'er meerder, zo veel als •£
behooren'tot dekking van het glas. Wanneer 'erhetglaj overgelegt is, legt men gewigten van fteen of ijzer over- al op het glas, op dat het glas ftevig en egaal gedrukt worde op de foelij, en de overvloedige kwik 'er afe. perst worde; dan beweegt men den fteen een weinig fchuins, en tapt de kwik zagtjes afin hout e kommen. De kwik maakt terftond met het tin eene naauwe vereel niging, of amalgama, en om de fterke aantrekkings-kragt welke tusfchen 't glas en de kwik is, blijft het 'er vrij vast aankleeven ; hier door kaatst het glas de ftraalen volmaakt terug, evenwel met eenigewanltraalen, na de dik te van het fpiegel-glas ; vervolgens zet men den fpiegel uit te. druppen, in eenen houten bak. Vermits men het glas met veel gewigt moet drukken op de foelij, is het vrij klaar, dat men holle en bolle fpiegels niet dan met zeet veel moeite van foelij voorzien kan. Boijle nam tin en lood, van ieder een deel, en, van
bismuth, twee deelen, fmolt het in een kroes, en goot 'er, eer de ftof koud geworden was tien deelen kwil zilver bij, liet dit amalgameeren , dat is zig vereenigen, en bewaarde het doorgegooten zijnde in een Aas; dit goot hij zagtjes in eenen hollen glazen bol, draaide dien om, en verfoclied.e op deeze wijze , allerlei zoort vas fpiegels, en van allerlei gedaante. Agter diamanten, crijftallen, en gcfleepene edele ge-
fteentens, legt men foelie of een goud-bladje van zilver of koper, het welke de licht-ftraalen wonderlijk doet affchitteren. FOENICULUM, zie VENCKEL. FOENICULUM AQUAT1CUM, is de Phelknirl urn ; zie EPPE (WATER-). FOENICULUM MARINUM, zie ZEE-VEN«
CEEL. FOENICULUM PETRvEUM vel TORTüO-
SUM, zie SESELI. FOENICULUM PORCINUM, zie VERKENS-
VENCKEL. FOENUM BURGUNDICUM , zie BURGUN'
DISCH HOOI. FOENUM GRiECUM, zie FENUGREEK. FOET, zie FUUT. FOETOR ; Stank, of kwaade reuk ; zie STANK.
FOETOR ALARUM; Stinkend fweet onder den ar- men. FOETOR ORIS ; Stinkende mond ; zie MOND
(STINKENDE-). FOETUS; Vrugt; in'dedierlijke huishouding, verftaat
men door foetus ofvrugt, het dier 't welk in.'s moede« lighaara door de vereeniging van 't mannetje en wijfjel! gevormt, diensvolgens behoort hier mede het kind on- der, het welk in de baarmoeder van de vrouwe fB!i. voortgebragt; het is van dit laatfte, dat wij voorneenieDS zijnhier te handelen. ,, De Heelmeesters, Vroedmeesters en Ontleedkun*
gen hebben waargenomen, dat drie of vier dagen na d bevrugting, 'er zig een eijrond bolletje in de baarmoetó bevind , en dat men zeven dagen na de bevrugting duide- lijk zonder behulp van eenig vergrootglas de eerste/"1 ' amenten of trekken van de vrugt kan befpeuren : Die ' neamenten fchijnen egter niets anders te zijn, dan e klomp van bijna doorfebijnende geleij, dewelke^al ee Veertien dagen daar na begint
|
|||||||||||||
de voedende zappen opflorpt uit het ingenoomen voed-
zel , brengt het langs de melk-of chijl-vaten , tot in den chijl-buis ; in zommige dieren is dit vlies zeer ver- rchillende , dog in allen heeft dit nuttig zamenftel plaats. FLUXUS CHIJLOSUS, of Coeliacus; zie SPIJS- LOOP. FLUXUS HEPATICUS, zie LEVER-LOOP. . FOCILE MAJUS, zie ELLEBOOG. .::>.: FOCILE MINUS , zie FIBULA. FOCUS; een Haard; Vuurhaard; betekent ook het brandpunt, daar de ftraalen der zon door een convex gcQeepen brandglas gaande en gebrooken wordende , of in een holle fpiegel te rug fluitende, te zaaraen koo- tnen, en brand veroorzaaken. FOECULiE, zie FECULE. FOECUNDATtO; Bevrugting; Prugtbaarmaaking ; zie EIJ. FOELIE, koomt vmfolium, een blad; het betekent
doorgaans die aangenaame fpecerije, welke onder de ge- daante van roodagtig-geele bladen, op de harde bast der muscaat-nooten zit, en aldaar eene indrukkinge maakt ; over deeze fchil zit de weeke bast, welke even als die der amandelen hardagtig, ten minften vaster is, dan die der perfikken: De geheele noot zien wij nimmer in ons land, dan geconfijt. T)e foelie geeft eene zeer aangenaame olie , welke uitge.
perst en oleum macis genoemt word ; deeze is zeer verwar- mende, en word in- en uitwendig gebruikt ; uitwendig aan de flaapen des hoofds, tegens beroerte, en tot ver- warming der zenuwen , tegens hoofd- en tandpijn ; ook op den buik tegens kolijken uit eene koude oorzaak, en tegens wormen. Zie ook MUSCAATE-NOOT. FOELIJ ; word van de fpiegelmaakers genoemt, het
mengzel van kwik en tin , het welke agter de fpiegels ge- legt word : Eene uitvinding van laatere tijden, want de ouden hadden geene glaze, maar metaale fpiegels, van geel koper, gelijk blijkt uit het 28fie hoofdfluk van Exo- dus vs. 8.; misfehien moet daar door een mengzel van koper verftaan worden ; waar zij ook van gemaakt wor- den , zo hebben de metaale fpiegels, als donker zijnde , nief nodig, dat 'er iets agter gehegt worde, om ftraalen wederom te kaatzen. De glaze fpiegels in tegendeel ,• in het begin fchilder-
de men ze van agteren zwart, men plakte 'er papier, of iets anders agter, dog dit voldeed weinig; thans heeft men deeze konst zeer verre gebragt, en men verfoeliet allerlei fpiegels, zelfs de zulke, welke om haare uitnee- mende grootheid daar toe niet gefchikt fchijnen. Foclij hoe te maaken, en agter glazen te brengen.
Men neemt eenegrootelangwerpig-vierkanle zeer glad
gemaakte fteen, met eenen houten rand rondom voorzien, welker drie zijden een gootje hebben, met twee gatjes in de hoeken; deeze fteen moet dusdanig op eenen voet ge- plaatst worden, dat men hem kan evenwijdig aan den grond, of horizontaal ftellen, en fchuins, om de kwik te ontlasten door de gatjes in de hoeken van het raam. Men maakt eerst het glas wel fchoon, plaatst de tafel
horizontaal, en men fpreid een blad tin, of blad-zilver, zeer glad, en effen uit; men giet vervolgens kwikzilver over het blad-zilver, men legt een Vel papier op den rand van de tafel, daar geen gootje is, tot aan het plaat-
zilver; dan glijd men het glas eerst op het papier, en gVervolgens over de kwik, wel toeziende, dat 'er geen r
|
|||||||||||||
i
|
|||||||||||||
r
|
|||||||||||||||||
FOE.
|
|||||||||||||||||
FOE. .
|
|||||||||||||||||
737
|
|||||||||||||||||
en het hoofd beter te 'onderfcheiden, en de meest ken-
"eliikfte trekken van het aangezigt te bemerken ; de neus à nos maar een klein uitfteekend draadje, hetwelk per- \endiculairftaat, met een linie die de fcheiding der lip- pen aantoont ; men ziet. twee zwarte flippen in plaats van Laen, en twÉe kieine gatjes daar.de ooien behooren; aan de twee zijden van het bovenfte gedeelte der romp, »iet men kleine uitfleekzels, welke.de eerste fchetzen van de armen en beenen zijn. Na verloop van drie wee- ken is het lighaam der vrugt een weinig aangewonnen; de armen en beenen, handen en voeten worden duide- lijk befpeurt : De aangroei der armen gefchied fpoediger als die der beenen; en de vingeren der handen fcheiden ma eerder van malkanderen als die der voeten. De vrugt een maand oud zijnde, verkrijgt meerder leng-
te; de menfchelijke gedaante is volkoomen bepaalt, alle de gcdeeltens van het aangezigt zijn reeds te erkennen ; het lighaam is getekent, de heupen en de buik zijn ver- heven, de leden zijn gevormt, de vingers van handen en voeten van malkanderen gefcheiden, en de ingewan- den worden-reeds vertoont door op een gepakte vezeltjes. Na verloop van zes weeken is de vrugt langer, de men- fchelijke gedaante begint zig te volmaaken; enkel is het hoofd na evenredigheid dikker als de overige deelen van het lighaam; dus neemt de lengte en zwaarte der vrugt van dag tot dag toe; vijfdehalf maand na de bevrugting, zijn alle de deelen van het Jighaamtje zodanig toegenoo- men, dat men ze volmaaktelijk alle de e-en na de andere kan onderfcheiden; de nagelen zelfs worden aan de vin geren der handen en voeten "gezien. Dus groeit zij al- lengskcns meer en meer aan tot de negen maanden toe, zonder dat 't mogelijk is de juiste lengte, breedte, nog dikte van derzelver deelen te bepaalen ; zeker is 't, dat de vrugt geduurig in lengte toeneemt, en dat zij na haar geboorte |
tijds ziet dat de eene vrugt in de andere is gegroeit ; en
dat het dieren-rijk ons voorbeelden verfchaft, dat een'eij zomtijds een ander eij befluit, ja dat zelfs volgens getui- genis 'van Bartholinus ratten jongen voortgebragt heb- ben,'die met andere jongen bezwangert waaren ; en dat men in Spanjen een merrije heek gezien 't welk eenmuil- ezel'wierp, die een gelijk dier in zig beflooten had; zo zal het egter altoos ten hoogften verwonderlijk fchijnen, dat menfchelijke vrugten zig rede in hun moeders lijf vrugt- baar hebben bevonden, en dat zij leevende kinderen kor- te dagen na hunne geboorte gebaart hebben; het is egter iets het welk Bartholinus, Clauder, de Misceil. na- tur. cur i of a, de Journal desfpavans enz. fchijnen te be- vestigen; fchoon deezegevallen van de uiterfte zeldzaam- heid zijn, zo vind ik egter de gisfing van Bartholinus niet vreemd, welke van gedagten is, dat de natuur van zins zijnde tweelingen voort te brengen, om zekere omftan- digheden de eene in d' andere heeft beflooten, en dat zij zig in dat geval even eens gedraagt, als in de voortbren- ging van kinderen met twee hoofden, twee lighaamen, vier armen, enz. Zie MONSTER. De vrugt in de baarmoeder geplaatst, is 'er als een/visch
in het midden der wateren; 't welk wil zeggen, dat men haar in zijn geheel kan aanmerken, als een zoort van eij, met een vogtvervult, waar ifi de vrugt zwemt, en aan de innerlijke wanden van welke zij aan dè eene kant door een zoort van ftreng dat uit den navel voortkoomt, op- gehouden word; zijnde dit ftreng uit vaten zamengeitelt, die zig verdeefen, en welke verdeelingen zig mede ineen groote menigte als takagtige vezelen van een fcheiden, om die zijden der wanden van het eij te doordringen, en - zig in de baarmoeder te gaan inplanten, waar uit de vrugt door dit middel haar voedzel trekt. Zeven of agt dagen na de bevrugting, indien het niet
eerder gefchied, begint de foetus door deeze zoort van band of ftreng opgehouden te worden; zij groeit allengs- kens aan, geeft geen tekenen van leeven, dan meer als een maand na de bevrugting, gewoonlijk na vier of vijf- dehalf maand, zelden eerder of laater; onderwijlen groeit die aan, en is gemeenlijk alles in een behoorlijke toeftand, of zo men het noemt wel zijnde, met de voeten na bene- den geplaatst, het agterfte of de billen op de hielen rus- tende , het hoofd op de knijen geboogen, de handen op den_ mond, en zij drijft als een zoort van vaartuig in het water, 't welke door de vliezen beflooten word welke hem omvatten, zonder dat de moeder 'er eenig ongemak van gevoelt ; maar wanneer bet hoofd tot die dikte is ge- groeit , om dit evenwigt te verbreeken, buitelt zij om, het gezigt na het heilige-been (osfacrum) gekeert,en de kruin na de mond van de baarmoeder ; deeza buiteling of wending, gebeurt gemeenlijk vier, vijf, zes, zeven of agt weeken min of meer voor de bevalling, en dit is het geen de vroedvrouwen kind-keeren noemen. De eerfte der vliezen welke aan het uitwendige van 't
eij befpeurt word, draagt de naam vm adervlies (chori- on); ende plaats van dat vlies welke die ontelbaareme- nigte vaten bevat, die Zig in de baarmoeder planten-, noemt men nageboorte (placenta) ; zie NAGEBOORTE. Het vlies chorion affcheidende, ontdekt men een ander of tweede vlies, lam-vlies (amnios) geheeten,het welk bij gevolg de chorion en placenta overdekt, de navel -ftreng bekleed, zig over het lighaam van de vrugt uitftrekt, en de wateren befluit, in welke de vrugt zwemt. Zie LAM- VLIES. De ftreng is door tweeflag-aderen, en een ader zamen-
' ' Y gefielt |
||||||||||||||||
veel meerder in de eerste jaaren
|
dan in de volgende
|
||||||||||||||||
groeit.
Wij neemen negen maanden voor de gewoone tijd, dat
het kind in's moeders lighaam blijft; want verfcheidene waarneemingen hebben ons geleert, dat kinderen met 6, ?>8, 9, io, il en 13 maanden gebooren, geleeft heb- ben; en dat anderen gefiorven zijnde, zonder bederf 4 tn 6 maanden bij de moeders gebleeven zijn; ja zelfs verfcheidene jaaren,- na egter eenige verandering onder- gaan te hebben, maar zonder nogtans dat de gezontheid van de moeder, 'er febeen door gekrenkt te zijn ; Schenc- Jpw, Bartholinus en meer andere geloofwaardige Schrijvers, hebben veele dusdanige gevallen opgemerkt, en in hunne werken aangerekent. , wij merken ook de baarmoeder als de plaats aan, waar
in àc vrugt zig het gemeenlijkfte beflooten vind, in wat plaats van dat gedeelte de placenta oïnageboone zig ook ^gevast hegten; de ondervinding heeft egter geleert, «at de vrugt zomtijds in het eijemest, trompet van Fal- 'opius, ja zelfs in de onderbuik geraakt zijnde, aldaar aan- gtoeit en tot volmaaktheid kankoomen; zie Memoires de academie royale desfeiences; Du Verneij oeuvres ana- «mauej- de Misceil. natur. citriof. enz., als rriede ditWoor- «nboek op EIJERNEST. tolv '3 Vee^ §emeener dat dè vrouwen maar één kind
kens ter wereld brengen, als verfcheidene teffens; en
anneer zij'er twee, drie, vier of vijf draagen, vind
, n ze f eer zeldzaam onder een bekleedzel, en hunne
{;.".Ce"5a s °f nageboorten*, fchoon aan malkanderen vast
den a °f 'iIeeventfc - z'in egter bijna altijd onderfchei-
Ù .LV f' te2enftaaI1de men in het groeijend rijk zom-
|
|||||||||||||||||
POL
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FOI. FOL.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
73*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
seftelc die men umbilicales noemt, als mede nog van een bijvoorb. caulisfoliatus, geblade ftengoffteel met bknm
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.. i .. ___,f. i___________..........- J_„„,... _„ .!:„ :„ .4=
|
FOLIO; is eene uitdrukking a» 7;rt fcoeft/lott-ifin behoo*
rende, en betekent zo veel als de pagina, of bladzijde" Dus betekent folio 7., en bij verkorting f o. 7. de zl
vende pagina , of bladzijde, -enz. .Fo/io reSfo, of /o. j$ verftaat men de eetfle pagina
van een blad door. •-■ ■-->■■ Folio verfo, of/o. v. de tegenzijde, of tweede pagina
van het blad, ö |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vat bet welk de naam van ouraque draagt', en die in de
mensch zonder holte is, dog in koeijers, fchaapen, gei- ten , enz. met een holte voorzien ; deeze koomt uit de grond der blaas voort, en llrekt zig tot aan den navel uit, alwaar zij zig fchijnt te bepaalen ; zij lascht zig in de ftreng, loopt tusfchen de beide flag-aderen door, ver- laat voorts de ilreng, om zig regts en links uit te fprei- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, en aan ieder kant een groote zak te vormen, die
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een geheele hoorn van de baarmoeder bezet, aan welke
zij door een zoort van aanhangzel gehegt is, die de ge- |
FOLIO, is mede een fpreekwijs tot de Boekhandel
behoorende; dus is men gewoon te zeggen, een boek ia |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daante van een dikke worst heeft; diensvolgens kan men folio, of enkel een in folio, om daar mede een boek* 'te
niet twijffelen, of dit is de vergader-plaats der pis van de betekenen, wiens uitgeftrektheid het geheele blad papier vrugt, en men noemt het ook pis- of worsten-vlies der on- enkel in tweën gevouden beilaat, of waar van elke blad geboorens vrugt (membram alantoida vel tunica farcimi- ds_helfte van het geheele vel is. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De boek-deelen die kleinderzijn als de in folio's, wor*
denZ»4fo., inSvo., in nmo., en in 240. enz. genoemd zie ook BOEKEN, pag. 227. FOLIOLUM; een Bladje, klein Blad; dog'm ie
Kruidkimde worden de kleine bladjes der geveerde of zaamengeilelde bladen, daar door verftaan. FO LI UM, een Blad; is het groene bekleedzel en ver-
cierzel der planten, want de bladen afgevallen zijnde, liaan de boomen als naakt. . . De bladen zijn, ten opzigte vanhaar ftoffe enzamat
weefzel, voorzien van een groote menigte grootere kleinder getakte aderen of zenuwen, die .op verfchillige wijze in de verfchillige zoorten van planten door de bladen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nalis)
Ten aanzien van het water, 't welk het lam vlies of •de amnios bevat, en waar in de vrugt zwemt, heeft men
^tot nu toe met geen zekerheid ontdekt, waar van daan 't
'zelve zijnoorfpronk heeft; zekerder is het, dat dit natuur-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk bad, de vrugt voor uitterlijke aandoeningenbefchut,
het geweld der flagen of ftooten afkeerende , die een zwangere vrouw door vallen als anderzins op de buik zoude kunnen krijgen ; en teffens bewaart het door dezelf- de reden, de baarmoeder voor de fchuddingen en wrij- vingen , die de beweeging der vrugt veroorzaakt.; eindelijk dienen die wateren, om de uitgang van het kind in de tijd der baaring te bevorderen, dewijl zij de wegen bevogti- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-loopen, en aan de meeste met het bloote oog of a
ders door het microscoop of in een fcelcton kunnen gezien |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gende, dezelve gl ibbiger en rekbaarder maakt.
Gewoonlijk is het in de laatste maand, dat is te zeg-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen op het laatst van de agtfte, dat de vrugt gelijk rede worden; tusfchen welke zenuwen een groot getal
gezegt is zig keert, en dat haar hoofd na de innerlijke mond jes of kliertjes aan malkander geplaatst zijn, die het lig- vän de baarmoeder zakt. In deeze toefland, welke de haam der bladen en de merg- of fponsagtige fubftantiï |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laatste trap der zwangerheid is, werkt zij zo wel door
haar gewigt als beweegingen op de mond van de baarmoe- der, en geeft daardoor aan dezelve gelegentheidom zig -in te trekken; deeze intrekking, gevoegt bij die der fpie- ïen van den onderbuik, bij de fnelle oververhaaste be- weging van het middelrif, en bij nog andere oorzaaken, |
uitmaaken, en van buiten met een zeer dun vliesje
of huitje gedekt is ; dit huitje is met een groote me- nigte kleine gatjes of poriën doorboord, welke in zom- mige zoorten van bladen , als in de oranje-, citroen-, k moen- enSt. fans-kruid-bladen, enz. zelfs zigtbaar zijn, en tot uitwaazeming dienen. Op het artijkel BLAD hebben wij aangemerkt, dat de bladen niets flegts die- nen tot verciering der planten , maar, dat ze daar benevens van zeer veel nut en noodzaakelijkheid in het werk da groeijing zijn, welke zonder dezelve niet kan gefchie- den : Want . - | 1. Voeren ze de zappen der planten, die de wortelen in-
zuigen , en in de (lam opklimmen , verder op tot de biso- en vrugt-knoppen, om nieuwe fpruiten, bladen, bloe- men en vugten te geeven ; want ze zijn als zo veele bo- ven malkander geplaatste werktuigen , die, geholpen door de warmte, het zap in elks bereik van aantrekking bre*1" gen, en dus het zelve van 't eene tot het ander blad om hoog voeren, tot het bovenfte van de top ; gelijk men dit bewaarheid ziet in de herfst- en winter-tijd, daar da meeste planten hunne bladen wegens gebrek van warm- te, hebbende verlooren, als dan derzelver groei ook in.ee>' fliltlaat. 2. De bladen dienen ook, om het voedend zap n°»
meer dan het te vooren was. te zuiveren en te bereiden' en de fiinfle deelen daar van op te voeTen tot voedze van de edelfte deelen der plant, als bloem, vrügt, c zaad; het welke ook de reden fchijnt, dat 'er omtren de vrugtknoppen dikwils meer bladen, en dezelve «'S' ter bij een geplaatst zijn , dan aan de takken. 3. Dienen de bladen mede, om de grove enonnu ■-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-die niet al te wel b'.-kent zijn, veroorzaakt de uitgang
van het kind uit zijne gevangenis, en doet dit hoogmoe- dig fchepzeltje het daglicht aanfehouwen, dat nu van ia tot 24 pond wegende, voor negen maanden niet an- ders dan een klein bolletje of eijtje v/as, door een wel- lustig ogenblik ontwimpelt, en aan het groeijen gebragt. Zie ook BAARENSNOOD. FOIN de BOURGOGNE, zie BURGUNDISCH
HOOIJ. FOLIA ACMELL^ , zie ACMELLA. FOLIA ORIENTALIA , of Senœ ; zie SENES- BOOM. FOLIA THEE, zie THEE-BOOM.
FOL1ATIÖ, Blad-vouwing; betekent bij de Heer XiNNiEus die zaamenvouwing der bladen of b'adbegin- -zels, wanneer ze nog'in de blad-knoppen of wortel- fpruiten opgeflooten zijn, en die zeer vcrfchillig inde verfchillige zoorten van planten is ; als 1. ingewanden (in- yoluta); 2. zamengerolt (convoluïa); 3. omgewonden (ob- yoluta); 4. opgewonden (convohita) ; 5. vlak over malkan- der leggend (imbricata); 6-zmnengeboogen (cquitans); 7. digt zaamengevoegd (conduplicata) ; 8. çevouden (plica- ta) ; 9 terug geboogen (reclinuta) : 10. jlakswijze omge- boogen (circinata). Deeze gedaantens ziet men afgebeeld in Li NN. Philojbphia botan. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FOL1ATUS, vel Folinfus ; Geblaad, dat bladen heeft j deelen van de fijne en beste deelen des voedendens
|
afge-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FOI«' - .
,r heiden zijnde, af te voeren; her. Welke gèfcbied
a middelvan de uitwaazeming der bladen door haare '*00'en diemenin derzelver opperhuid gewaar word, op P?rl ij,-ke wijze als uit het lighaam der dieren door de hn van haare opperhuid gebeurt. Dat de bladen we- ?°ntlük uitwaazemen en zulks zeer flerk, daar aan heeft 'li niet te twijfTelen, want hier over heeft de Hr. n es zeerveele proeven genomen , die zulks klaarlijk aantoonen en bevestigen, ziet zijne groeijende weegkunde. Doa deeze uitwaazeming of zweeting, bevind men ook duidelijk aan zommige boomen, bij voorbeeld aan de linde- en ijpe-boomen, op welkers bladen men dikwils een taaiie lijmige ftoftf vind, die niet anders als een ophee- tc'dagen uitgewaazemt, en door de volgende koele nag- ten verdikt zap is. De druppels die men in de zomer in de morgenftorid, dikwils op de bladen der planten ziet, zijn niet altijd van de uit de lucht gevallene dauw, gelijk vee^e menfchen denken , maar veeltijds uitwaaze- mingender planten, die wegens de nagt-koelte niet kun- nen oprijzen, en dus op de bladen verzamelt, en in druppels vereenigt zijn* 4. Dog de bladen waazemen niet alleen uit,maar ze
(jrinken ook fterk in; de dauw, regen en lucht, en met deeze de fijnfte, zwavelagtige, zoute, zuure en meer andere deelen ,'waar mede de lucht overvloedig bezwan- gert is, en die tot degroeijing zeernoodzaakelijkfchij- nen; welke indrinking hoofdzaakelijk inde koele nag- ten, en op andere koele tijden gefchied, als wanneerde buisjes en zappen der planten, die door de dag-warmte uitgezet worden, wederom nauwer te zaamen gaan en dus eenigzins te rug wijken, waar door de bladen een zuigend vermogen krijgen. Dit alles heeft de fchrande- re en nauwkeurige Hr. Hales, door veele proeven be- vonden, te wijdloopig om dezelve hier bij te brengen, maai die men in zijn bovengemelde werk nazien kan; en hij vermeent, dat de fijnfte en zuiverde deelen dei- lucht, door de bladen ingedronken wordende, de ftofFe Zijn,waar uit de fijnfte en edelfte deelen der planten ge- voed en geformt worden, even zo als dezelve in de lucht bereid zijnde, van daar in de long en waarfchijnlijk ver- der in het bloed der dieren gevoert worden : " En dat » wij derhalven (zijn zijne woorden) met reden moogen » befiuiten, dat een groot gebruik der bladen is, het » geene zommige airede vermoed hebben, te weeten, » dat ze eenigermaaten dezelfde dienst doen tot onder- I » hond van het groeijend leeven, als de long der die- » lentot het onderhoud van het dierlijk leeven : Dog [ » om dat de bladen geen uitzettende en uitrekkende » borst hebben, gelijk de dieren, zo zullen hunne in- » en uitademingen zo veelvuldig niet zijn als die der » dieren, maar ten eenemaal afhangen van de beur- » telingze veranderingen van heet tot koud voor de in- » ademing, en omgekeert voor de uitademing: En het » isnietonwaarfchijnlijk, dat planten van edeler en krag- » (iger zap, meer van dit lucht-voedzel indrinken, en 11 aan haare zelfsftandigeid gelijk maaken, dan andere die »> nauwer en wateragtiger zap hebben : Wij kunnen den » wijn-ßok als een goed bewijs Wer van aanmerken, ). welke in de derde ondervinding (ziet zijn werk) min- » Qprdoorwaazemdeis ah de appel-boom; want dewijl hij » n.letgaarne veel wateragtigvoedzel door zijne wortels »» jnt de aarde optrekt, moet hij derhalvcn daar door »• snagts tot een fterkerindrinkende ftaat gebragt wor- » den, dan andere boomen, die meer wateragtig voed- » zel krijgen; hij zal bij gevolg meer lucht indrinken. En |
|||||||||
FOL.
|
|||||||||
?3>
|
|||||||||
„ en dit is een fchijnbaare reden, waarom de planten ia
„ warme landen voller zijn van fijne fpecerijagtige bV „ ginzelen, dan noordelijke planten; want ze diïnkea „ ongetwijfelt meer dauw in, - „ En indien deeze gisfing de waarheid niet mis loopt,.
„ geeft ze ons eene verdere reden aan de hand, waarom „ boomen die vol vogt zijn, 't zij dooreen fchaduwagtïgen „ ftand, of te weeligen ftaat, onvrugtbaar zijn, te wee- „ ten, omdat ze in deeze gevallen voller zijnde van vog- „ tigheid, zo fterk niet kunnen indrinken als" andere, dien „ grooten zeegen, den dauw des Hemels. „ En gelijk de kragtigfte en edelfte fmaaken der vrug-
„ ten, en de aangenaamfte reuken der bloemen, niet on- „ waarfchijnlijk voortkoomen van deeze gezuiverde lucht- ;, beginzels, zo kunnen de fchoone koleuren der bloe- „ men, wel voor een groot gedeelte mede uit dezelfde „ bron oorfpronkelijk zijn; want het is een bekende waar- „ nceming, dat een drooge grond meer toebrengt tot haa- „ re bontigheid, dan een heel vogtige. „ En kan desgelijks bet licht, door viijelijk inde uit-
„ gebreide oppervlaktens der bladen en bloemen te drin« „ gen, niet veel doen tot verbetering der beginzels der „ gewasfen? want de Ridder Isaak Newton ftelt het „ als een zeer waarfchijnlijk vraagftuk ter neder : Kun' ,, nen (vraagt hij) grove lighaamen en licht niet in eltande- ,, ren veranderen? En kunnen de lighaamen niet veel van, „ hunne werkzaamheid ontleenen, van de deeltjes des lichts, „ die in hunne zamenflelling kcomen ? De verandering van ,, lighaamen in licht, en van licht in lighaamen , is zeer .„ overeenkomflig met de hop der natuur. Optie, vraagfl. ,, 30. dus ver Hales. Dat de planten de verfche zuivere lucht geftadignoo-
dig hebben, en even zo zeer na verlangen als de dieren, zo dat ze beide ziek of gebrekkig worden, indien ze de- zelve lang* koomen te misfen ; blijkt onder anderen ook aan die planten , welke onder of tusfehen andere groo- ter, en zig uibreidendeplanten bedrukt ftaan, of in oran- je-huizen , kasfen en bakken opgeflooten worden , en geen genoegzaame vrije lucht genieten ; want deeze zullen door. gaans geen tier hebben, maar flenterig en onvolmaakt groeijen, ja dikwils ziek worden en geheel verfterven, om dat haare vrije uit- en in-ademing door het grooterge- was, of de digt gellootentieid der kasfen, enz. verhin- dert word. 5. Eindelijk kan men ook zeggen, dat de bladen nog
die dienst aan de planten doen, dat ze detakken, bloemen envrugten, en elkander zelfs voor allerlei toevallen en aandoeningen befchermen, die aan dezelve zoude kunnen hinderlijk zijn, bij voorbeeld, voor hitte, koude, win- den, enz. - Dus bevind men onder anderen, dat wanneer men zommige vrugtboomen, bij voorbeeld dewijn-flok, in de heete zomer-dagen , van hunne jonge takken of bla- den te veel ontbloot, haare vrugten door al te veel aan- doening der zon verfchroeit worden en bederven; of hun- ne regte hoedanigheid niet vekrijgen, en dikwils taai en onfmaakelijk of anderzins gebrekkig worden, inzonder- heid als de boomen op fterke zön tegen een muur of fta- ket geplant ftaan. Dat de bladen van de meeste planten ia de winter
afvallen, maar van andere niet , zulks hangt af van haare natuurlijke gefteltheid ; want de planten , die- hunne bladen altijd behouden en groen blijven, ge. lijk de denne- en pijn-boomen, taxis, hulst, maarentak- ken enz., zijn doorgaans voorzien met veele hars- en olie. of lijmagtige deelen, welke niet zo ligt uitwaazemen als Y 2 ,, waterige |
|||||||||
Foi: ;
(patins), als het met de fteel maar even een fcherpe e!
wat kleinder als regten hoek maakt ; waterpas (horizori: tale), wanneer het een regte hoek met de ileel maakt- ■nederwaarts geboogen (reclinatum), als de top laager han*t' als de oorfprongj nederwaarts omgerolt (revolutum), enz. Schiet het blad aan zijn top een wortel uit, word het wonel-maakend (radicans) genoemt, gelijk zommige zoor- ten van vaaren doen ; maar fchiet het uit zijn onderde oppervlakte wortelen uit, dan word het wortel-fchieteni (radicatum) genoemt. ' l 2. De'plaats word bepaalt door de plaatzing, daar het'
blad aan de plant vast is ; dus is een zaad-blad (folium feminale), hetgeene dat eerst van het zaad voortkoomt, wordende ook cotijledon genoemt. Een wortel-blad (ra- dicale) is, dat onmiddelijk uit de wortel voortfpruit. Steng-blad (caulinum), dat aan de fteng vast is. Een té. blad (rameum), is vast aan de takken. De bladen die 011. der de knoppen of botten aan de fteng of takken zijn, wor- den fubalatia; en het blad dat digt aan de bloem zit, Mo;i- blad (florale oi~brqiïea) genoemt. 3. De inzetting, bepaalt de wijze, hoe een blad aan ds
plant vast is; deeze kan zijn peltatum, peliotatum, Jts- file, decurrens , amplexkaule, perfoliatum, connatwn, n-
ginans ; zie hier.onder in de lijst. 4. De fihikking (fitus) der bladen, ten opzigtèvat
elkander,- onderfcheid de bladen in foliafidlata, endee- ze wederom in terna, quaterna, qinna, fena , enz.; ƒ'• lia oppofita, alterna, Jparfa , conferia,imbricata,fasi\- culata, enz.. Het zal niet onnut zijn, voor de liefhebbers- van de
Botanie , dat wij hier alle de latijnfche met de duitfdiï benaamingen der bladen, zo aangaande haare gedaante, randen, inhammen, oppervlakte, punt, fubftantie,be- loop, plaats, enz., hier in een alphabetifche order te zaa- menvoegen en kortelijk verkiaaren, daar het nodig is; om daar door deeze konstwoorden te kunnen verftaaii.ii)- zondeiheid voor die welke daar in niet zeer kundig zijn; te meer,. dewijl het kan dienen tot beter begrip vanïebe- naamingen der planten, volgens de Hr. Linn^eus, in dit werk gemeld. abrupte pinnatum , zie Pinnatum.
Acerofum, feil. folium, naaldformigblad, gelijkdievau
de pijn-boom. , Acinacvforvte,. krom zabelfor-mig vleefchig blad. \
Aculeatum-, fteekelig blad.
Acuminatum velcuspidatum, fcherp- of fpits-puntigW3^
Acutum, els puntig blad.
Adpendiculatum, blad met aanhangzels van kleine blad-
jes , of lobben , aan beide zijden van de bladrfteel. Adpresfum, tegens de fteng gedrukt blad.
Aiifcendens , regt opftijgend-blad.
Aüernata folia, beurtwijze,"of een om het ander fta^'
de bladen. Altematum pinnatum, zie 'Pinnatum.
A'riplexicaule, fteng- of fteel-omvattendblad.
Auceps, tweefnijdend blad, dat op beide zijden fclierP.
is. Angulatum, hoekig blad. .*
ArreÜum , zie- Erehum.
Articulâtè pinnatum,. zie Pinnatum. «..
Artieii'atitm, lidformig blad.
Asperum, zie Scabrum-,,
Asfurgens, krom opwaarts geboogen. *.
Avinïum, ongeadert, aderloos, dat geen zenuwen h~c *•
|
||||||
ffö TOL.*
waterige deelen ; daar en boven zo beletten dië vette of
Jijmagtige deelen den indrang der vriesdeelen bij vorftig weer, even eens gelijk olie in de winter door de koude wel dik word, maar niet bevriest, ook vette lijmige ftoffe. minder van de vorst aangedaan word als waterige; 't wel- ke dus te wege brengt, dat de altijd groenende boomen, hunne bladen in de winter behouden, en als dan bij zagt weer zelfs nog eenigzins groeijen : Daar en tegen de wa- terige deelen der planten die hunne bladen verliezen, fterk uitwaazemcnde,en door de geringe of verflauwde warmte in de herfst-tijd geen genoegzaame zappen kunnende opklim- men, zomoeten de bladen of haare pijpjes als dan nood- zaakelijk verfebroeijen, verdorren, en de bladen eindelijk afvallen. Het kan egter wel gebeuren, dat de altijd groenende
planten evenwel in de winter, als de vorst zeer ftreng is, daardoor zo fterk aangedaan en gekrenkt worden, dat ze haare bladen laaten vallen en daar door ook verfterven; dog dit gebeurt meest doorgaans aan die welke met een lijmagtig zap voorzien zijn , gelijk ds taxis, hulst, enz. Wat de buitenlandfche altijd groenende gewasfen be-
treft, die uit zeer wanne gewesten, als uit Oost-en West; Indien gebragt worden ; de meeste van deeze behouden hunne bladen altoos, of dezelve blijven's winters groen, om dat ze in haare natuurlijke groeiplaatzen geen koude gevoelen, maar de warmte aldaar het geheele jaar door bijna even gelijk is, waar door haare zappen in een ge- duurige beweeging zijn, en gevolgelijk de bladen aldaar het geheele jaar door (en dus ook bij ons door vermeer- derde warmte in broei-bakken. ftook-kasfen, enz.) be- houden en altijd groen blijven : Hoewel de bladen van de altijd groene gewasfen niet altoos, maar meest zo lang duuren tot dat 'er eerst weer andere- jonge bladen voortgekoomen-zijn. De bladen der planten zijn zeer verfcheiden in haar ge-
daante en eigenfehappen, enz. Men onderfebeid ze he- dendaags alle, in drie hooftzoorten ofte clasfen ; als i. in enkelde bladen; i. zaamen gefiel de bladen; 3. bepaalde bla- den. Een enkel blad (folium fimplex) is, als 'er maar een
eenig blad op een fteel zit : Men onderfchcid zeven zooiten van enkelde bladen; als, Volgens haar omtrek, rand, inhammen, oppervlakte, top of punt, zijden en Jukflantie. Een zaamengefield blad (folium compofitum) is weer
tweërlei; als enkeld, dubbeld, en meer als dubbeld zaamen- geßeld. Een enkeld zaamengefield blad beftaat uit ver- fcheidene kleinder bladjes, die aan een gemeenzaamc hoofd-fteel vast zitten. Een dubbeld zaamengefield blad (f'olnnn decompofitium) is, als de gemeenzaame fteel zig verdeelt, eer die met bladjes bezet is; gelijk hij voor- heeld de wijnruit. Een meer als dubbeld zaamengefield blad (folium fupra decompofitum) is, dat zig verfebeide maaien verdeelt, eer het met kleine bladjes bezet is. Een bepaald blad (folium determinatum), of de btpaa-
ling (determinatio) der bladen, beftaat in haar verfchil, zonder agtgeeving op haar gedaante of maakzel, en is vierderiei, als het beloop van het blad (diretlio), de plaats (heus), de inzetting (infertio) , de fihikking (fitus) der bladen met elkander. 1, Hei beloop van het blad, is de ftrekking die het heeft
van ziin begin tot de top: Dus noemt men hetingeboo- gen (infkxum of' incurvum), als het blad tegen de fte'ng of tak omgebogen is ; regtopßaande '(ereÜum), als hef «en zeer fcherpe hoek met de fteel maakt ; Jchuins ftaanti |
||||||
FÖL;
|
||||||||||||||||
7<i
|
||||||||||||||||
axillare y Sub-akre, , oxel.-blad, dat tusfchen' de oxels
<<er' zijd-takken voortkoomt. ■--....
Mitium, in tween gedeelt,. of gefplist blad, aan het
boveneinde.; • - . 'f ;
■Dfceminatum, tweemaal bij tweên ftaand blad. ;
jjilobnm, twee-lobbig blad; zie Lobatum. .,.'\ \\ ■ Einatum, bij tweën aan een fteng ftaand blad. Sipattitum, in tweën tot beneden gedeelt blad. . ßipinnitcum, of Duplicaio-pinnatum, zie' Pinnatum. ' Biternatum , Duplicata ternatutn , tweemaal: bij driën ftaand blad.
Bulhtum, blaar- óf puistagtig blad. ■ Cawliculatum, gegroeft blad, dat in zijn lengte groeven heeft. . . , r. .. 'T:
Carimtum, kielformig blad.
Camofum, vel Succulentum, vleefchig of zappig blad..
Cartilagineum, kraakbeenig blad. Caulinum, fténg-blad. ,...,,, Ciliatum, gewinkbrauwt blad, datmet vlak leggende hair- tjes aan de rand bezet is.-
Cinhofum, blad met klawiertjes. Coadunata; zaamengegroeide bladen. Ctkratum, ge verft blad. |
||||||||||||||||
Duplicäto-pinnafüm, zie Pinnatum. ':' .-.'V'"'"' -' t»0
Duplicato-ternatum, zie 'Biternatum.' ' '•'■ Ellipticùm of ovale, elliptisch 'of lang-rond; blad. ' Emarginatum, uitrandig blad , dat maar eerié infnijding aan de top heeft'.'';-'" .;'t:A'.
Enervium, ongezenuwt of ongeadert blad. Enfiforme, zwaard- ofdegen-formigblad, in het midden ■ dik,-'en aan' dekariten fcherp zijnde.
EreStum, regt opftaànd blad, dat een zeer fcherpe hoek . mee de fteng of tak maakt.
Erofum, afgeknabbeJd-blad, wiens rand als van muizen ongelijk afgeknabbeld is.' '
Fariïum; vol of gevult blad, dat niet pijpagtig hol is. '■■■ Fisfuin, gefplist of geklooft blad. * .',:... Fistulofum, zie Tubulofum.
Florale, bloei-blad, dat"omtrent de bloem zit. C-ibbum , gebógchelt blad, dat in het midden verheven is. ;'»'' • v%'. Glabrum,. effen of glad blad, . . . ' '.
Chndulofum, blad met Miertjes'. I ' »' Hastatum, fpeer- of piek-form ig blad , is driehoekig met
ingeboogene zijden en bafis.
Hirfutum, zie Villofum. ^ : Hispidum vel Strigofum, borstelig of fteekelig blad, dat
met kleine fcherpe borftels bezet is.
Horizontale, waterpas-blad. Jmbricata folia., over malkanderen leggende bladen, op de wijze als visch-fchiibben, of liak-pa-nnen.^ -
Impari-pinmtum, zie Pinnatum.' ' Incanum, grijsagtig blad, Incifum, zie Laciniatmn. Indivifum, zie Integrum. hiflexum vel incurvimy bövenwaarts omgeboogen-blad.
Integerrimiim, volkoomen geheel blad, wiens rand'gei heel geen kertels, enz. heeft. • "'
Integrum; indivifum, geheel blad, dat ongedeelt,- zon- der kertels, tanden, enz.,is. Interruptè-pinnatuvi, zie Pinnatum. Lacerum, gefcheurd h!ad,dat met veelerl'ei ongelijke fnippels aan de rand als gefcheurt is.
Lacinia'um, Incifum, gefnippelt blad, dat in groote deelen gefnippelt of ingefneeden is, welke weder in kleiner gefnippelt zijn. Lunatum, wolagtig blad; Lanèeolatum,' lanfenformig blad, dat in het midden bree- der, en naar de einden fmaller'en puntiger is.
Laiïiger, wol draag end of wollig blad ; zie ook- Lana- tum.
Lineare , final Iijnregt bhd, wiens beide zijden regt en' evenwijdig uitlooperi, behalven aan de einden.
Linguiforme, tongformig blad. Lobätum, gelobt blad, dat tot in het midden in ver-
■j -.'fchelderie'rondagtige van-eikanderen ftaande d'eeleu. '-" gedeelt is; Lunatum . Lunulatum, halve maaßs-formig blad.
Lijratum, Iier-ifbrmig bfacï, dat in rondagtigc ongelijk . ^groote fnippejs gedeelt is; zodanig, 'dat de boven- fte het gróotftezijn.'» Menibranaçetim, dun vliesagtig blad. MiiÜipartiïwn, iiï.vçel deelen gedeelt blad; Natans, .zwemmend; blad, dat op het water drijft. Nervofum'j;gézemiwt; blad, ' datader.en zónder takken in • • de-lengte heeft. - ■'■ ' '. Nitldum, glad en blinkend blad., .
Niulum, naakt blad, dat gcene aderen heeft.: - ■ Y 3 Ob,
|
||||||||||||||||
zaamengeftelt blad.
|
||||||||||||||||
Compofitum.
|
||||||||||||||||
CempresJ'um, zaamengedrukt blad, aan zijne twee zij-
den. 'ùncinwt, hol-blad, dat in het midden hol is.
Ccnferta folia, 'digt te zaamen ftaande bladen. Cmjugatum, uit twee tegen malkanderen over flaande bladjes zaamengeftelt blad.
lünnatafolia , twee aan het voeten eind zaamengegroei- de bladen. Cmvexum, convex of bultig blad, dat in het midden hooger of verheven is.
onnlutum, zaamengerold blad. j UrhtQ-hastnttitn, hartformig piek-blad. : Ctrdatum hartformig blad. j Cmmurn, gekertelt blad. Crispum, gekrult blad. Cucullatum, gekapt of kapformig blad. \Cvneiforme, wig form ig blad, dat boven ftomp is, en j naar de fteel toe fmaller word. l^uspUatum, puntig blad. \C:jlindraceimi, cijlinder- of rolformig blad. Vedindfén, nederwaarts geboogen blad. Decidumn, afvallend blad. uecmpofitmn, tweemaal zaamengeftelt. Recurrens, nederwaarts aan de fteng of takafioopend blad.
victlrfi\'i piündikni, zie pinnatum. Ueltoidn, driekantig dik-vleefchig blad. parfum, onder het water groeijend blad. "Maiuin, getand'blad. ■ " "' : ^nticulatu:» , fijn .getand blad. .....
^pt'ndens, regt nederwaarts hangend blad. ; '
^î/iiîB, in het midden ingeduwt blad. '
jjfjormia folia, ongelijk- of wan-formige bladen. 'gnafUM', gevingert blad, dat uit verfcheidene "kleine kladjes beftaat, die.aan het boveneinde van de ge- ö. r"?eeri2aame fteclals vingers zitten. . jjffßhfti, zie Laciniatmn: JticJia folia, in twee rijen aan de tak tegen malkande- ren over groeijende bladen , 'geiïjk aan de demie- ■ 'Jkhi-ff>nnti, bijlformig vleefchig blad; ;
|
||||||||||||||||
TOL.
|
|||||||||||||||||||
fol;
|
|||||||||||||||||||
Î4f
|
|||||||||||||||||||
Plicatum, gevouden blad.,
Pram'oijum, afgebeéten blad, dat op het eind als afre
, beeten fchijnt. , " ■ «*' Fubêfcens, fijn: of zagt-hairig blad. .: .T.
Puntlatum, geftippeld blad.
Quadrangulare, vierhoekig blad. Quadrifidum; in vieren gefplist blad, aan het boven einde.
Qjiadiilobum , vierlobbig blad ; zie Lobatum. Quaàripartitum, in vieren gedeelt blad; zie Partitun Ouaterna, vier bladen rondom de fteng of tak fterswij.' ze ftaande.
Ouaternatum, met vier bladen gevingerd blad; zieD;. gitatum.
Qjdna, vijf bladen rondom de fteng en tak fterswifo ftaande.
Qjthiatum, bij vijven gevingert blad, als vijf bladjesoj een fteel ftaan. ' Qjiinquangulare, vijfhoekig blad.
(Juinquefidum, in vijven gefplist blad, aan het bove,> einde.
Qjiinque'lobum, vijflobbig blad ; zie Lobatum. Ouinqiienerve, vijfaderig blad. (Juivquepartitwn, in vijven gedeelt blad. Radicale., wortel-blad, dat uit de wortel fpruit. Radicans, aan zijn eind wortel-fchietend blad. Radicatum, tegen de fteel wortel-maakend' blad. Ramcum, tak-blad, dat aan de takken zit. Reclinatum, nederwaarts geboogen blad. Reviforme, nierformig blad. Repandum, krom-bogtig blad, met in-enuitgeboogent . ronde bogten aan de rand.
Rctufum, ftomp blad, met een bogt binnenwaarts» Revolutwn, nederwaarts omgekrult blad. Rotundum, rond blad. Rug of um, rimpelig blad. Sagittatum, pijlformig blad. Scabrum of Asperum, rouw blad, dat oneffen is. Semi-amplexicaule, de halve fteng omvattend blad. Semi-cijliyidraceum of Semiteres, half cijlinder- of rol formig blad, dat aan de eene zijde in de lengte platagtig is. Séminale, zaad-blad, zaad-lobbe, die uit het zaadeeis; voortfpruiten.
Senafolià, vijfbladen rondom de fteng of takken fto* wijze ftaande.
Serratum , gezaagt blad, dat tanden heeft als ces zaag. Bi-ferratum, Duplicato-ferratum, dubbeld geÄ'
blad, als de groüte tanden weder gezaagt zijl' Serrulatum, fijn gezaagt blad. Sesfile, fteelloos blad. Setaçeum, borstelijk blad, dat als met borstels &ezet is.
Simplex, cnkeld blad, dat enkel op een fteel zit. Sinuato-dentàtiim, met bogten getand blad. Sinuatum , bogtig blad, wiens rand inhammen hee"U Sparfafolia, verftrooide bladen, die verftrooit zond« |
|||||||||||||||||||
Ob, Ólverje, oT' Verticaliter} betekent averegts omge-*
keert; bij voorbeeld, ob-ovatum of obverfè-ovatum,
onigekeert eijformig., als het ünaller eind des blads
-. bij de'fteeUs. - < v; • i
K)b-cordatiim of Obverß-cordatum, omgekeert hartfor-
mig.
Obliquum, fchuins ftaand blad. Oblongum, langwerpig blad', dac langer als breed is. Qbtufum,,, ftomp blad, dat geen punt heeft. 'Öbtufwi cum achmine , ftomp blad met een punt. Oppoßta folie.,- tegen- malkanderen oveiftaande bladen. Ó ppofitè-pinnatum, zie Pinnatum. Orbiculatum of Rolundum, rond blad, als een cirkel. Ovale, zie Eflipticum. ■Ovatum, eijrond-blad. Falmatum, handpalm blad, is van bovenen tot in het ■midden of laager in verfcheidene deelen gedeelt.
Pandurts forme, fiool-formig' blad, dat in het midden ingeboogen is. jj.;.
Fapillojwn, tepelagtïg blad, dat gelijk als kleine fijne
tepels-of-blaasjes op.de oppervlakte heeft.
Parabolicum, parabel-forrnig blad, dat boven ovaal, en beneden regt is.
Partitum; gedeelt blad, dat tot omtrent de fteel in 2, 3, 4, 5, of meer deelen gedeelt is.
Patens, fchuins ftaand blad, dat met de fleng of tak een groote- fcherpe hoek maakt.
JPedatum vel, Ramofum, getakt blad, als de fteel in ver- fcheidene deelen gedeelt, en elk deel met een blad voorzien is. iPeltatum, fchildformig blad, als de fteel in het mid- den van de oppervlakte des blads, en niet aan de rand vast is. Perenns, langleevend blad, dat de winter over duurt. Perfoliatum , doorgewasfen blad, dat de tak of fteng omringt.
Petiolatum, gefteelt blad. JPilofum, fijn hairig blad. Pinnatifidum, veerswijze gedeelt blad. Pinnatum, geveert blad, dat verfcheidene kleine blad- jes aan een hooftfteeltegenmalkanderenoverheeft, en is van verfcheidene zoorten, als abrupte-pinnatum, afgefcheurt geveert blad, dat
geen enkel bladje op bet einde heeft. ';..., 'j .jflternatim-pitmatum, beurtwijze geveert, als de ; bladjes een om het ander ftaan. fArtïcuhtè pinnatum ; lidwijze geveert, als de gemeenzaameblad-fteel lidformig is.
Bi-pinnatum of D.uplicato-pinnatum, dubbeld ge- veert blad , als het geveerde blad geveerde zijd- bladjes heeft. ,,Cirrhofo-pinnatum, geveert blad met klawiertjes of draaden- op het eind , gelijk de wikken. Decurfivè pinnatum, afloopend geveert, als de bladjes langs de fteel afloopen. -':• Impari-pinnatum , oneven geveert, met een en- kel bladje op het eind.. Interrupts pinnatum, als debladjesbeurtclinggroo- ter en kleiner zijn.
Öppofitè-pinnatum, met tegen malkanderen over- .-. ftaande bladj'cs geveert blad. Tri-pinnatum of Triplicato-pinnatiim, driemaal ge- veert blad, als de geveerde zijd-b'ladjes, ook geveerd zijn. Planum^ een vlak blad. |
|||||||||||||||||||
:*-.■■ ...... ■■'/..■
|
|||||||||||||||||||
order aan de fteng of tak ftaan.
SpaUilatum, fpatelformig blad, dat boven rond , |
daar
af- |
||||||||||||||||||
na wat ingeboogen is, en vervolgens lijnregt
■j . loopt. Spinoftim, dcornig blad. ^
Stellata veWertitillatafolia, gefterde bladen, alsiw
dan zes bladen -rondom de fteng fterswijzc fta? • |
|||||||||||||||||||
MOWMfz
|
||||||||||||||||||||||||||
TOL.
|
||||||||||||||||||||||||||
Wfe'
|
||||||||||||||||||||||||||
»• '•-* f* eeftreept of gevoort blad, dat evenwijdige mits dien de meeste zochten der pltmtërrte onderfcbeiden :
StoaJam,^s le jfreepën [n de-, lengte beeft. Men vind deeze'gedaan tens afgebeeld in: de Botaniaphi- |
||||||||||||||||||||||||||
Strï'j»
|
rb'~ ,;~p Wirtiïdum - '■'• '"" -M"piika van de HeerLiNN-iEus, als rriede in Milieus
|
|||||||||||||||||||||||||
maandelijkfche tuin-oeffeninge n, .uit het engelsen, vee-
taalt door den geleerden Hr. J. Bastve-ä. : Hoe men ten Scehton. af Ger.aamt van een Mai m i '
vrugtkan maaken.
Wil men uit-liefhebberij een'geraamte van een blad' maaken, datnietonvermaakelLjk om te zien is, ïendaar .men ook het beloop der aderen riaukeurig in befpiegelen kan; zo neemt een partij bladen, die volgroeit dog niec dor zijn, legt ze in een open vat met water te rotten,, verfebeidene weeken laDg, en na mate dat het water weg waasfemt, giet 'er weer water op, op dat de bladen altijd met water overdekt blijven; wanneer ze dus een maand of twee geftaan hebben, zullen ze zagt worden en men zal het buiten-vlies 'er kunnen affcheiden ,• fpoelt ze dan in een kom met warm water zagtjes en voorzigtig een tijd lang heen en weder, zo zal de moesagtige zelfsftandigheid tus- fchen de aderen of zenuwen zig koomen af te fcheiden,. en op het laatste niet- anders dan een geraamte van het- blad, dat de aderen of zenuwen uitmaaken, overblijven. De goede uitflag van deeze verrigting hangt hoofdzaake- ; lijk af van een bekwaame rotting, waar in men geen vaste bepaalde tijd Hellen kan, wegens het verfchil der bladen, en om dat dezelve in de eene tijd eer genoeg- zaam gerot hebben dan in een andere; best is het der- halven , dat men nu en dan eens beproeft, of de bladen genoeg gerot hebben. Als, het blad net van pas gerot, heeft, kan men het mergagtige veeltijds ook van het ge- raamt fcheiden, na dat eerst het buitenvlies afgeftroopt is, door middel van-het blad op een papier vlak neer te leggen, en een weing te laaten droogen, daar na't zelve bij defteel aan te vatten en zagtjes op te ligten, waar door zig het geraamte van de weeke ftoffe-affeheid, |
||||||||||||||||||||||||||
Sub-alare, zie axillare
Subyotuwtwn, rondagtigblad. - . ■ Stibulaft"n> els-formig blad, dat heel fma! of dun , en naar de top fcherppuntig is.
■gnlcitnm, gevoort blad, dat evenwijdige vooren in de lengte heeft.
Sufra-decompoßtum, meer als tweemaal zaamengeftelt Rbiad._
f eres of Cijlindraceum, rol- of cijlinder-formig blad. Terminale, eind-blad, 'dat op het einde zit. Tema f'olia, drie bladen rondom de fteng of tak fters- vrijze liaand.e. ,
Ternatw, met drie bladen gevingert blad; zie Digita- tim.
Tesfelatum, met vier kantjes gevlekt blad. Ttmentofum vel incanum, fcheerwollig blad, waar door het zelve witagtig is ; grijs blad. ; ;
Trianguläre, driehoekig blad. S
Tricitfpidatum, driepuntig blad.
Tridentatum , drietandig blad. Trißdum, in drië.n gefplist blad, aan het boven-einde.
Trigonum, driekantig vleefchig blad, dat drie gevoor- de zijden in de lengte heeft.
Trihbwh, drielobbig blad; zie Lobatum. Trinerve, drie-aderig blad, dat drie aderen of zenuwen heeft.
Tripartitum, in driën gedeelt blad, dat tot beneden in driëri gedeelt is.
Tripinnafum, zie Pinnàtum. '[\qustrmn, driekantig vleefchig blad, dat in zijn leng-
te drie vlakke zijden en drie kanten heeft. Tritiviatum vel Triplicato-tematum, driemaal bij driën ftaand blad.
|
||||||||||||||||||||||||||
Tmncatum, afgeknot blad, dat boven in een regte fi-_ welke op 't papier blijft hangen.
|
||||||||||||||||||||||||||
Op diergelijke wijze kan men ook uit vrugten , als
appelen, peeren, perfiken, enz. fceletons bereiden; ge- lijk ook uit veelerlei wortelen, die mergagtig en niet: houtig zijn : Zij moeten gezond en gaaf wezen ; men fchilt- ze dan duntjes af, (dog de wortelen niet) en.kookt zo zagtjes in water tot dnt ze door. week zijn, daar na uit- liet water genomen en in een kom met koud. water ge- daan zijnde, vat men defteel met de eene hand-, en 'ftrijkt met de vinger en duim van de andere hand het. moes-of-merg-agtige zeer zagtjes af, en fpoelthet ver- der af. Deeze geraamtens droogt men vervolgens, of bewas; t ze 'mfpiritus vini- -Tenlaatste moeten wij nog aanmerken, dat de bla-
den der planten niet alleen dienen tot de werken- der groeijing,maar veele van zeer verfchillige geflachten-; en zoorten van planten hebben ook., gelijk .bekent is,, niet alleen haare grootenuttigheid in de geneeskunde, maar oók in het huishoudelijke, tot fpijze voor menfehen en dieren, en nndere huislijke dingen. FOLIUM; Blad; hier door verftaatmen ook de varr
eenig metaal dun geflagene bladen ; als foliüm auri, goud-blad ; folium argenti, zilver-blad ; folium aurichalci, klater goud; filhmfianni, tuinbladen, gewoonlijk fo- lie of Jpiegel-foelie genoemt, dewijl het tot 't maaken van fpiegels gebruikt word. FOLIÜM FLORALE; BraSea; BIoei-Mad;di\sv.'OP-
|
||||||||||||||||||||||||||
nie afgekort is.
TuMofum', Fistitlofum vel Cavum, pijpagtig blad, dat van binnen hol is.
Vmbiliratïim, genavelt , koomt over een met Pelta- tüm.
Vninktum , gegolft blad, wiens rand op en nederwaarts geboogen is. .
y^imns, fcbsedformig.bIad,dat de fteng of tak bene-
den als een fcheede omvat. Varkgatum, bont blad. E Venojum, geädert blad, dat zeer zigtbaare getakte ade- ren heeft. Vertkaliter, na- bovenwaart? ; bijvoorbeeld Vertica- I liter ovaium ; zie Ob.- ' ïythillatafolia, zie Stellata. ■'"\'^v;; YiUóJim, Birfutum, hairig of'ruig blad-
Wanneer twee benaamingen van bladen te zaamen ge- ! Voegt zijn, bij voorb. cordato-ovatum, of ovato-cordatum , zu'ks betekent dat de gedaante naar beide zweemt, als hier "aar hart-formig en naar ei)-förmig, dog het laatste bijge- voegde woord toont aan de gedaante, daar het blad 't meest n.aar gelijkt, en 'teerfte woord maakt 'er enige uitzondê- rtftfi in : Dus betekent cordato-ovatum, een blad dat meest "J-rond is, maar ovato-cordatum, een blad dat meest hart- ßrffiig is ■; en z0 met anjere. °itzijn devoornaamftekonst-benaamingen derbladen,
|
||||||||||||||||||||||||||
Jaat vadient,
|
den in de kruidkunde genoemt, de- bladen die omtrent
oin daar door dè gedaantens~enz. der bladen, en de bloem van zommige planten voortkoómen, en meest |
|||||||||||||||||||||||||
FQM. .
. derde, do.et dan bij het doorzijgzel vlier- en roofen-aziiH
van ieder .twee oneen', en brandewijn, vier ckaclj! men. Verzagtende fiooving (Fomentum emolliens.)
Neemt maluwe-bladen, glaskruid-bladen,viole-bladtn' en wolkruid-bladen, van ieder een hand vol, of twee' • handen vol, als men. maar twee zoorten neemt; kookt
het in drie pond water, en even zo veel melk, tot ét .een-derde verkookt is, doopt'er-dan een ftukilenelin
en na het weder uitgewrongen te hebben, legt het z'o' heet als het lijdelijk is,,op het zieke deel, dat men dikwils 's daags herhaalt.; deeze ftooving dient om ai. . lerlei uit- en inwendige hardigheden te verzagten, "
_*-;;-,' ' Leden-verficrkende fiooving.
Neemt marjoleiné, thijm, kwendel, en roofeminjn.
van elks een hand vol, angclijke-, galange-, zedottr- ei ■ meester-wortel, van elks een half once ; jenever-hjièn,
twee oneen; laurier-beften, een half once, en vwm te-noot, twee drachmen; klein gefneeden en geftootei zijnde, mengt het, en kookt het in water of wijn, of in half water en wijn, naar vereisch ; waar mede. mei de leden ftooft., V- j Stooving tegens de roos.
Neemt vlier-bloemen, twee handen vol, laat ze trek- ken in twee pinten kookend water, en ftooft'er het roo- zige deel mede; dit middel is uitwendig een der zeker- fte tegen de roos, want het vermindert de brandend: hitte, en bevordert de doorwaasfeming des vogts, à zig in de huid ophoud, en de ziekte veroorzaakt ; Jaar . in tegendeel de fuieeragtige middelen, als zalven,oli-
ën en flijrnen, als mede de zamentrekkende, koudéei te rug drijvende, gelijk 't azijn-water, nadeelig in deeze ziekte zijn, en zelfs het koudvuur kunnen verooffl- ken, dewijl de eerfte de poriën verftoppen, en daa door de uitwaasfeming verhinderen, ende zaamentret kende of te rug drijvende de kwaade voeten ftremmen, cl' binnenwaarts drijven. Bij gebrek, van vlier-bloeMh . kan men zig van laauwe wijn bedienen.
Stooving tegen de zugt der beenen,. en roozi- ■ )
ge gezwellen. ■ Neemt de toppen van lavendel, van orego, alfem, t¥fi\. falie, ij zop enroofemarijn, van elks een halve handvol, klein gefneeden zijnde, giet 'er vier pond kookend lif- ter op, en laat het dus twee uuren lang, wel ge(l°0' ten, trekken, doet dan bij het doorzijgzel een pond f* . de wijn, en ftooft daar mede het deel wel warm, en be-
haalt zulks 's daags dikwils. Bij gebrek van een cleezCi kruiden, kan men de camille en melilote neemen. Dit middel herftelt de vcerkragt der verzwakte e"
verflapte deelen, wekt de flinger-beweegingen &-}l\ nuw-vezclen op, ontbind de verdikte vogten, die m tusfehen de fpieren en de huid ophouden, en kooœ"1 omloop des bloeds te hulp. Indien de roos aanmerkelijk is, en men voor koudvjw . vreest, dan moet men een paar oneen camfer-brr.ndew1^
daar bij doen , en men omwind, benevens 'de ftoovUVj de roozige deelen ook met linnen in deeze Iranaew'J gedoopt, en als ze " droog worden, maakt men 1$ f, nieuws nat.. . . _ Stam
|
||||||
;}« FOL.- FOM.
rvah: een andere gedaante, ook-dikwils van eenandere
-koletir zijn, als de overige bladen; gelijk bij voorbeeld aan! de fcharleij {horminum),. enz. ; dog.men moetdeé- ge bloei-bladen niëtverwarren met debloem-bladen (pe- tala), of met de. bloem-viiezen Çper.ianthia), In de heel- kunde betekent braElea, een blik of uitgeklopte plaat, die de Heelmeesters in verfcheidene toevallen gebrui- ken. .... ;i\uw' l%\ t : 'FOLIUM INDUM,.zie INDIAANSCH BLAD. i FOLLICULQSÜL GLANDULA; Crijpta- mucipa- *rie; Glandula Folliciilofx ; dus worden een klein zoort van klieren genoem't, .die geene vaste ftof, zo als de overige klieren in zig bevatten, maar enkel uit holtens beftaan, wordende om die reden-, ook niet onder de eigentlijke klieren getelt. Brunnerüs en Beijerus .hebben deeze.-zoort van klieren befchreeyen, waar on- !-der zijde.flijm-klie.ren in- den gehoor-gang, uit welke ;het oor-fmeervloeit, en eenige anderen in de ingewan- den rekenen. .:.::. ; ".: r..!.-,.. .' i EOLLICULUS ; Lucht-vatje; zijn de met lucht aangevulde biaasjes op de uitwendige deelen der plan- -ten. Ook betekent het bij zommige een blaasagtfge ..koker, die een vrugt of zaad bevat, gelijk de joode- . kersfin hebben. . . ,;■;, [| FOMENTUM; Fotus;. een.Stooving.; Verwarming; •is een;uijtwendig rwarm. geneesmiddel, waar mede de .leden, verwarmt.,, en de poriën geopent worden, be- - hoorende onder .de verzagtende, . oplosfinde en pijnflil-
lende,, als mede onder de winddrijvende en tegenfeheur- buitige middelen; deeze fioovingen zijn afkookzels (de- .cocia),-.uit yerfcheiderhande wortelen, kruiden, enz.
bereid, naarde omftandigbeid der gebreken ; zomtijds
-.beftaan ze ook uit w-arme wijn, azijn,'water, melk, enz., -waarin* doeken of fïelii nat gemaakt j en weder uitge- wrongen worden., die men vervolgens, zo heet als het , lijdelijk is,. pp het.,-zeere of beledigde lid of deel legt, én zulks dikwils 's daags herhaalt.
i': Zomtijds worden de kruiden losjes in zakjes genaait, -in water of wijn opgekookt, en op de gebrekkige leden -.gelegt, en droog geworden zijnde, wederom nat gemaakt ten opge.legt. r Gemeenlijk worden tot de fioovingen genoomen, de
■verweekendefpecies of'kruiden, als de heemst-bladen en ..wortelen, ,■ maluwe-bladen,- melde, beerenklaauw , glas- ,-kruid en deszelfs wortelen, bloemen-van witte leliën, ca- ■mille, -melilote, vlier, wolkruid, en van lijnkruid; waar - bij men nog deeze en geene aromatijke dingen voegen
.-kan, als. ongelijke-, galange- en zedoar-wortel, laurier- en jenever-beften, anijs-zaad, venkel-zaad, cumijn, krüid- .nagels, muscaate-noot, foelie, enz. Men. gebruikt ook
wel tot ftooving de afkookzels van zwavel, en de fco- ,rim "van de régulas antimonii. 'Lie hier eenige voor- beelden van goede fioovingen. * -- - - * - ■ - .. - .
Cl Pijnftillende ftooving (Fomentum anodijnum.)
Neemt auee-korrels', drie drachmen, on rouzen-water,
■tien oneen; maakt hier van een emulfie, en doet daar, .dooigezijgt zijnde, bij, wijngeest, zes drachmen; tin- Buur van opium, een en een half drachma. andere pijnftillende fiooving.
Neemt» bloemen van bilfen-kruid, melilote, wol-kruid en van vlier,. van elks een vingergreep; laat het koo- \ Jcen in drie pond water, wel geflooten , tot op twee.- |
||||||
r
|
|||||||||||||
FOÎf.
|
|||||||||||||
TON.
|
|||||||||||||
?45T
|
|||||||||||||
Stoeving tegen de blutzingvan het oog, eo,-. ;ic
'".„,' " andere kneuzingen. ■ .Neemt ijfip-bhden., drie.vjngergreepen, doet ze in
een zakje, en laat hetkooken in een pond goede roode wijn, tot dat de helft verkookt is ; ftooft het oog dan met de lauwe wijn, en legt het zakje bij wijze van een nap op, bet alles met een compres en bandagie ' vast maaker.de; het welke men driemaal 's daags, tot aan de Rcneezing, moet vernieuwen. • j . Deeze ftooving is zeer nuttig, om het geklöntertbloed
te ontbinden, dat., het zij tusfchen het wit van het.oog, of tusfchen het hoornvlies uitgevaat is, om het weder met het bloed te doen omloopen; dient ook in kneu- zingen van het oog en andere deelen des lighaams, en zal altijd van een goede uitwerking zijn. Stooving tegen de vloeijing der vrouwen.,: .
Legt op de: fchaamdeelen doeken in koud water ge- doopt, waar bij een vieidedeel azijn gemengt is, en herhaalt zulks vantijd tot-tijd over dag. , Meer andere ftoovingen zal men vinden onder de ziek- tens daar ze tegen dienen ; men maakt ook drooge floo- vingen, bij voorbeeld, van haver,- meel of Zemels, ge- roost en in een linnen doek, of in een zakjegedaan , en heet opgelegt, is dienflig tegen,de jicht : Het glaskruid gebraaden en op de pisgangen gelegt,, dient in het gra- veel-kolijk. . ,. • . -• • FONTANALIS, zie FONTEINKRUID.
FONTANEL;, Zijpgat; in .'t latijn Fmitanella; Fon- jtfea/w; dit-,woord heeft tweederlei betekenisfen;, het [wecke boven op de kinderhoofden, en eene opening ■ door konst in het vel gemaakt, tot aftrekking van fcher-
pe doffe, word even eens genoemt. ; Le fontanel is door laatere fchrijvers geheeten de
[ vierkante of ruitswijze opening tusfchen dé voorhoofds- lenwimdbeenderen pp het .hoofd der kinderen, welke [llegtsdoor vliezen gedekt, den pplsflag der hersfenen [doet gevoelen, als men'er de vinger opzet,fontanella, tfms fulfatilis. Elgentlijk is hetgeen gebrek, de Schepper altoos
wijs en goedertieren, heeft opzettelijk de beenderen te kinderhoofden zo gemaakt, dat zij bij de geboorte log nietvolkoomen zijn,, maar nog doorfchieten ofüit- groeijen moeten, om die reden is de rand van alle de beenderen van het "hoofd , of liever bekkeneel, nog taakbeënig, en dirkraakbeen verandert door den tijd m been, om dat de beenvezelen doorfchieten, tot ze elkander raaken. De groote Aj.binus heeft dit aange- toont in zijn uitmuntend werk over de beenderen van i°nge kinderen ; op dceze wijze dan is de tusfehenruim- te der opgenoemde beenderen kraakbeen, dog gedroogt zijnde, vertoonen zij zig als een enkel vlies, hetwelk net bekkeneel voltooit : De nuttigheid hier van is on- °egrijpelijk groot, want het hoofd van het kind kan door deeze flapheid verkleint, en zodanig vermindert' «'orden, dat het te ligter door de engte van het bek- «n der moeder fchiet. . - In fterke kinderen fluit zig deeze opening binnen het
'jf'.uizonimigc blijft het open, twee, drie, vier, ja jen Jiiaren la"S, gelijk in de kinderen, welke door en - ?liÄ behebt zijn, blijkt. In.hetbeginzelvan naad2' ' en 'm - waterhoofden ; 'wijken alle de fut yan een, en zinken als in, en voornaamelijkde S- -: Wann.ecr het hoofd fchiclijk fluit, is het een "jjlj y?a5 flerkte^ indien niet, doet men voorzigtigst, |
daar een ftukje baat, of dubbel linnen op te leggen, ge-
lijk in onze kinder-kamers gebruikelijk is, het word het fiepje genoemt, dog doet, zo als het thans aange« legt word, weinig nut. Een fontanel olfonticulus, eene dragt, of opening,
is eene geduurige zweer in het vel, welke men open houd.door middel van eenen groenen erwet, of een ij- vooren balletje, waar in een gatje geboortis, om een draadje door den middellijn door te laaten, en gemak- kelijker te können, verbinden ; de natuurlijke erwetea zijn echter bater; zie daar. de behandeling. Men kiest op den arm die plaats aan de buitenkant,
daar de deltoïdes ophoud, endebinnen-armfpier, oïbra-' chialis internus begint; dat punt is derhalven zonder be- weeging, en daar fnijd men met een mes eene kleine fneede door het vel, en de wond ophoudende te bloe- den, fleekt men daar in eene drooge groene erwet, welke door de vqgtigheid zig uitzet, en dus eene ron- de opening maakt; .zulk een erwet word met wat ung. bafilicum, of mixtum, of naar de jDiiiflandigheden, met andere zalf befmeert, en 'er dagelijks op nieuws ingebragt, en overdekt met eene kleefpleister, waar. over eendrukdoekje gelegt,, met een windzel gehouden word ; zo lang dit gefchied, ontlast zig eene fcherpe vogt, en etter, welke eene afdrijving of aftrekkinge maakt van vogten, die anders op deoogen, ooren, klieren, enz, vallen. , De ijvoore balletjes, fchoon zindelijker, zijn daarom njet goed, om. dat zij zig niet laaten uitzetten, en derhalven loopt men gevaar, dat de fontanel zig eer- der fluit. Änderen verkiezen een caußik , dat is, het gat te
branden met een gloeijend ijzer, en 'ei dan den erwet in te brengen ; veele neemen eene pleister, waar in zij een gat fnijden als een bezem-ftuiver, leggen die op de plaatze daar de fontanel vereischt word, en daar op een weinig fublimaat met pomade gemengt, dekkende alles met een algemeene pleister; de fublimaat bijt dan een rond gat tot toelaating van den erwet , en op deeze wijze trekt men de vogten zekerer af, en flaagt te beter dan door infnijding. De fontanellen worden ook boven de knie binnen-
waarts, ook onder de knie gelegt, in vallende ziekte, zenuw-trekkingen, en andere kwaaien ; dog onder de knie moet men opletten, van ze niet te plaatzen op de zenuw , die langs de fapheena loopt, vooral niet in lie- -den, die een zwak zenuw-geftel hebben, om dat de ir- ritatie van die zenuw, hier door gemaakt, dikwerf zwaare ftuipen te wege brengt. Alle /ontane//m verloopen, dat is -verzakken , en ver-
anderen van plaats ; in ortfteekinge der oogert , en in verharde klieren, die men fcropkelen en flrumce noemt, zijn ze uitmuntend; in het algemeen fchrijft men 'er te veel kracht aan toe; in zweerende beencn doen ze nim- mer eenig nut. FONTANELLA INFANTUM; duswordinnieuw-
geboorene of jonge kinderen, die plaatze op hun hoofd genoemt, welke met een huid of vel overtrokken is. Zie FONTANEL. FONTEIN; Bron; in't latijn Fon s; Fontes; de nau-
we betrekking en overeenkoomst tusfchen Bronnen en Fonteinen, heeft gelegenheid gegeeven, dat wij den ieezer ophet woord Bron geweezen hebben tot Fojj- ttin. Een Bron is een uitgang, uitfpuiting, opborrel ing,,
of uitzijpeling van water uit den groad, welke niet Z door
|
||||||||||||
ë oir.
mitteefen, dat Is, loopen bij tusfchenpoozenj anderem
blijven wel loopen, maar fpringen fterker, bij zekere, tijden ,' of verminderen, rrien noemt ze intercaldres qf periodici; men vind 'er die flegtsin de maand Maij fprin- gen, of die eb en vloed onderhevig zijn : In het Ko« ningrijk Cathenire is een fontein, die in de maand vaa Maij, als de fneeuw fmelt, driemaal daags ophoud met fpringen, 's morgens, 's middags, en 's avonds. Andere fonteinen zijn warm, zelfs heet, gelijk men
overal bijna, voornaamelijk in China, vind: Het watet zelve is verfcheiden', want het is of zwavelig, of met ijzer en zout verrijkt, of met vergiften, met koper ia zuur water gefmolten, enz;, met brandfroffen ; alle wel- ke veranderingen afhangen van de bijzondere en verfchil- lende dingen, die in den weg van dieonderaardfchepij, pen, waar langs het water gaat, leggen en opgelost kon, nen worden. "De fonteinen die wij in onze tuinen hebben, worden
in navolging van die der natuur gemaakt, een groots waterbak op het huis, en eene pijp laag nederwaarts loopende , geeft den fprong; of, gelijk men inFranhl\\ bij 'sKonings/onfê/mrn eneldersdoet, men perst het wa- ter op, ofwel pompt het tot eene hoogte, om dus te fterker te fpringen. De Engelfchen drijven het op met vuur ; in onze 'brandfpuiten persfen wij het met geweH opwaarts, en vermeerderen de hoogte varr den fprong naar maate van de persfing. Defoiiteinen die als hevels werken, of door lucht-ver-
mindering van buiten, of anders door inblaazing van lucht in eenen bol, worden bij Nollet enMusschekbxoej zeer breedvoerig verhandelt, en afgebeeld; een ijdet begrijpt ligt, dat men daar geen gebruik van maaken kan, nog tot fonteinen in dorpen of fteeden, nog tot aanvoet van water tegens de hoogte op , gelijk in Londen ver- eischtword, en elders; zij vcrmaaken nogthansenhel» ben veel nut in filofophifche befchouwingen; meerder wil- len wij 'er niet van zeggen, en vergenoegen ons, dei leezer goede bronnen tot het verftand derzelve aange- weezen te hebben. Dewijl egter de natuurlijke fonteinen of bronnen dikwiti
van groot nut zijn, hetzij' om dezelve naar pjaafeea'? leiden, daar water ontbreekt, of naar plaifier-tuinen, tot knnstïgefpring-fonteinen, cascades, enz., zokutinen we hier niet voorbijgaan, nog iets te zeggen, e#n» voornaamfte aan te merken, Van de ontdekking,, afffße' ging, en leiding der wateren, enz. Hoemeti.de verborgene Fonteinen of ónderaari-
fche wateren kan ontdekken. Daar zijn verfcheide natuurlijke tekens, die te W
nen geeven dat'er ergens water onder de aarde vert)0' gen is, welke ten deele ook rede aan de Ouden beke» geweest zijn. . , 1. Ar istoteles,Pltntus en andere heftbengeic!»
ven, dat 'er fijne dampen uit de aarde zig °P'ie „J ter plaatze daar bronnen of wateren, onder de gr verborgen zijn; en Virtuvhjs zegt, dat om de plas s., vinden daar water onder de aarde verborgen is, men '£| een' weinig voor de opgang der zon op de grondn leggen, te weeten op zijn buik, met de kin om P ^ en dan verre rondom over het veld moet zien; a's,y(,n. dan ergens een vogtige damp zig van 'de aarde go ^ de ziet opheffen, doet zulks oordeelen, t'at,e^n daar een fontein of water onder de. grond is; wesl^ ^ men op dieplaa^s door graaving'er na moet zoeken^ |
||||||||||
ÎONi
|
||||||||||
w
|
||||||||||
óoor 'konst, maar door de natuur veroorzaakt wöïd't
Een fontein die natuurlijk fpringt', is eigentlijk een bron door de kbnst een weinig geholpen., ' Fonteinen door konstgemaakt, werken, innavolging der
natuurlijke fonteinen ; dikwils worden ze geholpen door pers-pompen, door vuur, ofin het klein door drukking van lucht ; het zoude in het oneindige loopen, indien wij dit geheeleftuk breedvoerig wilden behandelen. De Heer Lulofs heeft uitneemend in zijne inleiding tot de Aardklootskunde over de bronnen gefchreeven, cap. 16. pog. 308.; gelijk ook de fcbrijvers van het Di&. Ency- clopédique; de 'HeerMusscHENBROEK en Desaguuers , als mede de Heer Nollet; inzonderheid dient over de fonteinen, voor zo verre die door konst gemaakt , tot nut van fleeden moeten dienen, of tot vercieringvan tuinen, en vorstelijke lusthoven, ingezien te worden het lie deel van Belidor's Architecture hijdrauliqtie : Behalven deeze, verdienen een ieders achting de twee volumes, uilgegeevendoor Stephen Switzer Anuni- verfal fijftem of water, and watenvorks philofophical and praiïical, \to. Lond. 1734 en 1719. waar in teffens de aart van brandfpuiten uitgelegt word. Wij zullen volgens gewoonte kort zijn^ en den aart
der bronnen eerst, dan die der fonteinen befchouwen. De aardkloot uit bergen en dalen beftaande, is het
meer dan yaarfchijnelijk, dat regen, fneeuw en hagel op de bergen fmeltende, langs valleijen en holle we- gen nederwaarts dringen, en daar de minfte tegenftand is, uit een gat, offpleet, of door modder opwellen en opwaarts trachten te ftijgen; alle befioten water immers tracht weder op te klimmen tot de hoogte daar het van afvalt, gelijk de Fihfophen bewijzen. Halleij, gelijk uit Lulofs ib.pag. 317. blijkt, heeft
met recht de dampen, die uit de zee opkoomen , als oorzaaken derbnm?ie«befchouwt, deeze door den wind fterk gedrceven tcgens de bergen, dringen in het zand en bergen in , en worden bij kleine droppen vergadert, even als den damp in een distilleer-ketel; behalven dee- ze oorzaaken, is zekerlijk de zee mede voor eene te befchouwen, en zeer waarfchijneüjk perst het onder- aavdfche vuur haare vogten opwaarts , onder de ge- daante van bronnen, zelfs verre boven de oppervlak- te der zee : Ik meene , behalven deeze, nog eene andere oorzaak gezien te hebben, tusfchen Lions en Leijsfel, daar geeft eene fehuins leggende'rots, wel- kers laagen aan elkander parallel, maar hoog oprijzen met een punt, eenen geduurigen bron en wel, boven uit die punt; ik oordecle, dat het water tusfchen de fteen-laagen opklimt door aantrekking, even als tus- fchen twee platte fpiegel-glazen, en even als wij uit een potje het water aan de boomen geeven, door'er een lapje in'te hangen. ' 'De bronnen evenwel, die door'gefniolte fneeuw, of
vergaderd water boven op de bergen in boltens of kom- men vergadert, en laag neder vallende gemaakt wor- den, fpringen het hoogst; in den Rhijn ziet men aan hèt Binger loch, veeltijds het water met dikke ftraalen opbruifcheu tot verre boven de oppervlakte des Rhijn's. Wanneer men op zulk eenen bron eene pijp zet, kan men dooreene kleine konst het water laaten optrekken,, «11 weder doen nederdaalen, onder gedaante van fontei- nen; of wel op-.vaarts laaten fpringen, indien 'er pers- fing genoeg Lij kan koonien. De fonteinen zijn zeerongeluk, daar worden'er ge-
-vonden, die altoos gelijkvormig luopen, anderen inter- |
||||||||||
fojr.
|
|||||||||||||
roir.
|
|||||||||||||
ür
|
|||||||||||||
J
|
|||||||||||||
teken word van vee Ie voor zeker gehouden, mits dat
de grond daar men de damp ontdekt, niet moeragtig of gnderzins vogtig, maar droog zij. 2. Men houd het ook voor een teken van verborgen
water, als men 'm een grond, die niet waterig is', dee- ze en geene planten ziet groeijen, die anders in wate- rige of vogtige gronden voortkoomen, gelijk bij voor- beeld willige > karfe, water-munde, ganferijk, biefen, enz. ....... 3. Andere, gelijk Cassiodorus, enz. zeggen, dat wan-
neei' men een zwarm van kleine muggen geduurig op een en dezelfde plaats nabij de aarde ziet vliegen, zulks centeken zij, dat 'er aldaa* water verborgen is, oft tenininlten dikwils zo is, en men derhalven aldaar, door putten te graaven of met een lange aard-boor, den grond in de diepte onderzoeken moet , zullende de uitge- haalde aarde doen oordeelen, wat'er onder de grond fdmilt. .•< • "• ■ ■ : • 4. Daar zijn 'er ook'geweest, die het onderaardfche
water of de brónwellen hebben willen ontdekken, door middel van een wighel-roede ; maar weinige flaan daar geloof aan, en houden zulks voor een ongerijmdheid ; hoewel 'er egter nog hedendaags zijn, die de mogelijk- heid daar van willen beweeren. Men kan daar over in- zien Vallemonts Phijfiaue occulte, die breedvoerig ever de wighel-roede gefchreeven heeft. 5. Dog zonder zig op te houden met deeze niet heel
ïekere tekenen der Ouden, van het ontdekken van f on- ttinen; zo leert de ondervinding, dat de bêtragting van het terrein dikwils genoeg is, om te oordeelen, of 'er verborgen water in een zeker omflreek zig onthoud, namelijk als men op de fituatie en natuur van de grond welagtflaat; want lettende voor eerst, op de fitua- tie, zo kan men altijd vrij zeker gisfen, dat 'er ver- borgene wateren of brónwellen zijn op de hoogtens, daar min of meer hooge bergen naast of niet verre van daan leggen, of aan het benedenfte deel dier bergen; vermits die plaatzen dikwils de vergader-plaatzen zijn van regen, gefmolten fneeuw, dampen, enz. welke op de bergen vallende, door onderaardfche buifen of aderen "aar deeze laager plaatzen gebragt worden, en de oor- fprong van fonteinen of bronnen enz. zijn : Wat aangaat de natuur of hoedanigheid der aarde, zo geéven de wit- Çfgroenagtige aardens, gelijk de kleiagtigc zijn, die e* op de bergen of beneden gevonden word , veeltijds te kennen, dat 'ex fonteinen daar omtrent zijn : Ja zelfs worden 'er veeltijds brónwellen op de top van bergen, of hoogtens, 'öf niet ver daar beneden gevonden. Als men derhalven, door de eene of andere waarnee-
™"g gist, dat'er ergens een bron of wel onder de grond «n verborgen zijn, zo moet men door middel van min w meer diepe graaving of inbooring, onderzoek daar na °°ra, en zulks dient altijd op de verbevenfte plaatzen ;e gefchieden, voornaamelijk als het water zal dienen tot ^"itigeßnng.fonteinen. ■ ■•■ .. ' tijd welke de beste tot het zoeken van water is, 'J'i de maanden augustus, September en Oïïober, om tn . ,aaru"e als dan meest doorgaans van alle haare vog- u', j .°nt'ast en droog is, zo dat, het water dat 'er „., d'epte gevonden word,als een water-wel kan ami- §e«jerkt worden. Pia f 0nderftel'ende , dat men water op meer als eene
Lps Van een gebergte of hoogte gevonden heeft, zo grop en,hier en daar» op zekere afftanden, putten, of ca ann" J1 °en §raaven> eensdeels om de hoeveelheid, ■ anacrdeels om de diepte des waters te weeten, tot |
|||||||||||||
dat men aan de kleif, of zand, ënz. toekooint, die het
water inhoud; maar dieper moet men niet graaven, Uit vreeze van het water te verliezen : Vervol- gens leid men het water uit de putten te zaamen, door middel van greppels of rioölen , die van fteen los opge- zet worden, en verzaamelt het daar na alle door een ander riool in een groot refervoir of water bak, om 't daar uit verder te leiden ter befremde plaats, 't zij tot fpron- gen, cascaden of ander gebruik. Deeze wat er. bak doet •men maaken niet heel ver van de bron ofwel, en zulks op een vlakke effene plaats; zie hier over op 't artijkel WATER-BAK. Maar het is niet genoeg dat men water gevonden heb-
be, men moet ook onderzoeken, of het gevonden wa- ter hooger legt dan de plaats, daar men het na toewif leiden, dewijl het water niet hooger rijst dan zijn oor- fprong is, en om te weeten hoe veel het hooger legt,, inzonderheid als het dienen zal tot waterfprongen. Dit onderzoek nu gefchied best door middel van een water- pas, uiteen blikken pijp en drie glafen flesfen beftaan- de, gelijk op 't artijkel WATER PAS befebreeven en op dei5dej)laat vertoont word; op de volgende wijze. Zet het waterpas boven op den berg A. als op den
rand van 't water-verlaat B., zet het zo regt als moge- lijk is, en rigt het om laag naar de zijde van C. waar heen. de afpasfing moet gefchieden ; neemt van het water,, en mengt 'er wijn-azijn onder, om 't kleur te doen heb- ben, en het van verre te onderkennen, giet'er de pijp, of buis van vol, zo Jat 't water in de drie vlesfen klimmen- de, dezelve boven een weinig ledig blijven; laat en pijp en vlesfen rusten, tot dat het water zig in evenwigt houd, maar dekt de vlesfen ook met een papier toe, ten einde de wind niet de minfte beweging in het wa- ter maake; neemt vervolgens een lange Haak, doet'er boven een wit en glad bordpapier om, laat dien ftaak door iemand gehouden worden, op een zekeren afftand van het waterpas, bij voorbeeld op D, bewegende het bordpapier om hoog of om laag, tot dat het opperfte daar van lijnregt met het water is ; dit moet op deeze wijze ge- fchieden.,. ftelt uw op een zekeren opftand van het water- pas , mikt met uw oog, "en neemt een lijnregt vizier over de oppervlakte van 't water in de drie vlesfen, in welke linie gij het opperfte van het bordpapier moet brengen. ! Dit gedaan zijnde, moet gij de hoogte neemen, van
de oppervlakte van het water in den verlaat-bak B. tot boven aan't water indevlesfen, 'twelk gij moet vermin- deren , en teikenen deeze vermindering op den ftaak, wiens lengte alleenlijk van dat teiken moet getelt wor- den; neemt voorts een papier, en teikent op't zelve den gemeetenen afftand van de eene afpasfing tot de andere. Neemt den ftaak weg, en brengt ter plaats D. daar
dezelve in de. grond ftond, het waterpas, en doet daar mede als vooren, en dus vervolgens, daalende telkens van D. tot E. en vân E: tot F., van F. tot G. en dus zult gij koomen aan het einde van C. alwaar de fpringen- de fontein zijn zal ; addeert alle aangetekende maaten zaamen, en gij zult ftiptelijk weeten, hoe hoog de top B. van het gebergte, en hoe verre van C. gelegen is; dus ook hoe hoog 't water der fontein zal fpringen, aan- gezien het water omtrent zo hoog fpringt, als deszelfs oorfprong is. . Indien 'er geen natuurlijke bron in de omtrek der
plaatze gevonden word, o£ dat dezelve niet genoeg
verheven lag, om na elders geleid te kunnen worden,
voornamelijk tot de waterfprongen, dan moet men zijn
Z a toe-
|
|||||||||||||
Y4* J?ON,
toevlügt neemën tot de 'konst-water-werken, om daâr
r door het water uit meiren-, rivieren, beekeri, S putten, enz. op een berg of hoogte,. of anders in een yerheeven gebouwde water-bak te brengen-, en het vervolgens daar uit te doen nederdaalen ; waar van op 't artijkel WA- •TER-BAK zal gefprooken worden, als mede van het toeftellen deezer bakken: Tegenswoordig zullen wij •nog iets melden van de leiding des waters uit de water- zak tot de kommen der tuinen, om het.aldaar te doen •fpeelen, het zij in'fprongen, wellen ,- of cascaden, enz. • ■ . ■ ijMh .••;-.•■ '.;. ■ ■ . ■ ■■ Hoe men het water uit de Water-tak leid.
De Ouden hadden drie manieren om het water te lei-
den, als' i. door zogenaamde onderaardfche waterlei- dingen (aqueeduftus) ; 2. door looden buizen of pijpen; en 3. door gebakkens buizen, die alle nog tegenswoor- dig in gebruik zijn ; maar daar men nog twee zoor- ten van buizen ,• : als de houtene enijzere, bijgevoegt -heeft. . : 1. De onderaardfche waterleidingen zijn van ftcen ge-
maakte leidingen, die van gehouwen fteen wel moeten toegeftelt, en van bovenen met een verwulft, of platte fteenen, tegelen genoemt, gedekt zijn, op dat de zon Biet op het water kan fchijnen (daar ze boven de aarde zijn) : Deeze leidingen worden allengskens wat afdragende gemaakt, opdat het water te beter vloeijen kan. Indien het gebeurt, dat men in depasfagieeen rots ontmoet, zo moet 'er een verwulft door heen gehouwen worden>; viriaar koomt 'er een berg in de weg, moet men die door- graaven, of de waterleiding 'er om heen laaten gaan, en men moet op een lange pas fagie, van 25 tot26roeden lucht- gaaten maaken, om een weinig lugt aan het water te geeven. Is ,het, dat'ervalleijen op de pasfagie der waterleiding
: voorkoomen, die de waterpasfe of even afdraagende lei- ding verhinderen, moet dezelve met boqgen en pijlaars 'gevult, en daar door de leidingonderffeunt-worden; ge- ■lijk onder anderen bij de waterleiding vanArcuëil in Frank- rijk aldus te zien is. ' - Door deeze fteenen waterleidingen laat men het wa-
ter op verfcheiderlei wijze loopen, als door buizen van aarde of lood; of door gooten van gehouwen fteen, dat de gemeenite wijze is,- of door gemetzelde gooten van "kalk en ciment,: of ook van kleij, in de landen daar de- zelve gemeen is. Zomtijds worden ook natuurlijke ade- ren in 't zand, kleij of fteen gevonden, daar het water zon- der verlies doorloopt : Deeze waterleidingen behoo- ren altijd zo breedgemaakt te -worden, dat.'er een fmal padjeT aan weerzijüen van de gooten is, om aldaar te •kunnen gaan; als het nodig is; en1 men'moet aan dee- ze leiding en goot altijd een kleine . onmerkbaare af- 'dragt geeven, om het water gemakkelijker te doen loo,- .pen.- ■■ .■■* - Dog deeze zóorten van waterleidingen koomen niet
te pas, dan alleen om het water van een bron bij een te verzamelen, en ergens na toe te leiden , in een re- servoir , kom, enz."; Want dewijl het water daar niet in beflooten is, gelijk in buizenr en geen'val heeft, zo heeft het geen kragt, om zig in de hoogte te verheffen én fonteinen te doen fpringen. ; ' '■-.■■ 2. De looden buizen zijn de bekwaamfte om de wate-
ïèh té leiden, want men kan ze doen daalen of klim- men en draaijen, na dat't terrein op of afloopt, zonder dat zulks aan het loopen van het water hinder doet. |
||||||
Daar'zijn twee zoorten van, als 'gegootene en gefoli.
deerde ; de eerfte worden in formen gegooten, van eene lengte die men begeert, gemeenlijk van 12 voeten lang; Men maakt ze dikker als de gefolideerde , uit vreeze' van blaasjes; ze zijn ook beter en meer geagt, maar kosten meer, om dat ze zwaarder zijn, .-. De gefolideerde buizen, worden gemaakt van looden plaaten, die men hol-rond flaat en de kanten, welke bij een koomen, vast folideert ; men maakt deeze buizen vaj verfchillende wijdte of dikte,' de dikfte zelden boven zes duimen en de kleinfte niet onder zeslinien middellijk; men fteekt de eene buis in de andere, hebbende de ge'. gootenë ten dien einde een dik en verheven hooft aan't eene eind, en men maakt ze met folideerfelaan malkander vast en digt; maar ze zijn onderhevig om in kalkagtige aarde te barsten en zig te wellen. 3. De buizen van gebakken fleen, kosten het mina,
maar hebben meer onderhoud noodig; ze zijn gewoon- lijk twee à drie voeten lang, en na de éenekant toe« nauwer, zo dat men ze in malkander kan fteeken , en m maakt de zam'envoegzels met mastik of fteen-lijm wei digt: Wanneer deeze buizen zullen dienen om gefo ceert water te leiden, zo omkleed men ze rondom met een fmeerzel van cement, van vijf à zes duimen dik; ditbewaart ze een goede tijd, als men maar zorg draagt, voor eerst, dat .men de leiding eenige maanden laat dro» gen eer men'er water in laat, om't cement tijd te gee- ven van hard te worden, en ten tweeden, dat men de bui- zen, dewijl ze zeer breekbaar zijn, op mctzelwerkwel vast legt om niet te verzakken. Deeze buizen zijn dien- ftiger tot afleiding van het water Uit de water-kommen, dan tot aanvoering van het geene tot fpringende waterea dienen zal, waar aan ze niet lang weerftand kunnen bie- den;- daar en boven zijn ze onderheevig, als ze tusfchei .boomen heen en weer gelegt worden ; dat, derzelver worte- Jen door de poriën der buizen of doordefteen-lijm , welke met de tijd onder de grond verrot, heen groeijen, die dom het water gevoed wordende, veeltijds zo dik'er lang kun- nen worden, dat ze de buis geheel verftoppen: - Men heeft van zodanige wortelen, die de Franfchen queussè renard (vosfeftaarten) noemen , gezien, welke twee tot drie roeden lang waaren. Daar zijn menfeben, die willen, dat deeze lange wortelen vooftkoomén van de>heede, waar mede men, benevens de mastik, de zaamënvoegin- gen digt maakt, of van een ig zaad, datmet het water in* buizen komt". '■ ■ ti 1 De gebakkene buizen hebben voor àe fonteinen, ^
water te drinken, een zonderlinge verdienfte, ^ om dat« van binnen verglaast zijnde, 'er zig geen flijmige W 'in aanzet., en het water blijft 'er beter èn vrisfer i"' dan in andere buizen; behalvenook,dat het in het door- gaan geenkwaadehaedanigheid verkrijgt, gelijk van'tM» ijzer en h dut. - : ' ' ■ ' 4.-. De houtene büïzeri tot. waterleidingen, worden!5'
maakt van dikke boomen, die mooi regt zijn-, als van eicken-, ijpe- of ësfehen-boomen, dog'inzonderheid va° elfe-en pijn-of mast-boomen , omdat deeze 't langst in" grond kunnen duufen ; welke men in het lang laat<j°°r; booren ,;met een gat van drie of meer duimen miJdelliP?' men legt 'er aan de einden een ijzere band om , eri ^eC}:L een der einden een ring of pijp van ijzer-blik, tot op de "e der pijp,-. die daar in Wet moet fluiten y en de änderet der pijp word in de daar aan fluitende buis geito^e^'_ en vervolgens kie zaamenvoeging met pik of een "°\. lijm wel digt gemaakt. Deeze zoorten van buife" *L |
||||||
t
|
||||||
FON.
niet goed danïnmoerasfrge en andere natte gronden, want
in droog'e gronden vergaan ze haastig. Het water dat 'er doorraat, is meest doorgaans rood en heelt altijd eenige 5, De ijzere buizen worden in formen gegooten, en
: zijn thans van veel gebruik ; ze hebben beter hoedanig- I heden dan die van lood, ze duuren veel langer en kos- ten wel vijfmaal minder, inzonderheid daar de ijzer-gie- ! terijen niet heel ver van daan zijn ; men maakt ze van ! jrie à vier voeten lengte, en tot agtien duimen middelijns ; op het eene einde hebben ze een verheevene en buiten 't eind der buis uittteekende ring, waarin heteffene eind van de volgende buisgeftooken word, en waar tusfehen [ men lapjes leer en mastik fteekt, om ze digt te maaken : Ook legt men op de kwaad gefchikte plaatzen ronde en halve maan - formige lapjes van lood , gelijk ook in de fcromtens, bij de kraanenen kleppen ,daar men genood- zaakt is, om 'er einden van looden buizen aan te voe- gen. Van de proportie en dikte der water-leidingen of bui- zen, welke tot water-fprongen zullen dienen. Behalven het geene dat wij tot hier toe gefprooken hebben van de verfchillige manieren, om het water door buizen te leiden, dat alleen niet genoeg is, als die wa- terleidingen zullen dienen, om het water in een tuin te doen fpringen , zo moet men ook, als een zaak van veel belang, niet veageeten te fpreeken van de proportie en dikte,die de buizen hebben moeten,naar gelang van de fprongen die men wil doen fpeelen; hier van hangt de fchoonheid der fpringende wateren af; want zo de bui- zen te nauw zijn, of aan te veel kommen water, leveren, zonder dat ze haar juiste proportie hebben, maaken ze niet dan zwakke en kleine fprongen; behalven dat de bui- zen als dan onderhevig zijn, zig ligtelijk met water te over- kioppen en te bersten, om'dat de winden daar in al te zeer beflöoten zijnde , 'er bij na meekunnen uit koo- ffiéiil- T,; :'-'-i ' Zie hier'de beste proportie, die men aan de buizen,
naar gelang van de water fprongen, behoort te geeven; dezelve moeten in een vierdubbelde reden der opzetzels °P Jprong-pijpen zijn, dat is te zeggen, dat de middel- lijn der buis viermaal zo groot zijn moet als de middel- lijn van de fprong-pijp, op dat de water-colom gepropor- .tioneerten de fnelheid in de buizen egaal zijn ; voegt hierbij, 'dat 'er in kleine buizen al te veel wrijving is, naargelang van wijde fprong-pijpën, en aan de rand van kleine fprong-pijpen naar gelang van wijde buizen; dog dit zal door voorbeelden opgeheldert worden. Om een fprongte maaken van vier tot vijf linien dik,
fat is, waar van de fprong-pijp, daar 't water uit fpringt, Mn gat heeft van 4. à^'linien middeliijns, moet de buis der waterleiding anderhalf duim middeliijn hebben; voor eep fprong van zes of zeven linien, moet de buis twee diw.cn middeliijn hebben , en voor een fprong van een duim, vier duimen middellijn : Ora een nog grooter fprong te maaken, als, van 16 à 18 linien, of een water-pijlaar, door verfcheide draaien gemaakt, moet'er een buis zijn ■J'M 6 duimen middelJijn; wij zullen niet fpreeken van buizen die meer dan 6 duimen middellijn hebben , ge- 'ijk men bij de Koningen en Vorsten vind, en die som- tijds i2 tot 18'duimen middellijn bereiken; deeze kot- sen zo groote zommen, dat ze fchijnen boven het be- reik van de'rijkfte particulieren te gaan. •■ Men heeft verfcheide zoorten van fprong-pijpen olop- ïêtssk (hier door ,110et menverftaan het einde der buis;, |
FON. 74.3
daar het water uit fpringt, en het welk doorgaans op de
buis gefchroovenword, en dus verandert kan worden» de Franfchen noemen zsJjoutages), als, tot enkelde fpron- gen, pijlaaren uit verfcheiden fprongen , regens, zonne- waaijers en veelerlei andere gedaantens, die men aan 't water geeft, dog de enkelde, die maar uit een gat koomen, zijn degemeenlte en ook beste, dewijl ze zo ligt niet verftopt raaken dan de plaaten, die met veele naast mal- kander zijnde gaten of fpleeten doorboort zijn , of daar men veel kleine fprongpijpen aan gefolideert heeft, om een water-pijlaar , enz. te ibrmeeren. Men wil, dat de fonteinen beter fpringen, als de fprong
door een rond gat van een plaat gaat, die opeen evenwij- de fprong-pijp waterpas vastgemaakt is, dan wanneer deeze pijp een kegelförmige gedaante heeft, om dat 'er dan minder wrijving en tegenftand aan de kant is. Het is zeker , dat hoe de waterleiding of buizen wij-
der zijn, hoe het water beter gaat, en om't zelve wel te doen fpringen, moet de waterleiding dezelfde wijdte be- houden, van de waterbak af tot aan de fpring-pijp toe, zon- der eenige vermindering ; dit geeft meer water en meer kragt aan de fprong, die zonder dit al te zeer verftikt en verftopt word van verre. Dog zommige zijn van een heel ander begrip, en wil-
len , dat in een waterleiding van 50 roeden lang, men in de eerfte 25 roaden van de waterbak af, wijder buizen moet gebruiken dan in de 2 5 laatste, tot aan de fprong- pijp toe; welke zij ongeveer 1 duim in de middellijn nau- werwillen hebben, en zodanig, dat ze tot aan de uitgang van-het water geduurig wat nauwer worden-, op dat het water, zeggen ze, allengskens van verre wat aange- perst, en een weinig nauwer in de buizen ingeflooten worde; maar dit is een opinie van geringe fontainiers; want het waterkan genoeg gedwongen en aangezet wor- den in de fprong-pijp daar 't uitfpn'ngt, zonder de.wijdte der buizen te verminderen : Dit gaat zo zeker, datais men de fprong-pijp affchroeft, het water niet meer zo hoog gaat, nog dezelfde kragt heeft, en niet anders doet als maar uit de buis op te borlen. Daar is maar een geval, waar in de buizen Van mid-
dellijn moeten verminderen, te weeten, als de water- leiding zeer lang is, bij voorbeeld van anderhalf of twee bonden roeden, want dan gebruikt-men drie zoort-enyan buizen in de wijdte.,, dewijl het water-zonder-dat, dooi- de lange weg zoude flaaperig worden, om zo te fpreer ken; die verfcheidenheid van-wijdte maakt het weer als wakker, en geeft het nieuwe kragten, bijvoorbeeld, in groote waterleidingen van anderhalf bondert roeden lang, gebruikt men in , de eerfte 50roeden buifen van, agt duimen middelliia, in de andere 50roeden, van zes duimen, en rn de 50 laatste, van vier duimen : Maar in de leidingen van 50of 75 roeden,behoud men dezelfde wijdte tot aan de fpVong-pijp toe. ■ > ■ , ' - '■ < ;, ■Wanneer men verfcheiilene fprongen, bij voorbeeld,
vijf of zes, in e.en.tuin moet laaten fpeelen, behoeft men van de wat-erbak af niet ook evenzo'veel waterleidin- gen te maaken, dit zouden overv locd ige kosten zijn ; men maakt maar twee of drie leidingen van buizen, daar men kleiner aanvoegr, die men takken noemt, omalledee. ze fprongen te doen fpeelen; maar het moét met. een zodanige gepaste evenredigheid gefebieden, dat 'er min- der in de kleine buizen zamengaat, .dan in de.-groqte, invoegen dat ze niet. alle het water wegneemendey. de groote buis de kleine aandrijft; 1 bij-voorbeeld, om drie fprongen te doen fpeelen, elk van 6,of ?:ü«ien dihte, Z 3' 'zo |
|||||
- . V-:
f5* - FON.
20 zal ieder tak, volgens de vierdubbelde rede, waar
""van boven gefprooken is, twee duimen middellijnmoe- ten hebben, het welke gequadreert of vierkant gemaakt zijnde, koomt vier vierkante duimen water, dat'er zou doorpasfeeren, en dus door alle drie zamen twaalf dui- men water; weshalven de hooft-Ieiding vier duimen middellijn moet hebben, waar door 16 duimen water gaan, want het quadraat van 4 is 16, dat het vierde- deel meer is als 12, en dus het water der drie buizen een-vierde part forceert. Op deeze wijze zal het water zijne kragt behouden, tot op de laatfte druppel, en deeze fprongcn zullen alle te zaamen fpeelen, zonder datdeeene de andere hinderlijk is, oflaager gaat: Men gaat met dezelfde wijdte der hooft-buis voort, tot te- gen over van de kommen, daar men dan de verdeeling in takken maakt. Dit voorbeeld kaft van andere doen oordeelen; en als de fprongen van verfchiilige dikte zullen zijn, en bij gevolg ook de takken, zoheeftmen niets anders te doen, dan haare geheele bevatting te bepaalen , en altoos de hooft-buis zodanig te inaaken , dat ze de overige een weinig forceert. Men moet in acht neemen, dat in het begin van een
leiding,dat is, bij het uitgaan van de water-bak, de buis een paar duim middellijns meer moet hebben ; bij voor- beeld, als het een buis is van 4 duimen wijdte, moet men haar een klep en opening geeven van 6 duimen , op dat deeze grooter opening voor een tregter aan het water diene, om fchielijker uit te gaan, en meer kragt aan de fprong bij te zetten. De uitgang des waters be- hoort een weinig van de grond af te weezen, op dat, wanneer 'er met de tijd vuiligheid op de grond van de water-bak koomt, zulks niet met het water in de wa- terleiding geraake, en de buizen verftopt ; ten dien ein- de moet 'er ook een met veel kleine gaten doorboorde looden plaat voor de uitgang des waters vast gemaakt wordenj om alle ruige vuilnis, die in de bak raakt, af te keeren. Omtrent de kom, moet 'er een kraan vast gemaakt
worden, van dezelfde wijdte als de buis, op dat'er even veel water kan doorgaan, als door het ronde gat der buis. Men heeft verfchcidene zoorten van kraanen, als met vierkante hoofden, met krukken en met fleu- tels, tot twee of drie wateren. I Men moet een ronde wat breede kring van lood om
de buis folideeren , ter plaatze daar dezelve in de kom gaat, op dat het water door die kring opgehouden wor- de, en niet langs de buis uit de kom zoeke wegte loo- pen; en men moet de buis altijd ongedekt over den bo- dem der bak laaten gaan, en nooit in de grond leggen, om dus de gebreken, die 'erinogten koomen, beter te kun- nen verhelpen. Men folideert regt in het midden van de kom, daar
de fprong zijn zal, een op de buis der waterleiding regt opgaande buis, en op deeze de fchroef van koper, daar jnen 't opzetzel of de fprong-pijp, die doorgaans ook van koper is, opfehroeft; omtrent twee voeten van dee- ze regt opgaande pijp moet men een gat in de buis inaaken, dat men met een houten prop en een ijze- ren kring fluit, die men 'er vast in ilaat, of met een koperen fchroef-prop; hier door kan men de buis, als ■men de prop wegneemt, ontlasten, als 'er vuiligheden in gekooihen zijn. . Men moet in de waterleidingen altijd de bochten,-
draai- en regte hoeken mijden, dewijl zede kragt des «raters verminderen; en als men de leiding niet wel |
||||||
FÖN.
regt kan doen loopen, en 'er noodzaakelijk een krom-
te in moet zijn , zo moet men die kromte wat van verre.neemen, om de fcherpte te verminderen. In waterleidingen, die -vat lang en zeer vol van wa-
ter zijn, maakt men van plaats tot plaats lucht-gaten, of' verkeerde kleppen, om de buizen van de wind te ont- lasten ; en wanneer de leidingen na een fchielijke val weder waterpas beginnen te loopen , moet men op die plaats een kraan vast folideeren, om dien last op te hou- den, anders zal het de buis niet lang uithouden. Men moet de buizen der waterleiding altijd wat diep
in de grond, bij voorbeeld twee à drie voeten diep leggen, zo wel om de vorst, als wegens de dieven: Ook moet men ze in de tuinen altijd door de allées of paden, en nooit door bosfehen of door de parterres, enz. laaten loopen, om 'er dus beter te kunnen bijkoomen , als ze gebrekkig worden. Als de buizen onder terras/en moe- ten doorgaan, moet 'er een klein verwulft over de buis heen gemaakt worden , om ze van tijd tot tijd te kun- nen bezien, want de drukking der muuren en aarde, dis hier altijd werkzaam is, zoude de buizen onveilbaar be- derven, indien ze met geen verwulft gedekt waaren. . FONTEIN; Spring-bron; IVater-fprong; in 't latijn Fons artificialis ; dus noemt men de bronnen en al' lerlei water-fprongen, welke door de konst in de tuinen tot cieraad en vermaak toegeftelt worden , gelijk rede in het voorige artijkel aangeroert is : Deeze •wateren en ƒ«»• teinen zijn gelijk als de ziel van een aanzienelijkc plai- fier-tuin, en maaken 'er zonder tegenfpraak het voornaam- fte vercierzel van uit, want ze maaken dezelve, om zo te fpreeken, leevendig; zo dat een tuin, hoe fraai au- derzins ook, als hij geen water heeft, zig even als dood of treurig vertoont, en van een zijner fchoonftc bekoor- lijkheden ontbloot is. In het voorige artijkel hebben we aangeweezen, hoe
men de nzmm\\%er fonteinen of bronnen vinden, en naar de tuinen of andere plaatzen leiden kan; hier moeten v/e nu aantoonen, hoe de water-werken in de plaifier-tui- nen behooren geordineert te worden ; want het is geen- zins een zo ligte zaake, om de wateren en fonteinen in een tuin wel te verdeelen, op dat ze zig behoorlijk ver- toonen, en cieraad geeven ; hier toe \vord eene bijzon- dere genie en vlijt vereischt, om het zodanig tefchikken, dat een kleine kwantiteit water veel vertoont., en M men het water niet verkwistende in kleine kommetjes of kolken, zulks weet tefpaaren, en'er gebruik van te nwa- ken op de nodige plaatzen, daar het door dikke aan- zienlijke fprongen een goede uitwerking doen kan i ten welken einde feffens ook deverdeelingenvandetuinW« behooren geordineert te zijn, zo dat de allées en paden den tuin gevoeglijk doorfnijden : Bij deeze verdeeling dient acht gegeeven , dat ds fonteinen zodanig gefchikt zijn. dat men ze bijna alle tegelijk ontdekken kan, endatvee- le fprongen in een linie koomen, dat eene aangenaam" vertooning aan het oog geeft, en dezelve meer in §e' tal doet fchijnen, dan ze wezentlijk zijn. Men onderfcheid de wateren op verfchillende W'lze'
want daar zijn natuurlijke en konstige, fpringende e . vlakke, leevendige en flaapende. , ,g Natuurlijke wateren zijn die, welke van zelf uit
aarde voortkoomende, in een refervoir loopen, ffijV fonteinen geduurig doen fpringen ; daar en tegen de^ tige wateren in een verheven refervoir gebragt word ' door middel van water-werdtuigen ; waar van op het tijkei van WATER-BAK zal gefprooken worden. |
||||||
Ï-ON. ^f
doet, want hoe gfooter, hoe ze beter zijn, daar men in
tegendeel in de kleinheid misllagcn begaan kan, want 'er niets mislijker itaat, dan een kleine kom of ander wa- ter in een .groote plaats ; daar zijn twee uiterften die men beide moet mijden, naamelijk, om een kleine'kom ineen groote plaats te inaakgn; of een kleine en de bes- te plaats met een gtoote kom , of andere groote wate- ren te beflaan ; weshalven een architeü of andere, die den tuin ordineert, in deeze proportie een goed oordeel moét gebruiken. Veele menfehen willen, dat de groote van een kom moet
geproportioneert zijn naar de hoogte des fprongs, opdat, zeggen ze, het in de lucht gedreevene water, fchoon het door de wind bewoogen word, niet over de randt van de kom vliegt; dog ze bedriegenzig hier in, wanc hoe laag het water ook mag fpringen in een groote kom, zo zal de wind het water evenwel zeer verre wegdrij- ven, gelijk dit de ondervinding overtuiglijk leert ; men ftemt toe, dat het even zo onbekoorlijk is, een kleine dunne fprong in een groote kom te zien, als een zeer dikke en hooge in een kleine kom; 'er moet altijd, zo veel doenlijk, eenige overeenkoomst tusfehen de fprong en de kom zijn ; maar men kan de juiste proportie van de groote des koms, naargelang van de fprong, nietwel bepaalen, dit hangt af van de val en kragt der wateren, of van de ruimte, die het terrein tot de groote van de kom kan toelaaten. Ten opzigte van de diepte, die men de kommen gee-
ven moet, die is ordinaris 15 à 18 duimen, of ten hoog- ten 20 duimen ; deeze diepte is genoeg, om met de gieter .water te kunnen fcheppen, en'om den grond des koms voor fterke vorst te bewaaren. Als dezelve zullen die- nen tot rcfervoirs, of dat men 'er visfehen in wil onder- houden . gelijk men in de groote kommen ; vijvers, enz. gewoonlijk doet, dan moeten ze dieper zijn , van vier- en vijf voeten diepte; dit is genoeg, om 'er veel water in te houden, zo wel tot referve, als tot behoud en aangroei der visfehen; als mede, om 'er een klein fehuit- je in te kunnen hebben, dat men genoodzaakt is te hou- den , als 'er fprongen midden in een kom of yii'ver zijn om het opzetzel of de fprong pijp af te fchroeven , erj de vuiligheid weg te neemen, die het fpringen belet. Men moet ten opzigte van de diepte, vooral in agt
neemen, om niet over vier of vijf voeten te gaan, het zij dat het een canaal, vijver of refervoir is, want als dezelve dieper, bij voorbeeld agt tot tien voeten diep zijn, zijn ze gevaarlijk, en men heeft voorbeelden, dat menfehen bij het wandelen in zulke diepe kommen bij ongeluk gevallen zijnde, daarin het leeven hebben ver- looren ; zo dat dit eene zaake is, waar op men wel met prost behoort acht te flaan, en zorg te draagen , dat ee- ne zaake, die tot vermaak en' cieraad van de tuin gemaakt is , niet te eeuiger tijd moeijelijkbeid veroorzaake. Hoe men de water-kommen toeftelt, om ze goed en
wel digt te maaken, enz., hier van zal op- het artijkel KOM gefprooken worden. Op plaatzen daar veel water en afdragt van een hoogte
is, maakt men, behal ven de kommen, vijvers en water- fprongen, enz., ook cascades, water-boujf'ets, gouletten , enz., zo wel in de allées, als tusfehen de treppen of rampen en tegen terrasfen; en niets kan 'er aangenaamer en vermaakelijker zijn. De hoog-leggende kommen le- veren het water aan delaagere, endoen deeze fpeelen, 20 dat het ééne werk het anJer aan de gang houd. Daar was nog veel meer te zeggen over de water-
werken, |
||||||
FOtf.
Men noemt fpringende wateren zodanige, die zig in
het midden van een water-kom (basfin) om hoog verhef- fen, in fprongen offtraalen, opborrellingen, enz., tot ondeifcheid van de vlakke wateren, die enkel in canaa- len, vijvers, kommen en water-fpiegels, zondereeni- ge fprong zijn; welke wateren, fchoon een tuin aange- naamer maakende, dan wanneer hij geen water heeft, : egtergeen groote fchoonheid aanbrengen, om datzeal- tijd ftilzijn, en in dezelfde (laatblijvende, dentuinniet animeeren ofleevendigmaaken, gelijk de fpringende wa- teven doen. De leeveiidigè wateren zijn die, welke geduurig loo-
pen, en de fchoonfte van alle, wegens haare klaarheid; deeze gednurige beweeging maakt ze gezond, en zeer zuiver; zodanige zijn de kleine rivieren of beeken, waar van men canaalen en water-werken in de tuinen maakt; hier toe behooren ook de fonteinen die dag en nagt fprin- I gen.
De flaapende of ßilßaatide wateren zijn de onaange-
Tiaamfte van alle; dezelve worden dikwils vuil, groen- tgtig, en bedekt mee mos en vuiligheid, dewijl ze geen beweeging hebben; gelijk in de kommen die zelden fprin- gen, of in de vijvers, meiren en moerasfen; ze zijn ook onderhevig om in de zomer te bederven, en Hinkend te worden. Men kan de plaatzen tot fonteinen en kommen nietwel
vast bepaalen, want ze zijn overal van een goede uit- werking, én zo men ze overal konde plaatzen, zulkszou- de niet te minder zijn ; maar dewijl de onkosten vanbaa- te toeftelling zeer hoog loopen, en dat, hoe veel wa- ler men ook in voorraad hebbe, zulks echter niet genoeg te toe zou zijn, zo vermindert men haar getal veel. Gewoonlijk plaatst men eenkom op het eind of in het
midden van de bloemperken, op het gezigt van 'thuis, en op deeze plaatzen behoort men ook nooit te verzui- men, van ze te maaken, (zie plaat 30. fig. 1.) maar als men het fchikken kan, dat men 'er in de boiquetskm maaken, dit geeft een dubbelde bekoorlijkheid ; want be- iialven de aangenaamheid der groente, zijnde wateren aldaar als in haar middelpunt, en de groente der boomen haar tot grond dienende, doet de witheid des jvaters uit- fteeken; haar aangenaam gedruis en murmureering doen net oor meer aan,- door derusten-ecbo, die in hetbosch fieerfchen. -'. Men moet de fonteinen niet te digt bij het huis plaat
wn, om dat zïg in de zomer bedorvene dampen uit bet water verheffen, die aan de lucht een kwaadaartig- beid mededeelen, het welke aan de gezondheid nadeel d°en kan ; voegt hier bij, dat de dampen de muuren van eeo gebouw zeer vogtig maaken, waar door de behang- ze's, fchilderiien en meubelen van binnen kunnen be feven; men heeft ook dikwils nog het ongenoegen, om snagts de kikvorfchen , padden, enz. te hooien quaa- kev|. Alle deeze redenen zijn ook de oorzaake, dat men 'hans geen water-gragten om de landhuizen maakt, gelijk l'en voor deezen deed; en dat men die vanverfcheidene ™ae floten droog, of geheel digt gemaakt heeft. ■ / De gedaante der basfins of kommen is meest cirkel-rond,
hoewel men ze ook ovaalx agtkantig, langwerpig, en ™n andere gedaanten? maakt. Wanneer deeze kommen een zekere groote te boven gaan, noemt men ze groote Cateren, canaalen, fpiegels, vijvers, ineiren en nfer- Wat de groote der kommen betreft, kan men in het al-
Semeen zeggen, dat men bijna nooit in de groote uiis- |
||||||
FUN.
|
||||||||||||||||||||||||||
FON.
|
||||||||||||||||||||||||||
:fS2
|
||||||||||||||||||||||||||
* I verken, dog het gezegde is het voornaamfte, aangaande of meef buisjes na beneden in een kommetje geleid word
de water-werken tot vercierzel en vermaak der plaider- om daar uit te fpringen; en welke bak kan gemaakt wor'. tuinen:"Iemand begeerigzijnde, hier ©ver meer te wee- den, als men een berg of rots vertoont.dat het daarin •ten , gelieve in te zien Mariotte Traité du mouvement verborgen is ; een ander water-bakje moet beneden op ■des Eaux; en inzonderheid Belidor ArchiteBure hij- de grond zijn, om'c water door middel van een pijp weer draulique-, -en andere, in het voorgaande artijkel ge- 'te ontfangen, uit de kom daar het water uitfpiïngt; dee. meld. ze laage bak moet even zo veel water of beter wat meer kunnen bevatten als de hooge bak, maar men maakt ze °
ïîoe men een kleine Fontein kan vervaardigen. gewoonlijk plat of ondieper, en zo veel te wijder als de Begeert men in een kleine tuin digt aan zijn huis, het bovenfte, zo dat ze niet veel ruimte in de hoogte weg-
Tzij in de ftad of elders, een fontein of •water-fprong te neemt. Deeze bakken kunnen zodanig toegeftelt worden, |
||||||||||||||||||||||||||
hebben , zo kan zulks gefchieden op de volgende wij
;ze; men laat op een boven-kamer een vierkante water- zak maaken van lood of van fteen en cement; hier uit ieid men het water door een looden pijp in of langs de muur naar beneden, en vervolgens een voet of meer diep onder <le g-rond door, tot in een gemaakte kom van de tuin, of elders, daar men wil, dat het water zal fprin- -gen, alles met die waarneemingen en regels, die hier »vooren gezegt zijn , zo zat men aldus het vermaak kön- nen hebben, een fontein bij zijn huis uit zijn kamer te zien "fpringen. Men kan hierbij, als'er geen kosten •gefpaartworden, verfcheidene variatien maaken; bij ■voorbeeld, dat het water uit een beeid fpringt, of dat -het met verfcheidene fprongen fpringt; of dat het ■fpiingende water .in een verhevene kleine kom te rug valt, en dan daar uit in bakjes of fchelpen, uit de ee- ne in de andere ; en op veelerlei andere manieren , dat onze bepaalde kortheid niet toelaat, an het breede befchrijven ; maar men kan zulks bij de fchrijvers, •die opzettelijk over deeze ftofFe handelen, nazien ; en ■ook vind men bij de prent-verkoopers afbeeldingen van -allerlei fraaije vercierzels dei;fonteinen, water-vallen, ■enz.,' wij zullen hier alleen nog de volgende dingen aan- merken, naamelijk, dewijl de water-bak, zo wel alleen |
||||||||||||||||||||||||||
dat zedoor een bijzondere wijdepijp, die uit de beneden.
fte bak tot bijna aan de dekzel van de bovenfte gaat, communicatie van het water hebben, om, wanneer dé bovenfte balc door het fpringen ledig geworden is, het water uit dehenedenftebak weer ras in de bovenfte, door omkeering van de geheele fontein, te laaten loopen, ea dus het water weer te doen fpringen; maar dan moeten de bakken wel digt fluitende dekzels hebben. Of anders laat men het water uit de benedenüe bak, door middel van een kleine.kraan, wegloopen, en vult de bovenfte weer door een pijp aan, dat ras gedaan is : Deeze korte fchets zal hier genoeg zijn, om zig een denkbeeld van dier- gelijke fonteinen te formeeren, en dezelve te kunnen maa- ken , of ordineeren, en door een gefebkte hand doen maa- ken, en aan welke men, gelijk boven gezegt is, verfchei- derhande gedaante geeven, en dezelve ook op allerlei wij- ze verderen "kan. * FONTEIN-KRUID ; in't tatijn Potamogeton ; Font!-
nalis : Daar zijn verfcheidene zoorten van ; wij zullen maar eenigeder voornaamfte en bekendfte opnoemen. 1. Het Fontein-kruid met ronde bladen ; Potamogeton
rotundifolium ; ( Potamogeton foliis oblongo ovatispetioktis natantibus, Li NN. Spec. Plant.) 2. Het Fonteinkruid met hartformige fteng omvatten-
|
||||||||||||||||||||||||||
op zig zelf, als inzonderheid wanneer ze met water de bladen ; Potamogeton rotundifolium alterum; (Potamogi-
gevult is, een groote zwaarte uitmaakt , min of meer ton foliis cordatisamplexicaulibus, Linn. Spec. Plant.) naar dat ze groot is , dat men derhalven verdagt moet 3.-HetFontein-kruid met fmalleblinkende bladen; Po- weezen, dat het fondament , benevens de muuren en tamogeton foliis angustis fplendentibus; (Potamogeton fc- |
||||||||||||||||||||||||||
Uis lanceolatis planis in petiolos definentibus, Linn. Spec.
Plant.) 4. Het Fonteinkruid met langwerpige gekrulde en ge-
zaagde bladen; Potamogeton foliis crijpis ; (Potamogeton foliis lanceolatis altérais undulatis fenatis , Linn. Spe&
Plant.) 5. Het Fontein-kruid met langwerpige gezaagde bla-
den; Potamogeton longo ferrato folio; (Potamogeton feit' |
||||||||||||||||||||||||||
balken, daar ze op rust, fterk genoeg zijn, of zoda-
nig fterk bij het bouwen gemaakt moeten worden , om -dezelve te kunnen draagen. Om de bak met water te vullen moeten 'er een of meer
pompen zijn, om het water van beneden daar in te pom- pen , en weshalven 'er ook geen gebrek van water omtrent zijn moet. Men kan ook bet regen-water van het dak daar inleiden: Een zodanige bak kan ook dienen, om het huis
|
||||||||||||||||||||||||||
overal daar men wil, zo wel boven als beneden, met't is lanceolatis oppofitis fub-undulaLis,. Linn. Spec Plant)
noodige water te voorzien, door middel van pijpen met 6. Het Fontein-kruid met fmalle ftompe gras-bladen en kraanen , die men naar de bsgeerde plaats toe leid ; het platte ftengen ; Potamogetoncaulecompfesfo,foljogri>"ii- welke niet alleen zeer gerijflijk is, maar ook van veel nis canini; (Potamogeton foliis linearibus obtufis, «""'* nut kan weezen in gevalle van brand: Maar indien men compresfo, Linn. Spec. Plant.) |
||||||||||||||||||||||||||
7. Hetgetakte Fontein-kruid metlange fmalle puntige gras*
bladen-; Potamogeton gramineum ramofum; (Potamogeton foliisfetaceisparallelisapproximatisdiftichis, L1 ï^N.Sp11^ |
||||||||||||||||||||||||||
het buis boven met water voorzien wil, dan dient de
water-bak ook in het hoogde gedeelte van het huis te Eijn. |
||||||||||||||||||||||||||
Men mnaakt ook kleineponat'üe fonteintjes; die bij ge- Plant.) En meer andere,
iegentheid op de tafels van Vorsten en andere groote Hee- Befchrijving. Alle zijn ze waterplanten, die in het wa- ren gezet worden, om geduurende de maa'tijd te fprin- ter groeijen en daar in drijven; ze maaken lange dnnns gen, dat-heel vcrmaakelijk is., Deeze fonteintjes kunnen knopagti^e ftengen, waar aan ronde , of langwerpige pp'veelerlei wijze van gedaante en met allerleij vercier- brecdeof fmalle bladen groeijen, naar dezoort, boveng^ zels, als bergs- of rots-wijze, met grot- en mijn-werk. meld; aan de ftengen takken koomen vierbladige b\oj| fpiegels, enz. gemaakt worden ; maar alle moeten ze een men in min of meer lange airen voort, van een witte <^ water-digt vierkant of rond water-bakje, van hout of ko- roockgtige koleur, welke airen, terwijl ze bioeijen,2'o per, in de hoogte hebben, dat op een of meer pijlaars rust u\t het water verheffen, en op de bloemen volgen « en het fpring-water bevat.,-waar uit het-zelve dooi cene ongedekte zaaden. _T-.. :„ .p.-w, |
||||||||||||||||||||||||||
F0Ä. M
|
|||||||||
FON". FOR.
|
|||||||||
FORAMINA TRANSVERSALIA VËÜTEBRA-
RUM; dus worden de twee dwars-gatengenoemt, wel-
ke door de wervel-beenderen, ter plaatze daar zij met hunne uitfteekzels, op elkander fluiten, worden ge- vormt; Ioopende de zenuwen en aderen van het Ien- den-merg hieruit, dog de flag-aderen 'er in. FORAMINA TIJMFANI; dus word de hoornagtige
huid genoemt, welke den gehoor-trommel bekleed ; fchoon men op het uiterlijk aanzien niet zoude zeggen, dat deeze huid doorgaat is, zo is 'er echter zeker eene doortogt, dewijl men ziet, dat menfeben die onder wa- ter duikelen, water doorden buitenften gehoorgang ht den mond loopt ; men vind mede de zulken, die de ta- baks-rook uit de mond, in de ooren kunnen laaten gaan ; het een en ander heeft aanleiding gegeeven om te den- ken, dat 'er een gat in deezen buid moeste zijn; wor- dende dit ook door Teichmeijer en Rivinus ge- fielt. FORBICINA, zie OOR-WORM.
FORCEPS, in eenen ruimen zin genoomen, fs een
Tang, welke naar het bijzonder gebruik eenen verfchil- lenden naam verkrijgt, en om die rede zo verfchillend van gedaante is, dat men geen einde zoude vinden , wanneer men alle de tangen die in verfcheidene kons- ten, als van fmeeden, chijmisten, en diergelijken ge- bruikt worden, wilde befchi ijven. In de heelkonst ia de verfcheidenheid niet minder aanmerkelijk, men ge- bruikt ze tot hetukhaalen van tanden, van polijpi of flijm-proppen, van fieenen uit de blaas, van kogels, enz., waar van de bijzondere naanlen ontleent zijn , als polijpus-tang, fteen-tang, kogel-tang, enz. Forceps word hedendaagsch bij uitneemenhéid genoemt,
een tang waar mede men het geklemde hoofd van een kind in de geboorte vat, en voorthaalt; over het ge» bruik zullen wij handelen onder dat artijkel. De Profesfor Camper is in zijne 5de verband, gevoegt
bij de tweede druk van Mauriceau pag. 56. zeer uit- voerig en net in de befchrijving van dat werktuig, het welke eerst door Chapman in Engeland uitgevon- den, en door hem daar na medegedeelt is: De beroem- de Smellie heeft deezen tang merkelijk verbetert, en bekleed met leder, ook de hand-vatten korter, en de fluiting zo eenvoudig gemaakt, dat men 'er zig niet ge- noeg over kan verwonderen. De tang van Chapman is, fchoon een weinig ver-
fchiilende, echter door Alex. Buttée in de Geneesk. proeven van Edenburg, vol. 3. art. xx. tab. 5. fig. 4. zeer algemeen gemaakt, en merkelijk grooter dan die van, Chapman; de fluiting was met pen en gat, met een fchroef. De beroemde Levret Suite des Obf. fur lei caufes ÊP accidens de plufieurs accouch: laborieux heeft de historie van de forceps 1751. zeer breedvoerig ver- handele, en ook de gedaante verandert, te weeten krom. gemaakt, houdende nogthans de handvatten met ftom." pe haaken. De Heer Camper heeftvan S me ll ie's tang eene zeef
nette figuur gegeeven, ib. tab. 3. daar wij'den leezer .naat toe wijzen, gelijk ook naar het werk van Smel- lie zelven, zo wel den engelfchen druk, alsdeover* zetting. Smellie heeft tab. 17. 5. en tab. 35. in ze- keren zin de kromme gedaante niet verworpen, die'er Levret aan gegeeven hadde: In Londen zelve zijn'er die den tang van Smellie, op die wijze verandert, de voorkeur geeven, en niet te onrecht ; in zommige gevallen immers komt de kromme bogt te ftade, en bet A a perinxum |
|||||||||
- Plaats. Deeze planten groeijen fn Hoog- en Neder-
ßuitschland, enz. in de gragten, flooten, meiren en an- dere ftilftaande wateren , en dikwils in groote menigte ; zommigc zoorten worden ook in de rivieren en beeken gevonden. Eigenfchippen. Deeze planten hebben een verkoelen-
de verdikkende en zaamentrekkende kragt, en men agt ze'uitwendig dienftig tegen de jeukte en fcburft der huid; als mede tegen ontfteekingen, en heete gezwellen. FONTES, zie FONTEIN.
FONTES SOTERII, zie GEZOND-BRONNEN.
FONTINALIS, zie FONTEIN-KRUID.
FORAMEN; betekent in het algemeen, ieder gat
of opening. FORAMEN COECUM VATERI; is die natuur-
lijke opening op de rug der tonge, welke voor eene fpeekzel-gang word gehouden. FORAMEN IRREGULÄRE; is de opening in den
grond van het bekkeneel, waar door de inwendige krop- akr{yena jugularis interna), het bloed uit de holte van het dikke hersfenvlies (dura mater) bekoomt, en door welke ook de zenuwen van het agtfle paar, als mede de umus accesforius gaat. FORAMEN ISCHIATICUM; is een zekere ope-
ning in het bekken, die niet in het geheel door de been- deren , maar voorts door zekere banden (ligamenta) op- gevult is, en waar door ook de zenuwe en de overige vaten van het heupebeen (vafa ifchiatica) loopen. FORAMEN MAXILLARE, Superius, Inferius fcf
Acusticum, dus noemt men die openingen in de grond des bekkeneels , waar door de zenuwen, die zelfde naam voerende, heen loopen. FORAMEN OBTURATORIUM ; is dat groote
gat in het bekken, het welk overal rond en met een band is beilooten; leggende hier voor in- en uitwendig itflop-fpieren (musculi obturatores), en door welke de ßtp-ßagader(arteriaebturatrix), en de flop-zenuwe(ner- ws okuratorius) uitloopen. FORAMEN OCCIPITALE MAGNUM, is die
groote opening in het agterhoofd, waardoor zig het Udemerg in de pijpen der wervel-beenderen uitftort ; mede hebben hier de wervel-beetis-aderen (vents vertebra- Iti) en de nervus accesforius hunnen loop ; .gelijk- zoortige f aramina of openingen heeft men ook alomme over de vlakten van alle de beenderen, verftrekkende tot uit- en ingang der vaten. FORAMEN OPTICUM ; is het gat in het wigge-
foen (os fphcenoides), waar door de gezigt-zenuw in't °°g geleid word. , FORAMEN OVALE; eijwijze of ovaal-rond gat ;
aus noemt men in de ongeboorene vrugt, een bijzon- dere weg, welke tusfchen de benedenftc ftam van de nolle ader gevonden word, Ioopendeomtrent het heu- Je'tje,dat bij derzelver verdeeling is, onmiddelbaar in dezelve; in de long ader is het egter digt aan de lin- .cr kamer van het hart open, en heeft aldaar een vlies- lp. eveneens als een klapje, het welk de terugvloei- llng des bloeds belet, en het welk na de veilosfing dit Pt toefhiit; dewijl dit vliesje na de bevalling door het Woed, het welk door de longs ader vloeit tegens de »anden van het gat word gedrukt, groeijende hier door wn tijd aan vast ; het gebruik van dat gat beftaat om 't oloed , het welk van de benedenfte deelcn koomt, uit «e holle ader, -naar de linkere kamer van het hart door »e laaten. II Deil.
|
|||||||||
.'. lOR.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FOR.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
priiiaum der vrouwen word zo ligt niet beknelt, hôê' de befchrijving van deszelfs gedaante en maakzel, g^
wel dit door eene kundige hindkanvoorgekoornenwor- danig wij dezelve bij Willoughbij , Historia Pisciuta
den. cumfig.Oxon. 1686. ïn folio, vinden aangetekent; de fa.
De Forceps van Levret beftaat uit twee bladen of rel gelijkt veel na de f alm, is eerder lang als breed,
lepels, welke krom oploopen, en open zijn, lang 8 heeft een rondagtige korte kop met een ftompe (huit
duimen tot aan den as, breed 1 en drie-vierde duimen de gaaping van zijn bek is wijd, dekaakenzijn meteen
boven aan, de opening wijd 1 duim, lang 6 en een- enkelde rij tanden_ bezet, en aan het gehemelte zitten
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tweede duimen; deeze bladen zijn vóór rond, en ver
naauwennaar de handvatten, welke nederwaarts gaan,, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede twee evenwijdige rijen kleine tanden, mede ij
de tong meest met zes of tien kromme tanden gewa. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en in eenen haak eindigen, dat is, de punten zijn uit- pent; de oogen, die tamelijk groot zijn, zijn met eea
waarts krom geboqgen; zij zijn lang 7 en een half dui- zilveragtige geele regenboog omzet, hij heeft dubbel |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de neusgaten; zijn lighaam.dat dik is en in een breede
(taart eindigt, is met kleine fchubben, als mede met een huidbedekt, dierimpelagtig zitenzichgemakkeHikvan het vleesch laat affcheiden ; de koleur van'de rug is bruin |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iiien, de omgeboogen punten lang 2 duimen
Een van deeze bladen heeft eenen as, of pen, wel-
ke draaijen kan, met een hals, en boven een plat (luk; het andere blad heeft een gat, en een fchuif, fluitende |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in dien bals, zo dat men de bladen op een leggende , dog de visch groot wordende, is hij hier zo wel als op
dezelve (luiten kan ; de dikte der bladen is bijna een- de kop met veeie zwarte vlakken gefpikkelt ; de zijden vierde duims, de handvatten zijn mede van goed on- zijn met fchoone verrailjoen-rosde vlakken bezet, die eg- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter boven de zijlingze dreepen, welke zig van de kieuwen
tot aan het begin van den ftaai t uieftrekken, geelagtig zijn; op den rug heeft hij twee vinnen, waar van de laatste uit tien of twaalf (Iraalen beftaat, en met een aantal zwar- te vlakken is gefpikkelt; de agterfte vin is klein, zonder ftraalen aan de randen rood; de vinnen der buik, zijn geftraalt en geel of rooiagtig van koleur; de (laait die breeder is dan die van den Jalm, heeft ciïkelswijze to> fnijdingen, eu roode randen. Ds forellen worden hooger opwaarts in deEuropifche |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buigbaar (laai drie-zestiende duim dik
De verbetering van de fluiting is zeer aanmerkelijk,
want Cii/irMAN moest ze op een fchroeven, en dit is niet alleen ongemakkelijk, maar zomtijds ondoenelijk, gelijk Alex. Butter reeds opgemerkt heeft. De tang van Smellie wierd op tweederlei maat ge
biuikt, de een was lang n en drie-vierde, de ander 12 en een half duim, de handvatten van de kleinen 5 duimen, die van den groeten 4 en een half; de bla- den zijn recht, en beide gelijk aan elkander, 1 en drie |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jtgtfte duimen breed; de handvatten niet geheel van daal, en Aflatifche rivieren gevangen dan de Jahnen, zij zijn
hebben een hout-gevest, aan welker einde eene holle ongemeen vlug in het zwemmen tegen den droom aan, en kring is , om tot elkander gebonden te können wor- behoeven Wer in voor àz Jahnen niet te zwigten-, zij be- den, minnen de koude kille wateren, als mede die Iterk vlie« De eigentlijke bladen zijn mede doorgaat, en daan ten, en die welke een fteen of rotsagtige bodem heb- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hol tot eikander geboogen, zo dat de holle zijden vol-
koomen fluiten op de zijden van een eerstgebooren kinds hoefd; waar door ze volmaakt aan het oogmerk voldoen, het welke hier in beftaat, dat men het kinds hoofd hier mede zagtjes aangrljpe, als met twee handen omvatte, en voorttrekke, het welke door de handen zelven, als niet tocgekiaten wordende, onmoogelijk kan gefebie- den. Deeze bladen hebben digt bij het handvat eenen fchuins |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben ; men vind ze ook veel m de koude beeken.
De vangst der forellen gefchied even eens als die der
baarfen; het best is hier toe een betrokken lucht, en de morgenftond hoe vroeger hoe beter te verkie- zen , mits men maar de fteenen op den grond in het water kan zien; men moet in het visfehen tegens den droom opgaan, dewijl de minde troebelheid den visch doet vlugten, fchoon hij fpoedig weer na zijne rust- plaatze te rug keert. Met de hengel zijn kleine worm- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ingevij'.den groef, met een lip van daal, dces groef var. tjes het best, dog in troebel water, moet men groote
liet. andere blad, en dit grijpt het eerde blad , zo dat wormen kiezen ; ook is tot deeze vangst zeer diendig een ze onderling op elkarderen werken ; de bladen zijn met zéker vlieg haft of otvèr-aas genoemt, waar na zij zeeï zcem-leder bekleed, de hand-vatten met honds-leder, gretig zijn; in Ligzr Ncuv.maijonrustique edit.de Pap5 dus is 'er geen,klank, nog kwetzing te wagten ; mis- 1754. in $to. tam. 2. pag. 619. vind men de bereidin? fehien was het nog beter, de bladen met baai te dek- van diverfezoortenvankonst-vliegenbefchreeven,diea ken, op dat ze minder uitglijden, gelijk onder deRoon- bij verzekert zeer dienftig te zijn om deze visch te vangen, huiiiaanen de Heer Abr. Titsisig doet, dog dan is WiLLOuGintj in boven aangehaalde werk, zegt, dat nie» in Engeland zeer dikwils de forellen met de handel)
vangt, wanneer zij onder de wortelen van elz-en en wil- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen-boomen huisvesten; de visfcher'er als dan zo zagt-
jes bij koomende als heni iets doenlijk is, wrijft nul1 'den buik, en terwijl zij vermaak fcheppen dus geftreelt te worden, vat hij ze in de kieuwen. Hun xoeiiy fchijnt inverfcheidene water-infekten, wormen en klei- ne vischjes te bedaan. De tijd der voortteeling van de forellen is volgen»
zommigen in de maand October ; als dan verbergen zu |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijkel van GEKLEMD HOOFD.
Smellie heeft, gelijk gezegt is, zijnen tang ook
krom opwaarts geboogen, gelijk Levret, het welke in vee'c gevallen van nut zijn kan. FORCEPS DECEPTOR1A; zo veel als Bedrieg-
tang, is een heelkundig werktuig , wiens fcherpe dee'len verborgen zijn, om de lijders daar door niet af |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zig in zekere greppels, daar zij 'snagts met een ftk*»
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FOREL
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(ßahno maculis rubris, maxilh inferiore Jublongiore , ligtelijk zijn te ontdekken, en,dan met een fork of WÇ
Linn. Faun. Suec); is een zoete Avaters visch'onder de elger te deeken : Andere zeggen, dat zij in het ßu het gcflagt der Salinen behoorende; volgens Linn.'eus . den van September hun kuit fchieten, en men vint- heeft hij ds lengte van een tot twee voeten: Zie hier ook die hun voortteelings - tijd in de maand Decem" * ' • ' ■ . bepaa»eQj |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
} '
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FOR.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TOR. TOS.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-7SZ
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fcépaalen; waarfchijnîijk fpruit dit onderfcheid u'it de pharmacie, de geftalte der geneesmiddelen, alshetccne
verfchillende landaart ; denkelijk zal dit laatste ook in- vloeibaar, en het ander hard is. vloed op de koleur hebben, niet alleen ten aanzien van FORMICA , zie MIER. hun vleesch, het welk in de winter 't bleekst is , maar FORMICANS PULSUS ; deeze uitdrukking bezi'gü
ook uitwendig; immers ondervind men dagelijks, dat men, om een zeer flauwe ongelijkflaande pols, vaneen jn een helder water met fteen en zandgrond de visch veel ten uitterften verzwakte zieke mede te betekenen, blanker is, dan in flijkerige, möerasfige en turf-gron- FORMICATIO , dus word een zoort van wrat ge- den, daar ze volkoomen als zwart kan zijn. noemt, die de Grieken door /uvpu&ä* uitdrukten, 'tgeeji In een en dezelfde rivier, worden dikwils forellen van zo veel betekent als Verruca formicaria, of kruipende fcifchillende koleur gevangen, egter is dit onderfcheid" mier, hetzelve beftaat in eene verheeveneeneeltagtigc jo gioot niet, of men kan met zommigen van gedagten zwellinge, zwartagtig van koleur. gijn, dat de forellen enfalmen tot eenen dezelfde zoort FORM1X; is zo veel als Nolime tangere, of Esthio- van visch behooren, die waarfchijnelijk door vermen- menés, een kwaadaardig Ge/weer; zie GES WEER. ging in de voortteeling, een kleine verandering in de FORMULA; een Ordonnantie, Voorfchrift ofRecept ; geftalte ondergaan. , is een fchrift of briefje, daar een Geneesmeester de mid- Na het oordeel van de meeste fchrijvers, die over de delen opgeftelt heeft, die dooi\ den apotheeker zullen çisfchen gehandelt hebben, zijn de forellen de edelfte gereed gemaakt worden. onder de rivier-visfehen, ja met regt mag men hem een FORNIX; een Geweift; Welfzel; zie GEWELFT;
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorftelijke visch noemen
Rfize naar de Levant nederd. druk, Atnfi. 1727. in tfo. til deel pag. 103.) verhaalt, dat hij in een dorp aan den arm van den Euphraat gelegen, welke voorbij Elija |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de anatomie is het een mergagtig deel van het bek-
keneel, dat de naam van welfzel draagt, zijn aanvang neemende met twee wortelen bij hetweeragrige Iighaam , alwaar het digt bij de agter-hersfenen met het lange merg |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loopt, op eenige forellen onthaald wierd, die versch vereenigt word, maakende deeze twee met maikande-
gevangen zijnde, in water wierden gekookt, waar ineen ren vereenigde uitfteelszelen (frocesfi) het verwulft der handvol zout was geworpen, en dat niets bij de finaa- hersfenen uit. gelijkheid van deeze visfehen koste haaien : Zij moe- FORNUIS; in 't latijn Fornax ; is een zoort vankleï-
tcn versch gegeeten worden, dewijl zij niet alleen zeer ne oven, waar van men zig in de keukens bedient, tot |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fchielijk ftervcn, maar ook ras bederven; voor alle
zoort van geitellen is het een goede fpijze; en Athe- Kaeus Deinofophistarum noemt hem v^artiir of wel mitnde. Men bereid dezelve even eens als falm, het Ù] gekookt en warm gegeeten met een zuure eijer-faus, of koud met boom olie, azijn en gehakte peterzelie, «Is mede geftooft of gebraaden. |
't kooken of ftooven der fpijzen; ze zijn van gebakken
fleerien opgemetzelt tegens een muur, onder de grooto fchoorfteenen of elders, van 333 en een tweede voeten hoogte, hebbende in 't midden naar beneden een rond cijlindeifonnig gat van ongeveer een voet breedte, waar in de turf of kooien geworpen worden, en waarop men de casferollen, pannen of ketels op een Jaage drie voet |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men zegt, dat het poei*>r van de kaaken en tanden, zet; beneden in het gat, een voet van de grond, is een
iecr dienftig tegen het ujm-graveel is: Het vet van rooster van ijzere roeden die dwars over het gat gaan, te forel is ontbindende en verzagtende, goed voor de waar op de kooien koomen te leggen, en onder deeze llooven der tepelen, lippen en ambeijen. rooster is een klein asch gat in de muur , daar de asch , FORM; Forma, word het werktuig of gereedfehap die door de rooster valt,'er uitgehaalt word, enhetwel-
jenoemt, daar men iets in giet, het zij metaalen, was ke ook dient tot een togt-gat, om de brandfloffe te doen wandere harde fmeltende.dingen; als mede ookdaar men branden. Men maakt doorgaans 2, 3, 4 of meer fornui- ieiï mede afdrukt, of perst, enz. Jen 'm eenzelfde muur naast malkander, naar dat de huis- FORM-AARDE; hoe men dielbereld; zie op 't ar- houding groot is, en dezelve zijn zeer gerijflijk en ge-
tijkel GIETEN en MEDAILLE. makkelijk tot't kooken, dewijl de brandftofren 'er v/e\ in FORMAAT ; dus noemen de Boekverkopers de ver- branden wi!, en men de casferollen enz. 'ergemakkelijk op
fcheidéne groote der boeken ; het blad papier eenmaal, behandelen kan : Dezelve behooren op een heldere t^gevouden maakende vier bladz., is het formaat in plaats, voor de venflcrs gemaakt te zijn, en best is het ('J'!c; het blad in vieren gevouden maakt het formaat dat ze onder een fchoorfteen zijn, inzonderheid.als men '"4{o; en het blad in $to in tweën gevouden, maakt met rookende brandiloffen ftookt. "üformaat in $vo uit; daar is ook nog een ander ma- Men 'maakt ook kleine draagbaare/orm^/m, die van »1er.om het blad in 12e» te vouden, in i6en, in iZcn, fteenenin hout- of ijzer-werk op de hoeken, op de voor- ™ Hen, enz. gaande wijze, met een rooster en aseb-gat gemetzelt , «iökt aan, dat de formanten waar van wij fpreeken, zijn, omzeteplaatzen daar men wil, hebbende ten dien
^groote en kleine f"ormaaten onderfcheiden worden, zo dat einde twee ringen of handvatzeis aan weerzijden : Ook % ^cn zegt in groot folio, 'm klein folio, in groot quarto, heeft men gegootene ijzere fornuifen, in de gedaante van "Zo vervolgens : De groote of kleinte deezer formaa- hooge potten, met drie voeten , of die men op een treeft |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
? hangt van deverfcheidentheidvan het papier "af, de
vrm zeive zeer vee' 'n Sroote verfchilt.
rURMATlO ; Beeldir.g;< Vorming', betekent in het J,??.en> de vorming of gedaante geeving van iets ; ge- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zet: yan we]jre draagbaare fornuifen de C hijmisten en
Apotheekers zig veel bedienen.
FOSSA; betekent een Gragï, Caiiaal, Sloot of diepe
Greppel. FOSSiE SIGMOIDE-E ; zijn die kromme buizen of |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorbeeld een pottebakker de vaten, en een
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eeldh
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
out
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iver de beelden vormt; dus betekentformeeren genten, diein de flaap en agterhoofds-beenderen zijn in-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betel;
|
a's de gedaante gecven. In de Geneeskunde gedrukt, en waar in de f nus laterales, naar het foramen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ent formatie de afbeelding der vrugt in 's moeders lacerum loopen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FOSSILE; Fosßlia; Granf-ßoffen ; De If-fi off en; m
Aai het. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'Ê'ha;
|
ïBl
|
20 wel bij menfche» alp beesten; en in de
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
75* f 0& Jfög;
|
|||||||
het algemeen worden dus alle de zelfftandigheden ge-
noemt , die uit de ingewanden der aarde getrokken wor- den. Men onderfcheid twee zoorten van Fosfilia; i. die in
de aarde gevormt, en dus aan haar eigen zijn ; deeze worden Fosfilia nàtiva genoemt, en beftaan in aarde , fteenen, edel-gefteentens, crijftallen, metaalen , enz. ; 2. die niet aan de aarde eigen zijn, en welke de naam ven vreemde Fosfilia draagen ; deeze zijn lighaamen aan het mineralifche of groeijend rijk toebehoorende ; van dien aart zijn de fchelpen, de beenderen van visfehen en viervoetige dieren, de houten, planten, enz., die men in de ingewanden der aarde, alwaar zij bij toeval na toe- geraakt zijn, begraaven vind. Onder alle de verfchijnzelen welke de natuurlijke his-
torie aanbied, is 'er geene die de oplettenheid van haare onderzoekers meer na zig heeft getrokken, dan de ver- baazende menigte van vreemde lighaamen , die in de in- gewanden der aarde beilooten, en op deszelfs opper- vlakte verfpreid zijn; om te kunnen verklaaren, hoe- danig die zelfftandigheden gemeenlijk aan andere rijken toebehoorende, oa zo te fpreeken, als uit haar huis- gezin zijn gerukt, om naar het mineralifche rijk overge- bragt te worden, hebben zij onderftellingen gemaakt, en gisfingen gevormt, die de eene wel waarfchijnelij- ker als de andere, egtcr de zaak niet beflist : Het geen hunne meeste aandagt trekt en verwondert,is die vrees- felijke menigte fchnlpen en zee-lighaamen , waar van men geheele beddingen en groote hoopen in alle de be- kende deelen van onzen aardkloot vind; dikwils op een zeer verren afitand der zee, en zulks van de toppen der hoogfte bergen af, tot in de diepfte afgronden der aarde toe : In der daad, zonder uit Europa te wijken, leve- ren 'er ons Frankrijk , Engeland, Duit se hl and, Italien, enz. levendige voorbeelden van. De omleggende oor- den van Parijs zelven verfchaffên onuitputbaare groeven van bouw-fteenen , welke-alleenlijk uit fchelpen fchij- nen zamengeftelt te zijn. Men heeft in het algemeen overvloed van redenen om te denken, dat alle de kalk- agtige aardens en fteenen, dat is te zeggen de zulken , die zig door de kragt van het vuur, in kalk laaten ver- anderen , zodanig als de verfcheidene zoorten van mar- mers, de kalk-fieenen, het krijt, en?.., hunnen oorfprong aan fchnlpen verfchuldigt zijn , welke allengskens in de ingewanden der aarde vernielt, en als uit inalkanderen gefmolten zijnde, door een zoort van kleef-fioffe (glu- ten) op nieuw zijn verbonden en als in malkanderen ge- pakt, en het de min of meerdere trap van hardighéid en confidentie heeft doen aanneemen, die wij 'er in ver- merken. Deeze uitgeftrekte beddingen van delfbaare fchnlpen
•zijn altijd evenwijdig (parallel) met den gezigteinder (ho- rizon); zomtijds zijn 'er verfcheidene laagen, de eene van de andere door tusfehen-beddingen van aarde of zand gefcheiden: Het fchijnt niet, dat zij als bij toeval en in het wild op de verfchillende gedeeltens van onzen aard- klootzijn verfpreid, nog geworpen geworden; wantdaar zijn'er, die zig altoos bij malkanderen bevinden, en vreezeliik groote en uitgeftrekte verzamelingen uitmaa- ken. Het lijkt mede als of de dieren, die deeze kal- ken-hutjes bewoont hebben, als in een zooit van huis- gezin leefden , en onder malkanderen eene focieteit uitmaakten. Eene zaak weerdig om op te merken, is, dat volgens de waarneemingen der beste natuurkundigen, de fchelpen en zee-lighaamen, dis in onze landen ge- |
|||||||
vonden worden, geenzins tot de zeen van onze dimaa;
ten behooren, maar hunne leevendige geiijkftaltige niet gevonden worden, dan in de Indifche zeen, en. die van andere warme landen; eenige weinige van die dieren welke men in alle landen ontmoet, en bij deeze fchell pen vind, bewijzen niets tegens deeze algemeenewaar- neeming : Daar zijn 'er verfcheidene, waar van de lee. vende geiijkftaltige, ons ten eenemaalen onbekent zijns dusdanig zijn de ammons-hoorns, de belemniten, anomim enz., insgelijks is het ten aanzien van verfcheidenep/a^ ten , houten en beenderen gelegen, welke men in de boe- zem der aarde gedolven vind, en die insgelijks niet ir» onze climaaten fchijnen t'huis te hooren. In de vroegfte tijden der aloudheid had men al aange-
merkt, dat de aarde een groot aantal zee lighaamen be- iloot; dit gaf oorzaak te denken, dat zij eertijds vooj een bedde der zee moeste verftrekt hebben: Hetfchijnc dat zulks het gevoelen van Xenophanes is geweest ; Herodotus de fchelpen, die indegebergtens vanZsgyp-. ten gevonden wierden, in aanmerking neemende, was van gedagten, dat de zee dit land oudtijds had overftroomt; dit zelfde was ook, volgens Straso , het gevoelen van Eratosthenes , die ten tijde van Ptolom;eus Pui- lopator en Ptolom.ïus Epiphanes leefde: Men ge- loofde zulks ook ten tijde van Ovimus , die- op eens bekende plaats in zijne Herfcheppingen XVde. te^zegtj Vidi ego quod fuerat quondam folidlsfima tellus,.
Esfe f return. Vidi f ait as ex aquore terras, Et procui à pelago conclue jacuêre marina, &c. Dit was mede het gevoelen van Avicenna en anderege-
leerde Arabieren; dog niet tegenftaande hetzelve zoal- gemeen onder de ouden verfpreid was,- wierd het in het vervolg vergeeten, ende waarneemingen omtrent dein- tuurlijke- historie wierden in de volgende eeuwen vanoti' wetenheid, ten'eenemaalen onder ons verwaarloost. Wan- neer de waarneemingen op nieuw een aanvang begosten te noemen; waaren de geleerden, aan wien- de PeripM- tifche wijsgeerte eene vreemde manier van redeneerenhad ingeboezemt, van gedagten, dat de fchelpen en andas vreemde lighaamen , die niet tot de aarde behooren, door eene boetzeerende kragt (vis plastica) of door een a/g'- meen verfpreid zaad (femina £ƒ vis feminalis) geyonnt waaren : Waar uit men ziet, dat zij de gedolvene zsi- lighaamen, niet anders dan voor fpeelingen der natu"' aanmerkten, zonder op de volmaakte overeenkomst_tö letten , welke tusfehen die zelfde lighaamen uit 't biu- nenfte der aarde getrokken, en andere iighaamemder zee> of tot het dieren- of planten-rijk behoorende, heerschtc ; overeenkomst die alleen in ftaat moest geweest zijn oD1 hun de oogen te openen , en hunne dwaaling te doen zien ; men bemerkte egterdat'er fosßlia of gedolvenelig' haamen waaren, aan welke men die forming niet k°s v toefchrijven, dewijl'er duidelijk eenwerktuigeiijk maa»' zei in befpeurt wierde. Reeds in het begin der XVIde eeuw waaren 'er egt »
verfcheidene geleerden , aan wiens hoofd men ^RK^' tor kan plaatzen, die de zelfftandigheden der f0SJ' ' die niet natuurlijk of oorfpronkelijk aan da aarde Del'° ren, inaanmerkingneemende, bevonden, dat zij zw* ne volmaakt« gelijkheid en overeenkomst met an. Sre.i*jj haamen der natuur hadden, dat zijniet meert wijfie'■ . af het was de zee, die ze aldaar gevoert hadde; e wyl men geen waarfchijnelijkcr oorzaak van dit ven« >^ |
|||||||
FÔS,
kloste uitdenken aïs de algemeene zondvloed, zo wier-
i aan dezelve alle de zee-lighaamen toegefchreeven, die „ig op den aardbodem bevinden. Burnet het fijfiema ofgevoelen van Cartesius volgende, heeft getragt te verklaaren, hoedanig deeze groote omkeering is toege- gaan, en van waar die oneindige menigte wateren zijn loortgekoomen die deeze algemeene overftrooming ver- oorzaakt hebben : De Helling van Burnet reden geeven- de op wat wijze de zond-vioed heeft kunnen gebeuren, verKlaarde geenzins hoedanig dezelve de zee-lighaamen had kunnen aanbrengen, die men zo menigvuldig op den aardkloot verfpreid vind : Woodward dagt me: een geestige vinding, dog die bij ongeluk geenzins ftrookt met de waarneemingen, die men gelegentheidheeft ge- had om te doen, te vervullen, het geen aan de befpiege- ling van Burnet ontbrak ; hij beweerde, dat alle de deelen van den aardkloot, die niet werktuigelijk waaren, volkoo- mentlijk door de wateren van den zondvloed, waaren ge- weekt , opgelost, en tot een zoort van pap gemaakt, en dat alle dewerktuigelijke zelfftandigheden na eenigentijdin die wateren opgehouden te zijn geweest, allengskens ge- ijkt waaren, en eindelijk tot de diepte geraakt, als elk 'na de evenredigheid der zwaarte natuurlijk moeste doen: Ditgevoelen wierddoor een groot aantal natuurkundigen gevolgt, en onder anderen door de beroemdeScHEUCiiZER. Egter valt het zeer bezwaarlijk om te begrijpen,, dat de tijd der duuring van de algemeene zondvloed, vol- doende geweest zij, om een klomp van dien aart als den aardkloot is, tot een zodanige trap te verweeken, als het Woodward voorgeeft: Behalven dat, zo bewijst de ondervinding, dat de zee-lighaamen, die men in het binnenfte der aarde vind, 'er geenzins bij geval in ge- worpen zijn, dewijl 'er zoorten zijn, die men altoos ds eene bij de andere ontmoet ; ook vind men die lig- haamen niet zodanig geplaatst, dat zij, namaate van hun- ne innerlijke zwaarte, gezakt zijn; dewijl men dikwils in de bovenfte beddingen van een grond, zee lighaamen ontmoet, die ongelijk veel zwaarder zijn , dan die men in laager beddingen vind : Eindelijk worden ook zomtijds zcemvaare lighaamen gevonden, met anderen-vermengt, die veel ligter zijn. Verfcheide natuurkundigen, zonder de gevoelens van
Burnet over de oorzaake der zondvloed, nog de ftel- ftng van Woodward, te omhelzen, hebben echter die algemeene overftrooming van wateren, als de oorzaak aangemerkt , die de vreemde lighaamen in de ingewan- den der aarde hebben gevoert ; hunne gedagten is, dat door eene verandering in de plaatzing van 'swaerelds be- E'm af, de zee met geweld op het vaste land heeft kun- nen worden geworpen, die zij volkoomentlijk over- woomt heeft, en dat zij op die wijze de voortbrengze- len>t die haar eigen zijn, beeft aangebragt. _ Niet tegenftaande men door de Goddelijke openbaa- rmge volkoomen overtuigt is, over de wezentlijkheid van den algemeenen zondvloed, door wat middel God ait ook mooge uitgewrogt hebben, fchijnt het echter zonuer krenking van de eerbied, die wij aan het getui- fc.eD'i der,.neihgü bladeren verfchuldigt zijn, aan een na- ™urkundige geoorlooft, om te onderzoeken , of de zond- 'oed de weezentlijke oorzaak der verfchünzeleh is , loTlu"1 V,i' fprse!cen' £e meer> dewijl 'erin het ifle
2jg Moses ten deezen opzigtc niets word gezegt, en aardkî" ^ï" |lin^erPaaJen opdoen , omtegisfen, dat den heöle°0t' f!l'?lven de zondvloed, nog meermaalen ge- veranderingen en overftroomingen heeft onder- |
|||||||||
FOS. FÛT. FOU.
|
|||||||||
t&
|
|||||||||
gaan: Dit gefielt, is 'er reden om tegelooven, dat het
niet aan de vloed is, waar van Moses fpreekt, die maar eenigen tijd heeft geduurf, dat men de zee-lighaamen. is verfchuldigt , die in de ingewanden der aarde ge»- vonden worden. In der daad, de verwonderenswaar- dige menigte fcheipen en andere zee-lighaamen, waar mede de aarde vervult is, geheele bergen die 'er bijna eeniglijk van zijn zamengeftelt; de wijduitgeftrelïte en altijd evenwijdige legginge der bedden van deeze fchul- pen,de vreesfelijke groeven van fchelp-fieenen ; dit al- les fchijnt een zeer lang verblijf en zelfs dat van ver» fcheidene eeuwen der zee-wateren aan te kondigen, en niet een voorbijgaande overftrooming van eeniga maanden, zo als wij de zondvloed bij Genesis cap. vu. en vin. befchreeven vinden : Indien buiten dat da delfbaare fcheipen door eene fchielijke en geweldig© overftrooming, zo als die der zondvloed, aangebragü waaren, zo moesten alle die lighaamen ontegenzegge- lijk door malkanderen en verward op de vlakte des aard- bodems geworpen geworden zijn , het geen met de on- dervinding en waarneemingen ftrijd , zo als wij hes rede aangemerkt hebben. Eindelijk, indien zij op zulk een wijze aangebragt waaren, zoude men ze eerder in de dieptens der valleijen , dan in de bergen moeten vinden; onderwijlen befpeurt men bijna altoos het te* gendeel. Uit dit verhandelde ziet men ligtelijk , dat het ge-
voelen-der ouden, die gelooft hebben , dat de zee eer- tijds heeft geftroomt, daar nu het vaste land is, hee geen wij bewoonen, wel het waarfchijnelijkfte en aan* neemelijkfte is: Alle andere Hellingen, zijn aan on- verwinnelijke zwaarigheden onderworpen, die men niet in ftaat is op te losfen, of zig door te redden. Zie ook DELF-STOFFEN, MIJN-STOFFEN en VE&- STEENINGEN. FOSSOR, zie GRAAVER.
FOTUS, zie FOMENTUM.
FOUINE ; ook wel Foitane genoemf; zie ELGER'.
FOURRAGE; Voeder; in een algemeene zin, word
door dit woord alle de kruiden verftaan, die tot voedzel van zulke dieren verftrekken, welke zig met de voort- brengzelen uit het groeijende- rifk geneeren. In een bijzonderder zin, begrijpt men'ér enkelhet
voeder der paarden door, zo als hetgras, iïooij, ftroo, haver, boonen, zemelen, enz. ; het is in deeze laatfta zin, dat wij hier âe fourrage zullen verhandelen, en zulks wel inzonderheid tot de betrekking van de invloed die het zeive op de gezondheid, k-ragten en ziektens der paarden heeft. Goed voedzel matiglijk gegeeven, brengt veel toe om
inempaard, zo als in alle andere dieren, een juiste evenredigheid tusfehen dévaste deelen en de vogten fe onderhouden ; uit deeze overeenftemming volgt een fris^ fche en duurzaame gezondheid; daar in tegendeel hët fiëgte voedzel die onderlinge evenredigheid beroert, waar van eene menigtegevaarlijke en zomtijds doodelif- ke ziektens het'gevolg zijn. Het zijn die ziektens wel- ke-onze naukeurige aandagt hebben gaande gemaakt, om derzelver aart en oorzaaken na te gaan ; en 't is inge- volge hunner verfchijnzelen of toevallen (fijmptomato ), hunne voortgangen, en de aandoeningen dié zij op de in- gewanden van het paard verwekken, dat'vvfj de meeste dier ongevallen aan een zuur,fcherp enzamentrekkend, ineen woord verderflijk voedzel, zomtijds door de ver- menging der fourrage, en ook veeltijds door haare be- A a 3 der. |
|||||||||
FOP1.
juncago, wild vlashuid, groote madelieven, duivels-bect
aardmosch, paardebloemen, polei, rietgras, water-look en wilde klaver. ■ . De derde of laatste clasfis, bevat zodanige planton
die verderfelijk gijn voor de gezondheid van 't paard en die men .als zo veele vergiften moet aanmerken ; die krui. den zijn de wolfs-wortel, alie de zooi ten van wolfs-^M of wratten-kruid, gods-genade, de wilde dragon, per. fik-kruid, thlaspi, thora, duivels-melk, J'ardonia, e„ eindelijk de wetj-hanevoct, welke in het latijn de naam van ranuneulus pratenfis 'draagt. Deeze kwaaddoén. de kruiden met de anderen afgemaait, vermengt, gs. droogten zaamen vergadert zijnde, beneemen aan h« dier't middel om ze te kunnen onderfcheiden, en de keu- ze der goeden van de kwaade te doen ; het bijt onvet. fchillig in de ftapel hooij die het voor hem heeft, met min of meerder gretigheid, ua maate de honger hem dringe Het dier een zekere hoeveelheid van die kwaade kruiden gegeeten hebbende, krijgt fnijdingen in de ingewanden van verfcheidene aart; zijn zij winderig , zo zwelt hem de buik tot een buitengewoone trap, en indien hij de win- den niet loost, fterft hij binnen korten tijd ; zijn deeze fnijdingen ftuiptrekkende , als dan gaan zij gepaart met eene verftopping-die zo geweldig is, dat de lavementen geen de minde vrugt doen, om hem ontlasting te verwek- ken, en deeze toevallen zijn bijna altoos doodelijk, zom- wijlen zijn het nieren-weën die ophouding van watene wege'brengen , ongemak, hetwelk dooreene ontfteekiüg of verzweering aan de krop der blaas, of wel aan des- zelfs fluitfpier word te wege gebragt; voorts ontdaan'et nog andere ongemakken door,- die verfcheiden zijnra den aart der ftoffen die ze voortbrengen. Het firoo is een zoort van founage zeer nuttig voo:
veele huishoudelijke dieren; het dient bun tot twee ge- bruiken, namentlijk tot ftrooijing en voedzel; en zowel in het eene als 't andere is 't van veel nut voor de paar- den : Die welke men 'er het meeste in plaats van hooij mede voed, zijn zulke paarden welke, of om hun geitel, of uit oorzaake van de oeffeningen die zij verrigten,een flapper voedzel als het hooij is, vereifchen ; onder dee- ze behooren de paarden, die van natuuren dik en vet zijn, als mede de zulke die weinig gebruikt en meesttot vermaak dienen ; aan dusdanige paarden moet men maai zeer weinig hooij geeven , en in het geheel geen aan zul- ke die kortademig zijn , en met eene long-ontfteekingg2' dreigt worden. De Spanjaarden en veele andere zuidelijke en ooster-
fche volkeren , geeven aan hunne paarden niets aridersal« ftroo, om reeden dat deeze gewesten weinig hooij ople- veren : Hun ftroo is zeer kort, dewijl het door de?a«r- den en muil - ezels verbrijzelt word, met welke zij ge' woon zijn hunne graanen te dorfchen, op eene daar toe bereide vloer, die in het opene veld vervaardigt word. Het ftroo door onweer tegens de grond geflagcn, °'
in de tijd der inoogfting nat geborgen zijnde , is ecn zeer verderfelijk en onfmaakelijk voeder voor de paat' den. ■ Op verfchillende wijzen word het ftroo aan de paat'
den gegeeven ; de Nederlanders en Duitfchers zijn g^ woon het zelve zeer fijn te fnijden , gebruikende tot dien. einde een werktuig, dat daar toe opzettelijk ' vervaardigt, als dan word dit ftroo met zemelen, Wï , of veld boonen gemengt. De haver is zonder tegenfpraak , het beste en voop
naamfte voedzel der paarden; daar zijn 'er twee z°° ' |
||||||
ftf FOU,
dervinge -hebben toegefchreeven. Tic paarden zij'n.nim-
mer blootgeilelt om kwaad voeder te gebruiken, dan in hun ftaat van bedwang, namentlijk wanneecr zij op ïtallen zijn; hunne vrijheid genietende, en in de velden of bosfchen weidende, wagten zij zig wel om kruiden te giazen, die nadeeligvoor hunne gezondheid kunnen Zijn; hunne natuurlijke ingeeving of neiging (infiinSt) is hunne geleidfter, en beftiert hunne lust na die krui- den,-weike tot hunnen onderhoud dienftig zijn. ' Ge- heel anders is het geleegen 'in de tijd van hunne flaVer- nije; zij zijn verpligt zig te voeden met het geen de blinde beftiering en zuinigheid van den mensch hun be- reid en aanbied: De nooddruft dringt hun meestentijds, het voedzel te nuttigen dat hun nadeeligis, en hun àangeboorenc lust door de honger geprikkelt, heeft geen vrijheid van keuze, bij gevolg hoewel geneigt de mensch ook moeste zijn, tot behoud van dit zo behulpzaam ilier, brengt hij in veele opzigten tot zijne vernieling toe, door de flegte zorg die hij draagt, om hem goed voeder te verfchafFen : De fehaarsheid van fourrage, eene verkeerde zuinigheid, en de vervalfching van het hooij, door de baatzugt der kooplieden, veroorzaaken , dat de paarden veeltijds met muf of verrot hooij gevoed worden , 't zij dat zulks is te wege gebragt door flegt cn.regenagtig weder ten tijde der inzameling, of wel dat het op de zolder bedorven zij ; dit verdorven voedzel verwekt na een zekeren tijd de fchurft, de vaarnen, het vuur, en zomtijds zelfs den kwaaden droes: Die zoort van ziektens welke hunnen eerften oorfpong uit een bederf der vogten trekken, door flegt voedzel te wege gobragt, worden meest befmettelijk , verfprei- . den en vermeerderen zig, en verwekken degrootfte ver- woestingen in de legers, in de fteeden en in de velden. De vermenging van zommige planten met de fourrage is niet minder verderflijk ; van deeze vermenging wor- den ook dikwils kwaadaartige ziektens gebooren. Het hooij is 't gemeenfte voedzel der paarden, entef-
fens ook dat geene, waar op het meeste moet gelet wor- den. De verfchillende zoorten der planten, welke in de velden en weiden groeijen, en tot de zaamenftelling van het hooij behooren, kunnen in drie verfcheidene clasfen gefchikt worden: De cerfte behelst die, welke goed- doende, fmaakelijk, verfrisfende, voedzaam, bevogti- gende en verzagtende zijn; van dien aart is de zwarte Jacea, de veld-grasfette (pinguicula), welke zijne bladen voor de inzaameling van het hooij verliest, maar wiens takken zig onder de fourrage vermengt, en de baßs van het beste hooij is, voorts pimpinel, kleine madelieven, hoef- iladen of paards-klauw, ronde ratels (pedicularis) , -alle zoorten van hondstand, de beide zoortcn van paarde- flaart, geitenbaard of reinette , fcabiofe of fchurftkruid, hanekammetjes, boonkruid of fatureij , kleine cheiidonium en de veld-klaver ; indien het hooij niet als van dusda- nige kruiden zaamengeftelt was, men het zelve op zijne 'juiste rijpheid maaide, dat is te zeggen voor dat het op de fteel gedroo^t is, en dat het mooglijk was, het zelve bij droog weder te zwcelen en in te zamelen, zoude 'er voor het paard geen heilzaamar voeder uit te den- ken zijn. De tweede zoort-of clasfis der planten die in de wei-
,'tïen gevonden worden, geeven hooij dat van minder hoe- danigheid is als het eerfte, dog egter niet fehaadelijk Voor de gezondheid der paarden : Deczc planten zijn de wilde peen, bolkens-kruid, oogentroost^ de verfcheide zcor- fen vzn fentaphijlloides, St.Jacob's-kruid, hals-kruid, |
||||||
f&Bï
ten van , îlâamelijk de witte en de zwarte; de laatstge-
noemde is de beste, inzonderheid , indien de korrel wel gevoed is, blinkende, vaneen goed gewigt, en zonder vermenging van flegte graanen , wiens planten men veel- tijds onder de haver ziet groeijen ; ook moet dezelve ffel gewonnen zijn, en geen bederf', hetzij op het veld 0f op de zouder ondergaan hebben. D» vcld-boonsn worden ook tot voeder der paarden ge-
bruikt, het zij op zig zelf, ofwel, gelijk du Engelfchen doen, grofjes gemaalen zijnde, en 'er brood van gebakken ; dog het veelvuldig gebruik van boonen is voor de paar- den fchaadelijk, dewijl zij 'er dampig en benauwd van worden. Op veele plaatzen in Vrankrijk en elders, verftrekt
het burgundisck hooi, of de rups-klaver tot een goede en voordecligc fourrage voor de paarden ; deeze geeft veel meer als de gewoon e weide, dewijl dezelve drie- maaien in een jaar gemaait word, de eerfte inzameling is uitneemend voor de paarden, de tweede zo goed niet, en de derde is niet te gebruiken, dan voor het hoorn- vee. De zemelen kan men mede tot een aanbangzel van de
fourrage rekenen;, het zelve is het magerfte en aardag- tigfte gedeelte der weit; men geeft het aan zieke paar- den, en aan de zulken die tot purgeerên bereid worden; ook dient het wel tot lavementen. De zemelen zijn bevog- tigende, verfrisfende en verzagtende; niaar oud gewor- den, krijgen ze een kw'aade fmaak, deszelfs wezentlijk spilt vervliegt, en de oüeagtige deelen worden fcberp, ook willen de paarden het als dan geheel niet nutti- gen. Alle versch ingeoogité fourrage deugt volltrektelijk
»iet voor de paarden; dewijl dezelve op de zoudérs hun- ne laatfte trap van rijpheid moeten bekoomen , en die |
||||||||||||||||||
TRA,
|
||||||||||||||||||
W9
|
||||||||||||||||||
voordeelen verfchaffen; dit onderwerp vereischt zo veel
te meerder aandagt, dewijl het van het uiterfte belang is, tot behouding en gezondheid van die onder alle de dieren, waar van de mensch de meeste hulp en verlie- ting trekt. Zie ook WEIDE. • ° FRACTURA OSSIUM; eenFnSuur; Beenbreuk'
is, wanneer eenig been in het menthelijke lighaam ge- brooken is : De beenbreuken zijn zefchbnderfcheiden zo dat men 'er weinige vind, die met maïkanderen volk'oo- men overeenkoomen : Men onderfcheid ze gewoonlijk in 't algemeen, zowel volgens derzelver gedaante, als ten opzigte van de beleedigde plaats en haare toevallen; want ten i. aangaande de gedaante, word een breuk ge- noemt, een regte of fchuinfe of naar de lengte gekloof- de breuk, (ook fisfura en asjeralis ,) of met ver« plettering , als het been in flukken of tot gruis ver- plettert is; ten 2. ten opzigte van de plaats, kunnen dezelve zijn in de arm of been, bekkeneel, ribben, enz. of in verfcheidene deelen te gelijk ; ten 3. ten aanzien der toevallen, zo kan 'er zomtijds bij zijn een wonde t ontwrigting, ontfteeking, zwelling, ftuip-trekking, enz.; op alle welke omftandigheden een Heelmeester nauw- keurig heeft agt te flaan. Men kent de waare breuken zonder wonde, als het
deel ongelijk is, of dat het vooruitfteekingen of holten» heeft, en dat men eene geluidmaaking in dezelve ge- waar word, als men ze met de hand beweegt,- alsme- de wanneer het been zijne natuurlijke gedaante niet heeft, en men niet daar op ftaan, of 'er de natuurlijke beweeging mede maaken kan ; maar als 'er een wonde bij de breuk is, ontdekt men dezelve ügtelijk door her gezigt en gevoel ; dog een breuk of fcheur naar de leng- te, word men bezwaarlijker gewaar, en kan niet dan .'.oor de ongelijkheid des beens naar de lengte, en doo« |
||||||||||||||||||
volniaaking kan niet dan door eene natuurlijke bewee-
jjingworden veroorzaakt; als mede ten aanzien van de kavcr door het roeren met de fchop, om daar door aan deeze graanen de vhigfte deeltjes te benoemen, die fehaa- delijk voor de dierlijke huishouding zouden zijn. Indien de nieuwe haver op de zouder aan het gisten
ofbroeijen raakt, zo broeit zij insgelijks in het lighaam Van het paard; haare vuurdeeltjes gevoegt bij de zuure en viugge loogzouten, verwekken een fcherpte in de jj°2teii, die tot een oorfprong van veele ziektens ver- wekken ; zijnde in waarheid wel zo gevaarlijk niet, a's °e zuften, die dpoi bedorven haver zijn ontitaan, maar' echter altijd te vreezen. Wij hebben gezien , dat «p natuurlijke en door het geval gefchiedende vermen- S'ig van goede en kwaade kruiden, zeer gevaarlijk voor f.P^'rïen is ; men begrijpt buiten dat de groote zwaa- S"e|«, die 'er in is gelegen, om de landen en weiden, »! !enaadelijke kruiden, die 'er in groeijen , te zui- , ren', 'ntusfehen is het menfcbelijk vernuft al zo verre L , '. ^at men in zomrnige plaatzen van Vrankrijk t0J;'*'eiden van burgondisch hooi en haanekammetjes Joen VCn ^ °nS Zlet mCn Ilet z0!nt'i^s van kla\er
belan' , u^e men vlet ™n de geené die een wezentlijk «ai | 'ieDhen tot inzaarneling van zuiver hooij, kun- L,J^?ri*;'!!en . om daar door aan. hunne paarden het ||^™aite voedzel te verfchaffen; dat zij onder de krui- iclasfi-Qie llcc hooij" uitmaaken, geen andere als van die len a:11amen > die wij als de beste en heilzaamfle heb- riüiden ^eWCezen ' en 7'!'S van Scene an.dere zaaden be- im j °m niin|ie weiden te bczaaijen? de keuze zou
|
de daar bij zijnde zwelling en pijn gekent worden.
De oorzaake van een beenbreuk is in het algemeen
een uitwendige kragt on geweld, het zij op wat wijzede- zelve werken, door een flag, val, drukking,enz.: De zwakke gefteltenisfe der beenderen doet 'er veel toe, dat ze door een niet heel flerk geweld ligtelijk gebroo- ken worden; welke zwakheid kan natuurlijk zijn, of voortkoomen uit doorvreeting des beens van fcheur* buit, jicht of vuile ziekte : Dog men meent ondervon- den te hebben, dat een been kan gebrooken worden, niet alleen door uitwendig geweld, maar ook door con- vidfien, gelijk zulks in de Mifcell. nat. curiof. dec. V. ann. II. obferv. -".25. en in Murai.t Chirurg, obfery, 158. pag. 461. & feqf- ge toont word. De gebrookene beenderen worden nooit weder vol-
koomen zaamen vereenigt, ofgroeiien nooit weder te zaamen in haare zelfïïandigheid , gelijk de vleeschwon- den , maar daar groeit uit de einden der gebrooken© beenderen een callus of weer om de breuk, waardoor ze in de uiterfte oppervlakte weder zamen vereenigt worden, zodanig, dat de vereeniging zeer hard'of vast is, en het been eer wederom op een andere plaats .zon- den breeken, dan in de oude breuk. Wat de geneezing betreft, dezelve gefchied niet zee?
bezwaarlijk, als de breuk overdwars en ftomp, of maar een fisfuur is, of als 'er maar kleine beenderen gebroo- ken zijn,, en de tijder jong en gezond is; dog bezwaar- lijker word hij geneezen, als de breuk voorvalt in groo- te beenderen, en zulks te meer , als hij digt aan de ge- wrigten gebeurt, of verzelt is met zwaare kneuzingen- der zenuw- en pcesagtige deelen; of dat 'er te gehjk |
|||||||||||||||||
^bezwaarlijk, nog kostba
|
aar van zijn, en groote
|
|||||||||||||||||
een
|
||||||||||||||||||
L
|
||||||||||||||||||
|Co FRÄ. FRA.
|
||||||||||||||||||||
men legt 'er een pleister op van rams-vel gemaakt, of
een oxijcroceums-pleister, hoewel zommige de pleisters
als onnut en dikwils zeer fchaadelijk, afkeuren, om dat ze de onzigtbaare uitwaasfeming beletten, en daardoor inflammatie en koudvuur kunnen veroorzaaken ; dog als men een pleister gebruikt, moet het zelve zodanig ge. legt worden, dat het deel waar in de breuk is, nietten eenemaalen daar mede bedekt worde, maar dat 'er een tusfehenruimte, van een duim breed, tusfehen de twee einden van den pleister blijve, om de onzigtbaare uit- waasfeming niet te verhinderen: Het verband moet niet al te flap zijn , op dat de beenderen niet weder uit haa- re plaats zouden geraaken ; nog ook te vast, om den toevloed van het voedzel niet te beletten , en pijne te verwekken,- zodat de zwagtels te pasfe vast moeten wee- zen, echter meer drukkende op de breuk zelf, dan el- ders, op dat die "bevrijd worde van de toevloed der vóg- ten. Dog om dat de zwagtels alleen te zwak zijn, om de
beenbreuk vast te houden, zo word het been gejpalh; naamel ijk men ltgt eerst compresfen rondom de breuk, en liet geheele lid overlangs, dog niet digt aan , maar een ■ringerbreed van malkanderen ; en over deeze tompnsjiti legt men fpalken van bord-papier, of van berken-hast, die men naarde gedaante van de breuk ombuigt, endai met bandenbekwaameüjk, dogniet al tefterk,vastbid, zo dat ze het deel geenzins drukken, maar het als onbe- weeglijk en in zijn behoorlijke gedaante bewaaren. Vervolgens moet het verbondene lid wel geplaatst wor-
den , en geduurig zeer ftil rusten in een kusfen, hetzij te bedde leggende, als het een breuk aan het been is, of het lid in een band drängende, indien de breuk a den arm of hand is, enz., op dat de natuur den cëm voortbrenge; en men opent het verband niet voor den derden dag, ten zij de lijder 's anderen daags na 't kg* gen van het verband, groote pijn en drukking gevoelde, het welke aantoont, dat het verband kwalijk gelegt, es 'er daar door zwelling en ontfteeking ontftaat ; in welke» gevalle het verband zonder vertoeven moet los gemaft en op nieuw beter en losfer gelegt worden ; het.twK' de verband op den derden dag, kan men laaten legge™ tot den zevenden dag, ten zij het de jeukte, ontfteekingi pijn, of iets anders verhinderde; dus houd men rrrajet losmaaken en op het nieuws verbinden om den vierden dag aan, tot dat de ce.llus volkoomcn gemaakt, en de beenbreuk geneezen is, het welke vroeger of laster g5" fchied, naar de aart des lids en deomftandigheden; <jos gemeenlijk gefchied zulks binnen den twintigften en"eJ tigften dag, een weinig min of meer : Maar als dan ti»°l |
||||||||||||||||||||
een aitleding bij is ; of als het been ïn ftukken ver-
morzelt is ; of dat 'er een groote wonde bij is ; of als ze bij.zieke of oude lieden voorvalt; of bij zwangere -vrouwen, bij welke kundige Heelmeesters , onder an- dere Hildanus, waargenoomen hebben, dat de ge- brookene beenderen niet weder door een callus zamen- groeijen , zo lang zij zwanger gaan ; waarvan na alle waar- Xchijnelijkheid de reden is, om dat de geheele nituur, bezig zijnde met de maaking van de vrugt, de ftoffe. die anders tot 'het maaken van de callus geëigent is, naar de lijfmoeder zend, en de gebrooken beenderen verzuimt : Voorts worden de been.bmi.ken bezwaarlijker geneezen in de winter, dan in de zomer, als mede wan- neer de herftelling der beenderen niet fchielijkgefchied, maar lang uitgeitelt blijft. De geneezing der beenbreuken in het algemeen, be-
ilaat eensdeels in de zamenvoeging en vereeniging van het gebrookene been, en anderdeels in deszelfs toehee- Jing en zamenlijming; het eerde gefchicd door een kons- tige handgreep van een kundig Heelmeester, het zij met de handen, of met een chirurgieaal inftrument , glosjocomiuin genoemt , om de gebrookene beenderen weder in haar regte plaats en aan malkander te brengen; her tweede gefchied a:leen door de natuur en deszelfs natuurlijke balfem, waar door een callus gemaakt word, die het gebrookene been vast zamenhoud: Echter kan de Heelmeester hier in de natuur te hulpe koomen, het zij door de natuurlijke gemaatigtheid van het deel te be- waaren, en de ontfteeking of andere toevallen, die de natuur in haar werk kunnen ftooren , af te weeren. Het eerlle werk des Heelmeesters is dus, om dege-
irookene beenderen in haare natuurlijke plaatste heiftel- ien; dit gefchied niet bezwaarlijk, wanneer de been- deren niet of weinig uit haare plaats zijn geweeken; dog bezwaarlijker word zulks verrigt, als 'ereeneuitledingbij, oft eene deel van het gebrooken been voorbij het andere gefchooven is ; want in zodanige gevallen moet 'er eene fterke uitrekking met de handen, of door middel van ee- nig werktuig, in het werk gefielt worden, om, het zij voor eerst het uitgeweeken lid (als zulks 'er bij is) we- der in het lid te brengen, of om de over malkander ge- fchoovene beenderen weder te regte te zetten ; en hoe fchielijker de reflauratie of hertelling gefchied, hoe be- ter, omdat 'er anders zwelling en ontfteekingbijkoomt, die de herftelling belet, tot dat dezelve door bekwaame middelen eerst weg genoomen is, waar toe zeer dienftig zijn goede brandewijn, of geest van aard-wormen, van terpentijn, tinäuur van St. Janskruid, enz., waar mede men het wacht. Als 'er eenige ftukken van het been afgefchilfert zijn ,
die met de andere niet kunnen zamengevoegt worden, moet men dezelve aanftonds bij het eerfte verband weg- neemen, en tot dien einde, als 'er geen wonde is, een opening door incifie gemaakt worden ; of, zo 'er eene is, en deKclver lippen niet verre genoeg van malkanderen zijn, moet men dezelve grooter maaken. De beenderen nu vereenigt zijnde, moet men zorg
draagen, dat die wel vereenigt en in een goede legging blijven; hierom word 'er een goed verband van zwag- tels vereischt; dog eer men dezelve om het gebrooke lid legt, is het, om de toevloed van vógten en ontfteeking af te weeren, en het bezeerde deel te verfterken, diens- tig, dat men 'er een dubbelde linnen doek, in wateren azijn, of in roode trekkende wijn bevogtigt, oplegt, of |
||||||||||||||||||||
de lijder het nog maar weinig, en maar allergsk
|
volk»0-
and |
|||||||||||||||||||
beetjes en voorzigtig gebruiken, tot dat bet been
|
||||||||||||||||||||
me
|
||||||||||||||||||||
Tegens de jeukte, welke ontftaat door dat hetverban
|
||||||||||||||||||||
de uitwaasfeming der dampen verhindert, waai''00 ,.
|
||||||||||||||||||||
ang ftil ftaande, fcherp en bijtend worden,en
er dikwils onverdraaglijk valt, is zeel' d'ens f'
ö ' . . . i ...... «ait' |
||||||||||||||||||||
zelve
den lijde |
||||||||||||||||||||
dat men het deel onder hetver binden met laauv ■"'"'
ftooft, het welke de ftoffe, die de jeukte veroorzaa^ doetuitwaasfemen ; of zo het deel deeze ftooving n«' laat, dan moet men het lid over den damp vaD *$. water houden; inmiddels moet men den lijder 'iet,^iai. wen verbieden, vermits zu'ks zeer kwaad is, en j0g ven de afwrijving van het vel, groote piin venr'>,';i;h» zo 'er evenwel door anvoorzigtig krauwen eene;' ßdij |
||||||||||||||||||||
I'RÄ. FRA. 5-^j
|
|||||||
tHaanis, word die ookgeneezen door de ftoo ving met
lauw water, en een fmeering van ceruis-zaif oiwitte cum- fer-zalf, enz. liooint 'er eene zwelling en ontfteeking met pijne bij ,
moet men het verband ten eefften los maaken, en met een vierdubbeld doekje opleggen, water met azijn ge- mengt, oiroode wrange wijn; of eenpijnftiliende en ver- drijvende ftooving uit maluwe-, heemst- en viole-bladen, fcordium, vlier-bloemen, camille-bloemen, roode roozen , enz., in zoete melk of dun-b'iergekookt, en het lijdende deel moet niet, of maar zeer los verbonden worden, tot .dat de ontfteeking verdweenen is, Tegens de kramp is dienllig, eau de la reine,geest, van
aardwormen, olie van lavendel, wijnruite, barnfteen, enz., waar mede men het lid wascht of fineert. Om de callus beter te doen groeijen, Iaaten zommige
Heelmeesters de lijders foupen eeten, daar bladen van agrifiionie en wal-wortel in gekookt zijn ; of ze geeven bemgeßooten been-lijm of watfteen Qofteocolla) met vleesch- zoup in, en leggen 'er die ook van buiten om , gemengt met wasch-pleister: Dog andere verwerpen die dingen als onnut en ijdel, dewijl het maaken van de callus, en de vereenigingen der gebrookene beenen, alleen het werk der natuur is; maar een goede dieet ofleevens- wijze is hier zeer dienstig ennoodig, en den lijder moet :rig inzonderheid onthouden van wijn, fterke dranken en vit vleesch, dewijl bier door niet alleen rouwe zappen, maar ook ontfteeking veroorzaakt word; hoewel na ver- loop van tien dagen de ontfteeking zo zeer niet meer te vreezen is ; flijmagtige fpijzen zijn hier de lijder diens- tig, als van gort, rijst, kalfs-pooten en koppen. Jndien het bloed des lijders niet wel geftelt, of de-
zelve zugtigis,dan zijn inwendig dewonddranken,van roede zuiverende kruiden dienstig, als uit agrimonie , wenprijs, fanikel, fcordium, betonte, gulden-roede, bloe- fti van Si. Janskruid, van walkruid, enz. Men kan den lïaer ook Iaaten gebruiken,geprepareerde kreefis-ocgen, ti'.etdrijvcnd fpies-glas, gebrand hertshoorn , geprepa- ttttde barnfteen, enz. ; of het volgende poeder; neemt gepareerde walfteen, twee drachmen; zweetdrijvend ft'U-glas , geprepareerde barnfteen , van elks twee fcru- pAs,enfaff~raan, een half fcrupel ; maakt'er een poe- der van. Indien de beenbreuk vergezelt is met een fterke kneu-
smg of wonde , of dat 'er het koudvuur gevreest word, Moeten dezelve behandelt en geneezenworden, gelijk °P die artijkels te zien is. Wanneer de gebrookenejbeenderen niet wel zamen-
gevoegt of gezet zijn, zo verkrijgt het lid zijne joori- Se gedaante niet wederom , maar dikwils een wanftalti- ëp°fkromme gedaante, en ook word deszelfs bewee- gmg en gebruik dikwils daar door min of meer belet, of aaar ontftaat een mankheid in het gaan, of de aanvat- tmgworJin de arm belet; hierom moet de Heelmees- ter kundig en oplettend in het zetten en behandelen van . kreuk zijn ; en ook moet de lijder het geneezene lid, niet voorts, voor dat de callus wel hard geworden is, al te veel te laste leggen, met het zelve fterk te be- legen , 0f daar op te ftennen en te gaan, als het een been is ; waar door het lid insgelijks kan mis- t!™t - of krom worden. , uit zij hier genoeg gezegt over de beenbreuken in
'algemeen: Daar zijn nog veele bijzondere breuken, , lalven die aan de armen en beenen, als van de fckou- tr' hand tri voet, kniefchijf, fchenkel, dije, neusteen- li Deel.
|
deren, kâake-been, bekkeneel, borst-been, flentel-bstn,
ribben, rugge-graad, heilig- enftaart-been, enz., wel- kers geneezing wij alle aan de goede kennisfe en op- lettenheid der Heelmeesters aanbeveelen. FRAGARIA; Aard-beften; Aard-beijen; wij hebben
onder deezetitel rede van de aardbeftën gefprooken, maar wij moeten hier nog de bezondere zoorten en e.enige an- dere dingen wat nader melden en befchrijven. Men heeft 'er de volgende zoorten van. 1. De gemeene wilde Aard-befte, Fragaria vulgaris ;
(Fragaria flageüis reptans, Linn. Spec. Plant.) 2. De groote Engeljche Aard-befte; Fragaria fruUu
parva pruni magnitudine. 3. De groote ronde Engeljche Aard-befte ; Fragaria.
friiilu globofo majore favisftmo. 4. De Virginijche of Jcharlaken-roode Aard-befte.
5. De heel groote kantige -Aard-befte, of Aard -befte
van Chili. 6. De heesteragtige Aard-befte; Fragaria arborea , flo-
re herbaceo, Zanoni; {Fragaria caule ereUo fuffritico- fo, foliis hirfutis, Linn. Spec. Plant.) Befchrij ving. Hoedanig deeze planten groeijen, is be-
kent genoeg, ze brengen alle bladen aan lange ftengen voort, die uit drie geaderde bladjes beftaan ; uit de wortel febieten in het voorjaar dunne ftengetjes, waar aan na bovenwaarts witte vijf-bladige bloemtjes op ftee- len voortkoomen , wraar na ronüagtige vlcefchige en zappige vrugten of befiën volgen , die meest rood of ook wit, en volgens de zoort, van verfchillige groote zijn, wel- ke vrugten het zaad op haare oppervlakte draagen. De planten maaken veele over de grond kruipende ranken, die in haare knoopen of leden, wortelen en nieuwe blad- fpruiten maaken, en dus veele nieuwe jonge planten voortbrengen. De wilde aard-befte brengt meesttijds kleine vrug-
ten voort, maar die in de tuinen geplant wordende, veel grooter word, en veele houden deeze 'wilde aard- beften voor de fmaakelijkfte , inzonderheid die in het wild groeijen. De tweede en derde zoort, brengen veel grooter vrugten voort, en zijn derhalven veel in agting,. inzonderheid de derde zoort , die draagbaarder is en fmaakelijker vrugten geeft dan de tweede, welke heel groot kunnen worden, en derhalven waardig zijn voor andere geplant te worden. De vierde zoort brengt ook fchoone vrugten voort,die fcharlaken-rood en fmaakel ijk zijn, wes- halven ze mede ook in agring is. De vijfde zoort geeft heel groote vrugten, die zomtijds de groote van een ooker-noot of klein hoendereij kunnen verkrijgen, maar zijn kantig en zomtijds platagtig van gedaante en bleek- rood van verf; dog nebben geen verheeveneen maareen laffen fmaak, daar en boven is deze zoort zeer onvrugt- baar, en geeft zomtijds geheel geen vrugten, inzonder- heid als ze in een opene plaats op fterke zon ftaat, maar ze draagt beter wanneer ze onder de fehaduwe van boo- men in een kleijagtige grond groeit, en 'er weinig zorg voor gedraagen word, dan alleen om de planten van het onkruid fchoon te houden ; ook is ze draagbaarder, als op een andere vreemde plaats gebragt word, voornaa- melijk in de eerfte jaaren; ze is derhalven weinig waar- dig om gekweekt te worden, dan alleen om haare buiten gemeene grootheid, waar door ze het oog voldoet en de tafels opfehikt; deeze zoort is kenbaar aan haare bla- den, die grooter, dikker en hairiger zijn, dan die van de andere zoorten. De zesde zoort heeft heesteragtige ftengen, waar aan de bloemen en vrugten voortkoomen, B b en |
||||||
m&
|
||||||||||
1&
|
||||||||||
FRÄ.
weer luchtende. Vervolgens graaft men in-de maand V
miarius of begin van Februarius rondom de broeiberg een greppel, van een paar voeten diepte en ook zo veel breedte, 'hierin brengt men verfche ftrooagtige paarde, mest, en zet die ordentelijk op , gelijk men een broei, berg maakt, dezelve behoorlijk trappende, op dat hij niet te veel zakt,' en men zet hem aldus zo hoog, dat hij mefde bovenkant van de houten broei-bak omtrent gelijk is. Deeze mest heet'wordende, zal de aarde van de broeiberg, daar de aardbefie-planten op geplant (laan, aliengskens verwarmen, waar door de planten aan dé groei raaken; maar op dat de mest de aarde zo veelte | beter zou kunnen door-warmen, zo moet de broei-b; niet al te breed zijn, en maar ongeveer drie voeten br< te hebben ,• en als de mest na eenige tijd koud word, moet men dezelve rondom tot aan of een weinig in de grond wegneemen, een gedeelte daar van in de grond laatende zitten, en weer andere verfche mest in de plaats doen brengen en opzetten, zo als de eerfte reis : Voorts moet men de bak met luchtgêeving, vogt en dekking voor de vorst, enz. behandelen, als in de eerfte manier gezegt. is. , De goede uitilag van deeze vervroeging hangt,ge. lijk die van andere vrugten, af, van de bekwaame getem- perde warmte der aarde en bakken, en goede agtllaara; op de luchtgêeving, bevogtiging op zijn tijd,'enz. Zie T hier over het artijkel BROEI-KONST. De zoomiI welke 't bekwaamfte tot de vervroeging zijn, zijni'1 eerfle en derde zoort. Eigenfckappen. Dat de aardbefiën een aangenaameverj
vervrisfehendo en verkoelende vrugt zijn, hebben wijl op het artijkel AARD-EESIEN reeds,gemeld,. als«! de waar toe zo wel de plant als vrugten verder difr nen. FRAGIFER ; Aardbefie draagend, of de vrugten d
na gelijkende ; gelijk bij voorbeeld de fpinachia fn fera ; fpinafie met vrugten als aarbefien. FRAGMENT ; betekent afgebrookene ftukken va
ftofFen ; bij voorbeeld Fragmenta coralliorum, afgebroo- kene ftukken van corallen. Ook word 't woord Frag«» ta gebezigt, om een onvolmaakt gefchrift of manufcripli dat niet voltooit is, daar mede aan te toonen. FRAGMENTA OSSIUM; Splinters van gekoM
Beenderen; deeze moeten bij de geneezing weer in hal' re plaats gezet worden; maar als ze in het geheel ofte' grootften deele van hun been-vlies berooft zijn, w. moeten ze weggenoomenworden; groenende dan in!*1 plaats een callus aan, die door oplegging van dun?' ftaagen lood moet gedrukt worden, ten einde 'er 5* been-biobbel (exostofis) uit ontftaan, gelijk anders 1| gebeurt; en het welke inzonderheid in de breuken* bekkeneels noodig is , wanneer de fpünters op de-* mater leggen, of door dezelve in de heisfenen,gera* zijn ; in welk geval de irepaneering noodig is. t>e si' ettering brengt de verborgene fpünters genoegzaam v° den dag, weshaiven men zig hier nooit moet ovC"1 ft2n- *
FRAGMENTA PRETIOSA; dekostbaareFnS^
ten; hier door verftaan de Drogisten en Ap°*
kers, de ftükjes of brokjes van deèze vijf E^tjs&J
ten, als de Robijn, Saphier, Smaragd of Emeraui, * 8K
en Hijacinlh ; welke ftukjes van deeze fteenen ?jrsy
als ze van de flijpèrs en juweliers tot een rege!'"i! ^
gedaante gebragt worden, en die haare nuttigheid *
Geneeskunde hebben. Zie op ieders artijkel. ,,
mAMBOOSE; Frambtfis; Bmnhos met r«»«"^;
|
||||||||||
fen waar tusfchen bladen groeijen , dog is Wer 'te lande
weinig bekent,■- : Plaats. De eerfle wilde zoort groeit in Hoog- en Ne-
derDuitsshland , Frankrijk , Engeland , in bosch- en zandagtige plaatzen, en is die zoort, welke men ge- woonlijk of meest in-de tuinen kweekt. De tweede en derde zoort zijn uit Engeland gebragt. De vierde zoort groeit natuurlijk 'mVirginien. De vijfde zoort heeft de Heer Fres-ier, .fransen Ingenieur, uit Chili eerst-in "Frankrijk gebragt, van waar ze verder in Europa ver- fpreid is: De groeiplaats van de zesde zoort is onbe- kent, en zal waarfchijnelijk in Italien zijn. Kweeking. -Hoedanig de aardbefiën gekweekt wor-
den is op dat artijkel aangeweezen; wij moeten hier nog iets melden van het vervroegen der aardbefiën, dewijl het aangenaam is, deeze en andere vrugten voor de ge- woonlijke tijd te hebben. |
||||||||||
Hoe men de Aardbefiën kan vervroegen.
Neemt in het begin van de maand Augustus goede
fleurige aardbefie-planten, die eens vrugten gedraagen heb- ben, uit de grond, en plant ze in 'bekwaame groote potten, van ongeveer 10 duimen wijdte, en even zoveel hoogte , twee â drie in een pot ; zet de potten daar rta voor eerst wat in de fchaduwe, tot dat de planten aan de groei zijn, waar na men haar meer zon laat genie- ten , en dezelve met het noodige vogt moet onderhou- den, op dat ze voor de winter wel in de potten bewör- telen : Wanneer het dan fterk begint te vriezen, zet men de potten in huis, dog op een luchtige plaats, om ze alleen voor de ftrengfte vorst en fcherpe winden, fneeuw, enz. te bewaaren, maar zo dra het niet langer vriest , moet men ze weder buiten zetten, of haar ten minften door opftelling der glafen veele verfche lucht geeven; het welke ook bij vorstig weer over dag'ge- schieden moet, als het helder zonnig weer maakt. Vervolgens moet men in het begin van de maand Fe-
Iruarij, een run-bak aanleggen, van verfche run, (zie hoe zulks gefchiet op 't artijkel RÜNBAK en RUN- KAS); waar in men de potten met de planten naast en voor malkander ingraaft, tot op de helft van haar hoog- te, en men beftopt ze rondsom losjes met run, maar naderhand, als de warmte der run vermindert, kan men ze tot boven aan de rand met run digt heftoppen : Al- dus zullen de planten door de warmte van de run met der haast aan de groei koomen, vervolgens bloeijen en vrugten geeven ; maar men moet zorgvuldig agt flaan , om de bak over dag min of meer, naar de gefteltheid des weers , door opzetting der glafen met ftelhouten, te luchten , en dezelve 's nagts voor vorst, regen of fneeuw te dekken; ook moet men de planten op zijn tijd hst noodige vogt geeven, en.'er de ranken, die ze voort- brengen , wegneemen ; op deeze wijze zal men in April en Maij febóone aardbefiën kunnen hebben. Andere manier van vervroeging.
Zet de aardbefie-planten, van zodanige hoedanigheid als ' boven gezegt is, in het begin van Augustus op een kou- de broeiberg, daar reeds vrugten opgeteeltzijn, in rijen, op zes aagt duimen afftand en in het verbandj begiet ze vervolgens en maakt 'er wat fchaduwe over -, tot dat ze bewortelt en aan de groei zijn : Wanneer het dan in de winter begint fterk te vriezen en fnceuwen, zet men 'er de broei-bak met zijn glafen op, en dekt ze wat voor de vorst en fneeuw, dog over dag dezelve bij goed |
||||||||||
r
|
||||||||||||||||
FRA.
ttn • Hinne-leßen ; 'm 't latijn Äu5w idatis : Men vind
je volgende zoorten van dit heesteragtig gewas. i. De roodeFramboos; Rubus idceusJpinojusfruiïum-
Ifo '• (Rubusfoliis quinato-pinnatis tematisque, taule acu- Uato, petiolis canaliculatis, Linn. Spec. Plant.') 2. De roode laate Framboos; Rubus idceus Jpinojus f ru-
ßu rubra Jerotino. 3, De witte Framboos; Rubus idceus Jpinojus Jrutlu al-
to. 4. De Framboos zonder doorns ; Rubus idceus lavis, vel
nimfpinojus.
5, De Americaanjche ruikende Framboos vanCornutus;
Ruins odoratus Cornuti; (Rubus foliis fimplicibus palma- tis, ca.uk inermi multifolio multißoro , Li NN. Specie: Phnt.) Beschrijving. De eerile drie zoorten fchieten jaar-
lijks nieuwe fcheuten uit de wortel, van vier voeten en meer hoog, waaraan bladen aan lange fteelen groei- jen, die uit vijf of drie langwerpige gekertelde bladjes bellaan, veel gelijkende naar die der bramboozen, maar zijn niet zo rouw en ligter-groen van verf; ook zijn de ftengen en takken met geen zo fcherpe, maar zagter doorns tat; aan het bovenfte der takkenkoomen witte vijf- ige bloemen op fteeltjes voort, die aan een hooft- fteel zitten, waar na vrugten volgen, die uit kleine ron- dekorrels te zamengeftelt zijn, en degedaantevanèraira- kozen oïmoerbefiëri hebben, maar rood of wit vankoleur, en zeer aangenaam van fmaak zijn : De tweede zoort verfchilt van de eerfte meest alleen, dat de vrugten laater rijp worden, dog de vrugten zijn iets don- kerder rood. - De vierde zoort verfchilt van de voorige meest al-
leen, dat ze geen doorns heeft. De vijfde zoort heeft ook geen doorns, maar veele ge-
palmde bladen aan de ftengen, en brengt ook veele bloemen voort, die een aangenaame reuk hebben ; dog de vrugt is van geen gebruik. Plaats. De vier eerfte zoorten groeijen natuurlijk in
Hocg-Duitschland, Engeland, Frankrijk,-enz. op berg- 'gtige plaatzen, in de heggen en elders ; dog de derde en vierde zoorten zeldzaamer. De vijfde zoort is uit Cana- <fain Europa gebragt, en word alleen uit liefhebberij in de tuinen gekweekt; maar de drie eerfte zoorten worden Veel in de moes- en andere tuinen voortgezet, wegens de vrugten. Kweeking. Deeze gewasfen worden alle gemakkelijk
vermeerdert door uitloopers of wortelfpruiten, welke jaarlijks uit de wortel in menigte voortkoomen ; die men in het voorjaar los graaft en verplant, daar men begeert. ■™en plant de drie eerfte zoorten gewoonlijk op bedden «tweerijen, op twee voeten afftand vanmalkanderen, °'men zet ze in rijen naast bedden , of op andere plaat- 2en. daar het te paskoomt. In de herfst of vroeg in 't Voorjaar fnijd men alle de oude dorre fcheuten, die den voorgaanden zomer vrugten hebben gegeeven, bij de portel weg, en men behoud 4, 5 tot 6 van de fterkftejon- jje fcheuten, die men tot op omtrent drie voeten inkort, ™ dezelve aan een daar bijgeftookene paal, vab^âVvoè- W hoogte, met wilge tienen vast bind ; de overige zwak- ' fcheuten geheel bij de wortel wegfnijdende : Daar na oet de grond tusfehen de ftruiken omgeroert worden , |
||||||||||||||||
FRA.
|
||||||||||||||||
?Tî
|
||||||||||||||||
of vier Jaaren nieuwe, planten zet, omdat de oude plan-
ten allengskensflegter vrugter geeven : Ze willen best tie- ren in een losfe wat zandagtige grond, die niet te vog- tig is, want in ftijve en natte kleij-gronden aarten ze niet wel. Eigenjchappen. Deeze vrugten, te weef en van de drie
eerfte zoorten, zijn verkoelend, en zeer hartverfter- kend, ze temperen de hitte en drift des bloeds, en zijrt derhalven zeer dienftig in neeteen galagtige kpprtzenen buikloopen, ze ftillen den dorst, verkwikken en ver- fterkenhet harte; men gebruikt ten dien einde de Jijroop of geleij, of andere confituuren daar van, of men bereid 'er een julep van ; men maakt 'er ook een esjentieel zout van, dat zeer verkoelende en dorstftiüende is: Voorts word 'er ook een aangenaame azijn van bereid , welke dienstig is in flauwtens en zwakheden van het hart: De Jijroop en het geleij worden van het zap der f'ramboozen bereid op dezelfde wijze, als die van de aalbeßen; ook maakt men dezelve dikwils van de beide zappen, onder malkanderen gemengt, van elks even veel zäp neemen- de, of wat minder van het framboozen-zap : Voorts wor- den 'er nog meer andere aangenaame dingen van bereid, die we zullen gaan aanwijzen. Een floofzel van f ramboozen te maaken.
Om ze te ftooven met zuiker, neemt een half pond zui* ker, en laat ze in een pannetje kooken, tot dat ze als veeren wegvliet; dat kunt gij weeten, als gij een'weinig zuiker met den fchuimlepel opfehept, en 'er zagtjes van onderen tegen aan blaast, en als gij ziet, dat de zuiker wegvliegt als veeren, gooit 'er ras een pond wel gelee- zene en gantfche f ramboozen in ; neemt terftond de pan van het vuur, laat ze een kleinen tijd dus ftaari, en fchud de framboozen heel zagtjes in de pan om ; laat ze dan , zo gij wilt, nog eens opwellen, en koud geworden zijn- de, brengt ze op tafel; de framboozen zullen dus heel blijven, en'er fmaakelijk uitzien; om ze nog fchoonder te maaken, vergeet ze niet wel te fchuimen, het zij met papier, of met een fchuimlepel. Frambvoze-moes te maaken. •
Neemt tot twee pond beste framboozen, een pond zap van aalbejtën, laat het te zamen kooken tot dat het dik word-; neemt dan vijf vierendeel geraspte broodziiiker, •en roert 'er die onder, en laat het zo kooken, tot dat het wel dik is ; het omroeren niet te verzuimen, op dat het niet aanbrande ; dan doet men het in potjes of thee- kopjes; is zeer fmaakelijk. "Andere laaten de framboozen alleen zo lang zagtjes koo-
ken, tot dat ze dik genoeg zijn ; dan roeren ze ondereen pond framboozen, een half pond poeder-zuiker, zonder het verder te kooken. NB. Men moet de f ramboozen altijd plukken , het zij
om ze rauw te eeten, of om ze te confijten, enz., wan- neer ze maar even bekwaam rijp zijn; want als men ze over rijp laat worden, worden ze niet alleen te week, en verliezen haar fmaak, maar daar groeijen dan ook wor- men in. . Om de Framboozen nat in te maaken.
Neemt vier pond wel geleezene framboozen', de droog- fte en minst gekwetfte, die gij kunt vinden; dan neemt vier pond zuiker, laat ze kooken, tot dat ze grove draa- den fpint; dan zet de pan van het vuur, en legt uwe vier potidframbMZen zagtjes 'in de zuiker; maarzo dra ze van B b 2 de
|
||||||||||||||||
ze zo veel te beter groeijen, en fchooner vrug-
|
||||||||||||||||
zullen
|
||||||||||||||||
vch geeven • vervolgens moet men ze van het onkruid
°on houden; dog het is dienstig, da* uien om de drie |
||||||||||||||||
f', ■
764
|
||||||||||||||||||
fRA'.
'hr, onder geftadige roering, totdat ze wat dik'worden',
dan ltrooit de gepoeijerdezuiker'daar in, en laathet koo' ken tot het dik genoeg is; als wanneer men die meteen klein lepeltje, op het vuur (taande, uitfehept, en op een plank, blik of leij legt, daar eerst wat zuiker op geftrooit is, en dan op een warme plaats zet te droogen; vervol. gens bewaart men ze ineen doos tusfchen papier op een drooge plaats ; zijn zeer aangenaam. Andere doen bij twee pond framboozen een goed glas
vol aalbefiën-zap, en neemen maar een half pond zui- ker. ' Wil men natte geconfijte koekjes hebben, zo doet men over 'de gedroogde koekjes een bekwaame dikke ßjroop. Framboozen-azijn te maaken.
Neemt framboozen, doet ze in een groote fles, engiet 'er goede wifn-azijn over; zet ze vervolgens een tijd lang in de zon om te distilleeren, en giet'er daar na de azijn van af, of giet hem door een filtreer zak, zo is hij ge- reed. Deeze azijn is zeer aangenaam van fmaak, en word in de keuken gebruikt tot fulaade, fauzen, en anders dingen. , |
||||||||||||||||||
FRÄ.
|
||||||||||||||||||
de gekookte zuiker befl'aagen zijn, hebben ze zo ligt geen
nood van te breeken ; fchud ze een weinig om, en wan- neer ze zijn koud geworden , zet ze weder op het vuur, tot dat deßjroop klaar en gekookt is. anders. Neemt f'ramboozen, die niet al te rijp zijn,
doet 'er de (taart of fteel af, en legt ze in een aarde pot ; kookt dan dezuiker als vooren,' engiet'erdie.over, zet ze dan in een warme of drooge plaats een halven dag lang, ' en laat ze daar na op een maatig vuur kooken, tot dat defijroop als paarlen gekookt en goed is. Främiooze-nat te maaken.
Neem zap van f ramboozen en van aalbefiën, van elks even veel, doet het in een nieuwe keulfche pot, met drie- vierde pond suiker tegen één pond zap , bind de pot met een blaas toe, zet hem in een ketel met koud water over. het vuur, en laat het zamen een uur kooken, zijgt het dan door een flenelle lap, en bewaart het in flesfen, wel digt geflopt. Extrafl of zap van Framboozen te maaken,
Neemt/Vamóooze», perst 'er het zap uit door een (tra- mijn, doet het zap in een nieuwe aarden pot, laat het één of twee dagen zinken, dan giet het klaare.af in een ander pot; doet'er even zo veel zwaarte beste gerasp- te (maar niet geflootene) brood-zuiker in, en roert het met een nieuwe houten lepel een geruimen tijdoai, maarniet over het vuur ; doet net dan in een fles, flopt ze digt toe, en zet ze in de zon om te distilleeren ; hoe langer dat het zap in de zon (laat, hoe beter het word." Als men het wil gebruiken, dóet men een halve of heele lepel vol in een goed glas wijn, roert het wel om, en als het niet zoet genoeg is, doet men 'er nog wat zuiker in; is zeer aangenaam. Op eene andere manier.
Neemt het klaarezapvan/raBiboozen, doet het in een fles met ongeveer half zo veel brandewijn, wat heele f ramboozen, zuiker en QenigQktuidnagels, en zet het in de zon te distilleeren; dit zap kan lange duuren. f.,... .. . . . . Om ein aangenaam liqueur of rosfolis van Fram-
boozen te maaken. Neemt f ramboozen, doet ze in een fles, en fchud ze wat om , dat ze wat gekneust v/orden ; doet 'er dan wat witte zuiker bij, na dat men het zoet hebben wil, met eenige kruidnagels; giet 'er dan beste ücAe brandewijn op, vier of vijf vingerbreed hoog; laat het vervolgens eenigen tijd in de zon ftaan 'te distilleeren, en daar na door een vloeipapier loopen , om het feboon klaar te hebben, zo heeft men een zeer lekker liqueur. Op eene andere wijze.
Neemt van h-.t uitgeperste en door zinking klaar ge- wordene zap van framloozen, doet het in een pan, met een-vierde pond canarie-zuiker tegens één pond zap, meer of minder, na dat men het zoet begeert ; laat het zamen een kwartiers-uur zagtjes kooken, dan in een pot ge- gooten , en.koud geworden zijnde, doet 'er bijzo veel goede brandewijn, als 'er zap is, of wat minder, en laat het dan door een fijne doek of vloeipapier lekken. |
||||||||||||||||||
Hoe het esfentieele zout van Framboozen
bereid word. Neemt een goed gedeelte/Va?nï>oozen, perst'er het zap
uit, en laat het een dag en nagt ftaan om te zinken; giet dan het klaare zap zagtjes af, en dampt de overvloedigs vogtigheid over het vuur daar van af, tot dat 'er een vlies- je op verfchijnt ; zet het vervolgens op een koele plaats, zo zullen 'er crijstallen in aanfehieten, die men verza- melt, droogt en bewaart. 'Frdmbooze-poeder, tegens de dorst.
Neemt tvijn-azijn, vier oneen; zap van frambma, twee oneen ; roofewater, zes drachmen, en Rhijnfihe wijs, een halve once; laat dit bij een zagt vuurtje opkooken, doet 'er dan bij witte zuiker, 6 oneen, of meer, totdat de vogtigheid 'er geheel ingetrokken is, en droogt hei dan tot een poeder; hier van doet men iets, na goedvin- den , in bron-water, om den dorst in de zomer, of ai' dere tijden te lesfehen. Ander dito poeder,
Neemt esfentieel f ramboozen-zout, drie drachmen; d' neel, venkel-zaad, drooge citroen-fchil, van elks M'es drachmen, en witte canarie-zuiker, 6 oneen, ofmeeri maakt ieder bijzonder tot een zeer fijn poeder, en mof dan alles wel. Van dit poeijer een of twee lepels voll1 een mingelen goed klaar water gedaan, en wel door* kanderen gefchud , geeft een aangenaame en gezon« koel-drank. Men kan dit poeder ook bij zig voeren0?! reis, om het te gebruiken, daar men geen anjer drani; als water verkrijgen kan. Indien men het esfentieel^101 van fram boozen niet heeft, nog verkrijgen kan, kanme" in deszelfs plaats neemen gefalpeterde wijnßeen,^0^ zeer goed is. Julep of koel-drankje van f ramboozen. .
Neemt gemeen goed water , zes oneen; caneel H* ";|
een half once, en ßjroop van framboozen, zes drachme oï een half once; mengt het tot een drankje, waar\e men nu en dan een lepel vol neemt. In plaats^ van |
||||||||||||||||||
Framhooze-koekjes te maaken.
|
||||||||||||||||||
Neemt tot twee ponàframboozen, één pond of wat min- framhoze-fijroop, kan men ook ßjroop van aalbefiën
|
||||||||||||||||||
der broodzuiker ; kookt de f'ramboozen eerst zonder zui- herisfen, zuure ksrsfen, citroenen, enz. neemen
|
M-
|
|||||||||||||||||
. <■'
|
||||||||||||||||||
_.. ._—■ ■ ■ ■■ ■ ■■
|
||||||||||||
s«H
|
||||||||||||
, FRÄ.
Aangtnàame en verfrisfende fijroop van Fratohozen.
Neemt twee pond framboozen, doet dezelve in een
groote pot of kommetje, giet 'er dan een halve bouteille of zo veel beste wijn-azijn op, dat ze 'er onder bedooven leggen, plaatst ze dus in een koele kelder, daar men ze vier en-twintig uuren laat fcaan, na dat de pot of het kom- metje ter deegen meteen dekzel is gellooten, op dat de seur niecvervliege; na verloop van bovengemelden tijd, flortmen de framboozen met hun nat in een nieuwe hai- ren zeef of teems, en luat het dus,, zonder do framboo- zen te persfen, of uit te drukken, zagtjes doorloopen; voorts Iaat van een pond broodzuiker eene fijroop koo- ken, zodanig ouder het artijkel CONFIT UUREN, pag. ig. No. i. is geleert; als dan het vugt bij de fijroop ge- gooten is, laat men het tezamen een half kwartier op- liooken, onderwijlen op fchuimen pasfende; koud gewor- den zijnde, bewaart men het ineen fles ;deeze fijroop is ongemeen dienstig in heete en dorstige ziek.tens, enz. ; zomers warm zijnde, 2, 3 of 4 lepels vol van deeze fij- roop in een bouteille frisch water gedaan, en dan ter deegen omgefchud, levert eene der aangenaamfte en dorstlesfchenfte dranken uit, die men kan verzinnen. FRANCA, zie FRANKENIA.
FRANCOLIN; (Tetrao pedibus antice pilofis, ab-
imint gulâgue titra, cullari ferrugineo cauda cuneifor- mi, Linn. Sijfi. Nat.) en door H^sselquist It. 278. ». 43. Tetrao orientait* genoemt; is een vogel onder het geflagt der Veldhoenders behoorende ; deszelfs groote koomtzeer wel met die van den rooden patrijs over 'een, vanbovenen is zijn koleur zwart en geelagtig-ros ge- mengelt, en van onderen zwart met witte, vlakken; de hals is met een bleek kastanie bruine rand bezet, dezijdelingze ftaart-pennen zijn zwart, dog hebben aan den wortel witte dwarsllreepen, het wijfje is overliet geheele lijf gekoleurt als het mannetje van bovenen. Menigvuldig word deeze vogel op het à\hnà Samos,
alwaar hij de naam van veld-patrijs draagt, gevonden, als mede op andere eijlanden daar omtrent gelegen ,-en ook in E gijpten en Italien; het zelve is een zeer lekker wildbraad. FRANGULA , zie CORNOELJE-BOOM (BAS-
IERT-). FRANKENIA : Franca ; is een zoort van Polijgo-
"», waarvan Linnjeus, die ze Frankenia noemt,
drie zoorten meld; als I. De Frankenia met quendel-bladen ; Poligonum ma-
fitimumminus, foliis ferpilli ; (Frankenia foliis linearibus Hciliatis, Linn. Spec. Plant.) 2I;üeCandifcheFrankenia met tijm bladen; Poligonum
ttiïicum, thijmi folio; (Frankenia{naulibus hirfutis, flo- r>k'.sfaschulatis terminalibus_, Li NN. Spec. Plant.) • De Frankenia met eijer-rpnde te rug gebogene van
onderen gepoederde bladen ; Anthijllis valentina Clu- '"> (Frankenia foliis ob-ovatis retufis fubtus putyeratis , ^W. Spec. Plant.) ,ezc planten worden gevonden omtrent de oevers der
?c l? de warme landen, als in Zuid-Frankrijk,-Italien, Wen, enZi en zl-jn n;er te lande vreemd. {■MANSCHE RAAPEN, zie RA APEN.
J'RAXINELLE; witte Diptam; Esch-kruid; Harts- eV; if'tlatijn Fraxinella; Diiïamnus albus vel Ger-
wi'cus; (Dittamnus, Linn. Spec. Plant.) Daar zijn j forten van dit gewas,- als
icd- F Sfote Fraxinelle, met purpere of witte bloe- ) fraxinella major,. flore purpureo vel albo.
|
||||||||||||
FRA. FRiE. FR&
|
||||||||||||
705
|
||||||||||||
2. Dë kleine Fraxinelle, met purpere of witte bloe-
men; Fraxinella minor, flore purpureo vel albo. Befchrijving. Dit gewas fehlet uit zijne wortel ver-
fcheidene ronde ftengen, van ongeveer anderhalf voe- tenhoogte, waar aan geveerde bladen groeijen, die veel na die van de esfehen-boom gelijken , waar van dit ge- was den naam van esch-kruid verkreegen heeft, maar zijn, in alle deelen kleiner; op de top van de ftengen koornen de bloemen in een langé tros voort, die ongeregelt vijf-bladig en purperagtig of wit zijn, waar na vijf-hoe- kige rouwe zaad-huizen volgen, wat roodagtig van ko- leur, welke rond,zwart en blinkend zaad,bevatten. De wortelen fpreiden zig van een knobbelagtig beginzel uit en zijn lang, dik en wit van verf, hebbende een bittere en fcherpagtige fmaak. De groote zoort groeit grooter en hooger als de
befchreevene kleiner zoort, heeft donker-groene en ftomper bladjes, en ook wat roodagtiger of witte bloe- men. Plaats. Het zelve word gevonden in Hoog-Duitsch-
land, Frankrijk., Italien, enz., op bergagtige plaatzen. Hier te lande kweekt men het in de hoven, zo wel we- gens de bloemen, als tot het medicinaale gebruik."Het maakt een fchoone vertooning in de bloem-tuinen, in zijne bloeitijd. Kweeking. Dezelve gefchied gemakkelijk door fcheu-
ring der wortelen in het voorjaar, maar men moet ze niet in al te kleine deelen fcheuren, dewijl ze dan niet wel aan de gang wil ; en men moet de planten drie of vier jaaren laaten groeijen, eer men ze verplant. Men kan ze ook door het zaad voortkweeken, dat
men vroeg in het voorjaar ergens op een bedde zaait ; maar men moet het zaad vooraf de-winter.over in vog- tig zand laaten meuken, of men zaait hetzelve in het najaar, anders koomt het zaad meesttijds niet voor het volgende jaar op. De opgekèmene jonge planten houd men van het onkruid fchoon, en men verplant ze het volgende jaar op een ander bedde, op 5 à 6 duimen af- ftand, daar men ze laat ftaan, tot dat ze bloemen draagen, waar .na men ze in de bloem-tuinen of elders kan ver- planten , daar men begeert. Ze willen in allerlei goede losfe liefst wat zandagti-
ge gronden heel wel groeijen,, en leunnén onze flreng- fte koude zonder hinder doorftaan. . .'..'. Eigenfchappen. In de geneeskunde is de wortel van'
dit gewas in gebruik; dezelve heeft eene zweet-, pis- en ftonden-driivende, hoofd- en hart-verfterkende, vergif- weerftaande en worm-doodende kragt, en word inzonder- heid gepreezen tegens hoofd-gebreken, ftuipen en val- lende ziekte ; als mede tegen de wormen en inwendi- ge kwetzuuren en verrottingen : Men gebruikt ze in infufie of decoüie, en geppedert; men kan zeookçon- fijten. FRAXLNUS, zie ESSCHEN-BOOM.
FRJÏNULUM, zie TONGRIEM.
FRENULUM LABIORUM ; -deeze naam word aan
het bandje of de riem gegeeven, die de lippen der vrou- welijkheid te zaamenhegt. FREGAT; is een zoort van Oorlogfchip, laag op 't
water, en fnel van zeilen, het zelve voert van 46 tot 24 Hukken kanon. FREGAT-VOGEL; Zec-gier met een witte kop; in' 'f.
latijn Pelecanus aquilus ; (Pelecanus.caudaforcipata, cor- pore nigro, capite abdomineque albis,LiNN. Amosn. Acad. IV. p. 238.) Is een vogel onder het geflagt der Krop-gan- B b 3 sta |
||||||||||||
•fît - FRE.
zen behoorenae, deszelfs lighaam heeft omtrent de groo
te van een eend ; de vederen van het mannetje zijn zwart als die van een raave;oud zijnde, heeft hij onder de keel een roode lel, zo als die van een haan ; het wijfje heeft zulks niet, en-deszelfs vederen zijn onder de buik wit; de hals is in beiden tamelijk lang, en de kop klein; zij hebben grooteenzwarte oogen die zo doordringend zijn , als die van den arend ; de bek is zes of zeven duimen lang, zwart van koleur, tamelijk dik , regt, dog aan het {pits haakig ; de pooten zijn zeer kort, met zwarte fcherpe kl'auwen voorzien, zo als die der roofvogelen. Volgens vader Labat in deszelfs reisbefchrijving na
de Franfche Eijlanden van America, zijn 'er geen voge- len die hooger in de lucht, langduuriger en met minder vermoeijingvliegen,of zigverder van land begeeven,als de fregat-vogel; zijnen naamsoorfprong fchijnt hijookaan defnelheid zijner vlugt, vergeleeken bij die der fchee- pen, die dezelfde naam voeren, verfchuldigt te zijn; drie ja vier hondert mijlen ver worden zij van land gevon- den; ftrekkende dit tot bewijs van hunne verbaazende kragt en vlugheid, want men moet niet denken, dat zij op het water gaan rusten, gelijk de zwem-vogelen ; de uitgeilrektheidhunner wieken is zo verbaazende groot, dat zij daar zulk een ends weg op kunnen zweeven ; zom- wijlen vliegen zij zo hoog, dat men ze geheel uit 't oog ver- liest , en nogthans is hun gezigt zo fcherp, dat zij in die hooge vlugt, altoos de vliegende visfchen verinerken, die zig buiten het water begeevenom de vervolging der dorades te ontgaan ; als dan daalen deeze vogels zeer fchie- lijk neder tot op een zekere distantie van de oppervlak- te der zee, en grijpen de vliegende visfchen in hunne bek of klauwen. De woonplaats deezcr vogelen , fchijnt 't veelvul-
digst op de eijlanden te zijn , in den ruimen oceaan ge- legen; zeker eijland word zelfs om de meenigte die'er nestelen en broeden, het fregatten eijland genoemt : E- ven gelijk de valken vallen *zij op hunne prooi neder, en men zegt, dat zij een zeker zoort van visfcher-vogelen fous genoemt, dwingen, om hun de visch over te geeven, die zij inde krop hebben, welke als dan inde lucht door hun word gevangen. Alle avonden gaan zij op het ei- land, en wagten'er op de boomen de gemelde visfehers af; ook loeren zij op de fchildpadden, waar van een groo- te meenigte door hun word verflonden ; hunne nesten maaken zij op de boomen. Wanneer deeze vegelen de vaste kust naderen, merkt men zulks aan als een teken dat er een fchip nabij is, dewijl zij gewoonlijk de fchee- pen vooraf gaan , of volgen. Labat in boven aangehaalde werk, verhaalt, dat
fchoon hun vleesch na visch fmäakt, het egter zeer goed en eetbaar is; het vet word gehouden voor een dienftig middel tot verdrijving der jigtpijnen en verftijving der leden, door koude ontdaan. FREQUENS PULSUS; dus word de verandering der
pols , van haaren natuurlijken (laat, tot een rasfer en ongeftadiger, hoewel geduurigen flag, genoemt; welke verandering men bij den aanvang en het afgaan der koortzen gemeenlijk befpeurt. ' FRESCO {Al') SCHILDEREN ; betekent hetfchilde-
ren in natte kalk ; hoedanig zmlks gefchied, ziet op het ürtükel SCHILDEREN. FRET ; in 't latijn Furo of Furuncuius en Viverrà,
door Rajcs Mustela fijlvestris genoemt, is een dier tot het geflagt der vezelen behoorende ; van lighaam is 4iij iets kleinder dan de buntzing of bontfem, dog groo- |
rHE. FRÎ.
ter dan de wesel; zijn koleur is geelagtig of vuil wit«
hij heeft korte ronde ooren, roodagtige oogen en witte fnoet, en is voorts over het geele lijf bedekt met geel- agtige haairen, waar van de langue aan de eindenska- ftanie-bruin zijn : Iets is het wijfje kleinder dan het mannetje ; vooraan de kop is het zelve wit van koleur en over het geheele lijf geelagtig-wit. Afrika fchijnt de regte geboorte-plaats van dit dier te-
zijn, hoewel dezelve thans in Europa menigvuldig voort« geteelt worden ; zijn voedzel is melk en tarwenbrood vleesch van vogelen en viervoetige dieren : Dit dier is zeer woest en wild van aart, durft bijna alle beesten aanvallen , en voed zig, in vrijheid leevende, meet met bloed dan met vleesch. Men houd en draagt de fretten gemeenlijk in hokjes, die met werk belegt zijn, dog het zelve moet voor al na geen pek ruiken : Eea mannetje en wijfje bij malkanderen gezet zijnde, paaien en teelen jongen, die volgens getuigenis van verfchei- dene fchrijvers, drie en dertig dagen oud moeten zijn, eer zij duidelijk kunnen zien. Dit dier word alleen gebruikt tot de konijnen-vangst;
wordende tot dien einde in deszelfs hokn gelaaten, alwaar dan netten voorgefpannen worden, waar in zij ze drijven ; dog de fret is zo fcheurziek en vreetagtig, dat zijn muil met een kettingje moet geflooten werden, om de konijnen niet te befchadigen. FRETTEN ; in 't latijn Viverrce ; is een geflagt van
viervoetige zoogende dieren, waar onder , geenzini de fret hier boven befchreeven, behoort, die wij ooi gezien hebben, dat onder het geflagt der ivezilen is ge> plaatst: De kenmerken van deeze dieren worden dooi de Heer Linhsus geftelt te zijn; zes voortanden, waar van de middelfte korter dan de anderen zijn; meer dan drie kiezen of agter-tanden ; een raapswijze tong, met de puntjes agterwaarts gekeert ; hebbende de wezels in tegendeel een gladde tong , de nagelea fteeken uit. Vijf zoorten van dit dieren-geflagt worden door
Linn/eus opgetelt; waar van wij enkel de naamen zullen opgeeven, om ze voorts onder ieder zijn artijkel te befchrijven. I. Rot van Pharao; Ichneumon; (Mêles unguibus M'
formibus leucophoea, Linn. Sijfi. Nat.) Zie ROT vÀN PHARAO. H. Kwasje; Stink-dier of Fret die een flaart ƒ»«/''
met ringen; door de Heer Seba Ichneumon van §V& patl of Amerikaansch Vosje genoemt, in'tlatijnAf»» mephitis. Zie KWASJE. III. Stink-dier; Arnerikaanj'che Bunzing, in't W
Mustela putorius; (Putorius Americanus firialus.) «* TESB. Carol 2. p. 62. Zie STINK-DIER. IV. Civet-kat of Sivetkat, in't latijn Animal Z»f'
thicum; (Hljana veteribus, nunc Civetta,BelloN! '*" 94.) Zie CIVET-KAT. . , V. Genet-kat of Fret met een gebandeerde ßaart> in
latijn Genetta of Gineita. Zie GENET-KAT. ., FRICADELLEN ; is een fmaakelijke fpijze van g*V
vleesch, in de gedaante van balletjes, die op venctl derhande wijze toebereid worden : Zie hier eenige l de bereidingen daar van. Kalfs'Fricadellen te maaken. .g,
Neemt goed kalfs-vleesch , daar geen velIen,ofƒ .
wen aan zijn, hakt het .heel klein met een goei nier-vet ; neemt dan tot drie pond vleesch een kle>D jjjjj |
|||||
JRI.
♦ers witte-brood of eenige tweebakken, weekt ze in so«»
te meikof nog beter in room, en weer uitgedrukt zijnde, doet ze bij het gehakte vleesch, met vier eijeren, wat ceftooten muscaate-noot-, foelie, peperen zout, en kneed jlles wel door malkander ; maakt 'er dan een groote of Üsinefricadellen (dat is, ronde balletjes) van, en kookt die in een groene foup gaar, het welke, vervolgens te aaainen opgedischt en gegeeten word. Of men kookt ze jn bouillon gaar, fruit ze dan, in boter bruin , en eet ze jnet limoen-zap: De bouillon daar ze jn gekookt zijn, kan dienen tot een kragtige bouillon-zoup, met geroost endaninst muscaate-noot gewreeven wittebrood , of op een andere wijze. Als men ze ftooven wil , zo kookt men ze in
louillon eerst bijna gaar, maakt dan een faus van ansjovis/en (of in haar plaats Jpaanfche kappers) wat boter, fpecerij- en, citroenfchijven en wat bouillon, en laat ze daar in gaar ftooven. Op een andere manier.
Maakt de fricadellen zo als boven gezegt is, legt ze in een taartepan, begiet ze met gefraolten boter, en be- ftrooit ze met geftooten biscuit, zet ze dan op 't vuur, dekt ze toe en doet ook vuur op de dekzel, en laat ze dus gaar braaden, gaar zijnde, doet in de taarte pan bij de fricadellen wat water, een glasje wijn , citroenfchij- Kti, en moriljes, en laat dit dus zaamen tot een faus kooken. Hos men de Fricadellen aan het fpit kan braaden.
Bij drie pond gehakt kalfs-vleesch, neemt een klein of
duivers droog wittebrood , dat gewreeven en niet in melk most geweekt worden, of anders geftootsn tweebak, doet 'afijngefneeden citroen-fchil, en verders kruiderijen bij, als boven gemeld is, benevens drie eijeren met 't wit, en twee zonder wit; mengt alles wel, maakt 'er een lang- werpige bal van, rolt die in een kalis-net, bint het toe en (leekt het aan een fpit , bint het vast en laat't gaar braaden: De f jeu die 'er van komt, doet men opeen as- list, in plaats van faus, daar men ook wel wat citroen- S3p bij kan doen. Men kan ze dus ook in een pan braa- den met vuur onder en boven, of in den oven. Fricadellen op de rooster.
Hakt en bereid het kalfsMeisch als boven, dogzonder wad-kruim; maakt 'er dan kleine koekjes van , en braad 2e '1 geboten papier, op de rooster gaar : Men eet ze ffiet bruin gefruite boter en limoen-zap. Fricadel van een Haas.
Neemt't rauwe vleesch van een haas, dost'er de vlic- Un en vellen af, hakt 't klein met een goed deel kalfs- 15 °f versch fpek , doet 'er dan bij fijn gehakte verfche J SePoederde drooge mar]'oléine, of anders fijngehakte f' paie, wat zout, muscaate-noot, foelie, gewreeven wit- ha'1, 3 * $ eiJeren> a"cs nadat 'er veel is, mengt braM ' ^°ormalkanJer» en maakt'er een fricadel van, en hfl verv°igens in een pan of oven, of aan 't fpit, zoet f °0it llet met geftooten biscuit. Men kan 'er een e faus bij geeven , of zo als men wil.
tta-lf e wijze kan men ook fricadellen van .een ree alsVw' ^omra'ge doen even veel gehakt rund-vleesch fWerv-hel)t,en' on^ dseze fricadel, 't geen mede |
|||||||||
FRI.
|
|||||||||
Ttrr
|
|||||||||
Brood-Fricadellen te maaien.
Weekt witte-brood in melk, dan uitgedrukt zijnde,
doet'er bij wat foelie, zout en een weinigjé peper, ook zo men wil wat fijn gehakte citroen-fchil ; doorkneeddic met een eij, en maakt 'er dan ballen van, fruit dezelve ia boter in een taarte-pan, met een weinig vuur van onderen, maar veel van bovenen, en keert ze van tijd tot tijd eens om, tot dat ze ter degen bruin worden, dog zonder te verbranden. Op zulke dagen , wanneer't aan de Roomscbgezinden,
volgens de geboden hunner Kerke , niet geoorlooft is, vleesch te eeten , kunnen zij insgelijks fricadellen van visch bereiden, en hiertoe is defnoekhet bekwaamfte; men hakt deszelfs vleesch rauw zijnde fijn , doet'erdan hetzelfde in als cï men fricadellen van kalfs-vleesch be- reide , en men eet ze in groen-moes gekookt, geftoofc ofgebraaden, enz. Zommige hakken onder defnoek wel een derde deel aal, 't geen ook wel fmaakt. FRICANDEAUX ; Fricandons; is een fpijze die van in
fchijven gefneeden kalfs- en ook ander vleesch, met een faus toebereid word, en een aangenaam eeten is. Hoe men Fricandons bereid.
Neemt maager kalfs-vleesch uit het bil, fnijd het in fchijvenals carbonade, ongeveer zo dik als een vinger, klopt ze met eenmes uit, en lardeert ze met fijn gefnee- den fpek heel digt, doet dan wat boter in een casferol, en legt ze op de gelardeerde zijde daarin, laat ze zagt- jes fruiten, tot dat ze geel van koleur worden; dan keert ze om, laat ze nog wat ftaan, en doet ze'er vervolgens uit; neemt een lepel vol meel, doet het in de casferol en wrijft het helder door, giet'er een lepel vol bouillon bij, en roert't eerstom, dat'er de koleur afgaat, legt 'er dan 't vleesch weer in, en doet 'er zo veel bouillon bij als't nodig is, met wat géftootene kruidnagels en foelie, een bosje peterfelie, eenige lauriers - bladen, citroen, en andere groene tuin-kruiden, en laat 't zo zaamen gaar ftooven ; is heel fmaakelijk. Fricandons met een amandel-fms.
Maakt ze toe, zo als boven gezegt is, tot dat ze ko- leur hebben, als dan doet in plaats van meel, een vierde: pond gefchilde en géftootene amandelen daar bij, en een hard gekookt dooijer van een eij, ook wat fpeçerijen en citroen, en laat het zaamen gaar ftooven ; dan opge- discht. ■ :■•: Fricandons op een ändert wijze:
Neemt een of twee kalf s-fchijven, niet al te groot, doet 'er het vel af, en fatzoeneert ze met het mes, legt het tusfehen twee doeken, en klopt't met 'tagterfte van een mes; lardeert ze dan met fijn fpek, legt ze vervolgens in een casferol, met de ftukken die daar van afgefneeden zijn, om het te fatzoeneeren, en eenige fneeden ham, ajuin, kruidnagels, doet 'er w&tbouillon bij, en laat het zagtjes ftooven; neemt dan liet vleesch 'eruit, en Iaat'E nat door een teems loopen, doet het vet daar wel af, era dan het nat-weer in de çasfelol op het vuur, en laat liet zo kort afftooven, dat het word als een geleij ; doet dan de kalfs -fchijven en het Jpek daar weer in, zet het op heete asch, op dat zïg de geleij-te beter binde, laat het vet uit de casferol daar wel van afloopen, en doet dan bij de faus wat f jeu of bouillon en het zap van een citroen-, fchept 't vit daar nog wel van af, laat het door een teems loopen,
|
|||||||||
FRI.
|
|||||||||||||
FRI.
eijeren, klopt ze klein met wat fijn gehakte peterfelie en
zap van citroenen;' hier mede bind de faus, als gij w^, aanrigten. *■>■■» Fricasfèe van jonge duiven.
Als de duiven wel gezuivert zijn, kooktze in water tot dat het fchuim 'er af is, legt ze dan in versch wj! ter om wit te blijven; daar na fnijd ze in vier ftukken en doet 'er de rug-graad uit, legt ze in een casferol met wat veifche boter, gehakte chalotten, fpecerijen, enz. ge. lijk van de fricasfèe der hoenderen gezeglis. Andere manier om een Fricasfèe van homderen
en duiven te maaken. Neemt boter, na proportie van het vleesch, laat't in een casferol heel bruin fruiten, dog niet branden, doet de in ftukken gefneedene hoenderen of duiven c in met wat zout; als ze half gefruit zijn, doet'er bij fijn gé*hakte/x?fer/e/ïe en een weinig chalotten, en dan gaar ge- fruit zijnde, doet 'er bij kookend water oïbouillon en laat't | afkooken, tot dat de fausdik genoeg is : Neemt vervol- gens 2 of 3 eijer-dooijeren, klopt ze in een kleine casferol | ofpan met wat koud water, endoet'erwat nootemuscait. kruid-nagels en peperbi]. dan giet allede faus'uit de cas- ferol in de pan bij de eijeren, al roerende, en dan weer- om inde casferol over het vuur, geduurig roerendeosi niet te fchiften; als men dan aanrigt, drukt men het zap van een citroen over het vleesch, eer men de i daar over giet. |
|||||||||||||
7<S8
|
|||||||||||||
loopen, en gjet de fatis dan onder de kalfs-fchijven, die
men in de fchootel gelegt heeft. Gerolde Fricandons of Rolletjes.
Snijd het kalfs-vleesch , zo als boven, in lapjes of fchij- ven, klopt ze meteen mes; neemt dan peper, zout, kruid- nagels, fijn gehakte peterfelie, en ook wat gehakte ei- _' troen-Jchil, zo als het iemand liefst lust, en ftrooit het over de lapjes vleesch ; neemt dan ftukjes maager fpek of ham, van omtrent een vinger lang en dik, tot ieder lap- je een ftuk, (men kan ook kalfs-vet in plaats van fpek nee- men) enberok'tinde lapjes, bind't met een touwtje toe en fruit het in boter als fricadellen, op het laatste als 't gaar is, doet 'er wat bouillon en 't zap van een citroen bij ; menkan'erookwat«n.y"ovù en kappers bij doen; ook kan ■men 'er een zuure faus bij maaken, zo als men wil ; en •als men aanrigt, doet men 'er de touwtjes af; eri is fmaa- kelijk. Gefarceerde Fricandons. ■
Snijd'lapjes van kalfs-vleesch als boven, dog wat dik- ker, klopt ze dan met een fcherp mes, en klooftze nog eens, dog niet geheel door, maar op de wijze als een zak- je ; neemt dan wat kalfs-vleesch, hakt het klein met wat fpek of kalfs-vet, citroen-fchil, kruidnagels, foelie en een of twee eijeren, na dat 'er veel is, en maakt daar aldus emfarcée van, vult het in defricandons, en naait -ze toe ; lardeert ze dan aan weerzijden en fruit ze als an- dere fricandons, maakt ook op dezelfde wijze een faus daar onder; is heel fmaakelijk. . Fricandons van rund-vleesch.
Neemt jong maager rund-vleesch, fnijd het aan fchij- ven, zo dik als een vinger, klopt het en lardeert het dan met fijn gefneeden fpek, legt ze in een casferol, -en fruit ze tot dat 't fpek bruin word; neemt ze dan weder -uit de casferol, ftrooit 'er wat meel in en roert het met êen lepel klein, doet'er dan wat nat bij, en fpecerijen, na uw fmaak, als mede eenige laurier-bladen , citroen-fchij- ven, chalotten, gelijk ook, als gij wilt, champignons, moril- les of kappers; legt'er dan de fricandons weder in, en •laat het zaamen gaar ftooven; is ook heel fmaaklijk. Fricandons van wild.
Deeze worden gelardeert en behandelt als de voorige
van rund-vleesch, behal ven dat men 'er een glas roode wijn tij doet, en wat meerder tuin kruid. FRICASSEE; is een fpijze, die van jonge hoenderen,
duiven en ander gevogelte, enz. door middel van dezel- ve eerst in boter te fricasfeeren ofte fruiten , toebereid word, : * Hoe men een Fricasfèe van jonge hoende-
ren maakt. Neemt jonge hoenderen, plukt en zuivert ze wel, en kookt ze in water op, tot dat 'er het fchuim af is ; fnijd ze dan in vier of meer ftukken , legt ze in een cas- ferol , met wat goede boter,klein gehakte chalotten enzo veel meel als gij tusfehen twee vingeren kunt houden, fruit het even door, doet'er dan wat bouillon bij, met xitroen-fchil, wat noote-muscaat, drie fijn geftootene kruid- nagels, en eenboschje tuin-kruid (dat is peterselie oïthijm) dat men 'er weer uitneemt als men aanrigt; laat hetzaa- tnen gaar ftooven ; seemt dan twee of drie dooijers van |
|||||||||||||
Nog op een andere manier.
Doet 263 hoenderen, gefneeden, rauw in een casfr
rol met een boschje peterfelie en thijm, en 1 à 2 heels ajuinen, met 3 â 4 kruid nagels beftooken , voorts ees klomp boter, wat muscaate-noot, peper en zout, wat ge- hakte peterfelie en chalotten; laat dit zaamen taamelijk lang fruiten, dan de heele ajuinen en het boschje tuin- kruid daar uit genoomen zijnde, doet 'er gekookt n* of bouillon bij, zo veel dat het gaar kan ftooven; neemt dan,om de faus te maaken, 4 â 5 dooijeren van eijtrtn, klopt die wel, en doet 'er bij heel fijn gebakte petetji- lie, en 't zap van een halve citroen, alles wel doormalkait der geklopt; fchept dan van het nat der fricasfèe bij* eijeren en wel zaamen geroerd zijnde, neemt de casferol van 't vuur en roert de eijer-faus daar in, en fchud'theeï en weer; dan is het goed. Op deeze wijze kan men ook ander gevogelte,*
mede ook kalfs- enfchaap-vleesch toebereiden, dat fmaakelijk is. A!st de vogels klein zijn, fnijd men f maar in 't lang door in twee ftukken; of heel klein # de, gelijk vinken, enz. drukt men ze maar plat. Bruine Fricasfèe.
Droogt een gezuivert en in ftukken gefneeden Wjl dat in water wel uitgetrokken is, meteen fcboonecW af , en beftrooit liet met wat meel , laat het zei« m£ eenige fijn gefneedene chalotten in boter bruin en wj trent gaar fruiten, dan doet men 'er 20 veel Wf"c'"' bij, dat het onder legt, met gehakte peterfelie, wat g ftootene nagelen en foelie, ook wat champignons, z0j" wil, en laat het verder zaamen gaar ftooven ; als fffi het aanricht, doet men 'er een eij mztlimoen-ztf geklopt onder, om te binden. |
|||||||||||||
FrW'-y
|
|||||||||||||
*jKfcr.i.....:
friçàsfèe van ganzi-gekroes of ahat. . " •.
Neemt de pooten, vleugels en de hals van een ga«,
met de in ftukken gefneedene lever en ?»a«£, alles wel •"zuivert, kookt het in water halfgaar, hakt dan de/ vleugels-, 'hals en pooten in zulke ftukken als-ge wilt ; doet ze in een casferol met wat toter, meel, citroenen , ftootene kruidnagels, foelie, eenige llukjes peterfelie-
vortel of een boscbje peterj'elie, en laat het gaar ftoo- ven als ge dan aanricht, neemt drie of vier eijerdooije- fen 'gehakte peterfelié, en wat azijn, klopt het zamen Hein, en biûîi àefricasfée daar mede. Anders, met een bruine f aus.
Neemt de pooten, vleugels, enz. als boven, als zege- juivertzijn, kapt ze in Hakjes, kookt ze in water af halfgaar; maakt dan een bruine faus van meel in boter ge- fruit, wat wijn, azijn, water of'bouillon, citroen, fpece- tijen, lauriers bladen, zout en zuiker naar believen, doet 'erde afgekookte ftukken bij, en laat het zaamen gaar ftoo- ven; men kan 'er ook eenigechalotten bij doen, die 'er een liefhebber van is. Fricasfée van verkens-pootjis*
Neemt wel gezuiverde verkens:pootjes, en fnijd ze in
Mjes, fruit ze in boter, of braad ze half gaar op de roos- ter, dan fruit 'er in dunne fchijfjesgefneedene ajuin bij; vervolgens doet 'er bij één of twee glazen wijn, watgeftoo- ueapeperen kruidnagelen, en laat het gaar ftooven_, op't aatfte'er nog een fcheutje wijn-azijn bij doende, en als
[hetgaar is, mengt men 'er mostert onder, om het te bin- ; den ; maar moet wel warmgegeeten worden, en is dan zeer fmaakelijk ; in plaats van wijn, kan men ook wel
| mtir met wat azijn en zuiker gebruiken. |
||||||||||||||||
trt;
|
||||||||||||||||
w*
|
||||||||||||||||
-Joening een aangenaam gevoel en vóodigheïd, Jeukte, kit-,
teling, of zeer zagte ontfleeking verwekt word. Deezo Wrijving gefchied'droog ofvogtig,- de eerftegefchiedmet drooge en warme doeken, hetzij over het geheelelighaam,: of maar óver eenige deelen van het zelve; maar de 2de ge' fchied met wateren, geesten of oliën, enz.: Hetbloote wrij- ven met wollen of andere doeken, is in een ligte kramp der vingeren en kuiten, als mede in j ichtige pijnen, dikwils vaa> veel vrugt, en doet het ftilftaande en fcherpe bloed ver- deden , en tot deszelfs omloop brengen. De wrijving mefr vogtengefchied veel met brandewijn, of met eau de la rei- ne, of geest van roofemarijn, van lavendel, vanaardwor~ men, -mieren, enz. De Heer Vak Zwieten zegt, dat in degeelzugt het
weeke onder de rechter ribben (hijpochondrium dextrum), metwolle doeken gewreeveff, zeer nuttig is. . In de waterzugt de gezwollene deelen dikwils zagtjes
gewreeven /met wolle doeken, doet zeer veel tot derzel- ver geneezing. FRIESEL; dus word de Purper- of Vlck-keórts ook ge-
noemt, inzonderheid van de Hoogduitfchers; zie PUR- PER-KOORTS. X FRIGIDARIUM ; beffekent een koud bad; het zij ia een vat, of in een rivier, enz. Ook ishetdelatijnfche' benaaming van een floof, koude trekkas, of oranje-huis, daar mende vreemde uitlandfcbe gevvasfen, diegeen vorst kunnen verdraagen, in overwintert, om ze voor de vorst te bewaaren ; en daar niet anders in geftookt word, dan alleen bii harde vorst, om dezelve buiten te keeren. Zie ORANJE-HUIS. FRIGIDUS ; dit woord word bij zommige fchrijvers
gebruikt, om ecnonvermoogend man én ten voortteelinge> onbekwaam, mede uit te drukken. FRIGUS, zie KOUDE. t FRINGILLA, zie VINK.
FRINGJLLA SIJLVATICA , zie BOSCH-VINK.
FRITERTJE, zie BR AND-SIJS. FRITTE ; word genoemt het mengzel der ftoffen, waaï uithetglasgemaakt word; deezeftofFenzijnoïzout van de roquette of Alexandrijnfche foude, of van de Spaanfche foude , gemengt metgepoederdew/f£<? keij-fieenen, of mee zand, die op een zekere wijze gemengt en toebereid wor- den , en waaruit het witte crijftal-glas gemaakt word; tot flegterglas word alleen de asch der gemelde fondes, of van andere planten met zand of keijßeen gebruikt; en tot hetge- meene groene glas gebruikt men allerlei asch, zonder 011- derfcheid: Hoe men deeze zoorten van fritte behoorlijk bereid, en daar uit verder het glas gemaakt word. Zie op het artiikel GLAS. FRITILLARIA CRASSA, zie STAPELIA, FRITILLARIE ; Kiewits- bloem ; Kiewits,-eiferen^ Dambords-bloem<; in 't lattin Fritillaria ; Meleagris; daar zijn veele zoorten van dit fraaije bolagtige bloem-gewas ; de volgende zoorten zijn de bekendfte. 1. De gemeene vroege Fritillaria, met purper- en
wit-bonte bloemen ; Fritillariaprœcox purpurea variegata ; Meleagris Dodon.ei ; (Fritillaria foliis omnibus alternis, LiNN. Spec. Plant.) 2. De vroege' Fritillarie, met witte bloemen, Fri-
tillaria precox flore albo. •. 3. De vroege Fritillarie met wit- of geel-bonte bloe*
men ; Fritillaria precox flore albo variegato'. 4. De laate Fritillarie, met donker-purpere bloemen ;
Fritillaria ferotina alro purpurea. f >:. '.5. De kleine purper-bonte FritillarieisFj-itiihriaflo-
Cc re |
||||||||||||||||
Fricasfée van aâL
Wanneerde aal afgetrokken en uitgenoomen is, fnijd sein ftukjes van een duim-bxeed lang,, en dan feboonge- irafchen zijnde, kookt ze maar een weinig met wat zout, liât het fchuim 'er afkomt; doet dan wat verfche boter met een fijn gefneeden chalot in een casferol, legt'er de «albij, en laat ze een weinig fruiten, doet 'er dan een mespunt vol meel in , met een paar laurier-bladen, of een paar falie-bladen, wat gefiootene foelie -en kruidnagels, citroen, een glas water, en een weinig rhijnfehewijn, of een fcheutje azijn, laat het dan zaamen gaar fiooven ; gaar zijnde, neemt twee, drie, of meer eijeren, na dat 'ey Veel aal is, klopt ze klein met citroen-zap en fijngehakte pettrfilie, en als gij wilt aanrichten, dan bind het daar mede. |
||||||||||||||||
Op ecm andere manier.
De ad gezuivert zijnde, fnijd ze, als ze dik is, in lang- werpige febijven, zout ze wat, en droogt ze dan tusfehen «nfeboone doek weder af; vervolgens wentelt ze in meel ^biscuit, eubakt ze in boter gaar met eenige falie-bladen «aar 'tusfehen ; richt ze dan aan op een asfiet of fchotel,
ltror!" |
||||||||||||||||
'Oit'er wat fijn gehaktepeterfelie over; doet dan-in de
Pani■ daar de aal in gefruit is, wat citroen-nat, enfehudhet
raaf om, dat het zig bind, en giet het over de aal; men
i-!r',er 0oli wat tappers oïansjovisfen bij doen ,• iseen finaa-
te"/«eeten. ■ ■:'■!/..
gjCASSEEREN, zie FRUITEN.
*f w- • ^ • ^riJv"'gilseen wederkeerigedrukking eflo VJVinS ^es "fihaams, waar door de buizen nu eens ■JJ°D / en ^anwecïergefpanjnen worden, door weite
|
||||||||||||||||
ïro;:.nxt.
alle rijp en deugdzaam is) en 't zelve met een halve ving«
dik aarde overdekken ; dan zet men de bakjes of pannen o een plaats, daar ze de morgen-zon . tot de middag, kunnen hebben, in agt noemende, de aarde bij droog weer te bevo» tlgen, cnvaiv'het onkruid bijtijds, 'eer het groot wor!' fchoon te houden, zo zullen de planten in de volgende Maij-tijd opkoomen ; - als dan moet men de pannen op een fchaduwagtige plaats zetten, dewijl haar de fterke zon, ter, wijl ze jong zijn, nadeeligis, en men moet haar, zolan' ge ze 'groeijen, hetnoodige vogt geeven; aldus kan men zé in de pannen ftaan laaten, tot het volgende jaar, als wan. neer men de jonge bollen in de maand Julius, of Augustui uit de grond neemt, en voorts weer op een met goede los, fe aarde toebereid bedje plant, op een à twee duimen af. ftand en een duim diepte : Maar indien de jonge planten te dik in de bakjes (tonden, kan men ze het eerfte jaaarop. neemen en verplanten ; men laat ze vervolgens zo lang op hetbedjeftaan, totdatzebloeijen, het welke in't derde ofvierdejaarnadc zaaijingis; als dan kan men die, wel. k'e de fraaifte bloemen drangen , met een ftokje merken om dezelve bczonder te honden en verder voort te kwee- ken. FRONDESCENTIA; Spruit-tijd; betekent ds tijd
wanneer de planten in 't voorjaar de eerfte bladen uitfpnii. ten, dat in de eene zoort vroeger, en in de andere laats gcfehied. FRONDOSUS ; Bladrijk ; plant die met veel bladen
begroeitis. FRONS, zie VOORHOOFT. FRONS ; een Blad-plant ; betekent bij de Heer Lis*
KiEus een plant, die alleen veel bladen, zonder of met geen merkelijke fteng uit 't midden der bladen, voortbrengt; do* word inzonderheid toegepast op de varen-kruiden en/>alffl< of dadel-boomen. FRONTALE; een Foorhoofts-middel; Foorhoofts-m-
flig; is een droog of natmiddal, dat om of op het voor> 'hoofd gelegt word, tegens hoofdpijn, of ijihoofdigheid, of ook in koortzen, om de hitte te verkoelen ; men gebruik! hier toe kruiden, bloemen, csfentien, gedistilleerde vnit- ren, azijnen en geesten, enz.; bijvoorbeeld, melisfii roofemarijn, betonte, ijzer-kruid , wijnruit, bloemeiiv® lavendel, leliën vän dualen, roofen1, eau de la reine, ta» de carmes, ßag-water, geestvan roofen, van melisfi, van ammoniak-zout, rcofen-azijn , ruit-azijn, vlier-azïjn,tm' Buur van bevergeil, enz., waar van men zamengeftelJs middelen kan bereiden ; de drooge dingsri doet men in een zakje tusfchen een dubbelde doek, en bind ze op of om M voorhoofd ; dn de natte maakt men een vierdubbsMe <$» nat, en legt het op, zulks akemets weder bevogtigendej * rooJ'cn-aZ'jn o? roofen in azijn gekookt en opgelegt, isp20 goed middel tegen hoofdpiin. Zie verder op de srtijke- len HOOFDPIJN, KOORTS en IJDELHOOFD^' HEID. ' _. FRONTALIS MUSCULUS, zie VOORHOOH»*
SPI ERKEN. ., FRUCTESCENTIA; betekent in de kruidkumle "«
tijd, wanneer de planten rijp zaad verkrijgen; dieve* fchillig is na de verfehillige geflagten en zoorten. FRUCTIFER; Fru^tdraagend'. "
FRUCTIFICATIO; Frugtmaaking der planten1, |j
el van dezelve, daar de voortteelin? . |
||||||||||
te minore'; (Fritilhrïa foiîis infimis oppofitis, LTNN.Sp«.
Plant.) • 6. De kleinfte veelbloemige Fritillarie ; Fritillaria mi-
nima, Sweertii; ' • Befchrijving. De eerfte zoort fchiet uit een bol een
fteng van omtrent een voet hoogte, Waar aan meesttijds vijf of zes fmalle bladen bij beurten voortkoomen, van een vingers lengte of langer, en die in de lengte uitgeholt ofgoots-wijzc zijn; op de top van de fteng kopmen twee bloemen, of ook wel maar een bloem voort, zelden drie, uit zesbladenbeftaande, die de gedaante van kleine tul- pen hebben-, maar neerwaarts hangen en niet wijdopen' itaan, haar koleur is van buiten violetpurperagtig en met veele kleine bleek-purpere of witagtige-vlekken,-rults- wijze gevlekt of gcichakeert-, óp de wijze als een dam- bord, maar ongeregelder, en dewijl deezc fchakeering der vlekken eënige gelijkenisfe heeft met die dereijeren van dekiewitten, ishethicrvan, datdecze bloemen de naam van iiemts-eijeren verkrcegen hebben ; van binnen is de bloem biet en daar met zwarte (lippen en ftreepen ge- vlekt, heeft zes hclm-ftijltjes met geele helmtjes, en een driehoekig ftampïrtje daar. tusfchen, waar in het vervolg plat zaad voortkoomt,*" bijna gelijk het tulp-zaad. De tweede zoort verfchilt van de eerfte, dat ze wit en zonder vlekken is; de 3de zoort iswit-'ofgeelagtig, en heeft weinigbleek-purpere vlekken; de 4de zoort is met- geel , groen en donker-purper onder malkander gevlekt, en heeft een groenagtige rug op elke blad, bloeit ook wel twee maanden laater als devoorige, die inde Man- maand blocijen; de 5de zoort gelijkt met de bloem veel naar de eerfte, maar de bloemen zijn kleinder ; en de bloe- men van de 6de zoort zijn de kleinfte van allen. Daar worden bij de Hollandfche bloemisten nogveele
rüidere fraaije zoorten ge/onden, die ze uit't zaad ge- wonnen hebben, welkersonderfcheid hoofdzaakelijk be- llaar , in dé verfehillige koleur en groote ; welke m'en in haare lijsten nazien kan, en die alle op eenerlei wijze gecultiveert worden. Plaats. De vier eerfte zoorten groeijen in Frankrijk
en Italien , in gras- en boschagtige plaatzen : De 5de én 6de zoort worden in de Alp- en Pijreneefche gebergten gevonden ; men kweekt ze bij ons en elders ook veel in de hoven. Kweeking. Dit bloem-gewas word ligtelijk vermeerdert
door haare bollen; men neemt ze inde maand Julius, of vroeger op, naamelijkzorasde bladen beginnen tev'e-r- droogen, en plant de groote bollen weer in de bloem-tuin. hier of daar op de rabatten, of elders, daar men begeert, maar de kleine bollen, kan men op een bed bij malkander planten, om aan te groeijen en bloeibaar te worden ; dog men moet ze niet jaarlijks in de bloem-tuin opneeinen, fnaar men laatze 3 of4Jaarenftaan , eer men ze verplant, waar door het grooter boschjes worden, die meer bloemen geeven, en dus beter vertooning maaken; maar om veel en groote bloemen te verkrijgen, is het dienftig, dat men in het najaar den grond boven en rondom de bollen wat om- . roert, dogzonderdebollen te raaken, en dezelve me; ou- de vergaane paarde mest of run vermengt; daar en boven hemmnen ze liefst eenlosfe zandagtige grond. Wil men ze uit het zaad voortkweeken, om nieuwe zoor-
tente winnen, zomoet men het'rijpe zaad, dat uit de fraai- fte bloemen gewonnen is, in de maand Augustus, in hou- ten bakjes of in platte ondiepe ftecnen pannen, die gatjes in de bodem hebben, met goede losfe zandagtige aarde çeyult« 'tairiel'jk dik zaaijen (dewijl het zaad zontfijds niet |
||||||||||
volbragt word , waar door een nieuwe jonge plant '
|
||||||||||
za?ii(fe'men vel avum) geteelt word; dit deel beftaatu'ti> j
hooftdeelen, als de bloem (flos), en vrugt (fruStis) ; van men op ieders artijkel nazien kan. vnüCÏÏ' |
||||||||||
FÜL. FIÏMt Füïf.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f «13
|
UI?; FUß.- ; FÜG. FUk •
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
, f^vCTîFLQRM FL ANTJE; op de vrugt bloeij ende Zoomen kan;, laatftelijk volgt een buik, waarin de ee
flauten; worden die planten genoemt, welke de bloemen vangene visfchen moeten blijven, endeeze eindigt zee*
on het vfugtbeginzel voortbrengen, gelijk bij voorbeeld fpits; men zet ze in. rivieren en meiren enz alwaar
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
£e cöncommers,~meloenen, en meer andere.
FRUCTUS; een Vrugt; is dat deel der planten, dat
pp js bloem volgt, waar. in dezaaden tot voortbrenging »an een nieuwe plant bevat, gevoed, en tot volmaakt- heid gebragt worden, en die van zeer veelerlei gedaante gijn: De hooftdeelen van de vrugt zijn i. het zaadhuis (pcricarpium); 2. het zaad (Jemen vel ovuin), en 3 debe- \vurplaats {receptac"'"'")• Zieop ieders artijkel, en ook m VRUGT. FRUCTUS HOE.iEI ; vroege of rijpe Vrugten ; hier
door worden voornaamentlijk de groote tuin-vrugten, ds appelen, peeren, pruimen, abricoofen, perßken, noo- fin, aalbefiê'n, kruisbefiën, enz. verftaan. FRUCTUS JOVIALIS;dceze latijnfchenaam,word
ml aan de amandelen gcgeeven. FRUCTUS ÜMLILiCATUS ; Genavelde Vrugt;
word zodanige vrugt genoemt, die van .boyenen een hol- te heeft, daar de bloem opgezeten heeft; gelijk de mis- iels3 roofen, granaat-appelen, enz. FRUGES ; Frumenta ; Frumentacece plantte; Koorn- of
Çratin-geiyasfen; daar door worden verftaan de halm-ge- Kcsfin, en wel inzonderheid die, welke aan de men- feben en dieren tot fpijze dienen, als rogge, tarwe, gerst, enz- FRUIT; hier door,verftaat men gewoonlijk allerlei
finaakclijke ooftvmgten, waar mede men de tafels in el- ke tijd tot nafpijze. voorziet, of anderzins nuttigt; als eppden, peeren, kersfen, pruimen, abricoofen, perßken, druiven, aal- en kruis-befiën_, enz. Zie ook VRUGT. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men met weipnetten niet wel visfchen kan; zij'wordea
met de voorfte opening naar het afloopen vandenftroom gelegt, om dat de visfchen doorgaans tegen den ftroora opzwemmen, en dus ligtelijk in de fuik gevangen wor- den; men zet ze doorgaans tegen den avond, enverneemC 's morgens, wat 'er in gevangen is. FULCRA; Steunzels; worden genoemt zekere deeleâ
van een plant, waar door andere deelen in hunne groeï- jing onderlteunt of befchermt worden : Linnjeus telt 'er zeven zoorten van; als 1. het fleel-bladje offchubbetje 0ipula) ; 2. het Uoem-blad (braiïea) ; 3. de doom (fpina) ; 4. deflikkel (aculeus) ; 5. hetklawiertje. of baard (cirrhus vel capreolus) ; 6. de klieren (glandulce) , en 7. het haiv (Pilus); waar bij nog kunnen gevoegt worden de blad- fleel (petiolus}; de bloem- oïvrugt-fteel (pedunculus) ; da bloei-flijl (fcapiis), en defchubben (Jquama). Zie ieder op zijn artijkel. FULCRATUS CAULIS ; onderfieunde Steng-of Struik ;
is zodanig eene, wiens takken nederwaarts tegen dç aarde groeijen , en daar in bewortelen. FULGUR; Blixem; zie BLIXEM en DONDER*-: FULICA, zie VVATER-FIOEN. ...,.; :,=, FULICA ATRA. zie KOET,, . > &Ù FULIGO, zie AETHALE en ROET, FULLO, zie DUIN-KEVER. • FULLONIA, zie ZEE KRUID. FULLONIA TERRA, zie VOLDERS-AARDE. FULMEN, zie WEERLICHT. In de chijmie be- tekent het de flikkering bij het detoneeren, en afdrijvea |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FRUITEN; Snerken; Fricasfeeren; betekent in de van het goud en zilver.'
keuken, iets met weinig vogt, of metboter of ander vet FULMINARIS LAPIS ; is het zelfde als Belemnit's- .mum braaden of gaarmaaken, gelijk bij voorbeeld visch zie aldaar. . " * met.mr, enz. .; ...... FULMINATIO; FÏàkering'ym de chijmie b-tekent
HIUMENTARIUS LAPIS,of Poecihfpemus lapis; het de flikkering en :het donderend .geluid dat op'de de-
nhtiœt£?Â¥' v en >••, flagratie of detonatie van zommige dingen volgc. Ook HtUJVIliNTUM; Koorn of Graan, gelijkvan tarwe, betekent het 't flikkeren van het goud en zilver na deaf-
Zie ESr
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FRUMENTUM INDICUM vel TURCICUM, zie
TORKSCHE WEIT.
FRUMENTUM FATUUM, zie LOLIK. • FRUMENTUM SARACENICUM, zie BOEK- |
SAIJEEREN. ...... '
FULVUS ; betekent roodaçtig-geel.
FUMARIA, zie DUIVE-KÉRVEL. FUMIGATIO; eene Berooking; word in de chijmie |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t„ITr.„ , , genoemt eene doorknaaging (corrofio) door fcherpe en bij.
«toe A ■ ■ Fruticans' Fruilc0Jus> heesteragtig tende dampen, en is tweederlei ; als 1. een vogtige, wan»
PRTvrV^ „ . -, , , ',' neer de opftijgende dampen van eenig fcherp vogt, het
•tivuihX; een Heester; is een Iangleevende plant, ligbaam aantasten en doorknaagen, gelijk op deeze wijze
c met veele houtagtige getakte ftengen uit de wortel, bij voorbeeld het loodwit (cerusfa) van looden plaatjes dis
^ Morgaans veel laager als een boom groeit; gelijk bij over azijn gehangen worden, voortkoomt; 2. een droo-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge, wanneer de dampen uit een drooge ftofFe voortkoo-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tärM% ALEXANDRINA, zie SENES-BOOM, mende, het lighaam aantasten, en doorbijten ; op deeze
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'Tja . x ^THIOPICUS; is een zoon vanCLU-
r-n'r111 éthiopien groeijende.
^U'IEX PAVONINUS, zie POINCIANA.
ittUricuLUS; een kleine Heester.
IffiUS, zie WIER.
*TTn* MARINUS, zie EICKE f ZEE-).
iet ft û DjEMONUM ; Jag den Duivel ; dus word |
wijze word ook het kwikzilver door de damp van gefmol-
te lood hard gemaakt. • FUMUS, zie ROOK.
FUND A GALENI ; dit is de naam, welke aan eea
vierhoofdig windzel word gegeeveh, dienende om dea onderkaak te verbinden, wanneer die beleedigt is. FUNDAMENTUM; het Fundament; Grond; Grond..
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fvii"j-k"lid °0k §enoemt ' zie »Waar. fieun ; bij voorbeeld van een huis of ander gebouw, waar
^a-r van>HltlSee^.uittaaijewilgengevIogtenlangeKorf' op het boven-werk fteunt of rust: liet fundament moet
een naauwp V0?™e °Pen'nE zeer wijd is, maar heeft hegt, fterk en onbeweeglijk zijn, en zulks naarmaate tregter 2' 5' dog in het midden gelijk een van de zwaarte-des gebouws, dat'er op koomt te rusten • ^Vischwpi " areenkleinedoorgang' waardoor f.nders zal het gebouw onvolmaakt zijn, of niet kunne« wei naai binnen, inaar niet weder naar buiten, fceftaan. Men noemt dus ook leenfpreukig, fundament*
C c ^ grondm
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ïütf.'' Ï"üR:-'FU-§.'::FUfC '~FUü;
-" FUNGUS TÙGLANDIS ; Nootebioms-fwam ; 'afe
OKERNOOTE-BOOM. ' - / :•. T FUNGUS MAR1NUS, zie SPONS.
FUNGUS' PETRjEUS, ziè LAC LUNiE. FUNGUS QUERCINUS, zie EICKEN-SVVAM 'FUNGUS SAMBUCI, zie JUDAS-OOREN. FUNICULI UMBILIGALIS DEL1GAT10; M Unding van de Navel-Jheng ; zie op NAVEL.STRENg FUNICULIS UMBILICALIS, zie NAVEL* STRENG. FUR; eenzeker Torretje; zie DIEF. FURCA ; betekent in de Botanie een driepuntin Doorn, of Stikkel. ■ . FURFUR, zie ZEMELEN. FURFURES; Furfuratio; Zemelagtigheid, ZemelM
tige Schurft ; is een zoort van drooge fchurft ; inzonder- heid op het hooft ; zie SCHURFT (ZEMELAGTIGE-), FURNUS; Farnax ; een Oven; deeze zijn van vee» lerlei zoorten , volgens haar gebruik ; zie OVEN. FURO, zie FRET. f FUROR; Rafernij; Woede; zie RASERNIJ.
FUROR UTERINUS , zie RAASENDE MOEfy FURUNCULUS, zie BLOED-VIN. ■ FUSARIA; is de Papen-muts; zie aldaar. FUSCUS ; betekent donker bruin-rood.
: FUSIFORMIS ; Spilformig ; dat rol-rond is, en nasi beneden toe dunner en puntig word ; gelijk bij voo?- beeld een geele wortel of pastinake. •!'■ FUSIO; Liquatio; Colliquatio; Smelting; Giefitià betekent eene fmelting der ertzen of berg-ftoffen, niet het eene of ander bijvoegzel, volgens de konst der* 'tallurg'ie, om 'er het zuivere metaal uit te verkrijgen! Of men verftaat daar door het fmelten van zuivere me- taaien, waar toe een groote trap des vuurs, en allerlei ovens, aarden fmelt-kro'ezen , giet'-kegels, formen, era vereischt worden. Zie ook SMELTEN. Zommige.maaken onderfcheid tusfehen de woord:»
Fufio en Liquatio of LiquefaÜio, en verdaan door I eerde woord de bovengemelde fmelting der metaale» en mineralien ; maar door LiquatioA de fmelting « vtoeijendmaaking van vet- of harsag'tige doften, « wasch, ongel, pik, hars, enz. FUSORIUS CONUS, zie CONUS. ' .
FUST ; deeze naam- word aan een langwerpig r«1
■vat gegeeven , met twee. bodemen , en uit 'hffA^ duigen zamengedelt, die door hoepels worden in ftf kanderen gehouden , en waar in men gewoon is, wil* of brandewijn uit Frankrijk over te voeren. FUSTET-HOUT, zie VËRF-LOOF. FUTUARIA, zie MELDE. -FUUT; Foet; ook gehoornde Duiker, en gekapte! ter-vogel genoemt ; In bet latijn Colijmbus cr/status;^ lijmbus pedibus- lobato 'fisfis, capite ruf o, collari nif° ''■_ migibus fecundariis albis, Linn. Fàun. Suec.) is eellW ' ter-vofgèl," onder het geflagt van de Duikers beho°re^ de; deszelfs grootte koomt met dte van een hoen ove* èen; van bovenen is zijn kolenr donker-bruin, en \ onderen zilver-«;it ; de kop is van bovenen zwartag11?' aaw-de zijden en keel b(eek-vaal; het bovenfte van hals is ros, dog in het midden met lange zwarte veder omringt ; de daart is zeer kort, -en deszelfs pennen,
wel als de vederen der wieken,, zijn 'ten deelewiti kuif, dien hij óp zijn hoofd draagt,- is in tweënverd » om zijn hals- heeft hij een kraag van zwarte vederen, gewoone ver-blijf houd hij in de zeen en meiren van ^%Jq, |
|||||||||||||
.,':n
|
|||||||||||||
tut?;
|
|||||||||||||
M"
|
|||||||||||||
w
|
|||||||||||||
grond, of'voetßeun vkn eene zaake,het geône, Waar'o£
dezelve gegrondvest is. Daar is geen konst of weetenfchap die zonder een goede grond, gevoegt bij de ondervin- ding , wel' kan uitgevoert worden, maar' zal zonder de- zelve gebrekkig zijn ; dus is bij voorbeeld de grond van de geheele mathejis, 'de aritkmetica engeometria elemen- taris ; of dit zijn de'twee waare pijlaaren , daar de wis- fonst met alle-haare deelen op rust, zonder welke wél té verdaan, men niet veel in die vooinaame weetenfchap vorderen, kan. Dus ook bèdaatbet/ï«rfa/«ert£ derGenees- Itonst in de uitvinding der geneesmiddelen en in derzelver regte gebruik tegens de ziektens, waar toe vereischt word de reden, gepaart met de ondervinding; en dus hebben alle andere weetenfchappen haare gronden, ' i FUNDÜLIUS, zie GRONDEL.
* FUNGUS; Lidfwam; is'één fpongieüfe fubftande, die in den beginne week en zagt is, maar door den tijd Verandert en zeer hard word , door welke, hardigheid de nahegelegene deelen vermageren en uitdroogen. Dit ge- zwel koomt meest in de gewrigten, en aan een befcbaa- digt hooft voort, dog ook wel, vojgens Borellus en anderen, aan andere deelen des lighaatns; de oorzaaken van dit gezwel is eene lütftorting van de weij (J'erum), buiten de vaten en vliezen, - waar door de vliesagtige dee- len zodanig gevoed worden, datdeom'eggendeplaatzen, wegens gebrek van voedende vogten, flap.worden;; en in korten tijd vérdroogen; deeze zwelling verkrijgt allengs- kens eene kraakbeenige'bardigheid, waardoor als dan ee- ne trekking in de beleedigdé plaats, én- vervolgens een magtelóosheid in de beweeging ontdaat. r ; Wat de geneezing van dit gebrek betreft, de meeste
Heelmeesters koomen daar in over een, dat hetzelve zeer zeldzaam volkoonien kan weggenoomen worden, en dat het te derk aangetast wordende, ligtelijk in een kanker verandert, zo dat 'er naauwelijks eenig geneesmiddel te- gens het zélve is.' ':':'' Fabritius prijst in den beginne de ftoovingen aan, be-
ftaande uit de bladen en bloemen vunbetonie, Camille, fa- He , melilote , roofemarijn, roofén, anijs- enfenugreek-zaad, talmus-wortel, pek hout, ronde holwortel, enz. in wijn ge- kookt: Of de betonie-pleister met gom demi en mastix; of het ammoniak-pleister, enz.; of de gekneusde wortel van Salomonszegel, of het ceraat van mostert. '■' Voorts kóomen hier de zagte opdroogeridc middelen te pas , als van de beste mijrrhe in wijn ontbonden ; of het kalk-water met water van weeghree, enflijmvan kwee-kor- rels vermengt; vervolgens eene vlijtige oppasfingen zui- vering van het ongemak;, als ook inwendig eenige verzoe- tende en verzagtende middelen, meest uit dunne dranken beöaande. ■ • Indien dit gebrek reeds lang geduurt heeft, eer het be-
kent gemaakt word , kunnen 'er in- en uitwendig kwikmid- delen gebruikt worden ; maar indien deeze ook vrugte- loos zijn , dan fchijnt 'er geen middel meer voor te zijn, want fcherpe bandagien en braakmiddelen zijn niet raad- zaam,' dewijl daar door dikwils hevige toevallen ontdaan, ja die zelfs wel eens den dood verhaasten. Fungus betekent anders ook zo veel als Hijperfarcofis :
aie WILD VLEESCH. • FUNGUS, zie KAMPERNOELIE en SPONS, •
: FUNGUS CERVINUS, zie BOLETUS. ■ FUNGUS CHIRURGORUM, of Arbhularis,, is -de
BOVIST. ; FUNGUS.CIINOSBATI; wilde Roofen-Jpons; wilde
M-oefen-fwam; zie op het artijkel ROOSEN. E |
|||||||||||||
cal;
|
|||||||||||
tip. FIJN. 'FIJT. GAG.
' FITGBOONE , zie LUPIJNE.
: FIJGEBOOM, zie VIJGEBOOM. l<i(NEEB13ER; Rafineur; is een perzoon , die de Jtonst vergaat, om deeze of geene dingen te zuiveren,
én ûjiééi'tè maaken; bij voorbeeld, om de grove zui- ker te zuiveren, en dus te rafineeren. ' Ook om goud" of zilver van zijne bij zig hebbende vreemde metaalen te zuiveren, en fijn te maaken; hier over kan men zien op het artijkel ESSAIJ. FlJNMAAKING; in het latijn Lavigatio ; is eene ar-
beid, waar door men eene harde grove ftoffe tot een on- tastbaar poeder maakt; het welke meest gefchied door hiiddel van de ftoffe op een wrijffteen lang te wrijven; men bevog'tïgt dezelve doorgaans met een weinig water, op dat ze niet zou verftuiven. Het fijnmaaken, ook rafineeren genoemt, heeft mede zïï-
pebetrekking-pp andere dingen, om dezelve zuiverderen ■ fijner te maaken; bij voorbeeld, als men de grove z.ui-
I ker zuivert, en al Jus fijn maakt, of rafineert, enz.
I FIJT, zie VIJT.
|
|||||||||||
m
|
|||||||||||
is, een fterke niet onaangenaamereuk, maar wat krag-
ten het in de Geneeskunde kan hebben, is nog onbekent. Wijlen deDeenfcheZ.y/««#e.«j, Simon Pauli, heeft: dit gewas in zijn Qjtadripart. Botan., en Commenter, de ufu É? abufu tabaci, voor de waare thee-boom der Chi- neefen gehouden , om dat de ftruile en bladen veel, zo men zegt, na de thee-boom gelijken, en hij lachte de Euro- peanen uit, dat ze de thee zo ver gingen haaien ; maar hij heeft daar in groot abuis gehad, dewijl de thee-boom. een gewas van een geheel ander aarten natuur is. Zom- mige brouwers gebruiken de gagel in plaats van hoppe in het bier, om d^hoppe te fpaaren, of om het bier fterk te maaken, maar dit is ondeugend, want het bier word 'er wel fterk van , maar teffens ook zeer koppig, maakt niet alleen ras dronken, maar zelfs razend, en verwek! na de ontnugtering onverdraaglijke hoofdpijn. Drooge takjes van dit gewas in dekleerkasfen tusfehen
de kleeren en linnen gelegt, geeft niet alleen een aan- genaame reuk in de kasfen", maar word ook gepreezeu tegens de mot. GAL; in 't latijn Bilis; Fel; word genoemt het zeep-
agtige vogt, het welk de lever in alle dieren, en de gal- blaas in de meesten affcheid, en in het twaalf-vingeren» gedarmte ontlast, tot beter oplosfing van dé fpijzen ; wel- ke dus beter gekookt, te eerder in goed voedzel over» gaan. De gal is in menfeherr, aapen , koeijen, honden^'
febaapen , geiten, enz. tweërlei; zij word afgefcheiden van de lever, en door eene bijzondere buis geleid naar het gedarmte, deeze heet men lever-gal ; zij is niet groen-, maar in den menfehen geelagtig, in de koeijen dikwerf vrij groen. De gal van de galblaas is in ons donker- groen uit dengeeien, zomwijlen ligter, dan donkerer, naar de gezondheid, en leevens-aart in bijzondere men- fehen ;• dee-;e rot zeer-ligt, zelfs in den gezonden; doch gedroogt zijnde, kan ze zeer lang bewaart worden. De gal uit de galblaas is olieagtig1, en brand gedroogt
zijnde, als wasch; fmelt, en geeft eene reuk van zich ais gebrand hair ; zij is zeer bitter, zeer lijmcrig, ligt finekbaar in water,* zij heeft weinig reukin eerst verftor- venen , dog wanneer zij begint te bederven, verkrijgt zij den reuk van mufclnis, die niet onaangenaam is. Gal van zommige dieren , is altoos als een geneesmiddel
aangepreezen, tegens oog ziektens; Galenüs, Plijvius, Rhazes, Paulus en anderen'maaken veel ophef van der leeuwen, haanen, gieren, fchildpadden, krokodillen era zee honden gal; de gal van den visch Uranojcopium, of Callionimus, word inzonderheid tegens de fchillen der oo- gen aangepreezen, gelijkbliikt.bii Manchart in zijn© Verhandeling over de'oogfchill'en'van Tobias. Halleri Disp. Chir. torn. I. pag. 377. Sijlvius prijst van gelij- " ken de gal van patrijzen en visfehen; indien "men de fterk» fte hebben wil, zegt hij, : nioet men 'zè van leeuwen en honden neemen; indien flapper, van varkens, lamme- ren , enz. ; fnoekèn-gal' houd bij voor de'beste, dog de Geneesheer moet ze zelf in: de oogen druipen, en als'er ontfteekibg op volgt, de oogen met aq, euphrafiae was. fchën; hij roemt haare deugden niet alleen in vlekken op de oogen, maar zelfs in cataraBm of witte ftaar, die mer> vliezen noemt. . 1 Manget is 'erin zijne Biblioth. pharmaceutica, tom. 2v
pag. 188. zeer breedvoerig over, en in zijne Bibl. Chir. torn. 3:pag. 2pi. de ocul. vitri, daar hij teffens Wede- lius aannaait tot ftaaving, of fchoon die nog grooter hulpe verwagte van: de ga! der Hangen.: ,, C c 3. Hf.v&
|
|||||||||||
GAGATES.zic BERG-WASCH en BARNSTEEN
(ZWARTE-).
. GAGEL; Post; Holland/ehe of Brabandfeks Mijr-
|è; in't latijn Gale; Mijrtus Brabantica; Rhus MJjr-
tifdia Belgica ; Chameleagnus DonONiEi ; (Mijrica foliis
hnceolcitis fubferratis, caule J'ujfruticofo, Likn- Spec.
flint.)
Befdirijving. De gagel is een klein heestergewas, dat
ijlden hooger als vier of vijf voeten groeit, eenige bruine takjes hebbende, waar aan kleine langwerpige bladen gro'eijen, na mijrte-bladen gelijkende, maar har- der zijnde, die in de winter afvallen ; tusfehen de oxels der bladen koomen mannelijke naakte bloemen in een 'wgagtige air voort, maar de vrugten die van een kegel- ^igegedaantc en fchubagtigzijn, koomen aan een ander gedeelte des ftruiks voort >çn bevatten inei'ks fchubbe- lJe een zaad-korrel. Het heele gewas heeft in de eerfte opflag't aanzien vari een kleine wilge-boom, en zijne bla- «|i ?-ïïn aangenaam, dog wat zwaar van reuk, gelijk ook M za;iden de olie daar van: Plaats. Dit gewas groeit veel op dorre vogtige en
Moekagtige plaatzen van de Nederlanden, Engelanden el- öcrs inde noordelijke landen. Daar zijn ook ecnig^me- •ßpwhe en Africaanjche zoorten , die zomtijds van .ie liefhebbers van vreemde planten gek weekt worden. Kweeking. Wil men dit gewas in de tuinen voortkwee-
ffn' z? gefchied zulks door de urtloopers of wortel-fpnii- jj > die men vroeg in het voorjaar plant; dog dit- gewas
^'bezwaarlijk in de tuinen groeijen, ten zijde grond Sfju '. 0s e'i zeer vogtig is ; .en als dan maaken ze evenwel in d •'10§ weuilS voortgang. Het gebruik dat men 'er bosÊ tuinen Yan kar> maaken, is, om dezelve in de kleine ,Jfts' of'tot laage fchecr-heggen te planten, als de £{ ^ni6is» als boven gezegt is.
■ ,$enJciMppen. Ditgewas heeft, gelijk boven gezegt |
|||||||||||
\
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
GAL.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
w*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
ftT
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
in het gewigt, weîruikende, fcherp van finaak, en m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
HEURStus in tegendeel geeft den voorkeur äan de gal
Van de mustela of puitaal, die hij zegt, dat op eene mi- raculeufe wijze het gezigt ophelderen zoude. Wij willen ons niet inlaaten, wölke gai Tobias ge
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
wormfteekig zijn, nog eenig ftof van zig gecven
|
all
|
||||||||||||||||||||||||||||||
ze gebrooken worden.
Plaats. De eerde zoortgroeit in Java, Malabar
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
en
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
braikt heeft, de geleerden twisten 'er nog zeer over, of cldersin Oost-Indien; de tweede zoon in China en fo,
het een Callijonimus_, een Silurus of Hippopotamus geweest pan. '"
Eigen/chippen. Deeze wortelen bevatten veel gom- eij
harsagtige deelen met wat olie gemengt, en hebben een in. fnijdende, verdunnende, openende, hoofd-, maag-'S- moeder verderkende kragt ;' zijnde zeer dienftig'voor zwakkehersfehen, diaaijingendes hoofds, hik, zwalk« |
|||||||||||||||||||||||||||||||
lh
m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
koude maag, winden en meer andere gebreken, die uit
de maag ontdaan ; dog de kleine zoort word voor de best« geagt, pndus'tmèestgebruikt. Men kan ze gepoedert, 'of op wijn afgetrokken gebruiken ; ze is ook een ingredi- ënt in verfcheiderhande elixirs en esfentkn, afkeohdst enz.; zie hier een heel goed maag-elixir. Neemt' kleinegalange-wortel, een once ; aland-n-ortel en
calmus-wortel, van elks twee drachmen ; 't geele van «ra* jefclmlen, een halve once; caneel, kruid-nagels, en «< riander-zaad, van elks twee drachmen, enfàffïaàn een fera- pel ; alles grofjes gefneeden en gedooten' zijnde, maakt het vogtig met een weinig geest van vitriool; giet'er dan beste brandewijn of jenever op, ter hoogte van 3 à 4 vinger- breed, en laat het op een warme plaats trekken, daarna filtreert het, en mengt'er wat extract van calmus-mttt^ of van aland-wortel bij. Dit elixir is zeer diendiginbovea« gemelde gebreken. GALANGE (WILDE-), zie CIJPER-WORTEL GAL-APPELEN, zie GAL-NOOTEN. GALAXIA; dus noemen zommige fchrijvers, deweg waar dóór de chijl pasfeert, wanneer dezelve uit d« darmen na het harte vloeit-. GALBANETUM; Galbamt; Gallan-zalf; betekent
bij Paracelsus een balzem of zalf, die uit gaibm-ga met bijvoeging van cenige andere ingrediënten gemaakt is, en tegens de ziektens der zenuwen en banden dient; men vind verfcheidene voorfchriften daarvan, als hel Galbanet van Hartmann, 't welke aldus gemaakt word; neemt galban-gom, een deel, en terpentijn-geest, twej| deelen , laat ze zaamen digereeren, en distilleert ze door de retort. • HetgaJSaneï van Sennertus word gemaakt als bet voo-
rige, behalven dat men 'er nog één once gedistilleerd« lavendel-olie bij doet. GALBAN-GOM; in-'t latijn Galbanum; MetopM
is een harsagtige gom, die altijd week blijft en zig als was™ laatkneeden; het is van buiten geel of roodagtig, maar nog versch zijnde witagtig, heefteen bittere fcherpefmaaken eenderke en aangenaame reuk, bijna als knoflook: Ma« men heeft'ertweederlei zoorten van; als i.hetgegW? leerde (ingranis), 't welke zuiver en doorfchijnende Z'l moet ; 2. in koeken of broeden (in paribus"), dat flegteris* maar 't beste hier van is 't gecne, dat veel van het geST^u[ leerde in zig bevat, en daarbij geelagtig-wit en niet kle- vende is. Deeze gom word uit Sijriengebragt, a^waar,jZ., nit een hoefagtiggewas vloeit, dat Ferula af'ricana gm, nifera, folio & facie ligußici genocmtword, noeweLrj dere deeze plant tot 't gedacht van de anijs, ennogana |
|||||||||||||||||||||||||||||||
pingen van den lever, tegens het zuur in den maag, en
tegens het gebrek van kooking, uok tegens de geelzugt; zij helpt het gebrek der gal, en is in zo verre een uit- neemend middel. Boeriiave prijst de gal van aal tegens de engelfchc
ziekte; en in het noorden gebruikt men de gedroogde gal van zalm tegens verfcheidene uitwendige ongemak- ken , als zwceren, gezwellen, enz. Osji-gal in genoegzaam water ontbonden, ïs uitnee-
mend om allerlei zwarte wolle doffen in te wasfehen. De fchilders maaken gebruik van gal, om de koleu-
ren wel te mengen ; in één woord, gal is eene uitmun- tende zeep , en kan op vcelerlei wijzen ten nutte ge- maakt worden. De gal van zommige visfehenen ampliihia is zeer ver-
giftig; Pito Hist. Brafil. torn. I. pag. 295. verhaalt-, dat de gal van den Visen Guamajacuatinga, en die van den padde Cururu, bij de wilden van Brafilie voor een groot vergif gehouden word. Haller vermoed, dat |
|||||||||||||||||||||||||||||||
de gal van braasfem, om haare fcherpte, zeer nadeel'ig
■zijn moet. Gal moet daar en boven van gezonde djeren genoo-
men worden, anders bcfiiiet zi], of is ten minden ge- vaarlijk; die der zieke koeijendinkt geweldig, endeekt de anderen even zo wel aan, als andere fmetftoffe. Gal waar eigcntlijk afgefcheiden word; zie GAL-
BLAAS. GAL (ZWARTE); Bilis aira; wierd van de ouden
voor de mélancolie, of voor de oorzaaken daar van, ge- houden. GAL (ZWARTE-) UITDRIJVENDE MIDDELEN;
in't latijn Mdanagoga ; zijn zulke purgeermiddelen, die de «warte gal uitdrijven, en derhalven zeer dienftigzijnin ■de hijpoemdrie en mélancolie , zodanige zijn voornaame- lijk de eicken-varenwoortcl,fckurfie,jenés-lladeiienzwar- te nies-wartel, daar men, benevens anderedingen, af- kookzels van maakt, of de preparaaten daar van ge- bruikt. GALACTITES, zie MELK-STEEN.
GALACTOPHORA, zie MELK-MAAKENDE
MIDDELEN. GALACTOPHORI DUCTUS , zie MELK-WE-
GEN. GALANGE", Galigan-wortel; Maag-wortel; Roods
Gengler; in 't latijn Galanga ; (Kempheria, Linh. Spcc. Plant.) ' ' ' , •■. - ■ Men heeft twee zoorten van deeze wor
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
tel in de winkels, als degroote en kleinegalange (Ga-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
langa major £? minor). De eerde zoort is een bultige tot't oreofelinum rekenen, en zeggen dat ze in Eth'W
wortel van een duim dikte, zijnde van buiten bruin en van groeit; Linnjeus noemt ze Bubon foliolis rhombeis }if
binnen bleek, en heeft een fcherpefpecerijagtige en bitte- tisglabris, umbellis paucis: Andere bepaalen een an ■
■srefmaak, en een aangenaame reuk; de kleine zoort heeft zoort van Ferula, waaruit de galban zoude v.|?.ei' jjg
*en kleiner wortel als de voorige, en is van buiten roodag- genoemt Ferula af ricana galbanifera, folio mijrrhtatf, ^
#g. Zerooeten, om goed tot het gebruik te zijn, zwaar van Lijsnjeus genoemt word Bubtn foüclis glaprn>^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
a
|
|||||||||||||||||||||||||
GAL.
|
|||||||||||||||||||||||||
m
Zommigemenichenzijn, volgens het getuigen van ge«
loodvaardige fcbrijvers, zonder galblaas gevonden. De gal-blaas bevat het vogt, het welk wij al genoemt |
|||||||||||||||||||||||||
..'■"■•■ ■: '■■'>. r
iericribus rhomhisfsrràtis, fuperkriluspinnatifidis triden-
Mis- zo dat men nog in 't onzekere is, v^n welke plant ejeentïijk deeze gom komt. Deeze planten worden ook |
|||||||||||||||||||||||||
zonitijds in Europa in de Academie-tuinen en bij de bc- hebben, maar hoe het 'erkoomt, is raoeijelijk af te ïef
minnaars van vreemde gewasfen gekweekt; 't welke ge- den. Vermits de lever een groot lighaam is, en bekwaam |
|||||||||||||||||||||||||
den vervolgens in potten verplant, iniederpoteen, die
meü 's zomers 'n de open lucht op een warmen plaats (lelt, maal' 'm de winter binnens huis voor de vorst moet bewaaren, en op zijn tijd met het noodige vogt vooi- zien.
Eieenfchappen. Deeze gom heeft een verwarmende,
^erweckende, zeer oplosfende en rijpmaakende kragt,
enii'ûrdzeergepreezen om de maandftonden te bevorde- ren, de baaring te verhaasten en tegen de moeder-ziekte, 't zij inwendig gebruikt, tot een en een half fcrupel, of uitwendig de rook daar van van onderen ontvangen ; zij is ook diénflig om den taaijen flijm te verdeden, voor kuch en amborfligheid, enz. ; uitwendig verfterkt ze
de leden,, en is nuttig tegen knoest- en been-gezwel- len, als mede krop-gez wellen envenerifche builen, in- zonderheid als ze in azijn gefmolten, en daar na weer tot een bekwaame dikte uitgedampt word : Ze word. ook van de Heelmeesters tot trek-, moeder-, en meer sndcre pleisters gebruikt. Bij gebrek van galban-gom, tan men fagapcen-gom gebruiken, dog dat zo kragtig tiet is. GALBANUM, zie GALBAN-GOM.
GALBLAAS; is eene blaas, welke langwerpig is,
ffijder aan' den bodem, naamver naar den hals toelocpen- iie; zijbeflaat uit een uitwendig vlies , afkomftig van 'ö algemeens buikvlies, een celluleus vlies, eenen fpier- Egtigen rok, waar onder nog een celluleus vlies, en van teen uit een inwend\g vlies, het welke, veele groote ïlieren in zig heeft,- of klieiagtige blaasjes; de hals heeft zeervcele klap vliezen, en is dikwerf gckronkelt, van loopt ze uit in eene buis, die de gal-buis genoemt w°rd, en zig met eenen fch.erpen hoek vereenigt met Ie lever-buis, welke dan te zaamen , den gemeeiien gaJ- eMer uitmaak en, of du&us chokdochus, die in decapfu- ä van GHsfinius legt', en zig met eene opening in hef waalf-vmgeren-gedarmte ontlast. Deeze gd-blaas legt in de holte van den lever aan de
'echterzijde in menfehen, even onderde korte ribben, ia zeer dikwerf onmiddeiijk tegens de buik fpicren aan, V7elk daar van, gelijk ook liet inwendig buik-vlies, groen EÇverft zijn ; in de rechter zijde, wanneer'er gecne'om- 'aSgiiigder deeleii is, transpoßtio partium, welke zeld- zaam voorvalt.' Alle dieren hebben geen galblaas; hier over is Hal- EP'Zeer uitvoerig in zijne 'Phifiol. lib. 23. Jetl. 2. tom. 6. |
dpgdebefchouwing derklapvliezen in de gal-leider, voor-
naamelijk digt bij den hals derblaaze, maakt dit onge- loofelijk. Anderen meenen, dat degal door bijzondere vaten ,'gelijk als de takken zijn die uit de flagaderen koo- men, in de blaas uitgeftort zoude worden ; fchoon dit onmoogelijk fchijnt, om dat de flagaderen uit de coeliaca koomende, bloed en geene gal-doffe voeren. Eender- de meent, daar zijn buizen welke onmiddelijk uit de zelfltandigheid van den lever, in de gal-hlaas (die in deeze zelfstandigheid als met de helft begraaven legt,) loopen , dog deeze zijn nimmer aangetoont. Eindelijk ontbreekt het niet aan zommigen, die beweeren, dat de gal afgefcheiden word, door de klieiagtige blaasjes die in de blaas gevonden worden , het welk te minder on-' gerijmd fchijnt, om dat wij ondervinden, dat in het oor zoortgelijke ^lieren eene bittere, zeepagtige en taaije doffe affcheiden. GAL-BRAAIUNG, zie 't BORT.
GALBULA, of Americaanfche Scharlaar, door Ca* tesbij Car. upag. 48. tab. 48. IÜerus ex aureo nigro- que varius, en door Klein Lij ster uit goud-geel en zwart gemengelt, genoemt,- {Coracias fulva, capite, dor/o, re- migibusque nigris, Li NN. Sijst. Nat.); deeze vogel ,. door de Heer Linnsus onder het geflagt der Scharlaa- ren geplaatst, koomt van grootte vrij wel met de berg- vink over een ; zijnkoleur is oranje-verwig ; dog dekóp,. het boven fte van den rug, ende flag-pennen zijn zwart, en derzclverbuitenfte randen wit, dog de hovende fchier- witagtig; van de vier buitenfte flaart-pennen , zijn de, bukenden de eerde helft Wit, en de andere licht oranje^ bek , pootenen klauwen zijn loodverwig ; de natuurlijke- woonplaats dcezer vogel is Firginien, Marijland en Ca- nada. GALDERIJ ,• word een gang,in een aanzienlijk ge-
bouw genoemt, die lang en final is, en voor de vertrekken of op een andere plaats langs loopt, en veeltijds overwulff . en met fchilderijcn, of allerlei.andere cieraaden opge- fchikt is: In de tuinerij betekent het zo veel als een. Berceau pf Bogen-gang, van geplante boom-gewasfentoe- gedelt; zie BOOGEN-GANG. G ALEA; een Helm; heeft verfcheiderhande beteke-
nisfen ; want 1. betekent het in de chijmie de helm die bij' het distilleeren op de kolf gezet word; zie ALEMBIÇ; 2. ook een chijmisch vat daar de retort in gezet word, gewoonlijk zand- of asch-capeTgenoemt; zie CAPEL; 3, betekent het de zogenoemde helm, waar mede zommige kinderen gebooren worden, zijnde een gedeelte van 't vlies amnios, waar in het kind in's moeders.lighaam be- flooten legt, en waar mede het hoofd van het kind. in? ' de geboorte bekleed is: Veele menfehen, inzonderheid onder't gemeen, meenen, dat de kinderen d/e met een zodanigen helm gebooren worden, boven al veel geluk in de waereld zoude te beurte vallen, wanneer dezelve bewaart en hun vervolgens gegeeven word, om die wel té- bewaaren; maar dat, wanneer ze deuzelven koojnen te |
||||||||||||||||||||||||
'"■Wel
'ïr, ' klier
|
- ef ßqq. Onder de viervoetige dieren heeft de
^et 'paard, de ezel, het hart, de eland, ren-
manati, geene gnl-Uaas, nog hét varken met |
||||||||||||||||||||||||
1'. er °P den mg, nog de rat, nog defurmulotofiva-
»' 'at nog hctflèkel-vjrken van Canada. |
|||||||||||||||||||||||||
J
|
|fWj nogdcpapegaai, nog de duif, noghet water-
pa ,oeh! r'°g kraan-vogel. ![»,,, visl"chen heeft de mijrus, de kabeljaauw, de MS y de mullut enfaber, geene gal-blaas.
|
||||||||||||||||||||||||
GAL:
GALLICÜS MORBUS; betekent de Spaanfche P0to
ken, of Fuik Ziekte. ' ■ \ -GALLINA CORGLORUM, zie HAZEL-HOEN
GALLIN-fë, zie HOENDERS. "\
GALLINAGO, zie SNEP.
GALLITR1CHUM, zie SCHARLEIJ.
GALLIUM, zie WALDSTROO.
GALLO-PAVO ; een Kalkoenfche Haan ; zie KAli
KOEN. < GALLUS, zie HAAN.
GALLUS, zie MAAN-VISCHJE.
GALME1J, zie CADMIA en CALMEIJ-STEEN
GAL-NOOTEN; Galappelen; in'tlatijn Galice. De'
gal-nooten zijn geen vrugten, nog bastert-vrugten, ge- lijk ze zommige noemen, maar uitwasfen, die op do eicke-boomen gevonden worden, en volgens Malpighius, haaren oorrprong hebben van een zeker zoort van Mit- ten, die in het begin van de zomer in de jonge teders takjes en bladen fteeken , en terftond een eij in de won- de leggen, waar op door het toevloeijende zap een ge- zwel of blaasje ontllaat, die het eijtje in zig befluit, en dus het begin van de gal-noot, en ook de baarmoeder (uterus) van het eij uitmaakt; de blaas word vervolgens allengskensgrooter en harder, het eij word uitgebroed, en eindelijk tot een worm of vlieg, die tot zijne volkoci. menbeid gekoomen zijnde , uit de uterus of gevangenis aan het licht zoekende te koomen, een gat en de noot' maakt, en wegkruipt of wegvliegt; daar het dan van daan koomt, dat men in meest alle gal-nooten een gat in de le- dige plaats ziet, daar het diertje in gehuisvest geweest, en waar door het 'er uitgekoomen is. s Daar zijn in het algemeen twee hooftzoorten van gal- nooten, als 1. Turkfche, die in de Turkfche landfchap- pen van Afia en Africa groeijen, en uit de Levant van Aleppo, Tripoli, S mi ma, enz. gebragt worden ; 2. gemeen» gal-nooten, welke in Europa voortkoomen, dog zcld- zaamer, en die op verrena zogoed in het gebruik niet zijn, als ds Turkfche ; hoewel die in de warme landftree- ken, als, in Zuid-Frankrijk, Italien, Spanjen, enz. groei- jen, altijd wat beter zijn, dan die in de koude Noord-1 fche landQn voortkoomen ; egter ',t in deugd niet bij ds Turkfche haaien, en derhalven ook niet in denegoti» getrokken worden. De gal-nooten groeijen op verfcheide zoorten van eiebt'-1
boomen, dog men zegt, dat de regte en gebruikelijk*I zoorten hoofdzaakelijk op twee zoorten voortkoomen naainelijk die zoorten, welke de Robur I. en III- &v' I su in zijne Historie ziin; hoewel dit onzeker fchijnt-1 Dog de gal-nooten groeijen niet alleen op de eicke-bpo- j men, maar men vind ze ook, hoewel alleen gevallig. °P | andere planten, gelijk bij voorbeeld op de wilg^"' men, zalie, hondjes-draf, enz., die op dezelfde wi.|ze' door de fteek van een infect., voortkoomen als de «'ff' gal-nooten, maarkleinder, en van een andere natuur zjJn- De Turkfche; gal-nooten zijn in de negotie van voeler«
leije zoorten, als kleine, groote,- zwarte, grijze, flt' te, geelagtiges, groenagtige, roodagtige, ^ruinagtip» gladde en knobbelagti.ge, zwaare en ligte; maar de Ktë* ne, zwart- en knobbelagtige, die vol en zwaar»)«• worden voor de beste gehouden; de overige zij" ?' wils maar Europeefche gal-nooten, die in Zuid-Franknj > Italien of Spanien gegroeit zijn. . .- De gal-nooten hebben eene fterk adftringeerendekro»'
die ze van de eicke-boom verkrijgen, en dienender^ |
|||||||||
GAU
|
|||||||||
e>*
|
|||||||||
verliezen, zij ook haar geluk of voorfpoed zouden koo-
men te niisfen ; dog dit fchijnt maar louter bijgeloo- vigheid en beuzelingen te zijn; 4. betekent galea een zoort van hoofd-pijn, die het geheele boven-hoofd, rondsom aantast, en als een muts bezet; 5. word in de' Botanie het bovenfte deel der helm- of lip-bloemen ook galea of helm genoemt. GALEATUS; Gekeimt ; Galeata planta, Helm-plan-
ten, zijn de planten die lip-bloemen draagen. GALEGA; G eiten-ruit ; Geiten-kruid ; in herf latijn
Galega; Ruta capraria: Daar zijn verfcheide zoorten van, waar van de volgende het bekentst zijn. ' 1. De gemeene Ga/egß, met blauwe, blauw:purpere, of witte bloemen ; Galega vulgaris floribus cwruleis, ex cœruleo purpureis, vel albis {Galega, Linn. Spec. Plant.) 2. De Africaanfche Galega met grooter bloemen, en
dikker peulen; Galega Af ricana floribus majoribus £ƒ fdiquis crasfioribus. . Befchrijving. De eerfte zoort fchiet uit de wortel (len- gen op , van twee voeten, min of meer hoog, waar aan bladen groeijen die naar die van de krok gelijken, maar zijn grooter en langer,, uit de oxcls der bladen koomen vlinter-bloemen, op een lange hoofd-Meel, airs-wijze voort, die blauw, blauwagtig-purper of wit zijn; waar na lange ronde dunne houwen volgen, welke klein niervor- mig zaad bevatten. De tweede.zoort verfcbilt van de voorige alleen daar
in, dat ze gfo.oter bladen, bloemen, en peulen,heeft. Plaats. De eerfte zoort groeit in Italien, Spanjen,
en Sijrien, aan de kanten van de akkers, naast de heg- gen, rivieren, beeken en elders ; de tweede zoort hoort in Africa te huis : Men kweekt ze bij ons en elders ook, wegens haare bloemen, in de bloem-tuinen. Kweéking. Dezelve gefchied niet bezwaarlijk, door
fcheuring der wortel-fpmiten in het voorjaar, die men op de rabatten of elders plant : Men kan ze ook door het zaad voortzetten, dat men in het voorjaar op een bedde zaait, en de jonge planten, die eerst het volgen- de jaar bloeijen,vervolgens verplant daar men begeert, dog zijnde best op een warme plaats ; ze beminnen ook liefst een losfe zandagtige grond : Als men 'er geen zaad van winnen wil, moet men de (lengen bij de grond \veg- ûiijdenals de bloemen gedaan hebben, want anders gaan de planten veeltijds., na dat 't zaad rijp is, verderven, kun- nende anders eenigejaaren in leven blijven. Eigenfchappen. Dit kruid word voor zeer zweetdrij-
yend en gift-weerftaande gehouden, en derhalven geprezen voor kwaadaardige en befmettelijke koortzen, pokken en mazelen > enz., hoewelzommige geen zonderlinge uitwer- king van'het zelve in gemelde ziektens hebben kunnen befpeuren, zo dat de.aan het zelve toegefchreevene ei- genfchappen onzeker zijn; misfehien heeft dit kruid in de warme gewesten grooter kragtén , dan bij ons. ■GALEGA NEMOROSA , zie KRÓK (BOSCH-).
GALENA, zie LOOD.
GALEOPSIS, zie NETEL (DOOVE-).
GALER1TA , zie ZEE-LEEUWRIK.
GALGULUS, zie OOST-INDISCH PARKIETTE.
GALIGAN-WORTEL, zie GAL/WNTGE.
GALISSIEN-HOUT, zie ZOET-HOÜT.
GAL-KOORTS, zie GAL-ZIEKTE.
G ALLA, zie GAL-NOOTEN.
GALLI CRISTA, zie HAANEKAM en RATE-
LEN. • |
|||||||||
-mu
|
|||||||
*«n in de Genees-en Heel-kunde, omallerlei loopen en
bloedftortingen te ftempen, zo wel in- als uit-wendig, tot meer andere gebreken, daar de zaamentrekken- de middelen dieüftig^ijn,; gelijk de overige deelenvande eicke-boom. , ■ . • , : ■ ' in Frankrijk heeft men zedert .eenige tijd de gal-noo-
„n a;s een zeer dienftig middel-tegen de koortzen, in 'plaats van kina-kine, ingevoert^ waar over de Hr. Rè- kaüME) een P arijf che Medicus, een Memoire aan devf- cademis des Sciences, in het jaar 1710 heeft overgegee- |
|||||||
en met :2ijn agcei'-geftel den te.1 of draf-gant; cîeeze i»
eigenwaan-de paarden die zwak. van heupen zijn, en het agtergeftel bedorven hebben,.; of die bij een lange ent zwaare. reize boven maat-en, afgereeden zijn;- zul- ke paarden kunnen geen andere galop; goedmaaken , daa deeze, bedorven galop; die derhalven.irizonderheid'zéer eigen is aan de jagt-paardéa, weikërs.'agter-fcheukels me.es t gekraakt zijn, t - ,.,,'■;"■-. ,-,f-> ." ■ . B.ehalyen de .genjel^e ..natuurlijke galop der 'paarden,:
die ook de lange, ren- of jagt-galop genoemt word",. is 'er pok nog. een_ fcjioolrgaloj),, die ,nien de, paarden pp de rijdfehooi leert, en de naam van korte galop of galo- pade draagt; welke veel air,qf bevalligheid geeft, zo wel aan den ruiter of berijder ,J als aan-het.paard ; be- ftaandedaar.in, dat het paard zig,van vooren verheft, even als-,of het de ren galop .xvilde doen,'en egtér.nïet veel voorwaarts avanceert ; behoorende tot een rïaaij'e galopade, dat dezelve door ,'spaards voor-geftel 'verkort, dog door deszelfs heupen vaardiger gefebiede, invoe- gen dat het agter-geftel het voorftej in een gelijkforrni- ge en vaste cadans voortdrijye, zónder de heupen te flee- pèn, ', ...... . - . . ;, ,.'..'. -, '. Het is voor een liefhebberen oeffehaar der rijd-korist
noodzaakelijk, om te kunnen voelen , of zijn paard wel of kwalijk onder hem galoppeert: Dit word op derij'd- fchool en door de, oefferiing niet bezwaarlijk geleert.; waar,over men, ais mede over, het. dresfeeren der paar- den , verder -inzien, kan ,de NederlandJlhe.Stalmeestër, door den Heer van Oeb-schelwitz, die daar.over be- knopt dog zeer duidelijk handelt." GAL-PÜRGEEREND EXTRACT, zie EXTRA C-
TUM, pag. 699: ■ ■ . V" ■ '; ■ ■ GALRËDA,,zie GELFJ'J.,:... '.. • ,'■■.'; '..,'.'
• GALRiJK, zie..ÖILIÖS.US,,/', ■.'-'■ .„' \ \- ; ,ff I GAL-ST-ÊJEN ;_ fn.de gal-blaas oritdekt-mén zeer,dik*
wik fteenen vanvér'fch'ftlcude grootte', -gedaante', veel* heid en koleur;. zorrirpige zijn-rond , andere vierkant, driehoekig, afgeileeten, enkel, dubbel,' tien, 'twin- tig,., tot over dehonderd toe,.ja tot duizend en driedui- zend toe, gelijk Morgagni 'waa'rgenoomen heeft;,ee-f. nige hangen los-, .anderen zitten-in den hals der gal-biàas, veejtijds zijn ze.bleek'-grpen, geel, licht-geel, en als witte wasch, vullénd'e'degehèele blaas pp; deeze'fmel- ten ais wasch in.de vlam der kaarsfe, gelijk Morgagni opgemerkt heeft; de"grootte is niet.minder verfehillén- de, van een grqin af; tot'die van een duive- en hoen- der-eij, zelfs^ ter lengte van vijf en een half duim zijn ze gevonden, zie Haller Phijfiol. lib. 23,. fe&. 2. torn. 6. pag. 555. Deeze fteenen fchjetèn zbmt'ijds door tot in den galleider, en vervolgens tot in het gedartnte,zo dat ze met den afgang gé.loost.worden, of.wel in den blinden darm blijven zitten, doorbekorsting gróót wor- den, en aldaar fmeit veroorzaaken, ofwel ontlast wor- den langs den natuurlijken, weg. ..' , . ; Zommige evenwel die pardagtiger, zijn, branden niet,
nog drijven op he't.water,, maar zinken'veel.eerder.. De gal-fieenen'vari zómrnige dieren,als aapen,geiten,
fiekel-varkens, enz., worden zeer kostbaar gehouden, gelijk lapis bezoar, p'earo del porco, enz., welke op hun- nen beurt,zullen befchreeven worden. ., Gal-fieenen onderwijlen kan men niet dan door gisfing kennen in ons lighaam ; wij zullen derhalven over de. tekenen zeer kort zijn; een fteekende pijn op deplaats^ daar de galleider loopt, die kort duurt, en de'ontlas-'. ting vangalfieentjes door het fondament, zijn de ,ee-, Dd "riigfte" |
|||||||
VC'l, ■■ — - - - .,.-
dat de gal-nooten een zeker middel in de tusfehenpoozige
koortzen zijn ; II. dat ze nog veele voordeelen boven de lina-kine hebben, en zulke daarom; 1. dewijl ze niet zo bitter zijn ; 2. dewijl ze geen hitte veroorzaaken; 3. dgvrijl men ze in kleiner dofis, geeven kan; 4,'dewijl men ze niet zo dikwils, als de kina-kine behoeft .(je-geer ven; en dan ten 5. dewijl ook de gal-nooten veel-iriinder kosten ah de kina-kim. ■ Dog de Heer Reneaume maakt eenige bepaaling, tus-
fchen het gebruik der gal-nooten en kina-kine, en zegt, datmen de gal-nooten moet gebruiken in zodanige tusfehen- poozige koortzen,, die uit liet zuur,van een kwalijk ge- digereerde chijl voortkoomen, dewijl dit zuur, volgens zijnredeneering, uit eene verfiapping der maag-veze- lenen peefcu ontftaande, deeze verslapping door de zaa- mentrekkende kragt der gal-nooten verbetert, en wegge- nomen word ; maar dät daar en tegen de kina-kine veel beter ir, zodanige kooitzen was, daar zig geen genoegzaame gal met de chijl vermengt heeft,, welk gebrek door de bitterheid der kina-kine vervult en verbetert w,ierde : Maar zonimige Geneesheeren merken met reden aah^ dat men met het gebruik, van diergelijke zaamentrèkr kende Jpecifieke koortsverdrijvende middelen voorzigtig moet zijn, jen dezelve voor(al. niet in 't begin „ of in al- le zooiten van tusfehenpoozige koortzeni geeven moet Dog de meeste nuttigheid der gal-nooten, 'beftaat.in
deizelver gebruik tot het maaken-van fchrijf-mekt, (zie INCKT), en tot het zwart verwen van allerlei ftofferj, en tot meer anderedingen. GALOP ; is een term der rijd-fchool, en betekent
een zekere natuurlijke gang der paarden, die fpijongS; wijze gefchicd, en een der fchoonfte, en; gauwfte. van tanne natuurlijke gangen is : In deeze beweeging-,des paatds zijn 'deszelfs vier voeten, voor een ogenblik, te- gelijk van de grond, gelijk men bij een galop duidelijk ontdekt, alzo men a|s dan de vier ijzers te gelijk zien kan. Dog daar zijn tweèïleij zooiten van galop, naame- ''ik de galop op de regter voet, en de galop op de linker ï0«. Op de regter voet galoppeert het paard, als het met de regter voor-en agter-voet meer vooruit avan- ^'t, dan met dé linker voor- en agter-voet, maar op de linkervoet galoppeert het, als het met de beide linkervoe- ten meest avanceert. . -^oinmigç paarden galoppeeren in drie en andere in vier
M'pc's, door het verfchillig opligten der voeten.: In
wgalop van drie tempo's hoort men het geluid door de
oeten in het nederzetten ontftaande, aldus pa-ta-ta;
aar in de galop met vier tempo's op deeze wijze',
JJ*"t4-f«-ia; wanneer 't paard het opligten der voeten 0 lvee]^clijk doet, bij voorbeeld wanneer 't regts gaande', ten kervoet galoppeert, of links gaande, op de reg- j£et.. dan galoppeert het valschi
nasi a^r.'s ookeen gebrooken galop (in'tfransch l'aubhi) Tj^yfc-* wanneer een paard van vooien galoppeert,
|
|||||||
JjKL.
|
||||||||||||||||||||
CAL'.
|
||||||||||||||||||||
y&
|
||||||||||||||||||||
Tiigfte én zekerfte. Geneesmiddelen zijn 'ét "in het ge-
heel niet voor bekent,'teiïminftenïnet geenen'deninin- iten grond van zekerheide '■ GALSTElllGHEID ;' word genoemt, als gerookt
vleesch of'fpek, als hammen, enz., voornaamelijk als het zeer vet is, een.e Merkte in den fmaak krijgt,-wel- ke men In'het hïtfnràncedo ;■ en in onze taal rans of ran- zigheid noemt; zij hanguf van gebrek van genoegzaam zout, bet' welke haâuwlijks' overwonnen kan worden, om dat het zout niet indringen kan in het vet, gelijk het doet inde> vleesch-vezelen,- om die rede is een pater- ftuk meer galfterig, dan eene gerookte ribbe, enz. ; ook is 'er geen middel om het'voor te koomen. Galfterig vtt word'zelden wel verteert in de maag-,
maar verwekt fchielijk oprisping, en de gal, waar van daan bet Woord galflerig zekerlijk ontleent is ^ dé warm- te vermeerdert deeze eigenfehap,' hét is daarom best, het gerookt vleesch op eene koele plaats, daar de wind door fpeelen kan , te bewaaren. Alls vette dingen,, als boter, fineer en olie, worden
ligt ranzig, of galfterig; de olijf-olie eer dan eenige an- dere ; ,rh.en moet daarom geene witte olie kiezen, want het word in de zonneg'eEleëkt, waardoor zijdiekwaa- den fmaak verkrijgt. ,'•' Olie van amandelen en dergelijken, können niet lang
bewaart worden, of vröidcn- galflerig. Dog de boter is'er nie.t minder onderhevig aan , voor-
naamelijk als hét'vatwërk niet'diep is, of van ongelijke duigen gemaakt word : De I Jrfche boter zoude een ca- pitaal in prijs rijzen, indien zij de Hollandfche wetten oveir hèrvàtwerk1 wilden invoeren: De Friezen hebben zedert een jaar of twee het Hoilandsch voqrbeeld g<3- volgt, en zullen 'er eerlang het voordeel van genieten. Het is de warme lucht welke door het dunne; hout heen ciringt'; 'die deêzé'ftèi'kèn finaak geeft, want-'het is' iönd- óffi het vat, daar de fmaak flimst is; ook koomen di'tdé Friefcbe vrouwen voor in hunne huishouding, door de boter in keulfche potten te bewaaren; het welke zeer düiir kooriït té'kosten,' en door dik vatwerk kan ver- mijd, worden. ■ 'Galflerigheid is derhalven een bederf van het vet,
fpek,; boter, 'olie, enz., eene putrefatlie, die voor dé gezondheid zeer nadeeli'g' is. ' GAL-ZIEKT'E; Gal-koms; geene ziekte zoude uit-
gebreider befchrijving vereifchen, dan deeze ; zij is nim'mer'zo, weI befchreeven als door S ij Ds Nham, Hukham en Pri^gLeV alle drie Britten ; is zeer ge- meen in,ons land,' voornaamelijk in Zeeland, in den na- zomer overvalt zij ons bijna alle jaaren, inzonderheid re- geert ze in de légers ; overmaatige hitte, enongeregelt éeten'van migten1, 'geevert 'erVeel gelegenheid toe. De ziekte zelve word verzelt van eenen zeer -beflaa-
gen tong, hitte eri droogte, bittere fmaak, walging , afkeer van allerlei vleesch,' eb lust tot zuure vrugten, en al wat zuur is, maa^pijn, braaking van gal, enz. Zij hangt zekerlijk af van bedorven gal,' en rr.isfchien
teffens van te groots veelheid/ ;- ' ' De beste wijze tot geneezing is,-■ de maag te zuive- ren met zagte braak- en ligte purgeer-middelen ,'de vog- leiuegens het bederf te bewaaren met zuüre geesferi/èta' vqgfen, met af kookzels vanAèkiiia, van de rad.fer-, p'ehtarià, van fl. chimomülte , enz.; zo dïd'dit verricht is. riaar genoegen, dan behoort men de koorts tegen të gaan fnet.'genoegzaame .veelheid' van, 'kina, anders 'ver- loppen de kragten, de ziekte 'word gevaarlijk, of wel |
||||||||||||||||||||
duurt eenige maanden eer de kragteri herftelt'wot*
den.■-■'•'- - ' -'"' •■ ■ GAL-ZIEKTE, of de Cal; dikwerf zegt men de m
te hebben, wanneer kort na het^eten, uit de maag een feberpe vogt, bitter als gal, opwelt, welke in het vuur gefpoogeh, vlamt als olie; dit is'eigentlijk geer» gal, maar gebrek aan gal, en heeft meest plaats wanneer de lijders zwak van maag zijnde, te veel vet eeten, tja vleesch niet genoeg kaauwen, entusfeben het eete'nte veel bier of wijn gebruiken ; voornaamelijk word deeze kwaal hevigst, als kort op den eeten gerookt word, waar door het fpog, anders noodig tot de kooking en menging der fpijze, vergeefsch weggeworpen word : Het fchie- lijk- en veel thee drinken op het eeten, geeft het zelf. de ongemak; het eeten van foupe in ons land is daarom fchaadelijk, om dat Zij de maag verzwakt, en de gallo aanzet; men bevat ligt de geneezing, wanneer men flegts de oorzaaken wegneemt. GAL-ZIEKTE onder de Schaapen, Geiten, Paarden,
Ezelen, Herten, Haazen en Konijnen. Alle deeze die- i ren zijn onderhevig aan zekere platte wormen, welke ónze landlieden botten noemen, en die waarlijk niet on- gelijk zijn aan de. visch van die naam. De Profesfor Camper heeft de historie van deeze ziekte gegeevenin J de Nieuwe'wijze van Landbouw, tweede fluk in eene vir- J handeling over ds botten, of platte lever-wonnen dtr run- ] deren enfehaapen, p. 301.; en in eene nadere verhmi ] ib. vierde Jhik, p. 320. Lusxmvs noemt zefasciokk- patica, Sijst. Nat. 1758. p. 648. § 248. fiüFFóHhwR haar befchreeven Cab. du Roip. 421. torn. 4. ; gelijk ook BiDLOO Obf. anat. chir. decad. II. p. 13. die ze op de Velu we in herten-en wilde zwijnen heeft nagefpoort; Lehowenhoék heeft zeer uitvoerig beweezen, hoe zij inde gâlbuizen koomen; waarfchijnelijk worden ze met hét gras ingeflokt, en tot aan het twaalf-vingeren -gedarm- te gebragt, aldaar kruipen ze langs de opening van den gemeenen galleider gedeeltelijk tot in de galblaas, dog meest inden boezem vanden lever-galleider, en vandaar langs deeze buizen tot diep-op in den lever ; die in 06 galblaaszig ophouden,zijn groen- en zwartagtig vanko- leur, dé andere bleek, dog met aderen; zij hebben ee- nen driekanten bek, even als de bloedzuigers oiiJer-W kopje, zie Campers fig. 4. en 6. tab. IX.; ook hebben ze' voor aan den kop een mondje, ib. e; zommigeheb' ben een krulletje tusfehen de twee mondjes in ib. 'k-H' 2. en 4. . De galbimen en de boezem van den lever wow»
door de menigvuldigheid deczer' dieren zodanig uitgezet,
dat ze tien en meermaalen dikker worden, daiideez^111'
zen natuurlijk zijn; de lever verteert 'er door, en°°_
de gal in de galblaas, zo dat de dieren 'er eerst door«1'
mageren, dan het water krijgen, en eindelijk derven,
meésten hebben zeer dunnen afgang, en bevuil" •
fterk, voornaamelijk de kalveren en fchaapen. -
Deezegal-bótten of lever-wormen verfchülen zeer^„,
--mini"
'ei
|
||||||||||||||||||||
gras gegeeten , nog zulke wohnen hebben,' ftep'f" te.
met dezelfde toevallen aan, als oudekoeijen; mf*cr. genftaande het dikwerf gebeurt, dat ineii in de "JLjj verïe beesten-aan de ziekte teffens die wormen 'inS[ ,-, |
||||||||||||||||||||
veelheid ontdekt; zie hierover P. Camp2R
|
vier i"J'
|
|||||||||||||||||||
over de Hoornvee-pest. ^
|
m
|
|||||||||||||||||||
.Deeze. botten z.ijn van zommige toegcfcbitu.-- ^
zeker bùt:kruid, het welk hier' en daar in laage^la jj |
||||||||||||||||||||
bijzonder óp zandgrond wast; de Heer Cam
|
bewee
|
|||||||||||||||||||
GAM."/>ÖAN".
|
||||||||||
4to
|
||||||||||
-Tiet bloed, heèmen döWerftoppmgefr wög, en helpen du
kookihg; de fpijzen moeten ïrïedewerken ; alle groen- tens, die zeepagtig zijn, koomen te pasfe, als cichorei', jala.de, paarde-Jalade, ent'.;" den 'armen worden fchaa- pe-keutelen voorgefchreeven, en dergelijke dingen. : Spaanjchezeep, driedeelen, gâlvanfnoelien; eendeél, en pil. ruß, twéé deelen/ tot -pillen gemaakt-van drie greinen^ en daarvan' viermaal daags', vier of vijf ge- bruikt, geneèzen de geluwe zeer' veilig-, als'er geenc verftoppingen' van.,uiterlijke-oórzaaken; bij koomen.-: - GAMANDER1, zie CHAMiEDRIS. • :■ - .•;--■ ' i
GAMBETTA;, zie ROODE-RUITER.
GAMBOID'IAGUTTA'i'zie GUTTE-GOMi.: i
GAMMARUS, zie KREEFT. ' «
GANGL-HJM, zie PEES-KNGOP. ",. '.
GANGR-dENA, zie BRAND (HEETE-) en-HEET-
VUUR. ' '■- ', '• " : - ' GANS; in 't latijn -Anjer; (Anas roflro femicijlindrir
co, corpore Jupracinereo fubtus pallidiore, collo flriàto, Littn. Faun. Snee); is een'vogel onder het geflagt der eenden behoorende, dog veel grooter dan den eend, en verfchilt volgens R ai jus van den zwaan, door dien hij kleinder is en den hals korter heeft. De wilde gans is van. novenen aschgrauwagtig-bniia
van koleur, dog de randen der vederen bleeker; van on- deren is hij witagtig, en aan den buik fneemv-wit; de ftaart-pennen -zijn zwârtagtig, aan de tippen en uitwaarts als met witte franjen' bezet, en de buitenften zijn we- derzijds geheel.wit; de bek is van de wortel tothetmid- .den van deszelfs lengte zwartagtig, voorts faffraan-geeli, én àan het end zwart; hef deel der pooten dat ongeve- dért is,' als mede de voeten en vingeren'",'"• zijn oranje- geel, en de nagelen zwarta'gti'g. '! <■ ■- 'Deeze gahfen behooren oiider de'trek-vogelen, en ver-
huizen jaarlijks uit het eene land na 't andere ; volgens LrKNAïus Fauna Suc'cic. onthouden zij'zig inzonderheid in'Lap'ànd, en gaan tcgens'den winter weg. Ve tamme ganfen zijn iets grooter dan de-wilden ; hun-
ne koletrr, zo als die van de meeste tamme vogelen, is ver- fchillende.; men vind 'ex die geheel wit zijn; anderen van bovenen aschgrauw, zoarmige brüinagtig ; weder-, -om anderen bont, dog van onderen witagtig; zommigeri hebben mede kuiven;' in'alle is de bek'en pooten, jong zijnde, geel-, dog in' de vohvasfenen rood, en met zwart- agtige nagelen bezet; het mannetje'is doof zijne lan- ge pooten en hals Irgtelijk van het wijfje te onderfchei- den. De tamme gavjen zijn een Ioome botte vogel, die zig
weinig in het vliegen oefFent en-langzaam voort gaat; dog ze zijn van veele nuttigheid in een huishouding; want behalven dat ze in de zomer ligtelijk, en zonder groote onkosten kunnen onderhouden en aangekweekt worden, zo zijn zé zeer voordeelig wegens de eijeren, jonge ganfen, en vederen. De jonge ganfen verftrekken in de herfst- en winter-tijd voor een aangenaame fpijze, ende vederen dienen ons, 'riaamelijk de kleine, of de dons, om daar op 'snagts, na veele moeite en arbeid, zoetelijk te rusten, en in kragten herfielt te worden; en de groote vederen , om door haar middel allerlei dingen te fchrijveif, en even, als met een ftpmme mond te ïpreeken; ja als men bij deeze vederen, welke de ■gans in haare vleugelen draagt, een weinig wilde ftil îlaan, en derzelver nuttigheid regt overdenken, zoude men ftofFe genoeg hebben, om een fchoone loffpraak ten hunnen aanzien te niaaken. In veele landfehappen van / D d a Vuitsch' |
||||||||||
«ewrtzeln datdeezezogenoeindebotjes,wefïtetus klieft
% fteeltjes van die: plant in grcoteveelheid zitten, ' zijn luisjes met zes pooten, en welke fcbilden hebben, én vleugelen, wanneer ze tot volkoomenheid geköome'n »Ijn; deezezijn derhalven>geeneoorfprongelijke begin- selen der lever-wormen. , ■ :. £)e oorzaak is tot nog toe onbekent, het was te wen-
den , dat zij uitgevonden konde worden ; de!Heef Cam- per twijffe't aan de geneezing, om dat het onmoogelijk jS).de geneesmiddelen tot in die buizen te brengen, -en dit gedierte in de bittere en feberpe gal kan leeveri; hoe fterk zoude de lever- en blaas-gal niet moeten verandert: gorden, eer zij voor die wonnen ondraagelijk wierde? iet vee ftierf door deeze middelen gewisfelijk eerder, dan je ivormen: • Natte jaargangen fchijnen 'er meest gelegenheid toe te çeeven ; bet jaar r 768 is zeer fchaadelijk hierom geweest jan'de landlieden, honderden fchaapen zijn 'er aan ge- iforven, meest door het water, en geen één is 'ei* ge- flacht, dat niet min of meer gallig wa» : De haazen zel- ve, en de konijnen op Schiermonnikoog zijn 'er in veel- bid aan geftorven; waar ui: op te iraaken is, dat ook deeze oorzaak als van het Opperweezen afhangende, niet kanweggenoomen worden; de aart van het land fchijnt 'ermede niet toe te doen,- want in Frankrijk vind men ze zo wel als in Duitscbland, en Holland; het vee op ile kwellers grazende, is 'er onderhevig aan, fchoon minder. Het was der maatfehappije eenen dienst ge- daan, wanneer men zigmet den borst op het doéh van raarneemingen over dit gewigtig ftuk leggen wilde. GAL-ZUCHT ; Geel-zucht, of Konings-ziekte » Mor- ksRegius-vel Arquatus; Aurigo; iseene uitftortirigvan gal in het bloed, welke zig over het geheele lighaam , verfpreid, het, vel, deoogen, 'de pis,"en het zweet jee! verft, even als of 'er faffïaan in getrokken was; terwijl de afgang zijne koleur verliest, en als licbt- paamv papier word, en blijft zo lang, tot dat de gal wederom zig in het gedarmte uitftort. De oorzaaken daar van zijn zeer vcrfchillcndc; een
"een in de galblaas, verftopping in de galleider, door ee" gezwel, of iets anders; hartstochten, een fchrik , 'lontfteltenis kan iemand de geelzucht geeven ; deziek- *evalt voor in kinderen, zo wel als bejaarde, en ou- *menfehen; in de verftorvenen vind men hpt vet, de Pieren, zelfs de hersfencn, en het been geel ; dikwerf '"idmen geen uiterlijk gebrek in de galblaas, en haar °e1?eg2aam opgevult : De geelzucht word zomwijlen uit njk pijnen gebooren, als wanneer purgeer-middelen eest te pasfe koomen; dikwils word zij in de laatfte iiikff • der Zftran§ernis waargenoomen ; de allergevaar- na • 1S' die met ecn veri*°PPmg van de lever gepaart melh Zm.u^ deeze ontftaan waterzucht, en een trom- fclio -Z'ektens welke altoos den dood veroorzaaken, frater "Iet a,toos even i^hiêltjM Deaftapping van het tiff • u'1 den buik, die in andere gevallen zeer diens- delaar e" ra°et noo't Se-"cniec-en • a's 'er geelzucht
ften-ei-Zaak Van is' om daC de ll^exs fP°^%| daar op Uitwerk'imgehucht, en zo verfchillende zijn haare
de Iev-er"^"' dc §eneezin8 volgt $$ Senoeg> wanneer Ie zujijp °naafgedaan is, men moet aan het lighaam al- gernoet ko en ver("Cnaffen> die het gebrek van gälte ftotkJL °men ' a's Spamfibe zeeP > gßlvan »sfen » van !i!W To'et Çf^ampt chelidonium majus, centauriummi- » frhd, ruß, cocJiiee,. enz. ; deeze verdunnen |
||||||||||
1 {
|
||||||||||
\
|
||||||||||
.KäGAü&'AO
|
||||||||||||||||||
*?£>
|
||||||||||||||||||
Duiticklani, [Bohemen, Frankrijk en Brabar\£t ' -trekt
men grobte .voorlieden van de ganjen, t eh men ziet ze aldaar in de oogst-tijd,.bij gantlcbe troepen op de velden, met jonge kalkoenen weiden. Dog brengen de ganjen voordeel aan , in andere op-
zigtenziiu iïj ook veeltijds wederom nadeelig in de ver- fden, weiden en hoven ; want ze eeten niet alleen het -fijnlte en beste gras weg, inaar plukken .het zelve dik- .wils met wortel'en, al uit, zo dat het-bezwaarlijk weer groeijen kan;.ja men zegt, dat zts ganjen in ftaatzij'n,, in een dag zoveel gras op te eeten- als een.koe alleen, want ze eeten den gantfchen dag door;. ,daar en boven haar drek zeen heet en fcherp vanaart zijnde, brand hij het gras weg daar bij valt, en bederft de goede weiden , zo dat de ganjen voor de weiden zeer febaadelijk zijn, 't •we!:, ook" de oorzaak is, dat in zommige Provintien, die uit v'ee-vokkerij en weiden beftaan, de landlieden geen of maar weinig ganfen houden; en in die. land fchap- pen, daar men veele ganfen voed, worden .dezelve, veel- tijds door een hard ;r geweid.. Men kan niet wel ganjen houden op plaatzen daargeen
water bij is, dewijl het een water-vogel is., en dezel- ve gaarne in 't water willen zijn , om daar in' te zwemmen en te baaden , en haar voedzel ten deele daar uit te zoe- ken ; dog zij kunnen beter buiten de wateren ^ als de eenden, als-men rnaarzoi g draagt, dat men altijd hier of uaar water in een vlakke bak' nederzet , dewijl ze dikwiis. drinken : A Is zp dorst en geen water hebben, beginnen ze te fehl eeuwen, en vliegen veeltijds weg, om water op te zoeken, als ze niet gefnuikt zijn. . ,'. . Het mannetje van de 'gans, dat men gewoonlijk gent of ganfer noemt, word al vroeg van het wijfje onder- fcheiden, aan zijne langepooten en hals; ook als men het zelve bij de kop grijpt, maala. het een ijsfelijkge- fchreeuw, maar'de gans zwijgt ftil: Men houd de gan- fen, die korte pooten, breede borst, en een hangende buik hebben, voor de beste leg-ganfen; en wat de koleiir aangaat, verkiezen zommige de witte, andere de grau- we- of grijs -bonte ganfen, die men zegt, dat niet alleen fterker en vrugtbaarder, maar ook haar dons of.pluim- vederen beter zouden zijn; dog men is het hier over niet eens. Men bergt de ganfen, die men bij huishoud, 'snagts
in een bezonder hok, dat men ergens op een afgezon- derde plaats van het huis maakt, en men moet 'er altijd wat lhoo in ftrooijen, op dat ze niet nat of in de drek ftaan of zitten ; ook moet 't zelve wel digt zijn, en 's hagts geflooren worden, tegen allerlei roofdieren, als vosßn", bunfingen en andere, die 'er groote liefhebbers van zijri; maar is'er ruim water, 't zij een rivier, vaart, meir, enz. omtrent het woonhuis, zo blijven ze dikwiis de geheele zomer over, dag en. nagt op't water, en zijn daar op voor het roofgedierte beveiligt; dog men.kan ze door middel van haar dagelijks tegen den avond,wit goed voeder bij.huis tegeeven , gewennen,dat ze 'sa- vond?, of ten minsten nu, en' dan te huis .koomen; De ganfen beginnen te 'leggen, wanneer ze eenjaar
oud zijn', dog het eerfte jaar leggen ze zo' veel eijers niet, als wanneer ze ouder zijn; gewoonlijk beginnen ze in de Maart te leggen, .en leggen, als. men ze niet broe- den Iaat, driemaal, tot in Juni, telkens io,. 1.2, of meer eueren na malkander ; dog men-zegt-, dat als men deeijeren ge'duurig uit'trnest neemt, èn 'er maar één in leggen laat, dat ze dan gcfïadig vobrtleggen, tot 100 en meeifeije? jen toe', zelfs zo lange tot dat ze fterveo. •.. ' '. , j, ■i ■ .ijj.û'. r , r; |
||||||||||||||||||
■ Men rnofetzorg draagén, dar ze de eiferen niet buitei
het hok ergens anders wegleggen, ten dien einde is 't noo.
dig, dat men ze met 't leggen aan 't hokgewenne, wanneet men befpeurt datze willen leggen ; 't welk gefchied,.dout middel van ze's avonds of's morgens vroeg te bevoelen of zeeeneij bij haar hebben, en zulks .bevindende, d% zelve op te fluiten, tot dat ze gelegt hebben ; als men dit eens of tweemaal gedaan heelt, zullen zé vervolgens alle haare eijeren op dezelfde plaats leggen, daar ze eerst hebben begonnen ; men bewaart vervolgens de eijers,dis tot uitbroeding zullen dienen, in een korfje op een ge temperde plaats, daar het niet te koud nog te warm is om dat. ze anders bederven en 'er geen jongen van koo. men.. Eijers van 'maxigeganfin werden tot 't broedenaf gekeurt, en zulke die vanganfen zonderg-enf-gelegtzijj, deugen in't geheel niet; ;Ook moet men altijd tot 't uit- broeden, eijers verkiezen van de grootfte en beste zoori van ganfen. Tot 12 à 14 ganfen is één gent; of manne- .tjegenoeg, maar men bou.d 'er gewoonlijk twee bij, of 't gebeurde-dat eene wegraakte. ,'-;. Hoe men de Ganfen aanfoltt en onderhoud.
Wanneer een gans bijna uitgelegt heeft, fchiktzezig
tot het broeden, maakt haar nest gereed, en laat meet .vederen vallen, waar mede-ze het nest bekleed , engaat eindelijk zitten: Het is,, èen. teken van een goed« broed-gans, 'als ze'het nest met vederen vervult; wan! de eene gans broed dikwiis becer, en brengt ook meerjon- gen voort,, als de andere; Men moet haar. derhalven niet -terftond de eijers onderleggen , als ze gaat zitten, maar een dag of twee wagten, om te zien, of ze ooi vast blijft zitten; dit befpeurende, legt men haard: eijeren onder, min of meer, na dat ze groot is, dog zelden minder alsio, en meer ajs 15; en. toen moet hier Lij' zorg draagen, dat het nest in 't begin dereijer- legging, of daar na, wel van ftroo voorzien worde, op dat de eijers niet op de koude grond koomen te leg' gen, waar door dezelve zouden koorden te bederven, en de broeding te mislukken. Zommige landlieden ge- wennen de ganfen, om haare eijeren in een hoek van hun vertrek of kamer te'leggen, en aldaar ook te broe- den ; daar ook de jongen dikwiis beter voortkooinen.dai op een andere plaats, inzonderheid als het nog vroeg iJ het. jaar enkoudis. Geduurende 't broeden, moeten™ ganfen inaatiglijk gevoed worden , en men moet v.erbin- deren,dat ze niet veel van het nest koomen, wesbalw" men haar het, voeder, en de drank digt bij 't nest zew» moet, op dat ze niet noodig hebben , daar vanaf te ga* Een gans broed gewoonlijk 30 dagen, ook wei-wat«8" ger of korter, nadat het weer koud of warm is, ol o0, na dat de gans een goede of flegte broed heeft. Hoe vroeger men ganfen kan tot bet broeden z£'
ten, hoe beter het is, dewijl ie vioege'jóngcƒ■"![" doorgaans -bet best groeijen ,. en minder ziek worden u & laate' '■ : 'ii-oe-
Het gebeurt wel, dat een gans vom de tijd|W"bl\,
den en op het nest gaat zitten,, als ze naameüj'5 3 ° 1
|
||||||||||||||||||
eijers gelegt heeft; om zulks te beletten, moet nr
|
||||||||||||||||||
een veer door de nelis trekken, zo vergeet ze
|
||||||||||||||||||
't broe-
|
||||||||||||||||||
den ; maar willen ze te laat in de tijd broeden, rnoe J
dat te''1 W|
hoen' zot
|
||||||||||||||||||
z
|
||||||||||||||||||
der- of-beter- eende-eijers. onderleggen , 20 tot 25 > «
broed ze die alle' uit, en brengt ze op, maar men ^ op de tijd pasfen, dat de eijeren uitkoorne», en d' \$ |
||||||||||||||||||
6AN.
|
|||||||||||||||||||||||||||
GAN.
|
|||||||||||||||||||||||||||
W
|
|||||||||||||||||||||||||||
kuikens wegneemert, anders zit de gans dezelve veeltijds de muggen daar voor fchuwen, en niet in de ooren krui.
dood. ' Pcn- Dc gunfen zijn ook aan de pip onderhevig, inzon- Qeeu pluimgedierf is 'er, dat meerder als de ganfen derheid als ze vuil water moeten drinken, die ze ziek
onderievig fciiijnt lc zijn, om wanfchepzels voort te maakt en dikwils doetfterven, hier tegen prijst men de brengen ; de zuiken die dezelve aanfokken , kennen aan wilde pimpernel,, als men die in water laat wecken, en hun de groöte en gedaante der eijeren, waaruitdie inonfters zulks dan in het eeten, en van het water te drinken voorfkoomen, en gebruiken ze nimmer tot broeding, geeft. als daar toe geheel onbekwaam zijnde. Aldrovandus , Wanneer dezelve met luizen gekwelt worden, waat
dit naukeurig de inwendige deelen van den gans heeft door ze niet kunnen groeijen en vermageren, (hooit men Befchrèeven, heeft ook afbeeldingen van verfcheidene. altemets gagel in de ganze-ftal, of hok; of anders vaa- dier misgeboorten medegedeelt, als dat van een gansje renkruid, waarvan het ongedierte weggaat, en men moes- met twee koppen en één hais, voorts vier pootenen vier de (tal dikwils fchoon uiaaken, en wel zuiver houden,, wieken; een ander dat twee halzen en twee lijven had, dewijl de onzuiverheid veeltijds de oorzaak van het on- en een deide met vierpooten voorzien, 't welk verfchei- gedierte is. deriejaaren geleeft had.de, en hij zelfs verzekert, te i/o- Men kan deganfe-eijers ook, gelijk van de eende-eijers
nmien te hebben gezien. _ gezegt is, door kalkoenen laaten uitbroeden , die de Wanneer nude jonge g3«r/eruitgekoomenzijn,neeint jonge ganfen zeer wel koesteren en weiden, enmen heeft
uien ze niet terftond uit het nest, maar laat ze een of verders niets bij de jongen in achtte neemen, dan heC twee dagen onder de moeder, om wel af te droogen,- geene rede van dezelve gezegt is. daarna laat men ze bij de moederin de plaats daar ze uit- Wat het voeder betreft, dat men aan de oude en vol- gebroed 'zijn, of in een andere dïgte of warme plaats, en wasfene jonge ganj'en geeft, zulks kan veeleriei zijn, als geeft haar in het eerst gekookte en fijn gehakte eijeren, haver, gerst, boekweit, kaf van allerlei graanen oizemels,. met weiten-zemels-of brood-kruimels gemengt ; en met met water bevogtigt; ook wasch, of in dobbelfteenen water vogtig gemaakt, en men zet haar een vlak bakje gèfneëden grof brood, ofgeele wortelen; ook kan men haar met water voor, om 'er in te baden en te zwemmen ;. daal allerlei afvallen van groente , gelijk bij voorbeeld bia- naeen week oud geworden zijnde, geeft men haar ze- den van kropfalade, kool, enz., voorwerpen, dat haat- mels met fijne haver- of andere gort in water geweekt: tot een ververfebing dient; dog in de zomer en herfst Als het Vervolgens helder, en droog weer is, brengt men heeft men de ganfen niet of weinig te voeden , want zo ze over dag >n een korf buiten in de lucht, en laat ze met dra in het voorjaar het gras en andere groente voor den- de oude op het, gras weiden, en men vergeet niet, om dag koomt, zo geneeren ze zig van het weiden, als men hen water voor te zetten , als'er geen water bij de plaats ze uit laat loopen, tot in de herfst; maar indicn.ze niet- is, anders laat men ze met de oude daar ingaan, mits kunnen uitgaan te weiden, moet men ze zekerlijk altijd daar op lastende pasfen, dat ze niet te verre wegzwem- met voeder onderhouden, dut men hen in een bakje voor- men, nog van het roofgedierte vernielt worden, en te- zet, met water daar bij. |
|||||||||||||||||||||||||||
gen den avond, of ais't begint te regenen, of koud te
worden, moet men ze weder binnen huis brengen; na maate dat ze ouder worden, laat men ze over dag meer uitgaan te weiden, dog dit behoort 's morgens niet te vroeg te gefchieden, maar ais de dauw van het gras is. Als ze vier wecken oud geworden zün , beginnen ze (top- pet-vederen te verkrijgen , en zijrrals dan het allerzwak- ke; men moet haar in die tijd haver- of gerfte-raout te eeten geeven , dat haar. als dan'heel dieriftig is, en zeer wrfterkt; gekookte engehakte eijeren met gebakte brand- •Weien, en weiten zemelen gemengt, is ook een goed middel tothaare herflelling : Daar na voed men ze met ba- ve' en gerst, gelijk de ouden , en als ze nog wat ouder ge- gorden zijn, geeft men Haar alleen 's morgens voor het uitgaan, en 's avonds na het te huis koomen wat eeten, en Iaat ze vorders haar voedzel in het veld zoeken. Dog ?(s 'ér ruim water bij de plaats is, bii'ven ze dikwils |
De Mosvovifche ganfen, die men zomtijds uit lief heb-
berij houd,, worden op dezelve wijze aLs de gemeens ganfen aangefokt en onderhouden. Hoe de levende Ganfen geplukt worden.
De vederen het geene zijnde, dat het meeste .voor- deel van de ganfen aanbrengt, zo is men gewoon, de- ganfen twee, drie, of meermaalen in het Jaar van haa- re vederen ten deele, door uitplukken, teberooven; ds. eerde reis gefchied zulks in April of Mai},, zo dra hes warm begint te worden, daar na weder in de zomer, en ten laatften in de herfst, tegen St.Michiels-dag; dog indien men wil, kan men ze dikwij'er plukken , te wee- tén zo dra de nieuwe vederen weder voiwasfen en rijp geworden zijn, het welke in omtrent agt weeken tijd gefchied,- de jonge ganfen kan men insgelijks plukken, zo dra ze voiwasfen , en de vederen rijp zijn; dog die ganfen, welke men in de winter niet-wil overhouden, maar mesten, moeten niet geplukt, worden , om dat zo |
||||||||||||||||||||||||||
pst de oude gans, gelijk boven gezegt is, m
|
agt en dag
|
||||||||||||||||||||||||||
W'terj huis.
|
|||||||||||||||||||||||||||
e jonge ganfen hebben ook een kwaade tiid in de anders tegen de tijd van mesting, nieuwe itoppelen ver-
Jouden Juni] en J-ulij, als wanneer ze van de muggen krijgende , niet vet zouden worden. Men plukt de ganfen onder de vlerken,' aan beide zij-
den, aan de buik, op den rug, en rondom de fchen- kelen ; dog onder de vleugelen en op de fchenkelen,. moet men ze niet al teveel plokken, om dat de vlerken ......... daar op rusten, die anderzins zouden nederhangen, tot cn, en als men hen, als ze geftorven zijn, de kop op- dat de pluimen weder gegroeit zijn, het welke mislijk
|
|||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||
vind men 'er een menigte muggen in ,• oin dit on-
|
zoude (laan; Ook moet men ze in het voorjaar, als hef
|
||||||||||||||||||||||||||
t'A a V00r te koomen ' moet men hen in de gemelde nog koud is, en als het in 't najaar koud word, niet al!
de ooren met boom- of lijn-olie-fmeeren, zo .zullen telwal pluUei}, maar zig naar het weer fdiïkkcn ; da
D d 3 hes te
|
|||||||||||||||||||||||||||
GAN".
|
||||||||||
GAN.
decze balletjes floppen ze de ganjen 's daags vier of vijf-
maaien in den hals, na datze in water natgemaakt zijn, tot dat ze genoeg hebben, en zetten hen water om te drinken voor; dog men moet ze niet te veel te gelijk met de balie- tjes floppen, anders verftikken ze. Dejoodcn hebben de naam dat ze zonderlinge meesters
in het mesten der ganjen zijn , zij binden dezelve in een linnen of wollen lap, en hangen ze in een donkere plaats op, of maakenze blind, en floppen hen de ooren met env. ten, of iets anders, dat ze dus niet kunnen zien of hooren; vervolgens floppen ze dezelve met diergelijke balletjes, op die wijze, als vooren gezegt is, en zetten hen water met zand voor ; op deeze wijze verzekert men, dat een gans dikwils een lever verkrijgt, van vier tot vijfponden zwaar : Als een gans wel gemest word, en wel toeneemt, kan ze in veertien dagen, wat min of meer, zeer vet wor- den, want ze neemen fchielijk in vettigheid toe, als ze onbeweeglijk, en m ftilte zitten. De tijd, om de ganjen te mesten, begint tegen St. Mar-
tin, ofwatvroeger, en duurt tot het laatfte van het jaar; want daar na begint de leg-tijd aan te gaan , alswanreerze onbekwaam tot liet mesten zijn ; want als men dezelve als dan ook in de haver, om zo te fpreeken, begraaft, zou- den ze dog niet veel in vettigheid toeneemen, gelijk voor- heen. Men heeft in Duitschland, zo wel onder de burgers, als
boeren, een oude gewoonte, datze naamelijk jaarlijks op St. Mart erts avond, een vette gans braaden , en daar op dikwils hunne vrienden en bekenden te gast nodigen, en zig onder eikanderen vermaaken ; ja die als dan geen St. Martens-gans heeft, als hij het anders maar een weinig doen kan, zoumecnen, dat hij de minfte was : Men weet niet wel, wasr dit gebruik eigentlijk zijnen ooifprongvan heeft ; maai' de Roomschgezinden verbaalen daar van, dat hetvan de Heilige Martinas zoude af koomen ; naamelijk, wanneer men dezelve totBisfchop heeft willen maaken, het welke hij niet wilde weezen, hij zig in een ganje-flil hebbe verborgen; maar als de ganjen hebben beginnente fchreeuwen, en hem daar door hebben verraaden, zou hij, toornig geworden zijnde, de^aii/enverwenschtheb- ben, en dat ze alle op St. Marlens-dag mogten geflacht .worden. Men heeft bij het eeten van de St. Martens-gans ook het
gebruik, om het borstbeen dergans te bekijken, en daaruit te voorfpellen, of'er een harde of zagte winterkomen zal, want als dat been, tegens het licht gehouden, geheel wit- agtigis, ofmaar weinig donkers heeft, zou beteeuz;#s winter voorfpellen; maar heeft het veel van een donke- re koleur, dan een hardewinter; daar en boven zou het voorfte deel des beens de voor-winter, en het agterfle deel den na-winter betekenen ; zodat, .wanneer maar één van die deelen wit of donker is, men daar door van de zagthwi of koude des voor- of na winters oordeclen kan : _Dl' fchijnt wel alleen maar een beuzeling of vertelzeltje te zijn , echter leert de ondervinding, dat dit prognoiW'J' wezentlijk meestal treft; en het welke ook plaats heel in de borstbeenen der wilde eendvogels. Hoe men de Ganjen flacht, of dood. .
Men bind de ganjen gewoonelijk de voeten env ie* gelen zamen, en hangt ze een tijd lang bij de voet op, op dat het bloed naarde kop trekke, dan pluk''®.- hemde veeren agter op de kop weg, daar ze een ku je hebben, in het welke men met 't mes een öe~L* |
||||||||||
782
|
||||||||||
beste en zagtfte pluimen zijn die, welke op en omtrent
de buik zitten,- die onder de vlerken zijn de groffte en flegtfte; zie ook op bet-artijkcl DONS. De fchiïjfpennen worden best in Maart en September
uit de vleugelen gerukt; ook verzamelen de landlieden deeze vederen, die de ganjen in de velden en elders heb- bejj laaten vallen; zie verder VEDEREN. Manier om Ganjen te misten.
Tot het mesten moet menjonge ganjen verkiezen, de-
wijl ze fchielijker en betertoeneemen en vetter worden, dan de oude, bchalven dat deezc harder van vlcesch, en onflnaakelijker zijn. Dezelve moeten ook, om wel vet te worden, in een
naauw en duister hok vastgezet worden, en niet los om- loopen; daarenboven moet men hen vooraf de kleine vet- te vederen op de fluit uitplukkcn, want als dit niet ge- fchicd, zal geen gans vet worden: Men zegt ook, dat men de ganjen met de wasfende maan, naamelijk ais de maan nieuw is, moet zetten te mesten, om datze dan be- ter zouden toenecmen, en vetter worden, dan wanneer men ze met de afneemende maan op het hok zet ; dog wat hier van zij, zal de ondervinding best leeren; maar dit is zeker, dat men altijd twee, drie, of meer g anfen bij mal- kandeienmoetzetten; want als men ééne alleen zet, zal ze treuren, en daar door niet of langzaam in vettigheid toeneemen, dewijl de ganjen van dat zoortvan vogelen . zijn, die altijd in gezeifchap bij malkandeien willen wee- zen. Om dan de ganjen te mesten, zo moet men ze in een hok
naast malkanderen plaateen, dat van latten of planken zo- danig gemaakt is, dat ieder gans daar in een bijzonder hok- je heeft, het welke zo klein is, dat ze zig niet daar in om- draaijen, nog veel roeren kan, en haar drek naar beneden door een gat oft latwerk daar uitvalt ; voor dit hok langs ■word een kleine trog geplaatst, waar in het voedzel en drank gedaan word, en waar uit de ganjen het zelve dooi- de latten, of een fmal hoog gatje in de plank voor ieder hokje, daar ze de kop en hals doorfteeken, kunnen ver- krijgen ,- men fielt dit hok vervolgens met de ganjen op een donkere plaats, en daar geen ander veer-veekan bijkoo- men, dat anders het voeder zoude wegeeten, of men moet. den trog met een plankje fchuins overdekken ; andere maa- ken de ganjen blind, door hen de oogen te branden, en dan kan men ze op een lichte plaats zetten, daar men wil, en ze eeten evenwel. liet voeder daar men ze mede mest, kan veelerlei zijn, dog gewoonlijk is het haver, maar die van de beste zijn moet, anders neemen ze niet wel toe; men geeft hen de haver droog, en zet hen water daarbij, om te drinken ; of men doet water in de trog, en flrooit de ha- ver daar in ; en als men watgeele wortelen, 'm kleine dob- belfteenen gefneeden, daar onder mengt, is het nog beter : Men moet ook wdtgroj zand onder het eeten doen, want dan.neemen zo wel de ganjen, als allerlei ander veder-vee betertoe, dewijl hen zulks de maag zuivert, en aan hun natuur eigen is. Anderen geeven hen gekookte rogge , of grof roggen-meel met zemels en water, tot een dikke pap ge- maakt, te eeten; maar men zegt, datais men de ganjen fchielijk , binnen veertien dagen, zeer vet wil maaken, xnen hen boekweit moet geeven. Anderen neemengroj tarwe- ofgerste-mcel, en maaken
*er met warm water een deeg van, daar een weinig honing bij doende, en maaken dan van de deeg balletjes, die ze ©j) een warme plaats een weinig hard laaten worden,- van |
||||||||||
SÂN\
jnïjding tîoet, om 'er het bloed af te tappen, 't welke
men in een potje met wat zout en azijn opvangt, en omroert tot dat liet koud is, op dat h?t niet dik worde, om het zel- ve te gebruiken bij een zogenoemde ganfe-peper, die van de kop, hals, vleugels, voeten, maag, long en le- ver der ganfen toebereid word, gelijk wij hierna zullen aanwijzen ; maar men moet zorg dra,igen, dat 'er geen fmeerig water uit de hals der gans mede onder het bloed raakt ; andere geeven de ganfen, die ze Aagten, maar een - fneede door de hals. Vervolgens worden de ganfen geplukt, over bet vuur
gezeugt, uitgenoomÉii, gezuivert, gewasfehen en dan toe- bereid, zo als men begeert. Fan de wilde Ganfen.
De gemeene wilde ganfen, die kleiner als de tamme zijn, onthouden zig meest bij troepen aan de zee-kusten, in groote wateren en moerasfige plaatzen, daar geen men- fchen kunnen bij haarkoomen, en daar ze ook hunne eijc- ien uitbroeden ; waar van ze 'er 10 à 12 leggen, want ze zijn zeer fchuw, en zetten zig nergens, dan na dat zeeën en andermaal rondom gevloogen, en bemerkt heb- ben, dat het veilig voor hen is ; 's nagts vliegen ze in de gedaante van een driehoek, of in twee linien, die in een punt zaamenkoomen , en onder veel gefchreeuw, Daar de velden en graslanden: Men meent dat ze daar- om fchre e uwen, op datdiegeene, welke wegens de don- kerheid of mistige lucht zijn agtergebleeven, niet zouden afdraaien; ook zegt men, dat de wilde ganfen, zowel als de tamme, zeer oud kunnen worden; Willugbij brengt een voorbeeld bij van een tamme gans, die tagtig jaaren oud was, en om haare boosaardigheid en het kwaad dat zij aan Je jonge ganfen deed , moeste gedood worden. Men kan de wilde ganfen , wegens haare fchuwbeid, be- zwaarlijk vangen-, want ze laaten zig niet lokken doorfcra- 1»;ganfen, waarmede ze-van natuur geen gemeenfehap maaken ; dog a!s men wilde ganfen van eijers aangefokt en ingemaakt heeft, dan worden ze daar door aangelokt, £n kunnen met netten of ftrikken gevangen worden, op dergelijke wijzeals de wilde eenden; dog alles moet bij't fangen met netten immers'zo verborgen en ff.il toegaan, als met de eende-vangst ; meest worden ze hier te lande en et- te, aan de zee-knnten , of op de ineiren en waterige landen, daar ze gewoon zijn, dikwils om voedzel te women, met een ganfen-roer, dat ver draagt, en met Srpf hagel gelaaden word, gefchootcn, daar men dik- wils verfcheidene te gelijk mede dood. De liefhebbers van deeze jacht maaken ten dien einde op zodanige plaat- seen hutje, ten deele in.de grond, en dat met gras- 2°dens overdekt word, om niet aan de wilde ganfen inbaar te zijn, waar in ze zig verborgen houden, om •e Seifen door een klein gat in het hutje te beloeren, cn te fchieten ; men ftrooit ook wel op zulke plaatzen eflcheidene dagen vooraf hier en daar de ruimte van Ce-]ig graan, om ze daar door aan te lokken. . e rot- en pauw zzar.fen van een fraalïè postuur en aan- C1J zijnde, worden dikwilsora vermaak in de menage- Jcn gezet, en ten dien einde leevendig gevangen en 2».->nni!lt; °flnen la?-t de eijers opzoeken, die ze aan de 0j.\ pfändender eilanden leggen, en door tamme ganfen alkoenen uit broeden,gelijk de eijers vantammegan- XV tNuttigheid en éigenfehappen der Ganfen.
wij nebben voorheen rede van de nuttigheid der gan-
|
||||||||||||
GAN.
|
||||||||||||
?»*'
|
||||||||||||
fen gefprooken, en gezegt.dat bet hooftzakelijk de ve-
deren en't vieeschzijn, die voordeel in de huishoudinge» kunnen aanbrengen, en wel inzonderheid de vederer Het vieesch van eene jonge vette gebradene of op ande- re wijze toebereide gans, is eene aangenaame fpijze, maar het is wat hard te vuteeren, en dient derhalven niet voor menfehen die een zwakke maag hebben, of veel zitten en weinig beweeging hebben; meest worden dezelve ge- braaden gegeten, en daar komt zeer veel vet van een "oe~ de vette gans; dog men acht deganfen, die maatigbvec zijn, doorgaans fmaakelijker, dan die al te vet zijn, en wanneer een gans al te veel uitgebraaden word, is' he6 vieesch dor en niet zeer aangenaam. Het uitgebraaden vet kan dienen tot toemaaking'van andere fpijzen, dog voegt het best tot vetmaakingvanboere-en andere kool, daar het een goede fmaak aan geeft; hoewel zommige menfehen niet ever deszelfs fmaak kunnen, die iets bezon- ders heeft, en het word ook meest maar in de gemeene huishoudingen gebruikt. De eijers der ganfen kunnen in de keuken gebiuikt worden, gelijk de eende- en hoen- der-eijeren, maar ze zijn op veel na zo aangenaam niet,, om te eeten , inzonderheid uit de dep. Voorts hebben .zommige dingen van de gans haare nut-
tigheid in de genees- en heelkunde ; het vet daar van is zeer verzagtend, verdunnend, oplosfend, pijnftillend en zenuw-verfterkendc, en derhalven zeer dienstig, om etter-gezwellen tot rijpheid te brengen, tegen de kloo- ven der huid, bevrooreneen verftuikte ledemaat en, ge- ftremde zenuwen, en verlamde leden, hair-u'tvalling, fuizenderooren, belet de kinderpokjes om diepe lidte- kens te veroorzaaken, verdrijft de vliesjes deroogen, en over de geheele onderbuik meteen doek geflaagen , maakt het open lijf, inzonderheid bij kinderen. Het écrite vel der pooten word gepreezen om aller-
lei zooiten van vloed te doen ophouden; en de mest zegt men, een treffelijk middel te zijn, tegen de geel- zucht , als men 'er één drachma gedroogt van ingeeft : Ook word de in April en Maij vergaderde drek van jon- ge ganfen gebruikt, om 'er het oogwater van Keizer Maxi- MiLiAAN van te bereiden, het welke in Duitschlandop. zommige plaatzen tegen de gebreken der oogen, vliezen en Ilaaren gebezigt word. Nu moeten we ook nog melden, hoe men de ganfen-
op verfcheiderhande wijze fmaakelijk toebereiden kan. Hoe men een Gans kookt en toericht.-
Kookt de gans, na dat ze wel gezuivert is , gaar ia water en zout ; maakt dan eenfaus van peperwortel, op deeze wijze; wrijft de wortel op eenwrijf-ijzer klein ; doet 'er bijgewreeven wittebrood, ofgeftooten biscuit, een goed ftuk boter, en water met half azijn ; Iaat het zaarhen doorftooven , dat het gebonden word, en doei ' er zuiker bij naar uw fmaak ; als dan de gans aangericht is, doet'er de zaus over. Men kan ook, alsinenwil, wat gepelde en geitootene amandelen met onder de zaus ftocven : Ook eet men de gekookte ganfen met eea eijer zaus. Op eene andere manier.
Slaat de gans het borstbeen in, en lardeert de bots* fchuins met eenige (tukjes Turn, dia 'm geftootcne kruid- nagels, peper en fijn gefneedene clmlotten omgewenteffc zijn, kookt ze'm water en zout bijna gaar, en neemt dan de gezuiverde maag en lever, fnijd ze in fchijfjes, doet 'erbij artifcliokke-bodems, moriljes, kalf s zwezertjés,citroen* wat
|
||||||||||||
SI
|
||||||||||||
GAN.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GAN.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■ wat kruidnagels inpeper, een boschje thijm ," en loterîn ze wat fruiten, doet 'er danbij watlouillon^ verjuhv^
meel omgewentelt, laat het zaamen wat ftooven, legt druiven, of versch limoen-zap, geftootene kruidnagels, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muscaat en zout, en laat het zaamen helder doorltoo.
ven ; dan aangericht, met de zaus daar over. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.dan degfiwdaar in, en ftooft het vervolgeus gaar.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een Gans met een bruine fans.
"Lardeert de gM.r met ftukjes citroen-jchil en chalotten, pint ze op, en laat ze aan het fpit gaar braaden ; maakt -dan een zaus van roode wijn, zuiker, geflootcn cancel, «enige kruidnagels, wat bruin gebraaden meet, wat azijn ■en water; laat het zaamen tot een zaus kookcn; dan de gans aangericht zijnde, fnijd 'er eenige fneeden over de borst, en giet 'er de zaus over. Ragout van een Gans, die tot een gebraad
gedient heeft. Snijd het vlecsch, dat nog aan de gans zit, in orden- telijke ftukjes ; legt het in een casferol of pot, doet 'er klein gefneeden chalotten bij, met wat gewreeven wit- te-brood, citroen, zout, boter, kruidnagels , foelie of musc a at, een bierglas vol half wijn en water, en wat tappers, als men wil; laat het fchielijk doorftooven, dat het gebonden is, en dan aangericht. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op eene andere manier.
'De levers wel afgewasfehen zijnde, legt ze tusfehen
een fchooiie doek, dat ze droog worden, en bellrooit ze met zouv, geftooten peper en muscaate-nuot; neemt dan een net van een lam, rolt elke lever bijzonder daar in, en wentelt die rolletjes in boter om, bellrooit za met geflootcn biscuit, en wat fpecerijen, en laat ze in een pan gaar braaden; als men ze dan aanricht, doet 'er het zap van een citroen over, met de boter, daar ze in gebraaden zijn. Op deeze wijze braad men ze ook op de rooster, eu
maakt 'er een zaus van ansjovis onder. Hoe men een wilde Gans toericht.
Als ze wel geplukt, gezuivert, en niet zeer vet is, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zo lardeert ze met grof fpek, en zet ze yier-en-twintig
uuren in azijn, kookt ze dan in water, met een glas azijn, eenige ziepeis, thijm, eenige laurier s-bladen, m wat zout meest gaar; maakt dan een zaus van meel in to- ter bruin gebraaden, een glas roode wijn, water, wat azijn, zuiker, citroen en fpecerijen, naar uw fusaak, als dit zaamen wel doorgekookt heeft, legt 'er dedans in , en laat het nog wat zaamen ftooven ; dan aange- richt. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RagC'ï
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
von een Gans met boom-olie.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neemt ecu koude gebraaden gans
|
fnijd ze in flukken ,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en legt ze in een casferol, doet er bij zout, paper, no-
■temuscaat, drie à vier geüootene kruidnagels, ecnigegc- kerfae chalotten , citroen-j'chl, drie ansjovisfen , een glas- je wijn, wat water, een lijn gellampte biscuit, en ci- troen-zap; laat het helder zaamen ftooven, en als ge aanricht, doet'er een thee kopie vol van de beste boom- olie bij, en hutzelt het wel onder malkander, maar het moet dan met een aangericht worden. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op eene andere manier.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De
|
gans gezuivert zijnde, braad ze aan het fpit gaar;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maakt dan een zaus met ansjovisfen op deeze wijze;
neemt eenige chalotten, als men 'er een liefhebber van is ; fnijd ze.klein, doet ze in een casferol met wat h- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op eene andere manier
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Snijd het vleesch van de gans af in ftukjes j neemt ter, en laat ze wat fruiten, doet 'er dan bij fijn geltoo-
dan de overgebleevene beenen , ftampt ze in een vijzel ten biscuit, de fchil van een citroen , vier ansjovisfen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of verjuis van v/ijndruiven, »vat
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klein, doet ze in een casferol met wat geftootene nagels een glas rhijnfche wij
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zout, peper, nootemuscaat en eenige kruidnagelen, met
wat tuin-kruid; laat het zaamen tot een zaus kooken, doet 'er op het laatfte een lepel vol campers bij; dande gans aangericht, en de zaus 'er over gedaan. Men kan 'er ook een bruine zaus bij maaken met rozij-
nen, pruimen, of kersfen. Hos men een Gans braad.
De gans gezuivert zijnde, pint ze op, en vult ze met fo'
flaniès, en aan flukken gefneedene zuuragtlae appels, Jaar men zuiker onder mengt ; fteekt ze dan aan't fpit, legt ze ia het begin voor een zagtvuur, cnbegiet ze uikwils; half gaar zijnde, moet het vuur wat fterker gemaakt worden i tot dat ze gaar is. Men kan ze ook vullen met pruimen; of maaU ""
volgende vulzel. , Neemt zuure of zoete appelen, fchi't ze, en hakt ze grot'
. ï-t„ï2 i„....... i,.-:„..,... rT~~i r.:------ru___],.-„^r.rpha
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en muscnat, citroen, wat thijm en peterfelie, in fchijven
gefneedene ajuin, en wat knoflook, die 'er voor is, een korst van wittebrood, goede bouillon, wat azijn en boom- olie; laat hef zaamen kooken, en wrijft het dan door een teems, legt 'er het gefneedene vleesch in, en.laat het ftaan; als men dan aanrichten wil,, maakt men het heet, maat moet niet kooken. . Hoe men een zwarte Ganfe-peper van het
gekroes *?naakt. Neemt de hop, hals, vleugels, pooten, maag en le- ver, alles wel gezuivert zijnde, kookt het in water en samt omtrent gaar; neemt danhetWoerf va.n de gans, dat men bewaart heeft, doet het eerst door een fijne teems, en dan in een casferol, met boter in meel omgewentelt, wat azijn, water en roode wijn, geftootene kruidnagels, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
!
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muscaat en ruim peper, citroen-fchijven, een paar lau-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rierbladen, zout, en zuiker. of fijroop, naar uwfmaak, jes klein, doet'er bij even veel fijn gefneedene of gehakte
doet 'er het afgekookte bij, en laat het zaamen gaar ziepeis., wat geftootene kruidnagels, muscaat, drooge"*11'] |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ftooven, dat de* zaus wat dikagtig woide; dan aange- joleine en thijm
|
met witte zuikernazt believen,
|
en v>al
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boter, wel gemengt zijnde, vult hier mede dedans, e
naait deopening toe ; is fmaakeüjk. Men kan 'erook c |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sieht.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe men de levers van ganfen toericht.
Zet de levers eenige uuren in zoete melk, dat ze uit- dijen , befleckt ze dan met c aneel, citt oen fchil en kruid- nagels, en wentelt ze in meelom; niaakt dan wat boter geleezereerrgewasfehenecorinthen,watgeftoorer keet in een casferol, of pan, legt ze daar in, en laat kruidnagels en zuiker, ïnetwatsc/Hfen. boter, oo |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nff-
feno cefnee'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
" Jone
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■4—1—
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GAN.
|
||||||||||||||||||||
**■ BAN.
gene amandelen-, en klein gefneeden fueade, als men Wil,
met een glas wijn, en kneed het door één ; hier mede vult de gans, als vooren. j\Jog anders. Neemt de lever en het 7/art van de gans,
kookt ze bijna gaar, hakt ze dan klein, en doet 'er bij wat geftootene kruidnagels, foelie , peper, zout en vier geklopte eijeren, mengt het onder malkanderen, en doet het in de gans. jVlen kan de ganfin ook braaden zonder vulzel, en
pien eet 'er een appel-moes bij, dat zeer goed (maakt; Dok fleekt men 'er wel bijvoet van binnen in, om de geur. In plaats van de gans aan het fpit te braaden, kan
«ulks ook zeer wel in een bak-oven gefchieden. Hoe men een wilde Gans braad.
Als ze fchoon gemaakt, ente mager is, lardeert ze im, en laat ze één dag (laan, met een doekje 'er om heen, dac in azijn nat gemaakt is ; daar na doet 'er een boschje peterfilie, of jenever-befiën in, en (leekt ze aan het fpit, om te braaden ; legt 'er geroost wittebrood on- der, en bedruipt ze wel ; gaar zijnde, eet men ze aldus met het wittebrood ; of anders met een zaus van azijn in het afgedruipte zap gedaan, daar men ook fijn gefnee- dene chalotten een weinig in fruiten kan. Hoe men de Ganfin inzout, en rooit.
Als men veel ganfin heeft, of dezelve goed koop zijn.,
kan men die ook tegen de maand December inzou- ten, voor de winter, gelijk men inzonderheid gewoon is in de landfehappen te doen, daar men veel ganfin fokt; het welke op de volgende wijze kan gefchieden : Men haalt ze uit, zuivert ze wel en bewaart het vet, vervolgens wrijft men ze, zo wel van binnen als van bul- ten, ter deegen met zout, daar een weiniggeftooten peper, alsmede nagel-gruis., zo men wil, onder gemengt is, en pakt ze dan digt in malkander in een digt vaije van treken-hout, daarmen eerst een Jaag zout op de bodem in gelegt heeft, en men ftrooit 'er op het laatst een laag zout overheen, en dekt het vatje digt toe, zo zullen ze lang £oed blijven. Het vet fnijd men in (tukjes, en fmelt het uit, .gelijk
varkens-reuzel, en bewaart het in een aarden pot, daar Wat zout onder roerende. Dit vet blijft altijd klaar, vloeijende, en doorfchijnende als olie, en men gebruikt het in de keuken bij deezc en geene fpijzen. Men kan de ganfin ook rooken ; ten dien einde be-
drijft men ze , na dat ze wel gezuivert zijn, met zout C|i een weinig peper, gelijk vooren gezegt is, en laat ze war mede een paar dagen ftaan, om te doorbijten, dan hangt men ze in de fchoorfteen op, tot dat ze "bekwaa- tneHjk, maarniet al te droog geworden zijn, en bewaart 2e vervolgens op een drooge plaats. Men kan ze heel tooken, dog het is beter, dat men ze naar de lengte in twee deelen klooft : Wil men ze zuiver en blank be- ivaaren, zo moet men ze in papieren zakjes doen, en al- dus in de rook ophangen. Men kookt en eet de gerook- te gayfingewoonelijk in de wintertijd, bij allerleijkool, *j°g inzonderheid bij boere-kool, daar ze eenheel goe- de fmaak aan geeven. GANSE-BLOEM, is liet zelfde als Koe-oog; zie
™JSANSTHEMUM. GANSE-DISTEL, zie HASEN-LATUWE.
GANSE-MOSSEL, zie MOSSEL.
GANSERIKj Ganfi-kruid; Zilver-kruid; in het Ia-
..? i- Deel. ' |
||||||||||||||||||||
>.8S
|
||||||||||||||||||||
t\]n Anfirka ; Argentine,; Argentllla; Argimomafilvc-
firis; Potentilla; {Potentillafoliispinnatiifirratis, eau- le repente , Linn. Spec. Plant.) Befihrijving. Dit laage kruid-gewas fpruit langs de
grond met dunne rankjes, die in de knopjes wortelen fpruiten, gelijk de aardbefiçn, en waar aan lange geve- derde bladen groeijen, welkers bladjes rondom gezaagt en boven op gras-groen, maar beneden tegen de aarde asch- of zilver-verwig wit zijn; men vind ze ook op zom- mige plaatzen, met geheel witagtige bladen van boven ; uit de oxels der bladen koomen vijfbladige geele bloe- men op lange (leelen voort, zeer gelijkende na die van het vijfvingerkruid. Plaats. Het zelve groeit in Hoog- en Neder-duitsch'
land, enz. op grasagtige plaatzen, naast de wegen, heg- gen, wateren en elders. Eigenfihappen. Dit kruid heeft een openende, zui-
verende, verkoelende, zaamentrekkende en wondhee- lendekragt, en ivord zeer gepreezentegen de koortzen, geel- en water-zugt, als mede ook grooteiijks tegen het graveel en (leen : Met wijn gekookt, en 's avonds en 's mor- gens daar van gedronken, (lilt het'tbioedfpouwen en de wittevlocd der vrouwqn; als mede de roode loop en an- dere buik-vloeden. Zommige houden de volgende drank voor een treflijk
middel of prefervatief tegen hetgraveelen (leen: Neemt groene ga nfirik, vier handvol; groen zaad of airen van rogge, van het veld, twee 'handvol ; groene of verfchs jeneverbefiën , een handvol; wat gedampt zijnde, drukt 'erhet zap uit, en doet 'er even veel roode wijn bij, vervolgens filtreert, of zijgt het door een doek, en ge- bruikt 'erin de Maijmaand, des morgens een goed bierglas van. GANS E-TREKKEN ; word genoemt zeker fpeel-
bediijf, dat de Heerfchappen zomtijds tot vermaak aan- ftellen, en door hunne boeren laaten venigtcn ; bellaande daar in, dat de boeren op ongezadelde paarden , onder |
||||||||||||||||||||
een bij de voeten bekwaamelijk
|
||||||||||||||||||||
opgehangen gans
|
||||||||||||||||||||
roos
|
||||||||||||||||||||
doorrennen, om de gans onder het rennen bij de hals,
die met zeep befmeert is, te vatten, en dezelve af te fcheu- ren, daar het dan dikwils gebeurt, dat de gans de kop te rug trekkende, of dezelve gevat wordende, maar te vast zittende , de boer van het paard tuimelt:; of men heeft het omhoog zodanig toegeftelt, dat als de rijder de gans bij de kop trekt, 'er een tobbe met water zig om- keert, dat de boer over het lijf krijgt, als hij niet fnel voort-rent. Op diergelfjke wijze trekken de jonge boere meisjes ook
de gans,- door middelvan op een chaife zittende, fnel onder de gans door te rijden ; ja zommige heldinnen on- derneemen zulks, dwars op het paard, los, of in een vrouwen zadel zittende; enz. het welk dan aan de aan- fchouwers allerlei vermaak verfchaft ; verkrijgende die., welkedengans de kop affchemt, een prsemre, en voorts het boere gezelfchap een traclement. GANSEVOET; Wilde breedbladige Melde; Verkens-
dood; in het latijn Pes anfirïnus; Artlplexfilvestrislati- folia ; Chenopodium ; (Chenopodlum foliis cordato-triangu* laribusobtufiusculis dentatis; racemis ereeïiscompofitisfub' nudis caille brevioribus, Linn. Spec. Plant.) Befihrijving. Dit gewas, een zoort van melde,'zijn-
de , fchiet uit dè wortel een regte getakte (leng van an- derhalf tot twee voeten hoogte , waar aan bladen groei- jen die breed, glad, blinkend, hoekig, en grof getand zijn; de bloemen die klein enroodagtig zijn, koomen in -E e langagtige |
||||||||||||||||||||
-.
|
||||||||||||||||||||
GAR.
Waad, aluin, 4 lood; wijn-fleen, zó lood; fcherpeloo?
een kan; zet dit zamen op het vuur, en als het be"m't te kooken, legt het garen of linnen daar in, Iaat het vier of vijf uuren daarin leggen, fpoelt het dan in versch water af, en wringt het uit; neemt dan een pond lpaan. deren van blauwprovintie-hout, en drie loodJpaans-grun wijn-fleen en vitriool, van elks 2 lood; giet 'er fcherpé loog op , en roert 'er drie 3 of 4 osfi-gallenbï), laat het dan kooken, en trekt 'er het door versch water getrojj. ken garen of linnen, 1 tot 3 maal warm door. Als men de verf laat koud worden, en 'er dan het garen of linntn doortrekt, word het blauwagtiger. anders.
Kookt het garen, enz. in aluin-water een xveinig, en laat het verder eenige uuren daar in flaan weeken, fpoelt het vervolgens in fchoon water af, en wringt het uit; kookt' dan een pond blauw hout, een half uur in ge- noegzaam water, met twee of drie lood aluin, zijgt dan de verf door, roert een weinig fijn geftooten_/paa«.r-gros/i 'er wel onder, in liet derde deel der verf , maait het natte uitgewrongen doek daar in wel nat, zulks op en neer trekkende; wringt het vervolgens uit, en giet de verf weg; mengt dan het ander derdendeel van de nog wanne verf, roert 'er weder zo veel fpaans-gna onder, en maakt het garen of linnen daar.in wei nar, wringt het weer uit, en giet de verf weg. In geval het doek nog niet blauw genoeg was, zo neemt het overige derde der verf, doct'er wederzoo veel fpaans-groenm, en handelt daar mede als voorheen. Het geverfde en uifgewróngene garen of linnen Inoct men vervolgens in de lucht hangen te droogen, buiten de zon, om dat het anders zou vïekkig worden. Men kan ook de fpaanders met wat aluin en een wei-
nig fpaans-groen kooken, en dan het hetgealuindega«» of linnen daar indoen, en 'er wat in kooken: Op de- ze wijze kan men fchortel-docken, lakens, en andere dingen fchoon blauw verwen. Half linnen en wollen blauw te verwen.
Neemt tot 10 ellen, ongeveer een pond aluin, doet
die in ruim waf er en kookt hetflof daar in een uurlangi dan verkoelt zijnde, trekt het door koud water ,- maakt ver- volgens een verfchc zood van water, en als het weikool;', daar in doendegeftooten fpaans-groen, 2 lood; roert liet wel door malkander , en doet 'er dan het ftof in, laat t een kwartiers uur daar in leggen, dan 'er uitgenomen, en uitgewrongen ; als dan maakt men weder een zooi- van water, doet 'er een pond fpaanders van blauw hout in, laat het een uur kooken , giet 'er dan wat versch viW bij, en zijgt de verf door een fchoon linnen, op dat er de fpaanders uitkoomen; neemt dan het half wollenftoi. doet het in de verf en trekt het fchielij'k eenige re''zeI1 daar in om , agé.geevende dat het niet te donker-blau* worde; want het ftof door 't aluinen de verf zeer ras aanneemt. . Merkt; dat 'er tot deze en allerlei andere venven al-
tijd ruim zop moet wezen, om het ftof toegclijk daar me- de te kunnen bevogtigen, anders word hetplakkig! ™. moet derhalven de hoeveelheid der verf-ftoffen ie''1' ken, na de ^veelheid van het geene dat men verft wil. Garen of tinnen geel te verwen. _ ,
Laat het garen of linnen eerst eenige uuren in ahiin*'^ |
|||||||||||||||
GAR:
|
|||||||||||||||
t?8
|
|||||||||||||||
langagtige trosjes of druifjes wijze, aan de zijde en top-
pen der takken voort, waar na het zaad in die druifjes volgt. Flaats. Dit kruid wast dikwils overvloedig naast de
wegen, oude miiuren en op andere onbebouwde plaatzen, en is eenjaarjg. Daar zijn nog eenige mcdezoorten van, welkers onderfcheid inde verfchillende groeiwijze, ge- daante en fnippcl ing der bladen gelegen is, die ook hier en daar in de gemelde plaatzen groeijen; zijnde de 2, 4, 5, 6, en 7de zoortvan Likn^us. Eigenfchappen. Dit kruid verftrekt veeltijds voor een
lastig onkruid, en heeft geen gebruik inde Geneeskun- de, maar men zegt, dat het een laxeerendc kragt heeft, gelijk melde; en men prijst het afkookzel daarvan tegen de opgeftopte pis. GAREN ;- dus noemt men de draaden die van vlas of
wolle gefponnen, en door middel van een haspel in een ftreng bijzaamen opgchaspelt zijn, om 'er vervolgens linnen of wollen doek van te weeven, of tot 'tnaaijen, en bereiden, en andere dingen te gebruiken : Het is bekent, dat het garen fijner of grover gefponnen word , en naar maate van zijn fijnheid ook fijner linnen of wollen Hof- fen uitleevert: Tot het fijne garen behoort ofahijd het beste en fijnfte vlas, of de iijnfle wolle genoomen te worden, want als 'er uit gering en grof vlas, of flegtc wol, fijne draaden gefponnen worden, dat men uit de |
|||||||||||||||
kragt fpinnen noemt, dan zijn dezelve onfterk ; bij gevolg
worden 'er onfterke en niet langduurende ftofFën uit ge- maakt ; Ook behoort het garen of de draaien wel egaal gefponnen te worden, want anders koomen 'er (legte dof- fen van, die oneffen van diaad, en minder fïerk zijn. Hctvlasfen garen moet, eer het ge weeven word, in loog gekookt werden, om ten deele wie te worden , worden- de het geweeven linnen vervolgens wit gebleekt. Garen fchoon wit te maaken..
Het viasfen garen word gewoonlijk in een loog van
hout-asch gekookt, maar om fchoon wit garen te ver- krijgen , zo gaaf men op de volgende wijze te wCrlc. Neemt een deel kalk, en twee deelen goede hout-asch,
giet 'er genoegzaam warm water op, laat het een nagt ever ftaan , en zijgt dan de loog fchoon klaar daar vanaf; vult dan een ketel met water, doet 'er roggen- of wei- ten • zemels 'm, en laat het wel kooken ; wascht ondei tus- fchen het garen eerst in de gemaakte warme loog, ver- volgens'in fchoon water, en wringt het wel uit; alsdan legt het garen in een ketel, giet het zemel - water heel heet daar op, en laat het zo lang daar in kooken, tot dat men ziet dat het vaal word, als dan giet men het ze- mel-water daar van af, en weer ander water op, roert liet om, tot dat men ziet dat het garen fchoon is ; dan fpoelt men het in fchoon water zuiver af ; neemt dan een vat, dat geen bodem heeft, boort 'er ter zijden ga- ten door, om fpoel- of andere iïokken door te (ieeken, daar men het garen ophangt, en wel van malkander breid ; zet dan onder het garen een test met gloeijende kooien, en ftrooit 'er wat geftootene zwavel- of zwavel-bloemen op , dat de rook daar van langzaam door het garen trekt, en keert het garen dikwils om, dat de rook het zelve overal raakt, zo zal het fchoon wit worden; dog is 't .nog niet wit genoeg, zo moet men meer zwavel op de kooien werpen. Hoe men Garen of linnen blauw kan verwen.
Neemt tot ongeveer'een pond linnen garen, of lijn- |
|||||||||||||||
J
|
|||||||||||||||
.., -
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■GAR.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GAR.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
?87
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
#fweeken; neemt dan op een ponägartn enz. geelelhe- garen half rood te maaken, moet men nog wat krap daar in
men (die men bij de drogisten kan verkrijgen) een half doen; als dan het garen of li nnen half rood geworden is, pond; ftrooit 'er een goede handvol hout-asch op, en moet men zwarte verf in de ketel bij de krap doen, het wel |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laat het een halfuur in water kooken; (leekt het gealuin-
<je garen of linnen daar in, en keert het zo lang met een (lokom, tot dat het fchoon geel is. Wil men het fchoon goud-geel hebben, zo neemt tot een pond garen of lin- nen, geele brafilie-Jpaanders, 2 lood, enpotasch, een boongroot; kookt dit een half uur in goed ftroom-water, doet het dan op voorgemelde wijze geel geverfde garen daar in, hanteert het daarin om, dat het overal egaal ge- yerft en niet plakkig word. v In plaats van geele bloemen, kan men ook curcuma-wor-
trf,entot oranjekoleur, orleane neemen. De bast van ifpelboomen, daar de buitenfte ruwe huid van afgedaan is,klein gefneeden en met een weinig aluin in water ge- kookt, geeft ook een geele verf, om het gealuinde ga- ra, enz mede te verwen. Om garen of linnen groen te verwen.
Men verft het zelve eerst geel, en als het droog is, (leekt men het in blauwe verf, zo zal het groen worden, m naar dat het geel en blaauw lichter of donkerder is, al ook het garen lichter of donkerder, en dus of zo wor- den. Garen ef linnen carmoßjn-rood te verwen.
Neemt tot vier pondgare«, agt lood aluin, en vier lood vijnßeen, doet dit in water, en laat het garen daar in wat ken; neemt dan één lood fmak, en één pond f erna- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door malkanderen roeren, het vuur onder de ketel aan-
ftooken, en als het heet is, het gare« daar in vlijtig om- roeren, tot dat het bruinis; hoe donkerder men het be- geert, hoe meer zwarte verf men'er in doen moet. Men kan hetgarenotlinnen ook donker-bruin verwen,
met debuitenfte/c killen van oker-nooten, die men in water met een weinig aluin kookt, en danhetgare/z of'linnen, nadathetgealuint is, daar in (leekt. Ook kan men met fpiegel-roet uit de fchoorftcen op de
voorige wijze bruin verwen ; en als men bij geele verf wat buine of zwarte verf mengt, kan men allerlei lichte bruin- agtige koleuren verwen. Andere manier, omgaven bruin te verwen.
Neemt één pond wilde o>' bastettfaffraan, doet het 'm een zakje, en legt het één nagt in iti oom-water; wascht het daar na zo lange, tot dat'er geen geelheid meer uit- koomt ; neemt als dan een pot, legt daar de faffraan met kleingewiccvenpot-aschbij laagen in, ais eerst een laag faffraan , niet al te dik, ftrooit daarpof asch op, dan we- der een hagfaffraan, en hier op wederom pot-asch, enz. f maakt de pot digt toe, en laat het aldus zeven uuren lang (laan ; neemt daar na agt potten water, en vier potten azijn; en doet de faffraan met de asch in een puntige wollen lek- zak, en laat het water en de azijn vijftien maaien warm daar doorlekken, het welke de laatfte verfis ; neemt we- derom zo vee! water en azijn, laat het ook warm door de zak loopen , dit is de tweede verf; doet aldus wederom met zo veel water en azijn voor dedcrdemaal, en dit zal de eerde verf zijn ; maakt deeze verf warm, en laat het garen of linnen, nadat het voorheen gealuint en weder gedroogtis, één nagt lang daar in leggen, en hangt het op tedroogen, zonder uitwringing; doet daarna aldus ook met de tweede verf; en laat het vervolgens in de derde verf zes of zeven uuren lang leggen. 'Garen of linnen zwart te verwen.
Neemt ijzer-vijlzel en bast van elzen-hout, kookt het in
een loog, en (leekt betgealuindegare»of/z>me«daar in. Of neemt grof geftootenegaZ-nooten, drie deelen, en
koperrood, een deel ; kookt dit in azijn, en doet 'er ver- volgens het gealuindc garen of linnen in, en laat het'er wat in kooken. GARGAREON; betekent bij de Ahatomisten de/zttjg ■
of het lelietje; .zie aldaar. GARGARISMA, zie GORGEL-WATER.
GARIDELLE ; Kleine Ni geile; in 't latijn Nigella
cretica, folio fosniculi; (Garid lia, LlNN.Spec. Plant.) Befchrijving. Dit klein éénjaarig gewas heeft zeer
fijne bladen, op de wijze als de venkel; de roosformige bloemen koomen op laage ilengctjes voort, beftaande |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kookt ditzaamen een halfuur, of langer,
aar in gedaan, enomgeroeit, tot dat het leurt is.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bk-fpaanders,
dan het garen fraai hoog gekol |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om garen of linnen fchoon hoog-rood te verwen.
Neemt op ongeveer twaalf pond garen of linnen, een
Sfoote handvol weiten-zemels, anderhalf pond aluin, drie- vierde pond wijnfleen, en een paar loodcurcuma wortel; fest alles, klein gellooten zijnde, in water een paar uu- ren-met het garen kooken; giet dan het waterweg, en yp't de ketel wederom met ander versch water ; doet 'er J'i derdehalf pond »zeefcrap, die voorheen in water geweekt Jeeft, en brengt het aan de kook; legt dan het reeds ge- ™ktegarenbf/ï»ne»daarin , en laat het met een weinig %gootene azijn zaamen kooken, tot dat het fchoon '°odis, dan het garen daar uit gedaan, in water omge- 'Poelt, en opgehangen te droogen. Wen kan het garen of linnen ook fchoon-rood verwen,
J s men beste node Brafilie-fpaanderen in water met wat
j'<»» kookt, tot dat het fchoon rood is, en dan het garen
''innen, na dat het voorheen in aluin-water geweekt
ee"> en weder gedroogt is, daar in wat laat kooken.
. Om violet en purper te verwen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men dbet bij de voorige roode verf van Brafilie-fpaan- uit verfcheidene gehoornde bloem bladen , die in tweën
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gefpleeten zijn, waarna een zaad kroontje volgt, uit ver-
fcheidene langwerpige peulen, die vol van rondagtige zijn. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat pot- of weed asch, zo verft ze violet; maar
Jecmen 'er wat kalk bij, zo word het purper, "plaats van Braßlie-fpaanders , kan men ook orkanet- z |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*!f«
|
■ neemen.
|
J J P/„„
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaats. Het zelve groeit in Zuid-Frankrijk, Italien
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Candien, en word bij ons zomtijds in de bloem-tui-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om garen of linnen bruin te verwen,
water in een ketel heet, werpt 'er een paar han- meekrap in, roert het wel door malkanderen, en |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
. Maakt
!* vol |
nen gekweekt.
Kweeking. Dezelve is ligt; men zaait het zaad in het
voorjaar, gelijk andere zaai gewasfen, hier of daar op |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«at het
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
!^l'letee,n weinig (laan, doet dan het gare» daarin, en de rabatten, in een goede Josfe grond, verfcheidene
m^ ziet, dat de yerf niet regt aantasten wil, om het korrels bij malkanderen, om de jonge planten op de be- E e 2 zaaide
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
?8* GAR,
|
GAR. GAS. GAT. GAZ,
|
|||||||||||
zaaide plaats te laaten opgroeijen, zonder dezelve te ver-
planten, het welke ze niet kunnen verdraagen ; en men houd ze vervolgens fchoon van het onkruid, zo zullen ze haare bloemen en rijp zaad voortbrengen ; beminnen- de liefst een wat zandagtige grond, en warme ftand- plaats. GARNAAT; Garneel; in 't latijn Squilla gibba; is
een kleine fchaal-visch , die op de zee-kusten in groote menigte bij zaamen gevangen word, in de gedaante zeer gelijkende naar een rivier-kreeft, maar heeft geen fchee- ren; hij is met lange dunne hoorns voor het hooft voor- zien , en de grootfte hebben de dikte van een kleine vinger ; ze zijn zwartagtig van verf, maar als ze gekookt worden, worden ze roodagt ig, gelijk de kreeften; hun vleesch is zagt en mals, en fmaakt na genoeg als dat der rivier-kreeften ; ze zijn zeer gezond om te eeten, heb- bende eenpisdrîjvende, bloedzuiverende en verwerken- de kragt, en zijn goed in de aamborstigheid en long-tee- ring. De tijd van de gamaate-yangst is meest in Maart of April, naar dat het weer vroeger warm is. Hoe men de Garnaaten kookt.
Hangt water in een ketel over het vuur, zout het, en doet 'er wat azijn bij, als het dan fterk doorkookt, werpt 'er de garnaaten in, en maakt dat het fterk en fchie- lijk kookt; als het dan twee of driemaalen overgekookt heeft, fchept de garnaaten op een vergiettest, en doet 'er vervolgens wat zout over; meteetze, uit defchaal gehaalt, koud met azijn, peper, en fijn gehukte peter- selie. |
GARUM, was bij de ouden eenzoortvanpefo/, di»
een zeer aangenaame finaak hadde, en met de ingewanden van eenkleine visch , gar rus genoemt, toebereid wieid' Men zegt, dat deezepekel nog in Turkijen in gebruik is. ' GAS, word in navolging van Helmo-nt, genoemt d»
zeer fijne nog niet zamenvergaderde geest of damp, wel- ke bij de verlebe in gisting ftaande most van wijn-druiven cnhetzap van andere vrugten, gelijk ook van bieren, bo fpeurt word, en die zeer fchaadelijk, ja fchieliik dooden. de voor de mensch is, als de gistende vogten in een dicht beflootene plaats liaan, en iemand dan daar in koomt ; wes- halven zodanige vogten op een luchtige, of ten miniten niet geheel digtgedooteneplaatsbehooren te ftaan; ziet hier van ook op het artijkel BIER, pae;. 182. GASPELDOORN, zie BREM (STËEKENDE-)
GASTER; dit v/oord, vind men bij zommige ienrij-
vers voor venter of huik. GASTEROPELESUS, zie BIJL-BUIK.
GASTROCCENIUM, zie KUIT.
GASTROCNEMI, zie KUIT-SPIEREN'.
GASTIIOEPIPLOICA ; dus worden de bloed-en (lag.
aderen genoemt, die aan de maag en het net gemeen zijn; en die ten aanzien àcrflag-aderen van de arterla hepatim en linearis afftammen ; en wat de aderen betreft, 2 ig in de linearis, en doorderzclver middel in den ftam derpwrfr ader uitftorten. GASTRORAPHIA ; dus word de naad genoemt, dis
wanneer 'er een wonde in de buik is geweest, doordei' zelver toenaaijing na de geneezing overblijft. GASTROTOMIA; betekent zo veel als epenmgia
buiks, wanneer men in een zwaareen moeijelijke te- ring, genoodzaakt is, de onderbuik en baarmoeder te openen. GAT, zieFORAMEN.
GATEAU; is defranfehenaam die aan zommige koe-
ken gegeeven word. GATTORUG1NE, zie SNOT-VISCH.
GAZELLE; in 't latijn Gazella; (Capra ewnibutb
retibus re&isfimis, hafi annularis, Lisn. Sijst. iW.) '' een herkauwend viervoetig dier, onder 't geflagt derg«'"1 behoorende, gelijkt van groote en gedaante bijzondst wel na een rhee; deszelfs haair is kort, vanboven0 vaal, en onder aan den buik en borst wit; de Haart, f omtrent één voet lang is , is zwartagtig; de ooren W zeer groot en van binnen met eenige fheepen van » haair bezet ; de hoornen die 15 duimen lang zrjn, zijn z»* en overdwars tot op de helft der lengtealsgeclraait,^ overige is glad en effen; zij zijn niet volkomen r6?1 maar omtrent in het midden een weinig buitemvaartsp boogen, en verder naderen zij elkander; aan cierzel»^ wortelen zit een bosje haair, dat langer is dan op'1" overige van het lijf; de woonplaats van dit dier is A' frica. _ , Beadleij zegt, dat het vleesch der gazellen niet a-
leen eetbaar, maar zelfs lekkerder dan dat der da^'.L is ; ziek zijnde, merkt hij aan , dat zij door het nuUfr van drooge tabaks-bladen geneezen worden ; in zeer ve Ie opzigten koomen de gazellen met de geiten ovcrec» uit den aart zijn decze dieren zeer boosaardig, en > maakt hun niet alleen voor andere beesten, n,a.'!r(.o0, voor die van hun eigen geflàgt' gevaarlijk, zij ' 1 ten met hunne lange hoornen, en rigten 'er veel P mede uit. w;. GAZON; noemt men de gras-we rken in de prai»^„jj
nen, die.van gï&enegras-zodens aangeiegtzijn, Sell,(;/, |
|||||||||||
Gamàat-breodjes te maaien.
Laat een ftuk goede boter in een casfero! even fmel-
Ccn, en roert 'er één of twee lepels vol best bloem-meel wel onder, doet 'er bij een geheele uij, een halve ge- wreevene noofemuscaat, en zo veel room, als men ge- noeg oordeelt; zet het dan op het vuur , en roert het braaf, tot dat het eens opkookt , dan doet men de ge- kookte en 'voorheen uitgepelde garnaaten daar bij ; vervolgens neemt men kleine halve Huivers witte-brood- jes, raspt 'er de korst van buiten af, doet 'er de kruim van bovenen uit, en befirijkt ze van buiten met koude iuter, dan doet men het toegemaakte daar in, enbeftrooit het van bovenen met een weinig geffooten biscuit; ver- volgens zet zé in een taarte-pan, en laat ze ongeveer drie kwartiers-uur in een bak-oven, of met kooien on- der en boven de taarte-pan, langzaam gaar bakken, en geeft ze warm op tafel. In plaats van garnaaten,. kan men ook rivier-kreeften
neemen. Men kan de kleinfte garnaaten ook met een goede
-mostert-faus eeten, met fchaalen en al, dat niet onfinaa- kelijk, nog ongezond is. |
||||||||||||
Om Garnaatpàsteitjes te naaien.
Neemt gepelde garnaaten, doet'er in room, boter, pe-
ftr, en gehakte petercelie en chalotten ; maakt een fijn blad-deeg, zo als onder DEEG, pag.67. nom. 3.isaan- geweezen, vormt dan kleine pasteitjes, waar in de gar- naaten met hun toebereidzet worden gedaan, en laat het in een taarte-pan, onder en boven vuur bakken, is in een oogenblik gaar. GARRULUS, zie BEEMER- en DUITSCHE-PÄ-
PEGAA1J. GARST, zie GERSTE.
|
||||||||||||
V ' "
|
||||||||||
GAZ.
|
||||||||||
GAT.
fiffafin, boulingrins, loof- en krul-werken, landen In en.
om parterres en basfins, drooge gras-kommen , enz. : Men moethiçr toe altijd het fijnfte kortgroéijenftegras verkie- zen, en dat met geen andere kruiden doorgroeit is ; dit laat'mcnin vierkante (lukken of zodens van ongeveer een of anderhalf voeten in 't vierkant, en anderhalf à twee dui- men dikte, naar een lijn van de grond afileeken, en zulks zo veel doenlijk is, overal even dik; dog om de zooden regt egaal dik, en effen te verkrijgen, als men zindelijk gazon-iverk zal triaaken ', legt men het zelve op eenbreede bank, daar een paar latten , zo ver van malkanderen op "efpijkert zijn , dat de tngéftookene gras-zoodens even daartiisfchen kunnen leggen, en die zo dik, of hoog boven de plank masten zijn, als de dikte der gras-zoodens zijn zal; hier tusfehen worden dan de geflookene zoodens na vervolg omgekeert gelegt, naauielijk het gras naar bene- den, en de aarde word met een fcherpe fchop overal egaal afgeftöoken , zo dat de zoodens alle even dik worden. Vervolgens worden de. zoodens op de grond in rijen
naast malkanderen gelegt, endigt aan eikanderen gevoegt, volgens de omtrek van de gedaante des gras-werks, die vooraf op ds wel efFen gemaakte grond moet afgetekent zijn, en men (leekt hier en daar kleine flokjes in de trek- ken der tekening om dezelve niet te verliezen ; men klopt de zoodens telkens met een houtene platte klopper van boven wat neer, op dat ze niet alleen wel effen koomen te leggen, maar ook daar door beter grond vateen, en als de grond droog is, moet men dezelve vooraf wat be- vogtigen; ten laatflen fnijd men de kanten rondsommet i een fcherp mes zindelijk af, het zij naar een tuin-lijn,
als het regte linien zijn, of anders naar de trekken der geflookene kleine (lokjes, als het kromme linien, of ' krullen zijn, alles volgens de op de grond getekende fi-
guur en omtrek ; moetende de zoodens derhalven ook een S weinig verder buitenwaars gelegt worden , om de kan-
ten fcherp te kunnen affnijden, dat veel mede tot cie- j raad bijbrengt.
Als men terrasfen gazónnèert, dat is, met zoodens be-
legt, gefchied zulks op dezelfde gemelde wijze, maar dan worden de zoodens met dunne houte pennen , van een kleine voet lengte , vast gehegt,, waar van men 'er één of twee in elke zoode flaat, om de zoodens vaster te doen leggen-, men moet ook zorg draagen, dat de bo- ven kanten van de terras en van de trappen wel fcherp en niet rond worden, het welke mislijk (laat; wesbal- ven men in de zoodens, dfe over de fcherpe kant koo- men, beneden aan de aard-kant, met een mes een fcherpe groef, dog niet alte diep, en nog minder door, moet mijden, om ze te kunnenzaamenbuigen; dan'egt men ze over de fcherpe kant, klopt ze- vervolgens ver- der fcherp, en nagelt ze met pennen vast. - Alle het nieuw gelegde gras-werk moet men eenige
tijd, door begiet ing met water, vogtig houden, inzonder- heid bij droog weer, om dfe zoodens te doen wortelen vatten, en het gras in de groette brengen, dat anders "gteïïjk zoude verdorren ; de beste tijd om de zoodens te leggen , is in het voorjaar, eer het gras nog veel ge- groeit, en het weer niet te heet is. Hoe iijnder en zui- verder gras, hoe fraaijer het gras-werk zig vertoont, t welke men dei hal ven fn het veld moet laaten opzoeken: Het beste word dikwüs gevonden in fchraale gronden, aa|i de kanten der weiden en wegen, en daar de fchaa- pen veel gaan grazen; als dé grond wat lijvig en taai is, war men ze wegfleekt, is het te beter, om dat ze anders w net behandelen ligtelijk breekeu: In de landfehappen |
||||||||||
m
|
||||||||||
■die aan de zee paaien, en op de kleine eijlanden vind men
veeltijds aan de zee-ftranden, die bij hoog water zom- tijds van het zee-water befpoelt worden, een zeer fijn gras, dat zeer bekwaam tot gras-werk in de plaifier-tui^ nen is, en in deeze Nederlanden veel daar toe gebruikC word. Men kan het gason- of gras-werk ook door zaijïngvan
gras-zaad verkrijgen; dog van deze manier bedient men zig niet, dan tot heel groote gras-werken, die vlak leg- gen, als bij voorbeeld, tot gras-paden in allées, groo- te boulingrins, bleekheiden , enz, ; maar men heeft moei- te, om goed zaad te verkrijgen, want het hooij-zaad van de -hooij-zolders deugt daartoe geheel niet, dewijl het te hoog opfehiet, dikke bosfehen en groene fïengen maakt, die vervolgens afgemaait wordende, 'er niets an- ders als grove naakte flruiken agterblijven , en hoe dikwüs het ook gemaait word, blijft hetegter grof, ge- lijkin de weiden, en word nooit fraai gras; daarenbo- ven is het doorgaans met andere grove kruiden of on- kruid vermengt. De beste wijze om goed zaad te verkrijgen, is, dat
men weiden opzoekt, daar het gras natuurlijk fijn en zuiver is, waar van men het wel rijpe hooij bezonder moet laaten bewaaren „en vervolgens-uitdorfchen', om 'er het zaad van te verkrijgen. Om het gras te zaaijen, moet de grond eerst om-
gefpit, daar na wel effen gemaakt en met de klauw zeer lijn overgeharkt worden, vervolgens tekent men 'er de gedaante op af, die het graswerk hebben zal, en men bedekt dan de grond nog een duim dik met goede losfe aarde, tusfehen de aftekening , om de groeijingdes zaads te bevorderen. Dit gedaan zijnde, zaait men het zaad net zo ver als de eerfte aftekening van het gras-werk gaat, en zulks tamelijk dik, op dat het digt en kort zou opkoomen ; men hakt het vervolgens met de klauw on- der, ftrooit 'er nog wat losfe aarde over, om het beter te bedekken y en klauwt ten laatsten den grond-hcel losjes over, zonder de aarde zaamente trekken. De beste tijd, om het gras te zaaijen is in de maand
Augustus of begin van September, want dan zal het door de 'herfst-vogtigheid zeer wel groeijen, en de grond in het volgende jaar vroeg groen zijn : Men kan het ook wel vroeg in .het. voorjaar zaaijen, maar dan heeft men veeltijds te.verwagten,dat het den grond langzaam met groente bekleed , of wel geheel bederft, inzonderheid als de zomer droog is, ten zij men den grond geduurig oost, dat veel moeite veroorzaakt. Zo dra het gras digt is, fnijd men de kanten van'het gras rondom met een fcherp mes netjes af, volgens de gedaante die het gras- werk hebben moet, op diergelijke wijze, als boven van de gras-zoodens gezegt is. Dog het gazon of gras van de gelegde zooden, is altijd veel fraaijer en duurt langer, dan het gezaaide : Maar &\le gazon, het zij gelegt of ge- zaait, vereischt een geduurig .onderhoud-, zal het fraai, lange goed en in order blijven,-want zonder dat maakt het/een (legte vertooning, en zal binnenkorten verande- ren en verwilderen; Dit onderhoudbeftaat hierin, i. dat het dikwils moet afgemaait worden, zo dra, het maai* wederomeenige lengte verkreegen heeft, want hoe meer het gemaait word,, hos digter. en fijner het groeit, en hoe fraaijer het zig ook vertoont-, (indien het niet een heet grove zoort van-gras is); 2. moet het ook dikwils met een houten of (le.enen rolle gerolt worden , waar door het niet alleen effen word,, maar ook fijner groeit; 3. moeten de groene kruiden, of het onk.ru.id dat 'er tus- E e 3 fchen |
||||||||||
**'*»
|
||||||||||||||||||||||||||||
GAZ. GEB.
|
||||||||||||||||||||||||||||
GEB.
|
||||||||||||||||||||||||||||
?oa
|
||||||||||||||||||||||||||||
bree, enz,
|
op een blad papier, dunnetjes met boter beftreeken, ot>
|
|||||||||||||||||||||||||||
féhen het gras voortkomt, als taraxkum,
|
||||||||||||||||||||||||||||
geduurig, zo dra het voor den dag koomt, uitgewied
worden, dewijl het zelve anders, als men het niet uit- roeit, het gras zekerlijk ras bederft ; deeze kruiden hebben in het gelegde zuivere gras doorgaans haare oor- fprongvan'tzaad,dat dikwils van verre plaatzen overge- waait word, en in het gezaaide gras is het zaad daarvan veeltijds mede onder het hooij- of gras-zaad vermengt: Het is ook dienstig, dat men het gras in de winter wat duntjes met asch overftrooit, want hier door word het fijnder en zuiverder van onkruid. Dit onderhoud van het gras, vereischt wel veele zorg en kosten, maar is een nodige en onvermijdelijke zaakc , als men fraaije ga- zon verken begeert te hebben. Wanneer het gras-werk door ouderdom of anders hier
of daar bedorven is, en kaale plaatzen verkreegenheeft, kan men die in het najaar met gras-zaad bezaaijen , om ze weder te vullen ; ook kan men over het gehecle gras- werk, als 't gras dun geworden is, zaadftrooijen, maar men moet zorg draagen, dat zulks met goed zuiver zaad gefchicJe GAZOrHIJLACIUM-, betekent een bewaarplaats
van drooge planten, en andere natuurlijke dingen. Ook geeft men deeze naam aaneen befchrij ving van die dingen. ""»v GEBAARDE EVENE; in het latijn Festuca utricu-
lis lanugine flavefcentibus ; Festuca I. Dodonjei ; {Ave- na panicula patente, calijcibus trißoris, fiosculis baß pi- lofis , Linn Spec. Plant.) Befchrijving. Dit wilde gewas, gelijkt van bladen
veel aan de tarwe, maar de airen of pluimen, koonien met die van de haver veel over een, en het graan is langwerpig, rosagtig en hairig, of ruig, en in velletjes beflooten, die met dunne lange fcherpe haartjes eindi- gen. Plaats. Het zelve groeit in Hoog- en Neder-duisch-
land, enz. hier en daar tusfehen de gerste-, en andere graan-gewasfen. GEBAK; is een woord tot de keukenkunde behoo-
rende, waar door alle die fpijzen worden begreepen, die men, het zij uit deeg, of ecnige andere doffen ver- vaardigt, en in den oven, ofwel over het vuur worden gebakken ; hier onder telt men allerlei zoort van ban- ket, brood, koeken, marjepeinen, pasteijen, taarten en veelvuldige anderen. Wij zullen hier op eenealphabe- tifchc ordre, ten diende der keuken-huishouding, de voornaamde befchrijven; de leezers mede naar de ar- rijkelcn van BROOD, KOEK, PÀSTE1TEN, POD- D1NG, STRUIF én TAARTEN wijzende. Amandel-brokjes; maakt een fijne deeg van tarwen- meel, eijeren, een weinig geraspte brood-zuiker, wat gedooten amandelen, en een weinig citroen-fchil; kneed het ter deegen door en door ; rolt het voorts |
een plaat in een niet al te warme oven laat bakken
Amandel-koek; neemt hier toe twee pond gepelde en' gedampte amandelen, het geel of de dooijers van twintig eijeren, roert en klopt dit ter deegen niet een houten lepel; voegt 'er voorts bij, anderhalf vierendeel fijn geraspte brood zuiker, een weinig oranje- of roofe-water, en de buitenftege;/e/c/«7vail • een citroen, zo dun als doenlijk 'er afgefneedeii' neemt dan de twintig witten van eijeren, klopt dia zo lang, totdat het niet anders dan fchuimgelijkent roert hier drie tafel-lepels weiten-meel in, en mengt het dan al te zaamen wel door malkaiideren ; als dan heeft men een taartepan, koperen tulband, of zodanige andere vorm in gereedheid, als men ver kiest, bedrijkt die van binnen met boter, en laat 't daar in , in een niet al te heete oven , of wel met kooien vuur, onder en boven 'er opgedaan, gaar bakken. Amandel-kraakelingen ; dampt een pond gepelde amandelen, met een half pond fijn geraspte en ge- zifte broodzuiker klein, doet 'er een handvol geweekte gom dragant bij, het halve wit van een eij tot fcliuim geklutst, een \wem\ggspoeijerde caneel, en een halve lepel vol anijs-, coriander- en venkel-zaad; mengt dit alles ter deegen onder een, en laat het op een flaauw koolcn-vuurtje zo lange daan, tot dat het dik word, als dan afgenoomen , op fchoon papier met de roldok ter deegen bearbeid, en vormt'er kraake- lingen van, die men op een papier zeer dunnetje! met amandel olie of boter bedreeken, op een plaat ia den oven laat bakken. Amandel waaffelen ; ftoot gepelde amandelen met roofewater fijn, doet 'er wat fijn gewreeven brooi- zuiker en gepoeijerde caneel onder, als mede eenge- klopt eij-wit, kneed en rolt het tot een deeg, en bakt 'er ijzer-koeken of dunne waaffelen van. Banket-kaaks; neemt één pondtarwen-meel, een vier- de lood foelie, evenzo veel nootemuscaat en caniri, vijf eijeren die ter deegen geklopt zijn, twee lepels vol goede gest, en een weinig wann water, roert dit alles te zaamen ter deegen onder een, en kneed'et voorts drie-vierde pond koude boter aan dukjes on- der; laat dit deeg alsdan een vicrendeels-uur opeen warme plaats daan, wanneer men 'er nog één pond zuiver gewasfehene korenten, en een-vierde pond witte poeijer-zuiker, benevens een weinig roofi-tW' ter onder kneed ; vormt'er voorts kaakfen van, be- drijkt ze van bovenen met geklopte eijerdooijer, en zet die op een bakkers plaat, in een niet al te warme oven, geduurende een goed uur te bakken. Banket-kaaks opeene andere manier; neemt één pondW' wen meel, een half mingelen room, anderhalf vierendeel |
|||||||||||||||||||||||||||
pond gefmolten boter, vijf dooi j er en van eijeren
|
||||||||||||||||||||||||||||
ter
|
||||||||||||||||||||||||||||
langwerpig uit, fnijd het aan dukjes van een half
vingers !id, vormt die even eens als amandel-pitten, en laat ze in kookende boter of'reuzel, die vooralniet te heet moet zijn, gaar bakken. Amandeihïroodjes ; neemt twaalf lood meel, en dezelf- de hoeveelheid geraspte brood zuiker, agt lood fijn gefneeden amandelen, vier lood fucade, vier lood oranje-fnippers , negen ter deegen geklopte eijeren, •waar van zes witten zijn afgenoomen, voorts caneel •en foelie naar believen, mengt het wel onder een toi een deeg, en vormt 'er broodjes van, die men |
||||||||||||||||||||||||||||
deegen geklopt, wat gest, een weinig roofevatet,
wat foelie, nagelen en nootemuscaat, drie vierendeel pond korenten, een half pond klein gefneeden rozij- nen daar de korrels zijn uitgedaan, een-vierde po'w gedampte amandelen, en even zo veel gepoeijew8 witte zuiker, mengt en kneed bet wel onder een( vormt 'er kaakfen van, bedrukt ze met eijerdooijer' en Iaat die een uur lang warm toegedekt legge-> |
||||||||||||||||||||||||||||
fchiet ze voorts op een plaat in een niet al te wa
|
ze m
|
|||||||||||||||||||||||||||
oven, en laat ze een uur bakken ; ook kan men
|
||||||||||||||||||||||||||||
J
|
||||||||||||||||||||||||||||
GEB.
|
|||||||||||
GEB.
|
|||||||||||
70T
|
|||||||||||
een taarte-pan gaar maaken, dog dan moet'er wein ig
vuur onder, en het meeste boven op zijn. Bankbt-kkaakelingen; doet onder twee handen vol
fijn weiten meel , één pond ter deegen fijn geraspte broodzuiker, het wit van twee eijeren, dat wel Is ge- klopt,een vierde mingelen room, een pond geftampte amandelen, een half pond gefmolten ioïer, en een wei- nig roofewater ', kneed dit alles wel tezaamen tot een deeg, maakt 'eikraakelingen van, laat die een weinig droogen, enbaktzefcbielijkin eentaarte pan, of in den oven. Banket-kurken ; neemt één pond fijn geraspte b'-oodzui-
ker, en even zo veel tarwen meel, eenvicrendeels- pondgefmol ten 2>oter, wat zoete melk en twee eijeren, voorts wat gepoeijerdé caneel en kruidnagelen, kneed dit te zaamen tot een deeg, en rolt het ter dikte van een duim uit, ileekt 'er voorts ronde (lukken uit met eendaar toe gemaakt blikje; bakt ze op een ge- boterde plaat in den oven, of in een taarte-pan, dog niet teheet van vuur. Banket-letters ; tot het deeg hier toe, neemt men een-
vierde pond tarwen meel, een-agtfte pon j boter, even zo veel gereeven broodzuiker, 5 eijeren en zo veel zoete melk als noodig is, om 'er een ilijf deeg van te knee- den, van dit deeg alleen kan men letters vormen, en in de taarte-pan bakken ; dog om banket-letter s te maa- ken, bereid men het volgende vulzel; neemt een vie- rendeels-pondgeftqotenrt?M«7!«Wew, doet hier ineen tij fijn geklopt, een weinig geraspte citroen-fchil, en eenvierendeels pond fijn gemaakte broodzuiker; rolt als dan de bovengemelde korst uit, als mede het vul- zel, beide op een zodanige dikte, als men verkiest, de korst moet een weinig nat gemaakt worden, aan de zijde daar men ze wil toeflaan, legt voorts bet vulzel op de korst, die men dan zodanig toeflaat, dat't vul- zel'er in beflooten is, maakt'er dan die zoorten van letters van, welke u behaagen, en zet ze op een ge- boterde plaat te bakken. Behoiles; doet in een vertinde casferol of verglaasde
fteenen pan, een mengelen zoete melk , voegt 'er een klomp boter bij ter dikte van een eij, en een wei- nig geraspte citroen-fchil; Helt de casferol opeen comfoir met vuur; aan de kook zijnde, zo roert 'er twee à drie goede handen vol tarwen-meel in ; men moet zo lang ter deegen roeren, tot dat het deeg zig van de pan afhegt ; als dan neemt men het van het vuur, en roert 'er allengskcns twaalf wel ge- klopte eijeren onder , doet van dit deeg op een icbotel, en hebt onderwijlen kookende reuzel te vuur, vormt dan met de fteel van de fchuim-fpaan , flie men alvoorens in de reuzel flipt, figuuren na goeddunken^, laat die in de reuzel bakken ; gaar zijn- de, neemt men ze 'er uit, en beftro'oit zeaanflonds met zuiker, caneel en een weinig oranje- of roofe- B "»Mer. J
»ets; neemt een half mingelen zoete-melk, Iaat 'er
=6n ftuk boter ter groote van een hoendereij in op- doken , roert 'er dan een half pond tarwen meel, en wn lepel vol witte fijne zuiker onder, roert het dan zo lang tot dat het zig van de pan afhegt, lauw ge- morden zijnde, doet 'er tien wel geklopte eijeren iiuer, waar van zes zonderwit, hebt voortsonge- u.tene boter over het vuur, en wanneer die kookt, iaat dit deeg door een wijde tragter 'er inloopen, |
|||||||||||
gaar gebakken zijnde, neemt het'er uit, enbeftrooït
het met fijne zuiker en caneel. BiGnëts a la Reine; neemt een vierendeel-pond ge- , dampte amandelen, 4 harde dooijers van eijeren, 4 lood bittere amandelkoekjes, een weinig gepoeijerdé caneel en wat oranje water, dit alles wel onder malkande- ren geftqoten hebbende, zo mengt 't onder 't aman- del-deeg; en voegt 'er vier witten van eijeren tot " fchuim gekloptjèen half vierendeel geraspte en gezifte brood-zuikcr, en een wéinig tarwen-meel'bij; maakt van dit alles te zaamen een deeg, dat zig behoor- lijk laat kneeden; indien het te droog mogte zijn, zobevogtigt het met oranje of roof e-water; rolt het voorts uit, en fnijd het aan Hukken van een vinger lang, laat het in kookende reuzel of boter gaar bak- ken , en naar maate men ze opdoet, zo itrooit 'er gepoeijerdé zuiker over. Bignets met Appelen ; fch'ût àe appelen, doet'erde kroos uit, en fnijd ze in ronde fchijvcn; neemt dan een half pond tarwen meel, en vijf eijeren, mengt het met zoete melk, wat dunner als tot waaffelen, doet 'er een lepel vol brandewijn , met wat zuiker en fijnge- (tooten caneel bij, wentelt de appelen daar in, en bakc ze in ongezouten boter gaar. Bignets op vormen; neemt een pond meel, doet 'er in twaalf eijeren, waar onder twee zonder de witten, beflaat dit met zoete melk tot een taamelijk dun be- flag, raspt 'er voorts de ruimte van citroen-fchil in, twee oneen brood-zuiker', een weinig gepoeijerdé ca- neel en wat oranje-water ; voorts een wijn-romer goe- de brandewijn en een weinig zout; hebt als dan een pan of casferol met reuzel of boter te vuur, en het ijzer bij der hand, waar na gij uwe bignets wilt vormen, dat ijzer kan van een zodanige gedaante gemaakt zijn, als men verkiest ; het ijzer in de reuzel ter deegen heet geworden zijnde, flipt men het in het beflag, zorg draagende dat het niet over de kanten loope; vervolgens doet men de vorm in de reuzel of boter, en wanneer hij koleur gevat heeft, maakt men hem van de vorm los, en laat hem aan de andere kant bakken; een ligt bruine koleur verkreegen hebben■ de, neemt hem 'er uit, en beflrooit 't gebak met fijne zuiker; op deeze wijze voortvaarende zo lange men beflag heeft. Biscuit-brood ; neemt hier toe één pond tarwenmeel, en even zo veel ter deegen fijn gezifte broodzuiker, agtien eijeren, waar onder zes zonder dooijers, een hand vol gezuivert karwei-zaad., en een wéinig20a*, kneed dit alles te zaamen tot een deeg, fnijd betaara ftukjes, en laat het op een met boter beflreekene plaat, in een niet al te heete oven gaar bakken. Biscuit van bittere Amandelen;neemt drie-vierde pond bittere, en een-vierdepond zoete amandelen, gc- fehilt en afgewasfehen zijnde, floot ze fijn, met een weinig wstsr'ertusfchen beiden bijvoegende, anders zouden ze olie uitgeeven ; neemt dan agt of negen eijeren, klopt ze wel klein, maar boud en klopt het wit van drie eijeren bijzonder tot fchuim ; kneed de eijeren dan met de amandelen, en een paar pond beste witte zuiker door malkanderen, tot een bekwaa- me dikke deeg, en vormt 'er kleine broodjes van, legt ze op papier, en beflrijkt ze met het geklopte eij- wit, raspt 'er dan wat broodzuiker ova, en bakt ze in de oven gaar. Bit.
|
|||||||||||
v^ ' GEB.
voorts runder-merg, hakt het klein, doet hier bij
corenten, zuiker, een weinig geraspte' nootemuscau en zout, dit alles onder malkanderen geroertzijn.
de, zo legt hier van een laag op het brood, dan we- derom een laag brood, en zo vervolgens tot dat de fchotel bijna vol is, doet.'er dan zo veel zoete melk op, als nodig is om 't wel te doorweeken, zet deeze fcho'. tel in een taartepan, wiens bodem met zout of zant is beftrooid, doet onder en boven vuur, en laat het omtrent een half uur bakken, totdat het bijna droog is, neemt dan na mate uw brood-hek groot is, room van zoetemelk, eneemgcdooijersviMeijeren, klopt dit onder malkanderen met wat poeijerztiiker, cneeti weinig geraspte citroen-fchü, roert het op het vuur ftaande zo lang, tot dat het de dikte van visch-faus heeft bekoomen, giet dit over de koek, zodanig dat die 'er geheel mede bedekt zij, doet 'er het dekzel met vuur weder op, en laat het tot 'er tijd toe bakken, dat bekwaamelijk bruin is. Brood-koekjes (Witte); worden op de zelfde wij.
ze gebakken, van in dunne Hukken gefneeden wifte« brood, als de Koekjes van Biscuit, Caneel-waaffeltjes ; neemt een pond tarwen-nal,
een half pond gefmolten boter, twee lood geftooten caneel, een half vierendcels pond gepoeijerde safer, benevens een eij, kneed het te zaamen ter deegen door malkanderen , maakt 'er kleine balletjes van, en bakt ze in een knijp wafel-ijzertje. Of neemt twee pondtarwen-meel, drie vierde pond
gefmolten boter, een half pond gepoeijerde zuiktt, een lood geftooten caneel, een-vierde loodgengkt, voor een halve ftuiver Jaffraan, een weinig gereve- ne citroenschil, een glas fpaanfche wijn, en wee eijeren; kneed dit te zaamen ter deegen door, ai handelt 'er mede als vooren. Citroen broodjes ; doet drie witten van eijtnn in
een fteenen fchotel, doet 'er het geraspte geel van twee citroenen Gnder, als mede het zap van eene, klopt dit ter deegen, en roert 'er dan zo veel ge- poeijerde brood-zuiker bij, tot dat het de i*ü van een fijn taai deeg heeft, vormt 'er kleine koek- jes van, legt die dan op een blad wie papier, à eerst met zuiker is beftrooit, en doet ze op een plaat ih een niet al te heete oven gaai-bakken ; » bakt ze in een taartepan, met redelijk vuur boven op , maar niet onder. Columbijn koek; neemt twintig dooijers van ei/W";
klopt die zeer fijn , maar het wit apart tot fchuinü mengt en klopt het dan onder malkanderen met t'^ pond witte zuiker, en zo veel tarwen meel, dat" een bekwaam dik beflag of deeg word; daar gij °J hetlaatfte, als gij het lekker begeert, wat -geraspt- citroenfehil, of geftooten caneel moet onder ip" ren ; doet het dan in een taartepan, en laat " |
|||||||||||||||||||||||
e eb,
|
|||||||||||||||||||||||
T9-2
|
|||||||||||||||||||||||
Bitter-vierkant; wordbeieiiz\sletter-hel,mas.tmcn
neemt'er een derde bittere amandelen toe, vervolgens in vierkante vormtjes gedaan, met eenige fteeken daar op. ülaks-kavs; neemt goede zuure appelen, fnijd zedoor,
zonder ze te fchillen, doet 'er de klokhuizen wel uit, en vult de holligheden met zuiker, geftooten caneel, een weinig nagels, en fijn gefneedëneei'ttwn- fchil, onder malkanderen gemengt, legt ze dan in een fchotel, en bakt ze met vuur daar over fchielijk gaar, dat de fehil van boven bruin is, dan opgedaan, en zuiker over heen geraspt. Boere-waaffels ; neemt tien biscuiten, kookt die in zoete
melk , doet 'er dan bij een-agtfte pond tarwe» meel, zo als het van de moolen koomt, een vierendcels pond boter, vier efjeren, een weinig zout, enzoveelgirt als nodig is, om te doen rijzen; mengt'er een beflag van, dat niet al te dik is, en wel gereezen zijnde, zo bakt het in een gewoon wafel-ijzer. JJollebuisjês, of Poffertjes ; neemt een pond tarwen-
miel, een vierde pond korenten, een hand vol ge- ftooten amandelen, een weinig gereeven citroenfehil, vier eijeren, een lepel vol goede gist, beflaat dit met laauw-gemaakte melk, waar in een half vierendeel -gefmolte boter is gedaan, ter dikte van een zuster- beflagj en bakt het in een bollebuisje-pan in boter gaar ; men kan 'er ook de amandelen en korenten uit- baten, is beide zeer goed. Zie ook Poffertjes. .JSoter-gebak, ook Pet de Putain genoemt ; ftelt een
mingelen zoete melk op een kooien vuur, aan de kook zijnde, zo neemt het af., roert 'er een half pond tarwen-meel in, benevens zes welgeklopte eijeren, bijna koud zijnde , zo bakt het in kookende boter of reuzel, het beflag bij kleine lepeltjes vol'er indoen- de , ofwel door het oog van een fleutel laaiende loo- pen. .ßOTER-KOEKjEs ; neemt een pond tinven meel, een pond
korenten, agt lood amandelen, die in heet water ge- pelt zijnde, aan reepjes worden gefneeden, vier lood jucade aan dobbelfteentjcs, vier eijeren, een lepel vol goede gist, en beflaat het met wanne melk, ter dikte van een zuster, wel gereezen zijnde, zo bakt •het in kookende ongezouten boter, even eens als men olij-koeken behandelt. üramel-koekjes ; neemt een pond tarwen meel, tien
eijeren, agt lood zuiker, mengt ditzaamenmet zoe- te melk, als een pofFert ; maakt dan geklaarde of ongezoute boter heet in een vertinde of andere pan, die onder en boven even wijdis, houd 'er een ge- ftadig vuur onder, en laat het beflag dooreen treg- ter daar in heen en weder, en dus met krullen loo- pen, als het koleurkrijgt, moeten ze meteen hou- . . ten pen omgekeert, en als ze rood zijn, daar uit
• genoomen worden. J3rood-koek; neemt een fijn tarwen brood, raspt het,
.mengt het met half water en wijn, en een half pond korenten tot een pap; doet 'er dan bij zes geklopte eijeren, zuiker, geftootençaneelengefmolten Èsfrer, en mengt het wel, maakt 'er een brood-korst om, en daat het in de oven gaar bakken. •Brood-koek in een fchotel ; neemt versch fransch brood,
.-•'; doet 'er de korst af, en fnijd het binnenfte aan
dunne fchijven, befmeeit een tinnen fchotel met buter, en Iegj: 'er een laag van bet brood in, neemt |
|||||||||||||||||||||||
langzaam gaar bakken.
|
|||||||||||||||||||||||
Columbijntjes,- neemt van het voorgaande deeg
het in blikken vormen, die met boter beftr°' |
doet|
ik«
|
||||||||||||||||||||||
Koisl
|
|||||||||||||||||||||||
dat een
|
|||||||||||||||||||||||
zijn, ftrooit 'er wat zuiker over,
maakt, en bakt het niet te hard. ,„ Confituur-taartjes ; maakt een taarte korfrdiig>.
legt daar van in blikken vormen of kleine taartP netjes, die met boter befmeert, en met wat»» ^ beftrooit zijn, vult ze dan met letter-vulzejj^ .met confituuren, bij voorbeeld met moes van |
|||||||||||||||||||||||
GEB.
f eerin, framboozen, enz., zo als men wil, maar
niet geheel vol, dog het letter-vulzel moet men met -eaneel-water wat ilapper maaken ; legt 'er dan reep- jes van de korst-deeg over,,- beftrijkt ze met eijer- dooijer, raspt 'er zuiker over, en bakt ze in een taartepan, met wat vuur onder en boven ; is lek- ker. Men kan ze ook met amandelen, enz. vulJen ,
gelijk de amandel-taarten. Dominees-gebak; neemt en pond turwen-meel, zes lood
lijn gemaakte brood-zuiker; vier lood boter daar het zeut is uitgewasfehen, een lood gepoeijerde caneel, een weinig gedroogde en fijn gemaakte faffraan, drie eijeren, drie lepels vol witte of beter rhijnfchs v/ijn, mengt en kneed dit alles wel door malkande- ren, rolt het dunnetjes uit en fnijd 'er zodanige fi- guuren van a!s gij begeert, die vervolgens in kooken- de ongezoutene boter worden gebakken. ÊCHODEES ; neemt een half pond tarwen meel, drie eije-
ren, een half vierendeel boter, -het zap uit een ci- troen , als mede de fijn gewreevene buitenfte fchi! van dezelve , drie lood zuiker, een bierglas regenwat er dat gekookt heeft, benevens een weinig zuurdeeg, kneed dit ter deegen onder malkanderen, en laat het drie runen lang daan rijzen, rolt het dan uit, en maakt 'er ronde balletjes van, die e(Fen in water dat kookt moeten opgewelt worden, en voorts 'm reuzel of be- ster gaar gebakken. Ïngelsche Banket eiscl'it; neemt eenpondranven-
meel, agt lood tofer, drie eijeren, twaalf lood poeijer~ zuiker, zes lood gedampte amandelen , een vierde lood gepoeijerde caneel, en even zo veel cardamom, doet 'er een lepel vol goede gist bij, en zoveel lau- we zoete melk als nodig is, ó;n tot een bekwaam deeg te kneeden, maakt 'er voorts kleine balletjes van, die op cen.gcboterdc plaat moeten gezet worden te lijzen; ger.eezen zijnde, zo beftxijkt dezelve met geel van eij, en laat ze in den oven gaarbakken; koud geworden zijnde, fnijd men ze door, z'et ze op nieuw in de oven, en laat ze even eens als biscuit droogen. Encelsche Biscuit; neemt een half ponâtarwtnmeel
en even zo veel fijn geraspte brood-zuiker, zes eije- ren , de buitenfte geele fchil van een citroen, en zo veel lauw gemaakte -melk als genoeg is, om het te zaamen tot een ftijf deeg te kiïeeden, en laat het een uur bij het vuur daan rijzen ,• bedrijkt dan een blad papier met boter, legt hier dan kleine ronde hrokjes van uw deeg op, en laat het in een taarte- pan met weinig vuur van onderen, en goed vuur van bovenen bekwaamelijk hard bakken. ^celscheBoter-sprits; mengt een half pond tarwen-
meel, met een vierde pond boter, twee eijeren, een derde pond water, wat geconfijte oranje-fnippels en fcraspte citroen Je Ml, ter deegen onder een; zet het m zodanige formen als gij begeert, in een taartepan met veel vuur vàn bovenen en weinig van onderen te bakken; gaar zijnde, beftrooit het rijkelijk mee _, gepoeijerde zuiker.
P-asELscHE Keeics, neemt een half pond amandelenmet
roofe-water tot een deeg gedampt, een half pond tary/en-meel, agt eijeren die wel geklopt zijn, een half lood caneel, twaalf lood korenten, een vierde Pond boter, agt lood fucade en vier lood oranje-fnip- ilL ? Z2amet> fiJn sebaktj e,en agttle pond gereeveo |
||||||||||
6EB.' 7Pâ
. èmod-suikif, twee Iepels vol gist, en voorts een
weinig lauwe melk zo veel genoeg is, om 'er een be- kwaam deeg vante kneeden; maakt 'erdan koekje» van in de gedaante van harten, legt die in een taarte» pan, en laat ze met weinig vuur van onderen, en wat- meer van bovenen langzaam gaar bakken. Engelsche Krakelingen, neemt een vierde pond tdr-
.wen-meel, agt lood niet al te fijn .gedampte amande- len en even zo veelgefmolten boter, vijf wel geklop- te eijeren , doet hier zo veel waterbi], dat gekookt heeft, als nodig is,om 'er een behoorlijk Seeg van te kneeden ; rolt dit deeg uit, formt het tot .kra- kelingen, en bakt die in een taartepan met een weinig vuur onder , en wat meerder van bove- nen, o-f wel in een niet al te heete ovenopeca plaat. Ekgelsche Kringetjes., neemt een agtde mengelen
water dat gekookt heeft, laat hier in vijf loodtioter fmelten, gefrnolten zijnde, roert 'er dan in twee iood tarwen meel, twee lood fijn gefneeden amandelen, vijf loodpaeijer-zuiker en twee eijeren, die al voorens wel geklopt zijn ; hebt dan kookende.boter over het vuur, en neemt met een zilveren of tinnen lepel van dit teüag, en doet het op eene wijze in de kookende toter, dat 't ror.de kringen -verbeelden; ditgebakmoet voorzigtig uit de boter genomen worden, dewijl het ongemeen bros is. Entjes, hier toe maakt men een deeg en vulzel gelijk
tot banket-letters, maar men geeft haar een ander fatzoen,- want in lange entjes gefneeden, douwt men die dwars toe dat het vulzel ter wederzijden daar uit komt, en men bakt ze op papier. E-gels-ooren ,• is een zoort van Sprits; neemt hier toe 12
lood tarwen bloem,6 eijeren, een half pint zoetemelk. beßaat het zamen en doet het in een platte fchotel die met boter bedreeken is, zet ze op een ketel met heet water, dat het dijf opdroogt ; fnijd ze dan in dukjes van een vingers lengte en een duim breedte of meer.; ook kan men aan weerzijden, en aan de einden twee of drie fneedjes doen, en bakt ze in- ongezouten boter. Men kan het deeg ook heel wel ineen taartepan
opdroogen, dog dan moet 'er weinig of bijna geen vuur onder, en'mede op de dekzel weinig vuur zijn. Evenveeltjes, neemttarwen-meel, eïjers, boter enmelk
van elks een fpoelkommetje vol, doethier bijzo veel gist als men nodig rekent om wei te doen rijzen, waar na het in formen in een taartepan, met weinig vuur onder, en wat meer van bovenen, word gaar ge- bakken. EijeR-sciiotels, neemt eijeren, zoveel gij wilt, of na
dat gij veel fchoteltjes wilt maaken, klopt ze ter deegen een tijd lang, daar na doet 'er allengskensrar- wen-meelbi], met wat gedooten caneel, als men wil, en een weing gist, klopt en kneed het zamen door malkander tot een flappèdeeg; rolt dan deezedeeg duntjes op een plank uit, en zet hem op eea ■koele plaats, zo word hij dijf,- als dan fnijd de deeg in ronde dukken , van min of meer groote, naar dat mendeeijerfchotels groot wil he"bben; dit gedaan zijnde, fmijt ze na vervolg in een gereed hebbende ketel met kookend water, zo zullen ze eerst zinken, maar daar na weer boven koomen en hard zijn ; neemt ze dan terdond uit het water, laat ze verrekken, en Ff , \c& |
||||||||||
=1
|
||||||||||
1
|
||||||||||
©8R.
|
|||||||||||||||||
GEB.
geboterde plaat, in een tamelijke heete oren ga«j
bakken. Gabletten o( Franfche JVaafels; neemt drie vierde pond
tarwen-meel, een half pond zuiker, drieof vierge, klopte eijeien , een flukje beter, zo groot als een eij; hier van maakt, met water een bcflag, daar men drie dozijn waaffclen uit bakken kan; hecwaaffel. ijzer dan heet gemaakt zijnde, doet men'er een le- pel vol loter in en begint te bakken; ook doetmen een ftuk boter in een doekje, om het ijzer daar me» de geduurig te beftrijken. Galette, dit word van het zelfde deeg gemaakt alsde
feuilletées, hier boven befchreeven,men rolt't zel- ve ter dikte van een duim uit, en laat het indeoi'en of in een geboterde taart-pau, met weinig vuur va» onderen, gaar bakken. Gebakken Veldmutsen, maakt een ftijf deeg van een
half pond meel, drie eiferen en zo veel melk als no- dig is, rolt het uit tot dunne bladen, beftrijkt die bladen aan weerskanten met gefmolten boter, en ftrooit dan op de. bovenkant gepoeijerde camel, zuiker en korenten, rolt voorts deeze bladen digt in een, zo dat de korenten enz. flangs-wijze van binnen zitten, fnijd het tot vierkante ftukken, be- ftrooit ze met gepoeijerde zuiker, en laat het in een geboterde taarte-pan , langzaam gaar bakken. Gemelijke Struifkosk, neemt drie vierde pomUanv«.
meel, zeven lood beter, en een half pintje milï, mengt en roert het dan ineen pan als roer-eijers'; neemt dan een fchotel en laat ze heet worden, doet het geroerde daar in, en iaat het fel ïie lijk bak- ken, met veel vuur van onder en boven. Gengiser-brood , fteemt een half mengelen reodewij?,
laat die met vier lood gepoeijerde zuiker drie.dviei minuten kooken, doet'er dan in ter deegen gedoe- ten en gezift anijs-zaad, gengber, caneel, en wat cüroenfcMl, alles na goedvinden; hebt clan fijn ge- zifte biscuit in gereedheid, roert hier van zoveel in de wijn, die onderwijlen op hetvuurmoet fem tekooken, tot dat het dik is ; neemt het dan van het vuur en vormt 'er koekjes en broodjes na believen van, die men naderzelvcr dikte koiteroflanger:11 een geheel flauwe oven, op een geboterde plaat» voor al niet te lang moet laaten bakken. Gekcber-keeks; neemt een mengelen zuivere honingi
laat die kooken tot dat ze geheel bruin is, entediH wordende, zo doet'er wat water bij, als dan van het vuur genoomen, en bijna koud geworden zijn- de, zo doet'ergeftooten en gezifte gengber, krini' nagelen, caneel, anijs-zaad en peper onder, alles'''3 goedvinden, voorts zoveel fijn gemaakt kruif? vf. oud wittebrood 'er ingeroert, dat het behoorlijk»'J is, en 'er mede gehandelt als onder Gengber-brW"1* aan^eweezem , .intih
vier |
|||||||||||||||||
w*
|
|||||||||||||||||
legt ze op de plank ; als dan drukt op ieder rond ftuk
in het midden vier korte flreepen, niet ver van mal- kander, in en over dceze vier andere flreepen net over het kruis ; dog deeze ftreepen moeten niet tot aan de rand toe gaan, maaralleen in het midden zijn; zet de Hukken dan op-een koperen plaat, wat van malkander, en fchuift.dezelve alle fchielijk, in- 'dien gij meer als een plaat vol hebt, in een heete oven, maakt dezelve dan terftond toe, en fineert hem met leem digt, dan zullen de ronde ftukken in de oven rondom opkrimpen en hol worden ; ze bakken fchie- lijk gaar, maar men moetden ovennetvan pasope- nen , want als men dezelve vroeger opent, eer ze gaar zijn, zo vallen ze te zaamen en bederven, als men hem te lang toe laat, verbranden ze aan de kan- ten; om derhalven te weeten, wanneer ze te pas gaar zijn, kan men zulks gewaar worden, als men maar een kleine opening in het ov.engat maakt, en daar uit een aangenaame braad reuk befpeurt, want als die niet vernomen word, zijn ze nog niet gaar,, en men firijkt de opening weder digt; maar is de reuk brandig, dan is het reeds over de tijd en men. moet ze fchielijk uiihaalen. De Eijerfchotels worden veel van onze.bak'.ers
in den tijd der rijpe aardbefien gebakken, om dat men ze veel daarmede eet, na dat ze van binnen met boter befmeert,en dan met aardbefien gevultzijn; is heel aangenaam. Feuilletées , of Blad-gebak, om rondomme de randen van
de fchotel te leggen, neemt zo veel tqrwen-meel als gij denkt nodig te zijn; doet 'er na mate het wit van 2, 3, of 4 eiferen in , ais mede twee of meer lepels vol roo.n, kneed 'er dan een bekwaam dik deeg van, rolt het zelve dunnetjes uit, en belleek het overal met kleine kluitjes boter, ilaat het zo dikwils toe als gij kunt, rolt het op nieuws uit, doet'er we- derom boter op als vooren, en herhaalt dit tot zeven of agt maaien toe ; de laatste maai tot een halve vinger dikte u'tgero't zijnde, zo fnijd het tot zodanige fi- guuren ais gij begeert, en doet bet in een taartepan met matig vuur vooral van onderen, bakken; is fpocdig gaar. Frakckforter Bigxets, neemt eenpond tarmn-meel,
twee eiferen, zes lood boter, even zo veel posijer- zuiker,. een lood fijn gemaakte caneel, en een goed glas Spaanfche, of bij gebrek witte Franfche wijn, kneed dit alles tot een ftijfdeeg, rolt het ter dikte van een halve kleine vinger uit, fnijd het aan kleine ftukies, en laat die in kookende boter of reuzel gaar worden : Dit gebak kan meer als drie maanden in een blikken tromp of glas bewaart worden. .Flansche Wa affels; neemt een vierde pond tarwen-meel
en even zo veeïpoeijer zuiker, 6 lood boter en een wei- nig gist, als mede een weinig oranje- oïrooj'e-water, mengt dit met zoete room tot de dikte van gereezen pannekoek bcflag, bakt't voorts in een waaffel-ij^er, dat niet al te diep moet zijn. Feederikjes ; neemt een half pond fijn geftootene aman-
delen, en even zo veel tarwen-meel en gepoeijerde zuiker, een half lood geftooten kruidnagelen, een vierde lood geftooten foelie, een vierde pond boter en even zo veel korenten; kneed dit met melk tot een niet al te ftijfdeeg, en rolt het uit tot de dik- te van een driegulden, fnijd 'ßr voorts zodanige üguuren van als gij begeert, en laat het op een |
|||||||||||||||||
doet 'er een vierde pond poeij er-zuiker onder,
wel geklopte eiferen, koriander en anijs-zaad nz ° lieven , een lepel vol gist, maakt dit tot een 6 • hoorlijk deeg, en handelt 'er even eens mede. r | |
|||||||||||||||||
hier boven onder Engelfcke Banket biscuit IS a"gewcezen. ,..
|
\
|
||||||||||||||||
Gewend-brood; fnijd een twee ftuivers witte-brM
fneeden, laat het in een fchotel leggende, 'n*°"'t. melk, of nog fmaakelijker in room weeken, n>. dan vier eiferen, klopt die wel, en doet'er vat z;^ |
|||||||||||||||||
GEB.
jh, hebt dan mv fruit- of pannekoeks-pan orer het
yuur met boter, dezelve bruin zijnde, zo doet 'er't geweekt brood in, giet 'er de eijeren over, en laat het bakken; aan de eene kant bruin zijnde, keert het even eens als een pannekoek om, en be- ftrooit het met toofe-water en gepoeijerde zuiker. Ciacee; word van diergelijk deeg gemaakt, daar men ds columhijn-koek of columbijntjes van maakt, alleen. maar dat men 'er wat citroen-fchil onder doet, en het uit de vormen gedaan zijnde, op papieren bakt in de oven of in de taarte-pan. 0xoeweKoekjes, neemt hier toe allerhande zoortvan
groentens, bij voorbeeld kervel, petercelis, zuuring, hts, fpenagie, enz., hakt het wel fijn; maakt dan een beflag van een ftuivers witte-brood en drie bis- ernten in melk geweekt, zes eijeren, twee à drie lepels vol tarwen-meel, en een weinig gist, dit zaamen niet al te dik met melk beflaagen zijnde, roert men 'er de groente onder, fielt het te rijzen en bakt het even eens als pannekoeken in boter; wil men'er een koek of boftert van maaken, zo moet het beflag wat dikker blijven, en men doet'er als dan een vierde pond gefmolten boter in , en laat het in een taarte-pan met matig vuur, inzonderheid van onderen gaar bakken. Guuksche Pannekoekjes, of Struiven; neemt an-
derhalf pond tarwen-meel, tien eijeren ter deegen geklopt, een half vierendeels pond geftooten aman- delen, en een weinig zout, beflaat dit met half room en half melk , tot een niet al te dik beflag, en bakt het in boter, tot (huiven of panne koekjes. Haarlemmer Halletjes; neemt tot een vierendeels
pond tarwen-meel, een pond witte poeijer-zuiker, twee lood toter , een vierendeel lood cane el met eenwei- nigje pot-asck, maakt dit met wel geklopte eijeren tot een deeg dat tamelijk ftijfis, vormt hier kleine bal- letjes van, ieder van fchraag een half lood gewigt, drukt die plat, en zet ze op een geboterde plaat, in een niet al te warme oven te takken. nïEEK-KOEKjES ; nemt een pond tarwen-meel, een half
pond gefchilde en geftootcne amandelen, een pond zuiker, een vierde pond boter, twee geklopte eije- ren, een vierde lood cardemome en een muscaatenoot, fukade en fnippels naar genoegen;mengt en kneed htt wel door malkander, vormt'er koekjes van, niet twee fneeden daar op, en baktze op gebotert papier, of een plaat in de oven gaar. "Oere-drekjes j neemt geharsd witte-brood, vat wijn,
eijeren, gengber en zuiker; mengt het wel onder een, en bakt'er koekjes van in de pan met boter, . en raspt'er z«j'Jterover.
ll°SRE-xoEKj£s ; neemt tot een half pond tarwen-meel,
zo veel gezuiverde korenten als gij goed vind, dog niet te weinig, voorts geftootene amandelen, fuka- de , caneel, noote-muscaat, room, veel boter, en wat S,st'< laat het wat lang rijzen, maakt'er dan kleine koekjes van, beftrooit ze met zuiker en bakt ze in tie taartcpan, met weinig vuur van onderen, maar ,. veel van bovenen.
iWfcN; neemt een half pint melk, een half vierde pond zuiker, en even zo veel met roofe-water geftootene "Kandelen, bloem - meel zo veel genoeg is, en vier geklopte eijeren; mengt eerst de amandelen met de nelk, dat ze niet klonferig worden; dan doet het ver'ge daar bij, en maakt 'er een deeg van, waar |
|||||||||
GEB.
|
|||||||||
Ï>S
|
|||||||||
van men koekjes vormt, die men in de'taartepaa
gaar bakt, met vuur boven en onder. Huberts-nooten ; neemt een half pond met roo-
ze-water fijn gefcampte amandelen, een vierendeels pond boter, 4dooijersvan eijeren, wat gereeveneei- troen-Jchil, en zo veel room als genoeg is, om'er dun deeg of dik beiiag van te maaken, fdiept het dan bij kleine lepeltjes vol in kookeade boter, en' laat het niet al te bruin bakken. Hijugmaaker; laateen en een vierde pond bruine 2««
ker, en drie vierendeels pond honing op het vuur, met een weinig water kooken, en fc'iuimt 't ter dee- gen ; neemt dan twee en een vierde pond tarwen- meel, en kneed zulks met de vermengde honing eri zuiker tot een ftijf deeg wel door malkanderen, voorts twee lood kruid-nagelen, even zo veel noote- muscaat encaneel, eenhalfpondüjngefneedcn/a.tsf/f, even zo veel gedroogde oranje-fnippels, benevens een weinig fijn gemaakte pot-asch, dit alles onder hcé deeg gemengt zijnde, zo rolt het merde rol-itokter dikte van fchraag een kleine vinger, fnij'd'taan lange vierkante (tukken, legt het op plaaten, die dünnet* jes met weiten-zemelen zijn geftrooit, en doet het in den oven bakken ; deeze koek kan langen tijd in in een blikken trommel bewaart, en goed gehouden worden. J00DE Kraxsen; neemt tien eijeren, k'opt de dooijers
en het wit elk apart, een half pond gepelde aman- delen in het lang zeer lijn gefneeden , een pond witte zuiker, even zo veel tarwen meel, en wat oran* je fnippels; mengt en kneed dan alles wel door mal- kanderen tot een deeg, maakt 'er koekjes van, en bakt ze in de oven of taartepan met beter beftree- ken, en met een flap vuur. Kaas-koek; neemt een pond verfchc zoete melhs-kaas,
wrijft die fijn in een glas water, roert hier in drie goe- de handen vol tarwen-meel, drie eijeren, een hand vol poeijer-suiker, een vierendeels pond gefmolten boter, en een weinig zout, laat het in een met boter be- ftreekene taartepan, met vuur onder en boven gaai- bakken. Of neemt een pond kaâs, als boven , vermengten
wrijft het onder een pond koude boter, dit dan be- nevens agt eijeren onder een pond tarwen-meel ge- mengt en ter deegen geklopt, een half uur laaten ftaan te rijzen, voorts ineen taarte-pan, zoalsbo- ven gaar gebakken. Keeics, of Kaaks; neemt een pond tarwen meel, een-
vierdepond boter, twee eijeren, en eenweiniggt'.tfj kneed dit ter deegen door malkanderen ; voorts een half pond met roofewater geftooten amandelen, een half lood geftooten caneel, drie-vierde pond koren- ten, en ecn-agtite pond aan Hukken gefneedene ro- zijnen , na dat 'er de korrels zijn uitgenoomen, vier loodpoeijer-zuiker, en een glas Spaanfche wijn, mengt dit wel onder het voorige deeg, vormt 'er harten of keekfen van, laat het op een warme plaats rijzen, en bakt ze in een met boter beftreekene taartepan, of op een plaat in de oven. Keeks op eene andere manier; neemt eenpondtarwenmeel,
een half pond boter, een half pond zuiker,_ een half pond geleezene korentm, twee geklopte eijeren , een lepel vol geftooten carwei-zaad, en een lepel vol gist, maakt hier van een deeg, en laat die rijzen, ver- volgens vormt 'er koekjes van, en bakt ze als de vorige. F f 2 Kex- |
|||||||||
GEB;
even zo veel fijn geraspte broodzuiker, drie Iobdffijj
gefneeden fucode, twee lood gefneeden orânje-Jnip. pels, een lood gepoeijerde caneel; mengt dit mej eijeren tot een bekwaam ftijf deeg, en maakt 'er iira, kelingen van, die men als vooren behandelt, ofo0£ in een taartepan met zagt vuur kan bakken. Krakeliegen (Italiaansche-) ; neemt 1 pond tarvtn
meel, een vierendeels pond zuiker, en half vierendeel pond boter, en een eij, als mede w&tgist, en een wei- nigzOTtf, maakt hier met laauwemelk een deegvan dat niet al te ftijf is, en vormt het tot krakelingen' die gebakt worden, als hier vooren is geleert. ' Krakelingen (Mus-covische) ; neemt een ponder-
wen meel, even zo veel bastert poeijer-zuiker, eea vierendeels pond korenten, vier lood boter, en twee lood geftooten anijs-zaad, kueedhec tot een deeg, en doet 'er mede als boven. Krakelingen (Princesse); neemt een pond met na.
Je water geltampte amandelen, een half pond witte gezifte zuiker, en twee witten van eijerenwsl ge- klopt,* kneed dit te zaamen tot een deeg, maakt 'er krakelingen van, en behandelt die als vooren. Krakelingen van Autours,- neemt een half poudtar«
wen meel, even zo veel zuiker, drie lood hw, een half vierendeel pond gedampte amandelen, eea vierde lood fijn gemaakte caneel, en een weiuij curcuma, werkt dit ter deegen door malkanderen tot een deeg, en behandelt het als vooren. i Krltdkoek; neemt vier pond honing, laat die in eea
nieuwe verglaasde pan op een niet al te heetkoa- len-vuur zo lange ftaan, tot dat het gefmolten is, roert 'er dan in fijn geftooten kruidnagelen, mus' caatenoot, gengber en peper, van elks evenveel, en te zaamen. twee lood uitmaakende, voorts een- vierde lood caneel, vijf pond geraspte broodzuihr, en een half glas roofewater, roert dit alles geduu- rende een groot half kwartiers-uur ter deegendoor malkanderen, en mengt 'er dan allengskens, vooia! niet te veel te gelijk, fijn tarwen meel onder, di' moet zo lange geroert worden en meel ingedaan, Kt dat het een deeg word, die zïg vandepanafhegt, intusfehenmoet de pan altijd ophetvuuritaan,(icS het moet niet warmer worden, als men 't aan de hand kan verdraagen; kneed vervolgens ditdeegopcPi tafel of aanrecht, geduurende een kwartiers-uu' door malkanderen, en maakt het. zo-ftijf als doen- lijk is ; vervolgens moet het in vormen bet fatzoen gegeeven werden dat. men begeert, geniep |
||||||||||||||
«EB.
|
||||||||||||||
19*
|
||||||||||||||
Keuvel-koekjes; neemt wel gezuiverde kervel, hakt
ze fijn, laat dan kruim van twee oud gebakken hal- ve ftuivers wittebrtoden in wat melk weeken, en doet ze onder de kervel, met vier of vijf lepels vol sui- ker, wat geftooten caneel , gefmolte boter, en vijf of zes geklopte ei] eren, mengten kneed het wel door malkanderen tot een deeg; maar als het van de boter en melk te dun word,. doet 'er wat geftooten biscuit onder ; vormt 'er dan koekjes van, als een groot tbee- fchoteltje, en bakt ze in de taartepan gaar, met vuur onder en boven, en als ze gaar zijn, raspt 'er wat broodzuiker over: Men kan 'er ook wel corentenb'i'j doen, als men wil; en men bakt diergelijkekoekjes ook van onrijpe kruisbefiè'n,en dan noemt men zeKruis- befie-koeken; maax daar moet men meer zuiker bij doen. Klei-brood ; neemt 2.5 dooijers van eijeren , en twee wit-
ten, klopt hier in een pond poeijer zuiker, dit.moet lange geklopt worden, roert'er dan allengskens een half pond tarwen meel in, legt voorts in een taarte- pan een blad papier, doet'er dit beflag of deeg op, en laat het in een niet al te heete oven bakken. Koekjes van Biscuit; neemt vier biscuiten, onder-
korsten zijnde, laat die in in een half mingelen melk, waar in zes eijeren zijn geklopt, als mede een weinig roofewater, zuiker en geftooten caneel, naar goedvin- den is gedaan, weeken, bakt ze voorts in de koek' pan in boter. Koekjes van Biscuit op eine andere manier; neemt tot
ieder biscuit een eij , klopt de eijeren , en roert ze met wat melk, gefmolten boter, korenten, zuiker, geftooten caneel, en zo veel meel, als-genoeg is, tot een bekwaam dik beflag,- laat dan-de biscuiten daar in wat weeken, bakt za vervolgens in de koe- kepan met boter, en raspt 'et daar na wat brood-zui- ker over. Koekjes van Mevr. C.; neemt weiten meel, geftooten
amandelenen corenten, van elks een half pond, zes eijeren, dog de helft maar met bet wz'J, vier lepels vol room, een lood caneel, een halve nootèmuscaat, tien lepels vol gefmolte boter, een halve groene fucade-fchil klein gefneeden, geraspte fchil van een citroen, en wat gist; klopt dit alles v/el onder een tot een dik beflag., en in blikken vormen gebakken ; zijn zeer lekker. 'Kojïïugimwe Biscuit; neemt een pond witte zuiker,
dcet 'er twaalf wel geklopte eijeren bij, maar drie of vier dooijers kan men 'er uitlaaien, om de bis- cuit niet te geel te maaken, anders kan het geen kwaad , voorts zo veel tarwen meel als genoeg is , met wat anijs- en coriander-zaad ; kneed het door malkanderen tot een bekwaam ftijf deeg, en maakt 'er in vormtjes langwerpige of ronde biscuiten van, die men in de oven, of in een taartepan langzaam te bakken zet. Krakelingen,' neemt een half pond tarwen meel, doet
daar in een half pond poeijer-zuiker, een half vie- rendeels-pond boter, een lepel vol geftooten corian- der-zaad, een lepel vol roofewater, twee dooijers van tijeren, enruimeen lepel vol room; kneed dit te zaa* men tot een taai deeg, vormt 'er krakelingen van, legtdie op een geboterde plaat, en laat'ze in den oven bakken, na ze alvoorens met geel van. eij beftree- ken te hebben. Krakelingen (Bagijne); neemt een pond tartrnimefr
|
||||||||||||||
ta
|
||||||||||||||
lijk maaktmen die koeken een pond zwaar; laatz8
|
||||||||||||||
dus-op een warme plaats een nagt overflaan, e0
doet ze op plaaten , die met zemelen beftrooitzijn, in een oven daar het brood is uitgehaalt, laat o« hier in ftaan, tot datmendenkt dat het halfgaar1S' neemt het 'er dan- uit en bewascht de koeken ron^ om met roof e-water, koudgeworden zijnde, doeto'" weder in de oven, om voorts gaar te bakken ; dfiö koek moet op een drooge plaats bewaart woaf" Kuisciie Zuster-koek ; neemt een pintje room, dc-eta2^
vier geklopte eijers in, met wat zuiker, zout, en 6, raspte noote-muscaat; neemt dan een paar kleine on- gebakken witte-brooden, fn-ijd ze in dunne Cneetl ^.» giet 'er de toebereide room o ver, en laat ze een nig daar in weeken, bakt ze dan in de pan me , ter, en beftiooit ze met corenten of gekookte f' ueih Jcff |
||||||||||||||
©EB. $|j
|
|||||||||
GEB.
|
|||||||||
•Jt/NGeETJes; ueeftit "i pond tàrwtHmeeî, ^eiferen, een
paar lepels vol zuiker , een halve lepel vol gist, maakt hier van een beflag, met een pin tje of zo veel genoeg is zoete melk, dit moet men zeer lang klop- pen, en daar na een uur laaten rijzen, wentelt dan gefchilde en in fchijven gefneeden appelen, daar de klokhuiien uit gedaan zijn, in, en bakt ze in boter of reuzel, met wat beilag over heen, dat men van tijd tot tijd rondom de fneeden los maakt, om dezelve elks bezonder te hebben. tussEKTjEs; neemt een pondtarwen-jpeei-, drie eiferen,
drie of vier lepels melk, vier lood boter, en een weinig gist, dit door malkandcren gekneed zijnde, word het in zodanige figuuren gefneeden als men verkiest, te rijzen gezet, en voorts inkookendei«- ter of reuzel gebakken. Litter-koeken; neemt anderhalf pond best weiten
meel, vijf vierde pond drooge en heel fijn gezifte beste poeder-zuiker, zes geklopte e ij'eren, een paar geraspte noote-muscaaten, twee geftootene kruid-na- gels en vrat foelie, fchil van een halve fukade, fijn gefneeden , en een vierde pond gefmolten boter;- »engt eerst de eijeren met de zuiker en kruiderijen, en doet 'er dan het meel met de boter al roerende langzaam in, en kneed het ter deegen door malkan- der tot een dikke deeg, vormt 'er dan letters van in vormen, en laat ze in de oven op een plaat, of in de vormtjes in de taartepan bakken. Men kan het deeg ook in dunne rende ftukjes rollen , 'er kra- kelingen van vormen en in de oven bakken. Letters (Roode); neemt weiten-meel enzuiker, van elks-
een pond, een vierde pond gefmolten boter, een half lood geftooten canesl, een vierde lood kruid-nagels, vier geklopte eijeren, en fijn gepoederde roode bolus zo veel genoeg is, om het een roode koleur te gee- ven ; mengt en kneed alles wel door malkander toe een fijn deeg, en vormt 'er letters van ; of de deeg gerold zijnde, maakt'er kraakelingen van, en bakt ze indeoven, open plaat,ofindetaartpangaar. Limoen-koekjes; neemt tot een citroen een half pond
bnod-zuiker, raspt het geel van de citroen, doet liet bij de geraspte zuiker, met het uitgedrukte zap, en mengt het met 't wit van een eij, dat wel geklopt is, tot een deeg; maakt hier van kleine koekjes, en legt ze op papier in een taartepan, met een weinig vuur-' onder en boven. Ï-imoek-iïoekjes op een andere manier ; seemt 't zap van-
twee limoenen, laat daar een nagt wat gom traganth in wecken, en wringt het dan door een doekje; neemt dan heel fijn geftootene amandelen en brood- zuiker, van elks evenveel, en zo vel genoeg is, om' met het Hmoen-zap een deeg te maaken; waar van men koekjes, vormt en dezelve met vuur in de taar- tepan gaarbakt. Men kan ook, zo men wil, de afgeraspte geele
fibil van de citroenen 'er bij voegen r In plaats van de gom traganth te gebruiken, kan men ook geklop- te eijwhbï} het limoen-zap mengen. **akronnen; neemt een pond amandelen, die met roo-
fe-water zijn fijn geftooten, kneed hier onder drie vierendeels-pond geraspte en lijn gezifte broodzui- k:r, tot een deeg, maakt 'er makronnen van, en zet die op een gebotert papier of ouwel ineentaar« tepan, met niet al te veel vuur van bovenen,. eu sog minder van onderen, te bakken,. |
Makkonnen op eene andere wijze; neemt bij een pond
geftootene amandelen, een pond fijne witte "suiker, het wil van vier eijeren wel geklopt, en een weinig rooj'e- of oranje-water , kneed het wel door malkan- der tot een deeg, vormt 'er makronnen van, en legfi ze op eon met zuiker beftrooit papier, raspt 'er broodzuiker over, en zet ze in de oven om te bakken,, en hard te worden, maar de oven moet niet te heet' zijn,- men kan ze ook in een taarte pan gaar maa- ken. Mannetjes; neemt twee pondtarwenmeel, tweepond fijne poeijer-zuiker, een half pond grof geftooten amandelen, een half lood gepoeijerde caneel, een vierendeels pond boter, drie eijeren, en zo veel zoete melk als noodig is, om. het onder malkande- ren tot een ftijf deeg te kneeden, drukt dit deeg dan in vormen, die mannen, vrouwen, enz. ver- beelden , en bakt dezelve op een geboterde plaat in den oven. Massepain (Confituur); neemt r pond amandelen, en e- ven zo veel zuiker,maakt er een deeg van, rolt 't uit en fnijd het van een, beftrooit dan beide ftukken met fijn geftooten caneel; legt de eene zijde vol van zul- ke f onfituuren als gij wilt, met wat fukade en oranje- fnippels daar over, en alles met geklopte eijwit be- ftreeken zijnde, dekt het met de andere zijde toey en fnijd het zo dubbel in figuuren, die men dan in, de oven bakt, Massepain (Geheene) ; neemt gepelde amandelen, ftoot ze met wat roofe-water, zulks allengskens'er bij doende, heel fijn; doet'er dan even zo veel of meer witte zuiker bij, en ftoot het met wat geklopS eijwit wel door malkander, en formt het in figuu-. ren in formen of andei's, legt ze op. papier met zuiker beftrooit, en bakt ze in de oven op een plaaß langzaam gaar. Massepain (Koninglijke); laat een half pond brood- zuiker, die ter deegen fijngereeven is, ineencon- fituurpan, met een weinig roofe-water op het vuur fmelten, roert hier dan in een pond fijn geftampte amandelen, en defijngereevene buitenfte fchil van een citroen, en laat dit zaamen zo lange zagtjea kooken , al geftadig roerende en onderfte boven keerende, tot dat de zuiker begint te lijmen, en'6 deeg zo droog word , dat het van zelve van de pau losgaat ; dit deeg op een effen plank of tafel, die met zuiker is beftrooit, te koelen gelegt zijnde , kneed men het wel door, rolthetuit, en maakt 'er zodanige figuuren van, als men begeert, het zij in vor- men, alsanderzins; hetdeeg niet ledig genoeg zijn- de, zoftootmen het een weinig in een mortier, en men doet 'er wat eijwit bij ; neemt voorts eijwit., klopt dat in roofe- of oranje-water klein,, doopt hier de ftukken of figuuren van het deeg in, wentelt ze dan in geraspte zuiker om, en legt ze op papier, dat met zuiker beftrooit is, op een plaat in den oven te bakken, die middelmaatig heet moet zijn. assepain-spbits; neemt tot een pondgeftooten aman- delen , drie-vierde pond zuiker, een doir en het wit van twee eiferen, wel geklopt; mengt en kneed het wel tot een taai deeg,, maakt 'er ineen vorm fprit- zen van, beftrooit ze met zuiker, en bakt ze in een heete oven of taarte-pan gaar. Men kan 'er ookfucade en oranje-fpippeh bij doen,
en dan word het Oranje-fprits genoemt. Ff 3 Mc-.
|
||||||||
GES.
|
||||||||||||||
l%»
|
O EB.
|
|||||||||||||
Modtsciie Koekjes j hier toe word het deeg gemaakt
als Letter-koekjes., met wat caneel-water, en op ie- der koekje word een klein ftukje fucade geftoo- ken. Montfoortjes; neemt een pond tarwe?i meel, vijfvie-
rendeels-pond wittepoeijer-zuiker, een vierendeels- pond korentin, vier lood boter, een weinig geraspte citroen-fchil, en een klein ftukje fijn gemaakte pot- asch, kneed dit met zo veel eijeren, a!s nodig is tot een niet al te ftijf deeg, fteekt het uit met een getand blikje aan zodanige figuuren als gij verkiest,_ en laat het op een geboterde plaat in den oven, of in een taarte-pan met meest vuur van bovenen bak- ken. Moppen;- neemt een half-pcmàlioning en een half pond zui-
ker, laat dit met malkanderen aan de kook koomen , en fchuimt het ter deegen, neemt vervolgens een pond tarwenmeel, een vierde pond aan (lukkengefne- dene amandelen, een weinig geftootene kruid-nage- Jen en caneel ; kneed dit te zaamen wel door mal- kanderen tot een taai deeg, en fnijd het langwer- pig tot moppen, die op een geboterde plaat inden oven moeten worden gebakken : Ook kan men in deeze moppen fijn gefneedene/uratf« en oranje fnip- pels na goedvinden doen. Nieuwjaars -koeken; neemt een pond fijn gebuidelt
roggen meel, een-agtfte pond boter, twee lood wel gezuivert en geftooten anijs zaad, en twee eijeren, kneed dit met zoet dikbier tot een niet al te ftijf deeg, maakrcr kogeltjes of balletjes van, en baktdie in het knijp-wafel-ijzer. Nonnen-koeken; neemt een twee ftuivers oudbakken
tarwen broodje, fnijd 'er rondsomme de korst af, en laat het in zoetemelk weeleen, als dan ftijf uitgeperst zijnde, zo mengt hier onder zes welgeklopte eijeren, een vierendeels-pond gefmolten &ot«r, een half lood geftooten caneel, vier lood gepoeijerde zuiker, en wat gerasptecitroen-fchil; ook kan men 'er een half pond met roof e-water gedampte amandelen bijvoegen ; dit alles ter deegen met het kruim van wittebrood ver- mengt zijnde, laatmen het in een taartepan bakken , van onderen en boven vuur, dog van onderen weinig ; zijnde dit iets, hetwelk ten aanzien van het meeste gebak moet waargenoomen worden. Konus veesjes ; neemt een half pond fijn gezifte en ter
deegen gedroogde broodzuiktr, doet hier wat ge- raspte citroen-fchil in, en mengt het met zo veel ter deegen geklopt eij wit, waar in een ige druppels ci- troen-sap ziin gedaan, dat gij het behoorlijk kunt kneeden, maakt 'er voorts balletjes van zo groot als een knikker, en doet die op een fchoon papier in een taartepan, flap vuur onder en boven, dus droog takken, het geen in een klein kwartier gemeenlijk gefchied ; men moet zorg draagen, ze uit de pan te neemen, voor dat ze bruin worden. 0LIJKOEKF.N (Gemeene) ; neemt tarwen meel alleen,
of half boekweiten meel, maakt bier van met lauw ge- maakte melk, tweeof meer geklopte eijeren,watzui- ker offijroop, fijn geftooten caneel, en een paar le- pels vol gist, een ftijf beflag of deeg , daar men ook korenten, naar goed vinden, kan onder mengen; laat het rijzen, en vormt 'er dan koekjes van , of rolt , tietdeeguit, fniiden maakt'er allerlei figuuren van, »Is hertjes, ruitjes, krakelingen, enz., die ge dan, in koekende en met brood gezuiverde raap-olie moet |
||||||||||||||
doen
fmaa
|
a, en daar in laaten gaar bakken ; zijn zeer
ikelijk ; men kan 'er ook geftoote amandel™ |
|||||||||||||
onder mengen.
Olijkoeken op eens andere manier; neemt twee pond
boekweiten meel, een half pond kot enten , en even zo veel rozijnen, een ordentelijk tafelbord vol aan dobbelfteenen gefneedene appelen, die wel willen breeken, twee lepels vol goede gist, en een-vierds pond ßjroop ; roert dit met lauw gemaakt water tot een dik beflag, en Iaat het rijzen; hebt voorts uit in een wijde ijzeren pot over het vuur, ("mijt 'ereen korst roggen-brood in, waar in de groenigheid trekt; een korten poos gekookt hebbende, zo neemt'er de korst uit, en bakt 'er deolij-koeken in; veel voorzig- tigheid word 'er vereischt bij het vervaardigen van dit gebak, dewijl de vlam in de olie flaande, zeer lig. telijk brand kan verwekken. In de plaats van geheel boekweiten, kan men ook de helft weiten, of tarwen meel neemen, alsdan !aatmen'crde_/yYoü/>uit, doet 'er twee eijeren in , en befiaat het in plaats van met water, met laauwe afgeroomde melk. O Li j ko EK en'nog op eene andere manier; neemttweepend
tarwen meel, zes eijeren, anderhalf pond konnten, en even zo veel rozijnen, twee lepels vol goede gist, befiaat dit, zo als vooren met lauwe melk, en han- delt 'er voorts mede als boven. Om dit gebak nog fmaakelijker te hebben, neeœt
agt lood fucade, en een half pond amandelen, aan ftreepjes gefneeden, een half lood gepoeijerde m»mJ en een geraspte nootemuscaat. Oranje-koekjes , worden gemaakt van de afgerasptegcej
horanje-fchil, zonder het uitgedrukte zap, met ge- ftootene amandelen enzuiker, op de wijze als de li- moen-koekjes: Men kan ook geconfijte oranje-Jmp- pels daar toe neemen, die men fijnftampt. Orleaantjes; neemt een pond fijn gezifte broodzuiker,
agt lood met een weinig roofe-water fijn gedampte amandelen, en een lood gepoeijerde c aneel ; mengt dit ter deegen onder malkanderen, en maakt het met ge- klopte witten van eijeren tot een bekwaam ftijfdeeg, vormt'er dan ronde balletjes of vierkante ftukjes va", en Iaat die op een blad papier met fijne zuiker be- ftrooit, in een flauwe oven, of in een taartepsn zagtjes gaar bakken. Ouelten; neemt een pond tarwen meel, en een halfponJ
ter deegen fijn gezifte broodzuiker, vier lepels vol gc- fmolten boter, de docijer vaneen eij, en twee lepel' Tol roofe-v;ater; befiaat dit met gemeen wafórtoteeü niet al te dik beflag, en laat het in een oublie-ijzerbak- ken, is in een oogenblik gaar. Oublien a la Reine;neemteenpondtarwenmeel, eJ'
half pond wel gezifte broodzuiker, een half lood ge- poeüetde caneel, twee lood geftooten mijs-zaad, en vier lepels vol gefmolten vèvfcheboter; befiaat dit al- les met halfweg en half witte of Spaanfc hewijn, eI1 rnaa\'thct beflag zo dun niet, alshetvoorige. , Oublien a la Rotjale; neemt een vierendeels Von.
tarwen meel, zes of agt kruidnagelen, een half looa caneel, en een-vierde loodgengber, alles ter deegsn fijn geftooten, vier of vijfjepels gefmolten boter> een eij, vier lood fijn gemaakte broodzuiker, en tvre roemers vol witte oïSpaanfche wijn ; befiaat 't voor tot op de behoorlijke dikte. . Pannekoeken (Boekweiten); neemt een pond 0°^'
weiten meel, een eij, een lepel vol gist, en wat ?»»• bei«"1.
|
||||||||||||||
GEÄ.
|
|||||||||||
ÖEB.
|
|||||||||||
7*9
|
|||||||||||
teflaat het tôt een ordentelijke dikte met lauw wa-
ter en melk, gereezen zijnde, bakt dezelve in de ]coeke-pan, in boter, reuzel, braad vet of olie, daar olij-koeken in zijn gebakken; ook kan men balftar- )!>£» ;»eei neemen , als dan moeten 'er twee eijeren in, en wat meerder melk, dan of het alleen boek- weiten meel was. De gist 'eruitlaatende, kan men , zo dra het beilag gereed is, pannekoeken bakken , dog dan moet het veel dunner geroert worden, en ook meerder melk in gedaan, als wanneer men ze laat rijzen. f4MDEKO£KEN (Gooische); maakt een beflag van een-
vierde pond tarwen meel, drie, vier of meer geklop- te eijeren naar goedvinden, eenige lepels vol gefmol- ten boter, en melk zo veel genoeg is, bakt 'er dan in een koeke-pan dunne koeken van. PjijmEKOEicEH (Klooster) ; neemt zeven eijeren, klopt
die ter deegen, roert 'er in zes lood gepoeijerde zui- icr, vier lepels tarwen meel, twee lepels brande- wijn, vier lepels vol gefmolten boter, dit zeer dun met zoete melk beilegen, en in de pannekoeks pan gebakken. r.AjfSEKOEKEN (Rijst-); neemt een half pond rijst,
kookt het in water tot een brij, doet het dan in een aardenpot, en dekthetgeheel digt toe,- neemt dan een half mengelen room of'zoete melk, doet die koo- kend heet in de rijst, met tien wel geklopte eije- ren, anderhalf vieiendecis pond gefmolten boter, en een weinig zout, roert het wel door malkande- ren, en doet 'er zo veel meel bij, als u tot het be- flag dunkt nodig te weezen, om ze van de pan te doen g Jan; en bakt ze dan in de pan in boter j's a- voiids van te vooren bellagen, zijn ze best. ïahkekoeken (Taiiwen of Weiten) ; neemt twee
pond weiten meel, roert'er in agt eijeren, een wéi- nig zout, twee lepels vol goede gist, en maakt het verders met lauwe zoetemelk tot een ordentelijk dik beflag, laat het rijzen, en bakt het met boter in de koek pan ,• met de gist 'ér uitte laaten, en dunner tefetflaan, kan men 'er dunne ongereezene koçkcn van bakken, en 'er korenten , appelen, enz. in- doen. riNSEKOEKEN zoKDER Boter; klopt een mengelen
room van zoete melk, en zes verfche eijeren terdee- gen onder een, mengt daar onder agt lood zuiker, een lijn geraspte naotemuscaat, en zo veel tarwen neel, als noodig is, o;n het de dikte van gewoon- lijk beflag te geeven; veegt de koek-pan met een doek fchoon uit, en wanneer die redelijk heet is, 20 doet 'er het beflag, zo dun of dik in, als gij het goedvind, en bakt 'er pannekoeken van. otert," neemt half tarwe- en half boekweiten-mes!, of maar een' zoort alleen, maakt hier van met lauwe ^elk , zo veel genoeg is, twee óf meer eijeren, wat gefmolten boter, korenten naar believen, wat ge- jtooten caneel en kruidnagels, zuiker, en een paar Jcp els vol gist, een dik beflag, en laat het wel rij- zen; daar nadoet het in een taartepan, of ijzcre P°t, die met boter van binnen is befirceken, en laat het gaar bakken, 'met vuur van onderen en bo- ^?0; om te weeten of het gaar is, klopt men met °e vinger daar op, als het dan hol klinkt, is het }0T &aar: Men kan 'er ook de korenten uitlaatcn.
£rtjes ; hier toe maakt men een beflag als tot een
. P»m, maar men bakt ze iu een poiïercjes-pan met 'wer gaar, |
|||||||||||
PöolscheMüts ; neemt een pond met roofe-water fijn ge«'
ftampte amandelen, en twintig loodfijn gezifte brood- zuiker , benevens zes eijeren, wat geraspte ci- troenschil en een weinig caneelwater, beilaat dit als tot een a?nandel-taait, doet het dan in de vorm als een Poofcbe-muts gemaakt, die van binnen met bo- ter moet beftreeken zijn, en bakt het met een matig vuur. Piuncesse-brood; neemt een pond weiten meel, eve#
veel witte zuiker, en vijf of zes wel tot fchuim ge- klopte eijeren, mengt en kneed het tot een ftijf deeg,- en vormt 'er broodjes van, diegeinde oven op papier gaar moet bakken. Prol van Room; neemt een koperen vertindefchotel of
asfiet, beftrijkt die dunnetjes met boter, en ftrooit 'ergeftooten biscuit op, neemt oudbakken/ranjr/jof tarwen-brood, doet 'er de korsten af, en fnijd het in plakken van een halve vinger dik, legt dan eeo laag van dit brood in de fchotel, en voorts korenten, fijngefneedebeste appelen, een weinig fijne zuiker, wat geraspte noote-muscant, citroen-fchillen en wat klein gefneeden fukade ; neemtvoorts een half men- gelen zoete room, waar onder vier geklopte ei' jeren zijn geroert, giet hier van zo veelover de laag witte brood, clat die ordentelijk bedooven is, legt hier dan wederom een hag brood op, en daar de rest der room en eijeren overgegooten ; Jaat het dus met een taarte-dekzel overdekt, en vuur onder en boven fchraag anderhalf uur bakken, tot dat het van bove- nen lichtbruin'is, voorts afgenoomen, en met ge- poeijerde zuiker en caneel beftrooit; is zeer fmaake- kelijk warm gegeeten. RtNG-KOEKjES ; neemt een vierde pond tarwen meel, en
even zo veel fijn gezifte brood-zuiker, vier dooijeren van eijeren, en een wit, benevens een weinig oraii- je-water, kneed dit met zo veel water als nodig is tot een ftijf deeg, maakt hier kleine ronde ringen . van , legt die een weinig in kookend water, en laat ze dan op een geboterde plaat in de oven bak- ken. Rom^keins ; neemt een pond tarwen-meel, een half
pond met roofe water fijn gefiooten amandelen , een half mengelen zoete room, een wijnglas vol rooze-wa- tcr, agt welgeklopt-r eijeren, een half pond gefmol- ten boter, vier lepels vol gepoeijerde zuiker, eea weinig gcreevene citroen-fchil en een lepel vol goe- de'gist, beflaat dit ter deegen een kwartiers-uur lang, hoe meer geklopt hoe beter, doet hef dan in vor- men of blikjes, die met boter zijn beftreken en met fijne biscuit beftrooit, de formen worden half vol gedaan, dan zet men dit' in een taartepan , met vuur boven en weinig van onderen, gaar zijnde, doet men ze uit de vormen en beftrooit ze met gepoeijerde zuiker en ■ caneel. • Roode Letters; neemt een half pond met roofe-water'
fijn gedampte amandelen, een pond wel gezifte brood* zuiker, een vierde pond boter, twee tij eren die wel geklopt zijn, wat geftooten kruidnagels en ca- neel', ert zo veel'roode bolus als genoeg is, orrr 'er een fchoon e roede koleur aan ts geeven; dit al- ' les kneed men met zo veel tarwen-meel als nodig is . om 'er een ftijf deeg van te manken, dit deeg word aan, dunne ftokjesgerolt, tot kraakelingengevorntt,. en op een geboterde plaat in den oven.gebakt. Rvston; neemt vijf vierde pond weiten meel, tien eijt-
■» ren, |
|||||||||||
SEB.
ter deegen fijn geftooten biscuiten,.een-vierde pon|
poeijer-zuiker, en half pond korenten, tien eijeren, met vier lepels vol zoete room ter deegen geklopt, een half pond gefmolten boter, voorts een weinig geftoo, ten kruidnagelen, peper gengbir, gereeven citroen- fchil , fijn gewreeven marjolein en timiaan, beflaat dit ter dikte van een zuster, en Iaat het in een taar- te-pan , vuur van onderen en bovcnen, dog weinig van onderen, gaar bakken. Spaansch Roggen-brood, neemt anderhalf pond mef.
rbofen-water iijn geftooten amandelen, een pond ge- .zifte brood-zuiker, twee lood fijn gebuiddd roggen, meel, een lood caneel, vier wel geklopte eijeren, wat oranjefnippels en gereven citroenfhil, dit te zamen tot een deeg gekneed zijnde, vormt men 'er piatte brood. jes van een vingers lid lengte van., en bakt diu op een geboterde plaat in den oven. Sp.A-eiscuit; neemt vierdehalf pond tarwen-meel, hej
wit van vier eijeren, een half pond verfche htir, vier lood coriander- en even zo veel anijs zaad, bei- de wel gezuivert en fijn geftooten, mengt dit met zoete room tot een bekwaam brood-deeg, vormt'et kleine ronde bollen van, laat die met het witte-brood in de oven bakken, koud geworden zijnde, fnijike door, en laat ze voorts tot biscuiten in den oven droogen. Sprits ; neemt twee pond tarwen meel, agticn welgeklop-
te eijeren, een half pond gefmolten boter, roeit dit met zo veel wan« water dat het een beflag word als dikke brij, doet het dan in een fchotel, opeenniet al te fterk kooien vuur, roert betgeftadig, en bij- na ftijf geworden zijnde, zo doet het met een met in de fpritsvorm, en. fpuit het in kookende boterotm zei. SfRits op eene andere wijze-, neemt een halve kan zotti
melk, laat ze kooken met een pijp caneel, en wrijft 'er een halve nootemuscaat in, neemt 'er dan de pijp caneel wederom uit, en ftrooit 'er al kookende en roe- rende tarwen meel in, dat't heel dik worde, Iaat het onder de roering nog een weinig op het vuur ftan, zet het dan af, en doet het in een mortier met tweege- heeie eijeren, ftoof het helder door maikanderen,« = bet effen word; doet 'erdan nog drie dooijersvio4'' r ren in, en ftampt hef. weder door maikanderen, &' H vooren, ftampt 'er dan weder twee gelieele eijiffli en vervolgens zo veele dooijers onder, dat het aj* bekwaame dunnigheid heeft ; zet dan een goed gs^ deelte&oserofuitgefmolten verkens■-reuzel op 't vuur; maar als gij boter neemt, moet die eerst afgefeto™ fin klaar afgegooten worden ; als dan de boter of reu- zel kookt, fpuit daar van het deeg in, en neemt™ j fprits telkens 'er uit, als zegoed van koleür is._ Stbevels; neemt drie lepels vol tarwen-meel, drie*'./'
ren, eenhalve of heele lepel vol geraspte broodzuwi klopt het braaf lang te zaamen met een weinig v'u' dat het bekwaam dik is, en laat het dan uit een lep > ofdooreentregter langzaam in heet gemaakte W in krulletjes loopen, en daar in gaar bakken. ,* Tarw-koek; neemt een vierde pond tarwen meel, '
eijeren, een agtfte pond gefmolten hater,twee . fijne zuike-r, een lepel gist, twee koffij-kopjes ^ ,en een met water, beflaat en klopt'teen lange» ^ tot dat het geheel effen is, en gereezen WnaeLfr Iaat 't in een taartepan, met vuur boven en ee» rjig onder, gaar bakken. j^ifi |
||||||||||||
GEB.
|
||||||||||||
Saé
|
||||||||||||
ten, de helft inet het wit, en de helft «onder het
wit, en wel geklopt, wat geftooten Zwn«f, een half of heel lood geftooten carcse/, vratzuiker, een glas- je roofe-wat er, een kommetje gefmolten bot er, en wat gut, voorts zo veel lauwe warme roe/£, als het noodig is ; beflaat dan alles wel onder maikanderen, tot een maatig dikke deeg, en Iaat het rijzen., bakt het vervolgens in een taarte-pan gaar, met vuur onder en boven ; is fmaakelijk. ätijST-KOEKjEs ; neemt een half.pond in zoete-melk gaar-
gekookte rijst,een vierde pond tarwen-meel, twee fijn geftooten biscuiten, vier wel geklopte eijeren, een half lood gepoeijerde caneel, twee lepels vol fij- ne zuiker, een lepel vol gist, wat gereevene ci- troen-fchil, een weinig roofe-water te zaamen met Jauwgemaakte melkten dikte van een zuster beflaa- gen, en gereezen zijnde, bakt men ze aan kleine koekjes met boter in de koeke-pan. Savoijsche Biscuit; neemt vier eijeren, klopt eerst bet
wit tot fchuim, doet'er dan dévier dooiren bij, en klopt het op nieuw ter deegen onder een; dan doet 'er een half pond poeijer-zuikerhi]., enklopthetwe- derom wel; als dan doet een weinigje versch bij het vuur gedroogde en gepoederde oranje- of citroen-fchil in het beflag , en klopt het door een ; vervolgens neemt anderhalf vierendeel weiten mee!, of zoveel genoeg is, en roert het allengskens onder het beflag, -en klopt het braaf lang, en maakt het tot een deeg, diezo dikmoetzijn , dat zij even (laanblijft, maakt 'er dan ronde biscuiten van, zogroot als een rijksdaal- der, legt ze op een papier met zwito-beftrooit, raspt 'er brcod-zuiker over heen, en zet ze in een warme even , om mooi bruin,te bakken. Men kan Z2 ook in de taartepan bakken, met meer vuur boven als onder; zijn uitneemend. ^chulfen; maakt een beflag als^-oor dunne tarwen-pan-
nekoekjes, hebt dan kookende boter over het vuur, laat de fchulp, die gemeenlijk van ijzer is gemaakt, en waaraan een fteel zit, in de boter heet worden, houd die dan boven de bcflags-pot en giet 'er aan de ver- keerde kant beflag over, houd het dan in de pan met boter, en wanneer de fchulp van de vorm valt, is die gaar, en moet uit de boter genoomen worden. Sedansche Waaffelen, neemt een half pond rijst in
zoete melk gaar gekookt, een pond tarvun-mieel, zes eijeren, een half pond verfche gefmoltene boter, een weinig zout, goede gist en twee lepels vol roofe-wa- ter, beflaat dit mei zoete melk een weinig dikker dan gewoone waafFelen-beflag, en gereezen zijnde., zo bakt 'er waafFelen-van. ■êoESEN, neemt een pond of half mingelen kookend wa-
ter, doet 'er in een half pond boter, en als die gefmolten is, een half pond tarwen-meel 'er in geroert, dan van het vuur genoomen, neemt agt eijeren, klopt die 'er een voor een door, hoe langer geklopt hoe beter; zet de taartepan op het vuur, Jat ze geheel heet word., doet'er de vormen, die toet een weinig boter moeten zijn beftreeken in, en doet'in ieder een lepeltje beflag, of de vormen maar half vol; bakt het fpoedig, moetin een kwar- tiers uur gaar zijn.; meu kan ze ook in een beete oven gaar bakken. J^jaakscheKoek; neemt een oudbakken Huivers witte*
brood, fnijd 'er de korst af, en wrijft het binnenfte &£ de krnün zo fijn doenlijk is., doet hier bij zes |
||||||||||||
CES,
|
||||||||||||||||||||||
&Ä
|
||||||||||||||||||||||
Tarwe-koekjes ; neemt een pond tarwen meel, vijf of zes
tijeren, geïinolten boter naar goedvinden , vrat gist en zuiker, maakt 'er met half melk en half water een be- kwaam dik wel geklopt beflag van , laat het rijzen, en bakt'er koekjes van in vormen, of in de pan. ' Î"arw£ koekjes op eene andere manier; neemt een-vierde
pond weiten meel, 5 eijeren met het wit, ruim een half kommetje gefmolten boter, een lepel vol gist, wat zui~ 1er, een paar coffij -kopjes vol melk , en een met water, of zo veel genoeg is, beflaat en klopt het wel, en zet het in een taartepan te rijzen, met warme asch onder en boven, dan vuur onder en boven gedaan, en gaai- gebakken, maar moet in een kwartiers-uur gaar zijn. Jeksen; neemtagteijeren, dehelftmet, endehelftzon-
derhetiWt, klopt ze hee! klein, en doet'er onder een halfpintje uitgeperst zapvznjpinagie, en een halve lepel vol zap van te af e (anders w ormkruid gcnaemt), met een halfpintje room. dricgcftooten biscuiten, een half vierendeels-pond zuiker, en een halve gewree- ven nootemuscaat, mengt dit alles wel door malkande- rcn, en wrijft liet door een teems, doét dan het door- gewreevene in een zaus_-pan, met een klein ftukje ba- ter, zet het op een wein ig vuur, en roert het gefta- dig, tot dat het mooi dikbegint te worden ; neemt dan een tinne fehotel, en dezelve met wat boter befmeert hebbende, doet het daar in , en laat het al dus,'- met vuur onder en boven, langzaam gaar bakken; gaar zijnde, legt een ronde plaat over de fchote! heen, en keert ze onderde boven , .en zet ze met de plaat in een fchote!; is zeer gezond en fmaakel ijk; mèn legt rond- om op derand van de fehotel bok wel in vier of agt deelen gefneedene oranje-appelen. Thee-koekjes ; neemt drie vierde pond tarwen meel, een vierde pond gezifte broodsuiker, eene?/, zes lood bo- ter, een vierde lood enncel en wat geraspte citroen- Jchil, -mengt'er een deeg van , gelijk als tot een taart, rolt het dunnetjes uit , neemt dan een bierglas of theekopje en ft eek t 'er ronde koekjes mede uit, laat die in een taarte-pan, met go'éd Vuur'eronder, zon- der deksel 'er op, bakken , aan de de eene kant gaar |
||||||||||||||||||||||
om dunne tarwen pannekoekjes te bakken , Jaat dit
langzaam in een nauw hoogop pannetje , waar in kookende Boter op het vuur ftaat, door-een naaii. we trechter loopen. Tulband ; maakt hier toe een beflag, even als voor een
amandel-taart, met wat geraspte citroenfehil 'erin, en bakt het in een vorm die de gedaante van een tul' band heeft. Tulband a la Moscovite ; neemt een half pond in melk
gaar gekookte rijst, een pond 'tarwen-meel, zes eije- ren we! geklopt, en een vierendeels pond korenten en even zo veel aan ftukken gefneedene rozijnen, daar de korrels zijn uitgenomen, een vierendeels pond gefmoltenc boter, wat geraspte citroenfehil, eeii half lood gepoeijerdè caneel, een goede lepel gist, en voorts zo veellauw-gemaakte melk als nodig is, om 'er een ordentelijk dik beflag van te maaken, dat men gereezen zijnde, in de tulband-vorm doet en laat gaar bakken. Ufeltjes; neemt witte zuiker, 'kookt die mot het af-
trekzel van klapper-rooj'en, en geraspte citroen-fihil, al roerende tot dat hij ftijf begint te worden , doet hem dan op papier in kleine brokjes , en laat zedroogen; als dezuikerwiloverkooken doet'er wat boter 'm. Waaffelen; neemt een pond 'tarwen-meel, zes eijeren
en een vierde pond gefmoltenc boter, beflaat dit in een mengelen zoetemelk, die eerst opgekookt is, doet 'er nog bij een lepel vol gist, waar in een weinig poei- jer-zuiker is gefmolten, voorts een half glas brande- wijn , v/el gereezen zijnde, zo roert 'er een koud glas wat er onder, en bakt waaffelen ; gebakken zijn- de , ftrooit men 'er geraspte broodzuiker metgeftooten caneel vemengt over. Of neemt twee ponden tarwen- meel, zestien eijeren, die ter deegen moeten geklopt zijn, vier fï in gereeven en gezifte biscuit en, een half pond gefmolten beter, en twee lepels vol. verfche gist, beflaat dit te zaamen, en laat het drie a vier uuren rijzen , eer men aan het bakken gaat, roert men een bierglas k-oud water in het beflag, en voorts gebakken. Waaffelen (Boerej) ; men kookt biscuit in wat melk
week, doet'er dan wat meel en gefmolten boter bij, zonder eijeren, en klopt het wel door maikanderen tot een beflag, en bakt'er waaffelen van. Waaffel-koekjes; hiertoe maakt men deeg als tot gemeé-
ne waaffelen, dat men in vormen in de taarte-pan bakt, maar moetlugtig beflagen zijn. Weever-spoelen ; neemt een half pond tarwhi-meel, roere
dat in een half mengelen melk, waar in zes eijeren ter deegen zijn geklopt, doet dit beflag dan in een ko- peren vertind bekken, en laat het met zagt vuur van onderen en bovenen ftijf worden, fhijd het dan in de gedaante van weever-fpoelen, en geeft ieder van bovenen twee of drie fneeden overlangs, enlaatze voorts in kookende Jiöter gaar bakken. Weever spoelen op eene andere manier k neemt een half
pond tarwen-meel, zëvén eijeren, die lang geklopt zijn, een half pintje zoetemelk, twccUellqesregen- water, beflaat dit zaamen , en doet het danin een vertind bekken of tinnen fehotel, die met boter wel gefmeert is, Iaat het met wat vuur van onderen en bovenen ftijf worden, fnijd "er dan weever-fpDelen van als vooren, en laat ze in een pan of casfecol in hcete boter, daar het-giue'uitgcfmolten'is, bakken, G g tot |
||||||||||||||||||||||
Tim
|
zijnde, zo keert dezelve om.
|
|||||||||||||||||||||
pjes; laat tien- lood water en twaalf lood boter zaa-
|
||||||||||||||||||||||
men op het vuur kooken , roeit "er dan eenhalf pond
tarwen-meel onder, met drie wel geklopte .eijeren, wat aan ftakken gefneedene jitcaSë, oranje-fnippels, ■en-een lood gepoeijerdè crnzee/,terdeegenverméngt zijnde, zo maakt 'er timpjes van, en laat die op een geboterde plaat in de oven bakken. 1 durons; neemt zoete amandelen en haazelnooten, bei- de gepelt, en de fchil van verfche citroenen, het eene en ander in langwerpige fijne ftukjes gefnee- den, voorts in een confituurpan met anderhalf pond peijer-zuiker tot een pond, amandelen enz. ge- droogt, klopt dan ter c'eegen zo veel wit van eije- Hn, als men nodig heeft om met de amandelen enz. een bandbaar deeg te maaken, maakt 'er kleine koek- jes van, en zet die op een blad papier in een taarte- To 'Pan °f °Ven IanSzaam te bakken.
■ ver-koek ; neemt een half pond boekweiten-meel enge-
. ^teeijeren, hoe meerder hoe beter ; beflaat Tiétza-
!,len lrx-t lauwe melk, wat zùiker en eenweiniggüt,
"teen bekwaame dikke deeg, iaat het rijzen, en
m het vervolgens in de taartepan gaaï, met vuur
rîs*cb„?rnenw^r..
II Beet~KomïKS'>üeernt beflag zo. als men. gebruikt
|
||||||||||||||||||||||
> f
|
||||||||||||||||||||||
GES.
|
||||||||||||
-t06
|
||||||||||||
een andergeftadig roert, en maakt'er een flijve deA
van ; vormt dan van deeze deeg heel dunne koek? jes of zelten, en legt dezelve op met meel beftrooi. de plaatjes of plankjes, doet ze dan met bet brood in de oven, en lait ze bakken ; gebakken zijnde, doet ze van het meel af, en legt ze weder op de plankjes- neemt dan een eij klopt het zelve wel met geftoo'. ten zuiker, en beftrijkt dezelve daar mede; zet zs dan weder in den oven , tot dat ze droog zij,] zuivert ze ten laatsten wel van het meel; zozijrj ze veerdig. Zuiker-eiscuit; neemt een pond tarwen meel, eneven zo veel fijn gezifte brood zuiker , agt wel geklopt« eijeren, een once geftooten Anijs-en coriander-zaad mengt dit met lauwe zoete melk, tot een bekwaam brood-deeg, maakt'er kleine ronde boiien van, zei die in den oven te bakken, gaar zijnde en koud ge« worden , fnijd ze in den midden door, doet ze op nieuw in den oven, en laat het tot biscuit droq- gen. Zuiker-3rood; neemt een half pond. geftootene enge zifte zuiker, een half pond tarwen meel en vijfeijmn, klopt de eijeren, bet geel en wit zaamen geheel tot fchuim, roert'er dan eerst de zuiker en daar nahet mee! onder, doet'er ook een weinig roofen-waterta brandewijnbij, omhet lugtig te maaken, en bakt't vervolgens in blikken vormtjes in de oven, of ia de taartepan. Zuiker-gejjak,- neemt een half pond zuiker, laat die niet wat water kooken tot dat het begint te lijmen, clan van 't vuur genomen zijnde, doet 'er voorts bij beet- jes bij, een half pond weiten meel, zulks geftaadig roerende, tot dat alles wel vermengd is; legt dan ut deeg op een tafel en raspt 'er braaf zuiker over heen, en laat het dus koud en ftijfworden, ftanipthetdai) fijn in een mortier, met wat oranje-water, ook «ni- ez«- en amber-grijs, zo veel het u behaagt, ra vormt dan van de deeg ronde koekjes,- werpt deeze koekjes vervolgens in een gereedgemaakt hebben- de ketel met kookend water, zo zullen ze aanitoadi na de grond gaan, kookt ze zo lang tot dat ze drijven, enfeheptze danmet een fchuimfpaanuit, en legt ze op een vergiet test te verlokken; vervolgens legt ze op papier en laat ze in de oven gaar bakken, totdat ze een fchoone koleur hebben verkreegen; indien ze als dan te vast aan het papier kleeven, zo neem' een nat fervet, dat men met de hand vlak geklop' heeft, legt daar het papier op, zo gaan ze los. Zuiker-keeks ; neemt een pond tarwen meel, mengt hij» ■ onder een half pond fijn gepoeijerde brood zuiker, "<|e vierde pond boter, twee-dooijers van eijeren, oüe lepels fek of Spaanfclie wijn , kneed dit alles onde» een tot een deeg , en maakt 'erkeekzen van, ^ zodanige form als gij begeert, laat die op eeng£b^ terd papier of plaat in den oven, ofwel ineen taai" tepan gaar bakken. Zuiker-krakel Ingen ; neemt een half pond fcbo°n gezifte brood-zuiker, en'even zo veel best tor*' meel, wat geftooten caneel en nootemuscaat, me% het onder malkander, en maakt'er met drie ofV' geklopte eijeren, en wat roofe-water een ft ij ven o » van; rolt dan dezelve uit, vorint 'er krakeling! van , beftrijkt ze met het geklopte geel van een ]> |
||||||||||||
tot dat ze rood zijn, maar men moet ze geduurig om-
roeren; of bedrupt ze met een lepel, dan rijzen ze meer in de hoogte. Het is ook beter dat men maar een gedeelte van de boter neemt, daar men 4 of s weever-fpoelen te gelijk in bakc , als dan de boter bruin word, zo doet men de overige daarbij. Om het zout uit de boter te verkijgen, zo laat
men dezelve fmelten , en als ze dan een weinig ge- ftaan heeft, fchept men die van 'tgezonkenezoutaf. Wespen nesten; maakt een goede taarte-deeg, neemt dan rozijnen en corenten, wascht ze wel, doet dan de korrels uit de rozijnen, enfnijdze inftukjes, mengt het zaamen met wat zuiker en geftooten caneel, en rok het in de taarte-deeg, fnijd ze dan in ftukjes, zo groot als een lid van de vinger, zet ze op de kant in een taarte-pan, en laat ze langzaam gaar bakken. IJzer-koeken; neemt djkke zoets room, eijeren, en bo- ter van elks even veel, voorts zuiker, caneel ,noote- muscaat en faffraan na goedvinden, tarwen-meel zo veel genoeg is, om 'er een dik beflag van te maa- ken, zet de pot,v/aar in het beflag is,bij 't vuur, op dat hetwarm. blijft; en bakt het in een knijp-waaf- fel-ijzer. Of neemt drie dooijeren van eijeren, roert die in
een half mengelen room, en eenvierendeeltje rhijn- fchewijn, een half lood gepoeijeidecaneel, en roert'er dan zo veel tarwen meel onder, dat het beflag zijne behoorlijke dikte heeft. Zee schuim ; neemt een pond geftooten brood - zuiker, roei t 'er vier geklopte eijeren fterk door, doet 'er dan nog bijvier lood ge&ootsne amandelen en twee koek- jes chocolade zonder zuiker, mengt het we! en bakt 'er op papieren koekjes van in de taartepan met een flap vuur, of in een niet al te warmen oven. Zee-schuim (Bitterwitte); word op dezelfde wijze bereid, maar men neemt daar cos alleen amandelen en geen chocolade. Zelten (Honing-); neemt een half mingelen honing, doet'er bij geftooten caneel, nagels, nootemuscaat, na welgevallen, of na dat men het fterk gefpeceri't hebben wil, en ook wat dunne klein gefneedene ci- troen-en oranje-fchil ; zet het op 't vuur en laat het een zood doen, dan afgenomen en wat verkoelt zijn- de, roert'erbest tarwen meel'va met een vieide pond grof geftooten e broodzuikcr, en maakt het tot een ftij- ve deeg, vormt'er dan dunne koekjes van naar be- lieven; legt ze op kopere plaatjes of plankjes, die dik met meel beftrooit zijn, en bakt ze in de oven , na dat het brood gaar is, of anders in een niet al te warme oven. ÜELTEN (Witte); neemt zuiker en meel, van iedereen half pond, geftooten gengber.2 à 4 lepels vol; wat geftooten nagels, foelie en anijs-zaad, maakt, hier van met een heel eij en twee eij-witten wel geklopt, benevens en weinig roofewater, een deeg , vormt 'er koekjes van na believen, enbaktze indeovcnop een plaat gaar. Zelten (Zuiker); neemt éen Balt pond zuiker, doet 'er een klein half mingelen water bij, laat het koo- ken en fchnimt het wel; daarna neemt wat grof ge- ftooten kruidnagels, nootemuscaat en caneel, ook wat peper als men wil, en geraspte citroen-Jchil, doet't in de zuiker m laat het eens opkooken, als dan van hervuur genoirien zijnde, neemt best tarwen meel, ftrooit het allengskens in de heete zuiker, terwijl |
||||||||||||
cii u^m iw m u^ uvuii ui 111 ui; uaiL^^i'o"— .
Zuster (Kleine); nseaxttwsepondtatwenmeih^
|
||||||||||||
pofli
|
||||||||||||
GEB.
•ond torenten, zes geklopte«;?«», een kommetje
géftnoiteiï boter, een weinig gist; wat geiheedene amandelen en ook eenfucade-Jchil als men wil, mengt en beflaat het zaamen met warm gemaakte zoete melk tot een niet al te dik befiag, laat het rijzen en bakt het in detaartepangaa'r, met vuur onderen boven. «ustek-koek, ook wel Poffert genoemt ; neemt twee pond tarwen-meel, twaalf wel geklopte eijeren, een pond verfche gefmolten boter, en kommetje melk die lauw gemaakt is, een weinig zout, wa: gerasp- te citroenj'chil, een lepel vol goede gist, beflaat dit ter deegen door malkanderen, laat het anderhalfuur lijzen, en bakt het dan in een taarte-pan die met bo- ter is bcftreeken, van bovenen meer vuur als van onderen. Of neemt een pondtarwen-mel, een half pondaan
(tukken gefneede rozijnen daar de korrels zijn uitge- komen, een half pond cerer.ten, een pond gefmol- ten beter, i o wel geklopte eijeren, een half pond fijn ge« poeijerde zuiker, een lood gellooten caneel, en wat gereeveti cïtroenjchil, benevens een lepel vol goede gist, voorts zo veel lauwe melk als noodig is om'er een goed dik beflag van temaaken; dit gereezen zijn- de, doet het in de pan met boter beureeken, en laat het met vuur onder en boven als vooren gaar bakken. Hier hebben dan de liefhebbers van gebak een mec- fligte voorfchriften van allerlei zoorten ; daar zijn buiten twijffel nog veelerlei andere benaamingen van ge- hk, die ons niet alle bekent zijn, maar dezelve zullen cgter in haare toebereiding met het eenc of ander van de ge- melde over een hoornen, of weinig daar van verfchille'n, draagende alleen dikwils maar eenandere naam, naarde lands-wijze of ieders goedvinden. Nog vinden wij dienflig aan te merken, dat men in 't
tlgcmeen moet in agt neemen, dat genoegzaam alle gebak het welk in taarte pannen gebakken word, het meeste vuur Tan bovenen moet hebben. GEBERGTE, noemt men , als veele Bergen en
Rctfen van min of meerder hoogte, digt aan of naast el- fender leggen, met dalen daar tusfehen, gelijk men in jle bergagtige landen ziet. Een keten van gebergte word het geüoemt, wanneer veele aaneengefchakelde ber- 8?n zig in de lengte ver door een of meer landfehappen JJitflrekken. De gebergten s ?Ajngcenz\ns onnutte vcort- orcngzcls of ruwe wanfchepzels der natuur, gelijk ze dommige daar voor gehouden hebben , maar derzelver Nuttigheid is boven maaten groot; want ze zijn de ver- gader plaatzen van de dampen , die geftadig uit de zeen, wieren, (troomen, meiren, moerasfen en andere vog- '^-Plaatzen, door de warmte der zon in de lucht op- sneven worden; deeze dampen, in wolken vereenigt, orden door de winden verre weg gedreeven, en wan- er ze een koude lucht ontmoeten, of tegen de hooge „ r8en aanftuken, verdikken ze en vallen in dauw, re- % n°Vneeuwneder; dit hiervan koomende water dringt in de
|
||||||||||
GEB.
|
||||||||||
vioeijende wateren, een kleine rivier, en uit de zaamen»
vloeijing van deeze, een groote rivier ontftaat, fzieook op DAMPEN, FONTEIN en RIVIER) : Behalve« deeze groote nuttigheid der bergen, is het bekent, da» ze de voortbreng-plaatzen van de metaalen en allerlei mineralien zijn, die in dezelve gegenereert worden g daar en boven geeven ze zo wel van buiten, als binnen ook nog veele andere nuttigheden, tot groot voordeel van menfehen en dieren; zie verder ook op het artijkel BERG. Gebergtens of Rotzen te conterfeiten.
Als men een gebergte, rots of grot werk, in't klei»
nabootzen wil, gelijk men zomtijds uit liefhebberij doe t, zo neemt cud vermolmt hout, breekt het in groote en kleine fcukken, naar de grootheid van het werk, dat ge wilt maaken, en hoe deeze (lukken oncfFener zijn, hoe het berg- of rots-werk fchooner word ; maakt dan deeze (lukken op een bort aan en op malkanderen vast met ge- fmolten colophonie, of een andere hout lijm (zie MAS- TIK), dezelve zo fchikkende en vlijende, dat ze wel aan malkanderen (luiten , en het werk de rotsagtige ge- daante verkrijgt, die men begeert. Dit gedaan, en het werk wel droog en vast zijnde,
oveidrijkt het met Merk Kjm-water, dat nog heet is, eti als dit wel droog is, ftrijkt het tamelijk dik over met ge- kookte olie-vernis, enbeftrooithet voorts overal met grof zuiver zand, of ecnigc andere grof geftootene (toffe, die daar toe bekwaam is, gelijk we hier na zullen zeggen ; hier door word het hout bedekt, en het gezigt bedrogen -, zo datmen het geheel voor weezentlijke berg-flofïezoa aanzien ,• op dcaze wijze kan men aliei lei gedaantens, als bij voorbeeld een mijn werk met zijne mijnen , onder- aardfche grotten, enz. aartig vertoonen, die men ver- volgens vcrciert met beelden en allerlei andere daar bij pasfende dingen, gelijk hier na gezegt word. Stoffe tot Bergwerk.
Hier toe kan dienen rouwe anthnonie, bloedßeen, glans of marcafite , groene, geele en blauwe jeth,fmalte en a- mflKJ'vaudivt'rfe koleuren; crijfial-glas, roode en blauwe glazen en kannen, cinnaber, coraalen, barnfieen, vijlzel van geel koper en tin, en meer berg- en andere doffen; alledeeze dingen (loot men klein, alsgrofzand, datmen het niet onderkennen kan, en men bellrooit daar mede het gemaakte berg- of rots-werk over de vernis, het zij een zoort alleen, of verfcheidene onder malkanderen gemengt, naar dat men begeert, of het te pasfe koomt. Vercierzel tot Bergwerk.
Deeze kunnen veelerlei zijn, als berglieden,kruijers, wagens, karren, jagers, ruiters, haazen, konijnen, herten, honden, fchaapen, hoornen, bosfehen , hui- zen, kasteelen, (teeden, dorpen, moolens,fonteinen, rivieren of meiren, kikvorfchen, rood en zwart coraal, en meer andere. Zommige dingen, als beelden , enz., kan men ook vergulden of verzilveren, of menkoleurtze met olie-verf, en men zet ieder zoort hier en daar, daar het gevoeglijk is, met gefmolten colophonie of lijm vast in dier voegen, dat men door de kunst de natuurzoektna'te bootzen. Daar groeijen op de zand- en veenagtige heidens verfcheidene zoorten van klein mos, van verfchill ige groe- ne koleuren, die in hetdroogen hard worden; deeze zijn zeer bekwaam om de berg-en rotswerken.medete verde- ren-, en eene natuurlijke rouwe gedaante te geeven, als aien dezelve hier en daar plaatst, en vast maakt. G g 3 Op
|
||||||||||
beid! ingewanc,en der bergen, daar het holligheden of
blijft ^ van^een öf leem, enz. vindende, aldaar (laan jjji .'. Q1 vervolgens door deeze of geene onderaardfche Hond'"12'6 °Penin£ °f ader 'er uitvloeijcnde, een kort- af ^ '^e °f altijd- vioeijende fontein of bron vormt, waar -Jenv! "st een k'eine beek, en vervolgens uit dezaa- 'oeijins van verfcheidene bceken en andere toe-' |
||||||||||
v^
|
||||||||||
GEB. GED. GEE.
fterk, nog tezwakgefchieden, want anders zoude het %
glas niet verwen; wordende beide gebruikt, oin aan het glas verfcheiderhande groene koleufen te geeven. In plaats van koper-plaatjes, kan men' 'óók 'fcoriëiivan
koper neemeii, welke van het koper afvallen , terwijl hec beaibeid v/ord, die zuiver en wel ge.w'asfchên moe. ten zijn, en men handelt da-ar mede ais vooren ; deez« fcorien calcineeren zig veyl eer, ,iu maar weinig uuren en men heeft dus veel eer met. de preparatie gedaans- zijnde in het gebruik der glasmaakerij even zo goed-, als het geene van dun gcilagene koper-p laatjes gemaakt word • Kukkél kent deeze manier van Neri ook zeer goed! Men noemt dit tweede gecalculeerde koper gewoonlijk driemaal gebrand keper. GEBRAND IJvDOR, zie IJVOOR.
GEDAANTE; is het zelfde als Figuur, Form, of
ook -Afbeelding van iets ; zijnde de uiterlijke omfchrij- ving en v.ertooning van eene wezentlijke of lighaamelij- ke," het zij lee.vendige of lecvens'.ooze'zaake, die der- halven oneindig veeïeriei zijn kan. In de Wiskufist Word de gedaante (figura) bepaalt te zijn eene platte ruimte die met. regte Knien omïlooten en bepaalt is. In de Natuurkunde is het zaad liet eerde beginze!,
waar uit de lighaamen gebooren worden, en ci'k in-zijn zoort zijne gedaante verkrijgt; dit zaad heeft weder zij- ne deeitjes, dog wat voor gedaante deeze écrite deel- tjeshebben,' en op Welke wijze zij op en aan maikande- ren hangen, hegten ofltrijden, is ten vollen onbekejiü en OHiiàfpeurlijk. GEDENK-PENNING, zie MEDAILLE.
GEDOORNDE EGEL-VISCH , zie-EGEL-V&
SCHEN, pag. 601. n. IV. GEDOORNDE HAAG-DIS, zie HAAG-DIS.
GEDOORNDE ROCH, zie ROCHEN.
GEDROGT*; zie WANSCIIEPSEL.
GEDULD-SPIER ; in 't latijn Musculus patientiir, M
word de oplig'tende fpier des fchouder-biads genoemtj noemende zijn-begin van de dwerfche uitwasfen, van het eerfte, tweede, derde en vierde wèivel-been van den hals, en eindigende in den bovenften hoek vanhci fchouder-blad. GEEBE, zie GEEP.
GEEL-RORSTjE, zie KWIK-STAARTEN.
GEELE AARDE, zie OKER.
GEELE AMBER, zie BARNSTEEN.
GEELE BLOEMEN, zie WOUWE.
GEELE MALUWE, is de Abuttlon; zie aldaar.
' GEELE OKER, zie OKER. GEELE TIJDELOOSE , zie NARCISSE. W
word ook devoorjaars- oflente-colchicum genoemt, z'F de de Bülbocodium foliislaniceolafis, Link. Spsc. P'in'*» zie COLCf-TICUM. GEELE WORTEL, of Geele Peen; zie PEEN-
GEELE ZIEKTE, zie GEEL-ZU/CHT.
GEEL-GORSEN; is een vogelenWflagt, door^n
Heer LiKNiEus Emberzzœ genoemt', <m waar van <w v.eertieri verfcheidène zoorcen optelt, daar Brisson maar tieii onder dit geilagt heeft berekent. De kenmerken van dit vogeien-geflagt zijn; de«a
ken met het gröndftuk van eikanderen afwijkende, onderde aan de zijden door inbuiging vernsauwt, broeder dan de bovenfte. »..;. Zie hier eene optelling en befchrijving der ver ie
|
|||||||||||||||||||
GEB.
|
|||||||||||||||||||
4©4
|
|||||||||||||||||||
Op de gemelde of diergelijke wijze kan men- dus ook
de portatile fonteintjes, waarvan op pag. 752 gefprooken is, met berg-en rots-werken toeftellen en verderen ,• het welk wij verder aan de fpecülatie der liefhebbers van deeze dingen overlaaten , om het ter uitvoer te bren- gen, of te doen brengen. GEBOOGEN, zie FLEXUS,
GEBOORTE, zleBAARENS-NOOD, FOETUS,
KINDERBAARING en VERLOSSING. GEBOORTE (MOÉIJEL1JKE), zie GEKLEMD
HOOFD, KINDERBAARING en VERLOSSING. GEBOORTE-VLIES, zie LAM-VLIES en NAGE-
BOORTE. GEBORSTENE ADER , zie ADER-BREUK.
GEBRANDHEID, zie BRANDEN.
GEBRAND of GECALCINEERT KOPER; in 't
|
|||||||||||||||||||
ustum; dit word op de volgende wijze be-
|
|||||||||||||||||||
latijn
|
|||||||||||||||||||
reid; neemt dun geflagerie en klein gefueedene koper-
plaatjes, legt ze in een bekwaame fm.etekro.es bij laa- gen, met geftootcn zwavel en keuken-zout, van elks evenveel, en onder malkandcren gemengt; eerst een laag van het mengzel, en dam een laag koper-plaatjes, enz.; Inteert de kroes met een dekzel digt toe, maar daar een klein lucht-gatje in moet zijn, zet hem ineen ftexk kooien- of fmelt-vimr, en laat het allengskens traps- gewijze calcineeren, vier, vijf, zes of meer uuren lang, waar door het koper van een gedeelte van zijn grove zwavel gezuivert, en zo bros word, dat het zig gemakkelijk laat'pulverifecrcn: Het beste is, dat zig in vierkante platte brosfe ftukjes, en van buiten zwartagtfg, jnaar in het doorbreeken rood en gjjnftcrend vertoont. Het bijdoen van zout in de bewerking, is eene uitvin- ding onzer landsgeuooten, wesbalven ons gebrand ko- per ook fchooner is dan in Frankrijk en elders,, daar pie-n het zout 'er niet bij gebruikt. Het is een treffelijk uitwendig middel, dat het verrotte
vleesch uit de wonden wegneemt, en ook andere oude
zweeren zuivert en opdroogt : Het word anders ookveel
gebruikt in de glasmaakerijen, tot groen verwing.van 't
. glas, van valfche edeigefteencens, enz.
Wanneer dit gelrande koper uitgewasfehen en verzoet
word, dan word het gcwoonlijk/û$r«a;z van koper (crocus imneïfc) genoem.tr. Andere manier.
Nehi w-ijst in zijne Art de' la Verrerie nog twee an-
dere manieren aan, om gehand koper te maaken, en dat bij tot de glasmaakerij zeer aanprijst, als 1. Neemt dunne koper-plaatjes, doet ze eenigen tijd in
de boog van de oven der glasblaazerij, die door een muur daar van afgefcheiden is, of in een ander caleineer oven , tot dat ze zig van zelf calcineeren, dog zo dat ze niet fraelten; aldus-gecalcincert en dan tot poeder gemaakt zijnde, zal men een rood hebben-, dat tot veele gebruiken in de glasblaazerij dienen kan. 2. De,tweede manier is aldus; men legthetzoevenge-i
melde róode poeder op tichelfteencn, zet' ze tegen het' vuur in de boog van een kleine oven, die naast de'mond öf opening van de oven is, en laat het aldaar vier à vijf dagen' zonder ophouden calcineeren, zözalmcnecJïzwart'poe- der'verkrijgen, dat zig in kruimels vormt; dit poe- der moet men wrijven , en door eenegeflotene fijne teems .ziften; vervolgens zet men het op dezelfde plaats in de', oven, vier of vijf dagen lang, dan zal het' nict'meer tot kruimels worden, en eene aschvenvigckoleur Verkrijgen ; do£ deeze laatfte calcinatie meet net van pas, en züet te |
|||||||||||||||||||
dehe zoorten, zoals deHeer Limk/eus
gefchikt,- |
dezelve
|
||||||||||||||||||
I. SnieM'
|
|||||||||||||||||||
GEE»
|
||||||||||||||||||||||||||
GEE.
' 1.- SneemP^Vogel ,oólcZee-kcuwrik; in't latijn Avis ni-
valis; door Aldrovandus Fringüla albicans, en door TUiius Monpifringilla genoemt; (Emberiza remigibus |
||||||||||||||||||||||||||
«Op
|
||||||||||||||||||||||||||
■
|
||||||||||||||||||||||||||
Bet vleesch van dit vogeltje, het welk voor het lekker-
fte wildbraad word gehouden, en niet dan op de tafels van Vorsten en groote Heeren verfchijnt,' is maisch, zappig en van een uitgeleezen fmaak; men houd het me- de voor voedzaam, en zeer verfterkende. IV. Geelvink, Groening, Gruineling, Haverhieu;
door de Franfchen Verdier genoemt, en door Aldro- |
||||||||||||||||||||||||||
»Ibis, primoribus exirorfum niguralibus tribus albis, Linn.gel die door Bkisson onder de
|
Ç) i - - ------- o j
Sijfi. Nat.) is de zelfde VO-
. van Ortolan ds neige |
|||||||||||||||||||||||||
vrord befchreeyen.
D.eszelfs grootte koomt bijna ra |
||||||||||||||||||||||||||
t die van een m'osçh vandus Lutea elterum genus; (Emberiza re&ricibus ni-
gricantibus, extimis duabus latere interiore macula alba acuta, Linn. Faun. Suec.) Dit vogeltje, heeft de groote |
||||||||||||||||||||||||||
0ver een;
den der vederen wit ; kop, hals en
|
||||||||||||||||||||||||||
iets rosagtigs gemengt ; van onderen is hét lijf geheel
wit, insgelijks de drie buitenfte ftaartpennen aan weers- kanten wit; voorts een lange zwarte vlak uitwaartsaan de tip der ftaart: Men vind ook van deeze vogels, die gevlakt zijn, en een zwarte borat hebben; 's winters zijn zij veel witter, dan in andere jaargetijden. De woonplaats van doezen vogel, is in de koude
fneeuw-gebergtens van Lapland, Spitsbergen , Hudfons- baaij, enz.; hier fchijnen zij zig te voeden met de vrugt der berke-boomen ; Merk beginnende te vriezen, daalen zij van de bergen af, en trekken door Zweeden tot in Pruisfen, alwaar ze in ^root aantal gevangen, en naar Berlijn gezonden worden, om tot een fmaakelijke fpIj- ze voor 's Konings tafel te verflrckken: In het vroege voorjaar trekken deeze vogeltjes door Poolen, en koomen voorts in hunne fneeuwberg'en te rug ; en dewijmen ondervonden heeft, tlat zij allerhande zaaden, en |
van een gewoone mosch, hij is van bovenen zwartag-
tig, rosagtig en wit grijs-bont, van onderen geel, aan.' de borst bleek kastanje bruin, geel en olijf-koleur bont; zijn kop is geel met bruine vlakken ; van agterenzijn des- zelfs oogenmet een bruine band bezet; de twee buiten- fte ftaartpennen zijn met een fchuinfe witte vlak getekent ; de bek is bruin, en de pooten geelagtig. Dit vogeltje het welk in vcele gédeeltens van Europa
word gevonden, maakt zijn nestin de velden, en's zomers aast hij op derupzen van de kool. V. Afrtkaanfclie Geelgors, door Edwards (zie des-
zelfs Historie naturelle torn. IV. pag. 178.) Ie Grenadier genoemt; (Emberiza grifeà, fronte abdomineqüe nigris, collo uropijgioque fulvis, rostronigro, Linn. Sijfl..Nat.) Dit. vogeltje dat de groote van de voorgaande heeft, is f over het grootfte gedeelte van het lijf hoogrood, egter is deszelfs voorhoofd en buik zwart, hals en fluit goud- |
|||||||||||||||||||||||||
geel en den bek zwart ; hij word te Angola, in het
land van Senegal en aan de Kaap de Goede Hoop gevon- den. VI. Indiaanfche Geelgors; irï Plet latijn Quelea; (Em-
beriza dorfo grifio, fronte nigra, rostro coccineo, Linn. Sijfl. Nat.) van deeze is de kop, fchouders en wieken zwart én grijs gevlakt ; de borst en, buik is roodagtig^ wit, fing-en ftaart pennen zijn zwärtagtig , overal mee grijze randen bezet; de pooten en nagelen zijn vlces-ko- leurig-rood; hij heeft een dikke bek als de kernbijters die fcharlaakcn-rood is ; zijn woonplaats is de In- dien. VII. Bruine Kardinaal, door Brisson Tangara, en
Edwards in boven aangehaalde werk, la grande Pivoine of het graate bruine Roodborstje genoemt; heeft de groot- te van een lijfier of fpreemv , van koleur is dezel- ve bruinagtig, met de borst, keel, en fchoudcren bruin- rood; zijn natuurlijke woonplaats is in zommige deelen van Afien en Afrika. VIII. Git-zwarte Geelgors; (Emberiza atra nitens,.
LiïïrT. Sijfi. Nat.) deeze vogel die in groote met de voor- gaande overeenkomt', is over het geheel e lijf, en zelfs den bek pek-zwart, dog van bovenen is hij even als de raaf uit den blaauwen glanzig-groen; zijn woonplaats is de Indien. IX. Gemeenzaame-Geelgors, Emberiza-familiaris; (Em-
beriza grifeo-maculata, apicibus reSricum albis dorfo pos- ticoflavo, Linn. Sijfl. Nat.) deeze die kléinder is als de voorgaande, en maar de grootte van een [ijsje heeft, is" van' koleur grijs gevlakt, de tippen der ftaart pennen wit,' en de rug van agteren geel; hij huisvest m Afl'en. X. Geeltje, Emberiza flaveola ; (Emberiza grifea , facit
flava, Linn. Sijfl,Nat.) deeze die eveneens van groo- te is als de gerneenZaamé, is grijs van koleur, de kop van vooren en keel geel ; hij woont in de heete land- fïreeken. . --. _ ■ . XI. Pappegaaitje; door Seha Bjaflliaanfche Vink, en
door Klein langflaartige Vlasvink genoemt, in het latiin-. Gg 3 - J'M
|
||||||||||||||||||||||||||
zelfs erwten kunnen eeten, vinden zij onderwegen aan
de wegen en op de akkers voed/.el in overvloed, om zig mede te geneeren; 'snagts fchijnen zij niet te flaapen, en zo wel te kunnen zien als over dag; het liefst ont- houden zij zig op dei] grond. IL Gerstvogel, of witte Geelgors; door Aldrovand'us
Alauda congener,. en door Gesnerus , Raijjjs , Wil- LUG3E1J eu Albin,Emberiza alba genoemt; (Emberiza pijen nigro-maculala, LiKN. Faun. .Suec.) verfcfailt wei- nig in groote van' den fneeuvi-vogel; zijn koleur is uit den grijzen zwart gevlakt, deg het wijfje verfchilt groo- telljks in koleur niet het mannetje; zij onthouden zig meest inde noordelijke deelen van Europa en America ; zit- ten op de boomen, en hebben geen onaangenaam gezang. III. Ortolaan, ook Fett-ammer, Regen vogel en Tor-
«»»genoemt, draagt in het latijn denaam van Hortula- nus, als mede uit oorzaake zijner vetheid Miliaria pïn- guescens; (Emberiza rehigibits nigris, prïmis tribus ttaricibus nigris, lateralibus dualms exirorfum albis, "NN. Faun. Suec.) Aldrovandus maakt van zes verfcheidentheden van
urtolaur.en gewag ; en Bsissqn 'telt 'er vier op die in ko- 'eur verichiHen ; namentlijk een witte, witgciïaarte,. Pele en zwarte; de-gewoone heeft'de bek. en pootcn feclverwig, de geel e heeft ze rood, Je zwarte wiens ^ekrooj en de poptên asçh^faauwzijn;, heeft een groen- gtige kop en hals ; allo hebben zij om de oogen kaalegee- rf , pn». en ZÙ' zijn kléinder dan degewoone geel-gor\ J »! alle vier verfcheidentheden worden in Europa ge- bonden. . e HeerHAssELQuiST heeft wr.argenoomen, dat zij.
eptembeï in Egijpten koomen, en van daar weder in zir J°°.rJaar naaï Europatrckke« ; het meest onthouden hee >n '" de wi!nSaai'('cn e" °P de zaaijla'ndeh.j den; ge h jCI\zomei- door worden zii menigvuldig in dezuidciij- tteriiz y-an Vrankj'ijk gezien; omtrent Smïrna vind der?pi,?„0p deterpentijn-baemen, en zij voeden zig met 'uver vrugt. |
||||||||||||||||||||||||||
16? GES.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GE«.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pßtmeai (Emleriza cinerea fufea , alhisfulvh, reiïrl gebragt word, noemt men hem Geep of Gelle, enworii
cibus duabus longisßmis, Linn. Sijft. Nat), deeze die niet dan van het gemeen gegeeten ; ook getuigt Serre- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nevelde, dat het vleesch zeer droog en hard is, enveel
gegeeten wordende, koorts verwekt. De visch word ter lengte van drie voeten gevonden
en is naauwlijks drie of vier vingeren dik; heeft kuit i% de zomer, en fchiet dezelve niet dan zeer laat. De befchrijving van deezen visch zoude overtollig-zijn
indien men 'er geengrooten handel mede dreef; op Texel' en het Vlie, en ook op Terfchelling en Ameland won} hij zeer veel gevangen, en in kleine mooten gefneeden door zout bewaart, en naar Noord-America gezonden, om 'er kabeljauw mede te vangen. 1 GEERS; Geerst of Gierst; Hirße; in'tlatijn Milium}
(Panictm panicula laxa flaceida, foliorum vaginis puin fcentibus, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit eenjaarig graangewas, fchiet uit een
vezclagtige wortel verfcheidene knoopagtige (lengen of halmen, die met lange rietagtige hangende bladen bezet zijn; op de top der (lengen koomt een losfe, verdeelde en nederwaarts geboogene air, als een riet-bloem voort, waar aan vcele tweebladige kleine bloemtjcs gfoeijen, waar na klein, rond, hard, glad en glinilereni zaact volgt, in dunne velagtige zaadhuisjes zittende, daar hei ligtelijkuity'alt; dekoleurdeszaads is geel, wit of zwart, naar de zoort. Plaats. Dit gewas groeit uatuurlijk in het wild ia
Indien, en andere Oosterfche landen , daar het ook veel tot fpijze gebouwt word, gelijk ook hier en daurgefchiei in Hoog. en Neder-Duitschland, Frankrijk, Italien, eo elders. Kweeking. Men zaait het geerst-zaad in de moestui-
nen of velden in het laatst van de maand April, of in Maij, en niet vroeger, dewijl het geen koude kan ver- J draagen; men moet het niet te dik of digt zaaijen, a» ders brengt het weinig voort, en het bemint liefst een goede losfe wat zandagtige en wat vogtige grond, et) warme plaats; in zwaare en koude klèi-gronden kan het |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de groote heeft van een vink, is bruinagtig-grijs van fco-
leur, met de wieken goud-geel; deszelfs twee middelde ftaart pennen zijn zeer lang, het menigvuldigfte word hij in de zuidelijke deelen van America gevonden. . XII. Weeuwtje, door Aldrovandus , Om. I.15. c.
-13. langfiaartige Indiaanfche Mosch genoemt, vind men een fraaije afbeelding van bij Edwards torn. 2. Tab. LXXXVI. en bij denzelven onder de naam van Mosch met een roode borst en lange flaart befchreeven; (Embiriza fuscapeiïore ruin, reärieibus duabus longioribus acumina- tis, intermediis duabus longisßmis, Linn. Sijft. Nat.) zomers is dit vogeltje, het welk de groote en houding van een mosch heeft, van boven glanzig-zwart, en van on- dgren rosagtig-wit, de hals vanbovenen rosagtig, de'oorst glimmend kastanie-bruin, en de (laartpennen zwart ; 's win- ters is hij van bovenen roodagtig,_ met bruine vlakken, van onderen wit, en zijn kop met witte en zwarte ilreo- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
: ran-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen ; de flaart-pennen zijn zwartagtig-bruin , aan
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den roodagtig; zomers, zo wel als winters zijn zijne
pooten vleesch-koleurig ; zijn woonplaats is in In- dien. XIII. Pausfelijke-Geelgors,c\oarEvi\VAViTis, Caïesbij
en anderen driekoleurige Vink genoemt; (Emberiza capi- te coeruleo, abdomne fulvo , dor/o viridi pennis viridi-fu- Jcis, Act. Stokiiolm. 1750. p. 287. torn. 7. flg. 1.) dit vogeltje, dat een bhuwc kop heeft, den buik goudgeel, de rug groen, met bruin-groene vederen ; overwintert in Karoiina, en nestelt op de oranje-boomen. . XIV. Kaapfche Mosch, dus door Albin Av.III.pag. #3. genoemt; (Embiriza capite peüoreque atro, abdomine «lbo, alisrubris Linn. Sijfl. Arat.) is een weinig groo- tcr dan onze bierlandfche mosfehen ; deszelfs kop en borst zijn zwart, de buik wit, en de wieken rood ; men vind ze menigvuldig aan de Kaap de Goede Hoop. GEELGOUDHÀ ANTJE, zie GOUDHAANTJE.
GEEL-HAAIJ, zie ZEE-DRAAK.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moei
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het zaad
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ntet wel Groei
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgekoomen zijne
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEEL-HOUT , zie VERF-LOOF.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men den grond van het onkruid wieden, maar vervol-
gens word het zelve door de opgefchoote geers genoeg' zaam onderdrukt: Als de airen beginnen rijp te worden, moeten dezelve van tijd tot tijd met het rnes kort bene* den dearrafgefneeden worden, want als men wagt, f' dat de airen alle volkoomcn rijp zijn , en men het dante zaarhen afmaaijen wilde, zoude 'er veel, zoniet't mees- te zaad uitvallen; dog wil men het afmaaijen, of met een fickel affnijden, moet zulks gefchieden , als'tz1« begint rijp te worden; want dan zal het zaad, als '^ het afgefnecdene opeen doek of vloer, daar het niet ver- looren gaan kan, uitfpreid , vervolgens rijp worden! dog het is beter, dat het met het mes afgefneedemvord! waarnamen het uitklopt,, fchoon- maakt, en ben'3ar • De kleine vogels zijn zeer gretig naar dit zaad, wesn*' ven men emfiam of molik op de akkers moet p'a^eI'' als het zaad begint te rijpen, anders zouden ze 't vsrfli nde > Eigenfchappen en gebruik. D it zaad heeft een v^_
lende, opdroogende enbuikftoppende kragt; hetaf»0 zei daar van , word vror pis- en zweetdrijvende ge11 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEEL-KOPER, zie KOPER.
GEEL-VINK, zie GEEL-GORSEN, p. 80J. n. IV.
GEEL-VISCH, zie LIP-VISSCHEN.
GEEL-VOGEL, zie SCHARLAREN.
GEELZUCHTS-WORTEL; dus word de Cuniima
aok genoemt, dewijl ze dienstig in de geelzucht geacht word. GEEP; Geibs, Giepeo?Geebe en Gerbe, iseenelang-
agtige groene visch, welkers graaten en vleesch groen f.ijn ,• oudtijds, gelijk bij Plinius lib. 32.cap.13 blijkt, wierd.hij genoemt Acus en Betone, dog na de heden- daagfche wijze van visfehen in fijftema te brengen, is deeze visch geen naaldvisch, maar een fnoek , gelijk uit Artedtus, en thans uit Linnsus blijkt, die de geep brengt tot het zevende zoort vanfnoeken; Rostro,utra~ tue maxïlla, ßibulato, dat is fnoek, welker fnebbe, zo van de boven- als onderkaak fpits is, p. 314. edit.Sijft. Nat. X. ; hij merkt op, dat de graaten des nagts flerk licht van ziggceven. Willugdeij geeft 'ereene fraaije befcl.rijving en tekening van pag. 231. ; de Wel Edele |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, en men acht het zeer dienstig tegen de watert■-
:zen, en in«
wordende dit afkookzel /</w |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geftr. Heer L. Tiieod. Gronovius heeft deezen geep
allernauwkeurigst befchreeven in zijn Mufeum Ichthijol, pag. 30. n. 30. hii noemt hem Geep, of fchoon Schone- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nd
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de H. Ambroßus (ßjrupusD. Ambroßi) ^'^'flrXfi
..... "iààïtj de anderdaag' ' |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•*elde in zijne Ichtijol. pag. 11. denzelven een Giepe
gegt geheeten te worden van de Hollanders. In Fries- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
land, daar dees Tisch zeer veel ^gevangen, enter markt koorts genas.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P4
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CEE.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEE.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pog het meeste gebruik van dit zaad, is in de keu- of als het onfloiTelijkweezen, het welk denkt, wil, on-
ven daar men van het gepelde zaad, met melk verfchei- flerfelijk is, en de ziel genoemt word. Geest word ook derhande fpijzen, inzenderheid pap of brij en gebak genoornen voor het verfland. Geesten noemt men alle van bereid, die aangenaam fmaaken, terwijl ze warm Hoffelijke uitvloeizelen, welke onzigtbaar zijn, alle vloei- en. De, landlieden bakken in zommigc laridfehappen doffen van onslighaam, irïzondeibeid onzer zenuwen k daar andere graanen ontbreken, of in daure tijden, ook welker fijnheid en vlugheid zo groot zijn, dat zij zig' aan wel brood van dit zaad, dat zoet en aangenaam fmaakt, onze zintuigen geheel en al onttrekken, terwijl het warm is; maar koud geworden, word het on- GEEST, of Adein; als Adam door den Schepper ge« fmaakelijker, en hard, en dit brood, gelijk ook andere heel en al gevornit was, word hij begrcepen geweest te jaar van bereide fpijzen, gecven weinig, dog geen on- zijn evenals een dood lighaam, zonder beweeging; God |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jezond vocdzel aan den mensch.
Men kan dit zaad ook aan de kleine vogelen geeven,
fei plaats van kanarie-zaad, die het gaarne eeten. |
blies hem den adem in zijne neusgaten, en ziedaar, hei
beeld van Adam leevendig! De ouden kenden de begin- zelen van bet leeven niet; ook waaren zij onkundig van |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den omloop des bloeds; de ademhaaling befpeurden zij
met het leeven te beginnen, en met den dood te eindi- gen ; het welke genoeg was om het beginzel des leevens daar in te Hellen; zij ondervonden teffens, dat betgee- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geerst-koekjes te lakken.
Kookt een brij van gepelde geerst en melk, roert 'er jan, koud geworden zijnde, diieof meer geklopte eije- Kfj onder, wat gefiooten caneel en zuïker, met zo veel jeftooten biscuit of tarw'en meel, dat het dik genoeg is, en bakt 'er met boter ronde koekjes van. Men kan bij 't beflag ook een lepel vol gist mengen, en het vooraf laaten rijzen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ne in-en uitgeademt wierd, onzigtbaar was, en evenwel
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als zij bliezen, ontdekten zij eenen tegenftand; zij. noem-
den het geest, waar door zij iets verftonden, het welk fubtijler, fijner en verhevener was, dan de grove Hof der lighaamen. Den geest geeven word in die zin ge- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noornen voor het leeven eindigen, en door dien geest
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een géerst-taart te maaken
Neemt een pond gepelde geerst, en een halve kan zoe- temelk, zet het op het vuur, en laat het langzaam koo- ken, als het bijna gaar en verkoelt is, klopt 'er zes ei- |
verftonden zij teffens de ziel. Ook wierd ziel en leeven
veeltijds onder een verward. In de beesten bij voorbeeld welke zij dagelijks flachteden, bemerkten zij dat het lee- ven eindigde, als het bloed wegliep; geen wonder dan,, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jirin ondsr, en doet 'er nog bij twee fijn'geraspte ei- dat zij de zielen der dieren ftclden het bloed te zijn ,
tnmjchillen, een half lood geftooten caneel, suiker naar hier door verftonden zij niets anders, dan dat het leeven de finaak, en wat roofeypater, klopt het braaf door :nal- in het bloed beftond, of daar van afhing. Tegenswoordig hebbeu wij meerder kennisfe van on-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ftooten biscuit beftrooit zijnde, doet 'er het toebereide
toengzel in, flrooir 'er biscuit boven op , in plaats van een korst, en iaat ze bakken. Andere manier.
De geerst met melk tot een pap gekookt zijnde , doet erbij een half pond of meer zuiker, en een half pond |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze ziel, zo door de Heilige bladeren , als geduurige be-
fchoüwingen van groote Wijsgeeren verkreegen, en wee- ten, dat het geene men oudtijds voor geest nam, bete- kent onzeziel, dat onftoffelijk weezen , het welke denkt, oordeelt, wil, enz., welke op zig zelve bcilaan kan , zonder aan een lighaam gehegt te zijn, en welke volgens Gods wil, onfterfelijk is : Het is de ziel, welke ons lig- haam willekeurig beweegt, en doet werken; dog zij is> zeer onderfcheiden van het lighaamelijk leeven ,• dit im- mers können wij niet beoordeelen, dan uit de beweeging; zo lang 'er beweeging in de deelen plaats heeft, welke niet werktuigelijkis, noemen wij haar leeven; bijvoor-' beeld, eenhaan, fchielijk de kop afgefiagen zijnde, loopü voort; men zegt zelfs, dathetmenfehen gedaanhebben in |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geflootene amandelen, als men het lekker heb-
voorts vijf of zes geklopte tijeren, en wat ge- en caneel, mengt het wel, en bakt het gaar als voo- 'en: Wil men het mooi geel hebben , zo kan men 't met »et aftrekzel vanfaffraan of curcuma verwen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
---' -- *■* — J °
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neemt een half kommetje rauwe gepelde geerst, ge- dieomftandigheid; die beweeging hangt af van het leeven
Ziehen zijnde, kookt ze met wat water gaar; neemt der fpieren , en is niet het leeven het welke afhangt van de
?e,dan van het vuur, en laat ze verkoelen; doet'erdan vereeniging onzer ziele met het lighaam. Eenca/ontblooS
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Kop en hart, in verfcheidene Hukken gefneeden, ge-
prikt met een naald, of op het vuur gelegt om te braaden, gevoelt nog die prikkelingen , en krult zig om; men kan niet ontkennen, dat het leeven is. Het ingewand uit een geflacht dier genoornen zijnde, en met een naald ge- prikkelt, trekt zig nog in, en leeft. Een kikvorsch he% hart ontrukt zijnde, fpringt nog weg, en leeft eenige uu- ren; dat hart zelf uitgenoomen engeprikkelt wordende, trekt zig nog toe. Waar uit blijkt, dat het leeven onderfcheiden is; vol-
maakt te leeven, is, wanneerde ziel. of geest met heê lighaam vereenigt, alle wederzijdfche werkingen verrig- ten en ondergaan kan. Het dierlijk leeven duurt zolang de ademhaaling enbloeds-omloop duurt, en het lighaam |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vier geflootene biscuiten, watgefmoite boter, wat ge«
*>te caneel en suiker, en een wijnglas vol roofewater,
■Kt zes geklopte eijeren ; mengt en beflaat het dan wel,
5 ' wat nelk of %'ater, tot een bekwaame dikte ; als dan
jpl het in een kopere fchotel, of op een asfiet, die
tótlerSt P,et b,tcr beftiijkt, en met geflootene bis-
beftrooit, om het aanbranden te beletten ; zet de
et op het vuur, en een dekzel met vuur daar boven
.o en laat het zo een klein uurtje langzaam ftaan bak-
CP! 's zeer fmaakelijk.
ff„fsen lian onder alle decze bereidzelen , ook wat ko-
Séfeh'men8en > a's men wil; maar men moet ze warm
rpT?ï'arit 'i0Uc' f"n'àaken ze geenzins zo goed.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
»i'zeh ' in 't iatijn 5^/r/ftij- ; kan op verfchillende in zijn geheel is ; de beginzels van leeven zijn in de ve-
VjnI°cSrcepenworden, als de adem dermenfehen, waar zel-draaden , waaruit onze zagte deelen beflaan; allé
men- oudtijds meende, dat alleen het leeven afhing; deezen hebben wij met de diereu gelijk ; alleenlijk ver-
fchilï
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«ô$
|
GEë:
|
GEE.
|
|||||||||||||
fchilt onze geest, onzeziel, welke niet alleen grooter
verinoogens heeft van te können denken, maar teffens .onfterfelijk is. De dieren oordeelen, denken, willen van gelijken,
dog zeer onvolmaakt ; hunne geest is derhalven verfchil- lend van de onze, dat is hunne ziel; en voornaamelijk bier in, dat zij met hun ligbaam te gelijk iterft, naar het gevoelen van de allerfchranderfte Godgeleerden en Wijsgeeren. Zie verders ZIEL. GEEST.; Geestig; word genoomen voor die bekwaam-
heid van onze ziel, welke in eenen korten tijd veelerlei denkbeelden, die met eikanderen geen gemeenfehap. .liebben, voortbrengt; die bekwaamheid van verbeelding hebben wij allen niet even groot, in zommige können wij die niet genoeg verwonderen; men noemt zulk een een geestig man, een man van geest ; zij is verfchdiend van vcr- lland, daar dooi' immers verftaan wij gezond oordeel , welke aan geen tijd verbonden is. GEEST (SCHEIKUNDIGE); in't latijn Spiritus
Chijmicus. Geest of Spiritus word in de fcheikunde ge- noemt een zeerfubtijl, vlug, zuiver, doordringend wee- zen of vogt, dat door de komt uit -zommige iighaamen der drie natuur-rijken, en wel hooftzaakelîjk uit het rijk der planten, verkrecgen word; dog dceze geesten zijn verfchillig van aart, niet alleen volgens het natuur-rijk daar ze uit vooitkoomen , en naar den aart van ieders bijzondere ftoffe, maar ook volgens de manier van haa- re toebereiding: Men onderfcheid ze gewoonlijk in drie hooftzoorten, als i. in brandbaaregeesten (fpiritus ardentes vel inflammabiles) ; 2. in wijn- of pisagtige geesten (fpiritus urinofi), en 3. in zuure geesten (fpiri- tus acidi). De vermaarde Chijmist Neumann verdeelt ze in de
volgende drie hooftzoorten of clasfèn en haare onder- zoortcn; als 1. in brandbaare geesten (fpiritus ardentes vel inflammabiles); 1. in Jalinijche geesten (fpiritus fali- ni), en 3. in urijnagtige geesten (fpiritus urinofi). I. De brandbaare Geesten.
Dceze hooftzoort word wederom verdeelt in 4 zoor- ten, als I. In enkelde brandbaare geesten; die ook fpiritus vi-
mfi en fpiritus oleofi gen oemt worden, en die alle uit het rijk der planten, of uit planten en haare deelen, door voorafgegaanefermentatïe vooitkoomen,- en waar toe ook de brandbaare geest van honing (fpiritus ardens Meilis) behoort," want fchoon de honing van diertjes toebereid word, zo heeft dezelve nogthans zijnen oor- fprong uit de planten. II. Door oploskfwg toebereide brandbaare geest; daar ee-
nige ftoffe in gercclhtcecrde wijngeest of brandewijn op- gelost word ; gelijk van decze zoort voornaamelijk is de camfer-geest; vervolgens de gulden leevens-g-eest van Ru- land (fpiritus aureus Rulandi) ; dog die meer voor ee- ne esfents, dan voor. een geest^kan aangezien worden: Hier heen worden ook gerekent de geesten, die door v£rmcnging. van gedistilleerde olie met hoog gereftifi- .çcerde wijngeest gemaakt worden. in. Enkelde afgetrokkene brandbaare geesten ; zijnde zo-
danige, welke on titaan, als men eenige brandbaare geesi óver de eene of andere plant, of een deel daar van, door de helm aftrekt, om deszelfs fijne ruikende deelen en beste kragt üït te trekken, en met de geest te vereeni- gen ; dog waar toe niet alle, mâar àlleeft zodanige vege- pßbilien bekwaam zijn, die van fijne vlugge olicagtige |
|||||||||||||||
deelen voorzien zijn, en daar door een reuk hebben; du»
alle vegetabiliën, die geheel geen reuk hebben, of wek kers ruikende deelen te vee! met falinifche en anderedee- len ingewikkelt, of haare oliën te zwaar zijn , zo wel als de mineralien, en de meeste animalien, daar toe ten deela geheel niet, en ten deele maar op zekere wijze bekwaam zijn. Zie hier eenige voorbeelden van verfchillige dee. len van vegetabiliën, welke bekwaam tot afgetrokkens geesten, en daar toe het meest in gebruik zijn, en tot Haaltjes van alle de overige kunnen dienen ; men maakt bij voorbeeld geesten r. Van -wortelen, welke is de geest van zwarte pimK.
nel-wortel (fpiritus radicis pimpinsllce nigra). 2. Van drooge kruiden, als geest van kruifemunt f M
ritus menthce) , en geest vanmelisfe (fpiritus melisfa); en ook van verf che kruiden, a's geest van lepel-kruid (fpin. tus cochleariœ), en geext van waterkers (fpiritusnajht- tiiaquatici) ; welke laatltc ook door ferment afrV gemaaki word. 3. Van kruid en bloemen zaamen , als de nofematifa
geest (fpiritus aïithos vel rorismarini). 4. Van bloexen aileen , als geest van lavendel-bUmn
(fpiritus florum lavendula) , en geest van vlier-bhemin (fpiritus florumfambitci); waar bij dit'onderfcheid is, dat de lavendel bloemen haaren reuk rijklijker en ope: baarder enkel in zeer vlugge olicagtige deelen, mm de vlier-bloemen niets of weinig in olieagtige, maar inof met falinifche deelen verwikkelt hebben. 5. Uit zaad, en zulks uit rijklijk en openbaar olieag-
•tig zaad, naamelijk de geest van venkel zaad (fpiritus fepiinis fmiiculi), en de geest van lavas-zaad (fpiritus !;■ viflici). 6. Uit befiè'n, en zulks wederom uit rijklijk olieagti-
ge befiën , het welke is de geest van jenever-befiên (/pi- ritus baccarum juniperi). 7. Uit vrugten, of liever dcrzelvcr treffelijk ruiken-
de fchiilen, naamelijk de geest van citroenfchillen " rins corticum citri recentium). 8. Uit hout, maar dat van eene zwaare olie voorzien
en derhalven niet zeer bekwaam tot diergelijkegeestigs abftraclie of overhaaling is , naamelijk de geest i» venkel hout (fpiritus tigni fasfafras). o. Uit harstagtige gom, als geest van mijrrhe (/F1'
tus mijrrhee). Hier bij kan men rekenen
10. De af getrokkene geesten van mieren en regenWtßj
fchoon ze niet uit het ycgetabilifche rijk zijn, egter ai' getrokken worden. iv. Zamengeflelde af'getrokkene brandbaare geesten;!®
onderfcheid tusfehen deeze ende overige, beftaataüeen daar in, dat hier de geest over veele, of meer als een» ftoffe afgetrokken word, gelijk zulks de benaamÄg** aanwijst ; de voornaamfte daar van zijn de kartviij'11" kende geest (fpiritus cordiaals) , de winddrijvsnà g?/ (fpiritus carminativus), de moeder-geest (fpiritus itieiriM lis) , de theriaak-geest (fpiritus theriacalis), enz. |
|||||||||||||||
II. De falinifche Geesten. , .,f
Decze Worden van Neumann onderfcheiden in V1
zooiten, als _ _._ ,^
1. In falinifche geesten (fpiritus falini), die hij Ws
verdeelt in urijnagtige of vlugge loogagtige geestenyù,
ritus urinofi vel volatiles alcalini), en zuure ge e sta L'
|
|||||||||||||||
ritus acidi) : De urijnagtige geesten zijn niets
watier. of .phltgmo, waar in iets vlug zout opge'oi |
«3"
|
||||||||||||||
~r
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEE. I
,nz|]n vatt eikanderen voornaamelijk daarin onderfchei-
den, dat de eenegeest rijker van zout, dan de andere voor- dien is , en dat zommige meer of minder van de empijreu- mtifche of Hinkende olie bevatceri. Alle urijnagtige gees- tin, worden, gelijk de vlugge toogagtige zouten, door de fc'onst voórtgebragt, of bereid, op tweërlei wijze, als door de rotting , of door voorafgaande pikagtige zamen- branding van de olieagtige en falinisch-aardagtige deelen derftoffe. Deeze urijnagtige geesten kunnen alleen uit figitabilifebe en animalifche ftoft'en gemaakt worden, be- lialvt'n eenige weinige uit het mineralifche rijk ; dog de voofliaainfte deezer geesten is de geest van ammoniâk-zout (fpiritus faits ammoniac!), die de plaats van alle andere vervullen kan; egter bedient men zig in de geneeskunde nog van verfcheidene andere diergelijke geesten, waar van reder degebruikelijkfte zijn, de geeit van hertshoorn (Jpi- tituscornu cervi) , de geestvanurijn of pisfe (fpiritus uri- ne), en de geest van roet (fpiritus fuliginis); waar aan volgen de geest van zijde (fpiritus ferici), de geest van Uien wormen (Jpirituslumbricorum) , de geest van mieren (JpHtusformicarum), en de geest van elands-klauw (fpi- ritus ungularum alcis) ; die, welke nooit of zelden gebruikt en meest alleen maar uit curieusbeid gemaakt worden, zijn iigeest van osfebloed, van koelmiren, van oester-fchelpen, Tan visfchen, en van wasch-jponfien. !, De tweede zoon derfalinifchegeesten, zijn de zuu-
rt gessten. De zuurt geesten in het algemeen zijn het tegendeel van de voorige vlugge loog-of urijnagtige,' maar ze hebben dat met dezelve en alle andere geesten gemeen, dat haar meeste deel phlegma of water, en haar wéinig- He en eigentlijke deel,daar ze haar naam van draagen, een zuur zout is; hoewel zommige, daar men 't over- yloedigephlegma, zo veel doenlijk is, van affcheiden fan, tamelijk veel zuur en zout in zig hebben, en zo- danige worden wegens haare meerdere dikte, gewoonlijk oliën genoemt,' gelijk bij voorbeeld de vitriool-olie, die egter niets anders dan een geconcentreerde fpiritus of pat is. Defterkfte zuure geesten koomen eigentlijk uit hetmi-
oeraalifche rijk, en worden ook mineraaUfche geesten genoemt, gelijk de vitriool-, zwavel-, aluin-, falpster- «n Zout geesten zijn, als mede de flerk-wat eren; maaralle de overige zuure geesten hebben haar voortkomst uit het planten-rijk. De zuure geest die uit pisfe gemaakt word, fenijnt wel uit het animalifche rijk voort te koomen, maar. 's in alle eigenfehappen een mineralifche zout-geest, dewijl ty zijnen oorfprong meest heeft uit het keuken-zout dat b|J de fpijzen gebruikt, en van de mensch genuttigt word. De zuure gecstenzijn niet alle van eenerlei inwendige
"tt, gelijk de pisagtige , maar daar in alle van elkander "nderfcheiden, in diervpegen, dat inzonderheid de mi- "»alifche zouten haare bezondere kragt en kenbaar onder- lid in het zuur hebben , zo dat haare zuuren niet eener- -l' maar gefpecificeert zijn ; fchoon ze alle uit een oor- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
GË'Ë.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
809
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
üerk&eztiuregèlst uit het vegetabiÜfche rijk, is de azljn-
geest, of'gedistilleerde azijn, die m de pharmacie en chij* mie alleen iri't gebruik zou kunnen voldoen, egter wor- den 'er ook nog andere zuure geesten uit allerlei vegeta- biliën bereid, die dunner en zwakker als de azijn-geest zijn, en ten deele in de Geneeskundegebezigt worden: Dus kunnen diergelijke zuure geesten gemz^t worden 1. Uit alle zo wel uit- als inlandfche, inzonderheid har-
de houten, als uit pokhout, zasfefras-hout, ebben-, de- ken-, elfen-, boeken-, en herken-hout, enz. 2. Uitallewortelen, houtigeflengenenfleelen, alsme-
de kruiden en bloemen. 3. Uit allevrugten en zaaden, inzonderheid van ooft-
vrugten, wijn en bier. 4. Uit alle van de cetbaare graanen of veld-vrugten
reeds toebereide of gebakkene dingen, als uit roggen-, wei- ten-, en ander Sroad, en uk zemels. 5. Uit alle basten tmfchorfen.
6. Uit alle verdikte harsagtige gommen, als gom-am-
moniak, bdeliium, galbaan, J'agapeen, mijrrhe, pik en diergelijke. 7. Uit zuiker, honing, manna en wasch.
8. Uit alle harfen, als gemeen hars, terpentijn, mat-
tik en wierook. 9. Uit barnfleen.
Bij deeze zuure vegetabiÜfche geesten Maat aan te mer-
ken, dat dezelve, even als de urijnagtigegeesten,geën- zins de hoedanigheid, zo in reuk, finaak, medicinaale kragt, enz. behouden en bezitten , gelijk de vegetabiliën, daar ze uit voórtgebragt zijn, maar welke door de ge- weldige operatie in het vuur of heetezand, die daar bij gebruikt moet worden, verandert, en gelijk als ver- nielt worden. De geesten van alle de zo even gemelde dingen zijn zeer
zagt, en met de Hinkende emp'jreumatifche olie, even zo wel als de urijnagtige geesten , bezwangert, dewijl men ze niet wel geheel daar van kan affcheiden of zui- veren, en derhalven ook niet in dechijmie kunnen ge- bruikt worden. Onder allen geeven de harzen en harst- agtige dingen de rhinfte geest, en weinige van deeze zuure geesten zijn in de apotheeken en geneeskunde in gebruik; de geest van pokhout is de voornaamftc ; naast deeze wor- den zomtijds nog de geesten van honing, zuiker, gom, ammoniak en galbaan gebruikt. Maar gelijkerwijze de verfchillige ftoffen aan zig zelve
zeer veiTcheiden zijn, zo zijn dezelve ook niet eener- lei in de distillatië ; want bij voorbeeld, de hars-of half harsagtige dingen, gelijkgom-ammoniak, galbaan, pik, barnfleen, pokhout, terpentijn en diergelijke, geeven wei- nig zuure geest, maar daar in tegen veel -olie, onderwel- ke de galbaanolie zeer fchoon blaauw is ; zuiker, ho- ning, manna, brood, eicken-hout, enz., geeven daar en tegen weinig en geen regt weezentlijke olie, maar veel geest ; het wasch geeft in de derde distillatië in plaats van een vloeibaare olie, neffens de geest een heel gcftolte vette ftoffe als boter, dog die door de reaificatie vloei- baar genoeg kan gemaakt worden. Bij de distilleering van alle zuure geesten , gaat eerst
het phlegma, en daar na de geest over , zig allengskens iets van het allerfijnfte en vlugfte zuur met hst phlegma, vereenigende, tot dat'er al langzaamerband eenfterkér geest opklimt; derhalven moet men het eerfte overköo- mende cmfmaakelijke phlegma wegdoen, en,dahkan men |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
kJl^"']^ zuur (acidum primigenium) haaren oorfprong
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
■
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
nebben.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ver-gSebruikelijke zuure geesten kunnen in het algemeen
Ji'lif; „W°rc*cn in dunne en dikke, of in zuure vegeta- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ondi
|
en in zuure mineralifche geesten
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
nen nf_r ^e dunne of zuure vcgetabilifche geesten, kun-
(vriiptm ^reIcent morden de zuure zappen van zommige rWfl ' ■ l>ij'vool*'oeel(J c'c zappen van berberisfen, aal- plè«8>7,™f.oene'\> onrijpe wijn-druiven, enz.; als mede |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
te
|
Û ZWê bevatten- ^e voornaamftc, zuiverfte en of men kan dengezamcntlükovergehaalden geest''ïasr'n
|
,
a
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
II h
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
reftifi-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
H
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||
Bio
|
|||||||||||||||
zuur, als het nog in hetgemeene zoutme,tde alcalifch»
deelen verbonden is, enkel door dikwils iblveeren en evaporeeren, geheel in de lucht jaagen kan, zo dat 'et op het luatlte niets dan eene onfmaakelijke aarde te rus blijft. * 3. De zout-geest folveert koper, ijzer, zink, iy»7.
mutk, en allerlei aardagtige dingen, als krceftsoogen,co. rallen, paarlen, mosfel-en oester-fchelpen, balein, tiitf /chilien, kalk, en diergelijke. 4. Hij folveert ook het kwikzilver, fpi e s glas-koning,
{regulus antimoniï), en tin, als hij wel geconeentreert is en maakt met't kwikzilver een der hevigile vergiften, naa- melijk de jublimaat. |
|||||||||||||||
rectificeeren, zo verkrijgt men een regt zuivere en goe-
de azijn-geest, die veel gebruik, zo wel in da pharmacie als chijmie heeft; zie AZIJN, pag. 122. 3. liet derde zoort deifalinifche geesten'; zijn de dikker
geesten, gewoonlijk zuure miner alijche geesten, ook wel corrofisffche geesten genoemt ; deeze zijn ten opzichte van haar zuur zout,veelfterker en zuiverder alsdevoo- rige dunner geesten der vegetabiliën, en in haar inwen: dig mengzel van geheel ander en verfchillïge natuur , gelijk bij ieders zoort ftaat gezegt te worden. In 't al- gemeen zijn van deeze zuure mirteralifche geesten eigent- lijk maar drie zoorten, als vitriool-, falpeter- en zout- geest, die uit drieërlei zuuren, als het vitrioolfche, falpeterige en zoutagtige zuur (aciduih vitriolicum, nitro- tum &falinuin) voortkoomen; want de vitriool-,fivavel- en aluin-geesten zijn in haar inwendig weezen niet van maikanderen onderfcheiden, even zo weinig als de gees- ten van het genieene zout, op verfchillige wijze gedistil- leert, van maikanderen verfchillen. Het allerfierkfte miner alijche zuur , of falinisch-
zuure geest is de geconcenteerde vitriool-geest, of de zo- genoemde vitriool-olie; op deeze volgt de ordinaire vitri- ool-, aluin- en zwavel-geest; na het vitriool zuur volgt het zalpeteragtige zuur of defalpster-gsest, en na deeze het launisch zuur of de zout-geest. Wij moeten van deeze drie zuure mineraalifclu geesten
nog kortelijk iets in het bijzondere zeggen. Van de Zout-geest.
De doffe, waaruit deeze geest gedistilleerd word, is
het bekende gemsene zout; dog daar zijn drieërlei zoor- ten van, als 1. het fiten- oîberg-zout, dat bij groote (lukken uit de boezem der borgen in zommige land- fchappen gegraaven word; 2. hetzee-zout, dat uit het zeewater uitgedampt word; en 3. het bron-zout, dat uit zoute bronnen door uitdamping verkreegen word; uit alle drie kan de zout-geest geleheiden en gedistillccrt worden, onderwelke aegeest van s«>-zout altijd niet regt zuiver, maar gemeenlijk iets falpeteragtig. is, dog waar van dezelve door maar ééne rectificatie geheel kan be- vrijd, en zeer zuiver gemaakt worden. Om deeze zout-Jpirkus te distilleeren, word het zout
gewoonlijk met bolus, pottehakkers kleij, of geftootene .tichelfieenen vermengt, (zie pag. 512.); maar het kan ook het best en best koop door vermenging van gelijke deelen zout engebrande aluin, of beter meteen deel zout cn twee tot drie deelen gebrande aluin , gefebieden ; dog deeze gsest moet men vervolgens reclificeeren, en daar door zuiveren: Insgelijks word dezelve ook nog door vermenging des zouts met andere bijvoegzeis gedistil- leert, als met vitriool-olie of'vitriool-geest, fwavel-gecstoï aluin geest, enz., dog dit is kostbaarder, en word zel- den anders dan uit liefhebberij gedaan. Het dient aangemerkt, dat de ordinaire zout-geest niet
wel op zig zelf door de rectificatie en abiïraclie kan ge- concentcert worden, maar als men dien begeert, moet zulks altoos met een bijvoegzel gefchieden. De zout-geest heeft de volgende eigenfebappen :
1. Hij houd, als een zuure geest, de drie algemecne
hooftproeven der zuuren, naamelijk dat hij met alle loogzoutcn (alcalia) opbruischt; dat hij alle met loog- zouten gemaakte folutienprtecipiteert, en den vioolen- fijroop rood verft. 2. Maar zijne bijzondere eigenfehappen beftaan daar
in, dat hij aan zig zelf zeer vlug is ; gelijk uien dan dit |
|||||||||||||||
5. Hij folveert op zig zelf alleen nog zilver
|
nog
|
||||||||||||||
goud.
6. Maar hij folveert 't goud zeer ligt, zo dra hij maar
met iets van het falpeter-zuur vermengt is. 7. Ondertusfchen hangt hij ook de metallen, die hij
niet ontbind, als zilver en lood, zeer vast aan , zelfs in een poederagtige gedaante, als hij in haare folutien ge- drupt word, het welke in de chijmie cornuificatio (Jtot>rn> maaking) genoemtword; dewijl hetzilverhierdoorniet alleen geheel vlug, maar ook tot die vloeibaarheid en j confidentie, als bijvoorbeeld wit pik, gebragt, endaar en boven haîf doorfchijnend , even als hoorn, gemaakt word; en welk verandert zilver gewoonlijk luna eer- nua word genoemt. 8. Als men eijerfchaalen en dicrgelijke aardfche din-
gen, die geen bitteren fmaak hebben, inde zout-gesst, die ook niets bitters heeft, iolveeit, zoontftaatuicJee- ze dingen eene tamelijk bitter fmaakende folutie. 9. Hij maakt alles tamelijk vloeibaar, zelfs de kalk,
als dezelve daar in gefolveert word. 10. Met demetaalen gaat de zout-geest zelden tot eens
digte confidentie over, uitgezonden bij het kwikzilver, met liet welke hij zelfs in eencrijftallijne droogegeftalte overgaat, naamelijk in de Jublimaat of opgeheevenekwik zilver. 11. Ondertusfchen finelt echter dit heel drooge lighaam
zeer ligteiijk, als men maar iets van 't opgeheeven kwi> zilver op een ijzer-blik legt; waar van de oorzaak is, o'1 dat het zuur des zouts liever het ijzer aantast, en M kwikzilver verlaat. 12. Maar het is wonderlijk, dat ditverfchijnzel in an-
dere bereidingen , weerkeerig en tegenflrijdig gefchiect, bij voorbeeld als men den geest van zout met gebrande vitriool vermengt en distilleert, zo tast het zuur des zon:» het in de vitriool zijnde metaal, hetzij koper ofijzer, aan en vereenigt zig daar mede heel vast.zo dat deezegeestze" bezwaarlijk weder van het ijzer los te brcirgen is ; doga men bij gemelde vermenging van vitriool en zout zilver voegt, zo gaat het ijzer uit de vitriool in hetJswi zilver, en de zout-geest word zuiver; zó dat hier hetz" des zouts van het ijzer in hetkwilzilver overgaat, a.^ het in de voorige bereiding (n,) van het kwikzib'er • het ijzer overging. f 13. De trap der verwandfehap (aßnitas) vanbef 1
deszouts, met de mctaalcnen mineralien ondere »[jjj ren, is anderzins aldus; als men 1. het fcw»'ta7w' ^ zout-geest folveert, en als dan 2.zilver 'er bijvoeg > I verlaat het zuur het kwikzilver, en gaat aan hst z' ^ 3. van het zilver aan het lood; 4. van het lood &> Regulus van antimonie, of aan het tin ; daarna 5- koper, ijzer ofzink. »•„eene8' 14. Voorts zo heeft de ordinaire. zout-geest uit. ^
|
|||||||||||||||
■ "-"■",■..■,' T ■"" "
|
||||||||||||||
. ■■ ■ '
|
||||||||||||||
T ;,..
|
||||||||||||||
GEE.
4é, Oflgeveer een drachma zuur zout, gevolgelijk zijn ds
overige zeven drachma's phlegmaof water. Men bereid in zommige apotheeken nog een anderen,
hoewel veeltijds tamelijk zwakken zoiït-Jpiritus, die den naam van phüofoophifche vitriool-geest (Jpiritus vitrioli phi- lojophicüs) draagt, egter niet hétminfte van vitriool in gig heeft, en niets anders dan een zout-geest is. Voor het overige ftaat aan te merken, dat de zout-geest
op zigzelf weinig in de geneeskunde, maar meer de ver- soete zout-geest (waar van biernagefprooken word,) in gebruik is: Dog hij heeft anders zijn gebruik tot berei- dingvan deezeen geene dingen , ais opgeheevenkwik en zoets kwik (mercuriusfublimatus c? dulcis), de mercuriali- fche panacee (panacea mercurialis), de boter van antimonie ümtijrum antimonii), cinnaber van antimonie (cinnabaris tntimonii), het braakpoeder, witte arend genoemt (mercu- riusvitte), het mineralische tegengift (beztardicummine- täle), eu meer andere dingen. Van de Salpeter-gcst?
Het zuur van deezegeert is fterker \ nis dat des gemee-
cenzouts, maar zwakker als het vitrioWche zuur; de ftoffe, waar uit dezelve bereid word , is de bekende/a/- pcr, waar van men op zijn :riijkel naziénkan. Om deeze geest te distilleeren, gefcliied zulks op de-
zelfde manier, als bij de zout gees: gezegt is, mét ver- fchillige bijvoegzeis, als bolus,potteïaKicrskleij,ofoven- Item, gebrande aluin, vitriool, enz.; met deeze beide laatfte bijvoegzeis word hij het bekwaamst, fchielijkst en overvloedigst gedistilleert ; en fchoon veele voor dee- zen hebben gemeent, dat defalpcter-geest metvitriool ge- failleert, geen zuivere enkelde, maar een zaarnenge- ftelde geest was, zo is zulks 'egter het tegendeel, en de- zelve is niets anders als een weezentlijke enkelde geest van jdpeter, dewijl de geest of olie vande vitriool zwaarder als de geest van falpeter.is, en derhalven een veel fterker vaur noodig heeft; gelijk de zeer ervarene Cbijmist Stahl overtuiglijk heeft aangetoont; mits dat de vite- wl wel gecalcineert, en niet in ovennaat, maar onge- veer even veel daar van , genoomen worde ; of, als men teveel genoomen heeft, dat men de distillatie op bet laatst niet met het alleifterkfte vuur voortzet; daar en Wen, indien het ook gebeurde, dat'er op bet laatfte iets vitïioolagtigs mede overgegaan was, zo kan zulks alleen door eene rectificatie, het zij door bet gedistilleer- de niet weder geheel over te haaien, of, 't welke het zekerde is, door bijvoeging van eeiy weinig zuivere fal- tetet, volkoomen daar vanafgefcheiden worden; welke laatfte manier ook plaats heeft, als men in plaats van ge- calculeerde, ongecalcineer.de vitriool of aluin, gènoo- nien hadde. Op de allerfpoedigftcwijze, word, behalven de ge-
welde distillatie, een regt fterke, geconcentreerde en gediuiiig rockende falpeter-geest gedistilleert; als men op *urvere, het zij drooge geftootene, of in water gefrhol- üwfalpeter, vitriool-olie in een glafen retort giet, half *° veel gewigts als falpeter, de voegen luteert, enver- voj8ens het vuur bij trappen aanftöokt. Wet onderfebeid tusfehen fierkmier, of met vitriool
ç^te&àefelpeter-geest, en met bolus of kleijaarde «distilleerde falpeter geest, beftaat daarin, dat deeze ei zwakker, maar de eerfte veel fterker, fijner en
4 "''"genderis; dewijl dit zuur die eigenfehap heeft,
van h terftond veel fijner word, zo dra 'er maar iets
een zodanig metaal of mineraal bijkoomt, wel-
|
||||||||||||||
GEE.
|
||||||||||||||
ttt
|
||||||||||||||
ke het ligtelijk en met dampen folveert; want terwijl hee
't metaal aantast, word het heet, waar door te gelijk een fijne damp opklimt, die niet anders als de fijnfte en doordnngenü.e f alpeter-geest is. Maar dewijl alle zoorten vàn falpeter-geest en flerk'
■water in roode en zig zomtijds niet al te wel vereeni-. gende dampen overgaan, zo is men gewoon, tamelijke groote en ruime recipiënten voor te leggen, en ook wel een weinig gedistilleert waterdaar in te doen, als in het welke de geestige dampen zo veel te eer ingaan, en zig laaten vangen, wordende dit overvloedige water daar na bij de rectificatie zeer ligt weder afgefcheiden. DereSi/icnn'figcfchicd of in een glafen retort, met een
zagte abftractie en wegdoening van het eerfte overkoo- mende phlegma, of in het marienbad; zo is het na het phlegma overkoomende, de gerectificeerde zuivere fal- peter-geest. Betreffende de eigenfehappen des ftlpeter-geests, zo
gedraagt hij zig « 1. In de algemeene proeven gelijk alle andere zuuien
te vooren bij de zout-geest gemeld. 2. Maar hij toont ook voorts bij.de eerfte algemee-
ne proef (de opbruisfehing) zijne bezondere hoedanig- heid, vermits hij met een vlug of urijnagtig loog-zout (alcali volatile vel urinofum), ja als hij maar digt daar bijkomt en de minste uitwaasfeming daar van gevoelt, zon- der daar mede vermengt te zijn, tamelijk flerk dampt en rookt. 3. Hij ontbind alle alkalifche aardens, en verfcheide
animalifche dcelen, als kreeft-flêenen, oester- en eijer-fchil- len, klauwen, hoorns, boenen, bezoarfieenen, paarten, paar- lemoer, toralen, krijt, kalk en diergelijke; m air is be- zwaarlijk weder daar van af te brengen, inzonderheid van de kalk. 4. Hij folveert bijna alle metaalifche lichaamen en rae-
taalcn, alssi.'ver, koper, ijzer, lood, tin, kwik zilver, wifinuth, zink, en fpiesglas-Jioning ;maar alleen het goud niet. 5. Hij folveert 't tin en fpiesglas-koning wel niet nau-
kcurig, maar maakt ze alleen tot poeder ; ondertusfehen ontbind hij ze nogtaiis geheel, en zelfs ook het goud, als'er maar wat van het zuur des zouts, tot zijne mede- hulp bijkoomt. ó. Dog hoe ligtelijk Hijzömmïge onedele metaalen aan-
tist en folveert, zo folveert hij dezelve egter niet wan- neer haar brandbaar deel (phlogiston) daar vanaf is, en dezelve in kalken (croci) verfchijnen. 7. Bij de meeste folutien verhit hij zig, en geeft ge-
duurende zijne werking, roode dampen of den allerfijn- ftcn geest van zig. 8. Men kan uit fpeculaatje met een goed gedeelte/aJ-
peter-geest, wel agt folutien na elkander maaken , zon- der verfche geest te neemen : Deeze trap der folutien is, dat men eerst zilver in ds geest folveert', daar mkwik- zilver, lood, koper, ijzer, zink, vlugzout, en ten laat- ften vast zout. 9. De Salpeter-geest gaat ook met de gedistilleerde oliën
tot een harsagtige dikte over, gelijk terpentijn. 10. Hij folveert ook de c amfer, en zulks vier lood van
deeze geest, twee loodcamj'er, welke twee lood onge- veer drie en een half drachma van het zuure zout arm zig trekken , zig daar medevereenigen, en als mede tot olie maaken. 11. Twee lood goede falpeter-geest, bevat ongeveer
derdehalf drachma zuur zout , en dus vijf en een half H h 2 drachma
|
||||||||||||||
GEE.
|
||||||||||||
GEE.
Dat dit zuïtr bezwaarlijk uit de Zwavel gefcheiden word
beeft tot oorzaak, dewijl het met het brandbaare deel des zwavels niet alleen op 't allernauwite verbonden is maar zulks word ook, zo dra men den zwavel tot dï distillatie van de geest in brand lteekt, door 't als dan in wer- king koomende phlogiston zodanig verdunt en fubtili- feert, dat het eene met't andere even vlug word, en in ■ de lucht vervliegt; zo dat zig maar een weinig daar van I en zaiks nog met groote moeite, door de geniecne ma' nier, naanielijk door de klok, laat opvangen, dat egter in zijne inwendige kragt niet beter dan een zwakke triool-geest is. Bij de aluin distilleert meest alleen het phlegma en i%
geest, maar nooit alle het zuur over, dat 'er in is, vermits zulks in de daar bij zijnde krijt zeer vast zit en blijft hangen; weshalven men ook met gebrande aluin kan etfen en doen inbijtcn, als mede wegens het nog daat in zijndevitrioolifchezuur, de zwakker mineralifchegee- flsn, als falpctcr- en zout-geest, daar mede distilleeren, Men verkrijgt dus ook van de aluin niet alleen een zwakker, maar ook weiniger geest. Om den vitriool te distilleeren, zo is men gewoon de-
zelve eerst in een groote aarden of ijzeren pot, als list ijzer-vitriool is, te calcineeren, tot dat hij wit ofgeefig- tig is, als men een geest van vitriool hebben wil; maar begeert men louter vitriool-olie, dat is een geconcentreer- de geest, zo moet meafhem branden tot dat hij rooJof ros is. Bij de distillatie moet men de retort maar wei- nig, en.nauwelijks tot op de helft aanvullen , en wan- neer de vitriool niet tot de roodheid toe, of geheel niet gecalcineert was, zomoet de retort een wijde hals heb- ben , met maar weinig vitriool aangevult zijn, en nietge- heel digi geluteert worden , maar met een kleine ope- ning van een iiroohalms dikte voorzien weezen, dewijl anders de eerlle dampen alles in Stukken zouden verbrij- zelen. De rectificatie gefchied of in het marienbad, ge* lijk de falpeter-geest of in een ledige capel, inzonderheid als men louter vitrool-olie wil recüiiceeren,- want als men ze in de ordinaire zand-capcl rectificeert, en 'er niet be- hoorlijk mede weet 0:11 te gaan, fpringt de retortgemw* nclijk in feukken, en alles gaat verlooien. Voorts flaat bij de distillatie van de vitriool, als mede
van de aluin nog aan te merken , dat wanneer men ophoud te ftooken en te distilleeren, men de recipiënt met het gedistilleerde terftond wegneemen moet, om dat zig an- ders een goed deel geest, wederom geheel onuietóbaar na de doodekop in de retort te rug trekt, zo dra inaards oven een weinig verkoelt. Betreffende de eigenfehappen van het vitrioolfchc Stiur,
of vitriool-geest, de voornaamfte zi,'n de volgende. 1. Dit 'zuur is het allerlterkst in de geheele waeieU.
dewijl het ook alle andere zuuren, wanneer ze met vaste alcalifche zouten verbonden zijn, overwint,, hen hpt("- cali ontneemt, zig daar mede vereenigt, en het ziw**£r zuur, dat voorheen daar mede verbonden was, ü ,.; affloot ; daar en tegen kan geen ander zuur hem 't «'m» *'" der afneemen. ... 2. Het is het vastfte en zwaarfle zuur; dswij' al
andere zuuren veel eer het vuur vlieden" en distilleert > of anders in de lucht overgaan, wanneer ze niets v haar vinden, om zig daar mede te vereenigen. 3. Het is van meer aardagtige.natuur, als allean s
zuuren, en heeft derhalven ook meer neiging tot J aardagtige, zoute , vaste, glasagtige, ja ftecnagt'S ._|; vastmaakende di>pofitie, gelijk zulks in dephijj'^^ |
||||||||||||
Si*
|
||||||||||||
drachma phkgma; hij heeft meest zeven drachmen wijn-
fieen-zout noodig, tot zijn volkoomene faturatie. 12. Dient aangemerkt, dat in het zuur of de geest van
zout, alle de gefpccificeerde eigenfcbappen..des Jalpe- ters, inzonderheid het phlogiston ofbrandbaare weezen, wezentlijk tegenwoordig zijn, gelijk daar uit blijkt en beweert word, dewijl het zuur des zouts met elk alcali tot een voikoomenfalpeter word; 2. dewijl het met krijt den bekenden phosplïorUm Balduini maaJct.die in'tdui- lier licht geeft; en 3. dewijl de zout-gecst in het gouden lood, als, mede over hertshoorn en meer andere dingen afgetrokken, of'er mede vermengt, blixem eneenknal veroorzaakt. Voorts is het bekent, dat de falpeter-geest oïhetflerk-
•water, behalven dat hij ook inde Geneeskunst en Chij- mie gebezigt word, van veele nuttigheid voor allerlei konssenaars is, als bij voorbeeld voor goud- , zilver-, ftaal- en ijzer-arbeiders, piaatfnijders, fcbilders, ver- weis en veele andere. De goud- en zilverfmeeden, es- faijeurs, enz. gebruiken het fterkwater, dat niet anders dan falpctcrgeest is, veel tot het fcheiden en esfaijeren of proeven van het zilver en goud; derhalven als ze wee- ten willen, wanneer ze nieuw flerk-water verkreegen hebben , of het regt zuiver is, en nog van het zuur des vitrioois.nogvan't zuur des zoutsbij zig heeft; zo pro- beeren en zuiveren ze het op deeze wijze: Zij werpen maar een klein weinig fijn zilver in het nieuwe fierk wa- ter; is het dan, dat het zilver voorts ontbonden word, en de folntie klaar blijft, zo is de falpeter-geest of't fterk ■ water zuiver; maar als het fterkwater niet zuiver is, en maar het minste deeltje van het vitrioolifcheof falinifehe zuur bij zig heeft, zo word het zilver wel ontbonden, maar 'er volgt terftond weer eene precipitatie op, wegens de daar bij zijnde andere zuuren, de folutie word troe- bel, en men vind het neerg'eilort zilver , ten laaisten als een poeder op de grond leggen. Door deeze behan- deling word dus hetjterkw.itervan hetzuurdes vitriools en zouts volkoomen bevrijd, en is vervolgens lot het gemelde gebruik bekwaam. In de Apotheeken word de falpeter-geest, gebruikt tot
bereiding van zoete falpeter-geest, en tot allerlei foiutien en précipitation. Van de Vitriool-geest.
Het zuur des vitriools is het fterkfte zuur dat'er te vin-
den is,- en de-wijl het zelve in het geheele mineralifche rijk overal, inzonderheid in de bergwerken, ertzen en mineraalifc'ne lighaamen gevonden word, ook ervaarene Natuuikenners en Chijmisten opgemerkt hebben , dat alle andere, of ten minsten de zuure zouten, uithetvi- triolifche zuur haare oorfpong hebben , en dat ook ge- oeffende Laboranten het eene- zout in het andere wecten te veranderen, zo hebben zommige dit vitriolij'che zuur den naam van eerfie of oorfpongelijk zuur (acidum primi- genium vel primordiale]) gegeeven, hoewel deeze naam alleen betrekkelijk is op het zuivere vitriool zuur. Dit zuur word in alle geverfde aardens gevonden, en
is buiten twiifFel in alle mineralifche lighaamen tegens- woordig: Maardewiil het zig allermeest in de zwavel, aluin èn vitriool bevind, en in dezelve ecnerlei is, zo word het gemeenlijk, voor zo verre het tot de Chij- mie gebruikt word, uit deeze drie ftoffen gefcheiden; dog hedendaags wel meest a/leen uit de vitriool, dewijl het uit dezelve het ligtst en best koop te verkrijgen is, en daar in tegen uit de zwavel en aluin met veel meer moei- te verkreegen word. |
||||||||||||
" "
|
|||||||||||||||||||||||||||||
■ "
|
|||||||||||||||||||||||||||||
— y. <jr- , f f ^--ç^
|
|||||||||||||||||||||||||||||
GEE,
jiij'ffl!« menigvuldig kan beweezen, en ook buiten datdui-
dslijk gezien kan worden, als men maar vitriool met jta/fc vermengt. 4. Maar zo dra dit zwirhij andere zouten , als gemeen
zoat en falpeter, of bijderzelver geesten, enbij de met zulke geesten gemaakte folutien en extraction koomt, zo worJen'dezelve terttond veel vlugger, fijner, fter- fcer en dooi dringender. |
GEE.
|
||||||||||||||||||||||||||||
8ï3.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
14. Met ijzer ofkoper, maakt het crijflallijnfche vitri-
ool, met krijtagtige aarde aluin, en met een brandbaare ftofFe zwavel. 15. Met de gedistilleerde oliën gaat het tot een pikagtige
bitumineufe confidentie over ; en eindelijk ook, gelijk met alle andere brandbaare ftoffen , tot een zwavel. i6. Maar het word, hoe fterk en corrofuf het anders
ook is, als'er 't brandbaare weezen (phlogiston) bijkomt, bijna geheel onfmaakelijk en geheel zagt, maar daar en tegen ten hoogften vlug en gvheel onverdraaglijk van reuk, gelijk zulks bij de vlugge vitriool-en zwavel-geest, bij da zoete vitriool-geest, als mede zelfs ook maar bij de vermenging van de vitriool-olie met eenige gedistilleerde olie of ander brandbaar weezen te zien is. 1 7. Hoedanig dttztwzigmet de eene ofandere olieag-
tige of harsagtige llaffe gedraagt, kan men in Hoffman» Objervationes nazien. 18. Het folveert op zekere wijze alle wetaalen en halve
tnetaalen, maar eigeritlijk en het graagfte beteer, ijzer en zink. 19. Het folveert derhalven niet tertlond het kwikzilver,
lood, zilver, fpiesglas, koningentin, maar zommige van deeze door abftraclie en werklijke kooking, en het hangt zig aan deeze alle zeer fterk in de gedaante van een poeder aan, wanneerze voorafin een ander fcheivogt (menflrumn) zijn opgelost, en als danmet bet vitrioolsch zuur worden geprecipiteert. 20. Het folveert zelfs ook het goud, zo dat het mede
door het filtrumgzât, dog insgelijks niet alleen op zig zelf, maar wanneer hetnog in de zwavel zit, en de zwavel ge- alcalifecit is. 21. De vitriool geest folveert wel de zwavel niet, egtqï
trekt hij iets van het in de zwavel zijnde gelijkaartig zuur uit, dewijl deeze geest veel Merker word, als men hem met zwavel digereert en kookt. 22. In het algemeen folveert dit zuur alle zodanige aar-
dens, die door het vuur kalkagtig worden. 23. Het folveert ook wel zand- englasagtige aardens,
gelijk ook zelfs heel dun glas, maar daar is meer konst- behandeling toe nodig. 24. Het ontbind ook de harde deelen der dieren, als
beenen , hoorns, enz. 25. In het vegetabilifche rijk folveert bet allensfehen*
16. De regte trap of verwantfehap (aßnitas) derditf- gen die het van de gemelde in een zelfde menßmum na
malkander het liefst folveert, is, eerst een vast of vuur- tegenfiaandezout, het welke bet allerliefst folveert, daar na een vlug zout, een magere Krijtagtige leemige aarde , calmeij of zink, ijzer, koper, en kwik zilver, waar uit men retrogradu befiuitcn kan, dat bet zig in het vuur zwaarder laat fcheideii van het koper als van het kwik- zilver, zwaarder van het ijzer als van het koper, zwaar- dervan dezink, nog zwaarder van krijtagtige aarde, het zwaarst en door geen vuur van het vlugge zout, en ge- heel niet van het vaste zout. 27. Een once vitriool olie heeft ongeveer een halve |
|||||||||||||||||||||||||||||
'
|
|||||||||||||||||||||||||||||
5. Het is nevens de aardfche neignaar water, gelijk daar uit blijkt,
|
2erig
clat tle vitriool ter,
ge
|
||||||||||||||||||||||||||||
minften de helft puur water in zig be
|
|||||||||||||||||||||||||||||
der zout cioet; alsmede, dewijl de vitriool, wanneer
hem alle waterigheid door de distillatie ontnoomen is, ireä:ro;n veel vogtighcid uit de lucht aantrekt; gelijk zulks aan de doodekop en de vitriool-olie te zien is.', trek- kende inzonderheid de olie, als ze aan de lucht bloot- geile lt word, zo veel vogtigheid aan zig, dat ze wel tweemaal zo veel en meer weegt, als voorheen. 6. En om deeze reden, dat naamehik dit zuur zo wa-
ter-begeerig is, zo verhit zig de vitriool geweldig, als hem al het water ontnoomen i's, en hij zulks in eens, of nogthans een goed gedeelte weder verkrijgt ; op dezelf- de wijze als de.gebrande verfchekalk, vaste falpeter, en |
|||||||||||||||||||||||||||||
Mdere fterk gecalcinêerde en van alle vogtigheid beroof-
kakaiien; wordende de vitriool olie zo wel verhit door' ijs, als door water. 7. Maar hoe meer lucht en water dit zuur verkrijgt,
hoe vlugger en ligtcr het daar door fchijnt te worden ; gelijk men zulks ook daar door op zekere wijze, fchoon het ook met het allervastfte alcali verbonden was, geheel in de lucht jagen kan. 8. Maar het is wonderlijk, dat dit zuur, zo dra het met
een vast alcali vermengt word, zijne bijzondere eigen- fchap van wat er-begeerigheid geheel verliest, en zelfs ook liet water begeerige alcali, daar het mede vermengt is, Word van die eigenfehap berooft, en ze worden beide te zaamen even als meer aardsch', en geheel geen vogt meer aantrekkende, maar blijven altijd droog, ja willen zig zelfs ook niet eens gemakkelijk weer in het water laaten ontbinden, of daar mede vermengen, inzonderheid als |
|||||||||||||||||||||||||||||
lietkoud is; gelijk m
|
iw. I' m de gevitrioolde wijnfleen (tar-
|
||||||||||||||||||||||||||||
tumsvitriolatus) zien kan.
o.Niettegenilaande het vasteloog-zoutin hetvuurnog
zowel vloeit, en tot bereiding van de gevitrioolde wijn- fteen ook een vloeijende vitriool-geest gënoorheri word, zo kan egter daar na het toebereide middelzotit. haamelijk de gevitrioolde wijnfleen, tot geen vloeijing gebragt wor- den. !o. Bij het maaken van 'tgemelde middel-zout metwijii-
ßeen-zout, klimt een onfmaakelijken fijn vogt in dampen °P > dat vanNiEDNER wereld-geest (Jpkitus mimdï) ge- noemt word, en veel fijner als gemeen water is, dewijl het ir' een evengelijke warmte veel eer uitdampt, als het wa- '£• Dit zuur neemt veelerlei zeer verfcbillende gedaan-
tensindecrijflal!enaan, wanneer bét met eenigalcaliver-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
mengten vereenigt word; het welke aantoont, hoe bc- once en 55grein zuurzout'm zig; en een once wijnfleen-
zvaarlijk çnonzeker het is, onuiit degedaantedercriis- zout beeftongeveer 5 drachmen vitriool-olie noodig tot
«Uen te oordeelen, van wat zoort van zout dezelve af- Jaturatie.
0n|ftigziin, gelijk veele te onregte voorgeeven. Daar was wel nog meer van het vitriool-zuur of, de vi..
*2, Het vïtriöoifche zuur wederflaat de rotting niet, triool geest te zeggen, dog het gemelde is het voornaam- st anders zoude de inkt niet fchimmelen. fte, voor zo verre het de pharmaceutifche Chijmie betreft; I3. Da zuur of de zunregeest heeft dezelfde drie alge- waar de vitrool oïdcszeKs geest in de pharmacie verder toe »e^n^igenfchappen, gelijk bij de zout-geest pag. 810. gebruikt word, is voornaainentüjk tot bereiding van dé
uielti is. gevitrioolde wijn-fleeu (t-srtarus vitriolatus) ; het dub*
PI h 3 .leli-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
tu GEE.
|
|||||||||||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||||||||||
beld-zout (arcanum dublicatum), ijzer-vitriool (vitriolum
vmrtis) en dcszelfs tinüuuren. Zoete vitriool-geest (Spiri- tus vitrioli dukis), enkelde mixtuur (mixtum fimpiex) , bezoar-tinüuur (tin&ura hezoardica), mineraalifche tur- bith (turbitb minerale), allerlei tin&uuren van bloemen, als van roojen, madelieven, enz. Item toe bereiding van hetmaag-elixir van Mijnßcht, enz. 4. De vierde zoort van de falinifche geesten, zijnvol-
zaamengefielde
|
|||||||||||||||||||||||
gecne, en min of meer oliën, ex tempore zou Imnnsu
laaten zaamenftcllen, enz. ; wordende deeze zoort »van zaamengeftelde geesten alleen maar in de Geneeskunde gebruikt, en hebben geen nuttigheid in de phij ßeaaljehe chijmie, ten zij alleen, dog zeiden, de wijnagtige get~ flen van ammoniak-zout. 2. De tweede zoort van de olieagtige Jalinijche geesten
zijn de olieagtige zuur-jalinijche geesten, aldus genoemt om dat deeze niet loogagtig-Jalinisch, gelijk de voorgaan- de, maar zuur-Jalinischzijn. Daar zijnverfcheide zoorten van; als 1. de zaamenge-
ßeldegeest van fpaans-groen (Jpiritus aeruginis compoftus, ook jpiritus aschmaticus genoemt) ; 2. de geest tegen ds beroerte en vallende ziekte (Jpiritus antapople&icus £fefi- hpticus); 3. de openende geest (Jpiritus aperitivus Peko- ti) ; 4. defpiritus arthriticus (Brandenburg.) ; 5. de wind- drijvende gesst van drie dingen (Jpiritus carminativus dt tribus); 6.de koorts- enzweetdrijvende geest (Jpiritusft- biifugus £f diaphoreticus); 7. de Jalptter-geest tegen ha colijk (Jpiritus nitri anticolicus) ; 8- de geest van drie din- gen of zogenoemde enkelde mixtuur (Jpiritus de tribut vel mixtum fv.np.lex); 9. de geest van wijnfteen (Jpiritus tartari); 10. de getartarijeerde vitriool-geest (Jpiritusvi- trioli tartarijatus) ; 11, de zoctejalpeter-geest (Jpiritusnitn dulcis); 12. de zoete zout-gcest (Jpiritus Jalis dukis); 13. de zoete vitriool-geest (Jpiritus vitrioli dulcis; 14.e's Jpiritus hijpocondriacus, en meer andere; die alle inde Geneeskunde gebruikt worden, en zelden in de Chij- mie , behalven nu en dan de zoet gemaakte mineralifdie geesten. 3. De derde zoort der oliagtige falinifche geesten zijn
de zaamengefielde olieagtig-Jalinijche geesten: Des^s zoort is een zodanig mengel-moes (zegt Neumaxk), dat men ze nergens kan brengen, maar ondereen bezon- dere titel plaatzen moet ; dezelve zijn nog puur olieagti- ge, nog falinifche, nog olieagtige zuur-falinifche, nog ook olieagtige' loogsgtig-falinifche, maar gelijk dit alte in eens en meest uit veelerlei verfchillende dingen,œ«1 als de voorige, zaamengeftelt. De meest gebruikelijke zijn, 1. debezoardifche gtestth
gen de vallende zoekte (fpiritus bezoardicus £f epil'f^ eus); 1. de vitriool-geest tegen de vallende ziekte (ƒ?'"' tus vitrioli antepilepticus); 3. de gebarnfleende liquor0 hertshoorn (liquor cornu cervi fuccinatus). _ Dus verre van de verfcheide zoorten van chijin»™
geesten in het algemeen gefprooken hebbende, volg* het geene de Heer Neumann, die hedendaags "ieest£ volgt word, daar van gezegt heeft, 20 kan men verë op het artijkel van DISTÏLLATIE pag. Sio-^ff". hoedanig alle die geesten in bet algemeen toebereide den ; maar wij zullen hier nu nog van de voornaaaifte^ flen van allerlei zoort, en haarc bereiding, enz-i« c.. 'zondere fpreckeii, en het voornaamfte daar van aan» zcn' rem
Geest van aardwormen, (Spiritus lumbricorum ut 'A
urn) ; neemt aardwormen zo veel gij wilt, zuivert en «J
|
|||||||||||||||||||||||
zuure mineraalifche geesten, waar door zodanige falini-
fciis geesten verdaan worden, die uit meer als eene van de gemelde mineraalifche geesten, enten deele mëtbij- gemengt water bellaan. Van deeze zijn 'er eigentlijk maar vier zoorten; als
i. het koninglijks water (aqua regis) , dat men geheel niet misfenkan; beftaande uit het zuur des falpeters en gemcenen zouts; 1. de clijsfus van antimonie, die nu en clan nog gebruikt word; 3. debezoardifcheJ'alpeter-geest, (Jpiritus nitri bezoardicus) ; en 4. de geest tegen de h>ortzeu (Jpiritus antifebrilis), welke beijde laatste wei- nig in gebruik zijn. III. Van de olieagtige falinifcke Geesten.
De geesten van deeze derde dasje zijn nog bloote brand-
Tiaare, nog bloote olieagtige, nog ook bloote falinifche geesten, maar beftaan uit zoutagtige en olieagtige dee- ïen zaamen, waarom ze ook deeze naam draagen, en wor- ■den van Neumann weder verdeelt in drie zoorten. 1. Die van de eerfte zoort zijn de olieagtige. l'oogag-
tig-falinifche geesten : Van deeze zoort zijn de voor- ïjaamfte, 1. de fpecerij-olieagtige geest (Jpiritus aromati- co-oleofus, of het vermaarde vlugge olieagtige zout (fal volatile oleojum) ; 2. de hooftverjl erkende geest (Jpiritus cephalicus); 3. de hartverfierkende geest (Jpiritus cardia- cus) ; 4. de geanijsde geest van ammoniak-zout (Jpiritus J'alis ammoiiiaci anifatus); 5. de gebarnfieende geest van ammoniak-zóut (Jpiritus jalis ammoniaci fuccinatus); 6. de wijnagtige geest van ammoniak-zoutmet levendige kalk (jpiritus falls ammoniaci vinojus cum cake yiva) ; en 7. de wijnagtige geest van ammoniak-zout met wijnfieen-zout (Jpiritus jalis ammoniaci cum tartan). Dog bchalven deeze zijn 'er nog eenige andere in ge-
bruik , als de twee geesten tegen hei podagra (Jpiritus anti- iporfog-n'cïuHoFFMA.NNi en Junckeni); de geest voor de maandflonden (Jpiritus ad menfirua Deckeri) , de zenu- we-geest (Jpiritus nervinus) , en de deenjehe borst-geest ^Jpiritus pettoralis hafnienjis, en meer andere. Wegens deeze. zoort van geesten merkt de Ilr. Nëu-
jtiANN aan, 1. dat men nooit hoog gerectificeerde wijn- geest tot dezelve behoorde te neemen, gelijk hier en daar uitdrukkelijk bevoolen word, maar liever een mid- delmatiger) geest ; om reden, dewijl een nog iets plileg- snatîjche geest eer en meer vlug zout inzig en mede over- neemt , ais de hoog gereüificeerde ; daar en boven ook een zodanige rijk falinifcke geest mee? .olie folveeit, en daar in tegen de hoog gerectificeerde wijn-geest gemeen- 'lijk het mëérjigvuldig overkoomende vlugge zout na de grond laat vallen, gevolgelijk maar met weinig daar van bezwangert word, en dus ook tot de äan errin zig nee- ming der gereïlificeerde oliën niet zo bekwaam is; 2. dat het beter was, dat men geheel geene zogenoemde zaa- mengeftelde geesten van ammoniak-zout maakte, maar al- leen den ordinaire' wijnagtige geest van ammoniak-zout vervaardigde; dewijl dan den Medicus dezaamengeftelde olieagtige geesten, na zijn eigen ordonnantie uit deeze of |
|||||||||||||||||||||||
ze met water af, droogt ze dan matig
|
op.
|
||||||||||||||||||||||
en dist
|
|||||||||||||||||||||||
itiew
|
|||||||||||||||||||||||
ze uit de retort, zonder eenig vogt 'er bij te doen ;
dan den overgehaalden geest met het opgeklomnie * _ ™ zout, en distilleert hem wederom uit eene hooge en bewaart dan het vlugge zout en de geest ieder o \" Deeze geest, gelijk ook het vlugge zout, ope fi
verftoppingen, drijven de pis en flijmige vogten a » ^ ook zeer •pijnftilleiide, en dienstig tegens de pij ^ |
|||||||||||||||||||||||
CEE.
leden, jicht, convulfien, enz. Men gebruikt den geen
zo wel in- als uitwendig ; zie ook op pag. 507.
Geest van adderen, (Spiritus viperarum) ; vult een aar-
den of gcharnasde glafen retort half vol met gedroogde adderen, inilukjesgefnccden, luteert'ereen grootewij- de ontvanger aan, en legt ze in het zand, vermeerdert dan het vuur bij trappen, en distilleert bet even zo als't hertshoorn, zo zal 'er eerst een phlegma, daar na de geest, hinkende olie, en vlug zout overkoomen ; die men febeid en rectificeert even zo als bij de geest van hertshoorn ge- zegt word. De geest, zo wel als het vlugge zout, zijn zeer door-
dringende , openende en zweecdrij vende, en van de beste middelen van diezoort, die bekent zijn; zijnde zeer diens- tig in tusfehenpoozige en kwaadaartige koortzen, pok- jes, beroerte, ftuipen, vallende ziekte, lamheid, moe- der-kwaaien , en tegen alle venijnige fteeken en beeten van beesten; men geeft van de geest van 10 tot 30 drup- pels, en van het vlugge zont van 6 tot 16grein, met een bekwaam vogt. De flinkende olieis zeer dienstig onder de neusgeftree-
ken, tegen de moeders-opftijgingen , en lamme leden ; ze kan ook inwendig gegeeven worden tot agt druppels in kwaadaartige koortzen; maar haar ftank is bijna onver- draaglijk. Geest van Alsfem, (Spiritus abfijnthif) ; neemt alsfevi zo
veel gij wilt, giet 'er warm water op met een handvol of twee gemeen zout, en laat het (laan totdat het zuur ruikt, dan gedistillcert; doet vervolgens bij het overge- haalde vogt, versch kruid, en doet hier mede als vooren. Anders. Neemt verfche alsfem, tien pond; heet wa-
ter, vijf pond, en beste honing, één pond; laat het ftaan tot dat het zuur begint te ruiken, en distilleert het dan ; vervolgens haalt het gedistilleerde vogtnog eens over, tot op de helft, en bewaart het. Geest (Zamengeflelde) van Alsfem, (Spiritus abfijnthii
ttmpofitus); neemtdroogealsfem,tien oneen; oranjefchil en talmus-wortel, van ieder één once ; gentiaan-wortelen cardamome, van ieder een half once , en coriander, drie oneen; klein gefnccden c:t geflooten zijnde, giet'er agt mengelen brandewijn op, laat het trekken, en distilleert '«dan de geest van af. Hé geest van alsfem, inzonderheid de zamengeflelde, is
een zeer goed middel voor een bedorvene niet wel tee- rende maag, verwerkende dezelve, en is ook dienftig te- gen allerlei koude koortzen ; men neemt 'er's morgens en s avonds, een uur voor den eeten, een lepel vol van in , met een glasje wijn, of iets anders. Geestvan Aluin, (Spiritusaluviinis); om deeze te be-
erden, neemt vijf pond rots-aluin klein geilooteu, doet ?-e ineen wijde glafen of fteenen kolf, zet de. helm 'er °? ' cn doet ' er een recipiënt aan ; distilleert 'er dan in het j^ndvanaf, het geene dat'er opklimmen kan, zo hebt ge ^t phlegma van de aluin, dat dienstig tot de oog-gebre- eD cnl'a'el-sezwci!cn is, als mede om de vuile wonden en
|
||||||||||
"GEE» 815
ten opklimmen, die den ontvanger met witte wolken ver-
vullen; aldus moctmen het vuur drie dagen lang ilooken , en dan de vaten allengskens laaten verkoelen; in deont- fanger vind men dan den zuuren aluin-geest, die men in een glafen kolf op een zand-vuurtje kan rectifkeeren, om hem des te klaarder te hebben. De retort vervolgens breekende, zult ge daar in een
witte luchtige en uitgebreide ftoffe vinden, welke ge- brande of gecalcineerde aluin (alumen ufium vel calcinatimi) genocmt, en van de Heelmeesters gebezigt word tot weg- bijting van het wilde vleesch der wonden. Het zuur van de aluin geest is zo aangenaam niet, als
dat van de vitriool ; dezelve word gebruikt in de koort- zen en andere hceteziektens, tot verkoeling en dorstles- fching; men geeft hem van vier tot agt druppels, met ee- nig bekwaam vogt vermengt, of maakt'er een julep van. De fprouw word 'er heerlijk mede geneezen, of de kleine kankers die in de mond koomen, als men'er met eenige druppels en gemeen ofwecgbree-water een mond-watervan maakt. Dog deeze geest word thans weiniggedistilleert, om dat hij bezwaarlijker losgaat als de vitriool-geest, daar hij in kragten mede overeenkoomt, en die in zijn plaats gebruikt word; zie pag. 812. Geest of Water tegen de Aamlorstigheid, (Spiritus vet
aqua asthmatica) , zie pag. 508. Geestvan Ammoniak-zout, of Salmiak-geest, (Spiritus
falis ammoniacï) ; neemtammoniak-zout, een pond; wijn- fleen-zout of gezuiverde potasch, twee pond ; klein gclloo- ten en gemengt zijnde, doet het in een glafen kolf, en giet 'er drie pond water op j laat het dan vier-en -twintig uuren ftaan weeken , zet daar na de kolf in het zand, voegt 'er een recipiënt aan, de voegen met een natte blaas digt lu- teerende, en distilleert dègeest 'er af, zo lang als het wit loopen, maar ophoudende , neemt den ontfanger af', en bewaart den geest in een welgeflooten fles : Als men dan at- les met gemeen luteerfel wel digt maakt, en bet vuur tot de derde graad toe vermeerdert, en het aldus houd, zo zullen 'er witte bloemen opklimmen, die aan het onderdeel van de helm blijven hangen , en de bloemen van het animo- niak-zout zijn, welke met een veer verzamelt, en wel ge* ilooten bewaart worden. Deezegwrt, zowelalshet vlugge zout, zijn'zeer fterlt
openende, doordringende, de dikke zappen verdunnen- de, zweet- en pisdrijvende, en de omloop des bloeds bevorderende ; zijnde derhalven uitfteekend in alle zicktens die uit eenige veiftopthcden of verrottingen voortkoomen, gelijk kwaadaartige koortzen, vallende ziekte, lammigheid, zinkingen, pokjes, pest, enz., drijvende deduvaade vogten door het zweet en de piswe- gen uit ; als mede in aamborstigheid , hoest- en andere borst kwaaien, die uit een bijtende en taaijefiijm voort- koomen ; de dofis is van 6 tot 12 druppels, en van 't vlugge zoutwt logreinen, met wijn of eenig ander warm vogt vermengt. Indien men in plaats van water, gemeene wijn-geest of
brandewijn neemt, zo verkrijgt men den wijnagtigen geest van ammoniak-zout; en zo men omtrent half zo veel anijs- zaad als falmiak mede distilleert, zo verkrijgt men den gi- anijsdenfalmiak-geest. . Laat men twee oneen gom ammoniak met vijf oneen
urijnagtigegeest van ammoniak-zout digereeren, tot dat de gom gefmolten is, zo heeft men den wijnagtigen geest van ammoniak-zout met gom ammoniak (fpiritusfalis ammoniacï cum gummi ammoniaco) ; die inzonderheid zeer dienstig voor de borstzielitens is. Ai
|
||||||||||
e overige witte ftoffe klein, doet ze dan in een heel
|
||||||||||
I 'Jde retort, maarniet meer als halfvol, zetze in een be
' aan 1 revei '3ercer ovcn, en legt 'er een wijde ontfanger , luteert alles wel, en ftoukt drie uuren lang met een ttee'JjVUUut)e ' °P ^at ^e retort dóór warm worde ; ver- dort ' U^n het vuur' tot dat <*e retort ^oeit' en z0 met «e uiterlte hitte des vuurs, zozuüen'exgees- |
||||||||||
GEE.
Geestvan Azijn , ofgedistilleerde Azijn, (Spiritusact:
ti vel Acetumdistillatum) ;hoe dezelve gedistilleertenge. rectificeert word, als mede dèszelfs gebruik, zie op pag, 513.
Men kan de gedistilleerde azijn ook reffificeeren door
middel van Spaanschgroen , waar door de geert veel fter- ker word; men neemt tot dien einde zo veel Spaansch groen als men wil, of naar dat men veel overgehaalde azijn heeft te rcctlfkeercn, doet dezelve in een fchoone gla- fen kolf, en giet 'er zo veel overgehaalde azijn op, dat hij 'er tien duimen boven Maat, als het dan in eene ge- noegzaame warmte gedigercert heeft, giet men het ge- koleurde vogt zagtjes af, doet 'er nieuwe overgehaald» azijn op, en laat het weder trekken; dit herhaalt rnen zo "lang, als de azijn groen geverft word ; als dan laat men de aftrekzeis door vloeipapier lekken , doet het in een kolf, en distilleert het met een goed vuur 20 lang tot dat 'er een vlies op het geen in de kolf is, komt; Het overgehaalde vogt zal dan weinig zuur zijn, maar het wezentlijke zuur in de crijftallen van het in de kolf zijn- de vogt zitten ; zet derhalven dit vogt in de kelder, zo zullen 'er terftond crijftallen aanfehieten van een fchoono blaauwagtig-groene , zuivere en doorzichtige koleur, welke het zogenoemde gedistilleerde Spaansch-groen zijn; dampt vervolgens het van de crijftallen overgeblcevene vogt weder uit, tot dat het een vüesje verkrijgt, zo le- vert het als vooren crijftallen uit, welke men alle ver- zamelt, en droogt; zie ook Bloemen van Spaansch-grotn, Neemt dan een genoegzaame hoeveelheid van deeze groene crijftallen, distilleert'ze uit een glafen retort, door een bij trappen vermeerdert vuur; giet heteerfte wate- rige pverkoomende vogt weg, en bewaart de volgende vette, zuure, en met ftriemen nederdaalendeazi/'naf- zonderlijk ; zo hebt ge de fterkfte geconcentreerde azijn- geest, die 'er door de konst gemaakt kan worden, be- halven de azijn-geest uit gebladerde wijnfteen-aarde(ta- ra j'oliata tartari), welks zuur nog Merker is; deeze gt- concentreerde azijn-geest, word ook geest van Spaansch green, of van koper (fpiritus ceruginis vel veneris),® ook geest tegen de vallende ziekte (fpiritus antepUepticH Zwelfferi) genoemt, fchoon hij wczentlijk niets van het Spaansch groen of koper bij zig heeft, en daardoor alleen geconcentreert word; Zwelffer heeft hem te onregte voor een algemeen fcheivogt (menßrum <""' verjale) gehouden, en tcfl'ens voor zulk een zuur, bet welke door geene abjorbeerende, nog alcalinifrhe ding* van zijn zuur zout zou können berooft worden. Men kan ook een geconcentreerde fterke azijnohzifl'
geest, zonder distillatie verkrijgen, als men in de win- ter bij fterke koude, beste azijn, of beste aZijngiM 1" de vorst zet om te bevriezen , als dan het ijs-dat 'erop- komt, en niets anders als puur water is, geduurigdaa van afneemt, tot dat het op het laatMe niet meer t» vriest, zo zal men een Merken geconeehtreerdeazij^ ben. Geest of Water tegen de Beroerte (Spiritus vel aqua'»
tapopleclica), zie Water tegen de Beroerte, pag. S°f' Geest tegens de Beroerte en vallende Ziekte (Sp">f- |
|||||||||||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||||||||||
Si«
|
|||||||||||||||||||||||
Als men de witte Moft'c, die na de distillatie in de kolf
overblijft, in genoegzaam water fmclt, de folutie fil- treert, en dezelve dan uitdampt, zo verkrijgt men een zeer wit zout, dat koerts-vsrJrijveui zout (falfebriftigum) genoeint word, en zeer doordringend, verdunnend, ope- nend, verdeelend, en e.31 der beste middelen tegen de gaande en koomende koortsen is. Geest van Ammoniak-z<mt met Kalk bereid ; neemt
trificoten ammoniak-zout, één pond, en laevendige kalk, beide geftooten en gemengt zijnde, doet het in een ruime retort, die wat warm gemaakt is, en giet'er anderhalf pond •water op, en roert het om, zozal'ereen geweldige op- bruifching of kooking ontdaan; zet dan dehelmfchielijk op, en legt een ruime ontfanger aan, luteert alles met meel van lijnkoeken weid igt, en begint te distilleeren met een zagt vuur twee of drie uuren lang, het vuur allengs- kens vermeerderende , tot dat de geest over is , het phiegma te rug laatende ; doet dan de ontfanger af, en giet de geest terftond in een phiool-glas, maar wagt uw neus voor de fterke en fijne uitwaasfeming, ftopt het glas digt met wasch, en bewaart den geest; men zal ongeveer zes oneen verkrijgen. Deeze falmiak-geest met kalk bereid, verfchilt van
die met wijnfieen-zout Befeide daar in, i. dat hij veel vlugger, fijner en doordringender is; 2.dat hij zig zeer ligtelijk met de hoog gerectificeerde wijngeest of alco- hol vereenigt, en geene geilolte flöfl'e of zogenoemde effa alba Helmontü daar mede maakt , gelijk de met wijnfleen-zout bereide geest doet , en 3. dat hij lang zo Merk of hevig niet met de zuure dingen opbruischt: Dezelve is, behalven in de bovengemelde gebreken , ook dienstig in het podagra, ontMeekingen, roos, kneu- zing van zenuwagtigc deel en , gezwellen der borsten, veroorzaakt door het Mremmcn der melk, enz. Geest vin Ammoniak-zoitt van Mindererus ,• deezc
word, volgens de Heer Boerhave , op de volgende wij- ze gemaakt; neemt fijn geftooten ammoniak-zout, of de geest daar van, met wijnfteen-zout bereid, giet het in een wijde fchoone glafen fles bij kleine gedeeltens in goe- de fterke geest van azijn, fchud de fles telkens om, en •mengt alles ter decgen , tot dat 'er geene opbruisfehing meer gefchied ; laat het dan warm worden, en mengt'er nog iets van àzfalmiak, of z\'\n geest onder; zo'ér dan geen de minde opbruisfehing meer gefchied, ishetveer- dig. Dit zoutagtig vogt is zeer fijn, en werkt zonder de minfte fcherpte, door een zoute, en de bederving te- genstaande eigenfehap , en is een der beste openende, verdunnende, zweet-enpisdrijvende middelen; de dofis js tot een half once, met eenig vogt vermengt ; uitwen- dig als een flooving gebruikt, is het boven alles verdrij- vende en losinaakende ; dient ook kragtig, als het naar behooren gebruikt word , in 003-gebrekens, wanneer in hetboornvlies of in het waterige vogt, eenige duister- heid ontftaat. Geest van Ammoniak-zont (Zoete); neemt een half
pond vast alkalisch zout (wijnfieen-zout of gezuiverde pot- ascli), en vier oneen ammoniàk-zout, maakt elks bijzon- der tot een poeder, en dan gemengt zijnde, doet het in een glafen kolf, giet'erdrie pondbeste brandewijn op, en distilleert'ei de helft van af. Deeze geest drijft de pis, zweet en Monden, en is diens-
tig inde'kramptreklcingen en vallende ziekte, dog moet Voprzigtig gebruikt worden. ' ' Geest vaii Antimonie, Spiritusantimonii; is de Clijsfus
$.an antimoine ; zie CLïJSSUS. |
|||||||||||||||||||||||
antapopleUicus & epilepticus), word aldus bereid; net-
- - - - -ad,
asptfo^
|
|||||||||||||||||||||||
neer't hem tot dat hij geel is; wijders fijn-géras;
hoorn, één pond; wrijft elk op een wrijffteen nf |
|||||||||||||||||||||||
en mengt het, bevogtigt het dan met gereiïificeerde
|
|||||||||||||||||||||||
Je-
|
|||||||||||||||||||||||
geest, en maakt 'er een maatig dik deeg van; "^
|
|||||||||||||||||||||||
er é
wij' |
|||||||||||||||||||||||
zelve in een glafen wel geharnasde retort, legt
|
|||||||||||||||||||||||
.GÉE.
ffi,de ontfanger aan, en doet in dezelve één once klein
.ftootene camfer, ftookt vervolgens het vuur allengs- tëns bij trappen aan, tot de fterkfte trap, en houd daar nede aan, tot dat alle de geesten overgedistilleertzijn : Men kan het ook uit het zand in een ijzere capel dis |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GÈE.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*if
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geestvan drte dingen, zie MIXTUR A SIMPLEX,
Geest van Elajids-hoornen en 'klaauwèn, zie Geestvan Hertshoorn. Geest (Hartflerkende) ; Spiritus cardiacus; neemt het
geel van verfche citroen-J"chilien, een pond; angeiike-wor-- ttl, drie oneen; beste caneel, twee oneen; nooteviiis- caat, anderhalf once; ammoniak-zout en tvijnfieen-zout,. van elks twee drachmen ,• klein gefneecien en geilooten |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eu als dan behoeft de retort niet geharnast te
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijleeren,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ojn.
Deeze geest
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die men in een wel geflootenglas moet
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aaren, word zeer gepreezen in de ziektens, daar zijnde, giet 'er zes pond beste brandewijn op, laat het
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een weinig ftaan weeken, en distilleert 'er ruim de helfc
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bew
|
naam van draagt.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t
|
geestvanBezoar,oï 'Lweetdrijvmdegeest;Spiritusbezo- over, en bewaart den geest, wel geflooten
tfiicus; neemt geest van hertshoorn, drie oneen ; beste Deeze geest is bijzonder hartfterkend, en zeer diens |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ndewijn, agt oneen; barnfieen-olie, een half once; tig in flauwtens, kwaademaag, vuurigeziektens,pest-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iinevir-befièn, tien drachmen; loogzout, twee oneen,
en ammoniak-zout, een half once; mengt deeze dingen, en haalt ze over uit de retort. Geest (Bezoar-~) van Bussius ; Spiritus bezoardicus
jjussn ; neemt geest van jenever-befiën, één pond of 12 oneen; van eiands-klaaUw en van hertshoorn, van elks |
tijden, enz., en doet wel zweeten; men gebruikt hem
tot een half once, met een bekwaam vogt vermengt. Geest van Hertshoorn ; Spiritus cornu cervi ; neemt
klein gezaagde ftukjes en brokjes van hertshoorn, zo veeL gij wilt, vult 'er een aarden of geharnasdeglafen retort mede tot op de helft, legt ze in het zand, en luteert |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oen half pond ; barnfieen-olie, een half once; vlugzout 'er een wijden ontfanger aan; ftookt dan het vuur bij:
funheftshoorti en \nnbamfieen, van elks twee drachmen; trappen tot de hoogfte trap toe, dan zal 'er eerst een. mengt het en distilleert het uit een retort met çen zagt phlegma , daar na de geest enßinkende olie, met veel vlug |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vuur.
Deeze geest doet wel zweeten, en word zeer gepree-
zen tegen deftuip-trekkingen en vallende ziekte; men geeft hem van 20 tot 30 druppels, met eenig vogt. Geest van alle Bloemen; Spiritus feu aquaflorwn om-
i«; neemt in de maand Maij verfche osfe-oïkoedrek, 20 veel ge wilt, distilleert het uit het marienbad, naar- de konst. Dit water word gepreezen in de longezuc'nt, en uit-
wendig tegen de jicht, enz. Geest van Brood; Spiritus panis; neemt twee pond
gre/roggen-brood, fnijd het in kleine ftukjes, en doet ze in een glafen retoit, zet het in het zand, en luteert 'erden ontfanger aan, distilleert dan met een maatig vuur, zo lang 'er eenig vogt overgaat; maakt dan den ontfanger los-, en fcheid het verkreegen vogt door vloei- papier van de olie ; rectificeert vervolgens het vogt in fetwaterbad, om hetpklegma, dat eerst overgaat, van de zuure geest te fcheiden ; zo hebt ge den zuuragügcn hoodgeest; welke bekwaam is om de roodc kojeur ■ : de coraalen en uit de granaaten te trekken. Geest van Camfer, of Camf'er-brandewijn; Spiritus vi-
!» cainphoratus ; neemt beste witte brandewijn, of gere- ftificeerde wijngeest, één pond, en camfer, één once; laat het zaamen op een maatig warme plaats ftaan, zo zal zig de camfer ontbinden, en met de geest vereeni- gen. Hij is doordringend, openend, zweetdrijvend, ver-
wijft de gezwellen, hardigbeden, wringende opgebla- zenthedeh, enz.; zie op CAMFER. Geest van Daal-lelien; Spiritus liliorum convallium ;
Keemt twee handen vol afgeplukte daal-lelien, giet 'er JPr mingelen goede witte wijn op, laat het drie dagen ftaan te trekken, en distilleert het tot op de helft, of |
zout opklimmen, dat zigaan alle kanten aanzet; dedis-
tillatie gedaan, en alles langzaam koud geworden zijn- de, fpoelt het zout in het gedistilleerde; fcheid'er de olie van af door een vloeipapier, of door middel va», een glafen tregter, daar men de vinger tegen hetbene- denfte gat houd, en het vogt zagtjeslaat uitloopen, tori op de olie toe, die boven drijft; doet dan hetafgefebei-. dene vogt alleen, of beter met wat gebrand hertshoorn, oïasch, in een hooge kolf, en distilleert het ander-, maal zagtjes uit het zand, zo zal 'er een heel wit vlug zout en de geest overklimmen, die niet onaangenaam van fmaak is ; het vlug zout kan men afzonderlijk ver« gaderen en bewaaren, of met de geest vermengen: Zoro- mige distilleeren deeze geest nog eens met krijt, om hem zuiverder van de aankleevende olie te verkrijgen, Deeze geest, gelijk ookhet vlugge zout, zijn verdun- nende, openende, zweetdrijvendeen bloedzuiverende, wederfiaan de kwaadaartige koortzen , en zijn mede dienstig in de moeder-ziektens, hoofdpijn, duifeling, lende-pijnen, enz.; men gebruikt ze tot één fcrupel, met iets anders vermengt ; - de geest is ook dienstig om 'er aan te ruiken. De fiinkende olie dient uitwendig om de jicht te ver-
drijven , en tegen het podagra. De geest, olie , en het vlugge zout van elands-hoor-
nen en klauwen word op de zelfde of diergelijke wijze gedistilleeit. Geest of Liquor van Hertshoorn (Gebârnfleende) zie
LIQUOR. Geest (Hcoftverfierkende') ; Spiritus cephalicus WaU-
fchmidii; neemt de bladen en bloemen van lavendel, van roofemarijn, van marjoleine, enfalie , van elks een hand vol; ammoniak-zout, een oncej wijnfieen zout, ander- half once; bevergeil, een once; lavendel-water en beste brandewijn, van elks anderhalf pond; klein gefneeden en |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
giet dcezen geest dan op
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZQ lang het gcesti.
|
is, over ;
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tWche daal leliën, laat het weder drie dagen trekken, geflooten zijnde, doet het ineen kolf, laat het agt dagen
pi haalt den geest op het nieuw over, en bewaart hem warm trekken, en distilleert'tdau tot op de helft af; lost 'O een welgeflootcn fles; hoe langer hij ftaat, hoewel- vervolgens in de gedistilleerde,geest op, ged. ruit-olie een |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er en aangenaamer hij word.
|
half drachma of maar vijftien druppels'; barnfieen-olie tien
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fuik
|
....
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij is zeer hart- en hooft-verfterkend, en zeer diens- 'druppels, olie van foelie en vanjenever-befièn,- van elks'
J>,|njkvallende ziekte, beroerte, lammigheid, enz.; zes druppels. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men geeft 'er een halve lepel vol met wijn of iets an-
Ù Deel. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deeze geest is zeer hooftverfterkende, en dienftig tot
veelerlei hooft-ziektens, die uit zwakheid des hoofts
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I i voorc-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ti$ SEE. ' GEE.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
:lijk is, om de maag te verfterken, het braaken
:en, en de winderige pijnen der maag en ineewJ |
||||||||||||||||||||||||||||||
voortkoomen, als hooftpijn, duizeling, flauwtens, be-
roerte , enz. |
||||||||||||||||||||||||||||||
treffe
belett
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Geesttegende Hijpocondrie ; Spiritus Hijpochondriacus;
deeze koomt meest over een met de mixtum ßmplexbehalven dat 'er geest van lepelbladen in plaats van geest vantheriaak genooinen word; bij voorbeeld, neemt geest van lepelbladen , vijf oneen ; gerectificeerde geest van vi- triool ,een once; mengt het en digereert het drie dagen Deeze geest word zeergepreezen tegen de hijpocondrie
en daaruit voortkoomende gebreken. Geest van Jeneverbefiën; Spiritus baccarum Juniperi;
neemtverfchejeneverlefiSn, drie oneen, en brandewijn, derdehalf pond; distilleert het uit de kolf. Geest van Jeneverbefiën {Brandende}; Spiritus bacca-
rum juniperi ardens ; neemt jeneverbefiën, vier pond; ho- ning , vier oneen, en warm water, twee pond ; laat het in een beflooten vat op een warme plaats ftaan, tot dat het zuur begint te ruiken ; distilleert het dan en. rectificeert het. Deeze jenever-geest is pis-en zweet-drijvend, opent
de yerftoppingen , en is dienftig inde gebreken der nieren en milt, graveel, winden, enz. Geest {fVonderbaare') tegende Jigt ; Spiritus arthriticus
mirabilis ; neemt geest van jeneverbefiën, vijf oneen; vàn aard-wormen,twee oneen; van lavendel-bloemen en, vlier- bloemen, van elks een oncc; van ammoniak zout, een half once; lavendel en falie-water, van elks een once; fol- veert hierin veneetfe zeep, twee en een half oncc; cam- fer, zes drachmen; opium, eendrachma; beste faffraan, twee fcrupels; gedistillerde falie- en lavendel-olie, van elks een icrupel ; mengt het en digereert het eenige da- gen , daar na filtreert het. Men prijst dcezen geest zeer tegen de jigt : Bij het gebruik word hij warm met een |
den te ftillen, enz. Men geeft hem van twee tot vier
drachmen, in eeuig bekwaam vogt, Geestvan Kwendel; Spiritus Serpilli ; neemt de toppen
van bloeijende kwendel, vier oneen; brandewijn, zestien oneen ; kun het wat ftaan trekken, en distilleert vervol, gens de geest over. Deeze geest is zeer dienstig in verkoudheid en zinkit»
gen. Geest van Lavendel; Spiritus Lavenduhs; neemt la.
vendel-bloemen, zes oneen; brandewijn, twee en een half pond; distilleert het uit én glafen kolf. tot op de helft. Of dus, neemt verfche lavendelbloemen, 2 oneen ; ofge-
droogde dito, anderhalf once, en brandewijn, 1 pinten; doet ze in een glafen kolf, en laat het drie dagen ftaan trek. ken, distilleert het daar na langzaam, tot op ruim de helft, zo heeft men een goede lavendel-geest: Mzw on deeze nog kragtiger te hebben, zo neemt nog 1 once verfche bloemen of anderhalf lood drooge , doet ze met de ovet- gehaalde geest , en het geene in de kolf gebleeven is, doorgezijgt en de bloemen uitgeperst zijnde, in een kolf, daar nog een halve pint verfche brandewijn bij doende, en distilleert't tot op de helft, en bewaart dan den geat in een vies, wel gellooten. Deeze geest verfterkt het hooft, hersfenen en zenu-
wen, en is dienftig inde beroerte, lammigheid, vallende ziekte, enz. Men gebruikt hem in en uitwendig. Geestvan Lavas; SpiritusLeviflici; neemtlavas-zad,
gekneust, zes oneen j brandewijn, twee pond; doet het in een kolf en laat het wat wceken, daar na distille«! het in het waterbad, tot op de ruim de helft. Deeze geest is dienftig voor de maag en tegen de win-
den, en treffelijk in de moeder-ziektens. Mengebruütf hem tot een drachma, met eenigvogt vermengt. Geest van Lepelbladen ; Spiritus cochlearia ; neemtver-
fche lepelbladen, drie pond; fnijd ze een weinig klein, doet ze in een kolf, giet 'er twee pond brandewijn "Pi en distilleert het tot op de helft over, of bewaart het eerfte en laatste afzonderlijk, waar van het eerftchci fterkfte is. Deeze geest is een heerlijk middel in de fcheurbuit ffl
miltziekte; hij opent, dringt door, verwarmt en drijf' de zweet en pisfe ; men gebruikt hem tot een drachma, niet iets anders vermengt ; dog is niet dienftig voor heetenS; tuuren, en die eenig gebrek in de long hebben, ten 2U met andere vogten getempert. Geest of Water van Maflix; zie pag 508.
Geest van Melisfe; Spiritus Melisfte j zie EAU »s CARMES. Geest van Mieren; Spiritus formicarum ; ziepag-fi''
Geest {Moeder); Spiritus matricalis; neemt maft'*] mijrrhe, wierook en 'oarnfleen, van elks tvvee oneen ; bes» brandewijn , twee pond; laat het vier dagen warm "aan te onbinden en digereeren ; distilleert het daar na volge'15 de konst, tot-op drie vierde. Deezegeejt verfterkt de moeder, de maag, enhetg«-
darmte, en is dienftig tegen de witte vloed, buikloop» braaken, enz. Men gebruikt ze tot een half oncc. |
|||||||||||||||||||||||||||||
doek omgeflagen. Zie ook Jigt water, pag. 508.
Geest (Konings-); Aqua regis; zie KONINGS-WATER.
Geest van Room of Graanen; Spiritus frumenti; zie op de anijkelsKOORN-BRANDEWIJN en STOOKEN. Geest tegen de kramp; Spiritus antifpafticus ; neemt an- gelike-wortel, een half once; Ulij'rifrite lisch -wortel, an- derhalf OBce; verhens venkel wortel, een once; poleij en veld- cijpres, van elks drie handen vol ; falie en kwendsl, van elks twee hand vol; lepel-bladen, vijf hand vol; caimlle-bloe- men en flev.tel-bloemen , van elks driehandvol; vlier-bloe- menenSt.Jans-kruid-bloemen, van elks twee handvol; roofemarijn-bioemeii, lavendel-bloemen en arabifchs ßoechas- bloemen , van elks een halve hand vol ; geraapte fasfefras en bevergeil, van elks een once; laurier-befiè'n , een half on- ce ; ("nijd en floot alles klein, giet 'er dan geest van aard- wormen over, vier of vijfvingerbreed hoog, en laat het eenige dagen langzaam warm trekken, dan doorgegooten en wel geflopt bewaart. Deeze geest is zeer dienftig tegen de kramp-trekkingen
en jigt, zo wel in- als uitwendig gebruikt, om'er mede te wasfehen. Geest van Kruife-munt ; Spiritus Mentha ; neemt ver-
fche kmifje-mimt, droogt dezelve een weinig in de fcha- duwe, en kneust ze daar na wat; doet ze dan in een kolf of disfilleer-kètel, met 20 maal zoveel brandewijn, en haalt 'er de helft van over, daarna herbaalt de distillarie met half zo-veel nieuwe Versch gedroogde kruif e-munt ^ mee |
||||||||||||||||||||||||||||||
Geest van Oranje- bloemen ; Spiritus /lorum a
|
fche van
tri* |
|||||||||||||||||||||||||||||
bijdoening van de overgehaalde geest en het uitgeperste
zap van het geene in de kolf te rug gebleeven was ; het |
rum, anders AquaNaphce genoemt; neemtver
|
|||||||||||||||||||||||||||||
de fteelen gezuiverde or-anje-bloefem, zes oneen
|
i .,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
welke men aldus ten derdemaal herhaalen kan; zo ver- de
|
derdehalf pond, distilleert't uit een glafen W>
|
|||||||||||||||||||||||||||||
wijn ,
|
||||||||||||||||||||||||||||||
krijgt men een zeer kragtigen kruijemunt-geest, die zeer tot op ruim de helft.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Aü
|
||||||||||||||||||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||||||||||||||
«19
|
|||||||||||||||||||||||||||
Als men de afgetrokken geest nog eens over drie wen ontvanger aan, wel toegeluteert, en kat het wat
een verfche>àranje-Uoefem aftrekt, zal de geefl veel meer als de helft overdistiileerên, zo-heeft, men den |
|||||||||||||||||||||||||||
geefl in de ontvanger, en het geene in de retort over-
|
|||||||||||||||||||||||||||
tragtiger en zeer aangenaam worden
|
|||||||||||||||||||||||||||
Geefl tegen de opftijging; Spiritus Mjftericus Dolcsi; blijft, is maar een zuuragtig phiegma
neemt maflix, mijrrhe, wierook en barnfleen, van elks een Deeze geefl is zeer doordringend, openenden zweet- halfpond; zevenboom, vier oneen; bevergeil, twee on- drijvend, en zeer dienftig in alle zoorten van verftop- rcn; beste Brandewijn, vier pond; doet alles wel ge- pingen: Men kan hem in veelerlei gevallen gebruiken, hij ledert, in een beilooten kolf en distilleert het uit het verkwikt enverfterkt den mensch; de défis is van 20 tot D(j, 50 druppels, naar de (lerkte en ouderdom. Geefl tegen liet Podagra; Spiritus antipodagricus Hojf- Geefl (Rooker.de) ; Spiritus fumans ; neemt levendig«
mimi; deeze word gemaakt uit drie deelen gereüificeer- kalk, zwavel en ammoniak-zout, van elks even veel, en H'ijn-geeft, en een deel zwavelagtige of rookende geeft zo veel gij wilt; maakt dezelve in een fteenen mortier vin arnmoniak-zout, daar men een weinig camfer in fol- tot een fijn poeder , daar na onder een gemengt zijnde, veert; Hoffmann prijst hem zeer tegen het podagra. distilleert het uiteen retort in het zand, zo verkrijgt gij Geeft {Minerale pijnftillende); Spiritus minerahs ano- een roode doordringende liqtior, dien gij in een glas wel fous; neemt gezaiven'antimonie-erts, een half once ; pul- geftopt moet bewaaren, en welke rookt als men de vies verifeert het en doet het in een glafen retort, giet'er dan opendoet. Daar is ook een rockende falpcter-geefl, die jUengskens een once witte gerectificeerde vitriool-olie men in het vervolg zal vinden. op en legt'er terftond een ontvanger aan., waar in zes Geeft (Rookende)vanKukkel; Spiritus fumansKvNKZ-
uQceii gere&ificeerde bf beste brandewijn gedaan is, en lti ; maakt een amalgama van 3 deelen engelsch tin en 5 e voegen wel geluteert zijnde, legt de retort in't zand deelen kwikzilver ; wrijft dit amalgama met even veel en distilleert zo lang, tot dat alle het vogt overgehaale fublitnaat, zo veel doenlijk is, en mengt ze wel door is; als dan distilleert men het overgehaalde vogt nog malkander; doet vervolgens dit mengzel, in een glafen eens, tot op een derde, zo verkrijgt men een zuiveren retort, Inteert 'er een ontvanger aan , en legt ze in het mnelagtigen pijnftillenden geeft : Wil men deeze geeft zand; begint dan met een klein-vuurtje te ftooken , en rog honger in de pijnftillende kragt fcherpen, zo kan vermeerdert het allengskcns, zo zal'er eerst een wit vogt |
|||||||||||||||||||||||||||
hu voor de rectificatie 'er nog wat kruidnagel-olie bij
toen, en terftond overhaalen. Ook kan men een of twee telen water'er bijvoegen, en hem daarover aftrekken, a zal zig het zuur affcheiden, het welke zwaarder zijn- feals het water, agter blijft. De dofis is van 30 tot 50 (rappels. óce/ï en Olie van Roet; Spiritus fuliginis ; neemt van
fezwartfte vetfte en droogde hout-roet, uit een fchoor- teen, bij droog weer vergadert, ftampt hem klein, vult «een retort mede halfvol, en luteert 'er een grooten [«vanger aan , met een luteerzel van lijnzaad-meel, Milleert dan het zand, en vermeerdert het vuur al- Wgskens, zo zal 'er rijkelijk veel water met gedruis ergaan, houd deeze trap des vuurs zo lang als hetwa-
■r overklimt ;. neemt dan het water weg , legt |
cverkoomen, waarop de geeftun volgen; a's men dan
ziet dat'er eenig zout zig begint te fubliinceren , fcheïd, men uit te flooken, en laat alles koud worden; daarna maakt de ontvanger los, giet den geeft fchielijk in een vies, en maakt ze wel digt. Deeze geeft rookt altijd, zo dra men de vies opent, en hout niet op, totdat hij alle inde lucht verrookt is. Maar Kunkel waarfchouwr, dat men hier bij geen ijzer
gebruiken , maar het amalgama in aarden vaten maaken moet, dewijl anders het werk niet gelukt. Deeze geeft precipiteert het goud in een zeer fchoone
hoogroodc koleur, en Kunkel zegt verder, datais men goud-kalk met deeze geeft mengt en't dan distilleert-, dat het goud ook in de gedaante van een bloed-rood hars over gaat, 't welke in de warmte week is, maar in de koude |
||||||||||||||||||||||||||
"een ander ontvanger aan. en geeft meer vuur, zo zal weder hard word; alsmede, datais men maar een ige
5r een melk agtig vet water in overvloed overkoomen ; druppels van deeze geest in een glas! water doet, hetzel- îwater moet men in het bezonder bewaaren, en den ve in een (teen verandert, die aan het crijftal gelijkt. Wvanger voor de derde reis veranderen, en dan het Geeft van Roofen; Spiritusflorum Rofarum; neemt zes aur vermeerderen, zo koomt 'er een geel, vlug zout oneen verfche roofen, die bij helder warm weer geplukt |
|||||||||||||||||||||||||||
! menigte over, dat zig aan alle kanten aan de ontvan-
»aanzet ; eindelijk klimt 'er door her 'ällerfterkfte zand- «ur een grove zwarte olie over ; het tweede melkag- |
|||||||||||||||||||||||||||
zijn, doet ze in een kolf, giet'er twaalf pond zwakke
brandewijn op, en distilleert het,tot dat'er een wit wate- rig vogt voortkoomt; distilleert dan het overgehaalde |
|||||||||||||||||||||||||||
water moet men vervolgens uit een retort reclificeé- vogt weder over drie oneen verfche roofen af; en herhaalt
tot op de helft, zo verkrijgt men den vluggen roet- dit nog eens of meermaalen , zo verkrijgt gij een uitnee- ■'j>> die men in een glas^wel digt geftopt moet bewaa- mende weiruikende en kragtige roofen-geeft, die met de "• weezentlijke olie of quint-esfents van de roofen bezwan- Andere distilleeren hem aldus : De roet in een aarden gert, en zeer hartfterkende is. Op deeze wijze kan men
;0rt Rcdaan zijnde, legt die in een open vuur, dat niet ook geeft uit andere weiruikende bloemen, en andere din- 'ro°t is in het eerst, maar vermeerdert het allengs- gen distilleeren. •™> tot dat 'er een rook begint uit te koomen, en als Geeft van Roofen, door gisting; neemt twee pond roo- mt verdwijnt, doet dan een ruimen ontvanger aan de fe-bladen, die indefchaduwe watgedroogt zijn, en doet ;l0rt> luteert ze wel, enverfterkt het vuur tot de twee- ze ineen ruim vat, giet'er drie pond water op, daar een iii . ' zozal de geeft met de olie overgaan in de ont- half pond gemeene witte zuiker, in gefmolten is; maakt ,^er' a's dan verfterkt het vuur tot den derden graad, deezeinfufielauwwarm, en doet'ereen paar lepels vol perk S' daar mede zo lang, tot dat 'er niets meer verfche bier gist bij; laat het dan op een matige warme |r«e°mV neemt dan den geest met de olie uit den ont- plaats gisten, en wanneerde gisting ophoud, zodat'er Ç{b '.' 'epareert ze door een grauw papier van malkan- geen blaazen meer voortkoomen, het welke gemeenclijk oet dan den geeft in een retort, legt'er een nieu- binnen drie dagen gefchied, zo distilleert de ftoffe zo lang I i 2 alf
|
|||||||||||||||||||||||||||
1
|
|||||||||||||||||||||||||||
C?
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
GEE.
Daar word ooi wel een bezondere zoete vnnd-lrechndi
jalpetcr-geeft (fpiritus nitri dulcis carminativus) bereid die van de voorige in de bereiding niet verfchilt, dan a1! leen dat hij in plaats van wijn-gesfi,swind-breekendeg«eß (fpiritus carminativus) genoomen word. Geefi tegen de Scheurbuit ; Spiritus antifiorbutkut
Dekkeri ; neemt peper-wortel, een once; angelOtt-wot. tel, drie drachmen; lepelbaden, fcordhimenkruifetminte vanieder eenband vol; anijszaad, 'tgeel van feifche cl- troenfchillen, Magelanifche camel, van ieder drie draclï. men; ammoniak-zout, anderhalf drachma; wijnfieen-zout drie drachmen; enFranfchewijnen brandewijn, vanie' der derdehalf pintje; distilleert het met een zagte warui. te uit't marienbad, tot op de helft. Is heeldienfcig in de fchcurbuit,en daar uit ontftaande
gebreken. Geeet van Spaans-groen; Spiritus JEruginis; zkGcefi
van Azijn hier veoren. Geeft (Sterke) ; Aam fortis; zie STERK-WATER.
Geefi tegen de Stuipen; Spiritus antepilepticus; zie
pag. 509. Geeft en Olie van Terpentijn; Spiritus £f Oleumtk-
rebinthince ; neemt drie pond beste terpentijn, doet ze in een aarden of glafen geharnasde wijde retort, zodat ze omtrent de helft ledig blijft; legt dan de retort in een opene oven, doet'er een wijde ontvanger aan , en alles geluteert zijnde, dog niet al tedigt, om minder gevaar van 't fpringen des vats te hebben , ftookt in het begin met een zeer zagt vuurtje, zo koomt 'er eerst de vluggegtefi over, vermeerdert dan het vuur allengskens, dan komt een klaare olie, en vervolgens een roodc; als gij deeze ziet uitknippen , houd met de distillatie op, laat alles verkoelen, maakt de ontvanger los, fciieid den geefinïi de olie, en bewaart ieder bczonder in een glas. De vlugge geefi is zeer openende en pisdrijvende, en
van vier tot twaalf drup'pcls of meer ingenoomen, is dienflig in de nier-colijk, en diijft het graveel uit da nieren en pis-pijpen ,• men gebruikt ze ook in de zaad- loop. De eerfte witte olie is van het zelfde gebruik. Als men 'er de tweede reode olie, door een fterk vuur van |
|||||||||||||||||||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
&20»
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
als 'er ftreepem in de heim verfchijnen ; zo zult gij een
treffelijk ruikende en kragt ige roofen-geefl hebben, die als hij wat geftaan heeft, of als men hem over verfche roo- fen aftrekt, nog beter en aangenaamer van reuk word. Op deeze wijze kan men ook geefi van in de fehaduwe gedroogde melisfe distilleeren, en uit meer andere wei- ruikende kruiden en bloemen. Geefi van Rofemarijn, zie pag. 507. en EAU de la
REINE, -pog. 750. Geefi van Salpeter; Spiritusnitri; neemt gezuiverde
falpeter, een pond ; geuieene bolus of gedroogde klei, drie pond; ftoot en mengt ze wel onder malkander, doet dit mengzel in een groote fteenenof geharnasde glafen re- tort , zo dat 'er maar twee derde van aangevult zijn, zet't dan in een geflooten reverbereer-oven, doet'er een vrij wijde ontvanger aan, en distillât 4 à 5 uuren met een zagt vuurtje, zo zal deplilegma afdistilleeren ; als het dan niet meer drupt, zo fmijt het phlegma uit de recipiënt weg, en doet hem weer voor; alles wel geluteert zijnde , vermeerdert dan 't vuur allengskens tot den tweede graad toe, zo zullen 'er witte dampen in de recipiënt koomen ; houd met dit vuur een paar uuren aan, en vermeerdert daarna 't vuur tot de derde graadtot dat'erroode dampen koomen; v/aar mede gij dan moet aanhouden, totdat de dampen ophouden; houdende de geheele operatie om- trent veertien uuren aan : Alles langzaam koud gewor- denzijndc, doet men den ontvanger af, en bewaart de,geeft ineen vies, die men met wasch flopt. Anderen distil- leeren het ecrfte phlegma en Aangeeft bij malkander, en reclificeeren daar na den geefi van zijn phlegma zagtjes af. Geefi van Salpeter tegen het Colijk; Sphitus nitri anti-
colicus; neemt windbreekende geeft tan Sijlvius , 12 on- een; gerectificeerde falpeter geeft, 6 oneen, en windbreeken- de esfents ,2onçen; mengt het, enlaat'tcen weekdige- reeren, en haalt het daar na tot droog wordens toe over; |
|||||||||||||||||||||||||||||||
w
ff
01
li;
lf ei
ei d v d
û
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
dogzommige agten de overhaaling niet noodig : Dezelve
is dienstig tegen de winden, buikkrimpingen en colijk, enz. Geeft van Salpeter (Rockende') ; Spiritus nitrifumans ;
ook Spiritus nitri Glauseri; Spiritus nitri concentra- is; en Spiritus nitrifiammificus vel iuflammans genaamt. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
olie met de
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
aftrekt, na dat men de eerfte witte of
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
gec.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
geefi weggenoomen heeft, kan dezelve dienen in plaats
vmbalfem, tot heeling van wonden en gezweeren. om
retort, giet 'er dan een gelijke zwaarte vitriool-olie al- gezwellen te doen rijpen, en de zenuwen te verließen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
w
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
lengskens op, legt 'er fcbielijk een heel ruime ontvanger
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
De gemeene terpentijn-olie, die men bij de Drogisten
en in de Apotbeeken vind, is niet anders dan het meng- zel van de geeft en olie. Het in de retort te rug geblcevene, is een zoort van
colophonium of f pie gel hars, dienstig in heel-pleisters, om op te droogen, enz. Het is aanmerkelijk, dat de pis na het gebruik va»
de terpentijn of deszelfs geest en olie, een vioolen rel* verkrijgt. Geefi (Theriakaale); Spiritus Therlacalis; neemtver-
fehe citroenfchU, agt oneen; angelike wortel, zedoar-Wr' tel, candifchediüam-bladenen verfchepimpinelbladen, van elks eeu once ; beste theriaak , drie oneen ; wijnfiem-20. • cenhalfonce; wijnfteen geest, twaalf oneen,- de fpecies klein gefneeden en geftooten zijnde, distilleert het M dekonst. Deeze geeft is zeer zweetdrijvend, verfterkt het: W*
te en de maag, verdrijft de flauwtens, en is ze^r die ft.ig in kwaadaardige ziektens, pest, enz. , Andere manier; neemt theriaak v;mnndromachw>tv!
oneen; beste/«^»wj,eenonc4>; bcste.brandewijn> ^ |
|||||||||||||||||||||||||||||||
ftookt vervolgens het vuur al-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
aan, en luteert hem di
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
lengskens aan tot een bekwaame trap, zo komt'er een
roode zeer vlugge geefi over, die men in een vies met ■wasch geftopt wel bewaart. Deze geeft is vlug en vuurig, en rookt geftadig, zo dra men
de vies opent en 'er lucht bijkoomt; en als men 'er kruid- nagel-olie of diérgelijke bijdoet, gaat hij in brand en geeft een vlam van zig. Geeft van Salpeter (Zoete}; Spiritus nitri dulcis ; neemt
een deel beste gedephlegmeerde falpeter - geeft , en vier deelen hoog gcre&ificeerde wijngeefi ; giet ze in een matras allengskens bij malkander, zo zal het vogt heet worden, en'er veel roode dampen uitkoomen, daar men zig voor wagten moet, laat het dan een dag of zes-onder een fchoorfteen ftaan warm te digereeren, dezelve dagelijks verfcheidemaalen omfchuddende ,• daar na haalt de geeft zagtjes over, en bewaart hem in een vies. Deeze geeft is minder fcherp als de zuure falpeter-
geefi, en word gebruikt tegen de brand en dorst inheete "en kwaadaardige 1; 001 tzen ; bij is ook dienftig tegen de win- den en coiijk, enz. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
gee:
pond, laat het drie dagen in een wel gefioocen vat ftaan
weeken, en distilleert iiet daar na uit de kolf, naar de honst : Wil men deeze geest gecnmfert hebben, zo hangt Bien een half ónce tamfer in de kolf. Geefl van Vitriool; Spiritus Vitrioli} valt de helft of
omtrent twee derde deelcn van een wijde aarden of ge- harnasde glafen retort, met wit gecalcineerde vitriool, legt hem in een geilootene reverbereer-oven, en doet 'er een wijden ontvanger aan, flookt zagtjes vuur, zo zal 'er eenwateragtigvogt uit druppen, en als het dan niet meer drupt, zo doet dit phlegma weg, of bewaart het ineen TJes, zijnde dienftig in de oog-gebreken, en wbtdphkg- uit vitrioli genoemt. Legt de ontvanger weder aan en Inteert de voegen toe,
dog niet heel digt, maar laat een kleine opening tusfchen de voegen, als een ftroohalm dik, anders zal bet gevaar loopen door de eerde dampen in (lukken te fpringen, als men niet voorzigtig in het ftooken is ; dookt dan eerst zagtjes vuur en vemeerdert het allengskens, tot dat'er wolkjes in de ontvanger koomen; hout het vuur dus ee- nige uuren, tot dat de geest over is, daar na vermeer- dert het zelve tot de hoogde trap toe, en houd daar me- de aan tot dat alles over is, dat wel drie en meer dagen aanhouden kan; 't geene in de retort te rug blijft is de ttlcothar. Doet dan het geene uit de retort inde ontvanger over-
gedreeven is, in een-glafen kolf, legt de ontvanger aan, en drijft eerstlijk niet heel zagt vuur, den zwavelagtigen vitriool-geefl (fpiritus fulphureusvitrioli) over, die men afzonderlijk bewaart; als dan vermeerdert den graad des vnurs eenigzins, zo volgt daarop de zuure vitriool geeft (fpiritusacidus vitrioli), die men ook apart bewaart, en ihar na hetzuivere corrofive en zwaare deel des vitriools, dat men oneigentlijk olie noemt, en die vervolgens nog wederom gerectiflceert kan worden. De zwavelagtige geeft is een deftig middel in de asth-
ïïia en kinkhoest, ais mede in borstziektens en lammig- heid: men geeft hem van vier tot tien druppels in ee- nig vogt. De zuure geeft, is dienstig in heete koortzen om de
overtollige hitte te betemperen ; men ordineert hem meest in de koel-dranken, 15 â 18 druppels onder een rhingelen vogt, waar door de drank een aangenaam zuur verkrijgt. Zie wegens Vitriool-geeft en Olie ook oypag. 812. en vervolgens. Geeft van Vitriool {Hooft verfterkende); deeze word be-
reid" van vitriool-olie, beste brandewijn, geest van dal- klien, geest van quendel-bloemen , en geeft tegen de beroer- ti, welke onder malkander gemengt, en gedigereert, ook wel daar na ov'ergehaalt worden; dienende dezelve in de hooft gebreken. Geeft van Vitriool (Wijnagtige) ; neemt hoog gereiïifi*
ceeule wijngeeft vier deelen, en gereftificeerde vitriool- "He een deel, drupt de olie allengskens in de wijn- geest, en drijft het na behooren door de retort; zo ver- ferïjgt gij een doordringend en aangenaam wijnagtig vitri- ool-zuur; als men dit vervolgens over een alcali recti- ficeert, zo heeft men een geeft die zeer pijndillende en dienstig is in krampagtige pijnen,-graveel-pijnen, ftuip- trekkipgen en vallende ziekte, voornaamelijk bij kinde- ren, in pijn voor het hart en maag, in winden oprispin- gen , walging en braaking ; ook in zeer brandende en hee- vige koortzen ; men geeft hem bij kinderen tot zes drup- pels en bijvolwasfene van 20 tof. 30 druppelen toe, met eemg bekwaam vogt. |
||||||
GEE.' 82»-
Wanneer men den gemelden geefl met een derde of
half gedeelte geeft van ammoniak-zout of van herts hoorn, vermengt, zo verkrijgt men een veerkragt-verfterkend- middel (tonicum) of een fpiritus vitrioli tonicus, die in- hooftpijnen, hooftdraaijingen, vallende ziekten en ftui- pen zeer dienstig is. Met levens balfem (halfamus vitte) gemengt, flilt hij
oogenbliklijk den allerhevigfte hik: Met tiniluur van wijn-fteen gemengt, verkrijgt hij terftond eenroodeko- leur, en word een zweetdrijvend middel, dat in de heu- pe-pijncn, in plaats van de mixtum ftmplex kan gebruikt worden. Geeft van Vitriool (Zoete); Spiritus Vitrioli dulcis;
neemt gerectificeerde witte vitriool-olie, twee oneen; of meer na believen ; giet 'er drie of viermaal zo veel ge- distilleerde wijn-azijn op, en trekt 'er door een retort den azijn weder af, tot op de olie; giet dan weder ver- fche gedistilleerde azijn op de olie, en trekt hem wederom daar van af; herhaalt dit tot drie of vier maal toe; daar na giet op de olie drie of vier maal zo veel hoog gerecti- ficeerde wijn-geest, en trekt hem wederom af; herhaalt dit zo dikwils als met de azijn gefchied is, tot dat u de vitriool-olie zoet genoeg voorkomt, zo heeft men den zoeten vitriool-geest, die een trefFelijk medicament zon- der wederga, in veelerlei ziektens is, en maar in een kleine dofis, van een of eenige weinige druppels, in een bekwaam vehiculum ofvoervogtbehoeft gegeeven te worden, koo- mende in kragten veel over een met de voorgemelde wijnagtige vitriool-geest, en waar van men verder nazien kanGlauberi Schediasma de TinUura univerfali, op de 3<5bladzijde, lit. b. Aurea catena Homeri , opde373 bladzij De Heer Kunkel had God gebeden, hem niet te laa-
ten derven, zonder dat diergelijke vitriool-olie in zijn huis te vinden was ,• ziet zijn Laboratorium Chijmi- cum, op de 84 bladzijde. Geest van Vitriool (Pliilofooffche); Spiritus Vitrioli phi-
lofopliicus ; dit is niet anders dan een zekere zout-geest, aan welke die verkeerde en hooge benaaminge gegeeven is , om dat hij met vitriool bereid word. Geest van Plier bloemen; Spiritus Sambuci; men laat
de vlier bloemen niet water en bier-gist fermenteeren , tot dat het goor word of zuur begint te ruiken , dan distil- leert men den geest af, die men vervolgens over verfche bloemen een of meer maal overhaalt, zo verkrijgt men een zeer goede vlier-geest; die zweetdrijvende en heel dienftig is in de roos, zo wel in-als uitwendig. Geest (vlugge fpecerij-olieagtige) ; Spiritus aromatico-
oleofits , of Spiritus volatilis olebjus & aromaticus; ook fai volatile oleofum genoemt : Deeze zeer gebruikelijke geest word, gelijk meer andere, op verfchillige wijze ge- maakt, maar gefchied best aldus: Neemt beste caneel, het geel van citroen- en oranje [chilien, nootcmuscaat en foe- lie, van elks- twee drachmen; kruidnagels en kleinegepel- de cardemome, van elks een fcrupel; beste fafifraan, een half fciupel; wijnfteen zout, een half once; geestvan ammoniak-zout, vier oneen ; laat dit vier-en-twintig uu, ren wel geflooten trekken, giet 'er dan twaalf oneen bes- te brandewijn bij, en laat het andermaal vier-en-twintig uuren trekken, als dan doet het in een glafen kolf, luteert alles wel digt, en distilleert het totrnim de helft over, en bewaart óengeestineen fles, wel digtgeflooten. Hetdigt luteeren der vaten gefchied best met geilootene lijnolie- koeken met water of eijwit tot een deeg gekneed ; of met nrkens-oïosfen-blaas, dieinlauw water doorweekt is. I i 3 Afit
|
||||||
8*Ä" GEE.
Andere maaken deeze geest aldus ; zc ncemen verfehl
/chilien van citroenen en oranje-appelen, van elks twee on- een; noote-muscaat en foelie, van elks anderhalf lood; brandewijn, tweeen een halve pint; de Hoffen kleinge- ftooten en gefneeden zijnde, doet ze met de brandewijn in de kolf en laat het zes dagen lang wel gellooten trek- ken; doet "er dan bij geflooten'aminoniak-zout, drie on- een, en gezuiverdepot-asch, zes oneen; fchud het ter deege om, Inteert het terftond digt en haait het over als vooren. Het zout dat in de helm of recipiënt opklimt, féhud en fmelt men door de overgehaalde geest heen, en bewaart hem wel digt geflooten. / Diegewt verfterkt'het harte, de maag, enklieragtige
deelen , verfrist het bloed , verdrijft de flauwtens, on- magt, en benauwdheid, en is een heerlijk middel in vee- lerlei toevallen ,■ het is cenfpecificum tegen de winden, op- rispingen en andere toevallen; ook is hij heel dienftig in de verkoudheid: Men geeft hem van 20 tot 30 en meer druppels in wijn of thee. Men gebruikt hem ook on- der de neus gehouden in flauwtens, gelijk de 'falpinmisk- geest. Geest Jsr Wereld., of algemene Werelds-geest; Spiri-
tus velfal volitale mundi; Spiritus microcosmtcus; om dee. ze geest ts bereiden, neemt cokothar van vitriool, wrijft dezelve tot een ontastbaar poeder, doet het in een vlak- ke breedé fchotel; en zet ze in de maanden April, Maij, of JunitiSjïsnagtsbij helder weer in de opene lucht, maar 's daags , zo dra de zon begint op te koomen, brengt 't binnen huis, op een verfche en zuivere plaats, en doet zulks zes of agt nagten lang; doet als dan dit poeder in eene lange kolf, en distilleert het uit het water-bad, zo zult gij een zeer fijne geest verkrijgen ; die van zommige Schrijvers zeer hoog aangepreezen word, om 'er de esfents of het weezen der metaalen en mineraakn mede uit te trek- ken ; als ook om de diep en vast aankleevende ziektens, als bij voorbeeld, de vallende ziekte, Iammigheid, jigt, podagra, enz. te gencszen : De dofis is van twee tot twaalf druppels toe; hij is ook heel dienftig inkankerag- tige gezweereri , enz. Andere neemen gerectificeerde vitriool-olie, zettende-
zelve in een wijd glas, bij helder weer'snagts in de ope- ne lucht, agt dagenlang; in welke tijd men waarneemt, dat de hoeveelheid van deeze olie gedtmfig begint' aan te groeijen en to vermeerderen, door de indringende vog- tigheid der lucht, vervolgens word deeze olie uit het wa- ter-bad met een heel zagt vuur gedistillëert, zo verkrijgt men een zuiver en fmaakclijk, dog eenigzins zuurag- tig water of geest, die met de voorige overcenkoomt. De Akhijmisten hebben zeer veel met deezen werelds- geest op. Geest (JVindbreekende) ; Spiritus carminativiis; neemt
angelike wortel, een once ; kleine galange , meesterwerte! en zedoar-wortel, van elks drie drachmen ; roofemaiijn, mar- joléine en kruifimnnte, van elks twee hand vol ; ge'cle peen-Zaad enfilermontein-zaad, van elks een once; beste camel, anderhalf once; het geel van oranje-fchilien, een half once; nootemuscaat en foelie, van elks drie drach- men; kruid-nagels, twee drachmen ; klein gefneeden en gröfjes geftampt zijnde, giet 'er vier pond beste brande- wijn op , laat het dan wat Haan trekken en distilleert dan den geest volgens de konst over. ©eeze geest verfterkt de maag, het hart en de hers-
fenen , en is zeer dienftig tegen de winden en krimpin- gen des buiks, het colijk uit verkonding en flijm, wor- men, en in pest-tijden, enz. Men gebruikt hem tot een. half once met eenig vogt. |
||||||
GEE.
Geest (windbreekende) van drie dingen"; neemt gepoe-
derde wijn-fieen en zalpeter, van elks anderhalf pond- mengt het onder malkander , en doet het in een retort' maakt'er een recipiënt aan vast, zonder verluteering' daar men twee pond beste brandewijn in heeft, en distil- leert den £<?«£ over; die vervolgens nogeens moet gedistil- leert en gerectificeert worden. Andere neemen een retort met een pijp, en doen het
vermengde poeder, als de retort beneden begint gloeijen- deteworden, allengskens bij.lepels vol door de pijp in de- zelve, die telkens terllond met een flop heel digt moet geflooten worden, en reclificecren daar na de geest als vooren. Te Parijs word deeze geest op een korter wijze aldus
bereid; neemt gecamferde geefl van theriaak , vijf oneen; geejl van vitriool, een once ; gerectificeerde geefl vanwijn- fieen, drie oneen; laat het ineen hoog glas wel gefloo- ten ftil Haan, totdat het vereenigt is. Deeze geest is dienftig voor winden, buik-krimping,
en colijk, enz. ,• de dofis is twee fcrupels. Geest (Wondhielende), Spiritus vulneratius; zie EAU
d'ARQUEBUSADE. Geest van Wijn; Spiritus vint; hoe men deeze distil-
leert, refliuceert, en alc ohol maakt; zie op p. 277. en 513. Geest van Wijn{getattarijeerde); Spiritus vint tartari- fatus; neemt witte wijn-fieen, tien oneen ; maakt hem tot een poeder, en giet'er twee pond en een half goede brandewijn op, roerten fchud het al te mets om, zo zal de brandewijn eenige deelen daar van in zig trekken, en dus met de wiinlr.ee!) gefcherpt en verzadigt worden. Andere trekken den brandewijn in een laage kolf over
een klein vuur van de wijnfteen af. Deeze is kragtiger als de gerectificeerde brandewijn, en
word ook gebruikt om de kragt en het weezen uit de enkel- den beter .te trekken. Geest en Olie van Wijn-fieen; Spiritus £ƒ Oleum Tut-
tari; vult een glafen retort ruim halfvol, met grof ge- flooten zuivere wijn-fieen, zet hem in een reverbereer- oven, doet 'er cen ontvanger aan, en begint eerst met een langzaam vuur te distjlleerca, de eerfte drie uuren, zo zal 'er eerst een onfmaakelijk phlegma uit koomen, dat men wegdoet ; legt dan den ontvanger weder aan, en luteert alles toe, dog zo, dat'er een weinig lucht hier of daar blijft, anders zal't glas in Hukken fpringen; ver- meerdert allengskens het. vuur, zo zal de geest in wolken en vervolgens ook in eene olie overgaan; als gi [dan ziet dat'er niets meer overgaat, zo laat het wat verkoelen, doet den ontvanger los, en laat den geest door vloei-ps- pier loopen, zo zal de olie daar op blijven, die men af- zonderlijk bewaart. Giet dan de geest in een glafen kolf, en rectificeert de-
zelve , met 48 oneen of vier pond wijn-Heen; zokoor.it vier oneen phlegma , agt oneen geest, en drie oneen olte> Deeze geest is zweet- èn pisdriivende, en drijft daar door fchadelijke vogten uit het lighaam; zijnde heel dienftig tegensde Iammigheid,benauwde borst, fchcurbuit,moe- der-kwaaien , vallende ziekte, enz. De %'ijnfteen-olie is dienflig in moeder-zicktens, onder
de neus gehouden; als mede in iammigheid, en pijnen uit koude voor (gekoomen , als men de deelen daarmede fmeert; dog wegens haaien ftank, is ze weinig in 6e" bru ik'. . ., ' Geest van Zout; Spiritus Salis; deeze word gedistil-
leert op de wijze als do falpeter-geest ; neemt wel gc' droogde en geüooten keuken-zout, twee pond, enjp*L" |
||||||
GEE. GEF. GEG. GEIL
|
|||||||||||||||||||||||||||
GEE.
|
|||||||||||||||||||||||||||
«23
|
|||||||||||||||||||||||||||
ftooten bolus, of ;ge droogde klei], zes pond, wel onder ten grootelijks vervrischt en herfielt; want zonder die
malkander vermengt zijnde, doet het in een groote ftèe- kunnen de beste fpijs en drank niets uitwerken; 2. de plaats
n'en ofgêliamàsde glafen retort, dat ze maar deheJft vol waar de geesten herfielt worden, kan niet nauwkeurig
word, legt ze in de reverbereer - oven, en doet'er een bepaalt worden , om dat ze overal in het lighaam huisvest
|
|||||||||||||||||||||||||||
r'iiime'ontvanger zonder toe geluteert te zijn, aan ; ilookt
dan eerst ailengskeiK met een zagt vuur, tot dat't phleg- 111a over is, en 'er witte dampen beginnen op te klimmen ; doet dan bet phlegma uit de recipiënt weg, en legt dé- rive dan wederom aan, alles terdeegen digtluteerende, envermeerdert het vuur tot de uitterlie hitte, zo lang 'er witte wolken in de recipiënt koomen, dat 12 tot 15 uuren zal aanhouden; maakt dan den recipiënt, koud geworden zijnde, los, doet den geest 'm een fles, en (luit ze wel met een wasfen flop. Men kan ook het eerfte phlegma en den geest bij mal-
kander overhaalen, en dan den geest van zijn phlegma rectiSceeren : Deeze zout-geest is openende, itilt den dorst, is verrotting tegenilaande, en geeft een aan- genaame zuurte aan de koel-dranken; is dus dienflig in kwaadaardige en andere koortzen, a's mede ook tegen 't graveel, enz. Mengeeft hem van 4 tot 8 druppels; uit- wendig is hij dienflig, met gemeen- of vlierbloem-wafer gemengt, tegen de vuurige puisten in de mond, gecari- eerde of aangeftookene beenderen, enz. Als men bij de vitriool-olie in plaats van falpeter, keu-
hn-zout voegt, en het op dezelve wiize behandelt en be- reid als de rockende falpeter-geest, hier vooren gemeld, zo verkrijgt men ook een goede zout-geest. Als men ver- volgens den doode kop hier van uitloogt, en het.in crijs- |
|||||||||||||||||||||||||||
ten, en toegang hebben; 3. de eigenfchap~en wijze, hoe
ze herfielt worden ; deeze beflaat daar in, dat onze lee- vens-gecst de geestrijke deelen metzig vefeenigt, en der- zelvervennoogens de zijnen indrukt. GEEU W-HONGER ; dus noemt men een zekere flauw
hartigheid; die iemand overkoomt, als bij drukke bezighe- den verrigt, of over wegreist, en geen of weinig fpijze genuttigt heeft, waardoor hij geheel kragteloos enflaauw word; wij hebben hiervan op het artijkel FLAUWTE, pag. 732. gefprooken , en dienstige middelen daar tegen' aangeweezen; zie aldaar. GEEUWING; Gaaping; 'm't\a.t\}T\Osculatio; Osce-
do ; is eene tegenwillige uitrekking en fpanning van alle de fpieren der onderkaak, in het bijzonder van de musculus abducens; gefchiedendé, volgens' Roerhave, om daar door de fiililaande of traaglijk beweëgende zappen voort tedoenloopen; maar het isaanmerkeliik, dat, wanneer een mensen geeuwt, alle of de meeste andere daar bij zijn- de men fchen zulks ook zullen doen. GEFRANjET, zie FIMBRIATUS.
• GEGOLFT, zie UNDULATUS. GEGRAAVEN ELPENBEEN, of Tvoor; zie EEN-
HOORN (GEGRAAVEN). GEGRAAVEN KURK; in't latijn Suber montamtm
velfosfile; dus word een zoort van ileengenoemt, die |
|||||||||||||||||||||||||||
tëtn laat aanfehieten, zo verkrijgt men langwerpige buitengetneene ligt is, en uit buigzaame vezelen of draa-
crijstallen, die in 't vuur ligt vloeijen, en van de meeste den fchijnt zaamengeftelt te zijn van een fpongieus weef- |
|||||||||||||||||||||||||||
zei, even eens ais de kurk. Wallertus merkt deeze
fleen aan als een zoort van amiant; in bet vuur gewor- pen, fmelt zij, en verandert in een zwaitagtig glas; ■ zie Wai.lerius Mineralogia. , GEGRAAVEN OLIPHANTS-TANDEN, zie DEN-
TES FOSSILES ELEPHANTIS. GEHALTE; betekent de deugdelijkheid der ertzen,-
naamelijk ten aanzien van de waardije der fpecie, die ze behelzen ; mede word 'er de innerlijke waardije van de geld-fpecien door verdaan; zie ALLOIJ en ES- SA IJ. GEHEIM, zie ARCANUM.
GEHEIM van ROONHU1ZEN , beflond in eene
manier om de hoofden van kinderen, wanneer die in" de geboorte geklemd waaren, fpoedig los te maaken, en; de kinderen ter waereld te brengen in zulk eenen kor- ten tijd , dat men 'er zig over verwonderen moest; zie GEKLEMD FIOOFD. Dit geheim was daarom zeer veel waard, om dat bui-
|
|||||||||||||||||||||||||||
heilendaagfcbe het Wonderzout van Glauber (J'ai mira
iile Gi.AUBERi) genoemtword. Geest van Z eut (Zoete) ; Spiritus falls dulcis ; neemt wel
gedt'pblegmeerde zout-geest, drie oneen; gerectificeerde fijn-geest, negen oneen; laat het zaamen eenige dagen zagtjes digcreeien, en distilleert't dan zagtjes door een glafen helm over. Deeze geest is zagter en minder feberp, word derhal-
ven inwendig ook meer gebruikt als de zuure zont-geest, dienende in de zelfde omflandigbeden ; de dojïs is van ™r tot twaalf druppels. _| GEESTDRIJVERIJ; in het latijnFamticimus^En- Üufiasmus; beflaat daarin, dat de menfehen zjgflerk in- ^ee'den , zonder daar aan te twijfl'elen, dat ze onmid- i lelijk door Gods Geest bewerkt, verlicht, en gedree- I Ven worden. Het is als een zoort vanrazernije, die ten I öiterflen gevaarlijk is; want de Geestdrijvers gceven I v- nersfenfebimmen van hun vernuft uit voor openbaa-, Jongen en in fpraaken van den Heiligen Geest, waaruit |
|||||||||||||||||||||||||||
i^pe dwaalingen fpruiten; en zijn doorgaans met een ten deezen Rooniiuizen, en zijne Leerlingen, die m
nie™ jift-' blinden'Jver> en oproerigen geest bezielt, het geheim waaren, niemand dit verrigten konde'op 1 snende insgelijks dat zulks van den Heiligen Geest zulk eene fpoedige wijze.• |
|||||||||||||||||||||||||||
lilT .omt' wa:ar Ult menigmaal zeer verderfelijke oh-
rv m ^cr!: cn St:iat gebooren worden.
^i-EST-IIERSTELLENDE MIDDELEN, zijnde 'yeptica en Confortantla, cn die in de flauwte die-
Cenj,zie aldaar. |
|||||||||||||||||||||||||||
De Ouden immers verbraken de hoofden, omzefluks-
wijze te verlosfen, en de moeder te behouden; de laa- tere Heelkonstenaars deeden het zelfde, men vond irr Engeland uit, de forceps, en de filletof flrik, dog dee- ze middelen voldeeden niet. De waardije derhalven |
|||||||||||||||||||||||||||
ins \»f-^ TELLTNG ' in 'C 'atijn Pn!wmtoßs ! V!ln "et geheim der ' Roonhuiziaanen vermeerderde, en
'érftèrir f'cnoemt de vermeerdering of verbetering en men verkogt het voor grootezommen gelds niet alleen,.
Ag §"er'eevens-geesten: Hierbij komt in aanmer- maar men bedong zelfs voor zijne'weduwe, van iedere
Weif. dn *• Jefloffe , waar door de geesten herfielt wor- verlosfing met het geheim , zekere zomme gelds»
lt!"«inaeeCf0 Z/Jn 'i)Iisen drank, en onder dezelve de voor- De discipel verflond de gebeele konst van vrouwen
i^moet S°ifi rc°d ' wijnQn bier, benevens de/«r//t; hier te verlosfen, zo dra hij de bedongene zomma betaalt
'ook de rust en flaap gebragtwordcn,die onze krag- hadde, en men kan met waarheid zeggen> dat Amfler-
. dam
|
|||||||||||||||||||||||||||
GEH.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEH.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
S24
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
<3am nimmer onbekwaamer Vroedmeesters gehad heeft getrokken, om te beletten, dat-de fpijs niet weder in
dan in die tijden. de mond te rug koome, terwijl de glusfo- en pharingeo- Dit geheim is eindelijk, na veel moeite aan de Regee- palatiwr het zelve weder te rug trekken, zo dra de
ring van Amfterdam gebaart te hebben, na het ailler- doorflikking is verrigt. veii van den Heel-en Vroedmeester Jon. de Bruin, GEHEUGEN; Aandenken; Herdenken; Herinneren •
d.oor de Heeren Jacobus de Vissoher en Hugo van in het latijn Memoria; Reminefcentia ; deeze woorden ' ■BE Poll, Stads Doctoren, op eigene kosten gckogt, drukken alle gelijkelijk, de vernieuwde oplettenheid van" en gemeen gemaakt in den jaare 1753, en vervolgens de geest uit, ten aanzien van denkbeelden, die zij rede . vermeerdert met de werktuigen van R. Boom en Tit- heeft vermerkt.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het geheugen, herdenken, enz. kan behoorlijk twee-
ledig worden aangemerkt; als ten eerden drukt het ee- ne vrije onafhankelijke oplettenheid der geest uit, tea aanzien van denkbeelden, die zij niet heeft vergeeten; fchoon zij heeft opgehouden , om 'er zig mede te bezi- gen j de denkbeelden hadden duurzaamc indfükzélen gg. maakt, men vestigt 'er door keuze op nieuw zijn aandagt op; het is eene werking der ziele. In de tweede plaats betekent het eene gevallige op-
aan ééne zijde, en heeft aan het andere einde een lettenheid, ten aanzien van denkbeelden, die de geest |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- singper vteris e
Dehefboieder
.men.van Rde de
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volkoomen vergeeten, en uit het gezigt had verloorenj
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heel met een ring.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Bruins fpatel is lang ioenncgen-tiende Rhijnland- deeze denkbeelden hadden maar een flauwe indruk gc-
-Xche duimen ; de bogt 3 duimen, en breed zeven-agtfte maakt, die door fterker, of laater voorgevallene, ver- duim. R. Booms is 10 en dric-agtfte duim lang; de dooft, of weiten ecnemaal uitgewischt waaren, of die bogt 4 en een half duim, en breed r en drie-zestiende zig ten minften aan het geheugen vertoonen , zonder duim. A. Titsing's is lang 11 duimen; de bogt 5 en een dat 'er iets van onze kant word toegebragt ; het is een . fcalf, en breed 1 en een-vierde duim. voorval, waar in de ziel enkel lijdelijk is. De afbeeldingen van alle drie zijn te vinden in het Roon- GEHEUGEN (VERZWAKT), of beleedigde Mem,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■ huiziaansch geheim in de Vroedkunde ontdekt, nader opge-
heldert enz. door J. de Visscher en H. v. D. Poll, - 1754. in 8vo. De manier om het te gebruiken ; zie GEKLEMD
HOOFD. GEHEMELTE; in het latijn Palatum ; is riet vleesch
|
rie ; Memoria laf a ; het geheugen kan op drieërlei wijze
beleedigt of verzwakt worden, als 1. dat men iets zeer zwaar overdenkt, dog daar na wel, en zonder te ver- geeten , onthoud; 2. dat men alles zeer fchielijk be- grijpt, en daarentegen ook fchielijk weder vergeet; en 3. dat men niets begrijpen en onthouden kan. De hooft- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-het welk het binnenfte, dat is te zeggen, het hovende oorzaake van dit gebrek is in de geesten gelegen, en wel
en innerlijke gedeelte van den mond uitmaakt. zo, dat ze in het eerile geval te traag en verdrietig, in Het gehemelte is een zoort van klein wuift, of boog; het tweede al te vlug en leevendig, en in het derde ge-
zijnde met een klieragtig vlies of bekleedzcl overtrokken, val of ontbrceken of al te traag zijn; welke verfchillig« onder het welke een groote menigte kleine zigtbaare hoedanigheden der geesten uit veclerlei oorzaaken kuu- jdtertjes zitten, die als op malkanderen gepakt zijn met nen voortkoomen; als uit eene natuurlijke bolle gefielt' •een menigte kleine tusfehenruimtjes, wiens uitwerpen- heid, dronk en fchap, al te lang flaapen, lui en ledig .de buisjes, het bekleedzcl of vlies doorboorendc, zig loopen, overmaatig ftudeeren cnbijQaapen, misbruik in de mond openen ; dog deeze kliertjes zijn het me- van uijen en knoflook, en bij oude lieden de natuurlij' nigvuldigfte aan de grond, en vormen zulk een aanmer- ke vermindering van kragten; als mede ook zinkingen ielijk-e. klomp bij de wortel van het lelietje, dat zij met en verftoppingen des hoofts, zwaare vallen, verwon- eikanderen maar een groote te zaamengevocgde klier dingen en kneuzingen, beroerte, lammigheid, enz. •febijnen uit 'ie maaken,- die door Verheijen glandula In de geneezing dient derhalven gelet te worden op |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.conglomerata Palatino, genoemt word.
Digt aan de grond van het gehemelte agter het lelietje,
is een groot gat, het welk zig digt bijzijn oorfprong in twe.ën verdeelt, waar van elke deel in eene der twee |
de oorzaak, om dezelve te tragten weg te neemen : i<*
verfterking en opwakkering der traage geesten zijn diens' tig, marjoleine, melisfe, calaminthe , orego, marwn vt' rum, bafüicum, daal-lelien, lavendel-bloemen, roofifj' |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neusgaten eindigt. Veelen zijn van gedagten, dat het rijn-bioemen, ßeutel-bloemen, linde bloeizel, am
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fJJO'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Z
d
6
di
'■■■
Ie er &
«I re: te fa ze ?ll |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gehemelte het werktuig der fmaak is. floechas, cubeben, cardemome, camel, kruidnagels,
Het beenig gedeelte van het gehemelte, het welk in temiiscaat, calmus-wortel, zedoar wortel, enz. ; van wel'
liet latijn de naam van palatum osfeum draagt, beftaat uit ke dingen men in water of wijn kooken kan; of men?*
twee beenderen dieaaneengevoegt, en door eene naald, bruikt de preparaaten daarvan , als de conferven, «ïr*
met het vieugclswijs uitftek van.het grondbeen (osfphe- tien, geeflen, gedistilleerde oliën, enz.; men kan00*
soldes), zo wel als met het been der hovende kaak ver- een kruidmuts van bovengemelde kruiden bereiden»
Bonden zijn, maakende door de fcheiding der neusgaten of een hoofc-wasfehing; ais mede elixir cephalicum, J?
(feptum) , de beide bovengemelde gaten van het gehemel- volatile oleofum. Als fpecifta worden aangeprsezen «
te, waar door de lucht naar de iuchtpiip gaat: Het zagte cubeben, cardemome, witte wierook, barnfleen en a«J*'
,of beweeg'oaare gehemelte , in het latijn velumpdlati, Of gebruikt van de volgende zaamengeftelde middeiei1'
her, welk, gelijk wij rede hebben aangemerkt, uit een die zeer dienstig bevonden zijn
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klierig vlies of bekleedzel beftaat, het welk de beide
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neemt zedoar wortel, cubeben, nsntemuscaat, rno.1)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■l
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•amandelen naast zis, en het lelietje met zig verecnigt
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ne en roofemarijn bloemen , van elk- een dn-0'"1'''3' ,fl
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ïiecft, ward onder het flikken door twee fpieren toe- suiker > twee drachmen; maakt hier van een P°" ,}
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ÖEtf.
|
|||||||||
cm ur
|
|||||||||
Wsar van men 's morgens en 's avonds een paar mespun-
ten vol inneemt. Of neemt calaminte, cubeben, maflik, kruidnagels en
nootemuseqat, van elks een half draebma; amber grijs, een halve fcrupel ; maakt hier van , gepoeijert zijnde, met zap van marjolcine, pillen van bekwaame grootte; waai' van de lijder 's avonds na bed gaande, twee , en ij morgens drie of vier inneemt, en een paai' uuren daar pp vast.
Of neemt marjoleine en beste catechu, van elks een
draebma; vanilje, een fcrupel,' cubeben en nootemuscaat, van elks een half draebma; fier anijs, den grein ; amber gras en mus eus, van elks zes grein; gedistilleerde la- vendel-olie, tien druppels; gepoedert zijnde, maakt 'er met ßym van gom-iraganth , in rooj'e-water ontbonden, koekjes van, ieder van ongeveer een fcrupel, die men laat droogen ; waar van den lijder twee of driemaalen 's daags t'elkens drie in de mond neemt, en daar in laat finelten. Of neemt fpecies arem. rofat., een en een half drach-
toa;fpec.diambr<e, twee fcrupels; conjerf vm falie en* van roofemarijn, van elks een half once; geconfijte cal- fius-wortel, zes drachmen; gedistilleerde olie vanlaven- itl, en'van bamfleen, van elks zes druppels ; mengt het tot een brok , waar van den lijder 's morgens nugteren en's avonds naar bed gaande, zo veel neemt, als een noo- temuscaat groo;;. Of neemt melisfe , falie cv. roofemarijn, van elks een
hand vol; cubeben, een draciuna; calmus-wortel en «'- tnen-fchil, van elks twee drachmen; kruidnagels en noo- temscaat, van elks anderhalf drachma, en beyergeil, een draebma; klein geitooten zijnde, doet het in een fles, giet 'er brandewijn op, ter hoogte van drie à vier vinger breed, en laat het warm trekken, dan doorgezijgt; van. deeze esfents neemt den lijder 's morgens nüchteren, en's avonds voor het te bedde gaan, een â twee lepels vol in; en fmeert ook de flaapen, kruin des hoofts, ds rseus'en nek 'er zomtijds mede. Als de geefiin al te ving zijn, word zulks verholpen
door middelen vmifaffraan (crocata) , en de temperan- tia. Voorts moet 'er ook op de gcfteltheid der eerfte we-
gen acht geflagen, enderhalven zomtijds verbeeterende, 'Ptnende, purgeer- of braakmiddelen gebruikt worden, tear de ornfeandigheden : Hier nevens moet den lijder de maatigheid ineeten en drinken, enz. in agtneemen, 'n het hooft niet overmaätig veel te laste leggen. GEHOOR; in 'tht.Auditus ; is dat zintuig door 't welke
demenfehen, alle ademende dieren, zo wel viervoetige, «s mnphibia, de vogelen, en zommige visfehen, de bijzon- .re trillingen en golvingen der lucht gewaar worden. De
*'61 van ijder dier in het bijzonder oordeelt uit die aan- doeningen op de zenuwen van het gehoor, envormtzig 'en denkbeeld vànklanken of geluid. Die zintuigen zijn «oor den Schepper zo verbaazende fraai en fubtijl toe- pltelt, dat kundige en ervaarene in de muzijk, het al- '"Meinfteverfcbil van enkel geluid,ontdekken können, n onderfcheiden ; de verbaazende fchikking van ons
sf«ooi'gaat verder, wij können de harmonie van twin- 8> honderd, ja vierhonderd fpecltuigen tefFens hoo-
: wat zeg ik van vier honderd, hooren wij op ee-
fc. z.°me.rfcben dag niet het gekweel, gezang, en ge-
ïeGeij^an..^u'zende vogelen teffens ? en verwekt dee-
oddelijke harmonie niet in onseene verrukking, die
nVfidding wemeft?
|
|||||||||
De dieren, als fchepzelen van minderen rang, onder-
fcheiden geen e harmonie, geene concerten; ijder heeft een gehoortuig gefchikt tot zijn beftaan, min of. meer voikoomen , maar altoos voldoende aan het geene hij noodig heeft, om de nakende gevaaren af te keeren, zijn ega te verdaan, of jong zijnde, de taal zijner ouderen te bevatten. Het gehoor heeft de grootfte invloed op onze ziel en
hartstogten ; eene historie gehoort, kleeft langer aan, dan wanneer zij tien maal geleezen word ; het gehoor verrukt onze ziel meer dan een ig ander zintuig; een fchilderij'e van Raphaël verrukt ons zo verbaazende niet als een oratoria van Hendel. Het is niet alleen ons oor, het welke onze ziel de kragt des geluids doet ge- voelen, maarons gebeele lighaam, de zagte deeïen zel- ve trillen, en wel overecnllcmmende met het geluid, het welke gemaakt word ; geen wonder dan , dat wij ge- heel opgetoogen, geheel als vervoert worden door een groot concert. Her gehoor is door Profesfor Camper onderfcheiden
in luchtgelioor en wâtergehoor, zie zijne 'waarneemingen over het gehoor der gefchubde visfehen, Haarl. Verhandel, ■jde deel pag. 79. Het luchtgelioor word gevonden aan alle de zo even opgenoemde dieren , en onder de vis- fehen, aan den vaMsch en cachelot, door den zelfden zeer uitvoerig befchreeven, ib. IXdeel, %deflukj pag. IP3- "
Maar degefchubde visfehen hebben een onderfcheiden
gehoor; onder water leevcnde, können en behoeven zij de golvingen en trillingen der lucht niet gewaar te wor- den, maar die van het water, waar in zij leeven. Zij moesten dan een bijzonder en onderfcheiden gehoortuig hebben, ijder naar zijnen aart, en behoefte; evenwel können wij dit verfchil zo niet nafpooren, als in de vier- voetige dieren, vogelen, en luchtgelioor hebbende die- ren. Hoe het ge hoor verdeelt word, en gemaakt is in men-
fchen en dieren ; zie OOR. Betgekoor verfchik nogthans in de visfehen, gelijk in
de luebchoorende dieren ; de Heer Camper heefchetna- gefpoort in den kabeljauw, fnoek, roch, ranapifiatrix of hoosmond, en andere visfehen ; zie Haarl. Verh. ibid. en Mem. de Math. & Phijf. prefentés à l' Acad.de fciences, torn. V. De infe&en ofgekorvene dieren fchijnen gehoor teheb-
'ben, om dat zommige geluid maaken, gelijl; de krekels, en zoortgelijke; dog deeze zintuigen zijn zo uitneemend fijn, zo oneindig fubtijl, dat wij dezeivenniet befchou- wen ,nog ontdekken können ; De Heer Lijonet , zo be- roemt door zijne verbaazende handigheid en kennis in het ontleeden der ailerfijnfte deelen in den rups, heelt dit zintuig niet können ontdekken, nog gewaar worden ; het is nogthans waarfchijneliik, dat zij iets daar aan over- eenkoomïiig hebben ; misfebien hoort hun geheel lig- haam , dat is , drilt gelijkvormig aan de beweegingen van lucht en water; het welk genoeg fchijht om hun een denkbeeld van zeker geluid te doen hebben ; misfebien ontbreekt hun het gchoof ; gelijk aan zommige het ge- zicht. Zie ook GELUID. GEHOOR (VERZWAKT of M O E HE LIJK), zie
DOOFHEID en HARDHOORIGHEID. GEHOOR-GANG; Qßoor-weg; in't latijn Msatm
auditorius; is die krommeiweg; aan het fleenbeen , doo"
I3ARTH0LiNus.de /M' beeptagtige-gnng (Meatus cechlea-
ris), ook de blinde (cœcus^, en de gedraaide gang :>? ■
K k ' jttè»
|
|||||||||
GEÏ.
|
||||||||||||||||||||||||||
8î(j GEH. GEI.
|
||||||||||||||||||||||||||
„ Zagtelijk onder een verhemelte van bloemen ter.
„ gende te rusten , bedelt zij het gezigt van 'smenfehen ,, kinderen, zij fpant hun ftrlkken, en werpt gevaar- „ lijk lokaas uit. „ Haar weezen is aanminnig en teder, haar geitel
,, zwak, haar opfehik infchijn verzuimt,aandoenlijkea „ inneemende ; de wulpsheid fehittert in haar oogen „ en in haar ziele huisvest de verleiding. |
||||||||||||||||||||||||||
freolaris en tortuofus) genoemt; deszelfs gebruik beflaat
om de lucht tot het gehoor op te vangen, en het zelve tot het trommelvlies (tijmpanum), en de daar onder lie- genden trommel zelven over te brengen : Bij kleine kinderen is deeze gang eerst ki'aakbeenig, dog verhard zig naderhand van tijd tot tijd ; van. binnen is der ge- hoorgang met een klierswijze huid bewonden , waar onder zig geele kliertjes of fiheerblaasjes vaneen geel- agtige koleur bevinden , die het oorfmeer bewerken, dat van daar door kleine pijpjes of buisjes in den ge- hoorweg word geleid. Van binnen is deeze gang met fijne hairtjes begroeit, en word door het ooriineer (ce- rumen) glad gehouden,- voorts is dezelve krom en bog- tig, en loopt als een halve cirkel tot aan den trom- mel. GEHOORGANG vanEUSTACHIUS ; in't latijn
Euflachiana Tuba, dus word die gang van het oor ge- noemt, welke uit de gehoortrommel in het agterfte deel van de mond loopt; zijnde van zelffiandigheid tendee- le beenig, en ten deele kraakbeenig; voorts met een klieragtigc huid voorzien : Deeze gang eindigt in d:n voorgang van het gehemelte, en dient tot een even- |
||||||||||||||||||||||||||
„ Vlugt haare bekoorlijkheden! fluit de ooren v
|
ooj
|
|||||||||||||||||||||||||
„ de betovering h.làrer redenen ! indien het zoet g
,, luid van haar ftem tot in uw harte dringt, indienzjj ,, in dat oogenblik haar armen om uw hals ftrengelt „ zo is het gedaan, gij zijt baar flaaf, en zij rukt 11 „ voor altoos wech. ,, Schaamte, fchande, ziektens, elende en berouw,
„ maaken haar gevolg uit. ,, Verzwakt door ongebondentheden , in flaap ge-
,, wiegt door wulpsheid, uitgemergelt-door onkuisch- ,, heden; zult gij in kwijning vervallen ; de kring ,, van uwe dagen zal eng zijn , die van uw fmerten uit- ,, geilrekt; de eerfle zal zonder roem weezen, end« ,, andere geen traanen nog mededoogen verwekken. Om de geilheid, die- uit het temperament of geile!
voortfpruit, te maatigen of te beteugelen, wordgepree- zen camfer bij zig te draagen; als mede kruizemunt,^ ligebladen, kuise hloom , en:-;.; zie ookKUISClIHEID. 'GEILHEID der VROUWEN; Satacitas; is eene
onverzaadeiijke begeerte tot de bijlegging, waar var. |
||||||||||||||||||||||||||
ucht in den gehoortrommel ; en dewijl het
|
||||||||||||||||||||||||||
wigt van de
|
||||||||||||||||||||||||||
in "deszelfs breede gedeelte zekere beweegingen heeft,
zo word het om die reden veeltijds trompet geheeten; ook zoude men het met regt de naam van waterleiding kunnen geeven, dewijl het mede dient om de vog'ten uit den gehoortrommel af te leiden. GEHOOR-MIDDELEN; Acwtica; Otica ; zijn zulke
middelen, die het verzwakt gehoor verfterken ; zodanige zijn camille-bloemen, roofemarijn-bloemen, carwei-zaad, jeneverbefié'n, olie van carweij-, van bevergeil, van ma- fiix, van bamßeen, getorpentijnde balfim-J'ulfer, enz.; zie HARDHOORIGflEID. • GEHOORNDE DUIKER, zie FUUT. GEHOORNDE MAANKOP, zie MAANKOP.
- GEHOORNDE PAD; in't'latijn Ranacornuta;(Ra- na palpebris conicis Mus. Acad. Frid. I. pag. 48.); dee- ze die door Ses a Muf. I. Tab. LXKII. f. 1. 2, gehoorn- de en gedoomde Virginiaanj'che Pad word genoemt, en die mannetje en wijfie beide keurlijk heeft afgebeeld; word echter bij anderen voor een kikvorsen gehouden; zijn maakzel fwëemt nogthans veel meer na een pad; en als iets zeer merkwaardigs kan men in dit dier aanmer- ken, dat zijne oogenin zekere kegelagtige uitpuilingen 'gÈïIOORNT, zie CORNICULATUS.
GEHOOR-ZENUWEN; in't latijn Nervi auditorii;
deeze zijn het zevende paar zenuwen, uit die zijde des vet lengden mergs, alwaar hetzelve tegens de hersfe- fien legt, voortkoomende; en word voorts met twee takken, even als door bijzondere zenuwen, door het gat van het fteenbeen tot de ooren gevoert. GEIDWAR AVICENNiE ; is een zoort van ronde
Zedoar-vsortel; zie aldaar. GEIL, zie GIST.
GEILHEID ; in het latijn Lafcivia ; is eene
zoort van wellust, door de ledigheid, gemak, weel- dri^heid en pragt vöortgebrapt ; het is om die reden, dat Terentius in zijne' Andria, de vermaakèn dergroo- ten , lafrivia-nobilium noemt. E'gentHik is de geilheid «ene ondeugd, die de zuiverheid der zeden kwetst. De VEtfucHTE Kramin fchetst ons met een ving penceel op eene bevalüge en voldoenende wijze deszelfs cara- &er en uitwerkselen aldus : |
||||||||||||||||||||||||||
en geneezing met de RaazetUe, moer over-
|
||||||||||||||||||||||||||
de oon
|
||||||||||||||||||||||||||
eenkoomt ; zie aldaar.
GEITEN; is een dteren-geflacht, waar onderdeHr.
LiNNÄUS twaalf zoorten heeft geplaatst; tot derzelvei kenmerken ftelt hij , agt (nij-tanden in de onderkaak, zonder hoektanden; holle hoornen, die opwaarts ge- keert, optlaande, en ruw of oneffen zijn; voorts ge- hoefde pooten. Het eerfte dier dat ons in dit geflacht voorkoomü'i
I. De Bo\\ 'm 't lattin' Hircus; (Capra eornibusetn-
natis arcuatis, Linn. Faun. Suec') Behalven het geen wij hier van rede onder hetartij-
kel Bok gemeld hebben, zullen wij 'er nog dit volgen- de bijvoegen. Men kan twcërlei zoorten van geiten of bokken onder-
fcheiden , alsdegemeene Europeejchegeiten, endezos*' noemde Engelfche geiten, welke deEngelfchen uitBM* rijen en de Oostcrichelanden gchaalt, en inde feto™ bergagtige plaatzen verfpreid hebben, alwaar de weiden» fchraal zijn voor het rundvee, en groots fchaapen * Barbarijen, gelijk ze op dezelfde wijze met de Sp3a' fche paarden en fchaapen gedaan hebben. Deeze vreemde geiten zijn grooter, als de gcir,ee,1.
geiten, geeven wel drie maak zo veel melk en Ö3'] haar hair is fijner, en bekwaam tot camelotteii, en lok heeft fchoone groote gedraaide hoorns; dog bu' Engeland worden dezelve nog weinig gefokt, tell> hier of daar uit liefhebberij. Van het voedzel en onderhoud der Geitel-
De geilen kosten weinig aan onderhoud, n^ar °J ven evenwel veel voordeel, als ze van een ë°, ^ zijn, inzonderheid in de fchraale en bergagtige lt ftreeken,- het welk. ook ten deele de reden is, s;, in zodanige landftreeken meer gehouden wor ,0^f{ daar goeie vette weijlanden zijn, die men tot ^ van ander vee beftced, dat nog meer voordeel aan ^ |
||||||||||||||||||||||||||
GEI
|
||||||||||
%tf
|
||||||||||
^ffltl.gnthetvoec[zë!koomen de geiten veel over een mét
j fchaapen, want ze eeten gras en kruiden; maarver- (chillen daar in van de fchaapen, dat deeze alleen goed eras eeten, en het zelve digt bij de wortel afplukken , ook itütjes voor zig heen weiden ; daar in tegendeel de reiten niet alleen het gras, maar ook allerlei andere krui- en eeten, dog het zelve alleen boven affeheurt-n, en »liet lang °P een P'aats ^ ftaan j maar geduurig van de écne plaats tot de andere loopen, en derhalven ook «iet wel in een kudde bij eikanderen kunnen gehouden worun; daarenboven zijn ze bijzondere liefhebbers van bladen en jonge takken„van allerlei boomen , en maa- ken een groote verwoesting aan allerlei jong en oud boom- gewas, wanneer ze in tuinen en jong geplante bosichen jtooinen, weshalven ze daar uit zorgvuldig moeten ge- weert worden : Men zegt ook, dat ze de dullekervel , (ckcrling, en andere fchaadelijke kruiden zonder hin- der eeten, die anders doodelijK voor de mensch en an- dere dieren zijn; maar dat daar in tegen het baßßenkruid doodelijk voor haar is. Ze beminnen de droogte en zuiverheid, en zijn vijan-
den van vogtigheid en drek , daar ze ziek van worden ; weshalven men hen de fiai altijd zuiver en fchoon moet Jxmden, en met versch ftroo beftrooijen , immers inde winter, want 'szomers leggen ze al zo lief op de bloote grond. De dauw, zo fchaadelijk voor de fchaapen, is goed
foor de geiten ; en zo men kan, moet men ze vroeg in de weide brengen; maarmen laat ze hier te lande en el- ders in de hei-, veen-en boschagtige kjndftreekengewoon- lijk met de fchaapen uitloopen , diedcor een herder ge- weid worden; anders, als men ze maar enkel houd, laat men ze maar bij het huis om, op de wegen en elders wei- den, mits goede agt geevende, dat ze geen fchaade op zijn eigen of buurmans grond doen ; weshalven men ze ook wel op een grafige plaats aan een lang touw vast maakt,-om in de omtrek te weiden. 's Winters moet men ze op een wa«ne ftal houden,
en niet in de regen, fneeuw of'vorst laaten uitloopen. Men onderhoud ze als dan met hooi en ftroo, of men geeft haar gedroogde boom-bladen en takken, die ze gaarneeeten; maar het is goed, dat men haar zomtijds ook een weinig haver geeft. De geiten zijn gaarne in gezelfchap van de fchaapen ,
s» men heeft dezelve reeds in de aliereerfle tijden , en vervolgens bij de oude Romeinen en Grieken, te zaa- ien gehouden, gelijk zulks uit de Heilige bladeren , en Uit Theociutus, Virgilius en andere fchrijvers dui- «hjk te zien is. Tekenen van een goede Geit en Bok.
d'k r!'1 RC~l ecn Seit Sos^' a's ze Smot:' fterk» vlug,
1 van dijen, en van agter-bouten is, en een dik en ]Bng u,Jer heeft ; zijnde voorts digt en fijn van hair ; Rieni ^n£etfchê, geiten hebben lang krulagtig hair ; l dan ^ °°k meer van geiten die eenbaard hebben, je v,an zu|ke die 'er geene hebben; aangaande de ko- lom • 'la.'ren> daar over zÜn de gevoelens verdeelt ; maarT3 Wl"en> dat de witte <*e meeste melk geeven, do? j. ros'"e of zwartagt ige de beste in hoedanigheid, toQ^^S^t niet altijd door; die geene , welke geen die s vf3ben> worden ook voor beter gehouden, als meer r |,00rns > zo we' om dat ze grooter worden , en lig nj2 .. §eeven, als om dat ze zo wild en krakee- Tfenn zim > als de gehoornde, en zig ook beter ge » om met de fchaapen op de weide te gaan. |
||||||||||
Een gtite-hok moet groot van l/gbääfli, dïlc van bee-
nen, vleefchig en kort, klein van hooft, groot en lang van ooren en hoorns, lang van baard, en vol en zagc van hair zijn; voorts van koleur zwart of bont. De bokken zijn dikwils zeer kwaadaartig met ftooten, in- zonderheid als men ze tergt ; men zegt, 'dat wanneer men ze om den baard ftrijkt, als ze toornig zijn, de- zelve weder te vreeden, en goed vriend worden; ze zijn gaarne omtrent de paarden in de groote Hallen, en ze worden van de paarden bemint ; men wil ook, dat de paarden beter zouden tieren, als 'er een bok in haar gezelfchap is; weshalven men veeltijds een bok in de paarde-ftailen van voornaame Heeren laat omloopen , die overvloedig zijn vocdzel vind, van het op de grond gevallene.hooi, én pok niet febroomt, met de paarde» haver uit de krebbe te eeten. Van de tijd van befpringing der Geiten.
Schoon de geitenen bokken vroegtijdig driftig worden,
zo is het egtcr niet goed, dat men de geiten vroeg laat befpringen, eer ze ten minften anderhalf jaar oud zijn, en hier toe ecn bok gebruikt, die twee of drie jaa- ren oud is, dewijl 'er andcis m;iar zwakke jongen van voortkoornen. Men laat da geiten doorgaans bii de hok in het najaar,
in de maand November , ten einde de jongen in de len- te zouden voor den dag koomen , wanneer het gras be- gint te wasfen, en de boomen te fpruiten, wantzedraa- gen vijf maanden , gelijk de fchaapen , werpende meest één, zomtijds twee, en zelden drie jongen ; hangende zulks af van de natuurlijke vrugtbaarheid der geit, als mede ook van de goede aart des boks; gevoegt bij de vrugtbaarheid des lands. Een geit is zeven of agt jaa- ren vrugtbaar en bekwaam goeje jongen voort te bren- gen, maar daar na moet men ze niet meer laaten bij- koomen. De jonge geiten worden opgevoed, gelijk de jonge
fchaapen of lammeren ; zie op het artijkel SCHAAP. Men begint de geiten te melken, veertien dagen na
da: ze geworpen hebben, en wanneer de jonge geiten een week vier of vijf oud zijn, en zelfs allerlei groente eeten, kan men ze van de moeder afdoen, en de moe- der daar na wel vijf maanden lang voortmelken: Indien het gebeurt, dat de geit na het werpen in het vervolg de melk verliest, moet men ze evenwel laaten voort- melken, of ten minften dagelijks opzijn tijd laaten trek- ken, zo zal de melk weder koomen : De melk kan ook koomen op te droogen door een fterke hitte, inzonder- heid als de geiten geen of weinig drinken over dag kun- nen verkrijgen; in dit geval is het dienstig, dat men ze dagelijks vroeg laat uitloopen, terwijl de dauw nog op het gras en kruid legt, en voorts de opgedroogde uijeren met vette melk of room wrijft. Om de geiten veel melk te doen hebben , moet men
ze in een weide brengen , daar veel vijfvinger-kruid groeit, of zulks laaten zoeken, en haar te eeten gee- ven; ze geeven ook meer melk, als ze de toppen van ftruiken en boomen kunnen verkriigen, dan van gras alleen; men kan haar derhalven zodanige affioejzelster eeten geeven , daar zij dezelve niet zelfs in het wild kunnen plukken. Hoe men do Geiten vet maah.
De geiten worden nooit heel dik en vleefchig van bin- ten, maar kunnen van binnen evenwel vet worden; dog Kk 2 het |
||||||||||
'■■■
|
||||||||||
GEI.
geiten allerlei gezonde kruiden eeten, hoe dienstiger dt
melk zijn zal; men maakt 'er kaasjes van, die voor eeoj lekkernij gehouden worden ; boter kan 'er niet wel van gekernt worden, dewijl ze te dun van aart, en nies vet genoeg is, en zo 'er nog al eenige boter van komt die is wit, en fmaakt als ongel; 2. het vieeschdientm& de tot fpijze; 3. de vellen zijn bij uitftek goed tot bs- reiding op verfcheiderhande wijze, en men maakt 'er ook' goed turksch leer of maroquin van; 4. hethairdee- zer dieren dient in zommige landfehappen om'er garen en ftoffen van te maakcn; 5. het haïr uit de baard word veel gebruikt tot het maakcn van paruiken; 6. het va heeft zijne nuttigheid in de geneeskunde , en word in veele landen ook gebezigt tot het maakcn van kaarzen- behalven het bloed, de pis, en galy die ook haare nut- tigheid hebben ; zie over het eene en andere op 't at- lijkei van BOK. Dog de meeste nuttigheid, die de geiten aanbrengen,
is, gelijk we boven aangeroert hebben, in de fchraale, en bosch- en bergagtige landfehappen, daar de weide voor ander vee fchaars is, dewijl zig da geiten meteen gering voedzel geneeren, en dus ligtelijk te onderhouden zijn. li. Steenbok ; in 't latijn Capricomus; Ihex ; {Capraat-
nibus nodoßs in dorfum reclinatis, Linh. Sijft. Nat.); zie STEENBOK. i.ii. Gems; in het latijn Rupicapra; {Capra corni-
nibus ereitis uncinatis, Lins. Sijfl. Nat.); zie GEMS. IV. Kleine Geit van America . in 't latijn Capra depris*
fa; (Capra cornibxts depresfis, incurvis, minimis, cmm incumbentibus, Linn. Sijft. Nat.); zie KLEINE GEIT. V. Kleine Gems van America; in 't latijn Capra revit'
fa; Capra comibus ereclis, apice recurvis, Liivn. &(/!■ Nat ); zie KLEINE GEMS. VI. Guitieesch Geitje ; in 't latijn Capra pijgmta',
{Capra comibus teretibus canicis, obtufis, curvis; htm incurvato rug of o, Linn. Sijft. Nat.); zieGUINEESCH GEITJE. VIL Gazelle; in't latijn Gazella; {Capra comibus»
retibus reclisfimis, bafi annulatis , Linn. Sijst. Nd.)', zie GAZELLE. VIII. Bezoar-bok; in't latijn Cervi-capra; (Capratft-
nibus teretibus dimidiato annulatis contortis, LiM. SijA Nat.); zie BEZOAR BOK. IX. Dor cas, door Rajus quadr. 80. Gazella dfà*
na comibus brevibus, ab imo ad fummum f ere annulntih circa medium inflexis genoemt; {Capra comibus tereti^ ßerfeäe annulatis c ont ort i s ,.Lïnn. Sijst. Nat.); zie DOS' CAS.. X. Grimmel-disr; Rajus noemt deeze C«pr<j/;'v'-"m'
africana Grimmii.; {Capra. capite fafciculo tophofo, fsvl' täte infra oculas, Likn. Sijst. Nat.) ; zie GRIMMEN DIER. XI. Mamber-dier; in 't latijn Capra mambricai (W?
auribus pendulis longisjimis, Linn. Sijst. Nat.); Zl MAMBER-DIER. XII. Ammon, dus word door LtNN.ïïUS een'dier g
noemt, het welk Gesnerus. de naamtn van Trag"* pkusen Mußmon geeft ; het zelve fchijnt een middelzoo te Zijn tusfehen de geiten en-fchaapen,- Bra.Lowuszeg; dat deszelfs grootte met die van een ram overeens"'" > hij is met langroodagtig h'air bekleed,- zijn bek , w*M billen, onder de ftaart en beenen zijn wit, de neu»8 , ten en ftaart zwart-koJeurig; zijn hals is van ü0V[ene£a onderen met zulke, lange lokken bezet, dat het die'. |
||||||||||
GEI.
|
||||||||||
'f28
|
||||||||||
het vieesch der oude geiten word niet zeer geacht, de-
wijl het hard en onfmaakelijk is, en dat van de bokken is nog veel minder, dewijl het een zeer fterke reuk en imaak heeft; dog het vieesch van jonge geitjes, van zes àagt weeken, tot een halfjaar oud, is geenzins on- fmaakelijk, inzonderheid als ze gemest zijn ; word ook gezonder geacht, als het vieesch van jongs lammeren, voornaamelijk voor zieke menfehen. Als men de jonge bokjes laat mijden, wanneer ze vier
wecken oud zijn , en dan nog een week of twee iaaten zuigen, tot dat ze geneezen zijn, en dezelve daar na in een goede weide brengt; 20 zal haar vieesch bijna even zo geurig zijn, als dat van gefneedene rammen of hamels , het zij dat rnen ze het eerfte of weihet volgen- de jaar flacht. Om de jonge en oude geiten vet temaaken, moet
men haar, behalven goede weide, de ruimte van ha- ver, brood, geele wortelen, raapen en diergelijk te eeten geeven, eenigc weeken lang, zo, zullen ze niet nalaaten, zeer goed te worden; men begint met het mesten in de herfst, wanneer ze buiten weinig meer kunnen vinden, tot aan Kerstijd toe: Ais men ze om- trent St. Michiel flacht,' zijn de vellen 't best, maar om- trent Kerstijd deugen ze niet veel. . Men heeft mij voor zeker bericht, dat om aan het
vieesch van een geitebok, die men wil flachten om teee- ten , de ftinkende geur te beneemen , men hem bij het ilachten eer men hein dood, de ballen moet uitwijden, en het l'aaten uitblosden, waar door het vieesch geheel niet meer fterk zoude fmaaken. Het vieesch der geiten word even zo als dat van de
fchaapen en lammeren , op verfcheiderhande wijze tot Ipijze bereid. Van de ziektens der Geiten.
De geiten zijn meest aan dezelfde ziektens onderhe-
vig , als de fchaapen , en derhalven kunnen 'erde zelfde geneesmiddelen tegen gebruikt worden, als bij de fchaa- pen ; zie op dat artijkel. Als men ziet, dat ze niet eeten willen, het welke
veeltijds voortkoomt, om dat ze dooreen bedorvenheid van de maag, niet kunnen herkauwen, zo is het vol- gende middel dikwils dienstig; geeft acht, wanneer de koeijen of fchaapen zig nedergelegt hebbende, bij het herkauwen het gegeetene weder in den mond brengen ; houd hen dan fchielijk met de hand de keel toe, en neemt hen het eeten uit de mond, en geeft het de geit in , of ftrijkt het haar in de mond , dat zij het eet, 'zo zal ze weder beginnen te herkauwen, en gezond worden. Het is ook nuttig, dat men de geiten, gelijk'de fchaapeïï, zomtijds wat zout geeft te likken, dat haar bij gezond- heid bewaart. Zommigen hebben gefchreeven, dat de geiten nooit
zonder koorts zijn, maar dit is een groot wangevoelen, dal afkomftig fchijnt, om dat mende geiten dikwils ziet trillen en beeven ; maar dit is iets dat natuurlijk eigen aan de geiten is; en hoe zoude ook een geit, die altijd koortzig is, zulks zo lange kunnen wederftaan', zonder te bezwijken, of daar hij zo helder en vrolijk kunnen zijn, en met zo veel graagte kunnen eeten. Van de nuttigheid der Geiten.
De nuttigheid der geiten beftaat ten i. in de melk , weke niet alleen dient tot fpijze, maar ook tot niedi eijne voor teeringzuchtige menfehen, en hoe meer de |
||||||||||
GEI.
|
GEI. GEK.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
U9
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
grooten baard fchijnt te hebben ; zijn fchouders zijn in de West-Indiën woont, koomt in grootte vrij weï
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
mede met lang zwart hair bedekt; ieder zijde van zijn
|
deszelfs koleur is grijs,
zwart en feuille-mort-bont. GEITEN-RU1T, zie GALEGA.
GEK, ook Visfcher ; in 't latijn Pissator; in'tfransch- Fous; door Catesbij en Sloane Anferi basfano affini genoeint; (Pelecanus cauda cuneiformi rofiro ferrató, ré* migibus omnibus nigris. Chin-Lagerst. 8. Obseck. Iter. 85.); is een vogel onder bet geflacht der hropgtnzen behoorende,• zijn naams-oorfprong leid men af, omdat hij zig door denfregat-vogel, (gelijk wij redepag. 766". hebben aangetekent,) laat dwingen, de viseh over te geeven, dien hij heeft gevangen; ais mede, dewijl hij op hetïondhout der fcheepen gaat zitten, die hij in zee ontmoet, en zig met de handen laat vangen; verfchei- dene reizigers verhaalen, dat zij dus lèevendig gevan- gen , in weinige dagen zo tam worden, 'als of zij vau hun jeugd af aan bij de menfehen waaren opgevoed. Volgens Brisson, koomt deeze vogel in grootte met
de Turkfche of Mofchaat eend fiver een ; deszelfs kop, hals en rug zijn bruin; zijn buik en borst wit; de ftaart« pennen uit den bruinen; de oogkringen geel, de bek graauw, en de pooten geel : Volgens Üüseck is'er een groot verfchil in de koleur van het mannetje en wijfje deezer vogelen ; hij beichrijft het mannetje geheel zware met- een grijsagtige buik, en het wijfje ten eenemaalen w.t, met zwarte flagpennen; de woonplaats deezervo- gelen is Oost Indien, de kust van Florida, enz., aan de monden der groote rivieren. Op de kusten van America word mede een gelijkzoor-
tige vogel gevonden , dog die veel grooter is , koomen- de in lijvigheid met een gans over een, en word dooi- de Franfchen grand fou, of groote gek genomnt; deszelfs koleur is van bovenenop het lijfdonker-brm'n, met wit- te vlakken; even eens is hij aan den borst, hals en kop getekent; van onderen is hij vuil-wit; de ftaartpennen, zo als ook de bek, zijn bruin; de kaule plak daar de 00- gen in flaan, zijn zwartagtig, insgelijks zijn mede de pooten. GEKHEID, zie ZOTTERNIJE.
GEKKO ; door Bontius Indiaanfche Salamander ge- noeint; (Lacerta caudd tereti inediocri, digitis fubtus ivibricatis, corpore verrucofo, Linn. Sijfi. Nat.); is een zoort van haagdis, wiens grootte veiTeheiden is; zij worden inde meeste gedeeltens van Indien y inEgijpteu en elders gevonden; degiootfte, die de Heer Seba ge- tuigt, ooit gezien te hebben, was met de ftaart 'er on- der begreepen, circa één Amfterdamfehe voet lang, eg- ter zij" de moesten kleiner; alle zijn ze van koleur graauwagtig geel, of rosagtig asch-graauw, eri het lijf is met witte knobbeltjes bezet, dat het zelve wrattig of oneffen maakt; daar zijn 'er, die de ftaart zo lang als het overig gedeelte van het lighaam hebben, in anderen is die veel korter, en als een dikke ftomp; de kop is na |
||||||||||||||||||||||||||||||||
]jjf is met een aschgraauwe vlak bezet; voorts gelijkt
zijn kop en ooren v^koomen na die van een fchaap of ram.
GEITEN-BAARD, zie REINETTE.
GEITEM-BALLEN, zie GEMS.
GEiTEN-BLAD, zie CAPERl'OELIE.
GEITEN-BÜK; zie BOK en GEIT.
GEITEN-BOK (WILDE), zie GEMS en STEEN-
BOK. GEITEN-HERT, zie CERV1-CAPRA.
GEITEN-KLAVER, zie CIjTISüS.
GEITEN-KRUID, zie GALEGA.
GELTEN-JvlELKER ; Dagfliaper; in'tfransch Téte
iheyre, ook wel Crapaud volant, en in 't lat. Caprimulgus ; is een vogelengeflagt, waar van de Hr. L.iNNiEUS 2 zoor- ten optelt, en tot kenmerken fielt; een kromme, zeer kleine elsvormige bek, aan het grondftuk nedergedrukt ; zijnde zijn bek met een regel hairtjes bezet, even eens sis die der oogleden in de menfehen ; zijn itaart is niet jevorkt, maar enkeld; zijn drie voorfte vingeren zijn I tot aan her eerfte gewrigt, met een viiesje zaamenge- I foegt, en de binnenfte is, aan de binnenzijde even ge- I lijk een zaag getand. De naams-oorfprong van deeze vogels, vind men bij
de ouden aangetekent, hierin te beftaan; dat zij op het ei/land\Creta gewoon zijn, 's nachts fteelswijze in de (lallen te fluipen, en de geiten aan de uijers gaan zit- ten, om 'er melk uit te zuigen, en dat zij dit zo vinnig verrigten, dat de uijer daar van lterft, en de geit blind word; dog dewijl, men hier van bij de bedendaagfebena- tutir-befchrijvers niets vind gemeld, kan men zulks op zijn best genoomen, voor twijffelagtig houden. I. De eerfte van dit vogelen-geflacht, die gewoonlijk
Europifche Giiten-meïker genoemt woid; in het latijn Caprimulgus Europceus ; [Caprimulgus narium tubis obfo- tó', Linn. Sijfi. Nat.); is een vogel, wiens grootte en maakzel, zeer nabij die van de koekoek koomt, dog zijn koleur verfebilt 'er grootelijks van; van bovênen Zijn deszelfs vederen grijs en zwart golfswijze gemen- Se:t, en overdwars geftreept ; van onderen is hij rosag- tig-wit, niet donkerbruine dwarsftreepen; dedrieuiter- 't- flagpennen zijn inwaards met een witte vlak getekent, ende twee buiten'lc ftaarrpennen wederzijds mee witte tippen bezet; zijn bek is zwart, en ter wederzijden van dezelve, loopt een witte band langs de onderkaak, tot "ißt aan het agteihoofd, en zijn pooten zijn bruin. Deeze vogel word veelvuldig in de bosfehen van Vrank-
Jjk. Engeland,'Duitschland, Zweeden, en enkel in Ne- derland gevonden; zijn gewoone aas of voedzel beftaat m vliegen, torren en andere infecten ; zijn nest, dat hij ya" dijk of aarde bereid, maakt hij flegts in eeniggat of of zijn 'er rotzen nabij, verkiest hij derzelver I; loo- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
J
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
'en; zijn eijeren zijn langwerpig, witagtig, gewolkt en evenredigheid vau het lighaam, lang en breed, ,mèt
)W zwarte vlakjes getekent; 's daags rust hij, en houd groote oogen, en een dikke tong voorzien; hij heeft
21S fchuil, dog 's nagt s gaat hij zijn kost zoeken,, en een uitfteekende bek , die van onderen en bovencn met
°Penbaart zig ligtelijkdoorzijn gebrom, datgeenonaan- kleine tandjes is gewapent ; zijne oorgaten kan men
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
fie,1fm "og verfchrikkend gelujd is
|
zigtbaar befpeuren; zijn hals is dun; het lijf van onde-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
['- jamaikâfçhe Geiten-melk
|
Kef,
|
in 't lattin Caprim.nl- ren en bovenen plat, aan de zijden uitpuilende; de
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
»ericanus; door Sloane, NoÜua fijlvatica Ja- klaauwtjes die bijna cene lengte hebben, zijn ongena-
enßs of Jamaikafche Bosch nagtuil genoemt ; (Capri- geit, dog in zommigen met zeer kleinc-magelt jes bezet ; |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
"naic
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
'il!.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
a óu'partum tubulis eminsntibus, Linn. Sijfi. Nat.) ; deeze klaauwtjes zijn ter wederzijden van de tippen met
e2e &c in de zuidelijke deelen van America, alsmede een zoort van lobbetje of kam voorzien, die van onde- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
K k 3.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
ren
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
$3»
|
||||||||||||
GEK.
Indien mi het kinds hoofd natuurlijk groot, en wel ge-
plaatst is, maar het bekken te n'aauw , of de banden dat is de facro iphiadica , of heilig en zitbeensbanden* (Camper tb. ƒ>. 9. tab. I.fig. 1. & 2.) niet rekbaar ge', noeg zijn, zo is het hoofd geklemt , van moeders zij. de ; in tegendeel, wanneer de moeder wel gevormt maar het kinds hoofd te groot is, dan is het geklemdvzn. 's kinds zijde; en, zo deeze beide te zaamenloopen, is het een aliermoeijelijkst geval, om dat geen van beide zonder geweld te lijden, geholpen kan worden; deeze klemming is en word de moeijelijkfte gehouden. . Onderwijlen gebeurt het, dat het kinds hoofd dwars in het bekken fchiet, dat is, met het aangezigt naar een der zitbeenderen gekeert, dan blijft het liaan ge- klemd tusfehen de zitbeenderen, dienaar onderennaau- wer tot een loopen ; of wel bet aangezigt is naar het fchaambeen gekeert, en het agterhoofd gezakt in het hol des darmbeens ; of het is min of meer gedraait, ea gezeeten in een der moogelijke plaatzen tusfehen deal- lernatuurlijkfte, en deeze laatfte in. Dit geval is zeer beklaagelijk, want het kinds hoofd kan flegts op eene wijze door het bekken heen, te v,reeten als het agter- hoofd eerst in het bekken, en vervolgens onder de fchaara- beenderen naar buiten fchiet; en derhalven können zul- ke hoofden niet gebooren worden, zonder kwetzlng, ten waare men een middel hadde, om het zo te wen- den, dat het in de natuurlijke plaatzing gebragt wierde, het geene men met de handen niet doen kan. Zie daar dan de allerzwaarfte gevallen, die moeder,
kind, en heelmeester können overkoomen, en welke van alle tijden braave en gemoedelijke Heelmeesters zeer naauwe aan het harte gegaan hebben. Indien men 'er geene hand aan flaat, en derhalven
de konst niet te baat neemt, dan derven beide voorze- ker, moeder en kind. Indien men het hoofd van het kind geweldig aangrijpt met inflrumenten, zo loopt hst gevaar van fterven; of indien men, gelijk Rousset, lu zedert veele anderen voorgeftelt en gedaan hebben, het ltgbaam der moeder, en de lijfmoeder openfnijd» om 'er het kind door heen te haaien, fterft veeltijds<fe moeder, zonder dat men zeker is, het kind te zullen behouden, om dat men ondanks alle de wijzeredenee- ringen van Boerhave en Van Zwieten, niet oordee- len kan, of het kind dood of leeven.Hg is ; de vraag' is, wat nu gedaan ? laat men het op ziin beloop, w gebeurt het, dog enkel, dat het hoofd van het kind dood zijnde, langzaavneihnnd doorperst, om dat het flapP" is; maar zelden overleeven dit de moeders, De^Ouden, die de kinderen verre beneden de moe-
ders achteden, en welker leeven of dood van dewil"0/ ouders afhing, beflooten aanftonds een haak. te gebrui- ken , om dien in het kinds hoofd te flaan, en het du voort te haaien, het kind ftierf derhalven tot behou van de moeder. Zedert dat wij de Christelijke religieomhelsthebben^
en het grootst gedcehe van Europa Roomsch catho'1
was , en nog is ; ftelde men de ziel van het kind verW
|
||||||||||||
GEK.
|
||||||||||||
ren overlangs in plaatjes is verdeelt, aan den rand ge-
kartelt, en aan de voetzool zijn dezelve door eengroef- je in de lengte van een gefcheiden. Valentijn in deszelfs befcbrijving van Oud en Nieuw
Oost-Indien, getuigt; dat deeze dieren vergiftig zijn, en dat derzelver kwijl, wanneer zij.het in de waterplas- fen laaten vallen, daar zij zig als het regent in vermaa- ken, die wateren in het gebruik zeer gevaarlijk maakt. De Heer Hasselquist is zeer naauwkeurig in het be- fchrijven der gekko's, die zo wel binnen, als buitenshuis te Kairo in Egijpten , zeer menigvuldig.worden gevon- den , (zie deszelfs reisbeschrijving in het boogdüitsch, Pag- 358-) dien Heer verhaalt als iets zonderling;;, dat 'het venijn van dit dier uit de lobtietjes der klaauwen waasfemt; het zoekt plaatzen en'allerlei dingendiemet pekel zijn natgemaakt of doorgedrongen; dezelve gevon- den hebbende, loopt hij 'er verfcheidene maaien over- heen, en laat een zeer fchaadelijk venijn agterzig: ,, Ik ' j, zag (zegt dien Heer ibid.) in de maand Julij des jaars j, 1750 twee vrouwen en één meisje zieltcogsnde , ver- „ oorzaakt door het eeten van versch gezouten kaas, ,, die op de mari;twras gekogt, en door een gtkko vergif- „ tigt : Hoe fcherp de uitwaasfeming van hunneklaauwen .,, zijn (vervolgt hij), heb ik eens te Kairo befpeurt; op ,, het oogenblik na dat hij over de hand van een Gees- ,, telijke geloopen had, die het dier wilde vangen, ree- ,, zen 'er kleine puistjes op , met hitte en eenige pijn ,, veizelt, even als door het aanmaken van brandnete- „ len. GEKLEMD HOOFD; wanneer het hoofd Van het
kind natuurlijk in het bekken gezakt is, zo dat het ag- terhoofd naar het fchaambeen, en het aangezigt naar de holte van het heiligebeen geplaatst is; de mond der lijfmoeder open, en de natuurlijke wegen ruim envog- tig zijn; het zelve onbeweeglijk blijft fiaan, word het gezegt geklemd te zijn;-indien het moogelijk was de twee handen tusfehen de deelen der moeder, en het hoofd des kinds te brengen, zoude men het fchielijk kön- nen voortbrengen; maar hier legt de zwaarigbeid: De Schepper beeft de hoofden der kinderen, en teffens het hol van het bekken der vrouwen zodanig gevormt, dat het kinds hoofd 'er flegts op eene wijze door kan , en nog niet gemakkelijk; de bcenderei\der kinderhoofden zijn los en beweeglijk , waar door zij medegeeven, zig fchikken en kleinder wordende, ltgter gebooren worden; de hetipbeendcren der vrouwen, welke voor de fchaambeenderen uitmaaken, geeven van gelijken mede, zo dat de hoofden door de ween om beide rede- nen doorgeperst, en de kinderen gebooren worden; dog vermits de hoofden niet in eene regte linie , maar in ee- ne kromme voortgeftooten moeten worden, dat is, eerst naar onderen , in de holte van het heilige been , en dan voorwaarts onder de fchaambeenderen, gelijk Profes- sor Camper zeer klaar getoont heeft, in zijne verhan- delingen , gevpegt bij de tweede uitgave van RIauri- ceau tab. I. fig. 8-;zo begrijpt de leezerligt, dat'er van den kant der moeder en het kind zeer groote kragt ver- eücht word, om het hoofd langs dien moeijelijken weg voort te brengen; wanneer nu de vlaagen te kort fchie- tcn, al is het bekken wijd genoeg, het kinds hoofd niet al te groot, en het kind leevendig, zo geeft dit een na- tuurlijk geklemd hoofd, het welke noodwendige hulpe vereischt; waar van wij zo (Iraks kortelijk handelen zul- Jen. |
||||||||||||
ren, wanneer het niet gedoopt was; 'en daaron
de de 'ibeologifche Faculteit te Parijs in den jaarei7:»J dat in dit geval de moeder de zaligheid van haar * boven haar eigen leeven behoorde te fchatten. en Keizerlijke fneede te ondergaan. Bij de Gen'f'ir"J den, en Protestanten in het algemeen, fielt men de zo hoog noodzaakelijk niet, en deihalven kan e'1 ' j |
||||||||||||
GEIT.
wen {teilen , dat het leeven van het kind moet agterge-
fteit v/orden, aan dat van de moeder; en wel temeer, om dat men het kind moot aanmerken , als de ooizaak van 's moeders dood, in gevalle men de moeder opent. Pec.e zo tedere en gewigtige omftandigheden, heb-
ben de eerlijkfte en braaffte Genecsheeren deezer tijd jeer benaauwd, en voornaamelijk den zulken , die zig op eene edelmoedige wijze met het verlosfen van on- gelukkige vrouwen bemoeijen; en met dat alles hebben zijniet können ontwijken, den laster van onkundigen, en kwaadaardige fchrijvers, die aanfionds verdoemen liet gedrag van zulken, wier gemoed en ondervinding nogtbans hun geleert hebben, dat men in zommige ge- vallen den haak, hoe doodelijk ook voor het kind, moet ' gebruiken. De Profesibr Camper getuigt ppentlijk ib. PS- 37- )> Voor mij, ik hebbe nooit zwaarigbeid ge- „ maakt, om in het voorgeftelde geval, wanneer ailes „ vrugteloos was, daar toe over te gaan. De Heeren De Vissciier , V. de Poll en Van Zwie-
ten doemen op eene verregaande wijze het gebruik van den haak ; maar die Heeren hebben nooit zig met het verlosfen van vrouwen beziggehouden; zij hebben in hunne kamer de kinderen verlost in hunne denkbeelden, en blootelijk gefielt , dat alle gevallen gered konden worden door het geheim van Roonhuizen; het welke eg- ter onwaar is, andeis zouden de Roonhuiziaanen geene rouwen met het volle lighaam hebben laaten derven , daar negthans veele voorbeelden van zijn; waarom dan gefcholden, waarom eerlijke en braave mannen gevloekt ? is het betaamelijker, is het christelijker, beide moeder en kind door verzuim te laaten flcrven, dan het kind met den haak te dooden, om de moeder te behouden? Daar zijn nogtbans gevallen , daar de Keizerlijke fnce-
de nooJig is; bij voorbeeld, als het bekken mismaakt, entenaauw is, zodanig, dat het kinds hoofd, of fchoon vermindert, 'er niet door konde, of we! de hand des Vroedmeesters nier. in de lijfmoeder kon koomen. Om weder te keeren tot de middelen om cengeklemd
hoofd te redden, dient, dat men inde voorleedene eeuw gïdagt heeft orn middelen , ten einde de klemoiingen (1er hoofden weg te neemen, zonder het kind te kwet- zen, of de moeder eenig leed ts doen. Deeze zijn het infiniment vanP.ooKHuizEN; de fiilet, ftrik offlingsr, en de tang van Chapman of Smellih. Het geheim van Rookhujzen hebben wij reeds befchreeven, den ftrik zullen wij hier bijvoegen, om dat wij detang van Cn.\?- |
||||||||||||||||||||||||||||||||
GEK.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
8SÎ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
die wij te vooren bepaalt hebben: Wij zouden hier over
langer konnenzijn, dog ons bedek te buiten.gaan, wij bevielen den leezer, die 'er uitvoeriger over°onderrigt Wil zijn, Profesfor Campers aangehaalde verhandeling, en het ontdekte geheim door De Vissciier en Van db Poll. Al is het nu, dat het hoofd een weinig fehiiirià legt, zo kan men echter met cle fpatel van Roonhui- zen het hoofd verlosfen; zelfs kan 'er het hoofd mede verlost -worden, wanneer het aangezigt voorlegt, in welk geval de fpatel over den kin naar hetagterhoofd'gefchoo- ven word; dee,;e waarneeming heeft genoemde Profes- for in ééne zijner lesfen medegedeelt. Dog als het hoofd dwars legt, of al te groot is, of
het bekken te naauw, dan is de fpatel onnut, om dat men'er het hoofd niet mede keeren kan, gelijk als met de tang van Smellie. Nadeelen van Roonhuizens fpatel.
Deeze zijn lekheid, om dat het draaipunt van den hef- boom tegens de waterleider werkt; het welke niet voor- gekoomen kan worden; ten tweeden, eene fcheuring van het perinaeum, dat is van het gedeelte, het welke- tusfehen de vrouwelijke doelen en den aars in legt; het is zomtijds gebeurt, dat de fcheuring tot in den aars doorging; welke nimmer geneest, en alleronaangenaam, ile gevolgen heeft. Hoe te verlosfen met den ftrik.
Deßrik, fiilet of flinger is waarfchijneliik eene uit-
vinding van E. Chapman., of fchoon zommige meenen, dat de arabieren, en wel Avicenna , daar van gebruik gemaakt zoude hebben. Chapman merkt dog te on- recht op, dat zij 'er zig van bedienden, ten einde de beenen te verzekeren, in het keeren van kinderen; bij voegt 'er bij, dat zij dien niet om het hoofd lagen ,' het welke anders blijken zal. Denijs in zijne verhandeling over het ampt van Vroed'
meesters, fpreekt van den ftrik als eene bekende zaak,, en leert 'er het gebruik van pag. 214. £f feqq. W. Smellie beroept zig op Avicenna, die zo wel
den ftrik als de tang aanprijst; het is ook zeker, dat Avicenna beide zeer wel befchrijft, Fen. 21. Tract. 2. Hb. 3. p. 942. torn. I. cap. 28. De regimine ejus, ciiju's parlus fit dijjkilis caufa magnitudinis ejus. „ Indien |
||||||||||||||||||||||||||||||||
M
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
de vroedvrouw het kind niet uitbrengen kan,
het binden met de zelfkant van iaken. of |
||||||||||||||||||||||||||||||||
„ zegt hij
„ moet zi
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
*"», door Smellie verbetert , onder Forceps reeds
verhandelt hebben. &n natuurlijk geklemd hoofd , hoe t-e redden met
Roonhuizens hefkoom of fpatel.
Als de vrouw wel geplaatst is in het bed, of op een tl|stbank of kortbed op drie (loeien, plaatst zig de Heel- meester voor haar, brengt de fpatel in zijdelings tus- n!f-Vle Seelen der moeder, en het hoofd van het kind, |
||||||||||||||||||||||||||||||||
„ ftrik , en het hoofd hier mede naar zig trekken,met
„ verfcheidene zagte trekkingen : Indien ditnietflaagt,. „ moet de tang gebruikt worden, en indien ook dit niet „ helpt, moet het hoofd geopent worden, enz. Chapman heeft zig derhalven zonder recht de uitvin-
ding van den ftrik toegeëïgent. De ftrik word op verfchillende wijzen gemaakt ; 1. van
een enkelen band; 2. van een band met een fpleet; 3, van een zijden koord met een beweeglijken knoop'; 4* met een baJijn 'er in ; 5. met een- Hompen haak of fpa- |
||||||||||||||||||||||||||||||||
3c verecnin--, 1 V, 7 , '""-'^11 loc engt dij
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
'elSele!°'gng d£" fchaambeenderen, als dan is defpa-
|
. --------------_. f-e. 252.; en over
het 3de zoort Denijs ib, p. 214. enz. ; Levret fuite des
accouch. labor.tab. i.fig. 4. p. 210. beelt en befchrijft zulk een fpatel; P. de Wind maakt 'er ook gewag van het geklemde hoofd gered, pag. ioS. Om het te können gebruiken, dient het hoofd laag
inde geboorte gefchooten te zijn; men fpant als dan' den ftrik met de vingers uit, en fchuift ze om het hoofd • dog dit is niet gemakkelijk; om die reden hebben ande- ren |
|||||||||||||||||||||||||||||||
gelegen langs de zijdelingfe kant van hetagterhóofd,
°P den onderrand van de onderkaak; gelijk de Heer
amper duidelijk getoont heeft,- zie zijne vierde verh.
•Pag- 39., en het welke zedeit door A. Titsing en
a«dere„ is toegeftemt.
de an-i list 'lij' het eene einde opwaarts, fteunt met
lre ? 'land d"e natuurlijke deelen der baarendevrou- » en fchuift het hoofd 'er uit in die kromme linie , |
||||||||||||||||||||||||||||||||
-----------------
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
gëk:
zo genoemt, zegt hij, van de kerven, en infn ij dingen-'
welke dan eens in plaats van de hals, van de borst of buik de deelen van een zonderen, zo dat ze door een enkel buisje fchijnen aan een te hangen ,• in zommige gaat de kerf niet door, maar daar blijven op den rug fchilden, die als wervelen beweeglijk zijn ; zo dat de natuur nergens in zo verwonderlijk is, enz. Ed. Hardam p. 591. J we om- ni a infeüa appeilata ab incijum &c. Wij noemen ze infe&en , ook bloedelooze dieren, even als Plinius ib. opmerkt, dat men oudtijds meende, als of zij even als de planten leefden, tadem de caufa nee fanguinem Us esje, qui fit nullis ca-rentibus carde atqus jecore ; en om die rede geen bloed hadden , welke in geene fchepzelen gevonden word , welken het hart, en de lever ontbreekt, De Ouden fielden, dat zij van gelijken niet ademden. Plinius geloofde nogthans , dat zij gehoor, reuk,'en fmaak hadden ; gevoel en gezigt fprak van zelven, be- halven andere gaven, waar mede de Schepper dezelve» verciert heeft. Zeden de uitmuntende ontdekkingen met de vergroot-
glafen, door Malpighi, Leeuwenhoek, Swammer. dam en Lijonet gedaan , twijifelt men niet langer, of zij hebben hart, longen, en andere zintuigen; het ge- zigt is wonderlijk in dit gedierte; maar het gehoor is nog nietbeweezen ; Lijonet heeft het niet können vinden, en deeze is zekerlijk in de ontleedkunde der infectai ver- der gegaan dan Swammerdam of R. Hooicp. ; uit het gezang der krekels meent men te können afleiden, dat zij hooren können; en waarom niet ? misfehien duurt het nog lang, eer men het zintuig ontdekt, dog dat bewijst niets; hoe lang is het gehoortuig der visfehen onbekent geweest )N eer de ontdekking, die wij den Profesfor Cam- per vcrfchuldigt zijn , gedaan is? De infeften hebben voor zeker een hart, en eeten,
dat is, leeven als alle dieren, fchoon op eene oneindig verfchillende wijze; zij zijn derhalven geene planten, dat is, leeven niet op die wijze, ten waare men alleenadit wilde geeven op zommige zee dieren, als de fpons, en derzelver veelvuldige verfcheidenheid , welke de plan- ten gelijk zijn, ten opzigte der groei, en alleen hierin verfchiilen, dat zij gevoel hebben. Verlangt de leezer een naamlijst der infeften, zo moei
hij Linnsus Sijfiema Natura: te baat neemen; wil hij het fchrander uitgebreid, en met veele merkwaardigs waarneemingen verrijkt doorleezen, moet hij de Hol- landfche uitgave doorbladeren , die de beroemde Dr. HouTTUiNopgeftelt heeft. Verlangt hij de ontleeding, zo kan hij de ontdekkingen van Malpighi , van Leeï' wenhoek, van Pv. Hco:ce, van Swammerdam, vö Lijonet , van Trembleij en Bonnet niet ontbeeren. De Reaumur heeft de huishouding best befchreeven. Mouffetus heeft de afbeeldingen in het algemeen
gegeeven; Sebaheeft'er onnoemelijk veele bijgedaan, en dagelijks zien wij werken te voorfchijn koomen, "l8 ons om hunne kostbaarheid verbaazen; gelijk dat van Juffr. Sin, Merian, van L'Admirai. , van den He« Roesel, van Sepp, van Dr. Voet in den Haag, e van De Buffon te Parijs. Ed-varos heeft 'ei va gelijken veelen afgebeeld en befchreeven; ook Catb' |
||||||||||||||||
GEK.
|
||||||||||||||||
63*
|
||||||||||||||||
ren een balijn, en fpatel 'er toe gebruikt, ten einde het
lint, of den band tusfchen het agterhoofd en fchaambeen op te fehuiven, of agtenvaarts langs het voorhoofd en aangezigt om den kin; evenwel is niet alleen denaauw- heid der plaats, maar de vogtigheid zelve een belet- zcl. Zo even is 'er opgemerkt, dat de ftrik langs het aan-
gezigt moet gefchooven-worden, om den kin; indien men deszelfs hoogte wel. befchouwt, moet dikwerf de ftrik halfwegeti zitten blijven, en getrokken wordende het aangezigt kwetzen, of wel het vel doorfnijden tot op het been toe, gelijk Smellie torn. 2. cap. 2. p. 446. zegt bijgewoont te hebben. Denijs heeft ook den ftrik gebruikt, als het aange-
zigt vóór kwam, ib. pag. 214., dog dan flipt hij ligt af. Hot het ook zij, zo blijkt uit de getuigenisfen van
Chapman, Dfnijs en Smellie, datin een enkel ge- val, de ftrik van nut is, dog veeltijds onmoogelijk aan- gebragt kan worden, en uit de waarneeming van Smel- xie, dat hij zomtijds zeer gevaarlijk is. Het geklemde hoofd te verlosfen met de tang
van Smullie. Wanneer het hoofd natuurlijk geklemd (laat, laat men
de vrouwe op den rug, of op de zijde leggen, men brengt een blad der forceps of tang tusfchen de flaap van het kinds hoofd, en de moederlijke deelen in , fchuins opwaarts iangs den as of midJellijn van het bekken; als het hoofd wel vast ftaat, houd dit blad van zelve, en in de op zijde leggende (leunt het op de dije der vrou- we ; daar na brengt men het andere blad aan den ande- ren kant even eens in ; men fluit de handvatten, en om- wint dezelve met een ftrik, zie Camper vijfde verband. ib.pag. 58.; men wagt een wee af, en brengt het hoofd gedeeltelijk nederwaarts, en voorwaarts trekkende, langs de kromme linie, te vooren befchreeven, ter waercid; teffens fteunt men het perinaeum met de vrije hand. Het gebeurt dikwerf, dat het hoofd zijdelings in het
fee k'cn gezakt zijnde ) tusfchen de ijsbeenderen geklemd raakt; in dit geval brengt men het cene blad tusfchen de flaap van het kinds hoofd, en het fchaambeen ; het an- dere van onderen in-tusfchen de flaap van het hoofd, en dat gedeelte der fcheede, welke tegens het fhiitbeen legt ,• men bind als vooren de handvatten, en men drukt zo veel men kan, a's 'er geen wee is, het hoofd op- waarts , en keert het agterhoofd naar het fchaambeen ; dat is, men brengt het dus tot de natuurlijke legging, en werkt a's in dat geval gezegt is. Als het aangezigt voorlegt, gebruikt men de tang, als
'm het écrite geval, dogmen laat als dan de kin draaijen op ,het fchaambeen , gelijk anders de nek doet, zie Camper ib. pag. 60. § 4. Deeze bewerking is nictnadeelig voor de moeder, en
ook niet voor het kind, wanneer wel ingerigt word; het is evenwel gebeurt, dat ecne onkundige hand'ergeweld mede gedaan heeft ; dog het kan zonder infiniment even eens gefchieden. Zijn 'er gevallen, dasr nog fpatel van Roonhuizen, nogfirik, nog tang helpen können, fpreekt het van zelve, dat men alle niet voor onnut moet houden , 't geene daarom ongerijrat is, om dat zo veele kinderen en door de-rang, en de fpatel dage!ijks"gered worden. GEKORVENE DIERTJES; in het latijn InfeUa;
Pi. 1 N 1 us heeft in zijn Xld'e Boek het aüerduidelükst denkbeeld gegeeven van de gekirvene dieren ,• zij worden |
||||||||||||||||
bij, welke' allen met leevendige kol euren afgemaa
|
den
|
|||||||||||||||
meer het oog van eenen onkundigen betoveren, ^n..
geest van eenen phüofóof vergenoegïng geeven- -" hebben nogthans haare nuttigheid; her is een..')ec'erJL,i gegeeven, den Schepper te können verheerlijken a diepe navorfchingen : De mensch vereischt ook uit P |
||||||||||||||||
gek. gel:
J-- en deeze is prijsfelijk, wanneer zij niet alleen het
os; Streelt, maar tefFens den befchouwer tot verheve- ner denkbeelden aanleidinge geeft. Dq leezer begrijpt derhalven dat alle wormen, vlie- çaptllen , kal'uijters, fpinnen, mieren, fcorpioenen, %'ablen, kreeften, peUjpes, Jpons, en veele coraal-ge- wasfen, tQt deivfeâen, dat is gekorven of bloedelooze die- m bebooren; geüjk ook zWeüsi fchdpvisfchen, die daar- om te recht v£.iLihn.eus vormen genoeint worden, of (lakken.
' Onderwijlen hebben onlangs de Heer Bonnet van Ge-
nève, de Heer Ki. i.i s, Dr. Bastek, en Profesfor Pal- las zeer voortreffelijk over bij?;ondere clasfen van dit wijd uitgetoeki gedierte gehandelt. GEKRAAGDE EEà'D, zie KENDEN, pag. 587. A. XVII.
GEKRAAGDE EG£L-VISCH, zie EGEL-VIS-
SCHEN, p'ag. öoi. -. VI. GEKRAAGDE TQRTELDUL7, zie DUIVEN,
tag. 553. n. XXI. GEKROMT. zie, FLEXUS.
GEKROONDE AREND, zie HARPIJ.
GEKUIFDE AREND, zie VALKEN, n. VI.
GEKUIFDE REIGER, zie BLAUW-REIGER.
GEKUIFD-KAAUW'fjE; in het latijn Cristatella;
(Gractila nigra, remigihus primoriZushaß, reBricibusque opice all/is, rosiro flava, LiNN. Sijfl. Nat.) Edwards noemt hem zwarte Chineefche Spreeuw of Merel; hij is een weinig grootcr dan de gewoonc nerel, zijn koleur iszwartagtig naar donker-blauw trekkende: de bek en pooten zijn geel; op het hoofd heeft hij een klein bosch- je pluimtjes die langer dan de anderen zijn, en welke de vogel na believen tot een kuifoverend kan zetten , ivaar door hij ook de naam van gekuifd kaauwtje heeft gekreegen; zijn woonplaats is China. GELASIN1 DENTES; deeze naam worden wel aan
de vier voorfte en middelde tanden gegeevcn , om dat dezelve, wanneer men lacht, gezien worden, ook draagen ie de naam van Incifores. GELAT1NA. of Gelatum; zie GELEIJ.
GELDERSCHE ROOS , zie WATER-VLIER.
GELEDING; in 't latijn Articulatie; betekent de
fonning of gedaante en zamenftel der leden. Zie ook ARTiCULATIO. GELEERTHE1D; in het latijn Eraditio; dezelve
maam geenzins uit een oppervlakkige , al fchoon zeer uitgebreide kennisfe van de weetenfehappen ; ook niet alleen een zeer groote beleezentheid in veele boeken ; maar eigentlijk een grondige kennisfe en door- igt van zaaken, na een voorafgegaan rigid en onpartijdig on- derzoek deizelver ,• inzonderheid (want dit behoort 'er niede toe, volgens het gemeene gebruik van dit woord,) \'arineer men in meer als ééne weetenfehap grondig be- geven is. Hieruit blijkt, dat de Geleertheid niet )3 ij" a."e' we'ke daar na benoemt worden ; bij voor- eeld niet in alle die geene, welke doorgaans getitelt
worden als Zeer Geleerde Heeren. en fi •■ '''•J' 'nnet 'at>'jn Gelatina; Gelatum; is een lijm— j 'Unagtig, gekookt voedend zap var. drieërlei zoort;als • jat uit de harde deelender dieren, als bijvoorbeeld,
|
|||||||||||||||||||
GEL.
|
|||||||||||||||||||
835
|
|||||||||||||||||||
bezonder geneesmiddel zal dienen; men kan'erook geduu-
rende de kooking een weinig geest vanjalpeterofvan vitriool bij doen, om het eer te doen itremmen ; of men doet'er een weinig vischlijm bij, en laat't fchielijk koo- ken; waar door men in het derde der tijd mede klaar is: Ook maakt men geleij van vischlijm alleen, die heel goed is; en uit alle geleiiagtigedeelen der dieren, als uit depeezen, vliezen, ingewanden en darmen kunnen gelei- jen gekookt worden. De tweede zoort vmgeleij is een doórfchijnend, ver-
dikt aangenaam zap, dat Van 't zap van verfebeiderhande zappige vrugten, als aalbefiün, kersjen, framhoofen, quee-peeren, enz. met een derde deel of de helft beste suiker gekookt word, tot de dikte van wecke honing; die men, gelijk ook de voorige zooit, door een weinig op een tinnen bord te gieten, beproeven kan, of't bekwaam dik is : Verfchillende de geleijen der vrugten van de ßjroopen, dat deeze met meer zuiker en dikker gekookt w-orden. De derde zoort van geleij, zijn de uitgetrokkene flij-
men uit meel-en fljmagtigc zaaden, als uit latuwe-zaad, maankop-zaad, lijn-zaad, quee korrels, enz., dog deeze worden meestflijmen (mucilagines) genoemt. De geleijen van de dieren, inzonderheid die uit de peezen,
en vliezen, kalfs- en fchaaps-vpeten, enz. bereid wor- den, zijn affpoelendc of temperende middels (demulcen- tiavel tempérant ia) , waar door veelerleije ziektens, die enkel uit fcherpe vogten ontllaan , kunnen geneezen wor- den ; gelijk ook alleen, door de enkelde afkookzels of zoepen van die dingen. De geleijen uit vrugten, zijn ver ver feh ende, zeer ver-
kwikkende en dorst füllende, in allerlei brandige ziek- tens en bij heet weer. Zie hier eenige van de voomamiïlc geleijen die uit het
dieren-rijk worden bereid. Om witte klaare of doorfchijnende Geleij te maaken.
Neemt rhijnjche-, moe/el- of hijpocras-wijn, twee pond
(of een mingelen); visch-lijm , een once; wit- te zuiker, zes oneen; caneel en witte gengber, vanelks een half lood ; kookt eerst den wijn met de lijm , in klei- ne Rukjes gefneeden zijnde, tot de nette dikte, name- lijk tot dat een druppel op een tinnen bor J of gladde fteen gedaanzijnds, begint dik te worden; als dan doet den zuiker en overige dingen, wat klein geftooten daar bij, en laat het nog een weinig kooken, vervolgens giet en drukt het warm dooreen doek in een fchotel, waaruit men het daar na tvarm in een ander confituur-fchoteltje doen kan, als men wil. Om roode klaare Geleij te maaken.
Deeze word op dezelfde wijze met zoete roode wijn toebereid : Ook kan men de voorige rood verwen, door middel van de wijn eerst met cocheniije of meekrap rood te verwen. Geele, groene en blauwe klaare Geleij.
Deeze worden op de voorige wifze gemaakt, alleen
maar dat men de wijn vooraf verft, als geel met faf- fraan, groen met het zap vmpeterfelie, of met een wei- nigfapgroen, blauw met wzt indigo. Wil men incarnate koleur hebben , zo doet men maar
een weinig rood in den witte geleij- ATota, dat de hij'poeras aan alle de klaare geleijen den
besten fmauk geeft. L1 mm
|
|||||||||||||||||||
geraspte ijvoor, enz. met water ge-
v-m-1 ■■ '"' tot dat het ftijf word a's het koud is, en 71°'' zomtijds |
|||||||||||||||||||
inzonl ■ i:'t'^s oc* wel eenige kruiden, of bloemen ,
|
|||||||||||||||||||
toef
|
en.
|
^l!-, bernagie-, madelieve-, angelier-bloemen,
|
|||||||||||||||||
JI Z>«r*f" ' ellZ' 8eme"St wordcn> als het voor een
|
|||||||||||||||||||
gel;
moet niet al te warm weezen, op dat de koleuren ri'
in malkander verfmelten. Men kan op deeze wijze ook de geheels fchotel al
lengskens met verfchillende koleuren door malkander aai " vullen,endan word't geleij door en door gefpikkelt :Maa op dat de geleij de fchotel of plaat niet verder befpatte als de geleij koomt, zo moet men op de fchotel een ftiif parkament leggen, daar een rond gat in gefneeden is, L de inwendige groote der fchotel. Dog deeze geleij 'ver, toont zig niet zo mooij al<> de gemarmerde. ' Gerimpelde Geleij.
Wilt gij dat uw geleij boven op gerimpelt zal zijn, of
oneffen en als bevroozen ijs. zo zet over de fchotel een.
fchoone nieiuve teems , en blaast van boven daar door mes
een puister of blaas-baig, tot dat de geleij koud en ftijfij,
Geleij van melk te maaken.
"Doet zoete melk in eencasferol over het vuur, met ge- raspte en lijn gefneeden çitroenfciiil en zuiker naar belie- ven, roert het geftadig, dat'er geen vel op komt; als'C dan twee of drie walle opgekookt heeft, neemt het st'; en laat het al roerende verkoelen tot dat het lauw wann is; ais dan doet 'er ftremzel in, roert het wel door, cu dan op een fchotel gedaan. Geleij van hertshoorn te bereiden , op degemeenewijzi,
Neemt geraspt hertshoorn, zo veel gij wilt, kookthe} met genoegzaam water in een ketel, een paar uuren lang, | als dan probeert men 't op een bord of het (lolt, zoniet, 1 moet het langer kooken , totdat het doit ; als dan giet men het door een doek in een kom en laat het koud worden, zo zullen de onzuiverheden, terwijl het nog warmen vloei jend is, na de grond zinken ; waar van men het nadeï- hand kan afzonderen. Aangenaame Geleij van hertshoorn te bereiden.
Neemt een pond geraspt hertshoorn , en drie kannen water, laat het zaamen tot op de helft verkooken; giet danhetwaterzagties afin eencasferol, en doet'er bij een bouteille moezelwijn, het zap van twee of hiecitroeiuii; defhilvm een halve citroen, dun afgefchüt, een p»P caneel, zuiker na de finaak , laat het eens zaa :ien opkoo- ken; neemt dan het wit van vier eijeren , tot fchuhn ge- klopt, doet het in 't nat en braaf door malkan iet aeioert, en laat 't weer op!<oo!< en; als dan neemt een fchoon lervet, j fpoelt die twee à driemaal in water om, bind ze dan op j twee (loeien aan de vier hoeken , en laat het nat da» kookend doorloopen in een kom, en dan in glasjesgs- daan. |
||||||||||||||||
GEL.
|
||||||||||||||||
§34
|
||||||||||||||||
Witte troeble Geleij te màaken.
Neemt verfche koemelk , een pond ; .doet 'er anderhalf lood yisclilijmbi;, met zes lood witte zuiker, en een half lood witte gefehilde£eng£,jr, ook evenzo veel camel als men uni ; kookt het zaamen op de voorige wijze, tot dat hetdikgenoeg is, a!s dan doorgezijgt in een fchotel ; wagt u dat de pot niet fmeerig zij, en de melk niet aan- brand. Roode, incarnate, geele, groene, en blauwe troells
Geleij te maaken. Dit gefchiedop de voorgaande wijze, alleen maar dat
men de melk vooraf verft , met zodanige koleuren als boven gemeld is ; en op diergelijke wijze kan men ze ook met andere koleuren, die niet fchaadelijk zijn, verwen. ' Gefchakeerde Geleij of met figuuren
Wi' men de geleij gefchakeert of met figuuren van ver- fchillige koleuren hebben; zo giet eerst een koleur in uw fchotel, die het u belieft, en laat hem een nagt over liaan om wel te verkoelen en te ftijven, fnijd ais dan met een fcherp penne-mes , na een patroon van ftijf parkement of dik papier, zodanige figuuren in het geleij netjes tot op de grond uit, als gij begeert ; bij voorbeeld, flerren, ruiten, harten, klavers, letters, enz., en giet dan in de uitgefneedene gaten, door een kleine tregter of an- ders , een ander koleur van geleij, dat gefmolten en even lauw-warm is, opdat het de eerfte koleur niet doe fmel- ten ; maar wagt u dat het niet op de eerfle koleur drupt, want men kan het kwalijk weer afkrijgen; ende fchotel moet ook wel waterpas (laan; anders zoude de eene hoek overloopen, als de ander pas vol was: geeft ook wel agt, dat gij daar niet teveel nog te weinig op giet, maar dat het eerfte en laatste met elkander wel ef- fen word, en wil het in dekleinfte hoeken niet wel loo- pen, zo Strijkt het met de punt van een warm gemaakt mes daar in , eer de geleij begint te ftijven. Op deeze wijze kan men ook figuuren van verfcheider-
bande koleuren in de geleij maaken. Ook kan men op de witte geleij allerlei figuuren die men begeert, met wa- ter-verf fchilderen. Gemarmert Geleij te inaaken.
Neemt verfcheiderbande koleuren van geleij, het zij alle k'aare of troeble, ofklaare en troeble zaamen ; giet dezelvezagtjes bij of naast malkander in een fchotel, en roert ze met de vinger, of beter met een ftokje, zagtjes in malkander, dat ze niet gemengt worden, maar flroom- agtig in malkander blijven leggen, en laat zo aldus (lijf worden; maar ze moeten niet heet zijn, en niet te lang geroest worden, opdat zig de koleuren niet geheel ver- mengen. Dit geeft een mooije vertooning. Gefpikkelt Gelej te manken.
Doet in een fchotel witte geleij, zoveel genoeg is, neemt dan een klein (lijf borsteltie gelijk een kleerbörs- tcifc; doopt het in een warme geleij van een andere ko- leur, en ftriikt dan met uw vingers over het hoi stel: ie, het zelve over de geleij in een fchotel houdende, op lat het van de borstel affpattende op het geleij in ds fcho- tel koomt daar na doopt het borsteltie in een ander ko- leur , en doet als vooren ;, het welk men vervolgens weer met andere ! oleur.n op dezelfde wijze doen kan , zo zal het in de fchotel gefpikkelt worden ; maar zo wel het geleij hi de fchotel ais het geene daar uien mede fpikkelt |
||||||||||||||||
Andere goede manier.
Neemt vier oneen hertshoorn, dat gefebaaft, rosj" |
||||||||||||||||
niet
|
||||||||||||||||
geraspt is, doet het in een zilveren of tinnen bak 0IJ,"1j1,:
mete.-npintie rhijnfche wijn en tweepintjes wsff."" . di :t toe, en als men het fchoon wil hebben , zo moet men van 's avonds af de geheèle nagt door laaten (laan opeu vuur, zonder dat het kookt, maar 's morgens laat t «* kooken, dog most ni* t nverkooken, anderhalf uur la-^ of langer, tot 'at h< t half of meer verkoolt is, en tus c^ de vingeren begint te kleeven , of op een tinnen boi^ (lollen; ondertusfehen neemt vier lood goede zw- ^ drukt daar het 3a/) van zes of zeven citroenenop, e 'er een weinig vai het geel der fchil bij, laat het cm]\ia een ftramijn loepen in een tinnen of aarden pa" > |>ffl |
||||||||||||||||
GEL.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEL.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
HS
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervolgens het van pas gekookte nat van het hertshoorn
|
een
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
grooter, dewijl zig de
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
kookend door het zelfde ftramijn in de pan bij de zuiker
het citroen zap, en zomen wil, kan men'er een hal- |
luchtgolven van
van het laatftc; |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
het eerfte zo ver niet uitftrekken , als
en dewijl deeze golven ook geduurig |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
ve lepel vol caneel-watei of oranje-water bij doen, of een
treini" amber-grijs, die eerst met wat zui er klein gewree- vcn is en ,men fchept het dan warm in de confituur-fchaah wj is zeer goed; en deeze geleijen van hertshoorn zijn ier verkwikkende, verfrisfende en hart-verfterkende. Hoc men'degeleijenvnn vrugten maakt, vind men on-
der de vrugten, daar ze gewoonlijk van gemaakt wor- den, als van aalbeßsn, framboofen, kersj'en, moerbcjiè'n, EDZ.
GELION; betekent het zelfde als folium of blad.
GELÜüF; in het Latijn Fides ; dit woord word in 't
«meen gebruikt, en ook in de H. Schrift, in een ver- [cheiden zin genoomen. Wij zullen alleen maar kort iets melden van het Geloof, het welk ons in den Bijbel tord afgevordert tot onze Zaligheid. Dat beftaat ner- gens anders in, als het redelijk zal befchreeven worden, ds in een opregte aanneeminge en omhelzinge van de waarheden, die ons de Chistelijke Godsdienst leert, net een overeenkomfbig leeven en wandel gepaart gaande. GELSEMIJN, zie JASMIJN.
GELUBDE, zie CASTRAAT.
GELUBDE BLOEMEN , zie EUNUCHI FLO-
RES. GELUID; in 't.Iatijn Sonus; heeft tweederlei beteke-
tisf.'ii; als 1 het denkbeeld dat de geest bevat, als de zintuigen des gehoors op eene zekere wijze aangedaan Korden; en 2. zekere hoedanigheden in de lighaamen, ca inde lucht, waar door de zintuigen des gehoors op faze «of geene wijze aangedaan worden, en waar door ie gewaarwording des geluids ontftaat. Deeze hoedanigheden beftaan voornaamelijk hier in,
tat wanneer 'er op een hard geluid geevend lighaam ge- legen, of het zelve op eene andere wijze bewoogen Wird, zo ontdaan 'er drillingen in het lighaam; deeze Mingen veroorzaaken in de lucht eene golfswijze be- weging rondsom het in drilling gebragt zijnde lig- r'am, op diergelijke wijze als 'er golvingen ontftaan °P het water, rondsom een fteen die in het water ge- worpen word; dog met dat onderfcheid, dat de lucht- pK'ingen des geluids kloctswijze rondsom het geluid- Stevende lighaam gaan: Deeze Ilichtgolven nu tot het 6°r gekuonien zijnde, flaan op het trommel-vlies der |
zwakker worden, zomoet het geluid óok noodzaakélijk
digtcr bij het geluidmaakend lighaam Heiler zijn, dan verder van daan, tot dat de galyiiigcn der lucht', en bij" gevolg ook van het geluid, eindelijk geheel ophouden; hebbende bet geluid dus zijne endpaalen; dog hoe ver het geluid zig kan uitftrekken, is onzeker, ir,aar men heeft bevonden, dat een zwaar gefchut over de dertig duitfche mijlen gehoon is. Dewijl de golvingen der lucht een voortgang hebben ,
zo heeft bij gevolg het geluid ook een voortgang , en word geenzins tegelijk met de indruk of flag gchoort, die op het geluidmaakend lighaam gefchied, als men op eenige affland daar van af is ; gelijk men duidelijk zien en hooren kan, als men iemand van verre een harde flag op het eene of andere, bij voorbeeld, bij het hout-hak- ken , ziet doen ; en deeze fnelheid des geluids gaat niet zeer ras voort: De Engelfchen hebben hier over naauw- keurige onderzoeken gedaan en bevonden, dat het ge- lùid in één féconde tijd 1142 Engelfche voeten voortgaat, en dat deeze voortgang met een fterke tegenwind niet of maar zeer weinig vermindert,- als mede dat dezelve 'm groote en kleine gelüidgecvende lighaamen even gelijk is, fehoon het groote geluid verder gaat. Deeze kennisfe van de voortgang of fnelheid des geluids
kan in verfcheiderhande opzigten van nut zijn ; aks onder anderen, om op zee of op't land, de verheid van eenfehip, of van een zekere plaats, daar een kanon afgeftooken word, te kunnen weeten; want als men let op het vuur bij het losbranden van het canon , en dan op een horlo- gic waarneemt, hoe vee! tijd 'er verloopt tusfehen het zien van het vuur, en het hooren van het canon, zo kan men ligtelijkcalculeeren, hoe ver men van de plaats afis: Stelt bij voorbeeld eens, dat'er agt feconden tijds verloopen waaren, dan zou men van de plaats af zijn agtmaaï 1142 of 9136 engelfche voeten. Op diergelij- ke wijze kan men ook ten naasten bij weetcn, hoever een wolk van ons afis, daar de donder uit voortkoomt.' Wanneer eene luchtgolf tegen een vast en ondoor- dringbaar lighaam, als muuren , verwulften, huizen, bergen, enz. aan en wederom fluit, zo word het ge- luid twee, drie of meermaalen gehoort, dat men ge- woonlijk echo of weerklanknoemt ; dog dit gefchied niet overal , maar op zekere daar toe bckwaame plaatzen ; |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
°°ren,' het welke vervolgens door middel van de ge- zie op het artijkel ECHO.
;°or-zenu\ven, daar van als kennisfe geeft aan de ziel Het geluid kan ook verzamelt, en dus vermeerdert, es hoorders, die haare zitplaats in het hoofd heeft ; en naar een begeerde plaats geleid worden, door mid- 'dat de lucht de middelbaare oorzaak van het geluid del van buizen, die een wijde opening hebben, en naar 'Welke weggenoomen of verdunt'zijnde, het geluid een zekere maat of proportie geduurig naauwcr wor. h°. Weëgenoomen of vermindert word ; gelijk zulks den, en van binnen flakkehuis wijze gedraait zijn, daar I 'M, als men een klokje onder den ontfanger van een het geluid door de wijde opening ingaat; zijnde dienftig «itpomp doet, en 'er de lucht uithaalt; als mede op voor hardhoorige menfehen , en worden gehoor-buizen L°Se bergen, daar het geluid veel zwakker is , als' of oor-hoorn genoemt. Zie OOR-HOORN. o'ti -n ^e v'a^te> om1 dat 'er de lucht dunner is: Ook kan het geluid in de verheid vergroot, en daar ;,, 1 evjnd men, dat het geluid in de zomer, veel door te wege gebragt worden, dat men zulks verder kan 'Kkeris, dan in de winter, of in warmere en helde- hooren, door middel van een lange nauwe buis, diete- .
l' ?an in koude en donkere dagen; om dat in de eer- gens het uiteinde allengskens, volgens een zekere pro-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
f!
»vol
|
lucht door de warmte dunner is, dan in de laat- portie, wijder word, en daar men door het nauwe ein-
de in fpreekt of roept; zijnde bekent onder dc naam van,
f de ecrfte 'lichtgolven door de drillingen van het fpreek-trompet, en van een nuttig gebruik op zee en el-
maakend lighaam met een fterker indruk gefchie- ders. Zie SPREEK TROMPET.
noe ze grooter zijn, en zig verder uitftrekken ; bij GELUK; Gelukkig; in het latijn Félicitas. Hetgeen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
S san het geluid van een klein lighaam zo ver niet men geluk noemt, is een afgetrokken denkbeeld, uit
•LI %- eenige
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEL.
|
GEL. GEM.
|
|||||||||||||||
836
|
||||||||||||||||
eenige denkbeelden van vermaak zamengeftelt ; want
die maar een ogenblik vermaak heeft, is geen gelukkig mensch, zo wel als een ogenblik finerte geen ongelukkig mensch uitmaakt. Het vermaak is (helder dan het geluk, en het geluk gaat fpoediger voorbij dan de Gelukzalig- heid. Wanneer men zegt, ik ben op dat ogenblik geluk- kig, misbruikt men het woord, en zulks betekent niets anders, als wat hebbe ik een vermaak; wanneer men ee- nige aaneengcfchakelde vermaaken geniet, kanmenzig geduurende die tijd gelukkig zeggen; wanneer dit geluk wat aanhoudend is, word het een ftaat van tijdelijke gelukzaligheid; zomtijds is het 'er verre van daan, van in voorfpoed gelukkig te zijn, en niet zelden kan men het vergelijken, bij een fmaakclooze zieke die niets van een gastmaal nuttigt het geen voor hem bereid is. Het oucie fpreekwoord , men moet niemand gelukkig
noemen voor zijn dood, fchijnt op valfebe grondbeginze- Jengevestigt tezijn ;"door deeze zeiregel zoude men zeg- gen , dat de naam van gelukkig aan niemand toekomt, dan die het volftandig, van zijne geboorte af, tot aan zijn flerf-uur toe geweeit is ; deeze geciuurigc aaneenfeba- keling van aangenaame ogenblikken, is onmoogelijk, I. door het gefiel van onze zintuigen; 2. doordehoofd- ftofFen of elementen die ons omringen, en 3. wel inzon- derheid door de menfchen waar van wij afhangen : A Itijd gelukkig te willen zijn, is de Philofophifche fteen derzie- le te willen bezitten ,• het is veel dat wij ons niet lang- duurig in een naare en droevige toeftand bevinden. GELUWE, zie GEELE ZIEKTE.
GELIJK; Gelijkheid; in 't latijn Pariter, kan men in
het (luk van redeneeren, bepaalen te zijn, üene gelij- kenis van hoeveelheden, door de werking derjçeest ont- dekt; bij gevolg wanneer de geest het min of meerdere van twee voorwerpen mectende, vind dat de zelfde ge- dagten die hem het min of meerdere van het eene ont- dekt, dat is te zeggen, de trappen van zijn hoeveelheid; hem insgelijks het min of meerdere , dat is te zeg- gen, de hoeveelheid van de andere openbaart ; deeze over- eenkomst van denkbeelden, waar van de geest zig be- dient om ze te meeten, doet aan die beide voorwerpen de naam van gelijk geeven ; dog men moet deeze over- eenkomst niet met de proportie verwarren. GELI JKHEI D ; natuurlijke gelijkheid, is die welke on-
der allede menfchen, enkel doordegefteltheid van hunne natuur plaats vind, en die gelijkheid is het grondbeginzel en de (leun van de vrijheid. De natuurlijke 01 zedelijke gelijkheid, is dus gegrond op
het gefiel van de menfchelijke natuur, die aan aile de re- delijke fchepzelen gemeen is,'die opeen en dezelfde wijze, gebooren worden, opwasfen, beftaan en (Ier- ven. Dewijl die menfchelijke natuur zig in alle menfchen
het zelfde bevind, is het klaar, dat volgens het natuur- lijk recht, een ieder een ander moet achten en behandelen, als zo vcele weezens, die hem natuurlijk gelijk zijn, dat is te zeggen die zo wel menfchen zijn als hij. Uit dit grondbeginzel, van natuurlijke gelijkheid der
menfchen, fpruiten verfclicidene gevolgen voort; ik zal de voornaamften bijbrengen. 1. Volgt uit dit groedbeginzel, dat alle menfchen van
natuuve vrij zijn, en dat de reden hun niet heeft af- hargclijk kunnen maaken, als namaate zulks tot hun ge- in', verstrekt. 2. Dat niet tegenflaande alle de ongelijkheden, doo
het ilaatkundig btflicr ingevoert, als liet onderfcheid in |
||||||||||||||||
de (landen, den adeldom, macht, rijkdommen, enz. •
de geenen die het verhevenfte boven de anderen zijn' hunne minderen, als varfnatuuren hun gelijk zijnde, moe- ten behandelen, en alle wrevel vermijden ; vooral niets meerder van hun eifchen, dan zij verfchuldigt zijn, en met menschlieventhcid vergen, het geen hun onbe- twistbaar toekoomt. 3.'Dat al wie geen bijzonder recht heeft verkreegen
uit kragte van welke hij eenigc voorkeuze kan eifchen' niets meerder moet vergen, als anderen, maar in tegen- deel gelijkelijk hun dezelfde voorrechten doen genieten dien hij voor zig zelven vordert. 4. Dat een zaak, die gemeen is, of waar op een ie-
der even veel recht heeft, ook in het genot moet «• meen blijven, of beurtelings bezeten, of in gelijke nor- tien verdeelt, tusfehen de geene die het zelfde rechtheb< ben, of wel door een billijke en regelmaatige vergoe> ding ; of indien dit alles onmoogelijk is, moet men de uitwijzing 'er van aan het lot overlaaten; zeer gemak- kelijk middel, welke alle agterdochc van verachting in eenzijdigheid beneemt, zonder iets van de achting te verminderen van de zu-lken voor wien hetzig niet guns- tig toont. 5. Eindelijk om meerder te zeggen, zo grondvesteik
met de oordeelkundige Bookrr op het onbetwistbaar grondbeginzel van de natuurlijke gelijkheid, alledeplijj- ten van liefdaadigheid, menschlieventhcid en regtvecr-' digheid, waar toe de menfchen wederzijds verplicht zijn; en het zonde niet bezwaarlijk vallen, om zulks te betoogen. GELIJKE BLOEM, zie 7EQUALIS CORÖLLA.
GEMATIGTHEID; in het latijn Tèmperantiï; te-
tekent in een algemeene zin, een verftandige matiging, die onze begeertens, gevoelens en hartstogten in haare regte paaien befluit; deeze zo zeldzaame- deugd, maakt de mensch bekwaam , om den overvloed te kunnen ont- beeren. Een wijs gematigt mensch veracht de moei.se- lijke middelen, welke de kenst heeft uitgevonden, om zig gemak te verfchaffen, en dat geene het welk men valfchelijk vermaak noemt; hij vergenoegt zig met de natuurlijke eenvoudigheid der dingen ; gematigt in het genot van die zelfde voorwerpen, word' zijn hart met ontroert door begeerlijkheden , tempérât a luxuria rerwn- Dog wij zullen hier de gematigtheid in eenc bepaal-
der betekenis verhandelen, en ais eene deugd, die tot een breidel voor onze h'ghaamelijke lusten verftrekken- de,en dezelve in een bepaalde evenmaat bewaarenJe» zonder na het eene of andere ten eenemaaien tegenp ftelde uiterfte over te hellen , ze niet alleen- oofchuldigi maar zelfs nuttig en prijzenswaardig maakt. Onder de ondeugden , die door de gematigtheid ver'
oordeelt worden, zijn de voornaamften de ongele".' heid en gulzigheid ; zijn 'er andere gebreken aan c gematigtheid tegengefleli, vlieten zij uit de eene 01 ab- ändere deezer bronnen. _ .• .1 Geenzins moet men de onthouding met de kuisenn
verwarren; men kan kuisch zijn, zonder zigaantjs0f|j houding te bepaalen , en geene maakt zig vanditlan,a„, een wet, zonder daarom kuisch tezijn; enkele g; ten kunnen dekuisehheid bennetten, en d'eezenvo niet, om eene inbreuk aan de onthouding te rna^- ' alle menfchen zonder onderfcheid, of uitzondering |
||||||||||||||||
tijd, ouderdom, kunne en hoedanigheden
|
de outnoo-
|
|||||||||||||||
plicht, kuisch te zijn; maar geene zijn aan
dmg verbonden. |
||||||||||||||||
GEM.
|
||||||||||||||||||
GEM.
|
||||||||||||||||||
«■37
|
||||||||||||||||||
t)e onthouding beftaat om de vermaaken der liefde te
derven; de kuischheid om die vermaaken niet te genie- ten als voor zo" verre het de wet der natuur toelaat : Pc'onthouding, fehoon vrijwillig, is door zig zelven „iet te achten , nog roemwaardig; zij verkrijgt enkel die hoedanigheid, wanneer zij toevallig verilrekt tot oeffening van de eerie of de andere deugd, tot vermij- ding van ondeugden, of tot volbrenging van eenig edel- moedig voorneemen; buiten die gevallen, verdient zij dikwils meerder afkeuring, dan roem. Een ieder die dusdanig is tocgeficlt om zijn 's gelij-
ken te kunnen voortbrengen, heeft r.echt om zulks te doen, mits de wetten in acht neemende, die een ge- jegekie zamenleeving vereischt; liet is het recht of het roepen der natuur, en die item verdient ïueer toegee- ventheid, dan menfchelijke inftellingen , en die onder an- deren het zelve aan de Roomfchc geestelijkheid fchijnt te willen betwisten. Ik ken nog weet geene redenen die aan eene altoosdiiurende onthouding verplicht; ja zulfes is ook geenzins het doelwit van den Schepper. GEMBER, zieGENGijER.
GEMEEN; in het latijn Communis; Trivialis; ver-
tot men iets door dat openbaar is en niet zeldzaam, dat men overal vind; ook word dit woord gebezigt om iets laags of veragtelijks mede. te betekenen, en het is in deeze zin dat men zegt; gemeene denkbeelden; gemeene gevoelens; over deugden" ondeugden en Godsdienst als liet gemeen denken en gevoelen , ent. GEMEENE BEST; Republijk; in't latijn Respublica,
is een Regeerings-vorm, daar'de Souverainiteit bij een gedeelte, of wel bij het geheele volk berust. Reipubli- icforma laudari faciliusqmm evenire , &fievenit, haud iiuturna etjepotest, zegt'fAciTus Annal. IV. Wanneer de opperfte magt in een Gemeene best onder
het geheele volk berust, noemt men zulks een Democra- tifche regeering; en wanneer die in handen van een ge- deelte dés volks is , draagt het zelve de naam van ■aristocratie. Wanneer veifcbeidene Provintien, of kleine Staaten,
zigzaamen vereenigen om Burgers van een groot e Staat te worden dien zij vormen, is zulks een vereenigt Ge- neene best.■ Van dien aart zijn de zeven Nederlandfche Provintien , de Zwitzerfehe Cantons, enz. GKMEENE EPPE, zieEPPE.
GEMEENE ESCH, zie ESSCITEN-BOOM,
|
||||||||||||||||||
knoppen voortgezet worden , namelijk door middel
van oculatie. De knoppen of oogen der wortelen van an- dere planten, die den winter overblijven, worden ge- xvoonlijkfprüiten, ot'fpntit-knop (germen)genoemt. Over de knoppen der boomen meerbegeerendete wecten , kan men zien LoEFLiNGii Disfert. de Gemmisarborum. GEMMA SEMINIS , zie CORCULUM.
GEMMjE; Edel-gefleentens ; zie op dit artijkel ; als
mede op STEENEN. GEMMiE SAL,- Steen, zout ; zie ZOUT.
GEMMATIO; Knopvormig; betekent de conftructie
der boom-knoppen; beftaande uit bladen, itecl-bladjes (Jlipuli) , fteelen en fchubben. GEMNIPARUS; Knoppen of Botten voortbrengend.
GEMOED; in 't latijn Animus; word dan eens voor
de gevoeligheid en aandoenelijkheid van ons hart, dan voor geweeten ofgewisfe genoomen, welke wij met het onduitsch woord confeientie uitdrukken. De oude Wijsgeeren erkenden in de ziel drie afzon-
derlijke deelen, het redelijke , het aandoenelijke, en het begeerlijke, aan welken zij teffens drie zitplaatzen toekenden; zij oordeelden uit het geene zij in zig zel- ven gevoelden of gewaar wierden; veel denken gaf hoofd- pijn , kwetzingen van het hoofd deeden het verftand ver- minderen, of het geheugen; "al het welke genoeg was om de redelijke ziel in het hoofd te plaatzen, Vrees, fchrik, liefde, toorn deeden het hart aan,
en gaven beklemtheid aan het zelve, of deeden het ge- weldig kloppen, het hart wierd daarom de zitplaats van deeze driften, de geheele borst wierd 'er teffens door aangedaan ; en van daar koomen de benaamingen va.n ee- ne goede imborst, van gemoed , enz. Vuile begeerten in tegendeel, lusten, en verdere dier-
lijke driften, oordeelden zij uit den buik, uit de lever afkomftig, om welke reden zij er dit deel voor de zit- plaats van hielden. Deeze deelen onderfcheidden zij dikwils als zo veele
zielen, de redelijke, de vertoornende, de begeerlijke ziel; waarvan zij de eerfte onfterfelijk hielden, de an- deren als afhangelijk van het ligbaam, en gelijk aan die der beesten. Thans zijft wij oVeïtuïgt dat wij eene ziel hebben,
Welke in het hoofd vereenigt fchijnt met dat gedeelte der hersfenen, waar van alle zenuwen afdaalen tot ijder bij- zonder deel des lighaams; de eigenfehap van deeze ver- eeniging is deeze, van in droefheid, meest te werken op de zenuwen die naar het hart gaan , enz. ; het is der- halven niet vreemd, dat de oude Wijsgeeren, die de. deelen van ons lighaam zo net niet kenden, als wij te- genswoordig, alleenlijk uit hunne innerlijke bevindingen oordeelden. Gemoed is derhalven dat inwendig aangenaam gevoel,
't.welke edelaartigemenfchen gewaar worden, wanneer zij iets goeds doen, of in anderen befchouwen; of on- aangenaam , wanneer iets kwaads door anderen berok- kent onder hun onderzoek valt: Het is dat gemoed, het welke zig verheugt in de zegeningen van anderen , en overfïelpt word van droefheid, als het onrechtvaardig- heid, ofkwaade dingen in anderen ziet : Het is dat be- ginzel, het welke God ons ingelegt heeft, waaruit vriend- fchap, genegenheid, modelnden en barmhartigheid als uit de ivanre bron van deugd afvlit ten. Het gemoed kent geen eigen voordeel, of fehoon kwaadaartige WTsgeeren die alleen aan de hoven verkeert hebben, gelijk een Ro- CHEFOUCAULT, een Maupcrtlhs , eenBooLiNG3ROiCE, • L 1 3 en |
||||||||||||||||||
'
|
||||||||||||||||||
678. B. I.
|
||||||||||||||||||
GEMEENE FAISANT , zie FAISANT, pag. 715.
|
||||||||||||||||||
GEMEEN ZOUT, zie ZOUT.
GEMELLI; Gemini; Tweelingen; als twee kinderen
j^P éénmaal gebooren worden, in de Aftrönomie bete- kent gemini één der twaalf hemels-tekens, of conftellatien waardqpr de-zon (of aarde) jaarlijks pasfeert. GEMELIJKE STRUIFKOEK, zie GEBAK, tag.
"94. J ' l ù GEMENGT KERSSE WATER, zie CLAIRET.
GEMMA; Ociilus arborum, een Bot, Knop, Oog;
.'n 'ie knoppen der hoornen, waar in de nieuwe toekoo- 3e°T ta!,;en' bladen en bloemen, of deeze laatfte al- te' 'V ^cvorr"t worden , en in een kleinen omtrek opgcflo- fch ,'j^en' tot l'e tiid der uitfpruitine; toe; men onder- h'epi 'f '•US in ht,?d~knoppen (gemmccfolioße) , en in bloei- nJivH '?c'n''la:frugiferœ). Daar komen ook knappenfgem- Ve-ii'' '' j'"''O'-of kü ister gewasfèn voort, waar door ze zig «leerderen : Ook kunnen de boomen door de blad-
|
||||||||||||||||||
GEM.
mentlijk met zeer kort en fijn kroes haair aan de wortels
wordende dit even eens gelijk ais in de bevers , door het langere bedekt, zijnde dt lange haair ev«n eens ais in da geiten een weinig gegolft en gedraait, dog geenzins gelijk de wol dei'J'chaapen gekrult, de ftaart die maar drie duimen lang is, is in zijn geheel bruin of zwart; de ooien zijn vijf duimen lang; de hoornen die zeer laag op het voorhoofd een weinig boven de oogen ftaan , hebbende lengte van agt duimen, zijn zwart .voorts regt, een weinig rimpelig, aan hetendfcheip uitloopende en haakswijze .omgebogen; hij heeft groote oogen , en het oogluikend vlies van het zelve is rood;zijn bovenlip is omtrent als die van een haas, gefpleeten; de hoeven der pooten zijn van onderen hol. De gemfen wooncn op de hoogde gebergtens van Zvvit-
zerlanden Savoijen, alsmede inDauphiné, daarmenze dikwils bij kudden van meer ais vijftig te zaamen ziet weiden. Het is een vrecsagüg dier, enzii hebben altoos eene die vooruit gaat en wagt houd, om wanneer'er onraad of gevaar is, door zeker geluid ofgefehreij, de anderen daar van te verwittigen. Volgens berigt van den Heer Altmann , zijn de gem-
fen in Zwitzerland tweederiei; de zoort die wij hebben berchreevcn, en eene die veel kleinder en roodagtiger van koleur is, en welke nooit in de vaieijen kooaien, blijvende zelfs den winter op de hooge gebergtens over; daar in tegendeel de eerfte zoort zomtijds aan de voeten der bergen nederkoomen, en 's winters de takken der jon- ge uenne-boomen eeten. Veel hebben de gemfen van den aart der fleen-bokken,
egter zijn zij zo handignog vlug niet in het fpringen dan deeze, en dit maakt dat zij geenzins de hoogde toppen der bergen beklauteren ; wanneer zij een nieuwe weide gaan zoeken , en van de eene rots na de andere overgaan, maaken zij gebruik van deuiterlle voorzigtigheid, om niet af te glippen,- zomwiilen verzamelen zij zig rondsomme zandige rotzen, die zij greetig likken, om de zomiajieid die aan dezelve is , en om welke reden deeze plaatzcn door de ingezeetenenyuta« worden genoemt; het is ooi: aan deezeplaatzen dat de jageis hun tragten waartenee- men, en met hun fchietgeweer te vel len ; dog dewijl dee- ze dieren in het algemeen zeer fijn van reuk zijn, moeten de jagers zig altoos onder den wind houden. De grootfte; verdelger der gemfen is de los, een roofzug-
tig dier, dat'er veele vernielt, en welke altoos in dee- ze gebergtens gevonden word , wat zorge men ook draagt om ze uit te roeijen. Behalven deeze heeft'hij nog me' een andere vijand te worstelen, die hem veeltijds door loosheid vermeestert, dezelve is een zoort van arendot grijpvogtl; deeze het beest om zijne lijvigheid niet aan- durvende, en ook te zwaar voor hem zünde om door da luchtte voeren, gebruikt deeze zonderlinge list om 'ei zig meester van te maaken; een geit of gems op een ftcilen berg of rots ziende weiden, neemt iiii zijn vlugt zo digtaan het zelve, dat het dier verfchrikt wordende, niet zelden in den afgrond neder tuimel t en te pletterftort, waar na dogier reet gemak zijnen roof opknapt. De bronstijd der gemfen duurt de geheele maand van
September; de wijfies drnagen 9 maanden , en werpen ge- meenlijk in Junij haare jongen, die zij niet op de hoogs rotzen brengen , voor oat zi i de bekwaamheid hebben ver- |
||||||||||||||||||
GEM.
|
||||||||||||||||||
té«
|
||||||||||||||||||
en nimmer gunsten hebben zien fchenken, dan uit ei-
gen interest, nog vriendichap waargenoomen, dan uit zelfbelang, nog euveldaad toegebragt gezien hebben dan met een oogmerk ; deeze oordeeleri dat niemand een ander weldoet, zonder eerst zijn eigen voordeel daar in berekent te hebben; Cicero heeft het gemoed beter gekent, in zijnzaamenfpraakoverde Vriendichap. Geluk- kig zijn wij, die in ons'gevoelen die gemoedsgeftelche- den, welke zo noodzaakelijk zijn voor onzen evenmensch, en die uit zig zelven fpreeken , eer het oordeel 'er zó ver over geredeneert heeft. Het gemoed beduid dus de aandoening van een of an-
der deel onzes lighaams, waar van de ziel de werkmees- tcresfe is. Het gemoed is vul, wil zeggen, dat de ziel overftelpt is van'droefheid , welke niet geneezen word voor dat men de oorzaak zijner klagte eenen ander me- degedeclt, en als door tiaanen afgewasfehen heeft. De beklemdheid van hst hart beduid omtrent het zelfde, en is mede eene fterke werking der aandoening en van de ziel op het hart, en de borst. Gemoed is ook geweeten , want ais wij kwaad doen,
beeft ons hart, en wij gevoelen inwendig onzen mis- daad; bij voorbeeld, wij ontkennen iets gedaan te heb- ben, terwijl onze hartsaandocningen het tegendeel ge- tuigen ; dikwerf begeeft ons onze item in zulk geval ; de ontleedkundigen leggeo dit af van de takken van het -ngtltc paar zenuwen, die niet alleen het hart, en de longen , maar ook het fpraaktui^ van zenuwen voorzien; dit helpt ons wel uitleggen , hoe het geheele agtlle paar zenuwen aangedaan zijnde, alle de deelen , die 'er tak- jes van krijgen, mede aangedaan worden; maar zede lijk befchouwt zijnde,, leeren deeze toevallen ons, dat God den mensen die verwonderlijke eigenfehap gegee- ven heeft, vanJsalmte te gevoelen, wanneer hij wel- doet, en allerlei fmertelijke aandoeningen, wanneer hij tegen zijn geweeten , tegen zijn gemoed, dat is de ken- nis van goed en kwaad handelt. GEMOEDELIJK , is een woord , dat heden-
•daagsch inzonderheid gebruikt word dooi' menfehen, die alleen behaagen fcheppen in zulke Predikanten en Predikatien, welkegefehiktzijn, om de hartstogten van de toehoorderen voor dien tijd aan te doen, en eens gaande te maaken, 't welk veel afhangt van fterke uit- drukkingen en dreigementen , van de item , uiterlijke ge- baarden, enz., al fchoon de menfehen juist niet de liefde xot de waare deugd word ingefcherpt. Het is genoeg, als de hartstogten maar bewoogen wierden onder het ge- hoor, om te zeggen, wat heeft die man gemoedelijk ge- predikt ! of, wat was dat een gemoedelijke Predikatie! liet is daar van daan, dat menfehen , welke boven an- dere door de hartstogten worden gedreeven, gelijk ziiu eenvoudige en onkundige menfehen, dit woord meest in de mond hebben. GEMOEDS-BEW EEGINGEN, zie HARTSTOCH-
TEN. GEMS; in't Iatiin Rnpicapra; (Capra cornibusereQis
wicinatis, Linn. Sijfi. Nat.) ; is een dier onder het geflagc der ge/ten behoorende, komende van groote ook zeer wel met de geiten overeen, dog depooten zijn langer en het haair grover; over het geheele bovenlijf is de koleur bruin ofroodagtig, dog onder aan den buik vuil wit of vaal ; men zegt, dat 'er ook zomtijds geheel witte zijn gevonden , en dat de meeste in hetguure winter getij geheel grijs wor- den ; aan de buik en de beenen is het haair omtrent vier en een half duim langV op de rug korter en twecderieij, na- |
||||||||||||||||||
kreegen om wel te kunnen klauteren. Zo v/el als de hart
|
het
|
|||||||||||||||||
en rhcen word dit dier onder de kuifche getelt, dewij
mannetje zig bijeen wijfje houd. |
||||||||||||||||||
Het vleesch der gemfen is niet alleen eetbaar, maar
|
||||||||||||||||||
i'
|
||||||||||||||||||
fmaakeiijï
|
||||||||||||||||||
GEM.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEN".
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geduurigweernieuwe bloemen verkrijgende, zo fs het te
waardiger, om in de bloem-tuirien hier of daar geplant te worden. Daar zijn nog eenige medezoorten van, dog. die bij ons zeldzaamer zijn : Zie Linnjeus;. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fhiaakelijk en lekker, en word voor gezond gehouden,
neer het beest tegen den winter vet zijnde word ge- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wan
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
flag
|
1,'EMERtj zegt, dat de lever van de gevisdienltig is
buikloop te itoppen, dat het bloed versch af getrok- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kweekins;.
|
Deeze gefchied
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ligtelijk door de woi tel-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken en nog lauw zijnde gedronken, de draaijingen in het fpruicenin het na- of voor-jaar, wi.lende in allerlei "oe-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de losfe gronden heel wei groeijen , en verdraagr, onzo
fterkfte winterkoude. Eigenfc happen. Van dit gewas is de wortel in gebruik,
die van de vezels gezuivert zijnde uitZwitzerland, Ita- lien en Piémont gebragt word, dewijl die, welke men hier te lande kweekt, zo kragtig niet is, dog is bij ons niet of weinig in gebruik. Dezelve heeft een zoet- agtige zaamentrekkende fmaak, welke op't laatst eene fpecerijagtige bitterheid, en lijmagtigheid nalaat; zij moet om goed te zijn, niet oud, bedorven en wormftee- kigzijn, zijnde degroote ftukkende beste, zij heeftee- ne giftdrijvende kragt, en word als een bezonder dien- ftig middel gepreezen tegen de duizeling of draaijingen des hoofds en bezwijmingen, als mede tegen hait-kiop- ping, colijk, en vallende ziekte : Men gebruikt ze al- leen of in zaamengeftclde middelen. Ettiyiuxler prijst het volgende poeder zeer aan tegen de draaijingen. Neemt gemfen-wortel, die in de maand September voor
zonnen opganggegraaven is, een half once; cardemome, eubeben, florentijnfche lies-wortel, van elks twee drach- men; coriander zaad en peonie-zaad, van elks een drachma; fenugrïek zaad, een half drachma, maakt hier vaneen poeder en mengt 'er dan bij gedistilleerde olie van marjo- lein« en vanrovj'emarijn, van elks zes druppels. Hiervan word de helft tot't inwendige gebruik bewaart, en daar van 's morgens nugteren en 's avonds na bed gaande , een paar mespunten vol genomen ; de andere helft word met gedistilleerde rwft-azy« bevogtigt en in een popje gedaan, om 'er aan te ruiken : Men zegt, dat koordedanzers dier- gelijk poeder in gebruik hebben, om zig voor de draai- jingen te bewaaren. GENADE; in het latijn Gratia; dit woord word he-
dendaags veel gebruikt vooreen voorregt, dat alleen eigen zoude zijn aan zommige menfehen, van eeuwigheid daar toe uitverkooren van God, waar door dezelve met den H. Geest worden vervult, die hen, van zig zelfs gantsch on« magtig, opeen kragtdaadige en onwederftaanbaare wijze tot het gelove en de bekeeringe bewerkt ; en hen ook altoos bijblijft tot aan het einde des leevens. Maar in de geheele Bijbel word dit woord , volgens zommige andere Gezindheden, nog in deeze, nog in diergelij- ke betekehisfe gebruikt; geevende de Genade Gods, na hun gedagten, aldaar altoos, volgens de kragt van bet woord te kennen, een onverdienden gunst van heï Opperweczen ontrent ons. GENA VELT, zie UMBILICATUS.
GENEALOG IA ; Geßachtkunde ; Stam-register; is de kennisfe en befchrijving der gradueele afftamming van een perzoon of gellacht, van oude tijden af, zowel in de rtgt nedergaande, als zijdclingfe linien ; hebben- da hooftzaakelijk haare betrekking op de afframming van Keizers, Koningen, Vorsten, en andere groote Heeren. Hubner heeft goede Gedacht-tafelen der voor- naamfteGeflachten inEuropagegeeven; zie GESLACHT. GENEESBROK, zie BOLUS en BROK. GENEESDRANK, zie DRANKJE. . GENEESHEER; Geneesmeester; Arts; is iemand die |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofd ftilt ; de gal is goed om de wolken en staren der oo-
een af te veegen en te verteeren, en het fineer met de melk van dit dier vermengt, is dienilig voor de long-ver- zweeringen en teering. Het kamoes-leder, dat hedendaags meest van fchaape-
vcllen word vervaardigt, wieid oudtijds niet dan van |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ger,
|
ife vellen bereid.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zeer merkwaardig zijn de ballen die in de maag der gems
gevonden worden, en in't latijn denaam Xdn agrigro- pila drangen; in't nederduitsch worden zij gemfen-ballen of gemfen-bezoar genoemt ; men verzekert, dat zij veel ge- lijkheid en overeenkomst hebben mètde haair-ballen der paaiden en koeijen; ook is men van gedagten geweest, dat deeze dieren door zigzelven te likken, hiairvan hun- nevagtin't lijf kreegen, en dat dit door de (lijm te zaa- rnen kleevende, tot een bal in de maag wierd gjvormt ; dog zedert de waarneemingen vanden oordeelkundigen Scheuchzer, is men van begrip verandert en overtuigt geworden, dat dezelve uit dunne vezeltjes van planten belfern, die door de werking van de maag onder een geftrengelt, en tot een ronde bal gevormt worden. Vol- gens Woijt Gazophilaciwn, zouden deeze ballen hoofd, maag-en zenuw-verfterkend zi n, en tegens de hooft-zwij- nieiing, ftuipen, kwaadaardige koortzen, en om zweet te drijven, tot 20 greinen in wijn, of gekookt water in- gegeeven zeer dienftigzijn ; ook wierden zij oudtijds veel in plaats van den opregten bezoar of pedro del porco ge- bruikt, waar na deeze ballen ook zonderling gelijken, zodat men ten aanzien van droogerijen zeer kundig moet zijn, om het onderfcheid te ontdekken; dog hedendaags word'er geen de minfte kragt meer aan toegefchreeven, en zii dienen enkel tot verciering van de verzamelingen der natuur-minnaars. GEMS E-BALLEN, zie GEMS.
GEMSEN- WORTEL ; Duifel- of Swindelkruid; klei-
ne Zo-.ne-bloem; in't latijn Doronicum, Doronicumradi- tijcorpii; Aconitum pardalianches I. Dodon/ei ; (Do- ronkutnfoliis cordatis obtufis, radicalibus petiolatis, cau- linisamnlexicauiibus, Linn. Spec. Plant ) Befchrijving. Heeft pleine knobbelagtige en lids-wij-
zeverdeelde witte wortelen, die met vezel-wortelen be- z,-t, en met bezondcre dikke vezelen aan malkanderge- le8t zijn, in de gedaante na een doode fcorpioen gelij- ken-du: Uit deeze wortel fchieten Hengen op van vier en meer voeten hoogte, die een vinger dik, ruig en naar "°i'enen toe getakt zijn, waar naa hartformige iets geker- telde bladen groeijen, die de fteng omvatten, maar de JVl>i'ccl-bladen zijn gcfteelt ; op de top der (lengen takken Koomen geele bloemen voort, die zeer wel na een zon- ne-nlo'eni gèliiken, maar zijn veel kleinder, waar na klein ^"'"i'tagtigzaad volgt. Daar is ook cene verandering van , lc'vat kleinder en langer erocit. ..;-,.':{at'- Dit cewas çrocit natuurlijk in de Oosten-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
':rlc'ie,Hongarifche, ZwitferfcheenItaliaanfche*nsï word bij on
|
b
niet zo
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al-lit?t ine^icijnen, als wegens zijne bloemen, die zig
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vç
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iü geheele zomer door, tot in het najaar toe bloeit, een ander van eenige ziekte geneestj een Medicijnen
Doctor,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEN.
dartel, nog met onbezonnen vloeken gemengt zijn •
kleederen en woorden moeten zedig zijn; nimmer 'be'. hoort hij zig in wijn te buiten te gaan. Daar en boven behoort hij de geheimen der huish0lI;
dingen heilig te bewaaren. Een Geneesheer die zig aan de praóliik overgeeft, heeft
geen recht zig des nagts van zijne zieken te onttrekken wel verftaande als hii gezond is; de ziektens overval' len ons zonder waarfchouwcn, hij moet derhalven klaar zijn, zo als hij geroepen word ,• één oogenblik verzuim kan nadeclig voor den lijder zijn; ook ftaat het hem niet vrij te beoordeelen of 'er wcezentlijk gevaar bij is> of niet, wanneer hij geroepen word; het is immers gS. noeg, dat de lijder, zijne maagcn, of huisgcnooten de hulpe der Medicijnmeesters noodig eordeelen; hij vol- doet daar aan genoegzaam als hij fpoedig koomt, a] verrigtede hij niets anders. Zijne practijk moet zonder oogmerken, en zonder in-
zigten zijn ; ik oordeelc evenwel, dat het mendachm ojficiofum of leugen om best wil, hem geoorlooft is, voor- al wanneer het oogmerk daar van het welzijn des lij- ders , of de rust van het huisgezin bedoelt. Hij is verfchuldigï; op alle ziektens naauwe acht te
gecven, niet voor zig zelven alleen, maar betrekkelijk tot het gemeene welzijn; bij voorbeeld , of 'er zekere ziektens in zwang gaan, en welke, en hoe haar aart is; niets is onverfchillig voor hem, het jaargetijd, het we- der, koude, hitte, de ziekte der beesten , voomaame- Hik van het vee, behooren tot zijne befchouwinge, en onderzoek. In pesttijden mag hij zig niet onttrekken; eens een
noodzaakelijk lid der maatfehappije geworden zünde, houd zijne vevplichtinge nooit op. Een man met alle deeze vereischte kundigheden , en gedrag, bekleed der- halven een der gewichtigfte ampten in het Gemeene- best; zijn perzoon word even verheven, a;s zijn anpt, wanneer hij aan zijn plichten voldoet. Nimmer heeft men gezien, dat men den zulken kleine achting bewees. Hij behoort ook om die rede zig nimmer gelijk te Hel- len met kwakzalvers, en dergelijken. Voorzigtig in het voorzeggen te zijn, gecne genees-
middelen voor te fchrijven, dan die van nut zijn kan- nen, ongeneesfelijke ziektens als zulke te verklaarett, weinig in gezelfchap te koomen , en alle publijke fchoirv- fpelen te vermijden, zijn de zekerfte wegen om b-n fchielijk en lang in achting te doen zijn. Zijne Gods; dienst behoort redelijk te zijn, cia vooral vermag nij daar in , ten aanzien van perzoonen , geen verfenu maaken ; bij Gereformeerden koomende, moet hij v'^r hunne religie achting toonen , bij Roomschgezta^11 |
||||||||||||||||||||||||||||||||
GEN.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
8*o
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Doftor, welke thans hier in verfchilt van een Heelmees-
ter, Hand-, Wond-heeler, of VVond-arts, dat dees zig van uiterlijke middelen bedient, gecne van inwendige. Oudtijds, gelijk bij Hippocrates te zien is, oefen- den da Medici, dat is de Geneesmeesters , zo we! de praftijk over in- als uitwendige ziektens, geevende tef- Jens hunne eigene geneesmiddelen; Hippocratks, zo wel als de overige, had een winkel, even als onze Chi- rurgijns , met een rekbank , en werktuigen om leden te zetten , zalfpotten , en andere dingen noodzaakelijk in dat beroep. Daar waaren ook toen ter tijd leeden-zet- ters, kwakzalvers, en operateurs, tusfehen welken en de gezwoorene Geneesheeren, (want die onder hem gc- ftudeer.t hadden, deeden eenen eed als zij van hem af- gingen,) geen minder naarijver enverfchil was,dan he- nendaagsch onder zoortgelijke menfehen. Een Geneesheer is tegenswoordig zulk een , die op ee-
ne geregelde wijze alle de wetenfchappen , betrekke- lijk tot dit beroep, geleert heeft, en op eene of ande- re Academie geëxamincert en bekwaam bevonden is, waar op hij met eene bulle voorzien word, dat is met een getuigfehrift van de plaatze , daar hij zijn onder- zoek ondergaan heeft ; deeze bulle word van het Col- legium Medicum ter plaatze , daar hij zig nederzet, na- gezien, en ais dan verkrijgt hij de vrijheid, om zijne konst te oefenen; mits dat hij zig houde bij de inwendi- ge ziektens, en geneezingen met inwendige middelen. In zommige fteeden kan hij alles onderneemen , en
zelfs de Heelkonst oefenen; dog te Amftcrdam moet zulk een eerst bij het Collegium Cliirurgkura of Chirur- gijns Gilde geëxamineert worden, in de meeste, ik durf zeggen in alle fteeden van de wacreld, kan en mag hii vrouwen in het kraambedde bijftaan, het gcene ech- ter te Amfterdam, zonder voorafgaand examen in die konst, niet geoorlooft is; de Burgemeesteren können jemand daar van ontdaan, en eene authorifatie of ad- roislic verleenen. De Profesfor in de Heel- en Ontlecd- konst, of fchoon hij die konst anderen moet onderwij- zen , is ook daarom verplicht van Burgemeesteren te hebben eene admisße, welke hem gezonden word. Een Geneesheer, Geneesmeester of Medicijnen Doftor
behoort te hebben eene grondige kennis van al wat tot zijne konst betrekkelijk is, van het menfchelijk zamen- ilel, van ziektens zo wel in-als uitwendig, en van de geneesmiddelen en derzelver toeberciding; hij moet den Heelmeester, die in ons land zeldzaam geftudeert hebben, als geleiden; hij moet de geneesmiddelen kön- nen beoordeelen, en derhalven de apotbcek*verftaan ; de Geneeskonst vereischt daarom een oordeelkundig, -een zeer werkzaam, en zeer oplettend man. De ziektens der vrouwen , en de baaringen dient hij
zeer wel te kennen , om dat hij de eerfte is die geroe- pen word, zo dra de natuur te kort fchijnt te fchieten; van hem hangt derhalven lecven en dood van moeder en kind af, eer de Vroedmeester geroepen word, of ■zijne konst in het werk fielt. Geneesheer voor zijnen deur te zetten, is derhalven te zege.cn aan het pub!ijk, hier woont iemand die alle de opgenoemde wetenfehap- -pen bezit. Dog dit alles is niet genoeg, zijn zedelijk gedrag be-
hoort onbevlekt te zijn, want anders können mannen hunne vrouwen, en ouders hunne dochteren niet aan ■hem vertrouwen. Dat zedelijk goed gedrag behoort met eene goede
houding gepaart te gaan3 zijne woorden moeten niet |
||||||||||||||||||||||||||||||||
van gelijken, en bij haarende vrouwen vooral W
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
den
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
vaar
|
der kinderen te kennen gecven, om dat zij
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Doop volftrekt noodig ter zaligheid houden; het'
zijn werk niet , zig met gefchillen hier over te "' moeijen, maar zijn beroep en plicht in overeenkoom van het belang der ouders of vrienden te betrachte • GENEESKONST , is thans zo uitgeftrekt, nis w>J dezelve in eenen Geneesheer hier boven geltelt n ben. Zij vereischt dat iemand eene grondige kenn' hebbe van het gefiel des menfcbelijken lighaams; j" tens immers 'zijn afwijkingen van den gezonden > welke niet anders können gekent worden , dan de-on |
||||||||||||||||||||||||||||||||
gelijking.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
"11;
|
\ de zied-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
nie'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
In de tweede plaats is het nodig, dat iem
tens niet flegts bij naam, maar in haar beloop |
||||||||||||||||||||||||||||||||
en
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
baai«
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
GEN.
haare kentekenen kent; dit is verreweg het voornaam-
fte dierkonst, want te redeneeren uit veronderdellin- n over de oorzaaken, en in fubtijle befchouwingen
uit te weiden, is fchaadelijk in het (luk van geneezen. Dewaare.wegjpm gelukkig te flagen is op de kennisfe der ziektens, en uitwerkingen der geneesmiddelen acht te aeeven. Dit beeft Hippocrates gedaan, Galenus en veele oiiden zijn gevolgt. Sijdenham heeft die ou- de "oede manier weder ingevoert; Huxham en Pringle hebben hem gevolgt. Boerhave heeft wel eenigzins de ftudie der ouden weder ingevoert , maar is te veel blijven hangen in eene theorie , die gefchoeit was naar zijnen tijd , hij bande de onderdellingen der chijmisten , en bragt 'er die van de mechanisten voor in plaats ; zijne werken zijn beter gefchikt om de geneeskunst te onder- wijzen , dan om te leeren geneezen. Men moest evenwel dit zo verre niet trekken , als cf
men de Empijrifche manier de voorkeur wilde geeven. £en Geneesheer moet redeneeren, hij moet waarneemin- gen doen, en leeren uit de uitwerkingen der geneesmid- delen, wat 'er gedaan moet worden. De analogie moet zijn grondflag zijn, en niet eenere-
deneering à priori, dat is van vooren. De oorzaaken der ziektens zijn te fubtijl, dan dat zij
onder onze zinnen vallen zouden; de werking der ge- neesmiddelen te duister, dan dat hij die beoordeelen zoude van nabij. Het is de ondervinding, die ons de kracht der kina geleert heeft, en van het kwikziher, en niet de meditatie van fpitsvindige Geneesheeren. De meeste ziektens zijn ongeneesfelijk, veelen kön-
nen verligt, en' draagelijk gemaakt, zommige geheel ge- neezen worden. De geneeskonst moet alle die verfchil-- len openleggen, en dan is het eene natuurkunde van kwaa- ien, en geneesmiddelen; de zelfde redeneering moet 'er derhalven plaats hebben , als bij de Natuurkunde, Ster- rekunde, enz. De Matheus is daarom nuttig in de Gerieeskonst, om
die rede waarom Hippocrates haar zijnen zoon aanbe- val, naamelijk om zijn verftand te leiden, en hem te leeren redeneeren. Deeze kan minder gemist worden, J»n de Scheikonst, enz., om dat een konstenaar een middel, dat beproeft is, kan« en mag gebruiken , al kent hij den aait niet. Een timmerman fnijd met zijnen bij- tel even gced, of hij weet wat ijzer is, en hoe het uit de ir;jnen koomt, dan of hij het niet weet ; het groote ftnk is te bepaalen wanneer de bijtcl te pasfe koomt. De geneeskonst doet even veel nut met te leeren welke
^ektensongeneesfelijk zijn,als met de geneesmiddelen aan de hand te geeven, van die onder haar bereik vallen. indien het gemeen dit wel begreep, zouden de kwak- Zalveren haast gedaan hebben. Dog dé meesten mee- ncn, dat alles geneesfelijk zijn moet; de valfche Ge- neesheeren zijn Aar zelven oorzaak van ; anderen fpot- •en met de konst, als geheel onnut; deeze zijn nog jwaazer, want-zij dwaalen uit onkunde, en gebrek aan Meneerkunde; de anderen worden door hunne hoop erleid , en door beloften van oneerlijke Genees-
,„ee":n > icc'ei' wil geneezen zijn , en mislukt het, zo 'erptmen den fchuld op den Geneesheer, en niet op de kwaaie. . r » r GENEESMEESTER-, zie GENEESHEER.
door , (FMIDDELEN; in 'l ,atij'" Medicamnta ? hier
2iin V • 3at men alle zodanige doffen, die bekwaam
te v.°m W^e mensc'"1 of dier cenige nuttige verandering
Il Ie te brengen; dat is te zeggen, dienftig om de
|
|||||||||||
GEN.
|
|||||||||||
84*
|
|||||||||||
gezondheid te herftelien, of 'er de ontfehikkingen van
voor tekoomen, het zij men dezelve inwendiggebruike, of uitwendig oplegge. ■. , De geneesmiddelen zijn veelerlei en zeer verfchülen-
de, zo wel in hunne dofte, als hoedanigheden en krag- ten : Zij worden genomen nit alle de drie rijken der na- tuur', als uit het planten-, dieren-, en mineralien-rijk, dog wel verre de meeste uit het eerde , en vervolgens uit 't tweede of dieren-rijk, dewijl die dezagtfte en met de na- tuur des menfehen best overeenkomende zijn, hoewel 'er ook zommige zeer nuttige artzenijeii uit het minera' lien-rijk voortkoomen of bereid worden. De geneesmiddelen zijn in- of uitwendige, en deeze, of
enkelde of' zaamengeflelde : De enkelde beftaan alleen uit eene doffe, of zijn maar uit eene doffe bereid; maar de zaamengeflelde bedaan uit verfcheiderhande doffen, bij zaamen genoomen, en tot een geneesmiddel toebereid. Veelerlei is de bereiding der doden tot'geneesmidde-
len, zommige worden alleen eenvoudig toebereid, bij voorbeeld tot poeders, afkookzels, aftrekzeis, zappen, enz.; andere worden door de konst der Pharmacie en Chijmie gereedgemaakt, gelijk de gedistilleerde M-ateren, geesten en oliën, conferven, confituuren , fijroopen, eleUuarien, opiaten, confe&ien, zaamengeflelde poeders en fpecies, pil- len, trochisken, uitgeperste oliën, balfems, zalven, plei- ners , tintluuren, esjentien, elixirs, extraüen ,. harsfen , vaste en vlugge zouten, flores, croci, en andere, die men. alle elk op zijn plaats befehreeven vind. , Het vergift, dat van veelerleizoort is, is het tegen- gedelde van een geneesmiddel, en vernielt onze natuur: Egter kan het dikwils door de konst tot een heilzaam geneesmiddel toebereid worden, zo wel tot het inwendi- ge als uitwendige gebruik; gelijk aan de fu'ulhnaat en 't arfenicum klaarlijk blijkt. De geneesmiddelen werken op verfchillige wijze, want
zij tasten, of ten eerden, de plaats aan, waar toe zij zijn bedemt, gelijk bij voorbeeld de braak- en purgeermiddelen; of zij worden door bet vermogen van 't harte door 't bloed gedreeven, cnbetoonen aldus hunne kragt op verfchei- de plaatzen teffens, of ook op deeze of geene plaats in het bijzondere; zodat ze min of meer, het zij op de pis of zweet, of op het bloed en fpeekzel, afzonderlijk wer- ken , en daar door de kwaade doffen, die de oorzaaken der ziekte zijn, uit't lighaam voeren. Men is in de Geneeskonst gewoon, de geneesmiddelen
verfchillige benaamingen te geeven, na dat ze eene bezon- dere kragt tegen deeze of geene ziekte hebben, of op de eene of andere doffe of deel des lighaams hpoftzaakelijk werken : Het zal niet onnut zijn, de voomaamde of meest gebruikelijke van die benaamingen hier bij malkan- deren te voegen, om ze met een opflag van het oog te kunnen zien , als volgt. Aanprikkelende middelen, Stimulantia (feil. Remédia.)
Afveegende, Extergentia, alflergentia, detergentia, fa- ponacea.
Algemeen geneesmiddel, Catholicum. Blaartrekkende, Veficatoria. Beroerte, (Tegen de) AntapopleÜica. Befchermings-midddel, Prcefervativum. Blanket-middel, Cosmeticum. Bloeddillende middelen, Encemon, fanguinemfiflentia,.
Bloedzuiverende, Sa?iguinem purificantia. Borstmiddelen, Bechica, thoraica. Braakmiddelen, Expeciorantia, emetica, vomitoria. Braaking dillende middelen, Antemetica. M m Brand.
|
|||||||||||
•ai*
|
|||||||||||
GEN".
|
||||||||||||||||||||||||
GEN.
|
||||||||||||||||||||||||
I*£
|
||||||||||||||||||||||||
Brand middelen, Cauflica ,. cauteria, eßharotica, pijro-
tica.
Bijt middelen, Cathceretica, corrodentia , cortoßva. Doordringende , Penttrantia. Doorknaageride, Ruptoria. Droögmaakènde, Stomatica, ficcantia. Dorstlesfchende, Adipfa, fltimflstentia. Drift of woeling ftilleiule, Paregorka. Engborstigheid , (Tegen de) Antastlmatka. Ettermaakende midddelen, Suppurantia. Gal afvoerende, Chalogoga. Galmaakende, Biliofa. Geest vermerkende, Anahptica. Geheugen verfterkende, Anamnifiica, memoriam confor- tantia.
Graveel-midde'en, Antinephritka. Baitverfterkende middelen, Cardiaca, cordialia. Hoofdverftefkende, Cephalka. Hoofdzuiverende , Apophlcgmatizantia, fliaiagoga. Jigt, (Tegen de) Antarthritica. ïnfnijdende middelen, Incidentia, attenuantia, Kauw middelen, Masticatoria , fialagoga. Koorts verdrijvende, Aniifebrilia, fébrifuge. Korstmaakende, Eßharotica. Kraamzuivering bevorderende, Lochagoga , ariflol'xliia.
Kragt verwekkende, Analeptka, confortantia , roborantia. Kramp, (Tegen de) Antispasmodka. Krop-zweeren, (Tegen de) Antkhoerœdica. Lammigheid , (Tegen de) Antiparalijtka. Laxeerende middelen, Eccoprotica, laxantfa. Lever-middelen, Hepaiica. Long middelen, Pulmonïca. Losmaakende middelen, Digereniia, digestiva. Maag-middelen, Stomachica. Maandftonde verwekkende, Emmenagoga. Maatigende middelen, Dcmulcentia , tempsrântia. Melkmaakende middelen, GalaBofera, laüifera. Melkopdroogende middelen, Latbifuga, lacimminuentia. Milt middelen, Splenka, Jpienetka. Moeder-middelen ,.. Hijßzrica, uterina. Mond-miJdelen, Stomatica . [Neerploffende middelen, Precipitantia. iNiermiddelen, Nephrit ka. Wies-middelen, Errina, ptarmka,,ßernutator-ia. Omwindende middelen, Obvolventia. Qndervïndlijke middelen, Empïrka. Oog-middelen, Ophtalmica. Oor middelen, Acustica, Otica. Opdroogen.de middelen, Exjiccantia, ßccantia. Openende, Aperientià, deobßruentia.! Opîosfende, Refolventia ,.foïventia. Pisdrijven'de, Diuretica. Pleuris middelen, Antiplewitka. 'Podagra, (Tégen't) Antipodagrica. Prikkelende middelen, Stimulantia. Purgeer-middelen, Cathartica , purgantia. FijnlHUende middelen , Anodijna, antifpasmodica. Quijling verwekkende, Salivantia. Kood-bütende of rood-maakende, Rubefacientia,, phceni- gmus.
Wip'mnakende, Maturnntia. Saamentrekkende, Adfiergentia. Scheurbults-middelen, Anti/corbutica. Slaap'verwekkkende. middelen^ Hijpnotica, ßmnifera, ßpor'ftra-,
|
Slaap verminderende, Anthijpnotka.
Slijm afdrijvende, PHkgmagoga*.
Specerijagtige, Aromati'ca.
Steenbreekende, Lithontriptica.
Splinters uittrekkende, Epijpastka.
Stompinaakende, Obtundentia:
Stoppende, Objlruentia, adfiringentia.
Streelmiddelen, Palliativa.
Tandmiddelen , Odontalgica.
Tegen de teering, Antiphtißaca.
Tegen de vallende ziekte, Antepileptka.
Tc rug drijvende, Repellentia.
Twijffelagtige middelen, Ancipitia.
Uitdrijvende, Bezoardica.
Uitwendige opleg-middelen, Topica.
Veelkragtige middelen, Polijchrefla.
Veranderende , verbeterende, Alterantia.
Verdeeleudc , Refolventia.
Verdikkende, Cóndenfantia, incrasfantia, injpi.fanïh,
mucilaginofa.
Verdoovende, Narcotica. Verdunnende , Attenuantia , Incidentia. Vergift-weerftaande, Alexipharmaca, alexiteria, ansi* toda.
Verhardende, Induranüa , fclerotka. Verkoelende, Refrigerantia. Verkwikkende, Analeptica, refiaurantia. Verrotting tegengaande, Balfamica, antiputridinofi, Verfterkende, Confortantia , corroborantia. Verfloppende, Objlruentia , oppilatoria. Verwarmende, Calefacientia. ■ ■ Verweekende, verzagtende , E;mllientior. Verzoetende, Edulcorantia. Vleeschmaakende, Sarcotica. Vlugge, Volatilia. Voedende, Alimentofa, mtrientïa.. Vögten verbeterende, Dicethetka.. Water afdrijvende, Hijdragoga. Welruikende, Odoratifera. Windbreekende, Carminativa. Wonden fluitende, Cicatrijantia, Epuloticd. Vvondheelende, Confolidantia, giutinantia, vulnernrh. Wondzuiverende, Mundificantia, Wormdoodende , Anthshnintka. |
|||||||||||||||||||||||
Zenuw vermerkende, Nervina,
Zuiverende , Mimdificavtia. Zuurbreekende of opfjurpende tantia.
Zuur wederftaande, Antacida. Zweetdrijvende , Diaphoretica |
Tonica.
Abforbentia, precifi perfpirantia, ft™'1"''
|
|||||||||||||||||||||||
fera.
Deeze en meer andere diergelijke benaamingen *i" •
men op ieders duitfche of latilnfche 'artijkcl verklaart, en de voornaamire geneesmiddelen, daar toe beh°oKn' de, aangeweezen. . ■ Dewijl ook de Geneeshceren zedert ouds, verfen^
dene fimplkia, die van eenerlei kragt zijn, on L. tijtel of benaaming begrijpen ; en zommigë ook zamen ^ |
||||||||||||||||||||||||
der die bekende benaaming voerfchrijven; z° z,
|
m
|
|||||||||||||||||||||||
niet ondienstig zijn,, hier ook voor de onk
|
als voigï'
|
|||||||||||||||||||||||
deezen, te melden, welke zodanige zijn;
|
||||||||||||||||||||||||
De V groote 'openende of pisdrijvende wortelei'" ^
Eppe-wortel, Radiées Apii ', oißc. ; of als die ontbrt i Höndgrasrwoitcl, Craminis Canini. nPr»ie- |
||||||||||||||||||||||||
GEN.
|
||||||||||||
GEN..
|
||||||||||||
Chebuli, zijn lang, bijna vijf kantig en de grootfte.'
Citrini, zijn lang en bruinagtig-geel. . • Emblici, zijn in Hukken zonder fteenen. '■■■Jdx
Indi,.zijn langwerpig, bijna agtkantig, zwart,, en de
kleinfte. !.. ^.j i -.. De III zoorten van Peper.
Gemeene zwarte peper, Piper nigrum, feu Meüno-pi»i .per.
Witte peper, Piper album, feu Leuco-piper. Lange peper, Piper lingum , vel Macro-piper. ■•-■■, '/,i
De III zoorten van Santel-hout.. rn
Wit Santel-hout, Santalum album. Geel Santel-hout, Santalum citrinum. Rood Santel-hout, Santalum rubrum. I
De III zoorten van Aloè\ Succotrina, is de beste. Hepatica , koomt de voorige nabij. Caballina, is de ilegtfte en onzuiver. De IV groote Cordiaale ■ Wateren.
Cancel-water, Aqua Cinnamomi. Roofen-water, Rojarum. Anjelier-water, Carijophijllorum hortens, vel Tunicx.
Melis fe-water, Melisfa. De IV kleine Cordiale Wateren.
Bernagie-water, Aqua Borraginis. Cichoreij-water, Cichorin Endivie-water, Endiviœ. Hijfop-water, Hijsfopi. • De IV gemeene verzagtende Oliën,
Roofen-olie, Oleum Rofdrum. , Witte Lelien-olie, Liliorum alborum. Camiile-olie, Camomillœ. Dil-olie , Anethi. De IV Verwarmende Zalven,
Heemst-zalf, Unguentum Aithece. Aregon-zalf, Aregoiu Agrippe zalf, Agrippes. IJzer-zalf, Martiatum. De IV verkoelende Zalven,
Witte zalf, Unguentum album. Nutritums-zalf, Nutritum. Populier-zalf, Populeimi. Verkoelende zalf, Infrigidans. De V kostelijke Fragmenten
Rubiin, Rubinus. Granaat, Grinatus. Hüacinth, Hijacinthus. Smaragd , Smaragdus. "' Saphiir, Suphijrus. _ - GENERATIO; Voort-te eling ; is een nieuw begin der
dingen, die een leven hebben, en heeft derhab'en plaats, zo wei onder de planten als dieren; wordende daar toe ver- eischttwee zigvereenigendeoorzaaken(aïZj/ceƒ»<;<>), na- melijk de mannelijke en vrouwelijke J"exe: Het werk der mannelijke fexe is, om de vrouwelijke te bevrugten, en iiet.werk der vrouwelijke, om't mannelijke zaad, 'of de M m 2 v-rugt. |
||||||||||||
Aspergie-wortel, Asparagi.
Venkel-wortel, Fœnkuh.^
peterfelie wortel, Petrafeiini.
Muizedoorns-wortel, Rujci ; of als deeze ontbreekt,
de,wortelen van Taraxicum of Cichorei] {Taraxici
vel Cichorii).
De V kleine openende wortelen. ■
Mcekrap-wortel, Radiées rubice tinclorum. jîondsgras-wortel, Graminis canini. Stalkruid-worte'1, Ononidis. ){r sdistel-wortel, Erijngü. 'Cappti'-wortel, Capparidis. De V weehnaakende kruiden.
Heemst, Althcea vel ßismalva. Maluwe, Malva. Bingel-kruid, Mercurialis. Glas-kruid, Parietaria. Vioolen,kruid, Violaria ; of in plaats van de twee laat-
fie Bete ea Melde {Beta £f Atriplex). De V Hair-kruiden.
Gemsen Venus- of Vrouwen-hair, C'apillus veneris vel
Adianthum nigrum. Muur of S teenruit, Ruta muraria-vel Adianthum al-
bum. Wederdood, Polijtrichum feu Trichomanes.
Steen-varen, Ceterach vel Asplenium.
Hertstong, Lingila cervina feu Scolopendrium.
De IV hurtßerkende bloemen.
Bernagie bloemen , Fiores Borraginis. Buglosfe- of Osfetongs-bloemen, Buglosfœ. Roode Roofen, Rojarum: Blauwe Vioole-bloemen, Violarum. De IV groote verwarmende zaaden.
Anijszaad, Seinen anifi. Oirweij zaad, Carvi. Coriander-zaad, Coriandri; of in deszelfs plaats Ctimijn- zaad, Cummi.
Venkel-zaad, Faniculi. De IV kleine verwarmende zaaden.
Ammeij-zaad", Semen ammeos. Ronde Nagels of Nagel-koppen, Amomi; of in haar plaats kleine Cardamome, Cardamomi minus.
Eppezaad, Apii offic. leen-of geele woitel-zadd, Dauci. Ds IV groote verkoelende zaaden.
J-°ncommer-zaad, Semen Cucumeris. Meloen zaad, Melonis. Ulbasfe-zaad, Cucurbita. Mtrulle-zaad, Citrulli; of in plaats van dit meer Con-
conimer-zaad. . De IV kleine verkoelende zaaden.
Jfouw-zaad, Semen Laiïucce.
^choreij-zaad, Cichorii. ^Qiviezaad, Endiviœ. f0rcelein-zaad, Portulacce. Soit: • . • -De V zoorten van -Mijrobolanen,
mi:r«h zijn rond. |
||||||||||||
m GEÎT'
|
|||||||||||
CEI*.
|
|||||||||||
vrugtbaannaakende ftoffe, te ontvangen, het vrugtbegin-
zcl tedraagen, te voeden, en te baaren. Zie op EIJ , EIJER STOK en VOORT-TEELING. -GENET-KAT; in tlatijnGs/zetïa; is een dier onder 't
geflagt der/reftoibchoorende; deszelfs grootte is als die van een klein vosje of als een kat, ook gelijken zijne ooren vrij wel na deeze laatfte, het lijf is egter veel dunner, ai de fnoet zeer fmal en puntig ; het hair zijner vagt is donker-bruin met een geele weerfchijn, en met zwarte plakken bezaait; zijn ltaart is met zwarte en witagtige ringen zeer fraaij gefchakeert. De Genet kat onthoud zig het meest in de Oosterfche
landen aan de oevers der meirenen rivieren; zij worden egter ook elders gevonden; dewijl men ze veelvuldig in de huizen U Conltantinopolen ziet die tam gemaakt zijn, en gebruikt worden om ratten en muizen te vangen. GENEVERBOOM, zie JENEVER-BOOM.
GENGBER; Gember; in'tlatijn2«g»7;er; {Amomum
fcapo radicata, fpica ovata, Likn. Spec. Plant.) Bejchrijving. Dit gewas, zegt men, dat met bladen
groeit in de gedaante van riet, of als de water-lisch ; de •wortelen zijn knobbelagtig en verbeelden klauwen, en kruipen onder de grond voort, zijn van verfchciderhan- de dikte, maar hebben meest de dikte van een vinger ; en zijn van buiten wit, ros of zwartagtigenvan binnen wit of geel, hebben een aangenaamen reuk en fcherpe fmaak ; uit de wortel fpruit een fteng voort, met een zoort van air, die kleine'bloemen en't zaad bevat. Offchoon as gengber, ais mannelijk en vrouwelijk on-
derfcheiden word, is 'er in het geflagt geen verfchil, want beide hebben in ieder bloem, een ftijltje of man- nelijk deel, en een vrouwelijk; behoorende dus tothet eerfte geflagt, en verdeeling van Linn/eus. Plaats. De gengber groeide voor deezen alleen op
verfcheidene plaatzen in Oost-Indiën; maar naderhand heeft men ze van daar in de West-lndiën gebragt, daar ze nu veel op de Antillijche eijianden op St. Domingo, "fanwica , en elders gebouwd , en de meeste die in Eu- ropa komt,, van daar gebragt word. Men heeft drie zoorten van gengber, als witte , of grijs-
açtige, roode en zwartagtige : De witte en gmze is bin- nen'geelagtig, en word voor de beste geagt, maar de roode die fraai wit van binnen is , houd men niet zogoed : Hii moet om goed in het gebruikte zijn, niet te oud en geheel weezen, en niet ligtelijk kunnen gehrooken wor- den , oo': van binnen harsagtig uitzien, en een fcherpe fmaak hebhen. Eigenfehappen. De gengber is verwarmend, infnij-
dend, openend ; verwarmt en verfterkt de koude maag en ingewandjn, bevordert de kooking der maag en ver- teert alle rauwigheden en flijmen, en' is zeer dienftig tegen de winden, buikpijn, enkolijk, als mede legen de verkonding , roos, duizeling en hoofd-gebreken, welke uit de maag ontdaan -, met bittere dingen vermengt, is hij zeer dienftig tegen de andere en derdendaagzekoort- zen ; word ook gepreezen om het gezigt te veriterken, en de oogen klaar te manken. Men conflit de West Indifche gengber op deeze manier.
De klaauwen worden vergadert eer zij riip, en nog zeer teder en zagt zijn ; men raspt 'er de buitenfte fchil af, en men fnijd ze naar-believen, en legt ze te weeken tien dagen lang in het water, om 'erde fcherpheid te beteruit te trekken, vernieuwende telkens het water tweemaal d:iags; vervolgens laat men ze in ruim water kooken een halfuur lang, en afgegooten en uitgedroopen zijn- |
|||||||||||
de, legtmen ze nog heet in flappe, maar klaare fijroop *
24 uuren lang; deeze weder afgegooten zijnde, legt tuen |
|||||||||||
- gtmen
ze in een fterker njroop, en dus tot drie reizen, en op deeze wijze bewaart men ze voor conrkuuren; wil men
'ei marmelade vanmaaken, neemt men ze'er uit, en laat
de klaauwen droogen.
De West Indijchegengber dus bereid, heeft een amber
koleur, is zeer helder, en aangenaam, de fijroop is van. gelijken helder. Voorts maakt men er in de apotheeken confectie ,fpeiies
diazingiberis , enz. van, en hij word in veelerlei genees- middelen gemengt, hoewel hij tegenwoordig zo veel niet meer in de geneeskunde gebruikt word , als in voorige tij- den, toen hij eerst in Europa kwam, zeer waarfchijnlijk, 011; dat hij zeer gemeen en overvloedig is; egter kan men'zeg- gen, dat hij in der daad een der beste middelen in bo- vengemelde en meer andere diergelijke gebreken is. De gengber heeft ook zijn gebruik in de keuken, bij
deeze en gecne fpijzen, zauzen, gebak, enz. daar hij bij past , niet alleen om dezelve fmaakelijk te maa- ken , maar doet die ook gezonder worden. GENGBERBROOD, zie GEBAK, pag. 794.
GENGBER (DEUTSCHE), zie KALFS-VOEÏ.
GENGBER-KEEKS, zie GEBAK, pag. 794.
GENICULATÜS, Nodofus, Knoopig , Geknoopt;
Knobbelig, Lidformig; gelijk de ftengen, takken, en wortelen van zommige planten groeijen , dus zegt men caulis geniculatus vel nodofus, geknopte fteng. GENICUEUM, JSIodus; een Knoop, Knobbel ; wor-
den genoemt de knoopen der lidformige planten, als bij voorbeeld van rogge , weit, aardbtfi'èn, enz. GENIOGLOSSI MUSCULI; dus worden die fpre-
ren genoemt, welke van de zijd-declen der onder-Kin af, tot in de tong loopen, en dezelve zijdelings aflei- den. GENIOHIJODEI MUSCULI; deeze fpieren, dis
in het griekseh de naam van geneion draagen , koom'en van de kin af, en eindigen in de grond van het tong- been. GEN4STA, zie AGUL en BREM.
GENJSTA HUMILIS, zie GENISTELLA.
GENISTA SPINOSA, zie BREM (STEEKEN-
DE-). GENISTA TINCTORIA, zie BREM (AKKER).
GENISTELLA; Chamm-genifia; is van verfchefien
zoorten , die raedezoorten van de brun, en zommige door; nig, andere zonder doorns zijn, groeiiende zewntnige W Duitschland, andere in Frankrijk en elders, zie Luw- Sper. Plant. pag. 710, 711. , Daar is ook een kruidagtige zoort van genißa, Heim °}
lange akker brem of aard-brem genoemt ; in 't latii" gM' fiella herbu cca; chamce-genista fagitalis; genista hwnijj DonoN.Ei. (genista ramis ancipitibus articulatis , ß'"s ovata-lanceolatis, Link. Spec. Plant.) , Bejchrijving. Dit kruid-gewas groeit niet hoog, nÇe
platagtige ftengen en takjes, die in leden gedeelt zUn> en de bladen en ftengen of takken te gelijk uitmaaken> zo dat het fchijnt, als of't eene blad boven het andere voortko'omt ; op de top van deeze platagtige fzer}®'~ en takjes koomen verfcheidene geele bloemen bij-e IK der voort, zo als die van de gemeene brem, waarna diergelijke hauwtjes en zaaden volgen, maar kleiner- ' Plaats. Dit kruid groeit in Hoog-en Neder-DuitschW'
enz. op vogtige akkers en grazige plaarzen. • .. ie GENITALlAj de Teel-deelen; in de planten- z-ij"^
|
|||||||||||
GEN.
|
||||||||||||||||||||
GEN,
|
||||||||||||||||||||
US
|
||||||||||||||||||||
helmtjes (anthree) der bloemen de mannelijke, en het
nerk (fligma) de vrouwelijke teel-deelen. GEN1TU11A; Semen masculinum; het voortteelings-
zaad; inde planten is het't fijne itof op de helmtjes der hlo-men, dat de vrou.velijke bloemen bevrugt. Zie ook"-WJ en i-ARINA fOECUNDANS/ GENÜODSCMAP ; Zamenleeving ; Gezelligheid; in 't
lat. Societas, Sociabilités. De menfchen zijn gefchapen om in genoodfchapmet eikanderen te leeven: Indien Gods yoorneemen ware geweest, om ieder redelijk lierveling alleen, en van de anderen afgezondert te doen woonen, zoude hij aan elk van hun dienstige en voldoenende hoe- danigheden tot dat eenzaam leeven gèfchonken hebben ; dit is waarfchijneiijk het doelwit van den Schepper niet geweest, om dat hij wilde, dat de banden van bloed en geboorte tusfchen ds menfchen die uitgeltrekter veree- niging, die hij onder hun bepaalt had in te voeren , begosten te vormen ; de .meeste hoedanigheden van de mensch, zijne natuurlijke geneigl heden, zijne zwakheid ^ zijne nooddruften verftrekken tot zo veele zekere bewij- zen van des Scheppers voorneemen in deezen. Dusda- nig is in der daad den aait en het geitel van den mensch, dat hij buiten genoodfchap of zaamenleeving niet in ftaat is,zijn leeven te bewaaren, zijne hoedanigheden en ver- moogens te ontwimpele'n en te volmaaken, nog zigeen opregt en zeker geluk te verfchaffen. Laaten wij flegts ons oog vestigen op een kind, dat zo even door zijn inoeJer is gebaart, wat zrm'er van worden, indien een goeddoende en behulpzaame hand geen zorge voor hem drojg, en bet onnozet wigthet noodige verfchafte? Het moet vergaan indien niemand voor hem zorgt; en die (laat van zwakheid en nooddruft vergt geen kortltondi- ge, maareen aanhoudende en langduurigê hulpe; volgt hem in zijn jeugd, en gij zult in hem niet anders dan onbe- fchaaftheid, onweetentheid en verwerde denkbeelden vinden; aan hem zclven overgdaaten zijnde, zult gij in plaats van een redelijk fcbcpzel dat met verltand begaaft is, niet anders dan een wild, woest en misfehien ontem- baar dier ontmoeten; onbewust van alle de gemakken des lcevens, door verveelingen gek welt, en door bekomme- ringen en ongerustheden gefoltert, verltrekkcn hem zij- | nezielsvermoogens, waar mede hij boven de redeniooze dieren begaaft is, door gebrek van ontwimpeling en ont- beering van vermoogens om dezelve werkltellig te kün- nen iraaken, tot een ontiiifpreekelijke last, dewijl hij in- neHtjiï gevoelt tot iets verhevenere voortgebragt te zijn, a's hij in uien toeftand geniet ; geraakt men tot hooge jaa- re'i, zo kan die t;np van ons leeven als eene wederkeê- rmS van zwakheden aangemerkt worden, die ons alzo afhankelijk van anderen maakt, als wij bet in de onnoo- Zc'e kindsheid waaren , deeze afhankelijkheid doet zig jjpg (lerker gevoelen in de ongemakken en ziektens , zie ni«op welk eene wijze Seneca de Benef. L. IV. c. 18. °ns dit met een natuurlijk penccel afmaait. „ Waar » (zegthij) hangt onze zekerheid van af, indien het niet » 's in de wederzijdfche dienstbewiizingen? Het isen- " ,.e' die handel van weldaaden die liet leeven gemakke- ••' 'ijk maakt, en in ilaat fteltomons tegens de beleedi- " 8ende en onverwagte aanvallen te verdedigen; welke » zoude het lot van''t menfchelijk gcflagtzijn, indien " eik Wonderlijk woonde? Zo veele menfchen ook zo " V-L' Prooijcn en flagtoffers voor de andere dieren, " ^'^'j'osd dat ligtelijk is te itorten, in een woord de |
moeten zijn, en aan wien hunne woestheid belet trops-
wijze te kunnen leeven,. koomen, om zo te fpreeken,. ge wapent ter weereld, in plaats dat de mensch van alle kanten met zwakheden omringt is, geen tanden nog klauwen tot zijne verdeeding hebbende; dog de krag- ten , die hem ontbreeken wanneer hij alleen is, vind bij, zig met zijns gelijken vereenigende; de natuur heeft hem om zig fchadeloos te Hellen twee zaken geichonken, ,, die hem boven de dieren verheft, ik bedoele de reden en „ de gezelligheid, waar door de gene die alleen aan nie- „ mant koste wederftaan alles word; de zaamenleeving „ met zijns gelijken, geeft hem magt over alle de ande- ,, re dieren ; die zelfde zaamenleeving maakt, dat niet te „ vreeden met het clement, waar op hij gebooren is, „ zijne heerfchappije zig zelfs tot over de zee uitftrekt; „ 't is die zelfde verceniging, welke hem middelen in zij- ,, ne ziektens, hulpe in ziin ouderdom, verligting aart ,, ztjne fmerten en verdriet verfchaft; zij is het die hem ,, in ftaat Helt, om zo te fpreeken , het geluk te trotzee- „ ren. Beneemt de zaamenleeving aan -de menfchen , „ zo zult gij de vereeniging van zijn geflagt vernielen, „ waar van het behoud en al het geluk des leevens af- ,, hangt. De zaamenleeving zo noodzaakelijk voor de mensch
zijnde, heeft God hem een geitel, hoedanigheden eu talenten gegceven, die hem tot die ftaat zeer bekwaam maa- ken ; dusdanig is bij voorbeeld de hoedanigheid der fpraak, welke ons het middel verfchaft, om onze denk- beelden met zo veel gemak en fnelbeid aan andere mede te deelen, en welke hoedanigheid buiten de zaamenleeving van geen't minlte gebruik voor ons zoude zijn : Men kan het zelfde zeggen van de neiging tot de navolging, en van dat verwonderenswaardig werktuigelijke, welke te wege brengt, dar alle de hartstogten en indrukzelen der ziel zig zo ligtelijk van de een aan d'ander mededeelen; het voldoet dat een mensch aangedaan en bedroeft fchijnt r om ons tebeweegen en medelijden met hem te doen heb- ben; homo'Juin, -humani a me nihil alienum puto :. Laat een mensch u aanranden, op wiens gezigt de blijdfcliap gefcheut Haat, hij zal in u een gevoelen van vreugde" verwekken; de traanenvan een onbekende doen ons aan, voor dat er ons zelfs de oorzaak van bewust is ; en het ge- jammer van iemand, met wien wij niets dan de menfehe- Hjkheid gemeen hebben , doet ons door een werktuiglij- ke beweeging, die alle overdenking voorafgaat, tot zijn hulpe loopen. Dog dit is't niet alles, wij. zien dat de natuur de gaven en talenten zeer verfchiilende onder de menfchen heeft uitgedeelt, aan zommigede bekwaam- heid vergunnende, om zekere zaak'en te kunnen doen, die als onmogelijk voor anderen zijn; terwijl deezen op hun beurt een vernuft hebben,. die door dezelfde natuur aan anderen is geweigert ; indien- gevolgelijk de aange- boorene nooddruften der menfchen. dezelve de eene van d'andere doet afhangen, zo maakt dat de vericheident- heidder talenten-waar mede zij begaaft zijn, en dïe hun. in ftaat iteit om zig onderling te helpen, hun verbind en vereenigt : Dat zijn alle zo veel duidelijke merkteke- nen , _ dat de mensch tot de zaamenleeving.' voorbe- fchikt" is. Indien wij daar te boven onze neiging faadpreegen,
zullen wij ook gevoelen, dat ons hart natuurlijk helt om na't gezelfchap van ons gelijken te verlangen, en in te- gendeel eene volkoomene eenzaamheid^, als een ftaat van verlaating en verveeling, vreest; indien men onderzoekt waarvandaan die verbindende en gezellige neiging in ons M m 3 " voort"! |
|||||||||||||||||||
...
|
||||||||||||||||||||
len-
|
||||||||||||||||||||
"
|
||||||||||||||||||||
eid z^lve. De'andere dieren hebben voldoent
|
||||||||||||||||||||
de kra
|
gten om zig te verdedigen, alle die zwervende
|
|||||||||||||||||||
•GËN.
|
GEN,
kiest uit zig zelven Beftierders, en eenen Geheimfchrij.
ver of Secretaris. Te vooren had men geene Maatfchap. pijen, dan die door kooplieden wierden opgerigt ooi winst te doen, dog zedert het laatlte der voorleedene eeuwe, hebben vérfcheidene Geleerden zig vertenigt en een genoodfehap of maatfehappije opgerigt tot hei ge- makkelijker gemeen maaken van hunne uitgewerkte Huk- ken, verhandelingenen waameemingen j zij hebberig zelfs buiten hun land uitgeitrekt , en leden aangenoo- men uit nabuurige, zelfs uit verre afgeleegene landen, en hier door oe wetenfehappen zodanig algemeen ge- maakt, en verbetert, dat men met recht kan zeggen, dat zedert ruim hondert jaaren de konsten en weten- fehappen meerdere vorderingen gemaakt hebben, dan te vooren in duizenden. Deeze Genoodjchappen worden Academiën genoemt,
wanneer de Vorsten zulk eene vergaderinge van Geleer- den aanleggen , en leden beroepen in iedere wetenfehap § én of meerder, met last om hunne fchriften jaarlijks in die vergaderinge te brengen , te onderzoeken, en uit te geeveu; als bij voorbeeld, de Academie van f mail'. Wetenfehappen en Injcriptien te Parijs; die van IViUA- Jehappen; de Acaaemie Ftanpoife; de Academie der Heel- konstenaarin, enz. ; de Academie van Wßtenjchappinvm Petersburg, van Berlijn, enz.; daar en tegen heeft men het Genoodfehap of Maatfehappije van Londen, van Edinburg, van Haaf lern, van Middelburg, welke, oor- fprongelijk uit bijzondere leden opgerigt, zig een Pro- teclor of Befchermer hebben gekoozen, neemende ee- nen Vorstelijken per/.oon, welke daar tegen die Mmt- fchappijen met de tijtel van Kaninglijk vereert hebben, gelijk die Yan' Londen, Edinburg, enz. Deeze Academiën , Bondgenooafchappen of Maatjchf'
pijen, doen niet anders dan vergaderen, en elkanderen hunne ontdekkingen of waarneemingen mededcelcn,on- derzoeken , en gemeen maaken onder den titel van Fer- handelingen of Memoires, Transa&ien of Commentarien; veeien geeven jaarlijks eenig vraagft.uk op om te beant- woorden, en ftellen daar toe eene prijs , die in eene medaille van goud of zilver beitaat, tot aanmoedig«)? van wetenfehappen of konsten. Deeze Academiën moeten niet worden vermengt i"et
de Hooge Schooien, welke Academiën genoemt wor- den van eenen Academus of Hecademüs, die te Athe- nen, ten tijde van TnESEUsden dichter , een Gijti'W ww-of School oprigtede, waar in hij allerlei wetenfchaPj pen en lighaams-oefFeningen aan de jeugd liet onderffif zen. Cicero gaf aan zijne buitenplaats te Ponzole*-» naam van Academie, om dat hij daar met eenige ^P1 vrienden, die Wijsgeeren waaien, omgang hield. |
|||||||||||||||||||||
:$46:
|
||||||||||||||||||||||
voortspruit ;: zal men bevinden, dat zij ons zeer.dienftig
door den oorfprohg van ons weezen is gefchonken , om dat het in de saamenleeving is, dat de mensch de mce- fie middelen tot vervulling zijner nooddruften vind , en de gelcegentheid om de meeste zijner hoedanigheden te oeffench ; het is daar inzonderheid, dat hij die gevoelens kan beproeven en openbaar maaken, waar aan de na- tuur zo vecle bekoorlijkheden gehegt heeft, zo als de ■liefdaadigheid, vrie.ridfcb.ap, mededoogen, edelmoedig- heid, enz., want dusdanig is de bekoorlijkheid van die gezellige neigingen, dat daar uit alle onze zuiverfte ver- maaken opwellen: Niets is in der daad zo vergenoegend en vleijende, als te denken, dat men de agting en vriend- fchapvan een ander verdient; de geletrtheid verkrijgt een nieuwe luister en waarde, wanneer zij zig.opentiijkkan yertoonen; en nooit is de vreugde leevendiger dan op het ogenblik dat men ze voor de oogen van anderen kan doen- Jchitteren, of in de boezem van een geliefde vriend liit- itorten; zij verdubbeld met zig mede te deelen, om dat .bij ons eigen genoegen het aangenaam denkbeeld ge voegt word, dat wij zulks ook aan anderen veroorzaaken , en hén daar' door zo veel te naamver aan ons verbinden; het verdriet in tegendeel vermindert en verzagt, het zel- ve met een ander deelende, even gelijk als een last lig- tcf word, wanneer een gedienftig mensch ons helpt dezelve te torsfehen : Diensvolgens roept en nodigt alles ons tot den ilaat van gezelligheid en zaamenleeving , de hulpe van anderen maakt ze ons noodzaakelijk , de nei- ging vormt er ons een vermaak van, en de helling die wij er van natuure toe hebben., toonen ons, dat het wezent- lijk 't inzigt van onzen Schepper is geweest. ; De geheele huishouding van de menfchelijke zaamsn- .ïeeving fteunt op dit algemeene en eenvoudige grondbe- -gtnzel : Ik wil gelukkig zijn, maar ik leeve met menjehen die insgelijks een ieder aan zijn kant wil gelukkig weezen ; .laat ik dan Jict middel zoeken van mijn geluk te verfchaf- f en met het hunne te bevorderen, of zonder'er ten min- fleti ooit eet'.ig nadeel aan toe te brengen. Wij vinden dit 'grondbeginzel in ons hart gep'renr, en indien de Schepper "er van de eene kant de liefde tot ons zelven in heeft ge- plaatst , zo .heeft hij 'ermet de andere hand een gevoelen om ons gelijken wel te doen ingedrukt; die twee neigin- gen , fchoon de eene van d'andere onderfcheiden , heb- ben nogtans niets tcgenftfijdigs, en God die ze ons heeft Ingeboezemt, heeft-ze voorbefchikt omgezaamentlijker hand te werken, zig onderling te helpen, en geenzins om zig te vernielen; ook fmaaken welgepiaatftc en edel- moedige harten het àllerzutverftegenoegen, met aan an- dere menfchen wel te doen, om dat zij in deezen niet anders daneene neiging volgen, die de natuur hun heeft ingefchapen. De zedekundigen hebben aan die eerlle oorfprong van weldâadtgheid de naam.van gezelligheid, (Jocïahiliteit) gegeeven ; ujt het beginzel der gezelligheid, vloeijenals uit derzelver bron alle de wetten der zaamen- •leeving, en alle onze zo wel algemeene als bijzondere tpiigten ten aanzien van andere menfchen. Dit is de grqnd- iteurt van alle menfchelijke wijsheid, de bron van alle na- .tuurlijl-'e of aangeboore deugden, en het algemeene be- ginzel van de geheele zedeleer en burgerlijke zaamen-< leeving. GENOODSCHAP en MAATSCHAPPIJE, beduid
dezelfde zaak ,• eene overéenkoonist van vérfcheidene leden, tot het vetrigten van zekere zaaken, volgens «wetten,, dooi- hun zelven opgefhelt,-aan welken zij zig iföBdeiliog, "willekeurig verbinden ; zulk een genoodfehap |
||||||||||||||||||||||
renoeait
|
||||||||||||||||||||||
ver-
eert, °? |
||||||||||||||||||||||
worden, om dat demagt,welke men aan derzel
|
||||||||||||||||||||||
gaderingen of Senaaten wegens den Souverain ges
|
ai'"
|
|||||||||||||||||||||
Dotïoren, Licentiaaten of Baccaiauren te maaken,
'verfiel of algemeen is ten opzigte der Republijk, v in zij gevestiet zijn. In deeze vergaderingen wo alleen de werten, aan de Academie gegeeven, p'■ haaft; 'het gedrag der eugd onderzogt, en beftra . ^ de bekwaamheid en deugd met eer bekroont, dajojr daar worden de Do&ores of Meesters gemaakt, en • , eene bulJeofgetuig-febrift, met ondertekeningen26 bekragtigt. Zie HÖÜGE SCHOOLKN. p RI. De Academie Franpife is door den Kardinaal jw ^
•CHELiEUm den jaare 10.35 opgerigt om de 1( i'au'c lw ^ |
||||||||||||||||||||||
CTEtf.
.jat is, de Grammatica, de Poëiie en Welfpreekenheid
te verbeteren ; deeze deelt jaarlijks op de St. Louis uit yvee medailles van goud,, de e^ne wegens welfpreeken- heid , de andere wegens dichtkunde ; haar IpreuK is à l'im- fllOïtuiï e. £ Academie Royale des Infçriptions & belles Lettres,
is door Lodewijk de XiV. opgerigt, in het jaar 1663, en vervolgens in het jaar 1701 weder op nieuws ingc- ij-.-t op den voet van de Acad. des fciences; zijontfangt ijü ordres van den Koning door den Secretaris van Staat; beflaat uit tien loontrekkende , tien asjociés en tien ekvis ; dog deeze clasfe is thans verandert in die der asjociés; zij heeft ook asjociés correspondent; zo wel bianen, als buiten het Rijk; zij heeft één Secretaris., en één Treforier, die altoos blijven; maar de Prajfi- dent en Vice-Prefident worden uit de honoraire leden, en Je Directeur en Onder.-Direcleur uit de loontrekken- de leden gekoozen. De Präsident Dureij de Noin- villïheeft zedert 1736 aan de Academie een legaat tot een jaarlijkfche prijs van een medaille, waardig 400 li- vres, gemaakt; haar fpreuk is Vetat mort. L'Academie Royale des fciences is in het jaar 1666 on-
der het beitier- van M. Colbert door Lodewijk de XIV. opgerigt; zij neemt alle ftukken van wetenfehap tot onderwerp, welke het natuurkundige betreffen; in het jaar 1716 is door den Hertog van Orleans eenige verandering in dezelve gemaakt; zij is onder debefcher- ming van den Koning, maar öntfangt de ordres van deu Secretaris van Staat ; zij heeft twaalf Honoraires; twin- tig l'enfionaires, te weeten drie Wiskon&tenaars , drie Sterrekundige", drie Werktuigkundige, drie Ontleedkun- de, drie Kruidkundige, en drie Scheikonstenaars, één Treforier, en één Secretaris. Deeze moeten jaarlijks eenc verhandel ing of waarneemingmededeelen ; zij heeft twaalf adjoints, emesasfoaiés libres; ook heeft zij jaar- iijks éénPrœfident, Vice-Prœiïdent, Directeur, en On- te-Direfteur, gelijk wij van de Acad. des Ihfcriptions enz. gezegt hebben. M. Rouillie de Meslaij, Con- seiller au Parlement de Pa ris heeft tweeprijzen aan haar gegeeven, één van 2500 livres voorde Aftronomie , i'en Van 2000 livres jaarlijks voor de Zeevaartkunde en Handel; de zinfpreuk is Invenit g? Perfecit. Behalven deeze is te Toiiloufe, l'Academie des Jeux
«mm, die uit veertig leden beftaande, de oudfte van "et llijk is. Eene Academie des fciences & belles lettres te Montpellier, die in 1706met die van Parijs in eengé- finolten is; te Bourdeaux, te Soisfons, te Marfeille , ■e Lions, te Pau, te Mon taub an, Angers, Amiens, ''yefranche, Rouen, enz. L'-dcademie R-vyale dê. Chirurgie is omtrent op de zelf-
»e voet als die van de wetenfehappen ; zij beftaat uit «r'n Prœiident, Vice Prefident, Directeur, Vice-Dire- '• één Secretaris, twee Commisfari'cn, om uittrek- |
|||||||||||||||||
GEN.;
|
|||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||
riekundigc, twee Oppasfers, e'nz. Behalven deeze Ko-
ningiijke Academie, zijn 'es nog .twee, in de Gobelins, en die van St, Lucas, die-door de Schilders.enßeeld- houwers Gilde ondciboudeh word. Daar is 'er nog één der Bouwkunde, welke allen naat-
het zelfde model gefchikt zijn. ' -.- 7 De Koningiijke Sociëteit te Londen, As'ander,CRcm~
wel opgerigt 'door eenige Wijsgeeixn, ren heeft dooï Kakel de Tweede haaren titel ontfangen in het jaar 1660; heeft tot zinfpreuk nullius in verba; zij beiiaat nog, en is aan geen getal leden in of buiten het Rijtc verbonden; ook trekt geen van allen :geld, dan alleen ^ de twee Secretarisfen ; daar is één Prœfidcnt, die door" de leden gekoozen word , en twee Secretarisfen. Die van Edinburgh is omtrent op den zelfden voet
gefchoeit, en is eerst door Mokro in 1730 opgerigt, dog alleen Geneeskundige zaaken bevattende, enzighicr door te bepaalt ziende, heeft dit genoodfehap zig mede tot de Natuurkunde uitgebreid, en algeaieener gemaakt. L'Académie Royale des fciences £? des belles Lettres de
Prusfe of Berlin , is door Frebrik de Eerste onder het beleid van den Grooten Lei3NITs als Praefidentop- gerigt, en gaf haar eerfte werken uit onder den titel van Mijceilanea Beroiinenfia. De groote Fredriic de Tweede heeft haar den titel gegeeven , die zij nog voert, en in het jaar 1745 begon zij haare verhandelin- gen in het fransch -uit te geeven , omtrent op den voet- als de Franfche Academie; zij geeft ook eene prijs van vijftig ducaaten jaarlijks. De Keizerlijke Academie van Petersburg isdoorCzAR
Pieter de Eerste opgerigt, na dat hij in 1717. te • Pariis die der Wetenfehappen bezien hadde; haar zin- fpreuk is Paulatius. De Konivglijke. Academie van Spanjen is opgerigt en
bevestigt in het jaar 1714, zij is alleen tot nutdertaal, en op de wijze als de Academie Franpoife gefchikt. De Academia Natura Curiofnrum is in het": jaac
1CT52 door eenen Medicijnen Doftor Bransch opgerigt,- en door den Keizer Leopold in het jaar17.o~0.in befcher- ming genöomen. De Academiën van Italien zijn bijna niet te noemen ,
daar is naauwiijks eene ftad ,. daar'er niet ten minfte éé- ne is; zomin ige 'hebben tot vijf, tot twintig zelfs, Milaan vijf-en-twintig; het geheele getal beloopt tot vijf hondert en vijftig. , Op het luisterrijk voorbeeld van zo veele Genood-
fchappen en Academiën-, hebben eenige voornaame Hee- ren der Haarlemfcbe Rcgeermge gedagt op het fliehten- van eene Maatfchappije, welke thans den naam voert van Hollandfchc Maatfchappije der Wetenfehappen te Haerlein, en hunne eerfte bijeenkomst gehad den 2i-Maij 1.752,, verzoekende den zeer Geleerden Heere C., C.' W va-n dek Aa tot Mede-licV en Secretaris ,. en droegen den 31 Julij 1753 aan Zijne Doorluchtigfte Hoogheid Wil- lem de V. Prince van Orange, den tijtel van -Protector,' op, het welke door Mevrouwe de Princesfe Gouvernai^, te zeer minnelijk wierd aangenoomen ; zij- heeft tot zin:, fpreuk Deo £f Patrice, en beeft in het jaar 1757 haare wetten overzien, eu afzonderlijk in het licht gegeeven^ zij geeft van gelijken een prijs van een gotide medaille, en eene zilvere aan die het naast bij de eerfte koomt, onder den naam mnde- accesfit tot den prijs.. Dit Genoodfehap .heeft zeder.t zijnen oorfprong .onbe-,
griipelijke vorderingen /gemaakt ;. en overtuigend doen zien , van.hoe. veejf..nük'he.t, voor;een- land; is,. om de. geleerden
|
|||||||||||||||||
s
|
|||||||||||||||||
len nsjociës étrangers, en even
rs. . M. de la Peijronie.heeft een legaat J^kc tot een jaarlijkfche prijs van 500 livres; haar ïlD'Preuk is Apollofalutaris. hv%""ilemie dsr Schilderkunst heeft te Parijs één
cptïL en Vice-ProtecW, één Directeur, één Can- |
|||||||||||||||||
.mrs en toegevoegde Recteurs, één Tre-
Anatomic,
één Histo- |
|||||||||||||||||
ton
|
. veertien• en voor de G
|
||||||||||||||||
.
|
|||||||||||||||||
GEN,
, tal der voorbeelden zo aanmerkelijk wierd, dat wij
, onderfteuning noodig hadden , wij van hunne goed- , willigheid gebruik zouden maaken. ,, Alhoewel wij nu, tot hier toe, met vermaak, aan
, ons ontwerp voldaan, en alle de verelscbte kosten ge- , dragen hebben, namen wij egter in overweeging ; i, , dat, met betrekking tot zodanige edelmoedige lieden' , die ons zedert, ten deezen opzigte, op nieuw en met , meerder nadruk hebben aangezogt, hoe meerder hun , begeerte ons billijk en prijswaardig voorkomt, het , ook te onbetaamelijker en onbillijker zou weezen, hun- , ne aanzoeken langer af te flaan; en 2. dat, dewijl de , uitwerkzelen reeds de groote nuttigheid van deeze , {lichting beweezen hebben, en het algemeen gunftig , wegens dezelve oordeelt, onze ontwerpen niets dan , enkele fchetzen zoude zijn, en wij ten uiterflen oq- „ verfchoonbaar weezen in de oogen van onze nako „ melingen , indien wij niet alles wat in ons vermoogen „ is, te werk ftelden, om het verval, en, moogelijk, den , geheelen ondergang van onze {lichting voor te koo> , men, en indien wij ons niet van de omftandigheden „ bedienden, om dezelve beftendig te maaken, en op „ onwrikbaare gronden te vestigen. „ Zie hierten dien einde twee middelen, welke tot ons
„ oogmerk zaamenloopen, en die wij ieder aanbieden, ,, wien het ter harte gaat de elenden van het menschdotn „ te verminderen, en hoe veel te meer nog die vanzij- , ne medeburgeren; een voorwerp veel te gewigtigom , zijne oplettendheid te ontwijken. „ I. Men zaleen Intekening openen, bij wijze van
, Tontine, in vierhonderd portiën, ieder van tweehon- ,, derd vijftig guldens, bedraagende te zaamen een ka- , pitaal van eenmaal honderd duizend guldens. De , Maatfchappij zal jaarlijks genieten een-vierde in dein- , teresfen , terwijl de overige drie-vierden verdeelt zullen , worden onder de eigenaars der portien, (iederprora- , to zijn aandeel in deeze portiën) gevestigt op Lijven , die als dan in leeven zullen zijn. Hier door zullen , de Interesfen vermeerderen, naar maate het getalder , perzoonen, op wier Lijven is ingetekend, zal vermin* , deren. Wanneer 380 van deeze portiën zijn uitgeftorvea , zullen de eigenaars der overige 20 portiën, ieder pro , rato zijn aandeel in dezelven, onder eikanderen dee- , len een zomme van vijftigduizend guldens, en zank , Maatfchappij erfgenaam blijven van de overige vijftig , duizend guldens, welk kapitaal haar alsdan, ten eeu- , wigen dage, in eigendom zal toebehooien. Het* , gineele Contract van deeze Tontine is ter Intekening , gereed liggende bij den Boekhandelaar Pieter M«Ja , op den Dam, en nader onderrigting deswegen te bc- , koomen bij den Makelaar Óïtö Ciristiaan 1it' , SINGII. ....
„ II. Dog wien verkiezen mögt der Maatfchappij11'
ver op eenige andere wijze door vrijwillige ë^tcl . begunftigen, zal zulks vrij ftaan, en kan hij ten*"1 opzigte zijne gedagten insgelijks aan den boveng' noemden Boekhandelaar P. Meijer te kennen g ven. . ijj „ Dewijl zo lang de Interesfen aan de eigenaars
portiën betaald zullen worden , en moogelijk lang', < de uitgaave der Stichting merkelijk meerder zal be pen dan haare inkomften , verbinden zig dewerkei« tien Direfteuren der Maatfchappij , hier bofen,L |
||||||||||||||||||
GEN.
|
||||||||||||||||||
848
|
||||||||||||||||||
geleerden door de enkele belooning van eer aan te moe-
digen , en onze landslieden tot eerlijke ijverzucht te prikkelen. Die van Zeeland toonen heden geen minder ijver om
de wetenfchappen door eene maatjchappije voort te zet- ten. Te Amfterdam hebben wij onlangs eene academie der
Tekenkonst zien oprigten, of liever hei fcheppen, en tot volmaaktheid brengen. Te Groningen heeft men reeds een ontwerp ge-
geeven tot het oprigten van eene openbaare Teken-Acade- mie, welke men wagt dat haast in weezen gebragt zal worden. Het Groninger Genoodfchap tot het doen van Proeven
tot verbetering der Landbouw; en een ander tot het doen van Proeven om het Rundvee door Inenting tegens de Pestziekte te beveiligen , moeten -alle onze landslieden aanzetten, om mede te werken, niet alleen tot het voort- zetten van konsten en wetenfchappen, maar zelfs tot het verzekeren der bezittingen onzer medeburgeren. Indien men nettere befchrij vingen begeert van ieder
Academie , Genoodfchap of Maatjchappije in het bijzon- der , moet men de werken zelven nazien, in welker voorredèns , de historie en wetten uitvoerig voorge- ftelt worden. GENOODSCHAP tot BEHOUD van DRIN-
KELlNGEN, of Maatjchappije tot redding van Drinke- lingen. Behalven 'tgeen wij op 't artijkel DRINKEUNG bijgebragt hebben, zijn wij thans door 't uitgeeven van het ijle Stukje der verhandelingen van deeze Maatjchap- pije in (laat geftelt, den leezernaukeurigcr verllag te doen, en te berigten, dat de •beftiering van dit allezins lief- daadig en menschlievend genoodfchap, wordwaargenoo- men door tien Directeuren, zijnde de Heeren Claude Noortwijk, Jacob de Clercq, Jean Scipion Ver- nede Bedienaar des Goddelijken woordsinde WalJ'chc ge- meente te Amfierdam, Gijsbert Antwerpen Verbrug- ge VAN FrEIJHOFF , PlETER MEIJER , JOIIAN GoLL van Frankenstein, Cornelis Vollenhoven, Cor-
nelis van Engelen, Joh. Alb. Schlosser Med.Dotï. enz., en Johannes Lublink de Jonge ; deeze na in het genoemde eerfte ftukje verflag te hebben gedaan, van 't doelwit en poogingen die de maatfchappije heeft in het werk geftelt, om in haare Christelijke onderneeming te gelukken, brengt een reeks van negentien gevallen bij, van voor dood gehoudene drinkelingen, die binnen den bepaalden kring van ons Vaderland, in den tijd van veer- tien maanden zijn gered geworden , en alleen hun lee- ve te danken hebben , aan de poogingen die tot hunne behoudenis zijn werkftellig gemaakt : Voorts befluiten zij dit eerfte ftukje met de volgende betuiging en be- kentmaaking, die wij dienltig agtcn hier woordelijk te plaatzen. ,, Wij hebben het genoegen gehad, dat ons ont-
„ werp; zo wel binnen als buiten's kinds , met goed- ,, keuring is ontfangen. Verfcheiden perzoonen, inzon- „ derheid de Heer Hoogleeraar Gaubius , hebben ons „ hunne gedagten hier overgunftiglijk gelieven mede te ,, deel en, en vcele anderen hebben ons, van den bc- ,, ginne af, reeds aangezogt tot dit /roede werk ook het ,, hunne te moogen toebrengen. Wij hebben toen ge- ,, antwoord, dat wij ons gedroegen aan onze verklaaring „ in den Philofooph No. 86", en dat wij ons, voor het „ tegenwoordige , alleenzoüden vergenoegen met hunne „. naameu optetekcnen ; en,-eindelijk, wanneer het ge- |
||||||||||||||||||
i;
|
||||||||||||||||||
noemd, voor hun en hunne Opvolger
|
rfchaffen, mg
|
|||||||||||||||||
het geen 'er te kort mögt koomen te ver
|
||||||||||||||||||
GEIST,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEN.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
»4*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■ 7ii ooit door de Intekenaars en Medehelpers volkoomen ltng binnen de bepaalde kring van ons Getneenebest heb-
" Lemaatigt worden, wanneer de uitgaave minder mog- ben gered. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De voorzijde verbeeld een zodanige ongelukkige op*
de oever van een rivier of graft leggende, uit welke de dood ten voorfchijn koomt, niet een fikkei in den hand, en in een dieigendegeltalte, om dien ongelukkig™ ver- der het leeven te beneemen ; dog bet welke door liefde en mededoogen , afgebeeld door een vrouw-, mctde'lin- kerhand word afgeweert en belet , terwijl ze met Jert rechterband het zieltoogend lighaam , door wrijvingen tracht te redden ; leggende ter zijden van haar de werktui- gen, door gedagte Genoodfchap, tot verkrijging van zulk eea heilzaam oogmerk, aan den band gegeéven. Het op- fchrift is ReDDITUR HIC ENECTUS AQJJIS PaTRIAjEQJJE
suisojje.
Deeze door het water bijna omgeJroomen, word en aan
zijn Vaderland en aan de zijnen wedergegeéven. De tegenziide heefteen eicken krans, met welke door
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te bedraagen dan de ïnkomften, van het overige dier
" penningen zodanig een gebruik te maanen. als zij " zulle" oordeelen ten meesten voordeele der Stichting te " behooren. " Door middel van deeze en andere fchikkingen , zo wel ten opzigte van het algemeene ontwerp, als het
" beftior der bijzonderheden , durven wij ons vleijen, " dat niet alleen het tegenwoordige geflagt, maar ook " de laate nakoomelingfchap ds heilzaams vruchten van " deeze inrichting zullen inzaamelen. " &e .Maatfchappij, die op het vuurigfle den Godde- 'lijken zegen afimeekt over het bedek door haar ont-
" worpen, en tevens over de middelen om het zelve " ter uitvoer te brengen, zal niet in gebreke blijven om " aan't publiek kennis .te geeven, zo wel van de voor- " vallen welken haare oogmerken begunstigen, als van " de gelukkige gevolgen welken dezelven moogen be- „ kroonen. Onder het artijkel Drinkeling hebben wij gemeld,
dat de Regeering der Stad Utrecht tot begunstiging van |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de edelmoedige inzigten deiSociëteiten wegneeming van de Oude Romeinen vereert wierde, die eenen Burger
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij het leeven had bewaart en behouden ;
randfehrifte |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heerfchende vooroordeelen , een Placcaat hebben laaten
afkondigen ; thans kunnen wij berigten , dat zulks mede in de meeste overige Provinti-en en Steeden van onze Repu- I blijk is gefchied; in zotnmige zelfs met belofte van pramien I door de hooge Overigheid voor zodanigen, die drinke-
lingcn uit het water haaien, -als mede voor die-, welke het eerfte aanbrengen dat iemand in het water is geval- - len.of'er uit getrokken; de Heeren Staaten van Friesland altoos zo bereid, in het bevorderen van het welzijn hun- ner Ingezetenen, hebben tot meerder aanmoediging bij Placcaat van hunne Ed. Mog. Gedeputeerden , van den it Maart 1769 een pramie van tien zilveren Ducatons belooft, voor een iegelijk Ingezeten van de Provintie, die met geregtelijke atteftatien kan aantoonen , iemand voor dood uit het water te hebben gered, en door hun- ne aangewende zorgen bij het leeven behouden, en daar tn boven de kosten te vergoeden, die zij verplicht zijn geweest daar omtrent te maaken, Aanmerkelijk is het dat deeze vooroordeelen zo alge-
meen geheerscht hebben, niet tcgenftaande dezelve zo vroegtijdig zijn tegengegaan ; blijkbaar uit de verklaaring £an Graaf Hendrik van Stolberg , Stadhouder van «iesiand in het Jaar 1507. gegeéven, op de Statuten desflertogs Georg van Saxen; zie Martena Land- "efcMfs. op het jaar 1507, alwaar woordelijk gezegc Word. 'Wantet oeck vaecke gefcheet, dat die luijden verdrenc-
f'f en die onderfaeten wuijt forge dan de int waeter he- ßilenis, nijgt daer wuijt daruen nemen, of te hem te hel- f'i) waeromme begheren wij to oepenbaeren, wànthetalzo Sychedt, dat ijemandeint waeter ghevallen is, jonckofte «*i deen mach ijegelijck fonder forghe well helpen ofte
wytenemen, ende allen vlijt dom, oft hij bij den lenen t'ft jen waere; doch sali dat alzo balde den Grietman, j '■ dendat ghehoert van rechts weghen, angebracht wor- ét'J:e dnn Wttt ZIC gehoert, oerlejf gheuen zal, op tite gerecht nijet veraftert worde , daer to zall die ■dl,mn zelfsfien, ende bewaeren, ho die fchaede ge-
il wet is. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binnen dit
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OflSERVATUM CIVEM EX DONO SöCTETÄTIS ÄM"
-STELAEDAMENSIS CIO. 10. CC. LXVII. Door gifte van het Genoodfchap binnen Amflerdam om
het behouden vaneen Burger, 1767. Wordende binnen den krans, op het plat der pen-
ning, gegraveert den naam van die deeze liefdenpligt, met een gewenscht gevolg aan zijnen evenmensch heeft be weezen. GENTIANA , zie GENTIANE en KRUIS-WOR-
TEL. GENTIANE; Roode Gentiane; Gentiaan-wortel,
Groote Kruis wortel ; Koorts wortel, in 't latijn Gentïa- na: Geritiana major lutea; (Geritiana coroliis quinquéfidis rotatisverticillatis, calijcibusfpalhaceis, Linn. Sp. Plant.) ■ Befchrijving. Dit kruid-ge vas brengt uit zijne wor- tel eenige groote lange en breede bladen voort, die na de weegbree-bladcn gelijken, maar grooter /.in; tus- fchen de bladen koomen gladde, holle, dikke ftetigen zonder takken voort, van drie of meer voeten hoogte, die als in leden verdeelt zijn; aan wei ,e twee bladen tegen malkander over groei jen, die na boven waai ts al- lengskens kleiner worden, en zomtijds twee en twee kruis- wijze ftaan; rondom de bovenfte leden der Hengen, koo- men veelc geele bloemen voort, de in vi<f of zes firialle deelen gedeelt zin, en een rad-of (1er förmige gedaante hebben, voortkoomende uil langwerpige kookeis, waar in na 'tbloeijen , pla" dun en glad zaad, na violier-zaad gelijkende , groeit, dat met het rijpen donker bruin ' word : De wortel is dik en lang en meesttijds in verfebeï- dene deelen gedeelt, geel van verf, en boven maaten bitter. Plaats. Het zelve groeit in de Hong Duitfche, Zwït-
zerfche , Tirolfche , Italiaanfche, en andere gebergtens. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier te lande word het zomtijds inde hoven gekweekt,
tot het medjcinaale gebruik ; dog de wortel die uit boven- gemelde natuurlijke groei-piaatzen gebragt word, is |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu zuil
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cn wij den leezer nog een korte befchrijving
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'•ededeel
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e'i van de Gedenkpenning, die het Genoodfchap
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ais
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
y/^î^mie uitreikt, aan de zulken die een drinkc- kragtiger.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KW«_
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEN.
|
|||||||||||
GEN.
|
|||||||||||
• Kweeking. Om dit gewas voort te kweeken, gefchied
zulks best door 't zaad, dat men in September, in een groo- t'e pot in goede ligte aarde zaait, en met een halve vin- gers dikte aarde overdekt, de pot vervolgens in de fcba- .duwe zettende, tot in November, als wanneer men hem in de morgen-zon plaatst, en aldus laat (taan tot in de Maart of April; wanneer de jongeplanten opkoo- men , moet men ze weder in een fchaduwagtige plaats zetten tot aan de winter, daar men haar weder- om meer zonne laat genieten; ondertusfehen niet verzui- mende haar in droog weer te bevogtigen, en van 't onkruid te zuiveren ; daar na in het volgende voorjaar verplant men ze uit de pot op een bedde, in een wat fchaduw- agtige plaats, op 12 à 14 duimen afftand, en men houd ze in 't vervolg van het onkruid fchoon, zo zullen ze heel wel groeijen, maar niet voor het vijfde of zesde jaar beginnen te blocijen. Ook kan men ze van de wor- tel-fpruiten vcortkweeken. Eigenfchappen. Decze wortel heeft een openen-
de , verdunnende, zweet- en pis - drijvende , hart- en moeder - verfterkende , pijn - (tillende , het ver- gift en de bederving tegenftaand e, ën worm-doodende kragt; zijnde inzonderheid zeerdienftig voor een zwak- ke maag, ander- en derdendaagze koortzen, flijmzucht (eachexia) , gccle ziekte, podagra en (teen (inerten. Men gebruikt ze gepoeijert, van een half tot een heel drachma; men maakt :erook csfents en extract van : De dofis van de extrait is tot een half drachma, met iets anders vermengt; voorts word deezenwortel ook in veelerlei compofltien, en mede ook onder de theriaak en mithridaat, gebruikt. ' GENTIANE, zie ook GENTIANELLE. GENTJANE (WITTE-); witte Herte-wortel; in 't
Iatijn Gentiana alba ; Cervaria alba; Sefeli atliiopicum II. vil herba Dodonjei; (Laferpitium folioliscor.iatis, incifo-ferratis, Linn. Spec. Plant.') Befclirijving. Dit is een zoort van Libanotis ; heeft
groote bladen aan lange in driëngedeelde hooftfleelen, aan elk deel vijf groote bladjes veersvvijze aan deeltjes zittende, die hartformig en aan de kanten wat gekettelt ziin; uit de wortel, die van buiten zwattagtig, maar van binnen wit is, fchiet een regte, getakte (leng op, van drie voeten hoogte, die na bovenwaatts met kleiner bla- den bezet is, en op de toppen kroontjes met kleine witte bloemen draagt, waar na zaad volgt dat kafagtig, breed, langwerpig en witagtig is, en van reuk en fmaak als dat van de ongelijke : De wortel is zoetagcig, maar heeft een bit- teragtigen rjafmaak. Plaats. Dit gewas groeit in Oostenrijk, Hongarijen,
Stirien, Italien, en elders op fchraale bergagtigc plaat- zen. Eigenfchappen. De wortel is verwarmende, infnijdend,
pis- en (tonden-drijvend, en maag-veriterkend ; dog is bij ons niet in gebruik. GENTIANELLE; Kleine Gentiane ; in 't Iatijn Gen-
tiana minor; Gentianella : Veele zoorten zijn'er van dit gewas, die tothet gcflagtvan de gentiane behooren ,' wij zullen maar eenige der voornaamfte melden , die zom- tijds in de bloem-tuinen, wegens haare fraaije blaauwe of paarsagtige bloemen,gekweekt worden. 1. De Gentianelle met zwaluwe-wortel- offteng-om-
vattende bladen , Gentiana asclepiadis folio ; (Gentiana corollis quinquefidis campanulatis oppofltis fesfllibus, foliis tmplexica'ilibus, Linn Spec. Plant.) 2. De groote voorjaars Gentianelle, met fraaije blau-
|
we lange bloemen, Gentiana vel Gentianella alpha vir.
na major; (Gentiana corolla quinquefida infundibuiifor- mi caulcm excedente, foliis radicalibus conféras majori. bus, Linn. Spec. Plant.) Daar is ook een kleine zoort van, Gentianella alpina verna minor genoenu. 3. De breed-bladige Gentianellc, met groote blauwe
bloemen, Gentiana rel Gentianella alpina latifolia, mag- no flore; (Gentiana corolla quinquefida campanulata caulem exceder.de, Linn. Spec. Plant.) Daar is ook eene veran- dering van met (maller bladen. 4. De zomerfche getakte Gentianelle, met lange blau-
we bloemen en dnizent gulden kruids-bladen; Gentianelk alpina astiva, centaureœ minoris folio ; (Gentianacorollis quinquefidis infundibuliformibus, ramis unifions alter- nis, Linn. Spec. Plant.) 5. De fnalbladige groote herfst Gentianelle, met blau-
we of purper-blauwe bioemen ; Gentiana angustifolia au- tumnalis major; Campanula autumnalis Dodonäi; (Gre- tiana corollis quinquefidis, campanulatis oppofltispeduma- latis, foliis Unearibus, Linn. Spec. Plant.) 6. De fmalbladige kleine herfst Gentianelle, met blauwe
aan de kanten hairige bloemen ; G;ntiana angustifolia au- tummtilis minor; (Gentiana corollis quadrifidismargiwci> liatis, Linn. Spec. Plant.) 7. De getakte herfst Gentianelle met bleekblauwe, pur-
per-blauwe of witte bloemen; Gentiana autumnalis m- mofa; (Gentiana corollis quinquefidis hijpocrateriformihs faucc barbatis, Linn. Spec. Plant.) 8. De Beijerfche laage Gentianelle, met fraaije blauwe
bloemen ; Gentianella elegantisfima bavarica ; (GentkM corolla quinquefida infundibuliformi , foliis obtufis, LrNN. Spec. Plant.) Plaats. Deeze zoorten groeijen meest alle op deberg-
agtige plaatzcn van IIoog-Duitscliland, Zwitserland, Om- tenrijk, Italien, enz. De 5de zoort word gevonden in de vogtige weiden en andere grazige plaatzen, en de 81K zoort inzonderheid veel in de weiden van Beijerhnâ. ^ Kweeking. Alle deeze zoorten worden voortgekwee«
door fcheuring in het najaar of in de lente ; befninnend; een goede losfe, lijvige, wat vogtige grond, en een fchaduwagtige (tandplaats ,• want op (lerke zon willen ze niet wel tieren, en verdorren veeltijds, of brengen gcen bloemen voort: Het is de 2de zoort, die bijons't mee« in de bloem-tuinen gekweekt word, zijnde de overig zeldzaamer, fchoon ze in haare zoorten niet min* fraai blauw van kolcur zijn. GENTILIS(FALCO), zie VALK.
GENUEESCHE BISCUIT, zie GEBAK, P-W
GENUS; Geflagt; Stam; noemt men onder de M^
fehen alle die gecne, welke van een paar Vooroud - affpruiten: Dus fpruit in het algemeen hetgebeele:W (cheVijk geflagt, volgens de II. Schriftuur, van AP- en Eva af; dog in een bepaalde zin, wordgeflj'ê K noemt, alle die geenc welke van een paar rneiifene laater tijden afgefprooten zijn, of nog in het ver kunnen affpruiten , en dus zaamen één fiàm l}} 1 ken, en een zelfde geflagts -naam draagen; Se^JH QDeïi beeld de twaalf Stammender Jooden, die van dsz0-1 van Jacob en Joseph affpruiten. vo:. In de nauurlijke Historie der dieren en plants«) \
den de zulke onder eencrlei geflagt bepaalt, °}e ^ algemeene kentekens met elkander over een k° ,£[, maar die vervolgens, tot beter onderfcheiding» . ;j( om verdeelt worden in clasfen (clasfes), ordens^ |
||||||||||
en zoorten (fpecies); zie op die artijkels.
|
G0®
|
||||||||||
GEN. GEO.
GENUS SUBALTERNUM, vd Medium', betekent
In de verdeeling der geflachten van dieren en planten, 70 veel als ordo of orden. GENUS SUMMUM, zie CLASSIS.
GEODES,.zie ADELAAR-STEEN.
GEOGRAPHIE ; fVaerelds-befchrijying; Aardrijks-
kunde; iseene wcetcnfchap, welke tot voorwerp heeft de betragting van de oppervlakte des aardkloots; dezel- ve word onderfcheiden in drie zoorten, als in Natuur- Umdt'ge , Staatkundige en Mathematifche Geographie; i, in de natuurkundige Geographie (Geographiaphijflca) word aangeweezen en geleert, op wat wijze de opper- vlakte des aardkloot in vaste landen, zeen en eijlanden onderfcheiden is; hoe de bijzondere landfchappen en zeen, enz. tot elkander gelegen zijn ; vervolgens de nichts- en gronds-gefleldheid van ieder landfchap, der- zelver voortbrengzelen; de rivieren die er doorvloei- jen; de meiren, bergen en dalen; de wildernisfen en andere bijzonderheden r Wijders de inwoonders, hun- nen imborst, leevenswijze, bedrijf en Godsdienst ; de aanmerkelijk fte fteeden, vlekken en dorpen, met der- zelver gelegentheid, grootheid, enz., en al wat ver- der aanmerkelijk is. 2. De flaatkundige Geographie (Geographia politica')
handelt van de verfchillige heerfchappijen en regeerin- gen der landfchappen, die in het algemeen twecderlei zijn, als waereldlijk en geestelijk ; welke wederom in veelerlei zoort. zo in titels, als macht en rang van el- kander onderfcheiden zijn. De wereldlijke heerfchappijen zijn de keizerrijken,
koningrijken, Reurvorstendommen, vorstendommen , hertogdommen, markgraaffchappen, landgraaffchappen, burggraaffchappen, graaffchappen, baronijen, en min- dere heerlijkheden,- gelijk ook de repu.blijken of gemee- ne-besten. De geestelijke heerfchappijen zijn het Pausfelijke ge-
bied in Italien, en voorts de aarts-bisdommen, bisdom- men, abdijen, proosdijen, enz. Ze befchrijft de regceringsforin, en wijst de grenzen
der landfchappen aan , die 'tot de heerfchappijen bchoo- ren, en wat verder daar toe betrekkelijk is. 3; De mathematifche Geographie (Geographia mathe-
matica) leert de aardkloot, met alle haare landfchappen, zeën, eilanden, rivieren, fteeden, enz. niet alleen op esn kleine kloot of bol (globus) in haare waarc gedaante v.'iskonstig voor te ftellen, maar ook zo wel de geheele aardkloot, als de bijzondere deelen of landfchappen , itecden, enz. in het plat op een kaart te vertoonen ; l0'gens haare waare legging en ftrekking naar de graa- Jje,uler lengte (longitudo) , en breedte of pools-hoogte \Witudo vH elevatie poli); verklaarende de tot dienein- aeop de aard-globen en in de kaarten gebruikelijke flip- ÏÏ-' dienen cirkel-kringen, overeenkomftigmetdier- s^lijke cirkels aan den hemel of op de hemelglobe; waar '.?,. cv°ornaanrftenzijn de poolen, dcwerelds-asfe, de me- |
|||||||||||||||
©BÖ.
|
|||||||||||||||
ÜK
|
|||||||||||||||
ondergang def zon, en lengte dei- dagen in verfchil-
lende plaatzen en tijden, en op wat uur de zon op een voorgeftelde plaatsen jaartijd op- en ondergaat, en vee- Ie andere. De géographie is een zeer vermaakelijke, en teffens-
nuttige weetenfehap : Vermaakelijk is ze, om dat men door derzelver befchrijving niet alleen een. kennis van- de waereld in hetalgemeen , en van derzelver landfchap- pen en plaatzen in het bijzondere, met alle het merk- waardige in dezeIve kan verkrijgen , maar ook doormid- del van de kaarten, die onvermijdelijk bij de befchrij- ving behooren, de geheele waereld, of de bijzondere landfchappen en zeen, al ftil en gerust in zijn kamer of . cabinet zittende, kan doorreizen en befpiegelen; het welke in der daad voor een regt liefhebber derwaereld- befchouwing, niet anders dan aangenaam en vermaake- lijk zijn kan. Maar behalven het vermaak, is de géographie ook van
eene groote nuttigheid in verfcheiderhande weeten- fchappen en bedrijven ; als onder anderen in de Histo- rie of Gefchiedeniskunde, Staatkunde, Geßachtkunde , Tijdrekenkunde, Koophandel, Oorlogs-bedrijven, Reizen, enz. ; want daar kan bij voorbeeld, geen goed histori- cus, geen grootfiaatsman, geen nijverig koophandelaar naar vreemde landen , geen dapper opperhooft vân krijgs- legers, enz. zijn, zonder kennisfe van de natuurkundi- ge en flaatkundige grographie te hebben. Het zoude te wijdloopig zijn, otn ons hier over, als
mede over de oorfprong, voortgang en verbetering dee- zcr nuttige wcetcnfchap uit te breiden; wij zullen al- leen nog maar zeggen, dat deeze wcetcnfchap van jon- ge Heden van geboorte niet behoorde verzuimt te wor- den te leeren, het welke ook zo zwaar niet te doen Haat, inzonderheid wat het natuur- en flaatkundige deel aangaat, nog ook zo kostbaar niet is, als zig veele ver- beelden ; want een weinig onderwijs in het begin, zal genoeg zijn , om door oeffening verder daar in te kun- nen vorderen, als men er maar lust toe heeft; en wat- de kosten betreft, met een aardglobe, en een atlas van 40 of 50 goede landkaarten , benevens de eene of an- dere goede aardrijks-befchrijving, kan iemand het zeer wel ftellen, die van deeze weetenfehap zo veel begeert te kennen, als hij nodig heeft, om de gefchiedboeken te verdaan, en over de publijke zaaken, die in de wae- reld omgaan , te kunnen redeneeren en oordeelen. De aard-globe heeft men hooftzaakelijk nodig, om een klaar- der denkbeeld van de natuurlijke legging en bolrondig- heid der waereldsdeelen en groote landfchappen, als mede van het toeftel der kaarten te verkrijgen , en als men wiskundige voorftellen oplosfen, of %'erklaaren zal. Men vind hedendaagsch veele goede fchrijvers over
de Aardrijkskunde, waar onder Joh. Hubner kort be- grip der oude en nieuwe flaatkundige Geographie, de 6de druk, 1758; als mede deszelfs volkomene Geogra- phie, van 1756. wel mede de beste, en aan te prijzen zijn; Bussching's Geographie, uit het hoogduitsch ver- taalt, en bij A. v. Paddenhurg te Utrecht gedrukt, verdient mede de eerfte rang onder de goede aardrijks- befchrijvers. GEOLIEDE ZUIKER van SASSAFRAS, zie
ELAEOSACCHARUM SASSAFRAS. GEOMETRIE, of Wiskonst; is eene weetenfehap
van de eigenfehappen der uitgebreidheid, voor zo verre
men haar befchouwt als enkel uitgebreid, en van eene
N n 2 zekere
|
|||||||||||||||
ds,
|
|||||||||||||||
, ,;-'*> «^ equator, de ecliptica en zodiaks,tropici of
Wringen, depoolkringen en horizont. oorts wijst ze het regt gebruik van degloben en kaar- n" aan' en om, inzonderheid op de globe, den invloed k e,6aan, die de jaarlijkfche en dagelijkfche (fchijii- en c< oeweeging en omloop der zon op de aarde heeft, dér S verfclieident!ijk naar de verfchillende legging iutti?aatZen ' en ver*"chillige jaarstijden, en leert veele Èaalj|e vj?aSftakken oplosfen; bij voorbeeld, de oor- an de jaars-faizoenen; van de verfchillige op- en |
|||||||||||||||
6E0-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GE0.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*5*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zekere gedaante: De oorfprong van het woord is y%, of om dat zij er geheel onkundig in waaren; gelijk ookuit
y«.« , aarde,, en hStj«», maat, dat is aardemeeting; Cicero, en anderen blijkt, aie de Wiskunstenaars v,or
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de noodzaakelijkheid om de aarde te können ineeten, tovenaars hielden, gelijk ons gemeene volk nog do,
|
t;
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft alleen gelegenheid gtgeeven tot deeze weeten- Tacitus wist er mede niet van.
fchap. Teiwijl de Romeinen diékonst verwaarloosden,bra^.
Zij is herkomftig vanEgiipten; Herodotus en Stra- ten de Grieiten nog al geduurig groote mannen uit de-
ïo vernaaien ons, dat iie Egijptenaaren de fcheidingen zelve voort. Ptolomlus ten voorbeeld, die ten tijde
van hunne erflanden niet konnendeb.paalen door de ge- van Marc. Aurelius leefde; Pappus van Alexandrie
duurige overltroomingen van den Nid , de konst uit- die ten tijde van Theodosius ademde; Eutochius As-
vonden, om dit door vaste regels te doen, teffeus de colonites die omtrent het jaar 540 van deeze tijdre-
gedaante en groothei i van hunne landen uitrekenden; kening eene uitlegging gaf van den juinen maat des cir.
zo gering waaien de beginzelen van deeze thans zo uit- kels, door Archimedes opgegeeven; Proclus, dis
geftrekte en verhevene weetenfehap ! Verwonder u even- omtrent de vijfde en zesde eeuw onder de heerfchappije
wel niet, dat JosrpHts baar liefst den Israeliten toe van Anastasius leefde , heeft de proportien van Eu-
.fchreef, even als de Heidenen dezelve aan Mercurius clides uitgeiegt, die wij nog hebben behouden : Die
toeëigenden. Uit EgHpten ging zij over naar Grieken- Proclus is nog meerder beroemd door zijne fpiegels,
land, daar ïhales dezelve niet alleen bragt, maar waar mede hij de vloot van Vitalius, die C.onftanti-
merkeliik verbeterde. Ka hem kwam Pijthaüoras , nopolen belegerde, verbrandde; vervolgens verfcheen
dicdetffieprop. van EucLirasifle boek uitvond, te wee- Diocles, die wegens de kromme linie cklois zeer be<
ten, dat het 'quadraat van de Mjpothenufa van eenen roemt is, over deeze linie heeft de lieer Guisxee ge-
j-echthoe.igen triangel gelijk was aan de beide quadraa- fchreeven , en Newton.
ten der zijden van dien hoek. Hij was zo verheugt Zedert overfchaduwde eene fchrikkelijlce onlair.deds
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geheele waereld; Vitellius was de eenigfte tot inde
dertiende eeuw, die naam verdiende; hij was een Pool van geboorte, en fchreef een fraai ft uk voor dien tijd over de optica. Een eeuw te vooren evenwel, was et een Arabier Alhazen , die in die weetenfehap zig veel naam verworven hadde. Terwijl de Christenen in on- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over Jeeze ontdekking, dat hij, volgens de meening
van zommigen, hondert osfen aan de Zaï^ggodinnen of- ferde; het welk evenwel niet best ftrookt met zijne ftelling van de zielsverhuizing. Plutarchus leert ons , dat rtwAXAGORAS van Clazomenf. over de quadratuur des ciiKels gewerkt heeft in zijne gevangenis, waar in |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij gehouden wïerd , om dat hij van Ongodisterij be- kunde leefden, muntteden de Arabieren uit in de Sterre.'
fchuldta was, en veroordeelt zoude geweest zijn, in- kunde,- Aardrijkskunde, Wiskonst, Scheikonst, enz.; dien Pekicles hem het lecven niet behouden hadde ; waarfchijnelijk zijn wij aan hun verplicht de beginzelen der Algebra, of fchoon hunne fchriften niet tot ons ge?
koomen zijn.
Descartes eindelijk, die groote man, deed in het |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ho
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
çoras in groote waarde , en was zelfs een liefhebber jaar 1637 de Wiskonst fierleeven, en begon met deop
der geometrie ; hij noemde God den Eeuwigen 1-Viskons- losfing van een vraagftuk , daar Pappus zegt, dat |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ouden bij gebleeven waaren ; hij voegde de Algebra bij
de Geometrie, en aan deeze gelukkige vinding zijn wij den verbaazenden voortgang verfchuldigt , die deeze weetenfehap zedert gemaakt heeft; aan dien zelfden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lenaar, een tijtel, die zeer waardig was aan bet Opper-
weezen; ook ftelde hij deeze weetenfehap zo nuttig dat hij voor zijn fchool dit opfehrift fleide : Dat nie mand onbeJreeven in de Wiskonst hier inkoome ! |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tusfchen deezen in moetmenHirrocRATEsplaatzen, man zijn wij verfchuldigt de aaneenfchakeling van ds
die zig beroemt gemaakt heeft met de quadratuur van Wiskonst aan de Natuurkunde, gelijk in zijne Door- de Lwiula, en aan ziine kennis in deeze weetenfehap zichtkunde en elders blijkt; het was te wenfehengt- toefehrijven de grootfte naam die hijzig door zijne fchrif- weest, dat zijne Natuurkunde minder denkbeeldig ge' |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten verkieegen heeft. Eucl i d es die omtrent vijftig weest waare, dog d;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
:ijn wij zeer
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
s niet tegenftaande
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaar na Plato leefde, (en niet moet verward v/orden veel aan de grootheid van dien onfterftelijken Wij^gc£r
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verfchuldigt.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met Euclides van Megäre, die een tijdgenoot van
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
;iinre!l
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl Descartes aan de geometrie eenen ni
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plato was ,) verzamelde al war over de géométrie uit-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevonden was, bij een, en maakte er de twaalf boeken luister bijzettede v werkten andere Wiskunstenaars ^f1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oorbereiJ^!en
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van, die wij nog voor de beste houden ; hij befchouwt aan eenen nieuwen weg, en maakten v
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar in alleenlijk de oppervlaktens van rechtlinifche (i- tot de rekeningen van het oneindige, die wel ha3:t
guuren, en van cirkels, en ook van rechtlinifche en door de Algebra grooteren voortgang moest maaleji' klootfchelighaamen: Men kende evenwel ook anderen, Bonaventure Cavai.erids , een Geestelijke .van iee en men wist, dat de kegel op verfchillende wijzen gc- Ineeden,' ook andere geregelde gedaantens uitleverde, alle welke Apollonius van Perga, die 250 iaar voor Christus leefde, bij een gezamelt, befchreeven, en |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den naam gegeeven heeft van Ellipßs , Parabenen Hij- de, gebruikte hij de term van jiidrfini, onbepaaldegw0
jitrhali. Omtrent gelijktijdig met deezen bloeide Ar- heden,- hij vond tegenftreevers, maar ook voordan ' er r |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«hvmedes, die zulke fchoone (lukken over de klootfche men bragt zijne linien en vlakken tot oneindige
|
'oneiii'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
üg,uuran en cijlinders, over de fpiraal, over het gewigt
■der lighaamen, en de waterweegkunde nagelaaten heeft. Verfcht'idene anderen, te lang te noemen, volgden dee- zen, of leefden ter gelijl er tijd |
paralellogrammen, en tot Joli de ligh'aamen van otjc
dig kleine dikte, enz. Gregorius van Saint' » * |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cent, en in het bijzonder Pascal muntten
|
rilt, _
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerfte in zijn werk, de quadrature circu-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
it
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geometrie was bij den Romeinen nist zeer geacht., ite . 1647.; de andere over ds rollijn of cijclotsi ,J
1 **
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEO.
|
|||||||||||||||||
GEO;- CEQ.
|
|||||||||||||||||
63*
|
|||||||||||||||||
tiac! toen nog de manier niet uitgevonden om de nitre- hoort van allen, die zig op weetenfchappen toeleggen,
|
|||||||||||||||||
, ,ingen van het oneindige te heipen door de Algebra, geleert en geoeffent te worden. Alle mannen van ver-
Fermât dagt het eerst op de raaklmien, en Bahrouw nuft hebben in de bijzondere weetenfchappen, daar zij .........'••■ '.....* .......-' ■■'•■" •'•'""..... in uitgemunt hebben, hunne roem te danken aan de
Wiskonst ; ik zwijge van Borellüs en Pitcairn;
wat heeft Boerhave niet gedaan door het toepasfen van deeze fchoonc weetenfehap op de Schei- en Ge- neeskunst? De eenvoudige order die zo fterk fchittert in zijne werken, is bet gevolg van zijne grootc kennis in deeze weetenfehap ,• zij koomt derhalven een koop- man even zo wel te pasfe, als eenen krijgskundigen, of anderen , welker geheele weetenfehap gegrond is , of ilegts eene uitbreiding is der Wiskonst. GEOORDE-DUIKER, ook Oor fuut; in het làtijn
Colijmbus auritus; (Coiijmbus pedïbus lobatis, capite ni- gra, auribus cristato ferrugineis, Li NN. Faun. Suec.) is een watervogel onder het gefragt der duikers behoo- rende, die omtrent een-derde kleinder is dan de gemeene taling; in het mannetje is de kop en hals zwart; van de oogen nederwaarts loopt een roest-koteurige flreep, die uic lange vederen beftaat; zijn rug is zwanagtig; deflag"- pennen van de eerftenrang zijn zwart, en die van de twee- de wit ; het lijf onder de wieken is vaal, en de bek zwart : Het wijfje is bijna geheel graauw, dog de flagpennen een weinig zwartagtiger; beide hebben ze de ftaart zeer kort; bruine oogen in de kop, en een fpitze fcherpe bek. De woonplaats van deeze watervogel is in de hooge-
nieiren van Europa en America, hier maaken zij een drij- vend nest in de inhammen van de zee, waar op zij hun* ne jongen uitbroeden. GEOQB.T; Auriculatus; dat een oor heeft, ofdaarnage*- lijkende : Dus is Geoort blad (Foliumauricalatum), een zcr- danig blad , dat aan beide zijden van de fteel, daar 't' blad begint, ingefneeden is, of twee kleine bladjësheefti die aldus de gedaante van ooren vertooncn, GEOPONICUS ; betekent een Veld- of Tuin-bouwer,.
die zig met kweeken van planten bemoeit. GEQUETSTE MAJESTEIT'; in 'tlatijn Crimen Lefè '
Majestatis;\s een dergrootftemisdaaden; en word verdeelt in Goddelijke Gequetste Majesteit', en in Menfchelijhe Ge- quetste Majesteit. De misdaad van Goddelijke gequetste majesteit, is eene:
|
|||||||||||||||||
t
vgjet
gkivttde
BtdsEg
vwraZ
|
|||||||||||||||||
heid, welke zij niet hebhen; daar is, bij voorbeeld,
151 de natuur geen cirkel zo volmaakt, als die door den wiskunstenaars begreeperi word; en of fchoon deeze Waarheden in de natuur niet gevonden worden, zo hel- Pe" zij nogthans onbegrijpelijk veel, om naauwkerjrig 'e zijn; het is derhalven bslagchelijk te ftellen, dat "eezekonsr eene ingebeelde weetenfehap , en eene nut- telooze befchouwing is ; niemand dan een onkundige »an dit immer dusdanig befchouwen. De Wiskunde kan verdeelt worden in die geene ,
eke de beginzelen leert, allede rechtiinifche figmi-
en> de cirkels, en rechthoekige vaste gedaantens, enz., n de verhevene, welke eigentlijk allerlei zoorten van wmme linien, de kegeifneeden, en alle de overige tot ,jÜ!.fnvefP heeft; zómmige noeaicn deeze de tranfeen en de verhevene offublime, welke allede nieu , eningen bevat.
Und'
|
|||||||||||||||||
beleediging die regtftrëeks jegens God is; van dien aart
is de God-lochening, God-lastering, afvalling van den- Chnstelijken Godsdienst , Simonie, Heilig-fchending, enz. Deeze misdaad is zekerlijk varrdfe alfervcTfóciielijlc-
fte, ook word dezelve fhengelijk geftraft, enzomtijds-s zelfs na de omftandigheden, met de dood. Menfchelijke gequetste majesteit is een misdaad, tegens-
een Koning of andere Sóuvereiri gcpleegt; zijnde.me-- de een zeer zwaare misdaad, dewijl'de Souvereinen Gods beeld op .aarde veitoonen, en alle magtvan Gor>= koomt. In Engeland noemt men boog verraad, hetgeen elders-
de naam van gequetste majesteit draagt. Men onderfebeid, ten aanzien der misdaad van men^
feitelijke gequetste majesteit, verfcheidene trappen die de. misdaad min of meet verzwaaven.. De-eerste trap-van doezen misdaad, die het zwaarftfe
is, beftaat in eene zaamenzweering tegens den Staat of' S-ouverein, om hem op de een of andere wijze van kann te helpen; het is iri dit geval dat de daaders met regt de: zwaarfte.en pjjnlijkfte dood-ftrafl'eiï moeten ondergaan. N'n 3 D*z |
|||||||||||||||||
^ -_-Cf,vijlen leert de geometrie, zo als die bij de ou-
w vejC's hekent was, ons geregelt denken, en de Wü n ^er zaak en ontdekken, befchouwen en be- au ^"' neezij onmiddelijk, het zij door het abfurde ; ie'st ds beste Lvg-Ua of Redeaeerkonst, en.be- |
|||||||||||||||||
m
|
|||||||||||
ger;
ge toorn, verftoppinge des hoofds door een dik bloedof
ilijm, door vallen, zwaare kneuzingen en wonden des hoofds, door de rook en damp van kooien, en andere fchaadelijkeuitwaasfemingcn van mineralien, enz. Dq volbloedige, heel dikke en vette menfeben, als mede ds ilijmzugtige menfehen , zijn het meest aan deeze ziekte onderhevig; en dezelve word dikwils voorfpeld doorcea groote flaaperigheid, loomigheid en luiheid tot allerlei beweegingen, vermoeitheid en bezwaarlijke ademhaa- ling bij de minfte beweeging, hartbeeving, draaijiiigen des hoofds, dikwijlige nagt-merrie , veelvuldige braa- king van (lijmen, bleeke , vogtige en uitpuilende oogen enz. De geneezing is tweè'rlei, de eene in de aanval, de
andere daarna : In de aanval moet men alleen den lijder zoeken wakker te maaken; 't welk gefchiedenkan op ver- fcheiderhande wijze, als door den lijder over einde te zet- ten en te houden; door het wrij ven met een fcherpc doek; of door het vastbinden, en trekken bij de hairen; of door het iublaazen van een fterk niespoeder in de neus, bij voorbeeld vmpeper , witte nieswo>tel, enz.; of door de neus, flaapen en pols met een kragtige en fterk rui- kende balfem , zalf of water te beftrijken, enz. Daarna is in de bloedige beroerte, het rijkelijk aderlaa-
ten bijna het eenigfte middel, indien er eenige herltel- iing te hoopen is; hier nevens moetjmsn terftond ook buikzuiverende klijsteeren of zetpillen gebruiken, waar op men een braak-middel ingeeft, en indien dan het ge- voel nog niet wederom gekoomen is, moet er een trek- I pleister tusfehen de fchouder-bladen of op de dijë gelegt worden ; als dan de lijder weder wat te regte gekoo- men is, gebruikt men fpecifieke middelen tegen de geraakt- heid. In de flljmige beroerte is het aderlaaten nadeelig, maar
men moet terftond, benevens de bovengemelde wakker- maakende middelen, een buikzuiverendclijsteerzetten, en als de lijder weder wat bijgekoomen is, moctmenhem koppen zetten of een groote trekpleister tusfehen de fchou-1 derbladen leggen ; vervolgens geeft men hem een braak- middel , en voorts daar na een maatige purgatie: Als de lijder dan weder wakker geworden en wat te regte ge- koomen is, zijn de mineraale wateren van Spa en Pi)r' mont zeer dienftig; of men gebruikt andere middelen te- gen deeze ziekte; waar toe inzonderheid dienen dev^r- flerkende en opwakkerende middelen en de vlugge zoutin; om de geesten de natuurlijke beweeging weder te doen verkrijgen, en de (lijm te ontbinden; gelijk van zodani- ge de volgende zijn, welke niet alleen bekwaam zijf)_t°' geneezing, maar ook tot prefervatie,- falie, roofe;mn}''>j mar}'oléine, orego, calaminthe, poleij, wijtiruit, nngW" ke-wortel, valeriaan-wortel, nagel-wortel, zwaluve-vf' tel, ckamedrijs, veld-cijpres, rakette-za/td, koriawff zaad, witte mostert-zaad, carweij-zaad, venkel-entnip' zaad, lavendel bloemen, roofemarifn-bloeinen , arahifi'" floechas-bloemen ,ßeuiel-bloemen, daal-lelien, cubeben, ttö' démonte, geest van ammoniak-zoitt, van pisfe, van iw» fchen'bloed, van de nageboorte, van de harzen-pan, gW tegen de beroerte; gebamfleende liquorvan herts-luorn,^ f ent s vgn bevergeil, van roofemarijn, van lavendel, n fpijke, tinUuur van barnfleen, van corallen, zuure gi ■ van mieren, vlug zout van hens-hoorn, vanbarnflee>t> i regt eenhoorn, berg cinnaber, cinnaber van antimonte,g prepareerde corallen, enz. ; van deeze dingen kan men z mengefteldegeneesmiddelen bereiden, bij voorbee ^ Neemt fwaluwe-wortel en nagel-wortel, van elksee" e; |
|||||||||||
ger;
|
|||||||||||
De tweede (rap is, wanneer iemand tÔgettS den Sott-
vcrein ofte de Regeering pasquillcn heeft gemaakt enver- fpreid, het zij dezelve ingerigt zijn om hunne eere te bevlekken, of wel om het gemeen tot oproer aan te hit- Zeh. Het valfche munten, duëlleeren, het fchenden van vrij-
geleiden door den Vorst of hooge Regcering aan de vij- and gegeeven,enz., worden mede als misdaaden vange- quetste majesteit aangemerkt. Alle zoorten van menfehen worden als befehuldigers
in de eerfte en tweede gefielde trappen van deczen mis- daad aangenomen; ja zelfs zulke perzoonen die voor eer- loos worden gehouden ; een zoon kan in. dit geval zijn vader befchuldïgen, en den vader zijn zoon. Tot bewijs van deeze misdaad word ook het getuige-
nis van allerlei zoort van menfehen aangenoomen, zelfs van de zodanige die voor openbaare vijanden vau debe- fehuldigde bekent ftaan ; maar in zulk een geval neemt men hunne getuigenisfen in gecne aanmerking , dan na mate de reden en't regt zulks billijken. De belijdenis of verklaaring van een befchuldigde vol-
doet inditgeval,om hem re vcroordeelen. Alle die handdaadig zijn aan misdaad van gequetste mijes-
teit worden geftraft; en zelfs de zulken die van de zaak wecten, en het niet aanbrengen, worden gehouden fchul- dig te zijn aan die misdaad. Het enkelde voorneemen om iets tegen den Staat of Vorst
te onderneemen ; word, beweczen zijnde, met de dood ge- uraft. GERAAKTHEID; Beroerte ; Popelf ij; in het latijn
Apoplexia; is een fchiclijke beroering of verlies van alle bewecging en gebruik der zintuigen; dezelve word lig- telijk gekent daar aan, dat de lijderplotzelijk ongevoe- lig word, en defpraak verliest, de oogen worden gefloo- ten en alles wat men doet om hem wakker te maaken, is bijna vergeefsch; dog de polsflag, ademhaaling, ende koleur des gezigts veranderen niet, gelijk men gewaar word aan die welke in een flauwte vallen. Daar is nog een zwaarder zoort vangeraaktheid, naa-
ïnelijk als den lijder zonder eenige voorafgaande toeval- len , als bezwijkingen, hoofdpijn, duizelingen, enz. .door dezelve overvallen word. De Geneesheeren onderfcheiden de gcraa' theid door-
gaans in twee zoorten , als in bloedig: znflijmigegeraakt- heid ; de eerfte is de gcvaarlijfte en meesttijds doodelijk ; wordende gekent daar aan , dat den lijder rood en bloe- zend van aangezigt is ; zijne po's is fterker en harder dan na gewoonte; zijne aderen zijn opgezwollen en de uiter- fte leden zijn zeer warm. Deflijmige beroerte neemt insgelijks het gevoel en de
fpraak weg, maar in deezen is het aangezigt bleek, de lippen zijn blauw, de pols is zwak, langzaam en uit ge- trokken, en de oppervlakte des lighaams zo wel als de ui- terfte leden ziin koud. - Menonderfcheid deeze ziekte ook nogin twee andere
zoorten, naameliik, i. als maar de eene zijde van het hoofd af, tot aan den voet geraakt is, het welke femiple- gia offemiplexia genoemt word; en 2. als 't geheele lig- haam, buiten of zonder het hoofd, geraakt is, 't welke den naam van paraplegla draagt. De oorzaaken van deeze droevige ziekte is in het al-
gemeen de fcbielijke ophoudende invloeijingder dierlij- ke geesten in de deelen des lighaams; 't welke door ver- fchciderhande voorafgaande aandoeningen kan veroor- £.aïlctworden; als door overmaatigebeweegingen, hevi- |
|||||||||||
:
|
|||||||||||
GER.
once ; roofemarijn en mttrjoleine, van eîks een halve, hand
vol ■ 'arabifche ßeechas, falie en lavendel-bloemen, van elks gen'vingergreep; laurierbefiën, een half once; venkel- zaad en cubeben, van elks twee drachmen; klein gefnee- den en geftooten zijnde, zet het op een mingelen bes- te brandewijn of'jenever, daar bij voegende een half on- ce gepoedert ammmiah-zout, en laat het op een warme plaats trekken, daarna doorgegooten; hier van geeft ^en de lijder 's morgens en 's avonds na bed gaande een à twee lepels vol. Men kan de gemelde ingrediënten ook op anderhalf mingelen wijn laaten trekken, en daar van des jnorgens en 's avonds een roomertie vol neemen. Of neemt water van wijn ruit en van lavendel, van elks
vier oneen ; tinBuur van bevergeil en van larnfieen , van elks een drachma ; geest van ammoniak-zout, en van herts- htmn, van elks twee fcrupels; berg-cinnaber,een fcru- rß\; roofemarijn- en lavendel-olie, van elks zes druppels; fij'ri/O/; van de vijf'openende wortelen-, een half once ; mengt 't tot een drankje, waar van de lijder om de twee à drie uuren een paar lepels vol neemt. 01'neemt conferf van falie- cnroofemarijn-bloemen, van
elks een half once ; geconfijte calmus, zes drachmen,- fpec. Manthos en aroinat. rofat. ,van elks twee fcrupel; bever- mi, een drachma,- lavendel-olie en barnfleen - olie , van elks vier druppels ; mengt 't tot een brok, waar van de lijder twee of driemaal 's daags zo veel neemt als een kastanje groot. Of neemt mostert ■ zaad, tuin kers-zaad en raket-zaad ,
van elks twee drachmen ; drooge bladen van orsgo en van munte, van elks zes drachmen, maakt 't tot een poedel- en mengt't mctßjroop van peonie zo veel genoeg is, tot een opiaat; waar van de lijder des morgens nugteren en 's avonds te vijf uur een drachma neemt, in een ouwel omwonden, of anders. Zowel tot prefervatie als om dewederkeering te ver-
hoeden, moeten de voorafgaande oorzaaken wel onder- zogt, en op de geftelthcid der eerfte wegen, die meest- tijds de hoofd-oorzaak is, nauwkeurig acht geflagen worden; wes'ralven de purgeer- en braak-midden, benevens ('e sweet-middelen zeer nuttig zijn. De zweetdrijvende middelen kunnen zijn, het nfkookzel van de houten, de esfints van de houten, de geest van hsrts-hoorn , de enkel- de mixtuur, de bezoar-tinüuur; hec zweetdrijvend fpies- £•'■", zwavelbloemen, enz. Zie ook BEROERTE. Daar blijft dikwils na de deezeziekte een lammigheid,
in het eene of ander lid, of aan dehalvezijde over; hier overziet op't artijkel LAMMIGHEID. GERAAMTE ; in 't latijn Sceleton; word genoemt eene
sonstige bijeer,fchikking van alle de beenderen eenes li^haams, of gedierte, van een mensch, kameel, ko lijn, enz. .Men verdeelt ze in'natuurlijke en konst-geraamtens ;
*ij worden natuurlijke genoemt, wanneer men de been- deren van bloedvaten, vleesch en zenuwen ontbloot, |
|||||||||||||||||||||||||||
GER.
|
|||||||||||||||||||||||||||
«53
|
|||||||||||||||||||||||||||
fchied, evenwel op verre na niet opweegt tegens de
voordeden van het natuurlijke geraamte , daar nogthans wat op te zeggen blijft; maar wie kan de natuur zelve zodanig volgen, of liever bewaaren, dat er niet iets verlooren word? Indien men evenwel dit wilde doen, was er niet op-, of men moest het geheele geraamte in fpiritus bewaaren, in een glas, of vat, het welke, in- dien al moogelijk, echter aan zeer veele ongemakken onderhevig zijn zoude. Men moet, om een natuurlijk geraamte fraai te heb-
ben, het beenvlies zeer net wegfehrappen, gelijk ook de beursbanden der geledingen; de hersfenen uitfpuiten, en het ruggemerg; vooral een jong lighaam, hoe ver- fcher hoe beter, daartoe neemen, anders loopt men gevaar, dat de beenderen druipen, het welk de ouden bijna allen doen , en het welke door geene konst voor te koomen is ; als het geraamte geheel bereid is , legt men het in water te weeken, het geene dikwils ver- verscht moet worden, om er het bloed uit te trekken ; het kan ook zonder dit gefchieden, dog dan moeten de lighaamen door eene uitteerende ziekte geftorven , en zeer jong zijn. De gcvoegelijkfte tijd daar toe isFebruarij, Maart, en
het beginvan April, omdat de wind alsdan meest noor- delijk, en oostelijk waaijende, zeer droogende is; de drooging moet altoos buiten de zonne gefchicden ; de zomer is hierom nadeelig, omdat men er de vliegen, en derhalven de wormen niet kan afhouden. Als het geraamte wel uitgetrokken is, zet men het
te droogen, in zulk een postuur als men wil; en ver- nist het niet alleen om glans aan de beenderen te gee- ven , maar ook om de ligamenten en kraakbeenderen te bewaaren. Een konst-geraamte bellaat uit beenderen, welkemen.
heeft laaten door rotting zuiver worden,- nu behoort men eerst het borstbeen af te neemen met de kraak- beenderen der ribben, en die op een plankje net naai- de gedaante van de binnenborst gefneeden, laaten droo- gen; zeer net de maat te neemen van de kraakbeende- ren der wervelen, fchaambeen, enz., en er die van fijne kurk of Ieder tusfehen inzetten ; de geledingen moet men dwars doorbooren , en met fijn citherdraad, of witte katten-fnaaren aaneenhechten ; de doorbooring gefchied met een dunne boor, die men zeer fijn neemt, of naar believen afvijlt, of wel men gebruikt een els, •die dun, en fcherp is. -Het moeijelijkst is de gedaante van de ruggraat te houden, het geene best door zommigen gefchied met een ijzer in de holtens der wervelbcenderen te bren- gen, welke de gedaante naar behooren heeft. De beenderen moeten gebleekt zijn, het welk ge-
voegelijkst is in Februarij, Maart, April en Maij ; draag zorg evenwel, dat zij niet in het noorden leg- gen, of in Juni; enjulij aan den regen blootgcfteltzijn; want dan loont men gevaar, dat zij groen worden, het welke er nimmer, afgaat. Het tongebeen moet afzonderlijk fchoon gemaakt en
gebleekt worden. Ceraamtens van dieren maakt men even eens ; dog
van grooten kookt men de beenderen , als men een konst-geraamte wil hebben ; de kleinen laat men door de wormen afknaagen ; altoos wel denkende op het tongebeen , en het beentje van het mannelijk , of vrouwelijk lid, als er zulke zijn: In het algemeen is het beter natuurlijke fcektten van dieren te maaken , want
|
|||||||||||||||||||||||||||
Ie de 1
|
|||||||||||||||||||||||||||
e" aüeen de band
|
en overlaat, waarmed
|
||||||||||||||||||||||||||
eaen aan-
|
|||||||||||||||||||||||||||
eenre'--.
|
|||||||||||||||||||||||||||
.. koppelt zijn :
«aakbeendéren, zo
den,i
|
In dit geval bewaart men alle de
van de ribben, als tusfehen delen-
|
||||||||||||||||||||||||||
, ■ ervelen en febaambeenderen , enz. ; het is waar,
•jatdeeze inkrimpen, en derhalven dat hier door dege-
aante van de borst, ruggraat, en het bekken eenwei-
"gverandert ; maar evenwel zo vee! niet, dan wanneer
Mn een kovst-fcelet of geraamte maakt; want dan moet
jnen tusfehen rJc wervelen, van kurk of Ieder, fchijven
ben 'V en ',f;t kraakbeen der fchaambeendcren en rib-
|
|||||||||||||||||||||||||||
nnab°otzcn, 't welke, of fchoon als nog vrij
|
j wel ge-
|
||||||||||||||||||||||||||
GEH,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
«5$
|
ger;
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
-want daar is geene moogelijkheid, cm de kleine been- men zig hier beftiptehjk aan houd, het een en andere*
.tjes zo bij een te brengen, dat zij de gedaante van het gelijkelijk aan de naasten verfchuldigt zijnde ; zo zoud«
dier niet veranderen. het zeker gaan, dat de liefdaadigheid geregtigheid> en
Wanneer de beenderen druipen, dat is, wanneer het de geregtigheid liefdaadigheid waare : Ondertusfchën al
merg er door dringt, zo is dit door geene konst tot nog kan men volgens de aangenomene kenmerken, de gereg-
toe te .helpen; gekookte beenderen druipen wel niet, tigheid niet kwetzen, zonder insgelijks de liefdaadi ;heid
maar zijn nooit wit, en hebben geen glans,1 daar is te beleedigen., zo kan men egter een inbreuk aan de lief.
tot nog toe geen één boek over dit onderwerp naar be- daadigheid doen, zonder in het minste de geregtigheid te
hooreu gefchreeven. Het opzetten is de grootfte konst, beleedigen ; bij voorbeeld wanneer men een aalmoes aan.
en uit de plaaten van Coïter, Cheselden en Buf- een arm mensch, die men overtuigd is, dat het van noo.
fön kan men afleiden, hoe veel konst er vereischtword den heelt, weigert; zo word men niet gehouden de ge-
om een fcelet wel te zetten, dat het de gedaante van regtigheid, maar^nkel de liefdaadigheid te fchenden-
het dier behoud. Die van Cheselden zijn wel gegra- in plaats dat in gebreke te blijven oin zijne fchulderï
veert. De aap van Coïter doet ons genoegzaam zien, te voldoen, beide de pligten der geregtigheid en liefdaa-
hoe ongelukkig men Haagt, als men de beenderen kookt, digheid is te verzuimen.
want de heupbeenjeren zijn verkeert geplaatst; de fee- 2. Een ieder (laat tpe dat de gebreken of zonden te-
lette?! in het cabinet van onzen Erfftadhoudcr zijn zeer gens de geregtigheid ^eylecgt, eene vergoeding of fchaa-
uitvoerig en konstig zaamengeltet. deloosltelling eisfehen; waar toe de zonden of gebreken
GERAAMTE van EEN BLAD, zie FGL1UM , tcgens de liefdaadigheid niet verpligten ? Waar op ge.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
vraagt word, of men wel ooit de liefdaadigheid kan quet-
zen , zonder zijne naasten te beleedigen, en waarom men |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Jag. 743.
GERANIUM, zie OIJEVAÄRS BEK.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
GERARDA LINNiEl is een buitenlandsch plan- niet in het algemeen zegt, dat men verpligt is al het
"tcn-geflacht, waar van Linn/eus in zijne Species Plan- kwaad te vergoeden, dat men hem heeft aangedaan, ea jtarum vijf zoorten optelt, die van anderen onder de al het goed dat men hem had kunnen doen. Digitalis gerekentzün ; groei;ende meest alle in Virgi- Men antwoord in't algemeen, dat men geen najeelaan nier en Canada , en één zoort in China. zijne naasten toebrengt, dan in zaaken waar op hij regt GERARÜS KRULD, zie ANGELIJKE (KLEINE heeft; maar het is de zelfde zwaarigheid, ondereenan-
WILDË-). der aanzien , weder te opperen; men zal inderdaad- GEREEDSCPIAPPEN; in het latijn Utenfdia; dus vraagen, of hii geen regt heeft ten zijnen aanzien het
worden eenofimtde werktuigen, die men in allerlei kons- goede te verwagten dat men hem verfchuldigt is, en datme« .ten, weetènfchappen en hanteeringen, tot derzelveroef- het kwaade agterwege laate , dat men hem niet moet fening en uitvoering onvermijdelijk noodig heeft, en die doen? Wat is dan het regt des naasten, en hoe draaft lia het gebruik daar ze toe zullen dienen, moeten gefchikt het zig toe, dat men zijn naasten door het niet oeffe- en bekwaam zijn 5 want zonder de noodige werktuigen nen van liefdaadigheid en geregtigheid beleedigende, of gereedfehappen, de hanteeringen of geheel niet, of maar men zijn regt in het eerlie en niet in het tweedever- gebrekkig kunnen uitgevoert worden, en boe beter de kort? Zie bier eenige gedagten daaromtrent, die met gereeedjeha-ppen, ieder in zijn zoort toegeftelt zijn, hoe de regels der billijkheid en rechtender zaamenleeving beter en'gemakkelijker het werk kan verrigt en volmaakt fchijnen over een te koomen. worden, volgens het oude fpreekwoord , goed gereed- In al het geen waar in wij onze naasten beleedigen,
Jchap verligt den arbeid en maakt goed werk; 't welk door en waar in men in gebreke blijft, om ten zijnen aanzien ' de ondervinding genoegzaam bewaarheid word : Dog in te doen, het geen men verfchuldigt is , het zij of men de eene konst of'hanteering zijn veel meer en kostbaar- dit een faut tegens de liefdaadigheid of tegens de gereg*' der gereedfehappen noodig. dan in andere. tigheid noemt, zo beleedigt men hem zekerlijk, en dus GEREGTIGHEID; Regtveerdigheid; in het latijn is men hem eenige vergoeding of herftelling fchuldig; eti
'Jitftitia; in het algemeen h de geregtigheid eene deugd, indien men hem er geene verfchuldigt is, zo heeft men die ons aan God , aan onz6 naasten , en aan ons zelven , ook in niets zijn regt gefchonden, men heeft hem geen |
||||||||||||||||||||||||||||||||
i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
tminfte ongel i ik gedaan, waar klaagt hij over, enwaar
door is hij beleedigt? Laaten wij ons alle de fauten herinneren die men ge-
woon is, als tegenftrijdig met de lifJaadigheid am_K |
||||||||||||||||||||||||||||||||
dat gene doet geeven , 't welke wij aan een ieder der ze
ver verfchuldigd zijn ; zij bevat a'le onze pligten, en op decze wijze regtveerdig te zijn of deugdzaam te wee- zen , hetc'kcnt een en het zelfde. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij zullen hier de geregtigheid als eeh gevoelen van merken , zonder dezelve tegenftrijdig met de geregtig-
"billijkheid befchrijven, welke ons ongeveinsd doethan- heid te veronderflellen ; iemand zonder reden fchamperW
delen, en aan ons gelijken geeven, 't geen wij hun ver- bejegenen, dezelve te hoonen, tcveragten of onvcrp'8'
fchuldigt zijn. tende woorden toe te duwen , iemand in nood zi;nJe.!
De eerde en voornaamfte der nooddruftenzijnde,om weigeren hulpe toe te rei1,en, een elendige , die «"1
geen kwaad, nog beleediging te dulden; is ook de eer- kosten redden, in zijn iammerfraat te laaten; z0
ftepligtom niemand zulks aan te doen, inzonderheid ten vraag ik , of die fauten geene vergoeding of hérite-
aanzien van het geen de menfehen het dierbaaiTte ling ei'fehen ? Maar welke vergoeding zal men he™
is, naamentlijk bun leeven, goederen en eer; zulkszou- doen, indien men hem zi|ne eer^nog goederen niet o*
rooft heeft; dog deeze twee zoorten van goederen zi)
aan een derde algemeener en wezentlijker te wecte. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
•niaarwaar in beftaatetgentlijk de onderfcheiding van die de vergenoeging ondervornen: Want indien men <
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
daan of te vreeden koste gefielt worden , zijn eer en
de ce" en
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
twee deugden? i- Men (Temt overeen, dat de liefdaa-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
digheid en geregtigheid gelijkelijk hun bea;inzel trekken deren veilie7cnde, zo zoude het verlies va"
•uixJbet geenemen-aan zijnenaasteii verfchuldigt is; indien andere in eenige opzigten ophouden, een kwaad te W ■ |
||||||||||||||||||||||||||||||||
GER.
|
||||||||||||||||||||||||
GER.
|
||||||||||||||||||||||||
& Het kwaad dat men aan zijn naasten doet, befteat dan Sro-LTE-te Zwolle, heeft hier over efine uitmuntend©
•11 het geen met zijn wettig genoegen of vermaak, het verhandelinge gefehreeven, de morte fuspenfarum , als
neen hij'konde eisfehen , ftrijd, en wanneer men hem te- hij te Groningen tot Doctor gepromoveert wierd 1767,
eens de wetten der menfchelijke zaamenleeving daar van daar wij den leezer toe wijzen.
berooft; waarom zoude men dan niet verpligt zijn, Geronnen bloei word ook uitgeftort gevonden in ons
hem na raaate der berooving, vergoeding te doen ? lighaara , bij voorbeeld in het hoofd, in de borst, ifi
Indien ik in gebreke ben gebleeven 0111 agting en toe- den buik, en in het vlies om den bal; zulk bloed moet
seeventheid te betoonen, aan iemand dien ik het ver- zo fpoedig als moogeh'jk is, ontlast worden, door be-
fchuldigt was ; zo is het hem het vergenoegen weder kwaame openingen te maaken; waar over men TRE-
|
||||||||||||||||||||||||
te geeven, waar van ik hem op eene onbetaamelijke
wijze berooft hcbbe, van hem in zodanige zaaken voor te toornen, dien hij op een ander tijd van mij zoude binnen verwagten : Indien ik met veragting en trotsheid |
PAAN, EMPIJEMA of ETTER-BORST , WON-
DEN van den BUIK , en WATER-BREUK moet nazien. Wanneer het bloed door kwetzing van ccne flagader |
|||||||||||||||||||||||
tegcns hem gefprooken hcbbe, zai ik zijn gegeeven ge- diep gelegen uitgeftort en geronnen is, dan' veroorzaakt
j joegen herftellen, hem bij een ander gelegentheid met het eene ancurisma fpurium, of onwaarc flagader-brcuk;
i meerderbefchaaftheid en minzaamer fpreekende als naar welke zeer gevaarlijk gehouden word, om dat dit ge-
|
||||||||||||||||||||||||
; gewoonte; deeze behandeling een regte he
! ongelijk zijnde, fchijnt bet dat men ze aan niemand, wie liet ook mag zijn , zoudo moeten weigeren, en dat men se ten minsten op een ftilzwijgende wijze verpligt is I te doen. GERINGDE BICEPS-SLANG, zie ZWAR1 -BON-
TE SLANG. GERMEN; Qvarium, Eijerfiok, is in deKruidkunde
I liet eerde kleine bcginzel der vrugt in de bloemen, daar het zaad in voortkoomt. Zie Elj en EIJERSTOK. Anders betekent het ook eenjonge fpruit uit het zaad,
of ook uit een brad-knop. GERMINATIO; betekent bij de Heer Linnäus de
Spndt-tijd der zaaden , of de tijd binnen welke de zaa- den gewoonlijk uitfpruiten , en boven de grond verfchij- Jien, dat bij de eene zoert van zaad vroeger, en bij de andere laater gefchied;dog deeze tijd kan zomtijds ver- traagt worden, wanneer de zaaden bij droogte het noo- dige vogt niet verkrijgen; ook fpruiten de verfche zaa- den vroeger en beter uit als de oude , en zommigc zaa- den blijven een geheel jaar lang in de grond, als ze in 't voorjaar gezaait worden , daar ze anders, in het najaar inde grond koomende, meesttijds in het volgende voor- jaar opkoomen. GEROCOMIA; dus word dat deel der Geneeskunde
|
||||||||||||||||||||||||
rönnen bloed fchiclijk bederft, en de ofngelegene dee-
|
||||||||||||||||||||||||
len met koudvuur aandoet, welke-niet dan door eene
wijde opening, of de afzetting van het afgedaane deel kan geneezen, of'voorgekoomen worden. Geronnen bloed is ook zomwijlen door kneuzing of
anders, uitgeftort in het vetvlies, het welke vrij ge- makkelijk verdwijnt, en word ecckijmoßs genoemt ; zomtijds gebeurt dit onder het wit van het oog , en verdwijnt van gelijken. Indien het evenwel te groo- ten plaats beflaat onder het vel, moet 'er eene opening gemaakt worden , om het bederf voor te koomen. Geronnen bloed gedroogt, en tot poeder gemaakt, en
opgefnooven, als men fterk uit den neus bloed, is een goed middel, om dat bet te eerder eene korst maakt, en de natuur het naast bijkoomt, die veeltijds door een. klont geronnen bloed, alle bloedingen ftilt, en doet ophouden. GERS A ; betekent zo veel als Cerusja t>f Faculté ; zie
aldaar. GERST, of Garst; in het latijnHordeum; is een be-
kent graau-gewas, daar verfcheidene zoorten van zijn; als 1. De gemcerie Winter-gerst, met veel rijen korrels
of zaaden ; Hordeum polijflichüm Mjbernum. 2. De Winter-gerst met twee rijen korrels ; Hordeum
|
||||||||||||||||||||||||
;enocmt, het welke onderwijst hoedanig de gezondheid difliclium Mjbernum.
|
||||||||||||||||||||||||
De gemecne Zomer-gerst met veel rijen korrels;
Hordeum polijfiijchum vimum, 4. De Zomer-gerst met twee rijen korrels ; Hordeum
diflichum vernum. 5. De vroege Zomer-gerst ; Hordeum trimeflre.
6. De naakte Gerst, of Gerst zonder fchil; Franfcliï
Gerst; Hemels-koom; Hordeum midum. Befchrijving. Dit graan-gewas is zo bekent, dat het
bijna geen befchrijving noodig heeft, ik zal derhalven kortelijk zeggen, dat deeze zoorten alle verfcheideri halmen uit de wortel, die vezelagtig is, fpruiten, gelijk de weit, dog zijn korter en niet zo fterk, hebbende ge- meenlijk 5 of öknoopen; de bladen der halmen zijn wat breeder dan die van de weit, enrouwer inliet aantasten; de airen zijn met lange, rouwe en fcherpe baarden be- zet, en de graanen of korrels zitten in dezelve in twee, vier, zes of meer rijen, van beneden na bovenwaarrs, die langwerpig en aan beide einden puntig en geclagtig van koleur zijn. De 'winter - gerst, aldus genoemt, om dat ze in d,e
herfst gezaait word, heeft doorgaans_ vier'rijen korrels in de airen, dog men vind ze ook die zes en meer rii- |
||||||||||||||||||||||||
oeroude lieden , moet onderhouden worden.
GERONNEN, zie CONGRUMATUS.
GERONNEN BLOED,- het bloed beflaat, zoals
wtuit eene ader getrokken is, uit drieërlei onderfchei- •tene doelen, de weij, het geftolde of geronnen bloed, en eenige zwaare roode dcelcn, die op den bodem van ptt vat zinken ; de weij is zwaarer dan het geronnen '"■i-, want dit drijft in de weij; een bewijs, dat de
'°ode bloeddeelen, gelijk Boerhave meende, niet af- nangen van de meerdere opeenpakking. Het bloed uit eene ader ftolt even als dat uit eene
Wigader, maar het laatfte is helder-rood, het eerfte don- jer;wnnnecrcen klont bloed, fchoon donker-rood, aan c '"cht blootgeftclt word, verkrijgt het eene aange- name licht roode koleur.' ~°S het is zeer zonderling, dat bloed van een lee-
ndig opgehangen mensch, of beest, nooit ftolt, maar
dit°°S v'°?.'l3aar blijft, zonder zigin weij te verdeelen; Vei"hijnzel verdient zeer veel opmerking bij de Ge- omfI j!'en ' ^ic ':et Gerechte dienen ; want uit deeze moo^r ^e^ a"een kan men bepaalen, of een ver- (X a "S^a.nm dood opgehangen is, dan of het door |
||||||||||||||||||||||||
L
|
■ '"op is omgekoomen. De beroemde Doctor T. H. en, of ook maar twee rijen heeft., maar deeze is de flegtfi e.
' ü"l. Od, De |
|||||||||||||||||||||||
feER.
en er dan, na dat het op nieuw omgeploegt is, raapen in
te zaaijen, weiae ten dede nunncn dienen voor het >r> bruik der keuken, en het overige om er in het najaar eh winter de fchaapen op te laaten weiden , want dan word de grond door de mest,die de fchaapen laaten vallen, veel verbetert; daar na word het land in het voorjaar weder omgeploegt, en met gern het zij winter- of zomer-gerst bezaait, die aldus meest doorgaans zeer welflaagt. Indien de grond nat is, moet men de akkers in 't mid-
den wat hoog verheven ploegen , en diepe vooren of greppels rondom de akkers maaken, op dat ze zouden kunnen afwateren in de greppels ; maar als de grond droog is, moet men de akkers vlak ploegen. Men moet de gerst niet te dun zaaijen , dewijl ze
veeltijts niet alle wel voortkoomt ; ook moet men van de beste, zwaaiftezoort daar toe neemen; en de verfchs gerst van het voorige jaar is altijd de beste tot zaaijing. Is het, dat men van de ouderdom en deugd der gent, niet wel verzekert is, zo kan men dezelve voor de zaaijing in water werpen , dan zullen de ondeugende korrels boven drijven, en de goede na de grond zinken, die men vervolgens afzonderlijk bewaart en een weinig opdroogt tot de zaaijing; de overige bovendrijvende gerst kan men aan de hoenders, varkens, enz. geeven: Deweekingdcrsomer-g'en'Sis zelfs ook dienftig als'cinde zaad-tijd heel droog weer is ; dewijl ze daar door beter fpruiten aan de gang raakt ; anderzins is droog weer bij de 1 zaaijing het best, en volgt er een zagte vrugtbaare regen weer, met warmte op, geeft het verwagting |
||||||||||||||||
ێk;
|
||||||||||||||||
Is*
|
||||||||||||||||
De gemeene zomer-gerst is mede van twee zoorten,
hebbende de eene vier en de andere twee rijen korrels Sn dé airen; ma.:r deairen vau beide zijn korter en dik- ker , en de korrels kleinder en platter dan die van de winter gerst : Deeze zoorten kunnen ook de koude niet zo wel verdrängen, a's de winter-gerst, weshalvcn ze in het Voorjaar moeten gezaait worden , en derhalven zo- mer-gerst genoeint worden. De vroege zomer-gerst , is een bezondere zoort die
vroeg, binnen 9 à 10 weeken na de zaaijing rijp word. De naakte gerst verCchilt van de voorige zoorten daar
in, dat haare korrels bloot zijn en van zelfs uit het kaf vallen, als ze volkoomen rijp zijn ; daar en boven is ze fniaakelijkei als de overige zoorten ; dog is hier te lan- de niet bekent. Plaats. De gerst word overal in Europa en Afia,
enz. in de velden gebouwt., dog de zesde zoort of naak- te gi.rst word inzonderheid in Braband , Frankrijk en Italien gevonden. Kweeking. De winter gerst word in het najaar, ge-
lijk ander winter-koorn , in wel geploegt land, tame- lijk dik gezaait; ook zaait men wel winter-gerst vroeg in het voorjaar, in de maand Maart, zodra maar de .grond handelbaar is, dat heel wel gefchieden kan , en die doorgaans met de rogge , gelijk de in het najaar ge- zaaide gerst, rijp word; maar het graan word zo zwaar niet als van de in de herfst gezaaide ; ten waare ze hee vroeg in de grond koomt, en er goed vrugtbaar weer op |
||||||||||||||||
1
|
||||||||||||||||
volgt.
De zomer-gerst moet niet te vroeg in het voorjaar ge-
zaait worden, als de lucht nog koud en fcherp is, want anders zal ze, dewijl ?.e geen koude verdrängen kan, niet wel fpruiten en bederven: Men zaait ze derhalven gewoonlijk in het laatfte van April of begin van Maij, en zelfs nog laater, dog als er dan een koude zomer op komt, word ze bezwaarlijk en zeer laat in de herfst rijp : Maar de vroege zoort komt fpoedig , binnen 8 à 10 weeken tot rijpheid; veele landlieden ïegulceren zig met het zaaijen der zomer-gerst na de zwahiwe, oijevaar, of kikvorfchen, namelijk om zulks niet eer te verrigten dan wanneer ze de beide eerden wederom in het land , verneemen, of de kikvorfchen des nagts beginnen te kwakken, want dit betekent doorgaans, dat de lucht en grond begint warm en groeizaam te worden; anders fchikken ze de zaaijing ook na de haver, zaaijende deeze ferst en daar na de gerst. De gerst vereischt een goede lijvige, vette en drooge
grond, dog die niet zo vet behoeft te zijn, als tot de tarwe; in losfe en fchraale zand-gronden wil hij niet tieren, en in natte gronden bederft hij ligtelijk, inzon- derheid de winier-gerst. In Duitsch'and, Frankrijk en elders, heelt men de
gewoonte, dat men de gerst, het zij winter- of zomer- gerst, zaait op landen die in de voorige oogst weit ge- geeven hebben; dog de zomer-gerst flaagtop deeze wijze het best, inzonderheid als de grond voor de winter wel gebrooken, of met diepe vooren geploegt word, om wel door te vriezen, dat dezelve vrugtbaar maal;t, en op deeze wijze kan men ook zomer-gerst, in het voor- jaar zaaijen op goede akkers, die in het voorige jaar winter gerst gedraagen hebben. Wanneer men gerst op nieuw gebroken land wil zaaijen,
is het best, het land vroeg in het voorjaar om te ploe- gen , vervolgens tot in Junius braak te laaten leggen, |
van een goede en rijke oogst.
Een teken van een goede groei, der gerst is, als dezel-
ve mooi groen opkoomt, en aangroeit; maar koomt zs geelagtig voor den dag, is het een teken dat de grond te nat of te koud is. Na de zaaijmg is het dienftig, dat de grond, als hij
kluitagtig is, na de eerfte regenvlaag gerolt worde, om de kluiten te broeken en de aarde effen en digt te maa- ken , dat veel toebrengt tot beter groei dei gerst, inzon- derheid bij een volgende droogte. Zo dra de gerst rijp word, dat men ziet aan de geel-
heid van de airen en halmen, moet ze ten eerden ge- fneeden worden, want men houd het daar voor, dat ds gerst die niet te rijp gefneeden word, beter tot 't mou- ten en bier-brouwen is : En is er veel onkruid onder, zo moet ze op de zwade, om te droogen, gel egt worden, to! dat het onkruid verdort is; maar als 'er regen kwM1' moet ze dagelijks gefchud en gekeert worden, omnfl uitwasfen en muf worden te beletten, dewijl ze and«' geen zogoed mout en gepelde gerst geeft; vervolgensw droog zijnde, word ze in fchooven gebonden, in J1U' gebragt, endaar na op zijn tijd uitgedorscht en v.relgc' zuivert. j Men rekent doorgaans, dat de gezaaide gent °
ia maal zo veel wederom geeft, als de grond go^'1 het weer gunftig is. Nattigheid en gebruik der Gerst. ,. .
De ge-st is van veele nuttigheid in de huishoud
tot veelerlei gebruik ; dog dient wel 't meest tot tm maaken, om er bier van te brouwen; als mede ook maaken van bier-azijn en't ftooken van koorn bran1* Tot brood is ze niet dienftig, dewijl het brood aai gersten meel gebakken word, onaangenaam en wra °v£p frnaak is, dog als de gerst met de helft weit of r°gt ; mengt word, dan geeft het een fmaakelijker en ne B^ |
|||||||||||||||
ÖER;
eetbaar brood ; hoewel de gerst weinig aldus gebruikt
«rord: Maar men zegt, dat de bovengemelde naakte gerst alleen, zonder vermenging met ander graan, eenheel fmaakelijk brood uitlevert. Voorts dient de gerst in de keuken tot verfcheiderhan-
je fpijs bereiding, wordende tot dien einde daar van ge- telde eerst, gepaarlde of parel-gerst en fijne gort of grut 'cinaa'kt, die alle zeer gezond en voedzaam zijn. De %pelde gerst is niets anders dan gerst die van haare bui- lenfte bast op een pelde-moolen ontbloot en gezuiveit is. De parel-gerst is gerst die niet alleen van haare bast ont- bloot , maar ook onder de fteenen kleiner en tot ronde kor- reltjes, wat grooter als degeerst, gebragt is; dog men heeft ze van verfcheiderhande grootte, wordende de klein- fte, die veel en 't best in Holland bereid word, 't meest geagt. De fijne of gebrooken gort, is gepelde en daar na in kleine korrels gebrookene gort : Tot deeze drie- derlei zoorten van gort is de winter-gerst beter dan de zomergerst, om dat ze fmaakelijk tot fpijze is, en tot parel-gerst word inzonderheid de beste gerst vereischt; daar in tegen word de zomcr-gerst het best tot het bier- brouwen geagt. Fan de parel-gerst, inzonderheid r.7an de kleine Hol-
landfche zoort, worden met goed vleesch-nat, of met rtmd-, jcliaop-, lams-, of kalf's-vleesch, of met jonge herderen, en wat heele peper en foelie, of noote mus- eaal, heerlijke zoepen gekookt, die niet alleen heel fmaakelijk, maar zeer voedzaam en gezond zijn , zowel voor zieke als gezonde menfehen, daar men ook wat ttlderij, bloem-kool, fcorzeneer- , haver- of peterfelie- nrtel of gehakte peterfelie, poreij, pastelein, enz. bijkoo- knkan, dat de finaak niet vermindert. Men maakt er ook orgeade van, die zeer verkoelend, verkwikkenden veriterkend is ; zie ORGEADE. De grove gepelde gerst en de fijne gebrookene gort,
Korden in deeze landen en elders veel gebruikt, inzon- r derheid van de gemeene man, tot melk- en andere fpij-
zen, die alle heel gezond zijn en wel voeden. De gerst heeft ook haar gebruik in de Geneeskunde,
hebbende dezelve een verkoelende en verfterkende kragt: Men maakt er hoofdzaakelijk iifaanen of gerste- iïranken van, zo wel van de rouwe ongepelde als gepelde Ss''st; waar van de eerfte zeer dienftig is in heete ge- breken des hoofds en lever, in heete koortzen, pleu- rs, long-ontfteeking, enz., want ze verkoelt; maar de t'ßah of flijmagtige afkookzel van gepelde gerst, is cen goed verzagtend borst-middel en heel dienftig, met ffat ztdker gebruikt, in verkoudheid, rouwe keel , en zwaare hoest, om de fcherpigheden, die op de keel en de wst vallen te verzagten , als mede in de longzugt, ■wkloopen, enz. Men kan met deeze dranken ook nog nel andere dingen, als geraspt herts-hoom, fcorzeneer- J'ortelen. boom-varen-wortel, zuuting, corinthen, zoet- *"*-, enz kooken. naar de omftandigheden der ziekte. Ut °P DECOCTUM en ÏISAAN. i l gersten-me el is verzagtende , ontbindende en rijp-
aakende, en dienftig, tegen heete ontfteekingen en
8 zwellen, tusfehen twee doeken of in een zakje, op- b iF ' word ook in pappen gebruikt. tot jk Z0 is 'iet bckent' <kt de Serst °°k dient
den V°j^?r voor hoenderen , kalkoenen, ganzen, een-
(te ' duiyen, enz., dog waar toe doorgaans de fleg- m £*ru'kt word. Men mest er ook verkens mede, ik-j fCr toe moet men g°ede zwaare gerst neemen, 6r°f gemaalen moet worden, en 't meel vervolgens |
|||||||||
GER;
|
|||||||||
«5*
|
|||||||||
met warm water of beter met kernemelk gemengt; gee*
vende zulks vette verkens en goed fpek GERSTEN-BRAND, zie BRAND , KOORN-
BRAND. GERSTEN-DRANK, of Gersten-water, zie DE-
COCTUM en TISAAN. GERSTEN-KOORN ; betekent r. een graan van
gerst (granum hordei) ; 2. een gewigt, dat de zwaarte van een gersten-koorn heeft, en gewoonlijk grein (gra- num) genoemt word; zie GEWIGT. GERSTEN-KOORN; in'tlatijn Hordeolum; Gran-
do ; word ook genoemt een hard en witagtig gezwelle- tje van buiten op het oog-lid, dat zijn oorfprong heeft van een grof taai bloed, dat in de poriën des oog-lids is koomen te flikken , waar van de oorzaak is een kwaa- de leevens-wijze, of ook dat men de oogen wrijft, met fmcerige en'onzuiverc handen. Om het zelve te gcneez'en of te verdn'iven , is het
dienstig, dat men het alle morgens met nüchteren fpeek- zel beftrijkt; of men legt er een pleister op van gom- galbaan of ammoniak, met een weinig falpeter gern engt; of maakt een zalfje van een weinig gepoeijerde leeven- dige kalk, en gebrande vitriool met honing gemengt, en beftrijkt't daar mede; maar men moet zorg draagen, dat er niets van in het oog koomt. Of neemt kalk-wa'- ter met wat brandewijn gemengt, en beftrijkt het zom- tijds daar mede. GERSTEN-WALCH; in 't latijn Festuca altera, ca-
pitulis duris; Aegilopsvel Fefiuca Dodokjji ; (Aegilops fpica ovata arifiis breviore, Likn. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit is een zoort van graan-gewas, dat
uit de wortel één , twee of meer dunne korte halmen opfehiet, van één voet hoogte, die met bladen bezet zijn, naar die van de weit of gerst gelijkende, en op welkers top een kleine lang-ronde air voortkomt, die twee of drie en zelden meer graanen bevat, welke kleiner als de gerste-korrels, en in geftreepte velletjes beflotci) zijn; hebbende op haar uiterfle einde dunne, lange en fcherpe uitfteekende baarden. Plaats. Het groeit in Zuid-Frankrijk en Italien veel
op de akkers tusfehen de graan-gewasfen, inzonderheid tusfehen de gerst, als een onkruid, zo dat het de- zelve dikwils nadeelig is; in de Duitfche landen is het weinig bekent, oin dat het de warme landen bemint. Daar is ook nog een andere zoort van Aegilops, die
ook Avena flerilis of Tdel-haver word genoemt ; zie aldaar. GERST (KLEINE-) ; dus word ook de Cevadilia ge-
noemt; zie aldaar. GERST (NAAKTE-), zie KERN-ZAAD.
GERST-VOGEL, of Witte Geel-gors; in het latijn
Emberiza Calandra ; (Emberiza grifea nigro maculata , Linn. Faun. Suec); ditgeel-gorsje, dat men zegt, van grootte met de fneeuw-vogel over een te koomen, is van koleur grijs met zwarte vlakken ; dog het wijfje verfchilt hier in grootelijks van het mannetje ; men vind hem in Europa, onthoudende zig in het geboomte; zijn zang is aangenaam. GERST (WILDE); Gerst-graf; in'tlatijn Horieum
fpontaneum ; Hordeum murinum ; Gramen Jwrdeaceum ; (Hordeum flosculis lateralibus masculis artiflatis, Linn. Spec. Plant.) / Befchrijving. Dit is een zoort van graan-gewas, of
gras, dat in de gedaante der bladen en airen zeer wel
naar de gerst gelijkt, zo dat men het daar voor aanzien
zoude, maar 't groeit laag, en zelden veel hooger dan
O o 2 eei,
|
|||||||||
GER. GES. GEI*.
|
CET-
|
||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||
een voet; heeft ook geen zulke graanen in de airen , als
de gerst. - Plaats. Dit gewas groeit in Hoog- en Neder-Duitsch-
land, enz., hier en daar naast de wegen, dijken, en op andere dorre, vervallene plaatzen, en dikwils in me- nigte- bij zaamen. ' GERWE, oïGeruwe, zie DUIZEND-BLAD. GESLACHT, zie GENUS.
GESLACHTS-BEPAALING, zie DEFINITIO
GENliRiS. GESLACHTS-KUNDE, zie GENEALOGIE.
G EST, zie GIST.
GESTAAKT, zie CAUDATUS.
GESTAAKTE AAP, zie AAP.
GESTATIO; de Dracht; het zwanger zijn, is de
tijd, in welke devrugt van haar eerfte vorming, tot de tijd der baaring in's moeders lighaam is. GESTEENTE, zie EDEL-GESTEENTE en STEE-
KEN. GESTEL, zie TEMPERAMENT.
GESTENGT, zie CAULATUS.
GESTERNTE; Geflemtens ; Stern-heelden, in het
latijn Conßeltatio; worden in de astronomie genoemt een min of meer groot getal van fterren, die men aan de {fterre ) hemel in een zekere omtrek bij of niet verre van malkanderen ziet ftaan ,• hebbende deeze conflellatien of fierre-beelden haaren naams oorfprong van -de oude fterrekundigen ; want dewijl de fterren aan den hemel een groot getal uitmaaken, en men dezelve niet wel onderfcheiden en tellen kan, zo hebben reeds in aloude tijden de fterrekundigen dezelve alle in zekere (geima- gineerde) beelden verdeelt, die ze bijzondere naamen, en wel meest van bekende dieren, hebben gegeeven ; welke beelden ieder een zeker getal fterren in zijn ge- daante beiluit, om door dit middel de fterren zo veel te beter te kunnen kennen, onderfcheiden, en haar ge- tal opmaaken , die aldus conflellatien of fierre-beelden genocmt worden, en waar door bevonden is, dat het getal der fterren niet veel over de twee duizend bedraagt, te weeten van die, welke door het bloote oog zigtbaar zijn ; want anders kan men door groote verrekijkers nog een zeer groot getal fterren zien , die men zonder gewa- pende oogen niet kan ontdekken. Onder deeze conflel- latien zijn de XII bemelstekens, door welken de zon jaarlhks pasfeert, de vooniaamft'é. Zie DIER-RIEM, ECLIPTICA, en verder STERREN. GESTOLT, zie CONGRUMATüS.
GESTREEPTE EZEL, zie ZEBRA. GESTREEPTE MUIS, zie MUIS, n, XIII.
GETAKT ; dat takken heeft, gelijk de boomen, enz ; in het latijn ramofus , brachiaius. GETAND; dat tanden heeft, of daar na gelijkende,
gelijk de bladen van veele planten,- in het latijn den- tätus ; zie FOLIUM. GETEMPERTHEID,' zie TEMPERAMENT.
• GETEIJ, zie EBBE en VLOED. GETRALIET; dat als kruiswïjze traliën voor de
vensters uitziet; in het latijn Cancellatus. ■■ GETRON1ET,- dat de gedaante van een tronie of uangezigt- heefti in het latijn perfonatus; word inzon- derheid in de botanie gebruikt, om daar door een onge- regelde bloem (flos p(rfonatus) aan te tooncn, die het aanzien van een tronie heeft; gelijk onder anderen de leeuwen-hek, vlas-kruid, veele zoorten van orchis, enz. ■ GETROUWHEID; in het latijn Fidelitas; is een |
|||||||||||||||
zeer voortreffelijke deugd, en de band van de menfdie;
lijke maatfehappije ; dezelve heeft in verfcheidene op. zigten plaats ; bij voorbeeld, omtrent geheimen, die men weet van zijn vriend, en verzwijgt; omtrent een verdrag met een ander aangegaan, het welk men niet verbreekt; omtrent een verlegen vriend, om. dezelve met raad en daad bij te ftaan; omtrent het vaderland om deszelfs belangens va-.t aan te kleeven , al moet zulks met opoffering van zijn eigene gepaart gaan; on- trent de Overigheid, om zijn fchuldigen plicht omtrent dezelve niet te vergeeten, maar aan dezelve gehoorzaam te blijven, in tijden, inzonderheid van openbaare on- roer tegens dezelve, al zal men er ook bij moeten lij- den; omtrent eeden, beloften, enz. De getrouwheid is't recht karaeter van een eerlijk man; daarheen trouw- looze een pest is van elite maatfehappij. GETUIGE; Getuigenis; in het latijn Testis; Testi-
monium. Getuige word een zulke genoemt, die tegenwoor- dig was, wanneer men iets gezegt, of gedaan heeft, en die bet heeft gehoon, of gezien. De verklaaring van getuigen is de oudfte manier van
bewijs, dewijl er volftrektelijk geen andere voor de uitvinding der fchrijf konst was ; men is wel genood- zaakt geworden, tot ontdekking van oneindig veele zaaken, waar van men geen ander bewijs koste bekoo- men, zig aan de verklaaring van getuigen te houden. Een enkelde getuige levert geen bewijs uit, testis u-
nus, testis nullus. In het algemeen kunnen alle zoort van menfehenge-
tuigen, zo wel in civile als crimineele zaaken, tenzij de wet hun zulks verbied. Niemand kan getuige zijn in zijn eigen zaak.
Vrouwen kunnen in alle civile en crimineele zaaken
getuigenis geeven; maar zij worden niet als getuigen in publicque aften aangenoomen. De bediende kan tot geen getuige voor zijn meestet
verftrekken, ten zij in zommigc noodzaakelijke geval- len. . De geene aan wien de beftiering zijner goederen tilt
oorzaake van verkwisting is benoomen, kan echter tot getuige verftrekken. Vrienden en naastbeftaanden tot aan de kindskinde-
ren van volle neeven ingeflooten, kunnen niet voor hunne naastbeftaanden getuigen, ten zij ingevallen, daar zulks volftrekt noodzaakdijk is. De zulken die weigeragtig zijn, om in rechten ge-
tuigenis te geeven, kunnen er door geldboete als an< derzins toe gedrongen worden. De man kan tegens zijn vrouw, en de vrouw tegen3
haar man getuigen; dog zij kunnen er niet toe genood- zaakt worden, ten zij in de misdaad van gequetfte uw jefieit. Vader en moeder, en de verder opgaande ftaak,Ju"1'
nen insgelijks niet gedrongen worden , tegens hunne kinderen, kinds-kinderen, fchoon-zoons en-fch°on' dochters; nog deezen tegens hunne vaders enmoedefs> voor-ouders, fchoon-ouders ; nog de broeders en z"' ters de eene tegens de andere te getuigen; en zelfs '.vor dit om de nauwe verwandfehap, meestentijds tot aa de fchoon-broeders en zusters uitgeftrekt.- Raazenden en zinneloozen worden.in geen getul°
nis , hoe ook genocmt, aangenoomen. . .. Geen jood word tegens een Christen in £etl"^rj;
aangenoomen, ten zij in ecnige weinige uitgezonde gevallen.. ' ' paJit |
|||||||||||||||
GEU. GEV.
Daar zijn ook zekere bepaaüngen , dog in veele lan-
den zeer verfchillende, wat jaaren iemand moet bereikt Viehh'mi om als getuige te kunnen verlüekken. * GÈUM, zie SAXIFRAGE, ' GEUM LINNiEJ, zie NA GEL-WORTEL. GEVAAR I"E ; door dit woord verilaat men een zwaar
pefiel, en ftuk wer'{ van een yeesfelijke uitgeftrekt- hëid 'en grootte; als bij voorbeeld groote gebouwen, zeedijken, enz. GEVEDERT ; dat vederen heeft, of als vederen
uitziet," in het latijn Pennatus; dus betekent inde bo- tanie, folium pennätum of geveerd blad, een zodanig blad, dat aan een hooftlleel of ribbe verfcheidene klei- de bladjes tegen malkander over ftaande heeft; gelijk bij voorbeeld de ookemoote-boom, esch-boom, enz. Zie FOLIUM. GEVEINSTHEID, of Huichelarij; in het latijn
Hijpocrijfis; is de allerverfoeilijkfteondeugd, welkeer kan gedagt worden ; zijnde bijzonder tweederlei, voor eerst ten-opzigte van God, wanneer men voor het ui- terlijke een zeer vroome en heilige gedaante van Gods- dienstigheid aanneemt, met oogmerk , om agter dat fchoon momaangez'igt zijn fnoode ilreeken en ondeug- den te bedekken,- gelijk de ondervinding? leert, dat 'er veel fchurken loopen onder die menfehen , welke een gemaakte Godsvrucht en heiligheid in hunne woorden, omgang, gewaad, gebaarden, enz. vertoonen ; ten twee- den heeft deeze ondeugd ook plaats met opzigt op zijn evenmensen, wanneer men hem namelijk door een uiterlij- ken fchijn van groote vriendfehap, zoekt te bedriegen , I ofte misleiden , in wat ding zulks dan ook weezen mag. Deeze eerde zoort gaat altoos gepaart met de tweede, | fchoon de tweede niet altoos met de cerfte. Zie de leevendige afbeelding van een Huichelaar, die
zig zelvcn willende rechtveerdigen , een ander veroor- deelt in dg Verzameling van Leerredenen door den Abt ]■ V. W. Jerusalem, ide deel, pag. 49, enz. te Amfl. Wj!/S?RiET '1767 gedrukt; een werk, dat om zijne uit- muntende en bekoorlijke tafereelen van Christelijke piig- Kn en deugden, als mede opleidingen tot waare Gods- vrucht-, door een ieder verdient geleezen te worden. GEVINGERT,- dat vingeren beeft, of naar vingeren
gelijkt; in het latijn Digitatus; in de botanie betekent ingevingen blad (folium digitatwn) een zodanig blad, 'lat aan het niterfle van de. fteel verfcheidene bladjes als •Vingers uitg'efpreid heeft; of dat tot aan de fteel in ver- fcheidene deeien gedeelt is. Zie FOLIUM. GEVLEUGELTj dat vleugelen heeft, of naar vleu-
gelen gelijkt; in het latijn alatus; folium alatum, be- tekent in de botanie, als een bind 'bij de (leng of fteel 'floopt, en dus als vleugelen vertoont; volgens de nieuwe «tazVvan Linnmvs word het decurrejis genoeint ; zie FOLIUM. GEVOEL; in't latijn Ta&us; is eigentlijk het zin-
™g, v/aar door wij de gedaante, hardheid, weekheid, cnerpheid, koude en hitte der lighaamen gewaar wor- e", en hetwelk bijzonder in de toppen onzer vinge-
cn,aan den binnenkant voornaameiijk, geplaatst is. a Schepper heeft evenwel, teneinde onheilen tekon-
"en arkeeren, ofte oordeelen, of wij te kond, dan te aim "p-aren in zeker deel, het gevoel verfpreid over
«geheele lighaam in het vel; zo dat geen ftipje op
hehh VS 'ian bedacht worden, daar wij geen gevoel 1)11 gevoeï. maakt ook het fondament uit der andere
|
||||||||||
GEV.-
|
||||||||||
W*
|
||||||||||
zintuigen, want zien is op het netvlies in ons-oog ge-
voelen de licbttlraalen, hooren van gelijken het voelen des geluids, gelijk het' Lucretius uitdrukt,.fentirefo- norem ; de tong en neus gevoelen de fmaak en reuk der. reukgeevende dingen. -, Onze ziel nu, of fchoon in ons hoofd, eigentlijk met:
hét fintbrium commune, dat is, met de zaamenkomst van alle de zenuwen ver.eenigt, word niet alleen de on» derfcheidene aandoeningen door gevoel gewaar ; maar beoordeelt zelfs de juiste plaats daar het vel geraakt word; om welke rede het waarfchijnelijk is, dat zom- in ige wijsgeeren, de ziel uitgebreid fielden door het gantfche lighaam ; want de ziel, bijvoorbeeld, fcbijnt pijn te gevoelen in het deel , het welke aangedaan word. Onderwijl fcbijnt de ziel deeze hebbelijkheid door ondervinding te verkrijgen, of zij heeft ze door ingefchapenheid, te weeten de juiste plaats te onder- fcheiden, die geprikkelt of aangedaan word. De aan- doeningen loopen zo fchielijk van hetuiterfte deel on- zes lighaams naar het hoofd en zitplaats der ziel, dat zij in hetzelfde oogenblik fchijnen te gefchieden. Onder het vel hebben wij geen gevoel, dat is, niet
in de fpieren-trekkers en het vet, maar de zenuwen geprikt, of gekneepen zijnde, worden zeer hevig en pijne;ijk aangedaan; men moet hier niet verwarren de inwendige deeien der ingewanden, nieren en blaas, mel- de inwendige deeien die onder het vel leggen, want de binnenfte rok der darmen, nier en blaas is zeer ge- voelig, en moest zo zijn, om dat dezelve als uitweid dig moet aangemerkt worden, dat is ontvangende din- gen die van buiten koomen. Behalven dit gevoel is er een zonderling, innerlijk,,
van de ziel en zenuwen onafhangelijk gevoel, het welk in de vezelen der fpieren en vliezen van ons lighaam gevonden word; bij voorbeeld, een koe geilagt zijnde , en de ingewanden er uit genoomen zijnde, en met een mes of fcherpe fpelde geprikkelt wordende, trekken die- zig in, min of meer, evenredig aan deeze prikkeling ; het beest dood zijnde, het hart weggenoomen, en da kop afgefneeden zijnde, kan men de fpieren vanden bals en elders prikkelen met de zelfde uitwerking, te weeten dat zij zig intrekken; in de kikvorfchen en aaien duurt dit gevoel langer; dit géfchied zonder bewustheid van de ziel in het leeven, en word thans de irritabüUeitder- vezelen genoemt. Zie 1RRITABJLITEI-T. Het gevoel word in ons, door hebbelijkheid, zo ver-
wonderlijk fubtiel, dat menfehen die blind zijn,,dik- wils met hunne vingeren dekoleurenzelfs van zijde ftofi- fen onderfcheiden können, dat is, hét verfchil in der- zelver oppervlaktens; wij weeten immers-, dat het ver- fchil der koleuren afhangt van de verfcbillende brceking en afkaatzing der lichtftraalen van de uitfleekende deel- tjes der oppervlaktens. Op dezelfde wijzen verkrijgen dooven de hebbelijkheid, om met de voeten her aller- ligtst gedreun der ftraateu te gevoelen, en leeren-dus- de aankoomst van rijdtuigen te onderfcheiden ; het ge- brek van een zintuig, doet het ander-feberper zijn; wij hebben allen de zelfde bekwaamheid, maarverwaar*- loozen dezelve als minder noodzaakelijk. GEVOELIGE PLANTEN,. zieiESCHlNOMEN^ft:
PLANT7E. GEVOEL (VERMINDERT); Gevoelloosheid; On-
gevoeligheid; in bet-latijn Stupor; TaBus imminiitus y Zelden word dit in alle de werktuigen des gevoeh, maar jneest doorgaans inliet cene ofandere.deeldes ljghaams: O o 3 wsaiï- |
||||||||||
L
|
||||||||||
\
|
||||||||||||||||||||||||
GEV. GEW.
|
||||||||||||||||||||||||
GEW.
|
||||||||||||||||||||||||
865
|
||||||||||||||||||||||||
waargenomen. De oorzaak van deeze ongevoeligheid
j6 voor een gedeelte aan het gebrek der geesten, en ten deele ook aan de werktuigen zelfs toe te fchrijven; uit een gebrek vangeesten koomt het voort, wanneer dee- ze niet behoorlijk vloeije'n , het welke veroorzaakt kan worden, door beroerte of verlamming, of door koude; alsook door't misbruik van verdoovende midde- len {narcotica) : Uit een gebrek der werktuigen, kan het gefchieden, als dezelve of uitgedroogd, of door fter- ke veelvuldige arbeid verhard zijn, gelijk men befpeurt jan de handen en voeten der boeren en handwerks-lie- den. Dewijl het vermindert gevoel uit verfchillige oorzaaken
kan ontdaan, zo moet ook de geneezing veifcheiden zijn, gelijk men op de besondere ziektens of gebrekens ■daar het bij voorkoomt, zal vinden. GEVOGELTE; Vogel-geflagt ; Veder-vee; Aves;
Genus avium; onder deeze benaaming verdaat men alle zoorten van gedierten, die vederen en vleugelen heb- ben , en in het algemeen in tamme en wilde onderfchet- den worden. Onder de tamme vogelen worden getelt al- le die men in, en omtrent de woonhuizen onderhoud .en opvoed, als hoenderen, ganzen, eenden, duiven, ex\z. Het wild gevogelte word onderfcheiden ; i. in het Woud- of Bos- h gevogelte, ais woud-j'nippen, verfebeider- hande wilde duiven, lijsters, krammets-vogels, en veele andere, waar toe ook de hafelhoenders, korhaanen en faifanten behooren ; 2. Veld-gevogelte, alspatrijfen, kwar- teis, leuwerikken, kiewitten, nagtegaalen, enz. ^.Wa- tergevogelte , als zwaanen, gonzen, eenden, duikers, water-hoenderen, water-Jnippen, reigers, roerdompen, zee- sswaluwen, ijs-vogelen, enz. 4. Roof-vogelen , als arenden, haviken, gieren,J~perwers, uilen, ravens, kraaien, exters, enz. De firuis-vogel en cafuarius zijn de twee grootfte, en de Americaanfche bloein-zuigert-jcs de kleinfte onder de vogelen : De arend die mede na de flruis een der groot- fte vogelen is, word voor de koning of edelfte onderde vogelen gerekent. De befchrijving der voornaamfte vo- gelen vind men ieder onder zün bezonder artijkel. Zie ook VOGELEN-GESLACHT. GEVOORT; Gegroeft; in het latijn Striatus ; Cana-
iiculatus. GEWAS, is het zelfde als Plant ; zie aldaar.
GEWAS-PLANTEN, of Zuig-planten; in het latijn
Plantte parafiticce ; zijn zodanige die op andere planten groeijen, en daar uit haar voedzel trekken; maar in de aarde niet groeijen willen, gelijk bij voorbeeld de ma- ren -takken, enz. GEWENKBRAUWT, zie C1L1ATUS.
GEWIGT; in het latijn Pondus; is in den koophan-
del een ligbaam van een bekende zwaarte , en welk dient , om door middel van een evenaar en fchaalen, gewaar te worden, hoe zwaar andere lighaamen wee- gen. De gewigten zijn gemeenlijk van lood, ijzer of ko-
per, fchoonmen zigop verfcheideneplaatzen in Oost In-, dien van fteentjes , en op zommige van kleine boon- tjes tot dien einde bedient. De zekerheid van den koophandel grootcndecls van
de nauwkeurigheid der gewigten afhangende , zijn er geen volkeren, of zij hebben voorzorgen gebruikt, om er de vervaifchins van voor te koomen ; het zekerde middel is, beëedigde bedienden te hebben, om de ge- wigten te ijtigen, en hunne zwaarte na vastgeftelde mo- dellen te regelen. |
||||||||||||||||||||||||
De meeste volkeren, bij wien de koophandel in blóe*
is, hebben hunne bijzondere gewigten , die dikwils zelfs na de verfchillende Provintien verfcheiden zijn, en ook volgens de verfcheidene zoorten der waaren verfchil, len. Het onderfcheid van gewigten verdrekt tot een groot
ongemak in den koophandel, en maakt er zelf groota verwarring in , gelijk ook in de maaten ; nogthans is het iets, dat niet is te verhelpen. De reductie der «, wigten van alle volkeren op een en dezelfde voet, is niet moogelijk. De gewigten kunnen onderfcheiden worden, inon-
de, hedendaagfche, vreemde en huishoudelijke. Wat de oude gewigten betreft, hier van zijnde oude
Romeinfche en Griekfche, de aanmerkeiijkfte. Dever- deeling en naamen van het Romeinfche gemecne, en Griekfche medicinaale gewigt, was aldus : greinen. Libra of pond, was 12 oneen, of - 6912 Semis, 6 oneen, of - - - ^56
Triens, 4 oneen, of 2304
Ouadrans, 3 oneen, of - - 1728
Sextans, 2 oneen , of - - 1152,
Uncia, once, 8 drachmen, of - - 575
Stater, een half once, of - 288
Asfarius, Dupondium, een-derde van een once, of 191
Siciliens, Didrachma, twee drachmen, of - 144 Aureus of goudgulden , Sextuia, Sextarium, 4 fcrupels, of - - - ç6
Denarius, het 7de deel van een once, of - 82"
Drachma, 3 fcrupels, of 72 Semisjis, Fabafiria, een halve goudgulden , of 48
Ouinarius, Victoriatus, Seini-denarius, of - 41' Semidrachma, Triobolon, anderhalf fcrupel, of 36 Trenuisfis, een-derde goudgulden, of - 32 Scrupulus, Chramma, Scriptulum, - - 24
|
||||||||||||||||||||||||
Sestertius, een-vierde denarius, of •
|
2C>
12 |
|||||||||||||||||||||||
Obolus, halve fcrupel, of
Lupinus, Bisfiliqua, een-derde fcrupel, of - 8 Semiubulus , een-vierde fcrupel, of - 6 Sil'qua, B ich al cum , Ceration, Kirot, - 4
Chaiciis, JEreolum, - - - 2
Granum, grein , is het 24de deel van een fcru-
pel I Een Romeinfche Mina bedraagt 20oneen, of Ha20 Een Griekfche Mina media, 16 oneen, of - 92l(> Een grein word doorgaans op de zwaarte van een gersten-koorn gerekent. Van deeze verdeeling der gewigten bedienden l%
zo wel de oude Griekfche als Romeinfche Gence?«>ecs' ters in de Geneeskonst; welke verdeeling der ponden in 12 oneen, de once in 8 drachmen, de drachma' 3 fcrupels, de fcrupel in 24 greinen; ook nog hetlc daagsch in Frankrijk, en in zommige Provint'.en e Steeden der Nederlanden in gebruik is. De Apotheekers hebben de kennisfc van deezei v ' |
||||||||||||||||||||||||
decling en proportie des ouden gewigts ooi. I10d!^e.
de bereiding van verfcheidene tompofita der oude |
||||||||||||||||||||||||
neesmecsters, die nog in gebruik zijn ; als de f«f"
|
iif
|
|||||||||||||||||||||||
andromachi, diaplwnicon mejua, hiera picra rlwfi1
codion atluarii, mithridatium andromachi, enz- Naderhand heeftNicoi.aus Alexandrtnus M'T":
sus, een Grieksch Geneesmeester, de gemeldeS'.L ten, behalven de chalcus, ßliqua , femiobulus , ™KS, en obulus, die zo veel greinen, als de Romeinftn hielden., verandert op de volgende wijze •* £$ |
||||||||||||||||||||||||
CËW.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEWv t$$
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
einen.
6480
3240
2160
1620
1080
540
270
180
135
90
60
45
30
20 10 i
|
Tafel wegens het Engtlfche Troijs-gewigt, voor
de Goud- en Zilverfmeeden, enz. greinen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
g'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen pond, was 12 oneen, of £
Semis, 6 oneen, of
ffiens, 4 oneen, of
Quadrans , 3 oncen , of
&#«w, 2 oneen, of
Uncia, once, 9 drachmen, of * *
Sinter, half once, of
Duella, Asfatius, een-derde once, of .
Siciliens, een-vierde once, of
Aureus of goudgulden, een-zesde once, of
anderhalf drachma, of
Drachma, een-negende once, of 3 fcrupels, of - . -
Semisfis, een halve goudgulden, of
Smidrachma, tremisfts , anderhalf fcrupel , of - - ' -
Scrupulus , een-derde drachma, of
Simifcrupulus, een-zesde drachma, of Gramm, grein |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24 I penningen gewigt5.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4S0
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oneen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ponden,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5760
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
240
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deeze proportie der gewigten van Nicolaus heeft
men nodig te weeten in de volgende oude compofitien ; als in het philonium romtmum Nicolai, requies Nicolai, mitliridatium Nicolai, diaprumum compofitum , benediBa- hxativa, ehcïuarium e fucco rofarum, hier a logadii, iianthos, diapœnidion, diatri s Jalomon. pill. ex aloë & mfiiche. Nog hebben de oiidfte Griekfche Geneesmeesters zich
van andere verdeelingen des gewigis bedient, als van ttttifche en hippojatrifche, enz. ; dog wij zullen dit hier niet verder nagaan ;■ dewijl het van weinig nut in onze tijden is. Hedendaagfche gewigten, gebruikt wordende in de
VEifcheidene gedeeltens van Europa en de Levant; zijn de Volgende : - Englisch gewigt. Doorliet XXVIIfte hoofdftuk van
de groote Charter, zijn de gewigten door gantsch En- geland het zelfde; maar volgens de verfcheidenheid der toopmanfehappen, gebruikt men twee zoorten van ge- tilgten; het esne troijs-gewigt van 12 oneen in het pond; het ander gemeen gewigt van 16 oneen in het pond; de óorfprong van de een en ander deezer gewigten, word overeengebragt met de graan-korlen die de halm bevat; <n het troijs-gewigt maaken 24 van die korlen, greinen Benoemt, een penning flerlings gewigt, 20 penningen eén once, en 12 oneen één pond. Het is met deeze gewigten, dat men goud, zilver,
pfteentens', graanen en vogten weegt. De Apothee- kers gebruiken ook het troijs-gewigt, oneen en greinen, Waar zij hebben iets bijzonders ten aanzien van de' on- öerdeelingen; zij verdeelen de oneen in agt drachmen, "e «nchma in drie fcrupels, en de fcrupel in twintig greinen. . «et gemeen gewigt bevat 16 oneen, maar de once
een twaalfde gedeelte ligter, als de once-troijs; dee- laatfte 480, en' de eerite maar 448 greinen behel- iw'«e 0"Ce theïst a drachmen ; 80 oneen gemeen ge-
^8 ' Z1'jn 73 oneen troijs, en 17 pond troijs, koomen 14 ponden gemeen gewigt overeen.
ver etfls me,t 'iet g-meen gewigt, dat men het kwikzil- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ponden.-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tafel voor het gemeene Engelfche gewigt.
fcrupeh. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drachmen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oneen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ponden*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
128
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
384
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geldmunters, goudfmeeden en jufreliers hebbe»
bijzondere gewigten ; -om 'het goud en de juweelen te-~ weegen en te esfaijeeren., bedienen ze zig van mar- ken,-caraaten engreinen, en:tot het zilver van pennin- gen en greinen : Een mark goud heeft 24 caraaten, eru de caraat 12 greinen 1 -»aar-een mark zilver is 12 pen- ningen, ende penning 24 greinen; en twee mark maakt één pond uit:' Ook hébben dé kooplieden in wolle,' hunne zoorten van bijzondere gewigten. - Franfci&
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
he
|
umP. brood, enz. weegt.
|
eiten, wolle, ongel
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEW.» GEW.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Franfcîié gewigten;, lîet gemme, fond doet te Parijs
16 oneen, en men onderdeelt het zelve op twee ver- fchillende wijzen : In het eerfte maakt men van het pond 2 mark, van het mark 8 oneen, van het once 8 grosfen (of drachma'sj, van het gros 3 penningen (fcru- pels of deniers) , en van de penning 24 greinen ; de grein equivalent zijnde/met e&iitqnve-koom : In het tweede verdeelt zig hét pond in"2 Half-ponden, het half-pond in twee vierendeeis, het .vierendeel in 2 ag- ten-deelen, het agten-deel in 2 oneen, en het once in 2 lood. Men gebruikt de eerfte verdeeling voor koopmanfehap-
pen van prijs; en de tweede voor die. van minder waarde. |
den te Parijs mâaken; behalven het ftads-gewigt, gç«
bruikt men er te Lijons nog een ander voor de zijde dat 15 oneen bedraagt; men noemt dat gewigt, zijdi gewigt. Te Thouloufe, en in het Boven Languedoc, is het
pond, het welk men taf-el-pond noemt, maar 13 en eeij half oneen ' Parij se h gèwigtr. Te Marfeille cu in ge- heel Provence, doet het pond 13 oneen Pdrijsch ge, wigt. • Het apotheekers gewigt word in Frankrijk verdeelt,
gelijk in Engeland, behalven dat de fcrupel of denkt ook 24 greinen bevat, en gevolgelijk ieder der groo- ter deelen ook naar proportie meer greinen ; even zo als het oude romeinfehe. ' Dus gelijk de ponden in Frankrijk niet overal ge-
lijk zijn., zo zijn ze het ook niet op de.meeste andere ■ plaateen van Europa, 'maar op de eene ligter of zwaap der, dan op de andere, anderzins koomt de onderdee- ling van het gemeene gewigt meest daar mede over een. In- Duitschland en in de Nederlanden word 't gemcene pond gewoonlijk verdeelt in 16"oneen,of 32 lood, 't lood in 4 drachmen, quentjes of vierde lood, en het drachma in drie fcrupels ; kleiner word 'net ge' inéene gewigt zelden verdeelt. De verdeeling van het Apotheekers gewigt gefchied meest overal gelijk in En- geland; echter word op zommige plaatzen de Franfche ofoude Romeinfehe verdeeling, ten opzigte van de fcrupels, gebruikt. Plet troijs- of goud-gewigt heeft op de meeste plaat-
zen de volgende verdeeling: aazen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zi :
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rreinen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een pond is twee mark, of
Het mark 8 oneen, of
. De once 8 drachmen , 20 engels, of Het drachma 3 fcrupels , of
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10240
5120 - 640 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ponden.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het engels 4 vierlingjes, of
Het fcrupel of penning
■ Het vierlingfe , 2 troisjes of caraat, of
■ Het troisje of caraat |
r-
t
4
1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
looden
|
p
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een aas is zo veei als een grein
Eiker natie heeft echter eenige zoorten van bijzon»
dere:'gewigten ; bij voorbeeld in Engeland, Frankrijk» Duitschland , de Nederlanden, en elders heeft men centenaars of quintaalen, die op zommige plaatzen net hondert ponden bedraagen, daar ze ook de naam van«»' tenaar van voeren; dog op de meeste andere plaatzen, bedraagen ze minder of meer ponden. In Spanjen zijji er aroben, welke 25 Spaanfcbe ponden behçlzen, «. vierde gedeelte van een quintaal ; machos-quintaalen d' 150 ponden zijn, anders 6 aroben of anderhalf 5"m' taal ; ada het zestiende gedeelte van een°,n' ce behelzen. En ten aanzien van'tgoud, hebben z'J .
caflitian of honderile gedeelte van een pond; de ton» die 12 greinen, of een-agtfte cajlillan behelst. , In Portugal zijn er ook arroben, maakende 32 Ltsjv
bonfche araten, dat is te zeggen 32 ponden; SavaR J fpieckt ook van defaratelle, die tweeLisfabonfcheP° ^ den bedraagt: en van de rottoli, die 12 pondenis; aanzien van het goud bedient men zig van de c»!ë ' zijnde 4 caraatcn. , ß In Italien, en wel inzonderheid te Venetien, n
ïûWdë'migliaro;, die. 4 mirren, en ieddr mirre 3° |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 oneen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
agtendeelen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 vierendeelen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
halfponden.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ió
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ponden.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tieetfche ponden.bedraagt; als mede de faggir- w:
|
zoor-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 in één once gaan. Te Genua gebruikt men twee
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten van gewigten, de groote gewigten voor de Doua>^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
T5ËWV
an het cas-gewigt voor de piasters en andere fpeden;
M ccintaß of quintacd voor de grove koopmanfchappen ; de groote balans voor de ruwe zijden, en de kleine voor koopmanfchappen van meerder waarde. In Sicilien heeft men de rottelo, weegende 32 en een
half mesflnafche ponden. jn Duitschland, de Vereenigde Nederlanden, Flaan-
deren, de Hanfee-fteeden, Zweeden, Deenemarken , Poolen, enz., heeft men ook Schipponden, die te Ant- werpen en Hamburg 300 ponden zijn, te Lubek 320, en te Koningsberg 400 ponden. In Zweeden is het fchippond koper 320, en het gewoone fchippond 400 ponden. Te Riga en Revel is het fchippond 400 pon- den, te Dantzig 340, in Noorweegen 300 ponden. Te Ainlterdam en elders bedraagt het fchippond mede 300 ponden, en verdeelt zig in 20 lijs-ponden, zijnde elke lijspond 15 ponden. In Muscovien rekent men de koopmanfchappen in 't
gros bij lercherotten of berkeirtz, welke 400 van hunne gewoone ponden bedraagen. Zij hebben ook nog de pet of poede, zijnde 40 ponden, of een tiende gedeel- te van de berekent. In T ark ij en , te Sinirna, enz., rekent men bij batt-
tmsofbattemans, welke 6 occos bedraagen, zijnde ie- der Kco 3 en vier-vijfde Engeljche ponden ; zij hebben ook nog een ander battman, welke minder weegt, en mede zo als de eerfte in 6 occos verdeelt word, dog deeze occos weegen maar 16 Engeljche oneen ; 44 occos van de eerfte zoort, maaken een Turkfche quintaal. Te Groot Cairo , Alexandrette, Aieppo en Alexan-
drien, bedient men zig van de rotte of rottoli. Te Cai- ro en op eenige andere plaatzen van Egijpten, behelst èe rottoli 144 drachmen, en weegt iets meer als het Engelfche pond: Te Aieppo zijn er drie zoorten van rottoli', de eerfte van 720 drachmen, behelst circa 7 En- gelfche ponden, en men bedient er zig van om katoen, galnooten en andere koopmanfchappen in het gros te Reegen; het tweede van 620 drachmen , word tot de zijde gebruikt ; behalven tot de witte, die men ge- woon is met de derde rottoli, zijnde iets meer als 600 wachmen, te weegen. Te Seijde is de rotto 600 drachmen.
hi de overige Levantfche plaatzen, die wij hier niet
noemen, bedient men zig van dezelfde gewigten, in- zonderheid van de occo en rottoli. Om te beter de overeenkomst der verfchillende ge-
figtente doen zien, zullen wij hier eene reductie der verfchillende ponden, die men in Europa gebruikt, me- oedcelen; verftrekkende tot een vaste regel, om er «Ile anderen na te berekenen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEW:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ui
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
114 te Madrid.
I23itc Marfeille. 105* te Mechelen. ï 154 te Mesfina, ligt ge*
"toigt.- - •■ ■• ;. .i.' 168 te Milaanen.
120 te Montpelier. 125 Muscevijcheponden. 100 te Nantes. 106 te Nancij.
169 te Napels.
98. te Nuremberg.
100 te Parijs. 1121 te Revel. ioo3 te Riga. 100 'te Rochelle, 146 te Romen. 100 te Rotterdam. 96 te Rouaan.
114 te Rijsfel. 100 te St. Malo. roer te St. Sebastiaan. 1561 te Sarragosfe, 1061 te Seville. 114 te Smirna. 110 te Stettin. 81 te Stokholm.
118 te Thouloufe. 151 te Turin. 158^ te Valencien. 182 te Venetien , ' klein gewigt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IS5
87 II-3Î
95 100
91
97
143
98
89
105 |
te Cadix.
te Conftantinopol'en.
te Dantzig.
te üokkum.
te" Dort;
te Dublin.
te Edinburg.
te Florence.
te Frankfort aan den
Main.
te Genève.
te Gent.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i<$3 te Genua, cas-gewigt.
102 te Hamburg. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
95
105 105 125 107 106 105 105 95
106. 143
109 |
te Harlingen.
te Hertogenbosch.
te Keulen.
te Koningsbergen.
te Koppenhagen.
te Leiden.
te Leipzig.
te Leuven.
te Leuwaarden,
te Lisfabon.
te Livorno.
te Londen , gemeen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
. gewigt.
105 te Lubek. 1053 te Luik. I4i£ te LuqueSj ligt ge- wigt. 116 te Lijons , Stads ge- wigt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier door kan men niet bezwaarlijk calculeeren , hoe
veel een zeker getal ponden van de eene plaats, pon- den op een andere voorgeftelde plaats, die in de bo- vengemelde lijst ftaan, bedraagt. Bij voorbeeld , men begeert te weeten , hoe veel 36
ponden Amlterdamsch, ponden bedraagen te Antwer- pen? |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l'r
|
'"portie der Gewigten van de voomdamfle Eun-
pifche Steeden met die van Amflerdam. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.Honderd ponden
lD8 te Alicantcn. *°S te Antwerpen. 20 te Archangel.
°5 te Archot.
ll° 'e Avignon. ,98 te Bafel. 2 te Baijonne. ll1 te Bergame. £te Bergen op Zoom. CS * Bergen in Noor- reegen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Amfterdam, doen
151 te Bologne.
• 100 te Bourdeaux. 104 te Bourg en Bresle.
105 te Bourges.
' 103 te Breemen.
125 te Breslau. 105 te Brusfel. in te Bern. iop te Befançon. , 1.00 te Bilbao. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
divid. 5) 128 (255 lood.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■1
■ i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28
25 rest 3
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pp '- b Item.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ïl Deel.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEW. GEZ.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Item. Vraage, hoe veel 24 ponden Antwerpsch,
ponden bèdraagen te Danfeig t ,ft A. ffi D. m A. IC5 ------ 1131 ---.-- 24
—(2 (2--------
227 12
12
454
227 émd. 105) 2724 (25T||fô of 3oTi|lood.
210 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het door do overdenking altoos vermeerdert en aangroeit'
en dit beftaat in wel te doen, en volgens de voor! fchriften van het Euangeliiun te leeven. De gewoontens verkrijgen na den aart der daaden, en
handelingen, de naam van deugden of ondeugden. Bui« van de tederfte jeugd ai', uwe kinderen tot de »L woonte om wel te doen; gewent die kleine wigten 'om de waarheid te fpreeken, en hunne tedere haudjei Uit te ftrekken, tot verligting en onderfleuning van on> gelukkigen, env^cl haast zullen zij door finaak, geneigt- heid en met vermaak doen, het geen zij te vooreu werk tuiglijk verrigteden ; hunne onnozele harten kunnen zig voor de aanlokzelen van lof niet te vroeg bewce- gen. De kragt der gewoontens is zofterk, en hun invloed
ftrekt zig zo verre uit, dat indien wij een getrouw ge. fchiedkundig verhaal, van onze leevensloop kosten heb- ben, en eene nauwkeurige kennis van de vorming onzer werk- of zin tuigen, wij 'er de oorfpong, eener menig- te van goede en valfche fmäaken, redelijke geneigthe- den en gekheden in zouden ontdekken, die dikwilszo lang als ons leeven duuren ,' wie kent wel alle de kragt van een denkbeeld, van een felis ik, een angst, waai mede vroegtijdig een geheel nieuwe ziel word aangedaan, Men word gewoon een zekere lucht in te ademen,en van zeker zöort van voedzels te leeven , men gewent zig aan zommige dranken , hebbelijkheden, beweegingen, geneesmiddelen, vergiften, enz. En (helle verandering van het geen ons gemeenzaaral
is geworden tot nieuwe dingen, valt altijd bezwaarlijk; en is zomtijds gevaarlijk, dikwils zelfs in het overgaanI van 't geen dat als tegenitrijdig voor de gezontheid aan-] gemerkt word, tot iets 't geen de ervarentheiJ als heil- zaam heeft doen aanmerken. Zoude het dus ook met de zedelijke gewoontens gtâûl
zijn? En zoude een mensch zodanig aan de gswwW van ondeugd kunnen verflaaft worden , dat hij door ds oeffening der deugd, ten eenemaalen ongelukkig wier- . de? Indien onze werktuigen gewoon zijn geworden door
de tegenwoordigheid van zekere voorwerpen aangedaan en ontroert te worden, zo zullen zij zig ontroeren met tegenftaande alle de pogingen, die de reden daartegen? in het werk fielt. Waarom koste Hodbes niet op een duistere plaats zijn, zonder te beeven en fpooken te zien? Om dat zijn werktuigen als dan onwillige ds flingeringen der vreeze aannamen, waar toe de vertel' zelen zijner Minne hem gewend hebben. GEWRIGT; Lid; in 't latijn ArthulamentW, At'
ticulus. Zie LID. . GEZAAGT, of dat als een Zaag getant is, '^
tijn Serratus; bij voorbeeld een Gezaagt blad, (FäM'" /erratum). , , GEZEGELDE AARDE; in 't latijn Terra fiëf/^
is een zoort van bolus of een taaije vette aarde, ofdro ge kleij, die vast aan de tong kleeft, die gemeenlijk' ' ronde koekjes gevormt en met zekere zegelen et m ken getekent is; ze heeft een zaamentrekkende ft» » en aardagtige reuk, en is'van verfcheiderhande z0°'j,, en koleuren ; die ten de'ele in Duitschland en ook andere landen uit de grond gegraaven word; als 1. De Arabifche gezegelde aarde, {Terrafigi}}^^
lica vel turcica) ; deeze is met Arabifche or fur , letteren getekent, en heeft een bleekroode, SrlJ witte koleut. ■ „ ps |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rest 18
Want. bedrängen 100 pond te Amfterdam, 105 pond
te Antwerpen, en 113 en een half pond te Dantzig, zo volgt, dat deeze drie zwaartens gelijk zijn , en dus 105 pond te Antwerpen bèdraagen 113 en een half pond te Dantzig, waar door men dan de evenredige zwaarte van 24 pond Antwerpsch in Dantziger gewigt ligtelijk vind, door de regel van proportie, gelijk aangeweezen is: Dus met alle andere. r GEWOONTE; Hebbelijkheid; in't latljn Habitude;
is een neiging door de oeffenirig van dezelfde gevoelens verkreegen, of door de menigvuldige herhaaling van die zelfde daaden. De gewoonte onderligt de natuur, zij veïandert baar; ?ij jverktjnet nadruk op de zinnen, zij .verfchaft gemak en kragt aan de beweegingen van het lighaam, en hoedanigheden der ziel; zijverftom.pt het hevige der fmerte; door haar word de bitterde alsfem ten lesten fmaakeloos; zij beneemt een gedeelte der bekoorlijkheden, aan de voorwerpen die door de verbeel- ding opgefmukt waaren ; zij geeft haare regte waarde aan de goederen, owaar vari onze begeertens de verdienften te hoog hadden gefchat ; zij verwekt geen afkeer als om dat zij het momaangezigt des bedrogs wegrukt : De gewoonte maakt het genot fmaakeloos, en de beroo- ving van een voorwerp waar aan men gehegt was aller- ak eligst. ." '.' Wanneer onze harten aan wezens zijn gehegt die on-
ze agting weerdig.zijn; wanneer wij'ons^aan bezighe- den nebben overgegeeven, die ons voor verveeling be- vrijden, en tefFens tot eer vertrekken, zo bevestigt en verfterkt de gewoonte in ons de noodzaakelijkheid van die zelfde voorwerpen, en bezigheden; zij worden een wezentlijke hebbelijkheid onzer ziel, een gedeelte van ons beftaan; als dan merken wij ze met regt aan, als dat geene het welk ons tijdelijk geluk uitmaakt. In- zonderheid is er een vermaak, dat nog door de tijd,nog .dooi de gewoonte word gefl'eeten of uitgeroeit, dewijl |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEZ.'
|
|||||||||||||||
GEZ.
|
|||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||
en zaamentrekkende middelen de kinderen nadeelig zijn,
om dat ze niet alleen de ongevoelige doorwaasfeming' maar ook de andere uitwerpingen ftremmen. Men zegt, dat de Laubachfegezegelde aarde,met de
Lemnifche in kragt over een koomt, en in haar plaats kan gebiuikt worden; hoewel de overige gezegelde aar- dens ook alle na genoeg dezelfde eigenfchappcn, als de Lemnifche hebben ; dog men fchnjft aan dezelve nog bezondere krachten toe : De Lignitzer gezegelde ~ aarde word dus inzonderheid zeer gepreezen tegen de zwakheden des hoofds en der leden ; de Strigaufche word zeer goed gcagt tegen de ziektens die het hart en bloed aantasten; en de Malthafche prijst men in het be- zondere tegen 't vergift. Deeze aardens hebben geen bereiding noodig , maar
worden gebruikt zo als ze zijn, het zijgepoedert of in drankjes, fiik-brokken, opiaaten, enz. Dezelve worden ook nagebootst, door middel van goede roode of witte bo- lus fijn te poederen , en het poeder met weegbree- wat er tot een deeg te maaken, die ze droogen, en een zegel erop drukken, na believen. GEZEGENDE DISTEL, zie CARDEBENE-
DICTE. GEZEGEND KRUID, zie NAGEL-WORTEL.
GEZEGEND LAXEER-MIDDEL; in 't latijn ' Be-
nediiïum laxativum, zie ELECTUARIE. pag. 616. GEZEGEND WATER; in het latijn Aqua benediUa ;
Dus word genoemt een zeker braak-middcl van Rulan- dus, het welke beftaatuit, bij voorbeeld, 8 à 10 grein faffraan der metalen, en een paar oneen fpaanjche of beste franfche wijn, dat men 24 uuren Iaat trekken, en dan door een vloei-papicr gelekt zijnde, voor een dofis 's morgen« ingenoomen word, om te braaken. GEZICHT; in het latijn Vijus; is eigentlijk dat zin-
tuig, door welk onze ziel het denkbeeld van de kolcu- ren, en van de gedaantens der voorwerpen verkrijgt ; de oogen zijn er de werktuigen van, en deeze zijn konsti- ge telescoopen, welker zaamenftel wij in het vervolg op het artijkel OOG befchrijven zullen. De oogen doen de Schilderijen der voorwerpen ver-
keert op ons netvlies, dat is, uitgebreidde zenuw, van ons oog vallen , en evenwel oordeelen wij dat ze over- einde ftaan; de oogen doen ons de voorwerpen zeer verkleind zien , en wel zo, dat wij de wijduitgeftrekte velden, bosfehen, beeken, ftroomen, huizen, vee en wolken in een oog als een fchilderij ontfangen; zofub- tiel, zo verwonderlijk konstig is ons gefiel, zo onbe- grijpelijk het Hoffelijke met onze ziel verknogt, dat wij alle de voorwerpen duidelijk zien, en ijder zijne plaats toekennen ; alleen ontbreekt ons het beoordeelen der juiste grootte; wij kennen niet dan grootheid bij verge- lijking; wij beoordeelen de grootheid uit den hoek, welke de uiterftens der voorwerpen door de lucbtftraa- lén in ons oog maaken; is die hoek eens zo groot, of half zo groot, dan den hoek van een ander nevensgaan- de, zo oordeelen wij het eens zo groot, of de helft kleiner; en op doezen grond fteunen de vergrootglazen, deeze immers vergrooten de voorwerpen niet, maar doen de uiterfte linien flegts onder een grooter hoek in ons oog vallen. Door het gezicht alleen können wij den afftand der
dingen niet beoordeelen ; de jongeling die Cheselden de. vliezen agter het oog wegnam, en.dus het gezicht herftelde, onkundig hoe te moeten oordeelen uit het zien, meende dat alle voorwerpen digt pp hem waaren; îp î zo |
|||||||||||||||
kruzai- ...
ing deeze beide zooiten zijn bij ons niet of weinig be-
kent. „ De Laubachfi.be gezegelde aarde, (Terra figillata Uuhucenfii) ; deeze is van koleur zotntijds donker-geel
»livoiT een gedeelte wit, daar bi] vet, en koomtinko- j[ur en hoedanigheden met de turkfche of gezegelde aar- ds in aÜedeelen over een; wordende omtrent Laubach in Duitschland gegraaven. *.0e Lemnifche gezegelde aarde, (Terrafigillata Lern-
diu), is een fraaije vette, zwaare, roode of witte aarde, dieeertijdsmeteen geit getekent wierd , maar cbans ge- (chied 't met het fignet of wapen des turkfchen Keizers, te peeten met een halve maan en drie fterren., of ook met andere turkfche carafters. Ze word van de Turken 'm ïict eijland Lemnos (nuStalinienc genoemt) met veele ceremoniën gegraaven.en zulks maar eens in het jaar, op den 6icn Augustus, 's morgens vroeg, 2es uuren na malkander, en voor 't overige hetgehcele jaar niet meer; en om dat ze van de Turken in zo groote waarde gehou- den word, zo is ze zelden opregt te verkrijgen. 5. De Lignitzer of Goldbergfchs gezegelde aarde, (Ter-
rs figillata 'Lignicenfis vel Goldbergenfis), is rood of v.it, ook geel van koleur, en met een arend getekent : Zij word anders ook Axungia lunce genoemt, om dat 2ï zilveragtige deelen bij zig heeft. 6. De Malthafche of witte gezegelde aarde (terra figil-
hta Mditenfis vel alba) word uit het eijland Maltha in gtoote en kleine ronde koekjes, als mede in andere jjedaantens gebragt, zijnde alle wit als krijt , eh met het beeltenis vanden H. Paulus xiet een Hang, gete- kent. 7. De Strigaufche gezegelde aarde, (Terrafigillata Stri-
çmknfis), ook Axungia fiolis genoemt, omdat ze goud- sgtige deeltjes bevat; deeze is rood en met drie toorens getekent. ßigenfehappen. Onder alle deeze aardens word de Lem-
nifche het hoogst gcagt, men fchrijft aan dezelve eene z^eetdrijvende, afveegende, gift-weerflaande cnwond- neelende kragt toe, dog boven al tegen het vergift, zo ttel uitwendig, door doodelijk geweer, of beet van venij- nige dieren veroorzaakt, als ook tegen inwendig ver- ',;|eegi;n vergift: Hoewel andere deeze kragten zo groot n!« dellen, en aan dezelve alleen maar eene abforbee- rcnde, of de zuuren opflorpende en floppende kragt, ge- j|K aan meer andere aardagtige ftoffeu, toefchrijven : "'~ ondervinding heeft egt er geleert, dat ze in der daad ferais een abforbeerende kragt bezit, en in verfchei- oerhande ziektens van een goede uitwerking is, welke 'ra§t zeer waarschijnlijk van het vitriolifche zuur affpruit, 3t in deeze geverfde leemagtige aarde bevat is ; en 'et is aanmerkelijk, dat deeze zoort van aarde reeds in [onde tijden in groote agting geweest is ; want men »1 aangetekent, dat dezelve reede in de tijden van Uit°nM E R.u s en H o R a T1 u s, met groote plegtighedcn tu-» Mr^e Sanaven wierd. Ze word inzonderheid ge- f, cejen 'n_de roode-loop, verzweerïngen der ingewanden |
|||||||||||||||
aiaf! -linS er> wonden, als mede kinder-pokjes en
leeen "' en kwaa^aardige koortzen; ook prijst men ze dofv eSt' 'loofcl-koorts, vallende ziekte, kolijk,enz.; T]oy.?ornaamelijk is ze in de buik- en roode loop en bloed- Ügna'n^en van. een goed gebruik; maar men agt ze niet 'g voor kinder-remedien, dewijl alle opftoppende |
|||||||||||||||
GE2,
|
|||||||||||
GEZ.
|
|||||||||||
ws
|
|||||||||||
fchrikken, met het gezicht van zo veele gedrochten •
als door de lucht, en in het water zweeven, die flu on' zichtbaar zijn, en den Wijsgeer niet vervaaren of fchoon hij door zijn glas, hunne angels, klaauwen haaken en andere werktuigen ziet. Indien een viool zo gedrochtelijk zig aan ons oog vertoonde, als in de plaat.en van R. Rooxe; wie zoude niet bezwijken? Verheug 11 dan, dat de Schepper de oppervlakte 'der
geheele aarde , van de zeen zelven , ' groen gemaakt heeft, om dat die koleur de middelkoleur is, tot welke ons oog gefchikt is ,• zo goed is het Opperweezen voor ons, en zo gunstig is ous maakzel, dat ons oog naar de voorwerpen der geheele aarde, en deeze naar ons oog geregelt zijn ! Lees dan den grooten R. Smith over het gezicht, en de wijze van zien; lees Musschen- broek, en geen zintuig zal u heerlijker, geen nuttiger en volkoomer voorkoomen , dan ons gezicht. GEZICHT-EINDER, zie HORIZONT. GEZICHTKUNDE; in het latijn Optica; is eigent- lijk die konst, die ons de voorwerpen wiskoiisti? leert op .het paneel brengen, op dezelfde wijze als men ze in de natuur ziet; zij fteimt op deeze waarneemifjgen, dat de lichtdraalen van alle lighaamen tot ons oog loo- pen, in rechte linien, en dus dat de voorde kant van een vierhoek onder zekeren hoek in ons oog valt, de agterfte als verder afïlaande, onder kleiner, enzovoorts tot dat de voorwerpen wijder heen loopende, geheel on- zichtbaar worden; dat noemen wij den horizont, ofgi- zicht-einder. Wanneer wij derhalven digter naderen, worden alle
voorwerpen in onze verbeelding grooter, om dat wijze onder grooter hoek zien; maar daar en boven zien wij meerder van dien gezicht-einder, naar maaten wij hoo- ger daan : Drie dingen zijn derhalven in acht te nee- men , de hoogte van den ziender, zijne afdand van het voorwerp , en het vlak waar op hij zig verbeeld de " gen te zien; want of fchoon wij ze waarlijk niet opeen vlak zien, gelijk in eene fchilderije, zo verbeelden wij ons evenwel een zoort van vlak , daar wij alle de zicht- baare voorwerpen op fchikken : Het zoude zeer veel tijds vereifchen , indien wij deeze konst hier geheel verhandelen wilden; beter zal het zijn, den leezer liet beste boek aan de hand te geeven, daar alle dis ovK dezelve fchreeven, het voornaamde uit overgenooincn hebben, te weeten La perfpeäivepratique necesfeirti tous-Peintres, Graveuts, &c.par un Religieux dehCt'"- pagnie de Jefiis, à Paris 1640. in 4to. 3 Parties: on*" ver de tweede uitgaaf 1663; daarenboven La Psrfp(8>' ve curieufe du R. P. Niccron, Minime , in fol. Par-i^V in- welker beiden niet alleen de afbeelding der voor- werpen op den glasgrond op allerlei wijzen opgeSee' ven word, maar allen getrokken uit den waaren ge^ metrifchen grond, waar van verfcheidene hedendaag* fche zeer afdwaalen, zig overgeevende tot. fchaaleii, ladders, enz., gelijk bij Bosboom te zien is ; daareiib°ve vind men er de manier, om tekeningen voor aller fpiegels te maaken, en voor glazen met yerfcbewe facetten, die de voorwerpen verwonderlijk ffl£tam phofeeren. ef De Bpuwkonstenaars en de Ingenieurs_ zU"e ,,
vinden, hoe hunne gebouwen en fortificatien te beelden , als of men ze hoog uit de lucht zag , "j konst, die de onderffelijke Coeiioorn zo uitmu nagevolgt heeft. Het uitmuntend werk van cc roemden Vignola Le due regale dslla perfpetW ¥ |
|||||||||||
zo onvolkoomen is de mensch die ter waereld koomt,
dat hij niet alleen alles leeren moet, maar zelfs het ge- bruik zijner zintuigen niet kent, dan door lange onder vinding. De vogelen fchijnen ons hier in te overtreffen, het
eend is nauwlijks uit den dop, of het'zwemt, en vliegt heen en wederom de mugjes te vangen, waar in het zo goed flaagt, als zijne moeder. Wij moeten eerst lee- ren, dat een oliphant grooter is, dan een mug; dat de horizont verder van ons af is, dan de borst van onze moeders, die ons zoogt; zo veel meerder moeite heeft de mensch om redelijk te zijn. IJder oog ontfangt het fcbilderij van het zelfde voor-
werp, en deeze twee aandoeningen leert onze ziel tot een brengen, en ziet er een enkel beeld van wanneer de fchilderijen in onze oogen op de gewoone plaatzen val- len; drukt men een oog uit zijne plaats, terftond ver- andert de ftand dier gewoone plaatzen, en wij zien dubbeld; een mensch die fcheel ziet, oordeelt derhal- ven met er tijd even zo goed over de voorwerpen als een ander wier oogen recht (laan. Een ander voordeel hebben wij van met twee oogen
te zien, te weeten wij zien de voorwerpen grooter , helderer en duidelijker ; het zelfde gefchied in onze oogen het geen e men door de verrekijkers ontdekt heeft, dat naamelijk de voorwerpen door twee, hinoculi ge- noemt, zig veel heerlijker, veel lichter, en duidelij- ker , zelfs grooter vertoonen. Ons oog, het tederftë van ons zienelijk lighaam,
wederftaat de feberpheid der lucht, de kragt van koort- zen, en honden ziektens, zelfs van den ouderdom , daar het gebeente allereerst door aangedaan fchijnt te worden. O Goddelijke maaker ! hoe groot is uwc goedheid , van óns die deelen het langst te onderhou- den, zonder welke wij ophouden menfehen te zijn! Ohgerijmt oordeelt het gemeen uit depaarden-oogen,
als of die ons grooter dan zig zelven befchouwende , voor ons bang wierden, en zig daarom onderwierpen ; zien zij de voorwerpen onder grooter ooghoek, dan wij, zo moeten zij ook zig zelven en hunne pooten evenredig grooter zien; en dus vervalt die deliing. ' De eenvoudige Natuurbefchouwer ontdekt dat een blauwe vlieg meer dan 14000 oogen heeft; dat een gar- naal, een kreeft, eenkrekel van eenige honderden voor- zien is : Leeuwenhoek, Swammerdam, R. HooKEen LijoNET bevestigen deeze waarheid; maar zijn zij daar- om beter? voor zeker niet; de onbeweeglijkheid hun- ner oogen vereischt 'dit groot getal, anders konden zij niet anders zien, dan de voorwerpen die loodlijnig in hun oog vielen; de Schepper koomt het gebrekkige van de beweeging hunner oogen, hoofd, en lighaam te ge- moet, en maakt met dezelfde gemakkelijkheid eenige duizende oogen, als of hij er flégts twee ineenbewee- gelijk hoofd, en in dat hoofd nog bewcegelijk te plaat- zen hadde. De fcorpioen heeft er zes, agt, of tien vooruit, aan den kop, en twee midden op den rug, even als defpïn met lange pooten; en des niet tegen- gaande zien wij met twee, ja met één oog niet alleen even veel, maar nog meerder, dan alle de veeloogige fchepzelen. Maar waarom, vraagt gij, zien wij de kleine voorwer-
pen niet netter? dat is, de kleine vliegjes, de water- diertjes, enz.: beklaag u daarom niet, goedgunstige le,e- zer; de Schepper heeft u de bekwaamheid gegeeven , om vergroot-glazen te maaken, en heeft u niet willen ver- |
|||||||||||
GEZ.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
GEZ.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
ßea,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
• ai M T Barozzi dt Vignolacon r. commentaris op het gezigt aankoomt, bijtijds, fchoon het gezigt nog
i? Ä P M i'GNATio Danti , inRoma 1644. behoort goed is, zig bedient van confervatie-brillen, zijnde zodani-
hiieebragt 'te worden. Wilt gij allerlei platfonds ge die niet vergrooten en maar alleen het gezigt te hulp
f1 ,en tekenen in perfpeftief, zo voeg er Des ar- koomen en bewaaren, dat het niet te ras verzwaktwor-
1 es'bij, en vergeet vooral de doorzie htkunde .van de : Zie BRIL., en verder wegens de oog-gebreken op
Vin Durer niet, die inzonderheid dedièptra, of het OOG. ■
fhilderraam om landfehappen, of beelden af te teke- GEZONDHEID; in het latijn Santtas; is die ftaat
allereerst en allernetst reeds over twee honderd van den mensch, welke hem bekwaam maakt tot het
"ea'vèn befchreeven en afgebeeld heeft. Die behalven venïgten van alle zijne werkingen, zonder ergens van
C flansch het latijn verdaan, können zig met vrugt het geringde ongemak te gevoelen; zij is natuurlijk aair
|
|||||||||||||||||||||||||||||
bedienen van Zahn Ocuius artificialis, die uitneemen
de dingen heeft, welke voornaamelljk het werktuige jijke van deeze konst betreffen |
|||||||||||||||||||||||||||||
den mensch, en word niet weggenoomen dan door uiter-
lijke oorzaaken, dat is de zulke,.welke van buiten aan* koomen, en niet uit het gedel des lighaams volgen. De' |
|||||||||||||||||||||||||||||
Let alleen hier op, dat men het punt van afftand Ian- ouden hebben zig weinig bemoeit met te bepaaTen, wat
|
|||||||||||||||||||||||||||||
dat is wijder af moet ncemen, dan de hoogte zij was, om dat" een ieder van dezelve een denkbeeld
den horizont ; anders worden de figuuren wandal- heeft, of fchoon wij haare waarde niet recht begrijpen . |
|||||||||||||||||||||||||||||
ger,
van |
|||||||||||||||||||||||||||||
i;7 fchoon geometrisch in perfpectief gebragt; gelijk dan na haar verlooren te hebben. Celsus voegt erech-
men zien kan in de anders heerlijke figuuren van het werk ter eene voorwaarde bij, dat een gezond mensch zieh
van 's Gravesande , daar al wat volmaakt vierkant of nergens aan verbinden, en geen dokter of apotheker no<-
rond is langwerpig fchijnt : Deeze waarneeming is, zo dig hebben moet, Hb. I. cap. I.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Of fchoon de natuur ons leert, hoe onze gezondheid!
te bewaarenj en de mensch altoos behoorde gezond ter zijn, om dat hij tot draf zijner ongerechtigheid, diege- lukftaat, welke hem brood zonder arbeid zoude verfchaftr hebben, verlooren heeft, en dus niet zoude können voldoen aan zijne opgelegde noodwet, indien God hem niet altoos gezond liet zijn, zo word hij nogthans ziek f maar evenwel de,zulke meerder, die zich aan overdaad en wellust overgeeyen, dan die in den daat der eenvou- |
|||||||||||||||||||||||||||||
veel ons bekent is, nog van niemand gemaakt, of me-
degedeelt. Zie ook PERSPECTIEF. GEZICHT (VERZWAKT) ; Amblijopia ; Mijopia ; O- tulorum hebetudo velinbeciilitas; bij oude lieden caligoge- noemt; is eene verzwakking desgezigts, zo dat men de kleine dingen, als klein fetirift, enz. niet onderfchei- demlijk zien kan, zelfs digte bij niet; dezelve ontftaat uit een belemmerde invloed der leevensgeestenin de oo- gen, of door een verzwakking der oog-zenuwen, en |
|||||||||||||||||||||||||||||
heeft meest plaats bij oude lieden, en wel inzonderheid dige natuur leeven; hoe weinig zieken zijn er niet op 't
bij die, welke hunne pogen veel té laste gelegt hebben land, in vergelijk der fteeden? In Drenthe, Twente, met het icherp en langduurig bezien van kleine fijne en op de Veluvve, daar nogthans een grooü aantal men |
|||||||||||||||||||||||||||||
fchen gevonden worden , zijn zo veele medicijnen dokters-
niet, als te Leeuwarden, daar men nog al gefchikter leeft, dan in Amfterdam of den Haag ; hier huurt mefi' konstige koks tot groot loon, om op eene kostbaare wij- ze ziek te worden, en men beloont de dokteren nog- ruimer, om wedergezond te worden ; bet derven zelve- is er kostbaar ! in deeden daar men eenigzins fchraaler leeft, en bezaadigder, daar de overvloed nog zo uitge- ftrekt niet is, en op het land , hoe afgelegener, hoe be- ter ; daar leert de wijze natuur ons, met weinig te vree- de zijn, en. weinig veranderinge van fpijze te genieten ; daar kent men geene ziektens, en zo er uit de kwaads geftèltheid der lucht al eens eene enkele nntdaat, helpt zig de natuur zelve ; ons lighaam immers heeft in zig do bekwaamheid om de ziektens te overwinnen, en,eeni- ge weinige uitgezondert, zo herdellen ze allen vanzel- ven. De rijkdom is demoeder van overdaad, en deeze van duizenderjeije ziektens, zo wel als van de Genees- konst, die, gelijk alle wectenfehappen, evenzoveel, indien niet meer kwaad, dan goed verfchraft heeft aan het menschdom! Zedert dat de keuken tot regels, ende tijdkortingen tot weetenfehappen verheven wierden , is |
|||||||||||||||||||||||||||||
dingen , gelijk bij zommige hanteeringen , bij teke-
naars, plaatfnijders, oriogiemaakers, enz. overroijdclijk is ; of die van natuur een zwakke geftèltheid der oogen hebben. Om het gezigt te verfterken, zijn de volgende mid-
delen veeltijds dienftig. Neemt venkel-water, een once; gepoeierde aloë, een
half fcrupel ; mengt het tot een-oogwater., en doet er dagelijks eenige druppels van in de oogen. Of neemt het zap van.venkel, of venkel-water, mengt
het met vrouwen-melk, en-gebruikt't als het voorige. Of neemt het zap van een ajuin, mengt het met Ito-
•>''«£'en fineert er de oogleden 's avonds na bed gaande, mede. Of neemt wortel van valériane, bes.te tabaks-Maden,
)'an elks twee drachmen; maakt er een poeder van, en ("engt erbij gedistüleert lavendel-en marjotein-olie, vàn •eder drie druppels, bewaart het in een. doosje, wel 6efloor.cn, en gebruikt het als fnuif tabak. Pe oogen 's morgens gewasfehen met dauw-water , is
°ok heel goed; of wascht ze altemets-met brandewijn,
°f beste jenever i
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Inwendig kan men, benevens de gemelde middelen, gezond te zijn, eene konst geworden, die, gelooft men
et volgende gebruiken: Neemt oogen-troost, een half den Chijmisten met weinige druppelen toebereidde voge
0n,te! venkel-zxad, twee drachmen; foelie, een fcrupel; altoos onderhouden kan worden; of, volgens deCieleer-
'"Me zuiker, een half once; maakt ieder tot een fijn poe- den, met het eeten van melk, gort, of iets diergelijks j;
cr>j en mengt het onder malkander , hier van neemt daar de dagelijkfche pndervindinge leert, dat een Olderi-
en 's avonds na bed gaande, metwat wijn of iets anders burger met rauw fpek, en goed zwart brood, gezonder
> en waar medo»men eenigen tijd moet aanhouden. is, dan Cornaro met al zijne maatigheid. De boeren
k .|>0g het beste middel is, dat men zig van een'goede kinderen eeten oude, wel gekookte gecle wortelen uit
»of vergfoot-glas bedient; en om het gezigt te con- het water, paardeboonen op zommige plaatzen, fpek
zetVe^lcn > dat het niet ras verzwakt worde, zo is het ook en diergelijken, zij zijn gezond, groeijen op, en wor-
er dienftig, dat men bij fijne werken, daar het zeer denfterk; de moeder en vader, fchoon onkundig van
Pp 3 alles,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
GEZ.'
|
GEZ.'i
wisfel deeze lighaams-oeftening met rust; Iuijheid inj;
mers geeft vadsigheid, en arbeid fterkte; gebruik dan eens warme, dan koude baden ; zijt dan eens m gezel- fchap, dan alleen; eet dan eens maatig, dan eens wat meerder, het best is ten miniten twee maal daags te fpijzen ; alleen wagt u van te veel wijn. De bijflaaping , wanneer die niet te dikwils gefebiej
vervrolijkt het lighaam , en wekt de krachten op; zij ia altoos goed, wanneer er geene vermoeitheid nog zwak- heid opvolgt-, zij is veiiigst des avonds, wanneereene genoegeiijke flaap haar verwisfelt; bij dagen des mor- gens ongezond, omdat de dagelijkfchebezigheden baar. vervangen ; op deeze wijze febreeven de ouden, en in«; zonderheid Celsus, wetten voor van gezondheid; de befchouwing van derzelvér echtheid, en deels de on- dervinding, geeven ons recht, den leezer te moogen verzekeren, dat men op geene andere wijzen, dan dee- zen, zich van langduurige gezondheid vleijen kan. Men vraagt onderwijlen , of men zich niet eens in
het jaar moetadtrlaaten, geene maagdranken moet drin- ken in het voorjaar, eens den buik zuiveren, of de maag door een braakmiddel ontdoen moet van vcrflijm- de itoffen? Ik antwoorde, dat dit alles onnut is; be- vind zig uw bloed te veel aangegroeit , zo zal eene neusbloeding door de poogingen der natuur u verlig- tcn; zijn de maag, of ingewanden bezet, die zelfde natuur, dat is, diegezegende ingefehapene kracht, wel- ke uw lighaam bezit, zal u behouden ; fmijt derhalven, uwe Hamburger pillen, Zwiïzerfche kruid er-thee, en alle die grollen , welke flegts om de beurs te fnijden, uitgevonden en opgevijzelt zijn, wecb, en volg uwe eigene ondervinding; eet het geene u wel bekoomt, en laat al het overige. Van den flaap alleen diende nog iets gezegt te wor-
den, deeze moet lang genoeg zijn, om u te verkwik- ken, en als de zonne onder is, beginnen; de geheele natuur flaapt dan, het vee des velds, de vogelen des hemels, zelfs de planten, begeeven zig tot rust, zodra de duisternis de aarde bedekt ; de morgenftond vroeg ten nutte gemaakt, verleevendigt meerder dan alle ove- rige verkwikking. Ik oordeele echter, dat inenfehen, die hun lighaam of ziel te veel afilooven, des daag» na den middag een half uur flaapen moogen, of lan- ger; de flaap is even verwonderlijk, als ons leeven, en verre van eene fchaduwe des doods te zijn ; hij ve.r' frischt ons bij uitneemenheid, en doet ons meerder uit- waasfemen, bereid ons voedzel, en is niet minder dan eeten of drinken noodzaakelijk tot ons bcltaan. , Wijn is onnut voor ons ; alle lieden die op het W
en afgelegene plaatzen woonen , overtuigen ons, dat de gezondheid van dien betoverendeti drank niet ai* hangt. Behalven den wijn heeft men ook het rooken van ta-
bak , als een middel uitgevonden, om.onze zinnen t° verdoovën, en in flaap te wiegen ; de tabak is zeer fcnaa' delijk aan onze gezondheid, om dat zij de kwijl, hetnu ' tigfletot de kooking van onze maag , uit doet werpen» behalven dat zij den adem» bederft. Is het moogeWK» dat de menfehen, daar de Schepper zo veelc Seu.r!=e bloemen en kruiden gefchapen heeft tot verkvvikkin^ van onze zintuigen , en den adem zelf van een gez mensch iets Jieffelijks heeft, dien adem verS'ftigen0'011. bezwalken können met zulk eenen flank? De gÇw_ te evenwel oefFent deeze tijrannie, en terwijl vrouwen, door zich met geurige wateren te befl?*°e J^ |
|||||||
87»
|
||||||||
alles, voeden hen op, zonder ccnige geleertheid, de na-
tuur, en het'eenvoudig voorbeeld hunner ouderen, lee- i-en hun de kinderen fterkeren gezonder opvoeden, dan immer eene fteedeling doen kan, of fchoon nog zo ver- licht met de geleerde verhandelingen van eenen Bala- xerd, en Camper om de phijfique opvoeding te rege- len. De goede uitflag van hunne kinderen ilcrk te zien worden, en den landbouw te können beoeffenen, {trek- ken den ouderen tot goudeenzilvere prijzen. DeHoI- landfehe maatfchappije der Geleerden zoude veelligtbe- tcr gedaan hebben, eene prijs te Hellen op de bekwaam- de middelen om onze rijke fteedelingen maatig te doen worden, en den kinderen door hun eigen voorbeeld te doen gewennen tot den arbeid, dan eene door konst be- dorvene opvoeding, door nog geflepener konst te willen te redite brengen'? Het lang leeven word meest al tot een bewijs van be-
ilendige gezondheid gehouden ; welk eene dwaaling ! om eenen Pair of IJexykins, met het drinken van melk, te willen evenaaren ; aten die menfehen niet zo wei wree- de en harde fpijzen, als anderen? zij arbeidden, ploeg- den het land, bevoeren de zee, ten minden de laatlle, en hunne ouderdom was meer een bewijs van de wonde- ren der natuur, dan eene regel, om van anderen met goeden uitflag gevolgt te worden. Het is de fpijs al- leen niet, die den rijken zulk een heijerleger vanziek- tens veroorzaakt, het zijn de gemakkelijke huizen, de vloertapijten, de digte vertrekken, de koetzen, enz., die de zicktens, zo wel als de dokteren vermenigvuldi- gen. Leer uwe kinderen, en ü-zelven met open deu- ren tezitten, blootbeens tegaan, rauwe fpijzen , zwart brood en fpek te eeten; leer u-zelven hutten tebewoo- nen met leem en aarde bewerkt; in één woord, leer te leeven naar de eenvoudigheid der natuur, dat is, naai- de wetten, die de Goddelijke Schepper gewilt heeft, dat gij volgen zoud, en gij zult gezond zijn, en uwe kinds-kinderen groot zien. Uw wezenlijk geluk daar en boven zal vermeerderen ; pracht immers baart duizen- derlei ongemakken, en geeft geftadige onrust ; het is waar, gij zult geene konsten kennen, nog in weeten- fchappen uitmunten, maar tefFcns zullen uwe zeden on- bevlekt, uwe begeerlijkheden bepaalt, en uw huisgezin vrolijk zijn; de gezondheid op deeze wijze verkreegen, yal in allerlei ftaaten en jaaren altoosduurende zijn ; de zwangere vrouwen zullen geene geneesmiddelen, de haa- rende geene hulpe, de zuigende geene dranken noodig hebben,- gij zult leeren, dat zwanger te zijn, een te- ken is van volmaakte gezondheid, dat kraamvrouw en zuigende te zijn, even natuurlijk is , als oud of jong te .zijn, enderhalven dat de gezondheid haare betrekkinge heeft, en dat ook in deezen de natuur geene hulpe ver- -eischt, nog van konst afhangt. Roonhuizeiï is niet te Asfen tot een Vroedmeester geworden, maar te Amfter- •dam ; ô gezegende natuur, wat is uw vermoogén groot, «n wat zijn uwe gaven veelvuldig? Bcfchuld;g derhal- ven van wrevel niet het Opperweezen, dwaaze bc- -vvooncr van eene volkrijke (lad, als of het u met kwaa- ien drukte? befchuldig u zelven, verfoei uwe dwaas- tieid, en verlaat de ftad, en haare betoverende vermaa- ken, om op het land eenvoudig en gezond te leeven. Wilt gij evenwel voortgaan, en gezond blijven 'in
eene woelige ftad, onder het genot van rijkdommen, zo vermijd den lnister van weetenfehappen en geleertheid ; wees dan eens in de (lad, dan op het land, ocfi'en uw üghazm met de jacht* met vaaren, en met rijden ; ver- |
||||||||
GEZ.
|
||||||||||||||
GEZ.
|
||||||||||||||
871
|
||||||||||||||
fat) lavendel- en andere bloemen, haar bijzijn bevalli-
|
||||||||||||||
genoemtj onder welke de Pijrmonter-, Span-, Seltzer-,
en Dinjteinfche-wateren de beroemde en 't meest gebruike- lijk zijn, voor zoverre'Duitschland en de Nederlanden betreft ; hoewel de overige ook haare nuttigheid hebben. De KleefJche gezond-bron, diezedert niet lange jaaren ont- dekt is, fchijnt ook veel goede kragten te bezitten, en in opnaara te koomen. Plet Seltzer-water heeft onder alle zuure wateren, die in Duitschland gevonden worden» 't/meeste alkaliicbe zout, het welke buitengemeen fchoon en zonder kalk en ijzeragtige deelen bevonden word, en derhalven niet zo zeer de buik opent, ais wel door do piswegen zijne werking verrigt; dit water is aangenaa- mer van fmaak als de beroemde Pijrmonter- en Spaa-wate- teren, maar de aangenaamfte fmaak van allen, heeft het Dinfteiner-water, niet verre van Keulen, dit water opent nog den buik, nog drijft de pis af, maar verdunt hooft« zaakelijk het bloed. In Frankrijk zijn de bron-wateren van Orleans en Bour-
bon, en in Engeland die van Bath, Tunbidge, Ebfon, enz. beroemt. Deeze bronwateren worden best gebruikt op de plaats
zelfs, daar ze uit de grond ontlpringen, om dat ze niet alleen vervoert wordende, veel van haar kragt verliezen „ fchoon de vlesfen digt genoeg geflooten worden; maar ook om dat de verandering van lucht, en wel inzonder- heid de ontdoen ing van de dagelijkfche bezigheden, era vermoe ij ingen, alsmede het vermaak met wandelen, rij- den, vaaren, enz., dat men bij het gebruik der wateren neemt, of in behoorlijke mate dient te neemen , veel medewerkt tot de geneezing des lijders ; daar in tegen deeze wateren gebruikt wordende, in zijne dagelijkfche befluimering, zonder de zorg en bezigheden , van wat zoort het zijn inag, aan kant te zetten en een uitfpanning te neemen , zal zulks meesttijds weinig helpen, of ten minden niet van die gewenschtc uitwerking zijn, welke men kan verwagten, als men zig op haar plaats zelfs daar van bedient. Dog dewijl de zuure en andere gezondhetds- bronnen van verfchillige hoedanigheid en kragt zijn , zo moeten ze ook niet onverfchiilig , in verfchillige gebre- ken gebruikt, maar hier ever het advijs van een kundig- Geneesheer ingenoomen worden ; hoewel ze meestalie dit gemeen hebben , dat ze openende zijn: Alen prijst die welke ijzeragtig en alkalisch of vitrioolsch zijn, en een zuuragtige fmaak hebben, voornaamelijk in fleeperi- de of langduurige krankheden, welke openende middelen vereisfehen; in hijpocondrie of miltzucht, bleekzucht, jicht,heupe jicht,geraaktheid, lammigheid, flaap zucht, enz.; als mede in deonvrngtbaarheid der vrouwen ,■ die uit een. gebrek der ovaria of tube fallopianee ontftaat : Maar die wateren welke falpeteragtig zijn, agt men dien- füg in de nierpijnen, graveel en fèeen; en zulke welker zwavelagtige deelen bezitten, worden nuttig indeborst- zfektens geagt. Geduurende het gebruik deezer wateren,'t welke besï'
inde zomermaandengefchied, is hetnoodigeen naukeu- . rige leevenswijze in agt te neemen, en een goede lig- haamsbeweeging daar bij te oefFenen , en wie deeze niet oeffenen kan of verzuimt, zal er weinig nut en dikwils eerder nadeel van trekken; om dat bet water door de be- weeging beter werkt, en met de kwaade doffe afgezet word; en wat aanbetreft de leevenswijze, is het zeer noodig in alles de maatigheid te betragten ; een goed glas wijn met maate gedronken, is niet fchaadelijk, integen- deel overdaad ineeten en drinken, kan veele ongemakv . ken en nadeelen veroorzaaken ; en dewijl deeze wateren meest:
|
||||||||||||||
bedei
flinken. Ons befluit eindigt hier mede, dat naar de wijze 111-
.{lellingen van het Opperweezen te leeven, de eenigfte we" is, lot het verkrijgen en behouden van gezondheid. 6EZONDHEIDS-BRONNEN ; Gezondheids-Wate-
fin ; Mtneraale Wateren ; Fontes foterii ; Aquœ J'oterix ; Muce minérales; zijn zodanige bronnen of wateren, die van natuure rnet heilzaame minerale zoute, zuure, ij- Zer- of ftaalagtige, zalpeter-, zwavel-, aluin- en vette hars- agtige deelen vermengt en voorzien zijn, en uit dien hoof- de de kragt bezitten, om de veritoptc ingewanden te ope- nen, de kwaade vogten uit bet lighaam te drijven, de zwakke vezelen te verlterken f en aldus veelerlei ziek- ten te geneezen : Dog daarin tegen zijn er ook fchaadelij- isiron-wateren, diémetvitrioolagtige, metalige, arfeni- 'caale enandere deelen bezetzijn , en uit dien hoofde niet gezond voor het lighaam, maar min of meer nadeclig zijn, en braakingen, enz. yeroorzaaken. In een ruimen zin karimen alle bron-wateren, die klaar,
zuiver, orjvermengt en zonder grond:>etzel zijn, en niet ligt rotten, geen reuk nog finaak hebben, die ras heet en fcbielijk weder koud worden, als mede op deweegfcbaal niet zwaar weegende zijn, voorgezondl/eids-wateren hou- den, dewijl ze de natuurlijke wegen tot de ontlastinge openen; hoewel eigentlijk die naam aan de gemelde met 'mtneraale deden voorziene watereu gegeeven word, en ook aan dezelve meer eigen is. De gezondlieids'-bronnen worden in veele landfehappen
gevonden die bérgagtig zijn , en welke min of meer warm of koud zijn; dog die alle min of meer, in hoeda- nigheid en kragt van elkander verfchillen : Onder de war- ms behooren de wateren van't Carels-bad, TSplitz, Slan- gmbadJFisbadeu, Lmichßad bij Merfeburg, en Aaken enz. welke haare warmte fchijnen te verkrijgen , om dat ze metverfcheiderftande ongelijkfJagtige deelen, als alkali- fche zout-, ijzer-en zwaveldeclen en inisfehien meer an- dere voorzien zijn ; welke deelen onderling eene effer- vescentie veroorzaakende , het water doen warm, ja zelfs kookend heet worden, zodanig dat men er eijeren in bard kan kooken ; gelijk onder anderen de wateren van het Ca- itlsiad z\\n; hoewel andere deeze warmte meenen te ontdaan door een onderaardschvuur, dat deeze wateren zouden pasfeeren : Deeze warme wateren dienen zo wel tot het inwendige als uitwendige gebruik; dog meest uit- wendig tot baden en wasfehen. Onder de koude bron-wateren, zijn zommige vaneen
mtteragtige fmaak, om dat ze vol van een bitter aardag- j>g zout zijn, waar door ze eene purgeerende kragt heb- "M, gelijk die van Seidfchutzen Seïdlitzxn Boheemcn, :enz-_: Andere zijn vet-of hars-, olie- en zeepagtig, gelijk die van Radeberg, Marienbergen JVolkenßein, enz., v>'aai' toe ook de walglijke en (linkende wateren behooren, |elijk dekrätz-bron (krauwagie-brenj te Frankfort aan de ■rj?™' dienende deeze wateren enkel tot baden en was- . en> en zijn nuttig in de fchurft en andere onzuiverhe- .en ":} huid : Wederom andere zijn ijzeragtjg en alkalisch Se'ijk, en hebben een zuuragtige of trekkende fmaak, en
œn purgeerende kragt, gelijk de Pijrmonter-, Seltzer-, J^lrffî-^<>chfche-v enEgerfche-wateren; a's mede die ,j """düngen, Ems, Dinfteinenmefêrandere ; worden- zouanige wateren gewoonlijk zuur-bronnen (acidulce)
|
||||||||||||||
-
|
||||||||||||||
GEZ.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
' «7*
|
GEZ.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
GEZWEER, zie ZWEER.
GEZWEER in de BLAAS, zie BLAAS, * jg«
GEZWEL; in het latijn Tumor ; hier door' vëuton.'
den de ouden alles wat uitftak, en verheven was- jl
vetkwabben in een gezond mensch behoorden zo 'wel
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
meest van een koude aart zijn, mag men onder 't gebruik
van dezelve den maag wel me% eenige verwarmende en windbreekende zaaden, basten, fpecerijen of confijtuuren ■verfterken. Eer men tot het gebruik der suur-brennen overgaat,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
is het dienftig dat het lighaam door openende middelen tot de gezwellen, alz de opgezette klieren, of-wennen'
tot de doorwaasfeming bereid en bekwaamer gemaakt, en die het aangezigt mismaaken ; deeze wierden gezwellen de ingewanden gezuivert worden ; ook is een aderlaating tegens de natuur door Galenus genoemt, gecne gezwel- -van veel nut ; maarfterke purgeermiddelen zi.n ten hoog- len volgens de natuur; van die tegens de natuur waa- •Hen fchaadelijk; daar in tegen zijn de zagte laxeerende ren, heeft hij opzettelijk een geheel boek gefchreeven middelen geduurende de cuure zeer dienftig, voornaame- Hippocrates en Celsus hebben de gezwellen ijder lijk als men dezelve eenige reizen herhaalt. Men moet "op hunneplaatze befchrecven, zonder dezelven alle te ook met het gebruik deezer wateren een behoorlijke tijd gelijk te verhandelen ; de Arabieren hebben hier in Ga- |
||||||||||||||||||||||||||||||||
aanhouden, en dezelve in bekwaame maate neemen,
•want te weinig gedronken, werken ze niet, blijven zit- ten , en doen dan eer fchaade als voordeel; Ook willen ze bij zommige menfchen nog door de zweet , nog 1 door de afgang fcheiden; in zodanig geval moet men ee- nige glafen meer neemen ais anders gebruikelijk is, zo zal de ontlasting op de eene of andere wijze volgen'; of men gebruikt eenig afzettend of uitdrijvend middeJ ; waar toe de Hf. D. Stahl defalpeter en het Egerjche bron-zout aanprijst, en de Heer D. Hoffman het zout van het Ca- re ls-bad. Dog wie deeze zuurbrons-wateren drinken wil, die moet
gezonde ingewanden hebben; want bij wien de long, le- ver, nieren, en de overige ingewanden niet wel gefteit zijn, is 't geraaden, degemelde wateren niet te gebruiken. Behalven dat, zo dienen ze ook meer voor diklijvige, vlcefchige, dan voor magere tedere lieden ; ook is derzel- ver menigvuldig gebruik aan de mahnen minder fchaade- lijk dan aan vrouwen. Het beste is, dat die welke eenig on- gemak, ziekte of gebrek hebben, en de gezondheids-wa- teren willen gebruiken, hier over met een ervaaren Ge- neesheer te raade gaan, en zig in de cuure na deszelfs Taad en yoorfebrift gedraagen. Dewijl het een ieder niet gebeuren kan, om de natuur-
\\\\ü. gezondheids bronnen te gaan bezoeken, zo heeft men ook door konst gemaakte gezondheids-wateren uitge- vonden ; waar van het ijzer altoos het voornaamfte in- |
enus gevolgt, en onze voornaamfte Heel-en Gences-
eesters der voorleedene eeuw hebben allen op dat oetfpoor opzettelijk gehandelt over de tegens-natuur- ijke gezwellen ; tot dat-BoERHAVE eene geregelde orde nvoerende , dezelven befchreef onder verfcheidene oofddeelen, waar door nogthans de jonge Geneeshee- en minder geleid worden tot de kennis eener^lgemee- e ziekte, welke het grootite gedeelte der practijk uit- aakt; alle können niet uit ohfiru£tie of verftopping fgeleid worden, allen zijn geen gevolg van ontfteeking, nz. ; zo dat het nog niet kwaad zijn zoude, indienmen n de Geneeskundige fchoolen agter een afhandelde i egns-natuurlijke gezwellen.. Tot gezwellen wierd door Galenus gebragt, de
hlegmone , de abfcesj'en of etter-gezwellen, de fistelen, theromata , melicerides afwennen, fleatomata of vet-ge- wellen, de gangraena of koud-vuur, carbonkels, kan- er of kreeft-gezwel, ook de Jcirrhus of knoest-gezwel, e trijfipelas öf root, herpes, jpring-vuur, daauwworm, nz.; kneuzingen, aneurismata ofßag-ader en ader-bnu- n, de waare en onechte; allerlei zwelling of adem, e verfierring, dat is, jphacelus en fijderatio ; allerlei ortloopende zweeren, defchurft, de la.za.ri) , de ele- mntiafis , de fatijriaßs of opgejpannenfeid en hardheid n het mannelijk lid ; allerlei uitzettingen van het vel, s mijrmecite, acrochordones , pjliijdraces en epinijäides, furunculus of negenoog, debubo, en phijgethkn,àe |
|||||||||||||||||||||||||||||||
grediënt is; bij voorbeeld, neemt criflallen van ijzer-vi- flruma,-. allerlei breuken, allerlei waterzucht, uitzetting
triool, fol veert ze in de ruimte water, dathet wat zuur- gen van het tandvleesch,, de keel en tong waarbij Wi] trgtig word : Of neemt flaal - vijlzel, doet het met wat die van het oog, die zeer menigvuldig zijn, moogen |
||||||||||||||||||||||||||||||||
voegen; wij vinden alle deezen genoegzaam bij alle de
fchrijvers over de Hee'konst zeer fraai befchreeven, voornaanielijk bij Heister, en in de verzameling van Heelkundige verhandelingen van Haller; inzonderheid verdient Barbette hier over geleezen te worden, en Fernelius. De ouden hebben niet gekent de thans zeer gemeene ziektens der beenderen in den kinderen, |
||||||||||||||||||||||||||||||||
groene ijzer-vitriool in wijn-azijn, en laat het trekken ,
daar na doet er de ruimte water bij als vooren : Of neemt geflaalde wijn-fleen, anderhalf once; maakt ze tot een poeder, en werpt het allengskens in 20 pinten goed wa- ter,,dat in een ketel kookt, en laat 't eert uur lang koo- ken, daar nakoud geworden zijnde, giet het af en be- waart't in vlcsfenfOf neemt twee oneen w'jn-fleenüjn |
||||||||||||||||||||||||||||||||
"geftooten, en een drachma zuiver ijzer- of flaal vijlzel, fpina ventofa bij den Arabieren, bij Severinus ptedtt
en kookt 't in water, als het voorige. Van deeze kon- throcace genoemt, en alleruitmuntcndst befchrecven |
||||||||||||||||||||||||||||||||
de tophi venerei of uitzettingen van het been.in de ve-
nus-ziektens; alle welke bij Astruc vrij wel afgehan- delt zijn, en bij Du Verneij over de been-ziektens; |
||||||||||||||||||||||||||||||||
ftige minerale wateren, neemt men drie of vier glafen vol,
's morgens nugteren, drie à vier uuren voor de maaltijd, |
||||||||||||||||||||||||||||||||
dog niet te gelijk, maar wat na malkandercn, en men.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
maakt zig een beweeging er op, met wandelen, enz., hier
mede moet men drie â vier weeken of langer aanhouden, en een goedeleevenswijzc daar bij in agtneemen; ook is het dienftig in't begin en tusfeben beiden een zagt laxeer- middel te gebruiken. Ze zijn alle goed in langduurige ziekten, die uit verftop-
ping der ingewanden voortkoomen, als in milt zugt, geel- en water-ziigt,'blèèk-zügt, kwaade kooking der maag, enz., fin'doen bijna dezelfde dienst als de natuurlijke mineraale wateren. Zie nok MINERAALE WATEREN en
|
.onlangs heeft Joseph Jacob Plenck uitgegeeven, A«'
vttm ßj'ftema tumorum, Vienne 1767. ivo. waar in nu al- le de gezwellen deelt in.XVI geflachten ; hij beeft ech- ter niet gekent de nieuwe zoort van aneurisma door Hun- terbefchreeven Med.obf. and Enquiries, torn. 2-P-3W g 36. wanneer de arterie door de ader gefneeden wora, .waar van echter de gevallen zeldzaam zijn. Het is î moogelijk in dit Woordenboek opzettelijk van r'!lt'nor. handelen, wij moeten alleenlijk Kier en daar de V . ieder op. zij
ne |
|||||||||||||||||||||||||||||||
ZUUÎI-BRONNEN.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
.GEZ.
is letter, en de overige moeten volgen. Het zal den
Icezer genoeg zijn, dat hij weete voor eerst te moe- ten nafpooren Galenus en Actuarius, die zeer be- knopte bepaalingen geeft ; zie de Art. Med. Principes Gr ce- ci- vervolgens Heister, en de aangehaalde nieuwere fchrijversj waar bij gevoegt moet worden Platners Heelkonst, in onze taal zeer fraai overgezet door den beroemden Dr. D. Houttuin , in 8vo. 1764 te Amflerdam. Door gezwel verflaan wij meestal etter-gezwel, wel-
ke befebreeven is op zijne plaats. Dewijl tic uitwendige etter-gezwellen of abcesfen dik-
wils voorvallen, zo moeten wij tot hulp van de lijders, die dezelve mogten noodig hebben, hier nog iets in het bijzonder zeggen, van derzelver hoedanigheden en ge- neczing. Oorzaaken en kentekens der Gezwellen.
De oorzaaken van pen gezwel, dat doorgaans met een
min of meer groote ontfleeking gepaart gaat, is of in- wendig of uitwendig: De inwendige oorzaak kan zijn of eene volbloedigheid, of kwaade gefteltheid der vogten (cMohijmia), welke verfloppingen veroorzaaken, en waar uit wederom na den aart der kwaade vogten verfchillen- de gezwellen ontdaan, die men onderfcheid in heete en huie. De heete,gelijkontfleeking, roos, enz. koomen voort uit
een heet en galagtig bloed, en vogten,- maar de koude, gelijk deflijm-gezwellen, enz., hebben haarenoorfprong uit koude llijmige en weijagtige vogten, en onderfchei- den zig van de heete daar in, dat er geen ontfleeking nog merkelijke pijn bij is. Uitwendig ontftaan de gezwellen meest toevallig, door
eenige harde aandoening; als door ftooten, vallen, (laan, doorns, fplinters, flerke beweeging, enz.; v/aar door eene verbreeking der kleine vaten, en een uitftorting van het bloed in de naastleggende deelen gefchied,dat aldaarftil taande bederft, en eene ontfleeking en heetgezwelvei- oorzaakt. Deeze heete gezwellen, het zij dat ze uit, in- of uitwen-
dige oorzaaken voortkoomen, worden gekent aan haare toe, bardigheid, gefpannenheid, hitte, roodheid, ninofmeer pijn en klopping; daar in tegendeel de kou- h'gezwellen wel dik, maar niet zo gefpannen, en meest- tijds zonder of met weinig pijn zijn. De heete gezwellen eindigen doorgaans dooreen van de
vpigende vier wegen ; als r. doorontbinding of verdwij- jjiig; 2. door rijpwording en ettermaaking; 3. doorver- «ardi.ng, en 4. door het koud vuur. De tekenen van een aanfïaande verdwijning des ge-
totls, zijn, de vermindering der dikte, pijn en klopping, •'s mede van de koorts, en andere toevallen die er dik- "«s bijkoomen; gelijk ook dat de gebruikte pleisters of PaPpc;i, na 't afneemen er nat uitzien, even als of ze met raw bevogtigt waaren, op die kant daar ze op 't zeer §el=gen hebben. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEZ,'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
irïj
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiggebruik van al te Merk ontbindende, en te rüg-drijven-
de middelen; hoewel dit egter weinig gebeurt. Eindelijk kent men de verandering in koud vuur, uit
de blauwagtigheid of zwartheid , en weinig gevoel des lijdenden deels, waarbij ook dikwils een kwaade reuk koomt ; dog eer deeze tekenen zig openbaarcn , zijn- er doorgaans hevige koortzen , pijnen , onrustighc- den, gebrek van ilaap, en andere kwaade tocvalieu, voor- afgegaan. Geneezing der-heete Gezwellen.
Om nu een heet gezwel te geneezen, moet men in 't.
begin maatig verdrijvende middelen, met eenige oplos-- fende middelen gemengt, gebruiken ,• om de invloei- jende vogten af te weeren , en die reeds ingevloeit zijn, te verdeelen en te doen verdwijnen; hier toe zijn dienftig, weegbree, huislook, vlier bloemen, roode- roofen, kikvorfchen-zaad, of de gedistilleerde wateren daar van: Item, roofen azijn, vlier-azijn, roofen-olie, roode wrange wijn, lood-zuiker, camfer, enz. De flerk zaa- mentrekkende middelen, als aluin , galnooten, armenu- f che bolus, draaken-bloed, enz. moet men als zeer fchaa- delijk niet gebruiken, dewijl ze de doorwaazeming be- letten, endeopfpanning, pijn en hitte vermeerderen. Bij de vermeerdering des gezwels en pijnen, moet
men bij de gemelde verdrijvende middelen voegen ver- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zagtende en pijnflillendc
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dingen,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als daar zijn de bladen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van maluwe, heemst, alsfem, glas kruid, fcordium, wijn-
ruit, bloemen van Camille, meliloote, jeneveibefiën, enz.: De pijnftillende kunnen zijn meel van gerst of tarwe,van fenugreek, olie van dille, faffraan; van alle welke din- gen men iloovingen of pappen maakt. Of gebruikt in het begin de volgende middelen, die,
heel dienftig zijn. Neemt ■vlier-blosmen alleen, of met, roode roofen, kookt ze in water of wijn, en doet'bij het doorgezijgde afkookzel wat wijn-azij'n ; hier in maakt een vierdubbeld doekje nat, en legt het lauwwarm op'tge- zwcl, en als het droog word, bevogtigt het weder. Of neemt groot kuis-doek oïnagtjehaije, of van beiden,
ftampt ze in een mortier, en perst er het zap uit,' hier bij doet evenzo veel goede brandewijn of jenever, en ge- bruikt het als 't voorige. Of neemt water van weegbree en vlier bloemen, van elks
drie oneen; lood-zuiker, twee drachmen; mengt het en gebruikt't als't voorige. Of neemt roofen- of vlier-azijn, mengt dezelve met de
helft roofen-olie, bevogtigt hier mede het gezwel, en'legt er een zalf over van vlierbloemen op, of van wasch en boom- olie onder malkander gefmolten. Door deeze middelen zal het gezwel zeer dikwils ver-
dwijnen , als deszelfs toeftand zodanig is, dat het kan Ver-, droeven worden; maar indien het egter daar voor nog niet wijken wilde, en de pijn grooter word, kan men van de volgende middelen gebruiken* • Neemt heemst bladen, maluwe-bladen, en vlierbloemen,
van elks een hand vol; alsfem, camille-bloemen, roode roo-' fen, van elks een halve hand vol, kookt het, klein gcfnee- den, in anderhalf mingelen dun bier tot op een minge- len ; en doet dan bij het doorzijgzel wat franfche wijn, of brandewijn, hier mede ilooft 't gezwel, gelijk boven. Of neemt de gemelde kruiden, kookt ze in wijn of dim-
lier week, floot ze daar na in een mortier tot pap, en mengt eronder wat gersten-oïweiten-meel, en een half draebma gepoederde faffraan met een flukje verfebe bo- ter; deeze pap legt men dagelijks versch op, en als ze Q q droog |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bind
|
e tekenen van ettermaaking, als't ^m«/zig niet ont-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ofniet ontbonden kan worden, zijn, grootepijn,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
llli'"I' 1 * T --------* —*~ ' °—
ïeir ' *Pann'nSi> hitte, gepaart met griliing en
,,s mct koorts : Maar als er etter gemaakt is, word men
Ks gewaar aan de vermindering van de gemelde din-
£ • '. Cl1 dat het gezwel op een zeker plaats week, wit
1 uitpuilende, en in het drukken met de vinger de etter
'jijende gevoelt word.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tekc
|
nen van de verharding des gezwels, zijn, als 't
evens de pijn vermindert, ener teffens een bar- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^'ve hem
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d'gheid
|
nablijft; het welke kan ontflaan door een onmaa-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 Deel,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GE2.
te rug blijft, fchoon de tekens te kennen geeven, dat't frj.
zwel rijp is, waar van dikwils de dik- of eeitheid des vels, op de plaats daar het gezwel zit, de oorzaak is; want als de etter lang bcilooten blijft, word hij daar door fcherper en kan 't gezwel erger, grooter, en holder of fistelagtig doen worden: Dog men moet het gezwel niet openen eer het volkomen i ijp is, fchoon zommige zuiks aanraaden ; want behalven dat 'er als dan nog weinig en onvolkoomcn etter gemaakt is, zo kan het gezwel door het te vroeg openen tot een vuile zweer worden, dat niet gemakkelijk geheclt word ; moetende de opening gemaakt worden op de witfte en weekfte, en zo veel mogelijk op de laagfte plaats, op dat de etter zig te beter kan ontlasten. Het openen gefchicd doormiddel van een klein fcherp
mesje, of door een lancet, waar mede men een infnijding doet op de witfte plaats na de lengte, min of meer groot na de grootte des gezwels; en als't zelve vrij groot, en een groot gedeelte der huid wit is, kan men er een rond of langwerpig ftuk uitfnijden , want de opening moet niet te klein zijn, op dat niet alleen de etter beter kan uitvloeijen, maar "ook de geneesmiddelen , die er vervol- gens gebruikt worden, beter kunnen in koomen; derhal- ven fchoon het gezwel van zelfs open gebrooken is, is het |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GËZ.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
droog word, moet men ze met het vogt, daar de kruiden
in gekookt zijn, of met wat warme wijn bevogtigen. Maar als deeze middelen vrugteloos zijn enhetgezwel
niet vermindert en verdwijnt, maar zig tot ettermaaking zet, dat men aan de bovengemelde teekens ontdekt; of ook dat het gezwel niet kan verdwijnen, maar noodzaa- kelijk door ettermaaking moet geneezen worden , gelijk bij voorbeeld, bij eenzwaare kneuzing, of als het ge- zwel van een doorn of fplinterontttaan is, welke dingen door de verettering er moeten uitgaan,- dan moet men de ettermaaking te hulp kotimen, en verhaasten door week- en rijp - maakende middelen; waar toe dienen de wortelen en bladen van heemst, witte lelien-wortel, ma- luwe bladen, zuuring, duitsch beeren-klauw, camilie-bloe- men,melilote-bloemen, meel van lijn-zaad, van f enugreek, vmbooncn, ajuin onder de asch gebraden, vette vijgen, lafüicums-zaïf, heemst-zalf, diachijlms pleister met gom- me. Bij voorbeeld Neemt een paar'grooteaf/s», brand ze onderde asch,
itavnpt ze daar na in een vijzel met een paar handen vol verfche zuuringsbladen, laat het vervolgens braaden in wat verfche boter of verkens-reufil, zo veel genoeg is om een pap te worden, waar van men op een linnen doek fineert en op het gezwel legt, zulks tweemaal 's daags ververfchende. Of neemt kruim van witte-brood, drie oneen; kookt
ze in verfche koemelk tot een pap , mengt er een half drachma gepoederde/ajfrsM, endedooijervaneenefj on- der, en legt 't er op. Dit is een zeer goedemap, die men ook in 't begin kan gebruiken, tot het verdrijven der gezwel- len, als derzel ver-aart zulks toelaat, want ze ontbind dezelve, of als zulks niet kan gefchieden, zo maakt ze dezelve rijp. Of neemt veifche verker.s reuzel, (best van een beer),
goede boom-olie en honing, van elks twee oneen; twee eijerdooijers en weiten meel, zoveel genoeg is; het reu- fel van de vellen gezuivert zijnde , floot het in een vijzel onder malkander, zo veel meel er bij doende, dat het een |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de opening
|
door fnijding met eea
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cgter no^ noodig,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mes of fcheertje te verwijden , inzonderheid als hetgê-
zwel groot en hol is, dat men met een tent-ijzer kan onderzoeken. Het gezwel open zijnde, gaat aile pijne met de toeval-
len van koorts, onrust, flaapeloosheid, enz. weg, en het is ruim half geneezen: Men drukt als dan de et-1 ter zagtjes uit; dog als 't gezwel groot is e.n veel etter be-1 vat, moet men dezelve niet alle te gelijk, maar bij ge-1 deelten uitdrukken, om dat het anders den lijder zeer kan I verzwakken. De wonde word vervolgens niet bezwaar-f lijk geneezen door eenige zuiver- en heel-middelen,! waar toe veelerlei dingen dienftig zijn, als inzonderheid I olie van witte leliën, van zeven-getij, van St. Jans-kridl, I van balfem-appels, terpentijn, peruviaanfche balfem, M-\ fan van arcaeus, de Leeuwarder en andere wond-baHèms, I (r.ic op 't artijkel BALSEM) ;. bafilicums-zaif, enz. Van j het eene of andere dezer dingen, dat men het gcrceJlte verkrijgen kan, fineert men een weinig op plukzelofeen wiek, en legt het los op de wonde; dog als de verzu- ring diep en de opening wijd is , vult men de wonde redelijk (lijf met het befmeerdè plukzcl op; vervol- gens legt men er eenig pleister over, tot dekking, °' anders als het gezwel groot is, een compres van werk tnU bafilicums-zaif befmeert, of maar een compres van eea vier-dubbeld linnen doekje, en daar over-een bek«'ïljira veiband, om bet vastte houden, en voorde aandoening van de lucht en koude te bewaaren» Of gebruikt deeze zalf; neemt terpentijn en honii'gi
van-elks een once; de dooijer van een eij, mengt ik'1 IC' een zaifje, en gebruikt het op 't plukzel, gelijk ds voor- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H1, ~
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bek'waame pap wor
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-.ruikt het als de voonge
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of neemt verfche witte lelien-wortel, anderhalf oneen ;
uijen onder de asch gebraden, een once ; maluwe- en heemst- Bladen en-meiilcte-bloevien, van elks een halve hand vol; vijf vette vijgen, klein gefnee.lcn; kookt het zaamen in zuiver water week, dan ineen vijzel klein geftarnpt zijn- de, mengt 'er onder meel van lijnzaad en melilote-zaad, van elks zes drachmen; baßlicum-zalf, een once; van deeze pap legt men op het gezwel, en vernieuwt het da- gelijks. /7efte vijgen alleen , met een weinig verfche boter tot
een pap getempt en opgeiegt, doet ook de gezwellen flcrk rijpen; gelijk ook een roods kools- of bocnkools-blad ge- kneust en opgeiegt. Als de lijder liever een pleister begeert, zo beflrijkt
liet gezwel met bqfiUcums- ofheemst-zalf', of met witte•le- liën- of zeven getij olie , en legt'er een diac hij lons-plei ster met gommen , of een pleister van deßijmen over, dat men om de tweede of derde dag vernieuwt; of een pleister van pik; dog de pappen zijn in de meeste gevallen 't gemak- Je»! bkst en best. Wanneer dan het gezwel tot rijphei.1 gekoomen is, 't"
welke men befpeurt aan de witheid en dunte des vel-', endes'zelfs uïtpuUing öp-eeri zekere plaats , alsmede aan de fchomrneling des etters en dé verminderde pijn, dan moet men hét, indien 't niet van zelfs doorbreekt, zonder liititel openen, inzonderheid als»iîet dooibreeken lang |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
irnde.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
,'IOS,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geterpentijnde Balfemfiilphér word van Stjt.V
in Prax. Me:!. I. ï. cap< 4.0. §61. 61. zeer nangenreezC"' als een treffelijk heelmiddel 'in de gezwellen, v/elke me' alleen, of met een der bovengemelde dingen vennsifê -■ |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op de
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•voorige wijze gebruiken kan.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
,.. miren g*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pel
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verbinding der wondemoet eens In 24
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
; als
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fchieden, do,
|
de ontlasting des etters groot
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of driemaal.
Indien er wild vleesch in de wonde groeit, w
|
ni zu*
ip ii |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weg genoomen door middel
|
van er ge
|
brande aluj'1 °?.M
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ftrooijs"
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEZ. GHT. CIA. GIB.
ftföoi/eOi of wat vitriool in ruim water te ontbinden,
daar men plukzel in doopt en zulks oplegt, waar door het wilde vieesch weg gebeeten word. Wanneer dan op 't laatst de wonde met vieesch bijna
»olgroeit is, legt men er alleen eenig opdroogend heel- pleister op, om de wonde te fluiten en vel te maaken; l)ij voorbeeld, een diapalm- of diachijlons-pleister, of een pyijeunu-pleistcr; dog dit oogmerk kan men ook verkrij- gen, door middel van er alleen droog plukzel op te leg- gen. Opdeeze gemelde wijze kan men dus allerlei heete ge-
ztttllèn, hetzij die van zelf, of door uitwendige oorzaa- vooitkoomen, niet bezwaarlijk geneezen : Maar het aient nog aangemerkt, dat voorts in't begin , benevens de verdrijvende middelen, eene ruime aderlaating, en daar op eene zagte purgatie zeer nuttig en noodig zijn; inzonderheid als de ontfteeking en pijn groot zijn , 't wel- ke veel toebrengt tot verdeeling en verdwijning der Hof- fe, die het gezwel veroorzaakt. Maar indien het gezwel van dien aart is, dat het niet kan verdreeven worden, maar eindelijk tot ettermaaking moet overgaan, dan wor- den de aderlaating en buikzuivering niet dienilig , maar eerder zeer nadeelig geoordeelt, dewijl zede lijder verzwakken, de ettermaaking en rijpwording verhinde- ren; ten waarc dat de lijder zeer verftopt was, in welke geval een zagt purgecr-middel, om 'tlighaam te openen, geenzins fchaadelijk is ; of men.moet fpijzen gebruiken, die den buik zagtjes ontfluiten, gelijk gehoofde pruimer., fHnagie, beete , enz. Voor het overige moet de lijder, geduurende de gence-
zing een goede leevens-manier onderhouden ; de fpijs en drank moet uiaatig, fchraal, en verkoelende, en de lucht zuiver en getempert zijn, en hij nloet zig wagten voor al- le heete, fcherpe,zoute en vette dingen ;ook voor al de ge- moedsdriften beteugelen, -die zeer groot hinderen verag- tering aan allerlei geneezing toebrengen : De rust en een maatige flaap doen veel voordeel, en inzonderheid moet ha lijdende deel de rust genieten, en niet veel bewoogen worden. Indien het gezwel tot de kwaade kant mogte overhel-
hellen, en tot eene verharding of beginnende verfterving kwam over te gaan, dat egter niet ligtelijk gebeurt, als de behandeling en middelen goed zijn,- en de lijder zig niet zelfs verwaarloost, dan moeten er goede middelen tegenin't werk gefielt worden, gelijk men aangeweezen vind op de artijkels KNOEST-GEZWEL , BRAND (KOUDE) en KOUD-VUUR. Daar zijn menfehen die meer als andere en dikwils aan
wete gezwellen onderhevig zijn, 't welke meesttijds voort- komt , uit een kwaad gefrel, of onzuiverheid des bloeds, °; uit een ongeregelde leevenswijze; en voornamentlijk uit't gebruik van heete en fcherpe dranken : In deeze ge- vallen zijn de bloedzuiverende en affpoelende middelen,' dienftig, en voor al de nalaating van het gebruik van alle heete en fcherpe fpijzen en dranken, en van al dat de in-wellen kan veroorzaaken. GEZWEL der BALLEN, zie ZAAD-BALLEN.
GEZWOLLENS' AMANDELEN, zie AMAN-
DEL-GEZWEL. jy^VOLLENE BORSTEN, zie BORSTEN
(ONTSTEEKING der). GHITTA TEMOU, zie GUTTE GOM.
GIALAPPA, zicJALAPPE.
W.ß. zie DUIVEN, pag. <;<;r. ». i.
WBBA SQUILLA, zie GARNAAT.
|
||||||
GIB. GIE, *7j
GIBBOSUS; Geboghalt; ; dat een bogfiel heeft, of al-
dus uiziende. Zie ook DOOS-VISCH. GIEPE, zie GEEP.
GIER, Gieren; is een vogelen-geflagt, dat in 'ttatij'st
de naam van'Vultur draagt en in het fransch Vautour. Dit geflagt waar van de Heer Liknjeus 6 zoorten op-
telt ; zijn alle Roofvogelen. Agt kenmerken fielt de Heer Raijus , waar door de Gie-
ren van de andere Roofvogelen onderfcheidenzijn ; als 1. dat hun bek niet van den wortel af haaks wijze is gekromt; 2. dat zij traager in het vliegen zijn dan de Arenden, en behalven levendig vee en gevogelte ook op krengen aa- zen, hetgeen de Arenden niet doen; 3. dat hunne hals bijna kaal en zonder veeren is ; 4. dat zij met troepen vlie- gen , hetwelk door geen andere roofvogelen gefchied; 5. dat zij een wijde groote krop hebben, als eenzakneder- hangende; 6. dat tegens de gewoonte van andere roof- vogelen het wijfje bij hun niet groote* is dan 't mannetje; 7. dat hunne wieken aandsbinnenzijde, geheel met een
zagte huid overtogen is , zijnde hun dit bijzonder eigen; 8. dat zij onder de keel een plek hebben, die in plaats
van vederen of dons, met een zoort van haair is bedekt, na koehaair gelijkende. De Heer Linnsus fielt tot kenmerken een regte bek
aan de punt omgekromt; de kop ongeplüimd, van voo- ren met een kaale huid, en de tong in tweëngefpleeten. Zie hier de optelling der zoorten in rang, zodanig de-
zelve door de Heer Linnjeus zijn gefcliikt. I. Grijpvogel; in 't latijn Grijphus; (Vultur maximus
carimcula venkali longitudinc capitis, Lihn. S'jfi. Nat.") Zie GRIJP-VOGEL. II. Harpij; in't latijn Harpija., (Vultur occipite fub-
cristato, Linn. Sijfl. Nat.) Zie HARPIJ. III. Koning der IFouwomven ; in 't latijn Vultur ele-
gans; (Vultur naribus carunculatis, vertice , colloque de- nudatis, LtNN. Sijfl. Nat.) Zie KONING der WOU- WOUWEN. IV. Menfchen-ceter; in 't latijn 'Vultur aura ; (Vultur
fusco-grifeus, remigibus nigris, Linn. Sijfi. Nat.) Zie MENSCHEN-EETER. V. Baard-gier; in't latijn Vultur Barbatus; (Vultur
albidus, dorfifusco, jugulobarbato, rofiroincarnato, ca- pifelinea nigra cinUo, Linn. Sijfl. Nat.) Zie BAARD- GIER. VI. Arend-gier: in't latijn Vultur perenopterus ; (Vul-
tur remigibus nigris, margine exteriore prœter extimas cavis,-Lijnn; Sijfl. Nat.) Zie AREND-GIER. GIERIGHEID ; in 't latijn Avaritia ; is een groote on-
deugd: In het gerneene gebruik betekent dezelve alleen een al te groote zugt, om zijn geld of verdere bezittin- gen in zijn handen te houden en te bewaaren ; welke zig daarin openbaart, dat men zig zelfs bijna niet durft ver- zorgen van het gcene men of volftrekt tot zijn leeven, of ten minften ter ophouding van ziln flaat en carafler, van nooden heeft, uit vrceze, dit het geld zal minde- ren,' en dat men er verder nauwelijks toe verdaan kan, om zijn evenmensen, eerlijk te behandelen ,. en hem te geeven, dat hem toekomt. Maar tot de gierig hjid behoort ook nog de al te groote hebzugt, of een overmatige begeer- te, om zijn bezittingen te vermeerderen, om welke te voldoen , menigmaal min eerlijke, of ten minden zeer laa- ge en onaanzienlijke middelen in het werk gefielt wor- den. Een gierig mensch zal dan veel dingen doen , die laag, beneden zijne weerdigheid, onbctaamelijk, en te- gens de edelmoedigheid ftrijdig zijn. Qqi GIEiiST,
|
||||||
T.?-r**—p7^----------— —
|
||||||||||||||||||||||||
GIE. GIF. GIG. GIL. GIN.
te, met een lange fteel daar aan , zaamen uit een Hult
hout gemaakt en uitgeholt; dog deeze goot is niet rest maar een weinig krom geboogen , en zulks inzonderheid tegen 't uiteinde; met dit werktuig word het water uit de vijver of floot gefchept en teffens weg gelungert, te- gen de plaats daar men begeert ; kunnende hier door wél 50 en meer voeten ver geworpen worden ; het welk door de kromme gedaante der goot voortkomt; verfpreidende zig het water in druppels, zo dat men in een korte tijd een groot veld overfproeijen kan : De bleekers bedie- nen er zig in deeze Nederlanden gewoonlijk van, dm hes linnen mede te oozen.en noemen 't een Oos-vat of Oos-Poot GIET-KROES ; Giet-naalde ; zie CONUS FU*
SOR1US. GIFT, zie VERGIFT en VENIJN.
GIFT-DRUPPELS ;_is een zoort van esfents, die op
de volgende wijze bereid word; neemt tormentil-wortel, drie drachmen ; angelike-wortel, twee drachmen ; cal' mus-;vortel, zedoar-wortel en rhabarber, van elks een drach- ma; witte diptam-wortel, een halve drachma ; droogt me- lis/e , falie , kruifemunt en wijnruit, van elks ee.i halve handvol; aloë, zes drachmen; mijrrhé, anderhalf drach- ma; cardemome, twee drachmen; lorken-zwam, fijfman en camel, van elks een half drachma ; beste therhak en mithridaat, van elks twee drachmen; bevergeil en eau:- fer, van elks een fcrupel, en gezegelde aank , twee drachmen; deezofpecics klein gemaakt zijnde , doet ze in een vies, giet er zo veel flerke brandewijn op, dat die er 3 à a vingers hoog boven ftaat, en laat het op | eénwarme plaatseen paar weekentrekken, het alteraets 1 |
||||||||||||||||||||||||
öffi.
|
||||||||||||||||||||||||
*7<?
|
||||||||||||||||||||||||
GIERST, zieGEERS.
GIER-VALK; in't latijn Gijrfalco; (Falco cerd cce-
ruled, pedibus luteis, corpore fusco, fubtus fascis cinere- is, caudce latefibus albis, Li n n. Faun. Suec.) Dee- ze Roof-vogel onder het geflagt der Valken behooren- de, is volgens de HeerBmssoN , omtrent twee voeten lang, en een voeten agt duimen hoog; zijn koleuris van bovenen wit, gefprenkeld met bruine vlakken; de flag- pennen zijn wit, dog de zijdelingze met bruine vlakken getckent; bek en pooten zijn blauwagtigaschgrauw-ver- wig. Daar worden cgter verfcheidentheden omtrent de koleuren van deeze vogel gevonden, dewijl men er ont- moet die geel, rood, en geheel aschgraauw zijn ; hij aast op Duiven, Kraanvogels en Reigers; volgens Brisson is zijn woonplaats IJsland en meer andere noordfehe gewes- ten. Aan de Duiker-gans word door zommige Schrijvers mede denaam van Gier-valk gegeevcn. G1ER-ZWALU W ; in't latijn Hirunda apus; (Hirun-
do nigricans, gula alba, digitis omnibus quatuor anticis, Linn. Sijfl. Nat.); deeze Zwdlw, die iets grooter is dan de Huis-zwaiuw, gaat nimmer op den grond zitten, en wanneer bij daar op geraakt, is hij niet in (laat,om we- der opte koomen; hij nestelt aan oude gebouwen. GIETEN, zie BESPROEIJEN.
GIETEN, Gieting, Smelten; in 't latijn Fundere, Fu-
fio; hier door word in de Metallurgie of Bergwerkerij verftaan, om de ertz van min of meer gehalte, dat is rijk- dom van metaal, of na dat ze min of meer ft een , kies, quartz, fpath, roofzugtigezwavel, of arfenicum inzig hebben, volgens de konsten grond-regels der metallurgie, met 'teen of andere bijvoegzel te roosten en te fmelten, om er het zuiver metaal uit te verkrijgen;gelijk men bij voorbeeld uit het koper-ertz door't ziften en vermeerdert vuur, dàt is door branden en roosten , eindelijk zuiver koper verkrijgt. Of het betekent het fmelten en gieten van zuivere me-
taaien , tot forming en vervaardiging van allerlei dingen ; waartoe degrootfte trap van vuur noodig is, hoewel eg- ter bet eene metaal een grooter hitte tot 't fmelten ver- eischtdan het andere; zo wel tot de cene als andere zoort van fmeltrng en gieting, zijn verder noodig verfebeider- -hande fmelt-ovcns, kooien, goede fmelt-kroezen, giet- -n aalden , poester, vormen, vorm-aarden s, enz. Men zal onder de artijkels der besondere metaalen goed bei igt vinden , hoe men dezelve fmelt, giet, formt en allerlei dingen uit bereid; zie ook op de artijkels MEDAILLE , SMELTEN en VORM. GIETER, is een werktuig van vertint ijzer, of
koper, daar men de planten en anderedingen, als lin- nen dat te blecken legt, enz. mede befproeit en vogtig jnaakt. De gieters moeren niet te klein nog te groot zijn, op
. dat men ze met het water, bekwaamelijk zou kunnen . drangen en hantceren, moetende ten dien einde ook bo- ven en ter zijden een hand-vatzel hebben. In de trek- en ftook-k as fen cgter, daar de potten digtbij malkander ge- plaatst ftaan, gebruikt men gewoonlijk een kleine gieter,om er gemakkelijk mede bij degewasfen te koomen. Zie ook BESPROEIJEN. Men bedient zig ook nog van een ander gieter of werk-
tuig, om planten en te bleeken leggend linnen enz. ge- makkelijk te bevogtigen, als er niet te ver van daan wa- ter in een rivier, vijver, gragtofiloot is; beftaande dit werktuig in een zooit van fmaile, lange en ligte goot, van ongeveer vijf of zes voeten lengte, en 2I3: duimen bree- |
||||||||||||||||||||||||
daar na giet het af,
|
||||||||||||||||||||||||
omfchuddendi
|
en filtreert het; ts I
|
|||||||||||||||||||||||
een heerlijk huismiddel , dat in veclerki toevallen
van de maag en gedarmte, als mede in hoofd- en moe- der-gebreken, zeer dienstig is; het herfielt en verfterkt den bedorven maag en de ingewanden , verdrijft de win- den , buik-en moeder pijnen, colijk, enz.; dient ook in koortzen en befmcttelijke ziektens , en doet wel zweeten. Men neemt er tot een halve lepel vel van, met wijn
of eenig ander vogt. GIFT-WORTEL; dus word de contraij'erf- of dran-
ken-wortel ook genoemt, als mede de J'corzencer-woMh om dat ze dienstig tegen het vergift zijn. GIGAS , zie REUS-TOR.
GILLA; word van Thi:ophrastus genoemt ócwtti
vitriool, of de doode-kop , die na de distilleering van de vitriool-geest uit kopcrae.tige vitriool overgebleeven,_en door opgieting en kooking van water geëdulcoreeit is; dog het is niet zeer wit, maar wat groen- of blaauw- agtig, fchoon het wit zout (fal album) in de npothee- ken genoemt word: Met zelve is een braakmiddel, su kan tot een half drachma gegeeven worden. GINGIBER, zie GENGBER.
GINGIBllACHIUM; dus word de fcheurbiut g*'
noemt, die zig aan de armen zet. GINGIDIUM; van deeze plant worden eenigez^'
ten gevonden, dos die Li nnie us onder verfchil'1» |
||||||||||||||||||||||||
geflachten plaatst; als
|
(«91
|
|||||||||||||||||||||||
1. De Gingidium met pastinake-bladen; Ging'"""11
|
||||||||||||||||||||||||
foliis paßinacce; Gingidium I. Dodonäi ; (Tardw
'involurris umbella longioribus, Linn. Spec. Thnt.)
2. De Gingidium met wilde peen-bladen en las._
kroonties; Gingidium umbella longa; Vißwgayel "'6 dium II. Dodokeij (Daucus femimbiis nudis, ^ Spec. Plant.) p{ |
||||||||||||||||||||||||
'GIN.
|
||||||||||||||||||
GIN. GIR-. GIS.
|
||||||||||||||||||
8-7.7-
|
||||||||||||||||||
3. De Gingidïum met kervel-bladen; Gingidium folio
(harophijlli ; (Daucus radiis involucri flanis; laciniis recurvis , Linn. Spec. Plant.) 4. De Sijrlßhe G'ingidium met venkel-bladen, en fraai
fcbubag'tig zaad; Gingidium ftghieuli folio; (Artedia fe- ninilius jquamatis, Linn. Spec. Plant.) 5. D- Tiiigitaanjchs Gingidium met fteckelig zaad ;
Caiicalis major daucoides Tingitana; (Artedia Jeminibus tctileatis, Limn. Spec. Plant.) Befchfijving. De eerfte zoort heeft bladen die naar
de wilde pastinake gelijken, en fchiet uit de wortel een ronde geftreepte en geknoopte, wat takkige ileng op, van ongeveer anderhalf voeten hoogte, die zomtijds bruin- of zwartagtig en doorgaans met iijne hairtjcs bezet, en ruigagu'g is; op welkers toppen kleine kroontjes voort- koomen, die kleine witte bloemtjes draagen, enronds- om metcenige lange fmalle bladjes bezet zijn ; na de bloe- men volgt het zaad, en als dit begint rijp te worden, zo worden de dunne fteeltjes der kroontjes wat zamengc- trokken, zo dat zig de kroontjes fluiten, gelijk die van de wilde peen of vogel-nesc, en ze zijn wat lijmagtig kleevende in het apntasten. De tweede zoort heeft fijn gefnippelde bladen , naar
die van de wilde peen gelijkende, dog zijn gladder, en niet zo rouw of hauig, febietende knqopagtige getakte en met bladen bezette Hengen op, op welke ook kleine kroontjes met witte bloemtjes, aan iange fteclenvoort- toornen, die ten laatften heel ftijf en hard worden, en zig insgelijks te zaamen trekken, als de voorige. De overige zooi ten koomen met cie voorige in de ken-
tekens, inzonderheid- dat de kroontjes zig zaamentrek- ken, over een, en worden verder door haare benaainin- gengekent en onderfcheiden. Plaats. De eerfte en vierde zoorten grocijen natuur-
lijk in Sijrien, de vierde inzonderheid op den berg Li- hnon; de tweedeen derde zoorten worden gevonden in luid-Frankrijk, Italien en Spanjen, en de vijfde in Mau- ritanien. Bijons worden dezelve zomtijds in de tuinen der plantbemiijnaars gekweekt» dog voornaamelijk de beide eerde zoorten. Kweekir.g. Dezelve gefchied door het zaad, 't welke
Vroeg in het voorjaar moet gezaait worden,ter plaatze daarliet zaad zal blijven voortgroeijen, dewijl ze't ver- Planten niet kunnen veelen; wanneer ze tedik opgekoo- pien zijn', moet men ze verdunnen, en van het onkruid m het vervolg fchoon-houden ; ze beminnen een goede Warme plaats, en losfe drooge grond ; kunnende onze Winterkoude tarne! ijk verdrängen, maar geen fferke vorst ; Waar tegen ze moeten gedekt en bewaart worden. üigenfehappen. Bij ons hebben deeze gewasfen geen
Swüik, maar men zegt, dat ze in de warme lauden, zo Wel in de Geneeskunde, alsook bij de fpijzen gebezigt worden. Van de harde fteelen der zaad-kroontjes van e tweede zoort, maakt men in Italien , Spanjen en
|
ger ;■ zijnde een weinig rouw en glanzende doorfchijuend,
en zomtijds in twee of meer takken gedeelt;, haar koj leur is uitwendig rosagtig, en van binnen gee!agtig;'ze- heeft een feberpe, dog zoete, met een aangenaaine bit- terheid vermengde finaak, en een aangehaanic fpecerij- agtige reuk. De Chineezen noemen deeze wortel Pet-_ fi, ook Gin/eng, en de Japanners Nifi of Ninfi; men weet echter niet zeker, of deeze wortel en de ninfi een en de zelfde zijn, en van wat gewasfen dezelve koo- rnen; dog de-Heer Linn^us heeft ze in zijne Materia Medica en Species Plantarum van malkanderen gefchei- den , en decze Ginjhig, S'umf.oliis Jerratis pimiatis ,ra- meis ternatis genoemt; maar Kaemvtzk noemt zé in zij- ne Amtenitates, Sijarum montanum corœenfe, radice non tuberoja, alwaar men ze ook befchreeven en op tab. 118. afgebeeld vind. Dezelve groeit veel in hetnÖord- Jijke gedeelte van. China, inzonderheid, zo men zegt, in overvloed in asVrovinüQ Leaotung, en op het eij- land Corea, als mede op Japan, dog die zo goed niet geacht word. De Afinnen houden decze wortel voor een kragtig
âlgemeengeueesmiddcl; de Chineezen maaken erin bij- na alle hunne ziektens gebruik van , en prijzen dezelve grootelijks in de buik- en andere loopen, zwakke maag en- ingewanden, beroertheid en zenuwtrekking ; als me- de om de op allerlei wijze'vervallene kragten op eenè verbaazende wijze te herdeden: De Chineezenbetaalen decze wortel zelfs zeer duur,-want men zegt, dat ze voor één pond daâr vân tot drie pond zilver geeven. - In Europa is ze zeldzaam-en mede zeer duur, weshaï- ven ze weinig m gebruik is, te meer, om dat de kracht van een vreemd en nieuw geneesmiddel, dikwils meer in bet geroep, dan in de daad gelegen is; echter word deeze wortel bij ons mede voor zeer hoofd- en hartver- fterkend gehouden, en zeer gepreezen tegen de con- vulfien of zenuwtrekkingen, convulfijffe kol ij k, duizelin- gen, verzwakt geheugen, flauwtens, en om de verval- lene'krachten te herltellen , inzonderheid bij oude lie- den; want voor jonge liedenis dezelve, veelgebruikt wordende, zo dienstig niet, voornaamelijk die van een heetc geftelthcid zijn , dewijl ze het bloed verhit err driftig maakt; men gebruikt ze, klein gefneeden en ia water fterk getrokken, alstkee, 's morgens_ nüchteren, en ook gepo-'dertj ook word er üniïuw, of esjhits van gemaakt. GINSTER, zie BREM.
GIROFFEL BLOEMEN; dus worden de anjelieren
ook genoemt; zie aldaar. GIST,, óf Gert; zie FERMENTUM. Voornaamelijk
word gïst genoemt, de dikke onzuivere floir'e of droe- zem (faces), welke bij de gisting van bier uitgeworpen word, of naar de grond zinkt, (wordende decze laatfte gewoonlijk moer genoemt,) en die een gistende hoeda- nigheid in zig behoud, en' daar door andere gistbaare ftóffen ras aan het gisten brengt; zijnde dezelve ten dieu,- einde van veel gebruik in de keuken-, en bij de bakkers, om allerlei, gebak, fijn brood, en andere dingen te doe» rijzen, en luchtig te maaken. De gist, zo wel van bier, als wijn, en van anders
gistende vogtcn, heeft, behalven veele aardagtige en. andere deelen, ook veele geestige deelen in zig, inzon- derheid de moej, en kan derhalven ook dienen om er een brandewijn van te distiileeren, op de gewoone wijr ze, door middel van een blaas of kolf; maar waar bij men zeer voorzigtig zijn moet, om 1. niet te veel in Q q 3 de |
|||||||||||||||||
dewj
|
s tand-flookßrs ,om erde tanden mede te zuiveren ,
|
|||||||||||||||||
ze daar toe niet alleen zeer bekwaam zijn, maar
|
||||||||||||||||||
* een goede peur in de mond agterlaaten.
WNGIPEDIÙM; betekent de fcheurbuit aan de GINGIVA, zie TÄNDVLEESCH,
J^UJMÜS; is zo veel als 'jrthxop..
'NSENG.j G infing; is een vreemde wortel, die C/i?,-niCt Z<£er 'anSe j?nten in Europa bekent is, en uit lani>"aen Ja',f!n gebragt word; ze is eeen paar duimen o» en heeft ongeveer de dikte ' van 'een kleine via-
|
||||||||||||||||||
GLA.
|
||||||||||||||||||||
GIS. GIT. GLA.
|
||||||||||||||||||||
878
|
||||||||||||||||||||
"Nccmtvijlzel van koper, geelkoper,ijzeroïflaal, eiTz.(
doet ieder van deeze vijlzels bezonder door een fijns teems, en wascht ze daar na met een fcherpe klaare loog; giet de loog dan af en heet water er op, herhaalt dit tot dat er geen fmeerigheid meer aan is ; vervolgens het vijl» zei wel gedroogt zijnde, neemt een ijzer of koper plaat legt ze op gloeijcnde koelen, werpt er het vijlzel op, en roert het zonder ophouden om; zo dra het vijlzel da warmte gevoelt , zal het veelerlei verfchillige ko» leuren aanneemen , en de deeltjes die de meeste hitte ont- fangen, zullen de donkerde koleuren verkrijgen. Als men allerlei koleuren verkreegen heeft, moet men
een hand-moolen hebben, toegeftelt op die wijze als da goud-draad-trekkers hebben, en zodanig dat het geverfde vijlzel door een zoort van trechter, allengskens er in loopt, om hetzelve klein te maaien , moetende het maal- wer'; van binnen van het hardfte en gepolijste ftaal ge- maakt zijn : Als dan het vijlzel hier door gemaalen is, zal men een zeer glanzend poeder van verfchillende ko- f leuren hebben ; het vijlzel van gcel-koper zal een goud- koleur hebben, dat van hetkoper een blinkend roode, van het ftaal en ijzer een donkcr-blauwe, en dat van het tin een witte koleur, enz. Daar is ook nog een. ander zoort van blauwe, roode,
geele glans, enz. die van geverft glas gemaakt word. GLANS; Balanus; dit latijnfchG woord heeft ver-
fcheiderhande betekenisfen; ais 1. betekent het devrugt van een eicken-boom ; 2. een kropzwecr; 3. een zet-of ftetk-pil, en 4. het voorde deel van het mannelijke lid. - GLANS MIJREPSICA, zie BENBOOM. GLANS TERRiE, vel Terrestris; dus wordende
aardakkers genoemr. GLANS UNGUENTARIA, zie BENBOOM.
GLAS; in het latijn Fitrum; is een lighaam, het
welke hard, bros en doorfchijnend, en zijne geboorte al- leenlijk vevfchuldigt is aan het vuur ; het beltaat uit zand, fteen welke in glas verandert, vuurfteen en loog- zout. Het kan niet anders zijn, of de vinding van glas moet
zeer oudziin, ten minften even oud als de fcheikonst der metaalen, inzonderheid van ijzer; want de oir°'| mijnfleen, daar het ijzer veeltijds mede vermengt is > moest oudtijds zo wel als nu glas geeven ; het w-elke groen van koleur, niet zeer doorfchijnende was, en volblanzen, gelijk het glas van ijzer, het welk in WA- lis tot het biaazen van wijriflesfen afgezondert , naar Bristol gezonden word, en flesfen geeft vol langer- pige blaasjes, welke, hoe het meer gefmoltcn en niet zout gernengt word, meer en meer in cenegcliik^or™' ge zelfftandigheid verandert, en fraaijer glas geeft. R'- bakken van fteen uit kleij gemaakt,'den Egijptenaareü zo eigen, moest noodzaakelijk gelijk nu glas K^voen' en klompen aan een fmelten, te meer, dewijl zij gee' ne overdekte ovens gebruikten, gelijk in Friesland,« langs den Rhijn; tusfehen Gouda en Rotterdam brandy bakt men de tichelftcen in opene ovens, welke do de koude der lucht, of de regens dikwils boven z°.<»,J gcdooft worden., dat de gloed hier door in het ""_,,, |
||||||||||||||||||||
de blaas of kolf te doen, en 2. geen fterk vuur te ftoo-
k'en, maar zeer zagtjes te beginnen, en voort te dis- tüleeren, zo lang er geest overkoomt; want anders klimt de gist fchielijk op, loopt uit de blaas in de ontvanger, en bederft aldus de distillatie; de overgehaalde geest word daar na wederom gedistilleert en gerectiiiceert, en als het geest van bier-gist is, kan men er , om dezelve een aangenaamcr fmaak te doen hebben, wat caimus en gengber, als mede jenever-befiê'n, caneel, en andere fpe- cerijen, als men wil, bijdoen, en hem daarover af- trekken ; dog bij de geest uit wijnmoer word zulks niet gedaan, ten zij men hem een bijzondere fmaak en kragt wilde geeven. Zie verder op het artjkel WIJN. GISTING, zie FERMENTATIE.
' GISTING des BLOEDS,zie BLOED (GISTEND ©f VERHIT.) GIT; dus word de Gagates of het Berg-wasch ook
genoemt ; ■ zijnde eenzoort van zwarte bnrnjieenoïfleen- koolm ; zie op die artijkels. Men vind het veel in Duitsch- land, en te Wirtcmb.ergWord het meeste verarbeid, en er allerlei cicraaden, ais arm-gespen, oor-vercierzels, fnuifdoozen, en meer andere dingen van gemaakt. GITI-I, zie NIGELLE.
GLACEE, zie GEBAK, pag. 79c. ..
GLACIALES HUMOR , zie CRIJSTALLIJNE
VOGT en OOG. GLAC1ES, zie IJS.
GLAC1ES MARIJS , zie MARIEN-GLAS en
TALK. GLADDE HAAIJ; in het latijn Mustelus lavis;
Squalus dentibus obtufis Art. Gen.'66. Sijn. 93.), dee- ze roofvisch koomt volgens de Heer Grovonius van geftalte en koleur volkoomen met den Doornhaaij over- een: Volgens Raijus, heeft deezevisch geen eigentllj- ke tanden, maar de kaakebeenen zijn wederzijds ruw als een vijl. De Engelfchen noemen hem, om de cffcn- heid van zijn lijf, gladde ongedoornde Hond ; zelden word bij zwaarder als 20 ponden gevonden. GLADDE ROCH, zie ROCHEN, n.II.
GLADIOLUS, 'zie ZWAARD-KRUID.
GLADIOLUS AQUATICUS vel LUTEUS, zie
LISCH (WATER-) GLAMA, ziePERUVIAANSCHE KEMEL.
GLANDARIUS, zie VLAAMSCHE GAAIJ.
GLANDIFER, 'Eickel-draagend. Glandifera planta,
eickcl-draagcnde planten of boomen; gelijk de eick, en meer andere boomen. GLANDULA; Klier; deeze zijn van veelerleij zoor-
ten; zie op KLIER. In de botanie betekent het de klieragtige knoopen aan de fleelen ofbladen van zommt- ge planten ; gelijk bij voorbeeld aan de amandel-booms- bladen; dienende zeer waarfchünelijk tot zuivering en afvoetihe: van het onnut zap. Zie ook KLIEREN. GLANDULA SUPRA VENALIS, zie CAPSULA
ATRABILARIA. GLANDUL/E FOLLICULOSiE, zie FOLLICU-
LOSiE GLANDUL/E. GLANDULOSUM CORPUS, zie VOORSTAN-
DERS. GLANDULOSUS; Kliervormig; Klieragtig.
1 GLANS; Glans-poeder, of Glanfend posder van Me- taaien; dit is een'poeder dat van allerlei metaalen en veel te Ncnrenburg bereid, en over al verzonden word, om het rot allerlei dingen te gebruiken : De bereiding daar Yan is aldus. |
||||||||||||||||||||
als vermeerdert,veelefteenenin een doet fm
|
vecle ver-
t geval van |
|||||||||||||||||||
is waar, Esrptcn is niet blootgcftelt aan zo
|
||||||||||||||||||||
aridei.ingen van weder, evenwel moest h
ongeluk ftooken zulks dikwerf veroorzaaken. Ik zwiige van het lood en tin, welke beide met
len, inzonderheid het écrite, zeer fpoedig in glas |
||||||||||||||||||||
gaan.
|
||||||||||||||||||||
Hei
|
||||||||||||||||||||
■ teLÄ.
ïtfen meent onderwijlen, dar in het Boek Job.« , het
28fte hoofJftuk 17de vers reeds van glas gewag gemaakt word, fchôon veelen dit anders overzetten; in't Nieu- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GLA.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cm gemeen Glaste manken, hst welke zeer
doorfchijnende is. Trekt eerst bet zout uit allerlei zoutagtige planten,' |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pê Testament vind men zeer dikwils gewag gemaakt in het best van de groei,' zonder dat zij lang aan de
van glas. Lucretius heeft het zeer wel gekent, en regen of lucht blootgeftelt geweest zijn.- De beroem- Pliniüs is van gedagten, dat Sidon de eerfte ftad ge- de Kunkf.l heeft met overtuigende proeven beweezen, vreest is, welke zig door het maaken van glas beroemt dat het volftrekt bet zelfde is, welke planten men gemaakt heeft. Onder de regeering van Tiberius maak- daar toe gebruikt, om dat bet alcalifche zout het zelf- te men glas te Romen, en men bragt een koristenaar de is ; het is om die rede onnut, zo veele kosten om hals, om dat hij hst glas malleabei, dat is fmccdbaar aan te wenden, om de allerfijnlte zouten te verkrijgen; tonde maaken. Veelen echter twijffelen met recht aan men behoort alleen te letten op het wel zuiveren van deezekonst, en meenen dat het eene andere Hoffe ge- dezelvenj dit gefchiedop deeze wijze; ten 1 (ten, moet |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ireest is.
Het is onderwijlen zeker, dat er geene zelfftandig |
men de as in omtrent driemaal de veelheid van water
kooken , en wel omroeren met eenen houten ftok; teti |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
beid tot nog toe door konst gevonden is, die zo veeïe sden door een linnen doek zijgen, en zo dikwils over-
voordeelen geeft aan den menfeben; zij wederftaat al- gieten, tot dat de loog zeer helder is,1 ten' 3den in een le zuure geesten , alle fcherpe en bijtende vogten , kan ijzeren pot, die zonder roest is, af kook en "en uitdam- een zeer groot vuur verdraagen, als het langzaamaan- pen, zorg draagende, dat er geen as of vuilnis in- gezet word, en gefmölten zijnde, neemt bet allerlei valt, en dat het zagtjes aan de kook blijft; onderwij- gedaantens aan ; aan (lukken gebrooken zijnde zelfs, laat len moet men zo veel loog teffens zig verfchaffen , dat hetzig weder fmelten en behandelen, als vooren. Wij de pot ten minden agt of tienmaal kan opgevult wor- eaan kortheidshalven voorbij, de groote (lukken glas, den, en niet meer teffens ingieten, dan zoveel als de die de ouden gemaakt hebben, en willen alleen den pot ter helfte kan vullen, op dat er geene korst aan leezer doen opmerken, het oneindige nut, het welke den rand zig zette, die er moeijclijk af te haaien is; de Wijsgeeren er uit trekken, en de flikkerende ver- zo veel water als er uitwaasfemt, zo veel loog moet tierzelen onzer tafelen en vertrekken; gefleepen zijn- er bijgegooten worden; zo dra het laatfte vogt be- de immers en met licht voorzien, geeft het een beto- gint dik te worden, en te ftollen tot zout, moet het I Terend gezicht; dan weder van agteren met kwikzii- vuur vermindert, en het vogt geroert worden met een ter en tin gedekt, verfchaft het fpiegels, die door het houten of ijzere fpatel, tot dat het zout droog is; als' volmaakt wederomkantzen van de lichtftraalen, ik weet dan moet het vuur vermeerdert werden , tot dat al het niet wat bekoorlijks uitleveren; eindelijk geeft het email zout gtdroogt zij; indien men op de vermindering van ofg/«, met duizenderlei koleuren bezwangert, fchil- vuur, en het roerçn niet, let,. zet zig eene korst op derijen die eeuwen verduuren können, en alles over- den bodem , die er niet dan met hamer en bjjtel kan treilen, het welk ooit de penceel voortbragt. De door- afgcflagcn worden , -waar door de-pot dikwils barst,., febijnend gefihilderde glnzm behooren hier toe, en en bet zout geel, of met ijzer befmet word. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geeven een'uitmuntende proef van het menfcbclijk ver-
nuft. Het aloude Mofaicq zijn fchilderijen, die uit klei- ne (tukjes gefchildert of liever gekoleurt glas beftaan , en om de 'duurzaamheid alle andere fchilderijen over- treffen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neemt nu van dit zout , tweededen; van vuur-flee-
nsn, die wel fijn gemaakt zijn, of van zand, drie dee-
len ; mengt die onder een, fmelt ze vervolgens in een groot vuur, en laat ze er eenige uuren in ftaan, zo zal men een glas .verkrijgen, fchooner dan het voori- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gïas-llaazenen-Glasïhazerijenbehdzem.de.komióïn ge, dog minder duurzaam, om dat er meer zout in is,
rJcsfep en liegt glas te blaazen ; ten 2den om platte of en de deelen zo wel niet onder een gefmölten en ver- ^ngder-glazcn °te maaken ; ten 3den om allerhande eenigt zijn. Men moet echter opletten, dat niet altoos juist de
zelfde proportie van vuurfteen, zout en zand kan -bij; een gevoegt worden, de eene vuurfteen vloeit ligter dan de andere, en even eens is bet met het zand ge- legen , hier in moet men de ondervinding raadplce- gen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wWfeff
d
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer men het zout eerst cakineert boven in den
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neen glas.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Loog-zout met fijne'aarde te zaamen in een groot oven in een aarden pot, zo lang tot dat-al het olie-
Juur gefmölten, geeft glas, waar mede zo veelmeer- agtige en andere deelen er van afgezondert zijn, zal ™ zand, of gcframpte vuurfteenen können vermengt het glas hier mede. gemaakt, veel heldercr en witter zijn.' De duurzaamheid en fchoonheid van het glas,
kan men ook vermeerderen met een (Icrk en lang aan- houdend vuur , waardoor de menging beter, en de zou- ten zuiverer worden. Dit is de rede, waarom dezelf- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vte"
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eer,, zómtijds donker, zelfs zwart. 'De rede van zij- de mengzcls yerfebjliend glas in fchoonheid en duur-
n? groote vastheid en onvcrgàngeliikhoid vloeit voort zaamheid géevcn.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liit'de volmaakte vereenising van het zout met de aard
Jgtigeftbffe-, diemttuirlijk in de as is. Wanneermen
U'e' ' te
t de duurzaam-
|
Glas. immers reiiicjrik -van-'t- yiitir genoomen, word
uit zig zelven Jin de lucht duister,, en valt tot ftof; dit is gebeurt aan de: meeste fraai gefnecdene glazen van den Burgemeester HbemskSrtc- te Leiden, naame- lijk aan de Italïaanfehe, de groene'Duitfche hebben tot heden toe ftand gehoudei:. Hoe
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
he'd verandert:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GLÀÀ
|
|||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||
GLA.
en'neemt de groene'en blauwe koleur van het Mgi
wech; ook-word dit door.de magnefia weçhgenoomen. Wanneer men deeze mengzels ter deegen wil zui'
veren , moet men ze in een fchoone pot doen, en die wel fluiten meteen dekzel, welke met lijthargijrium toegemaakt is, anders loopt men gevaar, dat hetlutum of fmeerzel eenige koleur geeft aan het glas ; want de uitwaasfemingen alleen zijn genoeg, om den luister te vernietigen ; dog vooral moet men zorg dnagen dat het glas niet te fchielijk koud word. De Franfchen en Jtaliaanen, zo wel als de Engel-'
fchen, gebruiken ook foda , of fel de fonde, en ook potasch, weedasch, enz. Wij hebben reeds gezegt, dat alle deeze zouten van den zelfden aart zijn ; de on- dervinding evenwel leert, dat de zouten, die uit de halt getrokken zijn, veel beter glas geeven ; dog wan-, neer het glas te zagt is, moet er meer zand, of vuur- fteén bij; wanneer te hard, meerder zout. Zie daar nog eenige mengzden, daar men, volgens de fchrijvers van de DiQion. Encijcloped., op vertrouwen mag. 4. Neemt 100 pond fatpeter , 150 pond zand wel ge-
zuivert', en 2 pond wit arfenkum ; finclt dit we! onder een, neemt er de proef van met een ftuk ter dikte van een gulden, wanneer er het papier helder door- fchijnt, is het goed; zo het nog niet wit genoeg is, moet er meer arfenkum bijgedaan, en egaal in omgeroert worden. 5. Op eene andere wijze met menie van lood; neemt
250 pond lood-menie , én zand 100 pond; voegt dit bij de voorige compofitie, met nog 3 pond witte arfe- nicum, en fmelt het wel onder een. 6. Andere compofitie met foda ; neemt hier van wel
gezuivert 150 pond, en zand, vuurfleen of quartz, 227 pond ; doet er bij wel gezuiverde en fijn gepülverifeer- de magnefia,. 5 pond; flaat alles door een fijne zeef, en maakt er frit van. De magnefia van Piémont word voor de beste ge-
houden, last die eerst wel gloeijen, dooft ze dan uit in koud water , droogt en ftampt ze wel fijn, en zift ze. zeer zorgvuldig; hier van zult gij meer of mindet bij het glas doen, naar maate het meer of min groen lS- ■• !
7. Compofitie om fraai wit glas , dog geen erijstif
te maaken; neemt foda van Alkanten, die wel gezi"' vert en gezift is door een zijden zeef, 200 pond; ƒ"'" peter, 50 pond; zand, 275 pond, en magnefia, 10 on- cen ; maakt er een f rit van; zo deeze wat blauw, ol groen is, zo voegt er nog wat meer magnefia bij;_p°8 zo het roodagtig is, doet er een weinig crijstal bij. Opmerking. Als dit glas in fmelting is, zal men °P
de oppervlakte zeker zout vinden, het welk.mcn noemt zant van glas, dog dit moet men niet te fchielijk weg- neemen, en vooral niet met een ijzer, het welke vog' tig is, dan immers fpringt alles, en men loopt gevaar, het gezicht te verliezen. 8.. Om fraai, dog gemeen glas te maaken ;_ neel^
gemeene foda in poeder, roo p"ond; asch van wtldt 10* ren, 150 pond; zand, 190 pond, en magnejh, 6° een; mengt, .calcinée!t en fmelt alles wel ondereen. Dog om genieene wijn- en'bierglazen te maaken.
neemt men ajleen ócfoda> en zand; dog deeze ffl° wel gewasfehen worden, -i n 1 9. Om crijstal met potasch te maaken; neemt.s,aV
160 pond; wel gezuiverde potasch, 104pond; ^ Vyal' 10pond, sn magnefia, 5 oneen; mengt en fmelt « ^ |
|||||||||||||||
Hoe men de zouten Vereiden zal- om crijstal-
glas te maaken. • Indien men helder crijstal-gla's wil maaken , moet
men de zouten eenige maaien op nieuws fmelten, en döór crijstallifeeren, helder en zuiver maaken ; men dampt de loog uit, tot er een vlies op koomt; dan neemt men met een fpatel alte de crijstallen weg', en bewaart die, het overige dampt en droogt men 'uit, ongebruikt bet tot grover glazen. ; Wil men die groote zuiverheid in een's verkrijgen ,
zo'moet men het zout calcineèren, vervolgens in eene Yogdge plaats zetten , en van zelve gefmolten laaten crijstallifeeren; '" Het is ook niet noodig, zo veel moeite aan-te wen-
den, om zout te verkrijgen, de gemeene potasch is er goed toe, als dieflegts wel gezuivert, en gelijk gezegt is, behandelt word. Men voegt ook falpëtèr of nitrum bij het glas,.àog
dit moet zeer zuiver zijn, én eerst wel gecrijstailiieert worden; men gebruikt ook borax, dog deeze moet eerst door een zagt vuur gebrand worden, zo dat zij niet ïmelt, anders loopt alles de pot uit, om de uitzetting welke ;de borax ondergaat in het vuur. - Hoe men de Vuur-fteeti en het Zand zal
beraden. - T)e vuur-fleen en het zancf: worden geftampt in eenen ijzeren vijzel, die niet verroest is; indien er eenige roest in was, ftampt en wrijft men er eerst wat droog zand in , en maakt den vijzel dus fchoon. Tot hard glas moet harde vuur-fleen gekoozen wor-
den, gelijk die welke men op de fnaphaanen gebruikt, óf quartzen,-die de vijl tegenftaan ; evenwel moeten allen-deezen door'het vuur wit worden, anders deu- gen ze niet; het krijt moet er rondom wel afgedaan Worden; als ze wel gecalcmeert en gloeijende zijn, ftoit men zs in koud water, dus worden ze zagt en wit;-daar na worden ze weder geftampt, tot dat ze door de fijnfte zeef können gaan; voegt hier bij zwak ßerkwater, of zijn phlegina, roert het te zaamen om, en laat het één nagt geftaan hebbende, afgegooten worden; wascht alles af tot verfcheidene reizen met warmwater, zo zult gij zand en vuurfleen hebben,, even goed om crij'stal-glas te maaken , als of gij het berg- crijstal gebruikt had. Hoc men Crijstal-glas zal manken.
Vermits wij te vooren gezegt hebben , dat het niet bepaalt kan worden, welk een glas uit-eene compofitie, koorhen zal, zal men eerst één Weihigje beproeven , rjn op deeze wijze té werk gaan: ' 'i. Neémtvan wel bereide vuurfleen, agt deelen, en zeer wél gezuiverde loog-zout, vijf deelen. • 2. Of van vuurfleen, drie deelen; loogzout engebran-
'de borax, van ieder één deel. 3. Ofwel bereide vuurfleen, drie deelen; zeer wel
'gezuiverde falpeter , twee deelen ; loogznut en borax , Van ieder een en een-twéede deel, en witte arfenkum, |
|||||||||||||||
deel.
|
|||||||||||||||
een-zestiende
|
|||||||||||||||
Wanneer mëh avfeniaim bezigt, moet het eerst wel
gemengt'worden met de zouten, vooral met het'f a lp & ter, daarna moet dit met de vuurfleen gemengt wor- den. De arfenkum of het rottenkruid maakt, dat de •zouten de vuurfteén beter doen fmelten; ook vliegt het al te maal niet wech, want een gedeelte word gefixeert, |
|||||||||||||||
gla;
|
|||||||||||||||||||
18*
|
|||||||||||||||||||
les wel onder een; zo het donker is, Iaat het door het
water loopen, en herfmelt het ; dit crijstal zal voor het góheemfche niet behoeven te wijken. Glas ilaazen.
Wij hebben reeds gezegt, wat glas is, alleen heb- ben wij gefpaart te fpreeken van zijne eigenfchappen ; welke deeze zijn, dat het niet alleen gefmolten word door hevig vuur, maar teffens zulk eene taaiheid be- houd; en wel zo, dac er de lucht ingeblaazen worden- de, een bol van groeit, die, hoe dun ook uitgeblaa- zen, niet breekt ; en hier op fteunt het voornaamlle van dit verwonderlijk lighaam. 2. Deeze bol nog warm en beweeglijk zijnde, kan
platgedrukt, of ingedeukt, of weder vernaauwt wor- den, even als pottebakkers kleij of wasch. 3. Het glas kan uitgerekt worden, en wel zo, dat
het de holletjes behoud , welke het heeft voor de rek- king. 4. Het kan weder gefmolten en gefoldeert worden,
tls of het nimmer gebrooken geweest was. Men gebruikt tot het glas-biaazen, of fteen-koolen,
of hout, het welk geen verfchil maakt in de behande- ling; de fteen-koolen zijn minder kostbaar op zommige plaatzénj op anderen is het hout weder goedkooper, of met minder moeite te verkrijgen; in Holland, bij voor- beeld, en Friesland, is het hout zeer duur, de-turf te kostbaar, daarom moet-men ftccn-kool gebruiken; in Engeland, vöoinaamelijk in Wallis, daar veele berg- ftoffen zijn, en fmelterijcn, zijn de rotzen zodanig met I boomen en llruellen bewasfeben, dat de natuur als uit haar zelve al het noodige verfchaft. Om een fles te blaazen.
Neemt de ijzere blaaspijp, en fteekt die in de kroes of pot gefmolten glas, en draait die erin om, neemen- ile zo veel als men dunkt nodig te hebben ; daar (laat «n jongen bij met eene ijzere roede van twee voeten min of meer lang; de glas-blaazer blaast eerst een bol, vornit op zijn aambeeld den hals naar genoegen , laat "e buik rond, of rolt die platagtig op het aambeeld; de l°nge duwt met zijne ijzere roede, daar een weinig jj'asaanis, onderin de fles, en dus verkrijgt dezelve « holte; dan kleeft die roede er aan, en de Blaazer, 'lijd de hals af; hier op word de fles gehouden met de toede alleen, en de hals is fcherp , onderwijl neemt de J°ngen een weinig gla's aan een dun ijzer, en trekt het [°t een draad, welke als dan gedingen word om den rais. peltaliaanen'hiaten de fles aan den hals, zo als ze
Waazcn is; de fles," welker hals verdikt is, verkrijgt "w door een weinig meer Hevigheid. ■Aanmerking. Wanneer de afgefneeden hals een flroo
™eed uiefteekt buiten het gelungert bandje, dan kan
ei' fchenken zonder Horten, of zonder dat de wijn bij
.TOppels iar)gs je bottel druipt ; hoe het bandje ronder
1 hoe dit meerder gebeurt ; dit is wel geen groot on-
5 n'ak, maar echter zeernadeelig voor het tafel-linnen, Ij. onz'enelijk ; het hangt hier van af, dat de aantrek- |
|||||||||||||||||||
afval, enz.; indien men dit niet hadde, moest men
glas maaken, gelijk te vooren gezegt is; of het glas van de ijzer-fmelterijen bezigen, en er loog-zout bij 'dóen, wanneer het te hard is. Wanneer het glas tot een fles.na genoegen geblaazen;
is, zetnien het te bakken in de twéede.oven of kamer, boven de glas-oven, anders is het zeer bros, en breekt oogenblikkeüjk, voornaamelijk als er vuur-fteen in valt, • Over weinige jaaren deed men veele proeven met Philofophifche eijeren, Ovaphilofophica genoemt, deeze waaren holle eijeren boven open van glas, het welke flegts geblaazen, en niet gebakken was; wanneer men. daar in laat vallen een (tukje vuurfteen,, agaat, crijs- tal, of al wat van dien aart is, of fchoon çog zo ligt, breekt het eij van een; daar het een fuik ijzer van eert half pond konde ontfangen , zonder te breeken ; dit is de rede, dat men alle giazen nog eens moet bakken , dat is, zeer langzaam iaaten koud worden, want de oven, die daar toe gefchikt ïs, heeft zulk eene hitte niet, dat er het glas van kan fmelten. Om bier-glazen te biaazen , neemt men wit of ander
glas, men blaast een bol; dit gedaan zijnde, maakt men Oen bodem plat, en men plakt eene roede er tegens aan; vervolgens fnijd men het gids van de blaaspijp, men fteekt het in den mond van de onderfte oven, tot dat het omtrent fmelt, daar na heeft men een (lift, en men buigt den mond zo wijd open als men wil ; het aambeeld, en de fp'e'erhaak dienen, om het zulk eene gedaante te geeven, ais men wil, plat, kantig, geribt; ais dit niet genoeg is, of te veel, maakt men het om- trent fmeltcnde, dat is week, en verbetert het zo lang, men goedvind. De leezer begrijpt nu ligt, waarom allcflesfen, bier-
en wijn-glazen, en bijna alle glas dat geblaazen is , on- der iets ruws heeft, daar men zig ligteliik aan kwetst; bet is dat gedeelte, het welk door tusfehenkomst van •een weinig glas gekleeft geweest is aan de roede, zo even befebreevtn. Om wijn-glazen met voeten te. maaken.
Men blaast eerst een bol, en men maakt den bodem
dik genoeg, om er de fteel van den voet van te maaken, wil men deeze fteel effen hebben , is het goed; anders maakt men een klein holletje, twee, vier, zes, tot twintig, of meer, door inknijpingen met gefchikte tan- getjes , dan rekt men deezen fteel nit naar believen , zo worden alle de inknijpingen rcchtftreekfche holtens evenwijdig aan elkander; men draait vervolgens deezen deel in het rond, dan?worden het fpiraalen, op de zelf- de wijze als de fmeeden het"ijzer gloeijende ombuigen; men fteekt het geduurjgwederinden mond vandenoven, om dat het week blijven moet; vervolgens ontfangtmen deezen fteel op de ijzere roede, men fnijd het mond- ftuk af van den blaas-pijp, men brengt het in het vuur, en fmelt het half, dan buigt men het open, en maakt het naar believen. Dit gedaan zijnde, maakt men er den voet aan,* men
neemt een punt-ijzer, draait die om in de gl.as-kroes, vat zo veel men nodig heeft, en" wind het om het ui- terfte deel van den fteel, zo groot men het noodig heeft. Op deeze wijze dan begrijpt een ieder ligt, dat men
allerlei andere gedaantens kan maaken; een enkel kntip- tangetje verftrekt daar toe aan de tbermomeeter maakers, om mannetjes, vogeltjes, enz. te maaken, enkel met een lamp ; men kan het glas fpinnen , enz. ; het is R r een |
|||||||||||||||||||
LPpervlakte van raaking grooter word door de rond
|
|||||||||||||||||||
beid.
Men
|
|||||||||||||||||||
gebruikt thans zeldzaam nieuw gemaakt glas tot
|
|||||||||||||||||||
Mfen,
|
|||||||||||||||||||
V0or v;.' meestal gebrokene, die daarom vergadert, en
H deingeld verkogt worden, allerlei glazemaake'rs |
|||||||||||||||||||
fVä
|
<5lä;
|
||||||||||||||||
GLA.
polijst worden, en duuren. Maar wil men de moeft«
doen , om een bezonder crijstal-fritte te bereiden, zo ge- fchied zulks best als volgt. Neemt van de zwarte vuur-fleenen, maakt dezelve es.
nige reizen gloeijend» en lesen t ze in koud water af zo zullen ze bros en breekbaar worden , en een witte koleur verkrijgen ; maar hebt de voorzigtigheid om zg langzaamerhand heet temaaken, dewiji ze anders om m fpatten ; dus gebrand zijnde, ftoot ze in een fteenen mor- tier tot een poeder ; maar om dat er door het ftooten door. gaans eenige deeltjes van het ijzer mede los gaan, die't witte glas zouden verwen , zo moet men wat fterkwater op het poeder, in een glas of verglaast vat gedaan zijn- de, gieten, het welke het ijzer oplost en tot zig neemt; vervolgens giet men het fterkwater af, wascht het poe- der met warm water wel uit ; en als er veel fterkwater ge- bruiktwas.zoumen'tvan 't poeder kunnen afdistilleeren en dus behouden, tot andere gebruiken. Indien het poe- der zal dienen tot defaphijr, emevaiid, topaas, chrijfi- lith, fpinel, amethist, en andere zoortgelijke fteenen, heeft men het fterkwater niet noodig, het is dan genoeg dat de mortier zuiver en van de roest wel gereinigt zij: Een mortier van porphier- of agaat-jleen zoude hier toe 't beft dienen. Als men geen zwarte vuur-fteenen konde verkrijgen,
kan men witte keij-fieenen neemen, en op. de voorige wij- ze tot een poeder maaken; dog de zwarte -vuur-fteenen zijn altijd de beste, dewijl ze doorgaans een hardergks geeven,. dat beter kan gepolijst worden. Om nu hiervan een goede fritte te bereiden ; zo neemt
van het fteen-poeder,, drie deelen; wel gezuiverde ƒ»!- peter, tweededen; borax, een vierde deel : Of neemt van het gemelde poeder , twee deelen; wel gezuiverde potasch of'ivijnfleen-zout, een deel; borax, een hal f deel; en mengt het onderinalkander; deeze twee zoorten van ge- mengde poeders of fritte geeven beide een zeer goeden hard crijstal-glas. Nu zullen wij gaan aanwijzen , hoe men de koleuren
aan het glas geeft, om de waare edel-gefteentens daar in te evenaaren. |
|||||||||||||||||
een taai ligliaam, als het vloeibaar is, even als fij-
xoup- •
Om ruit-, of plat Glas te maaken.
Men blaast even eens een ronde bol, welke, men ,
als die groot genoeg is, geduurig heen en weder draait; vervolgens zet men die op de roede, daar eigentlijk de knoest van daabkoornt; men neemt den pijp weg, opent den bol, en maakt d;e zo wijd open, dat het 'glas er plat van word , men neemt tot bèhalp een marinere ileen, dikwils moet het wede? in den oven, om dat zo groot een ftuk ligt koud word; op deeze wijze dan maakt men plat glas, liet welk eene ronde gedaante heeft, endraat- jen behoud f die onmoogelijk zijn voor te koomen, als men let op de manier van deeze fchijven te maaken. Plat glas word ook gegooten, dog als dit zeer net
zal gedaan worden, en tot fpiegels gebruikt, moet men niet alleen zeer naauwkeur.ig zijn ,. maar naderhand het glas fliipen , zonder welk middel het niet moogelijk is, er de draaden af te neemen, of de draaijen, welke in alle glas evenwijdig, aan het blaas-tuig, of gieten ge- vonden worden. Dit aües vèreischt eenen al te grooten omfiag , clan
dat het in dit Woordenboek zoude können geplaatst worden; men moet over het glashezen niet alleen Ns- xï, met de nooten van Merret, maar ook van Kun- kel, daar bij voegen Crameri Ars docimaflica part. 2. proces/. 89. p. 359., en de fraaije ftukken welke daar over in de Diction. Encijcloped. gevonden worden. , ïloe men 't Glas allerlei fchoone koleuren kan geeven,
en de edele gefleentms van Crijflal-glas kan nabootzen, in diervoegen dat ze de natuur-^ lijken volkoomen gelijken. Het is een fchoone konst , oin de Edele gefteentens
zodanig' te kunnen contrefeiteri, dat ze de echte fteenen in glans en fchooriheid van koleuren niet alleen evenaa- ren, maar ze'fs veeltijds overtreffen; zo dat 'er anders niet aan ontbreekt als de natuurlijke hardigheid : Het zal derbalven de liefhebbers der wetenfebappen niet on- aangenaam zijn, om hier bij de gelegentheid van het glas maaken , aan te wijzen, hoedanig de edel géfteen- tens door 't glas nagemaakt kunnen v/orden. Orn dit dan te doen , moet men weeten een goede
fritte tot fchoon wit crijstal-glas te bereiden, en dan dit glas âe vermischte koleuren te geven , van den fteen die men nabootzen wil; 't welke gefchied door middel' van de gezuiverde fritte of glas-ßoffe met deeze of gee- n.e mineraaleof metàal-ffoffé te vermengen, dog zonder veel omroeren, dewijl zulks blaafen veroorzaakt; maar de eigentiijke proportie, hoe veel verf-ftoffen men heb- ben moet, kan zo nauwkeurig niet bepaalt worden , als hooftzaakelijk af hangende van de ondervinding , waar door zulks best geleert word. De fritte hier toe dienende, word op de kortfte en
beste wijze.aldus bereid : Neemt best Veneetsch glas, fïoot het heel fijn, in een'zuivere mortier; mengt daar bij vier doelen van 't poeder, zamerigeftelt uit een deel bo- rax , en een half dzèlfalpeter'; dit mengzel geeft een fchoon gtsftot allerlei koleuren van edel-gefteentens; het frrielt ■iigter, word „eerder zuiver, en verkrijgt niet zoveel blaafen, als de gewoonlijke■compofitie tot crijfial, behoeft dits niet.zo lang' in de oven'te blijven; bet glas is wel zâgter, of minder hard als de gewoonlijke compofitie tot trijs'tal-glas, 'eg'ter fraai en hard genoeg om te kunnen |
|||||||||||||||||
Om een Robijn te contrefeiten.
De Robijn is een der kostelijkfte en fraaifte edel-ge-
fteentens , na de diamant ; en het is over lang een groo- te konst geweest, om dezelve na te bootzen. Zie hier hoe 't zelve gefchied. Neemt gecalcincerde vuur-fieen, (als boven gemeld)
een deel ; f alpeter, wijnßeen-zout, en borax, van tap* een vierde deel; mengt en'wrijft dit fijn en wel ont>er malkander, dit doet men in een röode tinctuur van eene met tin geprecipitcerde goud-foluiie ; dampt liet daar na tot de droogte af, en ais het v/el gedroogt is, word gewreeven , en daar van bij bovengemelde eerfte p". van crijstnl-glas gemengt, en zaamcngefmolten : neemt van de door tin gsprcäinteetde goud-crocus, ee. deel, doetdicbij zes deelen Venec-tfche glas-talk , mW én wrijft 't wel onder malkander: van dit mengzel I» men zo veel met fritte van glas fmelten, tot dat zee fchoone robijn vertoont ,• het welke men door Vx0°si\i} moet onderzoeken, doormiddel van iets van het g uit het vuur te neemen, als wanneer het geheel wit ^ zuiver zijn zal, maar als men het, na iets verkoe • zijn, in de uit de oven koomende vlam houd, verK . |
|||||||||||||||||
her eerst een fchoone roode koleur;
|
|||||||||||||||||
id,
|
|||||||||||||||||
berd
|
|||||||||||||||||
De goud-tinünrar, word op veelerlei manieren o&
|
|||||||||||||||||
GL/:
|
||||||||||||||
MS
|
||||||||||||||
'mar best gefchled zulks hier toe op de volgende wijze:
Neemt een gouden ducaüt, flaat dezelve tot een dun plaatje en knipt het vervolgens in fijne draatjes ; doet
2e'in een matras, met drie drachmen konings-water, en een drachma geest van zout, om te folveeren: Neemt vervolgens fijn Engelsch tin, vijlt het klein enfolveert een half drachma daar van , in een drachma fierkwater , en een half drachma geert van zout; maar men moet voor eerst maar zeer wéinig tin in 't fchei-vogt doen, en het eeni^e tijd laaten ftaan, om zig geheel te ontbinden, voor dat men er op het nieuw weder iets in doet; want zo men al het tin er te gelijk in deed, zoude de folutie zigte veel verhitten en te fterk op bruifchen, waardoor het geestigfte deel zou vervliegen ,• weshalven men 't gtoook moet fluiten , en niet eer openen, tot dat de op- biiiifching en dampen ophouden, als wanneer men weder wat tin inwerpt ; vervolgens verlengt men de goudfo- lutie met ongeveer zes oneen warm water, en men doet er druppels-wijze van de tin-Jolutie in; dan zal men ter- ftond zien dat de folutie zwart, maar daar na allengskens fchoon robijn-rood word: Men laat de folutie vijf of zes dagen (til ftaan , 20 zal men als dan een rood poeder op de grond van de matras vinden ; als men dan ziet dat 't water geheel klaar geworden is, giet men het af, en ander water, warm zijnde, op het goud-poeder, dat men Vervolgens ook af en weder ander opgiet, zulks eenige I reizen herhaalende, tot dat alle de zout-deelen van het poeder afgewasfehen zijn, dat men vervolgens droogt en bewaart. Men heeft bevonden, dat men het glas ook zonder
goud een feboonê robijn-koleur geeven kan , op verfchei- derhande manieren ; als r. ontbind lood in geest van fal- per, en precipiteert de folutie met een genoegzaame menigte geest van ammoniak-zout ; met dit water daar't lood uit nedergeftort is, en hetwelk klaar zijn zal, be- vogtigt fijn geftooten wit glas, vermengt met een vierde deel gecalculeerde borax , en laat het zaamen fmelten , zo zal het glas een roode robijn-koleur verkrijgen ; of 2. ontbind lood in gemeen fterk-wnter, dat met een goed deel water vermengt is, om dat hst lood zig hier door beter ontbint; precipiteert de folutie dan met geert van Zte-zout, en laat ze een kwartiers-uur lang in het zand- pad kooken, zo zal al het lood terftond in de gedaante van cen zeer wit poeder als fneeuw, naar de grond vallen, Çn het febei-vogt daar boven zal klaar worden; dit vogt gebruikt men om daar mede fijn geftooten wit glas, en giïahïnecrde borax te bevogtigen als vooren, zo verkrijgt nen een robijn-rood glas, hoewel deeze manier niet al- tyd gelukt ; of 3. neemt een ftuk Veneetsch of gemeen ** glas, maakt het tot een fijn poeder, én mengt er een vierde of agtfte deel, of nog minder gezuiverde falpeter onder, met een weinig borax, fmelt dit mengzel behoor- 'Uk onder malkander, zo komt er een robijn-glas van. ^5aar men dient te weeten, dat wanneer men glas ge-
'uikt, waarbij geen magnefie of bruiufieen gebruikt is ,
?e''jk anders gewoonlijk gefchied. om het glas te zuive-
^n» er door deeze gemelde drie middelen geen purperrood
«""zal koomen ; zo dat deeze roode koleur hooftzaa-
ellik van de magnefie fchijnt te ontdaan.
|
'fritte; maar'tmoet van de beste Piemonreïfche magnefie'
weezen, of andere die even zogoed is. Ziet hier hoe de calcinatie tnJ'uUimatie best gefchied:
Maakt de magnefie tot een ontastbaar poeder, mengt-çr dan even veel gezuiverde falpeter bij , en zet dit meng- zel in een reverbereer-vuur 24 uuren lang ; daar na er uitgenomen zijnde, verzoet het wel met warm wateren droogt hét, zo zal het een roode koleur hebben: Doet dan bij deeze ftoffe even zo veel ammoniak-zout, maakt, dit mengzel met een weinig gedistilleerde azijn vogtig, wrijft het dan op een porpbijr-fteen, en droogt't vervol- gens ; daar na doet dit mengzel in een kromhais met een dikke buik en langen hals, legt ze in 't zand-bad en geeft geduurende 12 uuren een fublimeer-vuur; daar na breekt •de retort in ftukken, mengt het geene dat er gefublimeert en dat op de bodem van de retort gebleeven is , onder malkander, en weegt deeze ftoffe; doet er zo veel am- moniak-zout bij, als door fublimatie verloorén gegaan is; wrijft het dan, na dat het,met gedistilleerde azijn bevog- tigt is, en fublimeert hét weder in een diergelijke re- tort, gelijk voorheen: Herhaalt het .zelve daar na, totdat de magnefie geünoltenop de bodem van de retort blijft. " Een Ilijacinth na te bootzen.
Men neemt ijzer-roest, ofijzerjaffraan, die door mid- del van een reverbereer-vuur gemaakt is; hier van doet men vier of vijf grein onder een lood crijstal fritte ; fmelt en zuivert het in 't vuur behoorlijk, Een Spinel na te maaken.
Neemt tot een een pond gecalculeerde beste magnefie, een once gecalcineerde zafifcra, en vereenigt het wel met elkander ; vervolgens doet hier van maar een klein wei- nig, naamelijk ongeveer het twee honderdite gedeelte, bij de glas-fritte; mengt alles nauwkeurig onder malkan- der , en laat het zaamen fmelten ; maar men moet het bij beetjes na malkander in de fmeltkroes doen, om dat de ?nagnsfiehet glas derk doet uitzetten, en het moet een dag drie à vier in de oven blijven. Een Amethist na te maaken.
Neemt een pond beste magnefie , en anderhalf once zaffera; maakt ieder bezonder tot een lijn poeder, en mengt ze wel onder malkander: Van .dit mengzel doet men een once onder ieder pond fritte , mengt het zaamen, en doet het bij beetjes in de kroes , dewijl de ftoffe zig fterk uitzet, gelijk de voorige tot de fpinel. Men moet zig met de menging inzonderheid reguleeren na de zaf- fera, want als die donker van koleur is, zal de compo- fitie ook daar heen overhellen ; maar als men de nette proportie- treft, zal men een fchoone onegte amethist verkrijgen. Een Saphier na te maaken.
Neemt tot een pond geprepareerde zaffera , een on- ce beste gecalcineerdePiemonteefchertag/iey?e, en mengt het wel onder malkander; hier van doet ongeveer een deel onder hondert deelen beste crijstalfritte, en zet het in de oven om te fmelten en zig wel te zuiveren-; vervolgens roert men het wat om, dog niet te veel, om dat het anders blaafeu verkrijgt, en men ziet of de ko- leur naar begeeren is ; want hoe langer, het in het viiur blijft, hoe de koleur fchoonder word. |
|||||||||||||
p.. Om een Granaat va te manken.
iu\ rtoe Sebruikt-mcn magnefie,die met even veelge-
il\VV.^efaipeter lang gecalcineert, en met ammoniak-zout Ce Wl.s Refublimeert is ; van dit poeder mengt men een on- 1 "a'f once, onder 20 pond van bovengem. eerftegto-
|
||||||||||||||
HL* 2
|
||||||||||||||
Ten
|
||||||||||||||
GLA.
faffraan, die met azijn gemaakt is, mengt de ftoffe wel
om en laat het dan een uur rusten , op dat het de koleut van de faffraan vatte , als dan neemt driemaal gecalci« neerde koper-ilag (zié pag. 804.), twee derde pond, na- meiijk tot 30 pond glas, doet het bij 't glas en meii't'c wel ; laat het dan een paar uuren itililaan, als dan roert het weder om, en ziet of de koleur goed is; trekt ze na het blauw of zeegroen, zo kan men het verhelpen door middel van nog wat ijzer-faffraan et onder te roeren, zo zal men een zeer fchoone fmaragd-koleur verkrijgen; en na 24 uuren kan het glas bewerkt worden ; mits het zel- ve voor de bewerking altijd om te roeren : Maar merkt dat het glas 't geen men tot de fritte gebruikt, niet vee|' zout in zig dient te hebben ; want anders word de ko- leur niet fraai,. maar onzuiver. Men kan ook het glas gemakkelijk een fmaragd hokur
geeven, na dat men het eerst Op de bovengemelde wij- ze zee-groen ge verft heeft, door middel van er ijzer-juf. fraan bij te voegen , naamentlijk ongeveer half zo veel, als men koper gebruikt heeft; daar na laat men het zes uuren zaamen kooken, op dat de ftoffe,. welke, door de bijvoeging der koleuren, nevelig geworden is, tijd heb- ben om helder te worden; daar na vermindert men al- lengskens het vuur, tot dat de oven koud is , zo zal men, de kroes gebrooken hebbende, de gemaakte Heen vinden. Dog de fraaifte fmaragd-koleur word te wege gebragt,
door middel van Boheemfche granaten , die men calci- neert en daar na tot een heel fijn poeder maakt, waarvan men iets in behoorlijke proportie onder de ghs-ßojft mengt. Een Turquois te contrefeiten*
Neemt grof zee-zout, calcineert het in een oven, ont er alle de vogtigheid af te trekken, en het wit te maaken; vervolgens wrijft het klein, zo zal het een wit poeder- worden, dat gij voor eerst bewaart. Maakt en prepareert dan een fritte, en daar uit een in de oven gefmolten gfsf> dat een zee-groene berü-koleur heeft, gelijk boven geleert is; mengt hieronder bij beetjes van het toebereide witte poeder van zee-zout,.. zo veel genoeg is-, zo zult gij zien, dat de zee-groene koleur duister, of óndoor-fchi[nena word, en de koleur van een turquois verkrijgt ; zo dra het dan de begeerde koleur heeft, moet bet.terftond verwerkt worderi, want het zout word anders ras verteert, enhet g-/.« weder, doorfchijnend en onaanzienlijk: Dog het ^ geduurende 't werk veranderende, en de koleur verdwij- nende , kan men zulks herftellen, dor middel van er we- der war/jVan het zee-zout bij te voegen, als vooren. Hier bij ftaat ook nog aan te merken, dat het zout, als nel wel gecalcineert is, altijd met fijne deeltjesom zigiP31' weshalven men in't gebruik zijne oogen wel in agt nee' men-moet; ook moet men in agt neemen , om dit z°u bij beetjes en tusfehenpoozingen bij het glas te doe"> tot- dat de koleur zo goed is.als men begeert. ■dudèrs: ^ ., ig
Men kan de turquois en meer andere ondc-or-fclH!!1" ,
fteeneri ook beter en gemaklijker nabootzen, op de gende wijze. „ fl) Neemt zes deelen wit zuiver zand, of vuurf1 .'
vier deelen wel gezuiverde pat-asbh, een deel g' , neerde beenen of hertshoorn ; mengt deeze dingen , en zet ze te fmelten ; het hier van koomend glas,. z .^ het uithaalen uit de oven, heel JiUar en zuivel. ^ |
|||||||||||
CLA.
|
|||||||||||
tu
|
|||||||||||
Een zee-groene Beril te maaken.
Neemt van bovengemelde crijstal-fritte, zet ze in eeti
finelt-kroes in de oven , en als ze wel gefmolten en ge- zuivert is, zonder egter daar toe de mqgnefie te gebruiken, zo neemt zorgvuldig hetzout, dat er als olie boven op- drijft, met een drooge ijzere lepel af, want dit zou de koleur bederven ; neemt dan tot 20 pond fritte, zes on- een gecakiiieert of gebrand geel- of roodkoper; zie GE- BRAND KOPER, pag. 804. enten vierde lood gecal- culeerde zaffera , of ook meer , na dat de zaffera meer of min goed is of koleur geeft ; mengt ze wel,'en doet het mengzel allengskens in drie reizen in de kroes, de glas- ftoffe geftadig roerende, anders zoude dezelve zig op- blaazen, en uit de kroes loopen ; vervolgens laat men het mengzel drie uuren ftilftaan, op dat 't wel koleur vatte, daar na roert men het op nieuw, en neemt de proef, of de koleur goed en zodanig is, als men begeert; is ze te ligt, kan men er nog wat van het poeder bij doen ; of als het de vereischte zee-groene koleur nog niet heeft , alleen nog wat Zaffera. Na vier-en-twintig uuren kan men het.glas beginnen
•te bearbeiden, maar men moet het mengzel voor af eerft wel omroeren , op dat de koleur over al egaal zij, want de koleur zinkt naar beneden, als het glas ftil ftaat. anders.
Neemt tot 20 pond fritte ; zes oneen koper, dat op zig zelfs in het vuur zonder fmeltinggecalcineert is, en han- delt verder daar mede, gelijk voorheen. Nog anders.
Neemt tot 20 pond crijstal-f ritte, driemaal gebrand ko-
per (ziepag. 804), zes oneen; en geprepareerde zaffe- ra, een vierde once ; mengt alles wel onder malkander, doet 't in een finclt-kroes, en zet het in de oven; ge- fmolten zijnde , roert het om, 'en laat het daar na een paar nuren rusten, als dan roert 't weder om, en ziet of de koleur goed is; anders zoekt men hét te verhel- pen , als vooren gezegt is ; en als het daar na 24. uuren in de oven geftaan heeft, kan men het beginnen te be- arbeiden. Het ftaat bij deeze groene koleuren ook nog aan- te
mCrken; 1. Dat men hier toe geen fmelt-kroes gebrui- ken moet, welke tot een andere koleur gedient heeft; een nieuwe kroes is hier het best, maar dan moet men hem eerstin het vuur uitgloeijen; of men vernist depot met witte glafuur. ■ 2. De poeders of koleuren die men gebruikt, moe-
ten wel gecalcineert zijn, niet te veel nog te weinig, want anders zullen ze in beide gevallen het glas. niet wel verwen. 3. Men moet de poeders zeer fijn maaken_ inzonder-
heid het gebrande koper, anders word het glas grof ; vervolgens moet men op de nette proportie der meng- • zeis wel agt ilaan.,. en de oven moet wel heet gemaakt
worden. 4. Men kan: de doßs of maat der koleuren deelen, en
de eene helft bij de fritte mengen, en de andere helft ' bij 't gefmolten glas, als het wel gezuivert is.
Een Emaraud of Smaragd na te maaken.
Smelt van de crijstal-f ritte of gemeene witte glas-j'rit- te in de oven, en als ze wel in vloeijing gebragt, en gg- *uiveit is, doet tot 30 pond ongeveer een once ijzer- |
|||||||||||
À
|
|||||||||||
■ fclA.
Biaaf als mën het weder in de oven zet en dan bewerkt,
»al het ondoooiTchijnend en zo wit ais melk worden min of meer, na dat men 't korter of langer in de oven laat herbakken , öf ook nadat er min of meer gecalcineert been of nerts-hoorn bij gedaan is. Wil men nu aan deeze compofitie een turquois-koleur gee-
ven, zo heeft men maar wat zafferaer bij te voegen, zo veel de ondervinding leert, genoeg te zijn, zo zal men een fndjc turquois verkrijgen ,■ deeze koleur zal het glas dik wils niet hebben als men het eerst uithaalt ; maar als men er iets van de ftoffe uitneemt, en dezelve, na dat ze een weinig verkoelt is, ïn de vlam houd, zo zal ze haare fchoo- ne turquois-koleur eerst verkrijgen. Als men nu deeze compofitie met andere vcrf-ftoffen
vermengt, die bier vooren aangeweezen zijn, zo kan men daardoor allerlei gekoleurt ondoorfchijnend glas, edele gefteentens en andere dingen bereiden , die zeer fraai zijn ; dienende ook om bet porcelein daar door na te bootzen. De volgende compofitie is nog beter : Neemt fnap-
Imns-vuurfteenen , 13 deelen ; wel gezuiverde en gepoe- -derdefalpeter, zeven deelen; borax en wijn-fleen, van elks een en een vijfde deel; arfenicwn, een half deel; gecalcineert herts-hoorn , of beenen, een en een tweede deel. Als men bij deeze compofitie, in plaats vandegeealci-
neerde beenen of herts-hoom, een-tweeendertigfte deel mgnefie doet, en dezelve fmeltende,, behandelt als bo- ven, zo zal men een zeer fraai crijstal-glas verkrijgen, en dat zo fterk is, dat men er vaten van kan maaken, om alle zoorten van flerk-water en corroficfiche geesten in te distilleeren. Anders ; om de turquois op de kortfte wiize te maa-
ken, kan men maar van de bovengemelde eerlte fritte, vnn Veneetsch crijstal-glas neemen , en daar ongeveer het aatfte deel gecalcineerde beenen of hertshoorn , met wat colalt of zafferti (zo veel de ondervinding van beiden best zaPleeren) onder mengen, en dezelve behandelen, Wals in de voorgaande tweede inaniergemeld is. Een Opaal na te maaken.
Smelt fijn zilver inflerkwaier, en précipitée« het door
middel van zout; dóet dan bij het geprecipitecrde »7- «r een weinig gepoederde zeilfieen,. en mengt het met de fritte, zo zal het glas verfcheidene koleuren verkrij- gen, welke die van 'een natuurlijke opaal zullen eve- naren. Of neemt li:va cornua, met cerr weinig zeilfieen, en-
gebruikt het, gepoedert zijnde, als het voorige. Een Calcedonier te maaken.
Deeze operatie is kostbaar, en ve-reischt veel arbeid ,
jnaar'tg//!.rdat men verkrijgt, is zeer fraai : De bewerking Is als volgt; doet in een matras met een-lange hals, twee P°nd ßerk-vmer, finelt hier in vier oneen zilver, tot dütme blikjes of brokjes gemaakt zijnde, de matras bijeen 2!!gt vuur, of in warm water pkatzende ; doet dan in een ander.' gelijke matras, anderhalf pond flerkwoter, en ont- '«J daar in vijf oneen kwikzüvtr; dan dnetdeeze twee
™lluien zaamen in een grooter vat, en voegt er vijf neen ammoniak-zout bij, en laat het daar in bij een zag-
e warmte fmelten ; als dan doet er bij gewreevene zof-
lg*» een once; magnefie, een halve once, en zo veel
JaanJ<;heferret, dog deeze laatfte ftoffen moet men er bij
etJes in doen, want de wa^nf/ie doet't mengzel zig uit-
|
|||||||||
GLA.
|
|||||||||
«85
|
|||||||||
zetten, waar door het zelve anders zoude uitïoopen, of
zelfs het vat doen fpringen ; doet er dan verder bij, een- vierde once met zieave/gecalcineerde ijzer-faffraan, met een halve once driemaal gecalcineert koper-fiag, en ook zo vee! email-blauw of zaffera en menie ; alle welke din- gen ieder bijzonder wel moeten gepoedert zijn, en bij beetjes allengskens moeten ingeworpen worden, metom- fchudding des vats, op dat ze zig wel ontbinden ; maakt dan het vat digt, en Iaat het tien dagen ftaan, zulks al- temets omfchuddende; als dan zet de matras, geopent zijnde, in het zandbad, om er het fterkwater te doen uitdampen, dat binnen vier-en-twintig uuren zal gefchie- »den; maar het vuur moet vooral zagt zijn, dat van zeer veel belang is ; men kan anders het fterkwater ook vart het mengzel door een kromhals afdistilleeren, om hee te behouden, en men zal op de grond een geelagtig-bruir* poeder vinden, dat men ia glazen vlesfen moet bcwaa- ren- Om nu de chalcedonkr te vervaardigen,, moet merr
een fritte maaken van gebroken crijstal-glas, datmentoc een fijn poeder maakt, dewijleen nieuwe fritte hier toe niet deugt; bij twintig ponden van dit poeder,, mengt twee en een half à drie oneen van het toebereide poe- der, in drie reizen, in acht neemende,. het glas wel ta roeren, als het gefmolten is, en dan zal er een zoorc van blauwe damp van opgaan ; laat het vervolgens een. uur lang ftil ftaan, als dan mengt er voor de tweede reis van het. poeder onder , laat het mengzel zonder roering vier-en-twintig uuren lang ftaan, waa-r nage het zelve moet omroeren, en er de proef van neemende, zult ge bevinden, dat de koleur van het glas tusfeherj: het blauw en geel is; deeze proef Iaat men verfcheide- ne maaien herbakken , en haalt ze eindelijk uit het vuur om te verkoelen, dan zal men dit glas bevinden een feboo- ne groene en meer andere zeer fraaije koleuren te heb- ben. Nu moet men agt oneen gecalcineerde wijnpTeen, en twee
oneen harde glanzende roet uit de fchoorßeen, met een hal- ve once ijzer-faffraan neemen ; deeze ftoffen maakt men- ieder bijzonder tot poeder, en mengt ze zeer voorzïg- tig met het gefmolten glas bij beetjes in vijf of zes rei- zen, want het glas zal zig geweldig uitzetten, en als- men er veel te gelijk in deed, zoude-alles verloorer* gaan ; men moet het telkens welomr.oeren , op dat het poe- der zig wel met het glas vereenige, en als het poeder- er alle in is, laat men het daar na 24 uuren ftil ftaan, waai na men er een of ander klein vat van vormt., dat men eenige reizen in de oven herbakt, om te zien of het glas die koleur verkreegen heeft, welke men be- geert, en als het dan verkoelt zijnde, aan het gezicht alle de koleuren van een jaspis, chalcedonier oï Ori'en- taalfche agaat vertoont, en dat het proef vat-, van de dag-ziidc befehouwt, rood als vuur verfchijnt, dan is het tijd om de ftoffe te bewerken,, en er zujke vaatwer- ken en andere dingen van te vervaardigen , als ment begeert ; maar men moet dezelve effen en glad-, en niet" verheven (en relitf) maaken, want zodanige maaken geen- goede uitwerking; bij't bearbeiden moet inaebtgenoo- men. worden , om het gemaakte werk met de tang te vat- ten, en't genoegzaam te herbakken, op dater zig golven, en verfcheiderhande koleuren moogen vormen. Van deeze ftoffe kan men groote; en- kleine qvaafe,
drie- en vierkante platte fchotels vormen, zo a!s men-
begeert, die ook met het rad, zo als de edele gefteen-
tens.,. kunnen gepolijst worden.. Ook kan men er-allér-
Er 3 lei
|
|||||||||
GLA.
en mengt het wel door.malkander, zo zult ge een (lof
fe verkrijgen, die zeer gelijk aan de Orientaalfche tt', paos is. slnders.
Neemt fijn gewreevene rots-crijstal, twee oneen, en menie, zeven oneen; doet dit mengzel in een ft'erke fmelt-kroes, en zo veel, dat er ten minfteu een goede- vinger-breed ledig blijve, dewijl de ftoffe zig uitzet; zet de kroes toegedekt met een ftecne dekzel in een pot! tebakkers oven , en laat hem zo lang daar in , als de pot- ten nodig hebben om te bakken, zo zult ge een opaal.' gekoleurt glas veikrijgen ; dog deeze glafen zijn. maat lood-glafen, en niet zo hard, als die daar geen lood in koomt. |
||||||||||||||
glä.:
|
||||||||||||||
Ms
|
||||||||||||||
lei câbinet-vercîerfels, tafeltjes, enz. van maaken. In-
dien 't gebeurde, dat het glas., geduurende het bewerken, van donker doorfchijnend wierde, dan 'moet men't werk ftaaken, en op 't nieuw gecakineerde wijnfleen, ijzer- faffraan enfpiegel-roet in de compofitie doen, want bier ' door verkrijgt't op nieuw lighaam, en weder ondoorfchij-
'ïiend wordende, verfchijnen ook de koleuren weder.
Om voor het overige de koluren van verfchillige
zoortenen fraai te doen zijn, is het nodig,dat het glas
eenige uuren lang wel gezuivert zij; waar na men het
-"werk weder kan hervatten , als vooren.
Daar zijn nog andere compofltien, om dit fraai glas te
•"maaken, die kostbaarder zijn; dog wij zullen er echter
'nog de volgende in het kort bijvoegen.
, andere manier om een fraaije Cakedonier te
maaken. Neemt T. drie oneen in dunne blikjes of kleine ftuk- :jes gemaakt ziver, en vijf bncen kwikzilver ; 2. Berg- cinnaber en menie , van elks een once, met fterk-water gemaakte ijzer-fa ff ra an, Spaavfche ferret, gecalcineert ■rood koper, gecilcineert gai koper, rouwe antimanie -, ' email-iihuw en gezuiverde vitriool,, van elks een half on-
' ce-, geprepareerde zaffera, twee oneen; Piemonteefche
magnifie, een-vierde once ; driemaal gecalcineert koper, ■een half once; ceruis, Spaansch groen en koperjlag, van elks een half once. Ontbind eerst het zilver alleen in genoegzaam flerk-
water, daar na ook het kwikzilver alleen; vervolgens mengt de overige dingen, tot poeder gemaakt zijnde, onder malkander, doet ze in een groote matras, en giet er allengskcns bij beetjes, dewijl hetzig geweldig zal 'uitzetten, konings-water op, tot dat de opbruifehing
ten eenemaal over, of de vereeniging geheel gafchied, is; als dan giet er nog een goed gedeelte kohings-.water bij, en laat het vier-en-twintig uuren lang ftii ftaan; ah •dan giet deeze drie folutien in een nog grooter vat te .zaamen, en laat het mengzel drie dagen lang in een zagte warmte ftaan; vervolgens dampt of distilleert het vogt door een zagt vuur er van af, om een droog poe- fder te verkrijgen. Van dit poeder mengt men vervolgens onder gepoe-
dert crijstal-gtas, en behandelt het zelve vervolgens met alle voorzigtigheid op de zelfde wijze, als in de voorige manier; geevende aan het glas het lighaam of de donkerheid door bijvoeging van gecaicineerde wijn- fleen, fpiegel roet en faffraan met azijn bereid, als bo- ven ; welke dingen men vooral langzaam bij beetje; bij de glas-ftoffe moet mengen, dewijl ze dezelve geweldig uitzetten. Op deeze wijze zal men een zeer fraaije àatcedihièr verkrijgen,, als de behandeling behoorlijk wel
gefchied, in welke de blauwe, roode, geele en licht- groene aderen en wolken , zeer fchoon door malkander fpeelen, en eene vermenging van Qiientaalfclie cakedo- nier , jaspis en agaat vertoon en. Een Topaas te maaken.
"'..' Neemt vijftien ponden/rftte tot crijstàï-glaf, en twaalf
-ponden lood-kalk, mengt deeze Hoffen onder malkander, zift ze door een fijne teems, en in, een fmelt kroes ge- daan zijnde, zet ze in de oven; na verloop van agt'uu- ten bluscht de ftoffe in koud water; herbaalt dit nog eens, zorgdragende, dat het.lood, dat zig geduceert «511 5>p de grond gezet heeft, weggedaan worde; doet er 'Vervolgens de helft glas van een goud-geele koleur bij,
>V' il i .,.
|
||||||||||||||
Nog anders.
Neemt tot een pond fritte van crijstal-glas al vooren;
een-vierde once ijzerJoffraaii , en drie oneen menii; fmelt dit in een glas-oven zaamen, en laat het er eeni- gen tijd in blijven; maar de menie moet na de ij%m faffraan er bij gedaan worden ; deeze topaas is harde; en fraaijer als de voorige. Een Chrijfolith na te bootzen.
Neemt twee oneen rots-crijstal ; zes of agt oneen » nie, en twintig greinen ijzer-faffraan , die met (12511 gemaakt is; mengt het onder malkander, en in een fmelt' kroes gedaan zijnde, zet het in de oven te finelten.ea behandelt het behoorlijk, zo zult ge de koleur van fraaije chrijfolith verkrijgen. anders.
Maakt eerst een topaas op de bovengemelde wijze,
en doet er dan in het vuur een weinig gebrand hp bij. om wat groenagtig te worden, want de chrijfilitl verfchilt niet van de topaas, dan dat hij een groenevreffi fchijn heeft. • |
||||||||||||||
Om het Glas een goud-geele koleur te geeven.
Neemt fritte tot crijstal-glas , waar van het zout, in
daar toegebruikt word , zeer wel'gezuivert is; b'ij'to' dert pond , bij voorbeeld van deeze 'fritte, doet 0 pond van de beste roodfte wijnfleen in ftukken , die me» zelfs moet pulverifeeren, en door een fijne teems zif' ten, en tot ieder pond wijnfleen neemt men een. PÇ>» beste geprepareerde Piemonteefche magnefie, en een-vis* de pond gepoederde kooien van boeken- of clzen-h'iï deeze poeders mengt men onder malkander, en ven*' gens met de fritte zaamen, doet ze in fmelt-kroezeOi en laat ze vier dagen lang kooken ; maar dewijl deöj poeders zig zeer uitzetten, zo moet men ze vooral M beetjes in de kroezen doen, anders zoude de ftoffe » uitloopen ; ook moet de glas-ftoffe niet geroert w"1' den, gelijk men wel bij andere zoorten doet, dewtp* zig daar door ook uitzet, en uit de kroes loopt, fch°°' die maar half vol was ; als het glas dan wel gezuiverte geverftis, kan men het beginnen te b.'werken, e11 lerlei vaat- en andere werken van maaken. Merkt, dat als men er dik werk van maaken wil, «e'.'
fis van de verfftoffen wat minder kan ziin, om "at : koleur in dikke wérken zig dan evenwel hooger vertoon 0» zwart Glas te maaken.
Neemt ftukken glas y m verfcheiderhandQikoleu^ |
||||||||||||||
■
|
|||||||||||||||||||||||
GLä.
|
|||||||||||||||||||||||
GLÄ.
|
|||||||||||||||||||||||
jgetefwat zaffeifa en magnifie bij, van deeze half zo veel leur als perfik-bloeizet, maar meir moet het netvan pa*
als zaff'ira ; ais dan het glas wel gezuivert is, kan men bearbeiden, dewijl deeze koleur ligtelijk verdwijnt. |
|||||||||||||||||||||||
ju hét bewerken gaan , zo zal het glas een zwarte glin-
Érertde koleur verkrijgen, en tot allerlei werken dien- öiy zijn,
anders.
Tweernt fritte van crijital en roquette , van elks twin- tig pond; lood- en tin-kalk, vier pond; mengt deeze ftoffen wel onder malkander, doet ze *in een warme boes, en zet'die in de over. ; wanneer dan het glas wel »ezuivert is, neemt '.vel gecalcineert j?aai-vi[//3e( en ijzer- Iwmer-flag, dat bij 't fmeeden daar van affpringt, van elks even veel, mengt het wel onder malkander ; van dit poeder doet allengskens zes oneen bij het gefmolten glas, en roert het wel onder malkander , het zal zig zeer uitzetten; laat het mengzel twaalf uuren in'tvuur, maar niet langer , zulks van tijd tot tijd omroerende; als dan kan men aan het bewerken gaan. |
|||||||||||||||||||||||
Men kan ook de witte glasftoffe gebruiken, die met
gebrande beenêti gemaakt word, waar van bij het maa-
ken van de turquois gefprooken is ; zijnde dezelve nog,: beter. • ;> Wij denken in dit werk , daar we van zeer veele:
dingen moeten fpreeken, die alle, de 'eene minder de andere meer, nuttig of vermaakelijk voor de waare liefhebbers- van weetenfchappen kunnen zijn , genoeg gezegt te hebben, van het maaken van gekoleurt glas', en 'tnabootzen der zo hoog geachte en fchitterende edel- gefteentens, die waarlijk een grooten luister aan den eigenaar, die zig daar van tot cieraad bedient, bijzet- ten: Wij moeten alleen nog zeggen, dat bij het maaken van dezelve, gelijk bij alle andere konstige dingen, ee- nige oeffening en ondervinding moet gepaart gaan; en men kan hier over verder nazien het werk over de Glas- maakerij van Neri , welke Kukxel met nooten heeft |
|||||||||||||||||||||||
verrijkt, die wel dienen opgemerkt te worden ; en Kun-
kel zegt ook, (ziè pag. 284. in de Franfche uitgaaf,)- dat alle edel-gefteentens best worden nagebootst door- een fritte van Veneetsch glas, zo als we in het begin befchreeven hebben, met bijvoeging van bekwaame verf- ftoffen in een behoorige proportie; gelijk bij voorbeeld, tot -een fchoone roode koleur het goud en' ijzer , tot verfcheiderhande groen het koperen zaffera , tot geel ijzer-faffraan, totgoud-koleur 't lood, tot blaauw hetÄo- per en Boheemfche gramaten, enz., gelijk in het voor- gaande aangeweezen is; want zodanige fritte geeft de- zuivei fte en hardftefteenen, die zig fraai laaten polijsten. De glazen en fieenen die met lood , menie of ceruis worden gemaakt, zijn wel ligter te fmelten, maar door- gaans weeker , zwaarder en minder duurzaam , kun- nen ook niet we! gepolijst Avorden , en deugen derhal- ven niet tot fraai;e fteenen. |
|||||||||||||||||||||||
O,;} melkwit Glas te maaken.
Neemt twaalf pond fritte tot crijstal-glas ; twee pond >i- en tin-asch, en een half once magnefie; mengt al- les wel, doet het mengzel'in een warme fmelt kroes , en zet het in de oven ; na verloop van twaalf uuren moet men het wel omroeren, en als de koleur niet flerk genoeg i,s, moet men er nog een weinigrvan de ge- melde asch bijvoegen, en het weder omroeren , dan zal ftoiTe na verloop van agt uuren in (laat'Zijn, bewerkt Ie worden, en een fchoone melk-witte koleur hebben. Als incn er vier onçen gecalculeerde regulus van antimo- iie bij doet, zal de koleur nog fchooner worden. |
|||||||||||||||||||||||
Donker-rood doorfch'ijnend Glas te maaken.
Neemt twintig pond fritte tot crijsbal,; een pond fluk- foivan wit glas, en twee pond gecalcineert tin; mengt. teeze doffen onder malkander, laat ze f/nelten en zui- ver worden ; neemt dan gecalcineert en gepoedert/F.ia/- tijkfl, en wel gewreevene ijzer-hamerflag , van ieder erai veel ; mengt deeze ftofFen onder malkander , en et er omtrent twee oneen van in het glas,. als het wel jWuivert is , waar van het zig zeer uitzetten zal; wes- lalven men niet teveel te gelijk er moet "in doen; laat tat dan vijf of zes uuren (taan , om zig wel te vereeni- §el, en een donker gcolc doorfchijnende koleur te ver- gen; als dan mengt er ongeveer zes drachmen in 't Vlll|r gebrand koper, da't wel gewreeven .is, onder, en Nrt het dlkwils o-n, zo zal de doffe een blocd-roode 'oleiir aarmeemen ; ondértusfcrienmoet men dikwiis de Pr°ef van de koleur neemen, en zo dra men dezelve bevind-, zoals men begeert, moet men het glas begin- De» te bewerken, want anders word het zwait; ook jj>°et om die reden de kroes ópen zijn, en alle de om- pudigheden zeer nauwkeurig in acht genoomen worden ; Inzonderheid moet men er niet te \ce\fiaal-vijlzel en ij- vr-hamerfiàg in doen, welke het glas zwart maaken; fce ftoiTe moet ook niet al te heet in de kroes worden, 11 niet langer dan tien uuren in de oven blijven; en zo .et gebeurde, dat de koleur in deeze tusfebentijd ver- .ee» , kan men ze herftellen door op nieuw ijzer- "»urflag er- bij te doen. ^ , Glas van Perfik-bloeizel-koleur.
■'ils men bij het melk-wiäe glas, hier vooren gemelt, |
|||||||||||||||||||||||
DeEdele gefteentens worden ook konstig nagebootst?-
door middel van Doubhtten ; zie aldaar. Om het glas te vergulden met vuur.
Ontbind borax in warm water, met deeze folutie be- ftrijkt 't glas, ter plaatze daar het verguld zal worden , of fchildert er zodanige figuuren op als gij begeert, en legt er bladgoud op; vult dan het glas met zout, zet 't opeen ijzer-plaat inde oven in eene bekwaame hitte, zo zal de borax fmelten, en het goud zal er daar na nooit afgaan;; zijnde dit de beste manier van glas-vergulding. Andere doordringende vergulding.
Neemt Arabifche gom en een weinig borax, Iaat bet in?
genoegzaam zuiver water bij een vuur fmelten, en ver- volgens een nagt overftaan ; hier mede beftrijkt het glas,. of maakt er met een fchoone penceel of veer zodanige figuuren of letters op,' als gij begeert, legt dan 't bladgoud op en Iaat het droogen ; zet het glas daarna in een oven, en laat het wel heet worden ; zo zal het goud er nooit- afgaan. Andere vergulding, zonder vuur.
Neemt het wit van een eij, klopt, het zo lang met eerr
(lomp roedje in een fchotel, tot dat het geheel fchuim is, en laat het dan wat ftaan , zo zal het een klaar lij— merig vogt worden; doet daar een weinig faffraan bij, en* fchildert of fchrijft met dit mengzel zodanige figuuren op het glas, als gij begeert, en als het; bijna droog-en |
|||||||||||||||||||||||
magnefie voegt, zo verkrijgt het èen fraaijc.ko» nog maar watkleeverig.is, legt erR,\\\]es-bladgoud op,
|
|||||||||||||||||||||||
erj
|
|||||||||||||||||||||||
- ■ t
|
|||||||||||||||||||||||
Gtiï
|
|||||||||||
:UtÄi
|
|||||||||||
«8"
|
|||||||||||
en laat het droogen; als het dan wel droog is, wrijft
het met katoen af, zo zal het overvloedige goud, op de plaats daar. geen eijwit gekoomen is, weg gaan en hut ' overige zeer vastzitten, zelfs zo dat het door geen heet ■water afgaat ; dat men vervolgens ook met een wolfstand kan polijsten en fraai blinkend maaken. Op dezelfde wijze kan men het glas ook verzilveren met blad-zil- ver* eindere manier.
Neemt menie, ceruis en geele ooker, van elks even
veel, wrijft deeze dingen met gemeene goede vernis van lijn-olie wel fijn, en tot eene bekwaame dikte, en ge- bruikt dit mengzel u.p dezelfde wijze ais het eij-withier boven. Tot het verzilveren kan men alleen ceruis noemen, en
die met vernis bereiden. Merkt. Dat nun het glas vooraf eerst met wel ge-
•wreevene krijt ot' rijn gepoederde leevendige kalk af- wrijven moet, anders zou het goud zomtijds ook op an- dere plaatiert vast kleeven, daar het niet,wel fchoon is. ATog andere goede mani-V.
Neemt gom ammoniak, weckt hem een nagt in fterke azijn, zo /.al hij zig tot een heel wit poeder ontbinden; giet.dan den azijn af en wrijft dit gom-poeder Qp een wrijffteen, met een weinig arabifche gom of zuivere gom van kersje-toornen wel zaamen , daar een weinig zuiver - ■water bij doende, tot een bekwaame dikte; met dit jnengzel fchüdeit of fchrijft -op het glas het geene dat ge begeert, en laat het droogen tot zo ver dat het nog maar een weinig kleevend is; als dan legt er blad-goud op, dat men met katoen neerdrukt, gelijk men bij allever- guldingen met blad-goud doen moet, om het overal te doen vatten en wel effen worden ; laat het glas dan een nagt overllaan te droogen en dan het overvloedige goud , door wrijving met katoen, weggenoomen zijnde, laat bet op een zagt vuur of in een maatig warme oven droo- gen, en dan weer kngzaamerhand koud worden; ditver- guldzeizsl heel fchoon zijn, endoor generlei vogt ver- anderen. Op deeze wijze kan men ook gladde fleenen, ijvoor en alle zoorten van metaalen vergulden. Eenfingulier en fraai Drink-glas te vervaardigen.
Neemt twee cffene glafen, die nauwkeurig 't eene in het andere fluiten, zo dat er geen of weinig ruimte, tus- fchen beiden is, en dezelve even hoog zijn; befchildert 't grootfee daarvan, van binnen met eenige olieverf, bij voorbeeld met fchoon blauw, groen, rood, geel, of zo men wil, en laat het droogen ; alsdan maakt op dee- ze verf met een fcherpe naaide aderen of eenige andere figuuren, zo als gij begeert ; laat dan van binnen in 't glas oude lijn-olie rondsom loopen, over de geheele opper- vlakte , en dan het oveivloedige weder uitdruppen; als dan deeze olie zo ver droog is, dat het nog maar een weinig kleeft, zo legt er blaauw of metaal-goud o\i, drukt bet dan met katoen vast, en laat het dan wel droogen, zo zullen de aderen-goud vertooncn; als dan neemt het kleiner glas, overftrijkt het van buiten met heldere lijn-olie of oude vernis, overdekt het geheel jnet blad goud, drukt hetneer, en laat: het droogen, vervolgens fteekt het klei- ne glas in het grooter; ftoot krijt tot een fijn poeder, maakt er met Ink-vernis een deeg van, lijrnt daar mede de opening tusfehen« de kanten der beide glafen dig't, |
|||||||||||
en laat het wel droogen ; als dan ftrijkt met een penceel
nog wat lak-vemis boven op de zaamenvoeging, laat het droogen en polijst het dan effen metpuimlteen; daarna beltrijkt de kant rondom wederom met olie-vernis, en als die bijna droog is, verguld die met goud-bladen, wel droog zijnde, ftrijkt er nog twee maal een lak-vemis o. ver-, zo zal het goud er nooit afgaan ; en men zal een zeer fraai glas hebben; inzonderheid als de tekening op het glas wel gedaan is. Als men in het begin, in plaats van het glas met olie-
verf te befchilderen, er oude lijn-olie ingiet, en daar op, na dat men het heeft laaten uitdruppen ,glans-poeders van allerlei koleuren ftiooit, en dat men het kleiner glas van buiten verguld , zo zal men een zeer fingulier glas heb- ben. Op deeze wijze kan men effene glazen van aller- leije koleuren hebben , waar in men allerlei iigimren of te- keningen brengen kan, die men begeert, en die eene zeer fraaije vertooning maaken. Om gebrookene Glazen weder zaamen te lijmen.
Neemt ongeleschte kalk , maakt die heel fijn, mengt hem dan wel met ter decgen geklopt eijwit, en maakt er een zoort van lijm of dik fmeerzel van ; hier mede beftiïjkt de ftukken glas , daar ze gebrooken zijn, en zet ze we- der zaamen in order, en bind het met een draad wat zaa- men; laat het vervolgens op een warme plaats, ofbij't vuur wel droogen, zo zal het bijna zo vast zitten, als vooihecn, en ook van geen water of andere waterige vogtcn losgaan. Als er iets van deeze lijm buiten de fcheuren aan het glas is zitten gebleeven, en opgedroogt, zo moet men het'affchraapen; en deeze lijm is ook goed om gebrooken porcelein te lijmen; men kan er ook wat aruis mede onder mengen. sfnders.
Neemt visch-lijm, doet hem, klein gebrooken, ineen
lepel of potje met wat brandewijn , en laat het op hee- te kooien onder malkander fmeken, maar niet kooken; gebruikt het vervolgens warm, op de voorige wijze, Of ,,.dat beter is, laat de visch-lijm één nagt in M»'
dewijn weeken, met wat beste gemeene lijm, en dan op een koolen-vuur gefmoken zijnde , mengt er v/at «• de lijn-olie, of olie-vernis en fijn geftooten krijt, of heel fijn gewreeven wit glas onder, en gebruikt het als l voorige. Merkt; dat men het glas ook tegen het vuur Wal
warm moet maaken , eer men deeze lijm er opftrijkt. Hoe men een Glas kanßiijden, zonder diamant.
Neemt een dikke zwavel-draad, (d t is een katoen«
draad, die in gefmolten zwavel gedoopt is,) bind hein om het glas , fteekt hem in de brand, best is het o? verfebeidene plaatzcn te gelijk," zo dra de draad te» einde gebrand is, zo fteekt men het glas in koud «* ter, of legt er een bandje om, dat in koud water W' vogtigt is ; zo zal het glas op de plaats, daar de Zff vel draad gebrand is", glad af breeken. Als men hier mede wel weet om te gaan, zo kanntf
op deeze wijze een romer of bier-glas van boven na bencdenwaarts rondom flaks-wijze fnijden, dat het g' aan malkanderen vast blijft, en het zelfs, een weinig van malkanderen en om hoog kan getrokken worde < en het evenwel als geheel blijft, zeffs dat.men er e mg vogt in kan doen, zonder te lekken, zo nair.v ten de bersten. .5, |
|||||||||||
SLA.
GLASBLAAZEN in 't KLEIN, of bij een Lamp.
Van het Glasblaazenin het groot, is boven gefprooken, maar we moeten hier nog iets zeggen van het glasblaa• -en in 't klein ; en fchoon deeze konst geen der groot- Je uitvindingen der glasblaazerij is, en van geen groot belang fchijnt , is ze evenwel niet alleen nuttig, maar Ook zeer vermaakelijk, en waar mede veele liefhebbers der wetenfchappen, en zelfs zommige Dames zig amu- feeren; kunnende het toeftel ook verder tot verfchei- (jcrhande andere gebruiken dienen; de hier toe noo- »c dingen, en de wijze op welke dezelve gefchied ,
Zijn als volgt : Voor eerst moet men zich verfcheidene kleine pijpjes
of holle buisjes van goed wit glas van een glas-hutte bcfchikken, als mede ook van allerlei gekoleurt gias ; zijnde die welke van ftukken Veneetsch glas geblaazen zijn, de beste. Vervolgens moet men een vierkante bekwaame groo-
tetafel hebben, daar vier perzoonen gemakkelijk aan kunnen zitten te arbeiden, ieder met een groote lang- werpige lamp zonder voet voor zich, welke met raap- olie gevult , en met een dikkepit van gefponnen "katoen- garen voorzien is. Onder de tafel moet een blaasbalg gepractifeert zijn,
die met de voet van één der arbeiders kan bewoogen worden, door middel van een van latten gemaakte voet- treed, en een touw, dat over een katroltje gaat, het welke onder aan de tafel vast is ; in diervoegen , dat de wind van de blaasbalg doormiddel van blikkene buis- jes, welke op de vier zijden iets door de tafel uitftee- to, kan geblaazen worden; op deeze door de tafel gaande buisjes, word een ander kort buisje geftooken, dat na vooren toe krom omgebogen , en kegelswijze puntig is, en maar eene kleine opening heeft, waar door de wind op de vlam der lamp geblaazen, en daar door tewege gebragt word, dat de vlam in een heel puntige gedaante op het daar aan gehoudene glas koomt, waar door een zodanige geconcentreerde of vereenigde hitte ontfiaat, die in ftaat is, om het allerhardfte glas te doen fiiielten. Wanneer men nu op deeze wijze'een der gemelde
glas-buisjes aan het eene eind week gemaakt, of tot foielrjng gebragt heeft, en op het andere einde daar wblaast, zo zal cr.een holle kogel voortkoomen, waar lit men vervolgens allerlei dingen , als barometer- en wrmometer-glazen, vlesjes, vaatjes, beeldjes, enz. vor- jflen kan, zo als men begeert ; ten welken einde men Heine tangjes van ijzer-draad heeft, waar door men het pfmolten glas draait, en keert, naar het nodig is, om 'jet te fatzoeneeren, en daar men ook de ftukjes glas, '"e men aan malkander zetten en foldeeren wil, mede vasteri aan de lamp houd; ook heeft men kleine fcheer- tjes tot het knippen noodig ; dog-daar word eenige oef- ening en ondervinding toe vereischt, om het werk wei 1C te.voeren, dat anderzins niet zwaar te leeren, en fc doen ftaat,- maar het zal nuttig zijn, tot het wel atzoeneeren van allerlei figuuren , vatjes en beeldjes, n£-. als men het tekenen en boetfeeren verftaat. hel i°Ven ^e ta^e' moet lnen een Z001't van fchoorfteen
ben> die van ijzer-blik gemaakt, en de gedaante.van do' tr^ter met een lange omgebogenc pijp heeft, waar in T r roc* en damp van de lampen weggaat, het zij v 'jffchoc-rfteen van het vertrek, of anders door een IItn°eftel kan niet aUeen dienen tc,t het gemelde ge-
|
|||||||||||
gla;
|
|||||||||||
us
|
|||||||||||
bruik, maar ook tot verfcheiderhande andere nuttighe*
den, in de chijmie, metallurgie, enz., als onder an- deren, wanneer men maar een weinig van eenige me- taal-kalk heeft,, die men wil .reduceeren, of dat men eenig mineraal esfaijeeren wil, zo kan zulks zeer ge- voeglijk, door middel van de lamp, op de gemelde wij- ze gefchieden ,• want dan heeft men maar in een hoats- koole een kleine holte te maaken, de metaal-kalk of het gepoederde mineraal daar in te leggen, en dan de vlam der lamp door de buis daar op te blaazen, zo zal hier door de koole in de gemaakte holte gloeijend wor- den , en door deeze hitte, vereenigt met die der lamp,. de ftoffe wel haast beginnen te fmelten: Dus kan men ook door deeze machine het foldeeren van metaalen zeer gemakkelijk doen , het welke anders de goud- en zilver-fineeden verrigten, enkel door een krom omgebo- gene buis, toegeftelt op de wijze als boven en het blaazen met de mond : Meer andere nuttigheden en gebruiken der lamp op deeze wijze, zullen we nu, om de kort- heid, niet melden , die een liefhebber zelf zal kunnen praclifeeren ; wij vergenoegen ons hier, om de machine of het toeflei befchreeven te hebben, volgens welke be- fchrijving men dezelve niet bezwaarlijk, zonder eene afbeelding daar van te geeven, zal kunnen doen ver- vaardigen. GLAS-GAL; Fel Vitri; Aphronitrum, is een fal neu-
trum, dat is een zout, het welke nog zuur, nog pisag-» tig is, even gelijk het zee-zout en falpeter, dog van eene bijzondere oorfprong; zij word aan de umuren en ftecnen gevonden, en is een flux, zo als het de berg- werkers heeten, dat is, doet de metaalen fmelten;. zij is zeer ligt, ligt wrijfbaar, fchuimagtig, bijtende, en. purperagtig van koleur; men moet nogthans de hardde, die tot groote klompen gemaakt, en dikwils gezuivert is, voor de beste houden ; de koleur koomt meest in aan~ merking. GLAS-KRUID; Muur-kruid; Perfik huid; St. Pie-
terskruid ; in het latijn Parietaria ; Herba muralis ; Perdicaria; Vitriaria; Urceolaria; ( Parietaria f'oliit lanceolato-ovatis alternis, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit gewas fchiet uit de wortel ronde
hairige ftengen op , van anderhalf voet hoog , die veel- tijds bruin-rood of maar roodagtig en met veel. bladen be- zet zijn, welke wat langwerpig, van vooren puntig, rouw en hairig zijn; de bloemen, die klein zijn , koo- men tusfehen de takken en bladen bij trosjes voort, en zijn van tweederlei zoort, als mannelijke en vrouwe- lijke, wordende de vrouwelijke, door het ftuifmeel der beUïitjes van de mannelijke bloemen vrugtbaargemaakt, gelijk alle andere bloemen, maar bij deeze is het aan- merkelijk, dat wanneer men die helmtjes meteenfeher- pe els of diergelijk aanraakt, zij zig fchielijk openen, en haar roodagtig mee 1-ftof uitwerpen, op de vrouwe- lijke of vrugtbaarp bloemen , welke vervolgens klein langwerpig en rouw zaad in rouwe zaadhuisjes voort- brengen. Plaats. Het zelve groeit in Hoog- en Neder-Dnitsch-
land, Frankrijk, en elders, naast en op de oude mua- ren, bij de heggen, wegen, en op andere vervallene plaatzen. Kweeking. Wil men het in de hoven kweeken, daar
het niet in het wild groeit, zulks gefchied ligtelijk door fcheuring in het voor- of najaar ; willende in allerlei droo- ge, liefst zandagtige gronden zeer gemakkelijk groeijen, en bemint de fchaduwe. S f Eigen-
|
|||||||||||
l
|
|||||||||||||||||||||||||||
gla;
|
|||||||||||||||||||||||||||
GL A.
|
|||||||||||||||||||||||||||
tça
|
|||||||||||||||||||||||||||
Eigenfchappen. Het glaskruid heeft eene verkoelen-
de, verweekende, verzagtende, openende, iets zaa- mentrekkende en pisdrijvende kragt, en word inwendig zeer gepreezen tegetis de (lijm op de borst, hoest, op- ïlopping der pis, druppel pis, graveel- en fteen-fmer- ten, (het sfkookzcl of zap daar van); uitwendig is het izeer dienstig tegen ontfteekingen, gezwellen, roos, enz., |
Wanneer zii nu een roode, blauwe, of andere roft
of kleed moesten hebben, fneeden zij volgens de te- kening, mouwen, lijf,- rok, enz., en bragten daar al- leen de fchaduwe op met zwart, dus was de koleur altoos zeer fraai, en de fchaduwe er ingebrand zijn, de , was zagt en onvergàng'eiijk. Dog als zij nodig hadden, dat op dit blauwe kleed
waaren goude of ziivere pasfementen, knoopen, paar- len, enz., dan bezigden zij glas dat op de helft,geko- leurt was, ïieepen de gekoleurde zelfs tot op het wit- te glas wech, en daar dan in de pasfementen, knoopen enz. naar believen,. Wanneer zij zulk glas in het geheel niet hadden, bij
voorbeeld , een blafoen van groen , nodig hebbende en daar in eene witte roos; vermits glas niet wel op deszelfs groen kan befchildert worden , fleepen zij er een gat in, zo groot als de roos, of andere bloem of ornament, vatteden een ftilk wit glas, naar vereisen ge- fch.il.dert, in lood, en zetteden het in het groene; al het .welke in de hoogte fraande, niet konde gezien wor- den. Wij zijn verzekert, dat in Gouda vcele glazen dus in
de Kerk geichildert zijn, als mede in de Oude. Kerk te Amfterdam, in de A-Kerk te Groningen, en elders. Tegenswoordig gebruikt, men altoos wit glas, en wel
het geene de helft dunder is , dan oudtijds; en men wil, dat in dat glas alle voorwerpen zullen geichildert wor- den, als te vooren in eens, het welke onmoogelijl; is; wilt gij dat men zo fraai fchilderen zal, als voorheen, zo doe glazen in de hutten tinctureeren , en volg de oude manier. In ons land munt de Heer Goncrijp uit, die te Sneek
'woonachtig is, en waarvan wij, behalve andere Huk- ken, vogels naar het leeven geichildert gezien hebben, die verrukkende waaren. Te Groningen is Van der Veen een zeer goed glasfchilder, die veele konstftuk- ken in verfcheidene kerken gemaakt heeft. In Brabant vind men er enkele,- zelfs heb ik in Oxfort glazen nieu- welijks gefcbildert gezien, die zeer fraai waaren, maar door gebrek van kennis, van de manier der ouden, met helder genoeg, en te zwart. Het is zeker, dat de Goudfche glazen wonderlijk fraai
gekoleurt zijn, maar evenwel zoude dit thans ligt na te doen zijn; te meer, als wij nagaan, hoe men heden- daagsch de edele gefteentens zeer konstig nabootst. Wij hebben reeds over de konst van koleuren te maa-
ken, op en in het glas genoeg gezegt onder EMAIL* LEEREN; zo iemand er meerder over .zien wil» moet hij leezenNiïRi, met de nootcn van Kunkel» en de Ars doemaßica van Cramerus, en vooral W geene de Heer Gongrijp daar omtrent belooft neelc' GLAS-SLIJPEN. Glas, gelijk getoont is, js een
zaamenftel van zand, vuurfleen en zouten; het is e, ' halven minder hard dan crijstal, en nog minder dan at' mant'; derhalven flijpbaar, het kan geffeepen "'°™r met gemeen'zand fijn geftooten, met amaril, met geifeke fieen, gelijk men 'de fpiegels doet , ge'1:, h zien kan worden hij den Abt De la Pluche'^:"U toneel der Natuur, 130e deel p. 103.; zie SPlEPli, • Wil men het polijsten, men moet het flegts wri-' ' over vilt, of over papier, zo verkrijgt men het SP lijst; ■ fpiegels worden met lijn vilt gefléepsn, m : coopen en bril-glazen in de kopere ithotel, dasi • gefleepen zijn, zie MICROSCOOPEN. Men leei\ ■ uit, dat het glas zagt genoeg is, om door wrj ^ |
||||||||||||||||||||||||||
en
|
■word derhalven veel in verweekende, verzagtende
|
||||||||||||||||||||||||||
»ebfuikt ; is ook dienstig in ver-
|
|||||||||||||||||||||||||||
en oplosfende pappen w
|
|||||||||||||||||||||||||||
weekende klijfteeren , tegen koïijk, nier-firierten, enz.
In boter gefruit'en op de buik gelegt, word ook voor nuttig geacht in bovengemelde inwendige gebreken, als opgeftoptc pis, graveel-pijn, enz. Het is één van de vijf verweekende kruiden , (herbicV
emollientes). GLAS (MUSCOVISCH), zie MARIEN-GLAS.
GLAS-SALPETER, zie GLAS-GAL.
GLAS-SCHILDEREN. Het fchilderen van glas is
eene zeer oude korist, wel eer zeer hoog gefchat, en uitgevonden niet alleen tot vcrciering*, maar waarfehij- lijk om de lichte helderheid in de vertrekken te benee- men, welke anderzins het gezicht verzwakt ; men heeft zedert gordijnen uitgevonden : De veranderlijkheid en nieuwsgierigheid heeft de inwooners van Europa, zelfs van haare koudfte gedeeltens, doen haaken, om alles te zien wat op ftraat omging, en daarom de glazen wit "en helder doen maaken, ende vengfters zeer laag, daar die te vooren hoog boven het oog, en zodanig befchil- dert waaren , dat men er even weinig doorzien konde , als doorgezien worden. Wij hebben dus het verval van die konst te danken
aan onze eigene ligtvaardigheid, en hebben tellens ver- looren het beste kweekfchool voor olieverf-ichilders en goede tekenaars ; te vooren immers waaren in alle ftee- den veele glasfchilders, geen gehucht was er, daar men niet ten miniten een weinig kladde; honderde , ja du'i- zende wierden van der jeugd af opgelegt tot tekenen , |
|||||||||||||||||||||||||||
wij zijn aan die algemee'ne fmaak verfchuldigt
|
|||||||||||||||||||||||||||
de eroo-
|
|||||||||||||||||||||||||||
en
|
|||||||||||||||||||||||||||
te meesters die in de zestiende en zeventiende eeuw ge-
leeft hebben; want die geene welke uitmuncederi, be- gaven zich tot fchilderen van tafereelcn , en andere konstftukken. • Men is thans in het algemeen van gevoelen, dat ze-
dert de Crabethen , geene glazen zo goed können ge- fehildert worden, ais die van Gouda; wij moeten ech- ter den leezer hier van doen te rug koomen, met te zeggen, dat men hedendaagsch even konstig, ja kons- tigcr zoude können fchilderen , dan de ouden , en de jrebroeders Crabeth ooit gedaan hebben, indien men hunne manier, en die van alle glasfchilders volgden. Wij zijn aan den beroemden glasfchilder Gokürijp
te Sneek, 4e volgende opmerkingen verfchuldigt, en verwagten eerlang van hem eqne verhandelinge over de hedendaagfche wijze van Glasfchilderen, vergelee- ken met die der Ouden, 'waar van wij met recht de allergunstigfte gedachten hebben: Onderwijlen zullen wij hier medcdeelen , het geene hij de goedheid ge- had heeft, ons daar omtrent te zeggen, en overtuigen- de te doen zien. Zie daar de rede, waarom de Ouden zo uitmuntend fchüderden! i. Zii hadden glas dat zeer dik , en in de- fmelte-
rijen of glashutten met allerlei koleuren door en door geverft was, bjj voorbeeld geel, groen, blauw, bruin, purper, enz. 2. Hadden zij dergelijke glazen , die flegts op de
Kift -doorbrand waaren met allerlei koleuren. |
|||||||||||||||||||||||||||
<¥£ä;
|
||||||||||||||||||
gla/ m
|
||||||||||||||||||
»M
|
||||||||||||||||||
/an de allemgtite dingen aangedaan cngëkratsttëwördaïil köpeïe plaat j én Iaat hèt langzaam koud worden, op. dat
Glazen worden ook binnenwaarts gefleepen, even het glas niet fpringe. |
||||||||||||||||||
Dit glas verwekt het braaken en den ftoel-gang ; dog
men gebruikt het zelden in fubftantic, dewijl het dan te fterkwerkt; maar men laat daar van tot 10 greinen in een paar oneen of roomer vol. witte wijn een nagc ' warm trekken, en daar na door een vloei-papier lekken ,- en neemt het 's morgens nugteren warm in ; op deeze : wijze werkt het nog fterk genoeg inliet braaken, en moet niet dan aan fterke natuuren, in hardnekkige ziektens ge- geeven worden; tedere en zwakke lieden, of die een verouderde kwaal in het lighaam hebben, moeten er zig ten hoogften voor wagten, willen ze haar leevcn wat uitftrekken ■: Het heeft in de rpode - loop , op een zéköre wijze-toebereid, veel nuttigheid; zie op dat, artijkél. ■ " ■ . •. ..■"•,..• •'• ' r GLAS-VERF; of fchoon reeds veel hier van gezegt
is onder Emailleeren, en het maaken van onechteedel- gefteentens, op het artijkél Glas, zullen wij kortelijfc opgeeven, hoe de glazen können gekoleurt worden. i. Het glas word groen geverft met twee oneen crijs-
tal-glas ; voegt daar. bij asch van rood' koppr, of van geelkoper, tien greinen ; indien men er, eenjge greinen fnffraan van ijzer biji doet, -verkrijgt men een aller- feboonst groen, naar het geêle hellende; door het ver- anderen der evenredigheden deczer, kan men Oneindige' verfchiflendhedeh verkrijgen. } 2. Men verft het glas blauw door fmalt, zafferà, of
door de cobalt, eerst wel'gebrand, als men bij twee oneen glas, drie of vier greinen mengt; men kan ook blauw maaken, als men, sieh van' koper met aqua.for- ti's, dat is ,■ met geest van. falpeter gemaakt, er onder mengt; dit blauw verfchilt van het voorgaande, en is' niet zo ftandvastig,' daar het.aan'de lucht blootgeftelt is,- maar word groen met ter. tijd. 3. Men verkrijgt zwart; als men veel cobalt of zaf-
fera, bij voorbeeld zestig greinen bij twee oneen glas mengt ; het zelfde word bereikt met crocus martis of ijzer faffraan, en alle. mijnflof van ijzer; dat van co- balt verfchilt nogthans van het ijzer-zwart. , q... Goudgeel verkrijgt men, door bij even veel gids,
te mengen twaalf greinen gebrande magnefie, negentig greinen wijiifieen en houtskool wel gepulverifeert , of roet zes greinen. 5. Glas word melk-koleurig,,- wit en duister gemaakt
door tin, als men een-vijfde tin-asch bij het glas doet, en even veel lood-asch; om gemakkelijker te fmel- ten, een grein magnefie; men verkrijgt ook eenè hal- ve .duistere mèlk-koleur, door gebrand been, wel ge- calcineert in poeder gemaakt, bij het glas te doen, vooral als er een weinig falpeter bij gedaan word. 6. De roode koleur koomt van asch van goud in aqua,
regia gefmolten, en door tin geprecipiteert ; dog deeze koleur verkrijgt men niet, dan wanneer zij door het vuur wel bewerkt is ; het koper, voornaamelijk het ha- merflag verft mede het glas bloedrood, maar als het te lang in het vuur blijft, word het groen. . 7. Licht-geel kóoint te voorfchijn, uit zilver in een
loog-zout ontdaan, als het door bet vuur-wel behandelt word; men verkrijgt ook geel door gebrande antimonie |
||||||||||||||||||
a]s de edele gefteentens ; men noemt dit graveeren, zie
GRAVEEREN. Als men randen van fpiegels zal afflijpen, is âmaril
best, en loode plaaten of drillen , om dat het er best op houd,' of wel rood koper. Hedendaagsch ilijpt men de glazen van allerlei ge-
daantens, geljk de bier-glazen, bekers , vafen, fcbo- tels, luisterä, kaars-kroonen ; dit gefchied op de zelfde vrijze op de draaibank, of liever met een draaibank daar allerlei drillen op gezet worden , van verfchillende rroötte , even als de graveerders van edele gefteentens gebruiken; 'men gebruikt er amaril toe enpuimfieen, om deeze krasfen er af te flijpen; eindelijk gebrand tin,' oui er de glans aan te gee.ven ; tripelfieen is bijna zo goed als de gebrande tin. Dit word meest, te Amfter- dain gedaan , en Tjf fchoon men er het Engelfche glas- werk toe,gebruikt, zo word het meest in Amfterdam bewerkt, gelijk er de meeste edele gefteentens geflee- pen worden; onze landslieden paaren hun geduld met den ijver om geld te winnen, en zijn er daarom'de (eiiraamfle toe. 'GLAS-SMOUT, zie GLAS-ZOUT. GLAS-TRA A NÉN, worden genoemt van de gedaan-
te, welke het gefmolte glas, met een ijzere purit 'uit- getrokken, verkrijgt, als het bij droppen in het;koud water valt, en blijft tot het koud is; zij hebben een. tolagtige gedaante, die in eene dunne ftaart eindigt ; jicn noemt ze Hollandfche glas-traanen, om dat men ie aldaar eerst uitgevonden heefe; zij zijn ' het'onder- werp geworden der Wijsgeercn, 'om dat, wanneer'de punt der ftaart afgebrooken word, de-rest,'mét ööi llïgsan duizend gruisjes Tpringt. • ■''■ '."-' Robbert Hook heeft er in zijne Micrographie' eene
geleerde verhandèlinge over gefchreeven , zonder dat Mi tot tot nog toe de waare rede van dit wonder- verfchijnzel heeft können navorfchen ; daar blijft |
||||||||||||||||||
Wl eenige lucht in den bol, welke merkelijk dünner
üdan de uitwendige,' maar of'het breeken in zo veele Jniisjes kan afgeleid worden van den invloed' der bui- Wttcht, als het ftaartje afgebrooken is , durf ik niet tapaalen ; men kan daar over Desagülie'rs , Mus- teNBROEK, Nollet en anderen naleezen. GLASTUM, zie WEED.
, GLASUUR; Glette; word genoemt de ftoffe v/aar mede
pfottewerken en het Porcelein verglaast, enbefchildert **d; zijnde een zoort vim" email of fmelt-glas : Hoe- =:nig dit op verfcheiderharide'-wijzé en van aldcrlei kó- PWn gemaakt word, zal men vinden öp het artijkél van r°TTE-BAKKEN en PORCELEIN. "LAS van ANTIMONIE \ ' Fitrum Antimonii ; is<
■•"Soort van donker-bruin glas, dat van de antimonie "■"^■fpiesrglas tethet gebruik in de Geneeskonst bereid .ord: De bereiding gefchied op de volgende wijze. . "^mantimonie, zo veel gij wilt; maakt bet tot een ^cr fijn poeder, en brand 't in een aardene onverglaas- , pan of fchotel, op een langzaam, vuur onder gefta- JP roering met een houten fpatel, tot dat de rookbe- jj ?P te houden, waarvoor men zig wel wagten moet,
|
||||||||||||||||||
e ijl dezelve vergiftig is ; maakt daar nahet vuur groo- of fpies glas.
;..' tQt dat het vat gloeijend word en de ftoffe in een Wanneer men twee of drie deelen lood-asck met vuur-
us poeder verandert; doet dit poeder in een fmelt-kroes fleen finelt, heeft nien zeer fraai licht-geel glas, trek-
llaa 0eit'lc': zojang, tot dat het als wasch fmelt en wel kende uit den groenen.
■ ■ r ls; alsdati giet't uit op een maatigwarm gemaakte. Men kan oók tin-asch bij de. voorige doen, behalven
Sf2 bij
|
||||||||||||||||||
4ga GL&r ÖLE. «HJ.
|
|||||||
bij het rood. Hoe uit lood-asch, met bijvoeging van'
tin, emaus gemaakt word, hebben wij te vooren ge- zegt. Zie EMAILLEEREN. GLAS-ZOUT; Glas-fmout; Glas-fihuim; ook Glas-
gal genoemt;. in't latijn Sal vitri; Jxungia vitri; ot Fel vitri; is een zoort van wit-graüw fcherp zout, dat van fmaak niet ongelijk aan de falpeter. is, en door de vogtigbeid der lucht zig ligt ontbind; voortkoomende uit de glas blaazerijen, daar het op het gefmoltcne glas drijft, gelijk vet, en-daar van afgefchuimt word, om't glas te zuiveren. Het is gemeenlijk in fchijven gegoo- ten, en men heeft er driederlei zoorten van, als 't Ita- liaansch, 't welke fraai wit en 't beste is; 'tNeurenber- ger en Hollandfche zijn flegter. Men fchrijft het een infnijdende, doordringende, verdunnende en afvaagende kragt toe, en prijst het tegen de waterzugt en fteen ; uit- wendig is-het goed om de tanden, te zuiveren, en alder- 1'ei fchurft en zeeren te geneezen : De paarde-attzen ge- bruiken het ook om de vlekken en vellen op de oogen der paarden weg te neemen, blaazende. 't. zelve ten dien einde gepoedert in de oogen. Het kan ook in de keuken tot het zouten der fpijzen.
gebruikt worden. Men moet dit zout niet venverren , met de boven-
. gemelde glas-gal ; dewijl het ook wel aldus genoemt word. GLAUCIUM, zie MAANKOP (GEHOORNDE-).
GLAUCOMA; Glaucofis; Glaucedo; is een zoort
van ftaar aan de oogen, de grauwe flaar genoemt ; zie STAAR. ' GLAUCUS; betekent Zee-groen, Blamvagtig-groen. GLAUX; Glaux palustris, folio portulacce; {Peplis
Linn'. Spec. Plant.): Melk-kruid. Befchrijving. Dit kleine gewas heeft veele ten deele
kruipende, en ten deele regt opftaande dunne ftengen, niet dikagtige bladen bezet, die na die van het duizend- koorn , of pastelein-bladen gelijken ; tusfcben de bladen koomcn kleine geele of purperagtige bloemtjes voort, van gedaante als anjelier-bloemtjes, in kleine purperag- tige kookers, waar na heel klein zaad in kleine topjes volgt : Daar zijn ook nog een paar veranderingen van, weinig van de voorige verfchillende. Plaats. Het zelve groeit in vogtige en zandagtige piaat-
zen, van Hoog-en Neder-Duitschland,enz. ; wordende inzonderheid gevonden in de duinen van Holland, Zee- land en Vlaanderen. Eigenfchapp'en. Men zegt, dat dit gewas dienftig is,
om de melk der zogende vrouwen te vermeerderen, in een àfkookzel ofpotagie gebruikt, waar van het ook de naam Tan melkkruid veÀrecgen heeft. GLECHOMA LÏNN2EI,' zie HONDJES DRAF.
GLENE; door dit woord, verftaat men eigentlijk de
holte des oogs ; mede word er eene vlakke holte aan 't een of ander been door begreepen, waar in een ander b'een ingeleed word ; zo als bij voorbeeld de holte in het lieupebeen, die het hoofd of de pan van het dije- heen infinit. GLENOIDEA ; betekent zo veel als eene zaamen-
voeging of zaamenwiigtii'g der beenderen ; of eigentlijk de vlakke pan van-een zodanig been, het welk de knop vf het hoofd van een ander been omvangt. GLETTE; Glit; in't latijn Lühargijrium; is een tot
fiakken of half glas gecalcineert lood, beftaande uit ftuk- ken en fchüferen als het vederwit, die ligt breekbaar zijn, cn komt voort als het zilver en goud, door het. lood afge- |
dreeven en gezuivert word ; men heeft tweërleigfö,ak
zilverglit en goud-glit, die egter niet anders verlchillerj dan dat de eerfte witagtig, en de tweede geel is; lijnde de kleinfte itukken de beste, dewijl ze het meest "c- calcinée« zijn, en de levendtglte verf hebben. Daar word ook een door de natuur in de aarde gemaakt glit gevoa« den, maar datzeer zeldzaam is. . Inwendig is de glit zeer fchadelijk te gebruiken, inaar uitwendig heeft zeeenveikoelènde, zaamentrëkkende en opdroogende k'ragt , en word derhalven in zodanige zalven en pleisters gebruikt ; de zalf van zilver-glit is in. zonderheid een heel dienftiggeneesmiddelin de fchurft uitllag der huid en jicht. Men bereid er ook azijn, lood-zuiker, en tintïuur tt-
gen de teering (tin&wa antiphtifiaca) van. De bereiding van de azijn is aldus; neemt vier oneen fijn gepoederde goud-glit, en agt oneen heel fcherpe azijn ; laat diteeni- ge dagen heel warm ftaan te trekken, giet het daar na door en bewaart den azijn; men gebruikt hem in de gebreken der huid om op te droogen en de ontfteeking te weder- ftaan, dog is, gelijk alle de lood-middelen," niet al tevei- lig,te gebruiken, inzonderheid in ontftookene klieren," als bette laat gefchicd, dewijl er kankeragtïge klierge- zwellen of verharde knoest-gezwellen door kunnen ont« ftaan. Deezc azijn kan ook uit de menie, en uit hetW zelfs gemaakt worden, en uit dezelve kan men vervolger,» heel fpoedig, mei hom-olie, àsunguentum nutritumk- reiden. Om delood-zuikervzn glit te bereiden, word in plaats
van lood, de glit genomen; zie LÖ.OD-ZUIKER. D e tinüuurtcgen de teering, word aldus gemaakt ; neemt;
lood-zuiker, een once; dóór konst gemaakt ijzer-vitrhl, een half once; ieder bezonder tot een poeder gemaakt, mengt ze, dat ze als een papje of deeg worden, doethet op een verglaasde fchotel, en zet 't eenige dagen in ds lucht, totdat het rood geworden is, dan geftootenfll in een vies gedaan zijnde, giet er vier oneen beste ha- dewijn op, en trekt er koud een tinüuur af: ZommigS prijzen deezc tinäuur zeer tegens de teering,' dog an- dere houden ze eer fchaadelijk, dan voordeelig. Menkandegte« otglit ook weder reduceeren tot lood,,
als men dezelve, gepoeijert,met.koolen-ftof, zo veel als« nahet oog glit is, vermengt, het mengzelin eenfmelt- kroes doet, dezelve wel toedekt of luteeït, en-J" voorts in't begin een fterk maar daarna een maatigvuw geeft, zo zal de glit weer volkoomen in lood verandert worden. GLID-KRULD; Gelid-kruid; Lede-kruid; in't lat««
Sideritis; Femiminatrix; Herha judaica. .. Daar zijn veele zoorten van Üideritis of Glid-kruw >"J
de oude Botanisten gemeld,, dog die zommigebij hetce' ne, en andere wederom bij een ander geflacht ilellen-^ en anders noemen; wij zullen maar van eenig" Sroa£s maaken die 't bekentstzijn, als , ... i. Het gladde breed-bladige Peld-glidkruïd ; Sider«»
arvenfis latifolia glaifra; Alijsfum inajus Taberniev1"'. ni.; (Betonica vetticillata, calijcibus fpinofiï- Linn. •¥• '.' ■ 2. Het gemeene ruige Glid-kmid; Sideritis va,S' hirfüta ereÜa ; Sideritis vel Herba judaica I. VodoW> Tetrahit; (Betonica venicillata., calijcibus fpinoJV' Linn. Spec. Plant.) , (É 3. Het leggende Berg - glidkruid, met Meinet»^
bloemen; Sideritis montana parvo varioquefolio', {*< rf ds herbaca decumbens, calijcibus fpinofis, Ubio JuPl ' trifida, Linn. Spsc. Plant.} jja |
||||||
.«Lt
14. Het kleine leggende GMdfcrutd met fteekeligewer-
fels; (Sideritis herbacea decumbens, calijcibus jpinoßs ,• /«- fio Juperiori indivifo, Linn. Spec. Plant.) ßeßhrijving. Ue eerde zoort heeft een vierkante ge-
knoopte en ge takte (leng van een. voet of wat meer hoog- te, welke met langwerpige, fmalle, weinig gekerteide, rouwe bladen, twee en twee aan de knoopen of leden teeens maL.ander overdaande, bezet zijn, naar die.van de malrouwe gelijkende,, maar zijn fmaider en langer; aan't bovende der fteng en takkenkoomen rondom klei- ne helm-bloemtjes, wervels wijze in iteekelige kelkjes voort, die blauw, roodagtig of wit,, maar zelden geel jijn, maakende zaamen een lange air uir;; het zaad is Kantig en zwart , vier bij zaamen. ia .de tkclkjes zit- tende. - ••■■; \ Dé tweede zoort, fchijnt maar een verandering -van
ie eerde te zijn, beftaande meest daar in , dat de fteng, iakken en bladen hairig en grijs zijn, en de takken een weinig nederwaarts deinzen, en dat de wervel-blaadjes aan de wervels kort, puntig en geheel, maar die zelfde bladjes aan de voorige zoort langer, c.lliptisch-rond en gezaagt zijn ; ze hebben beide een aangenaame reuk, naar die van de melisfe zweemende, inzonderheid, de tweede. De derde zoort verfchiltvan de voorige, dat de tegen
jiilkatider overdaande bladen langwerpig, bleek-groen en met een wit dons aan beide zijden bedekt, en aan haare uiterfte met drie infnijdingen gekerft zijn, te weeten die beneden aan de fteng of zijdtakken (laan, maar die bovenwaarrs groeijen, zijn fpits ongc:;erft en hebben geen fteelen. De bloemen , ook wervels-wijze rondom de (teel in fteekelige kookersvoorkoomende, zijn klein enkijken weinig uit de kelk, van koleur zwaitagcig- purper, met een faffraan-geele navel en witte hals. De vierde zoort, gelijkt genoegzaam na de voorige
zoort, maar groeit kleinder en is daar van ook onder- fcfaeiden, dat de bovende lip der bloem ongedeelt is. Plazts. Us eerde en tweede zooi ten, groeijen in
Hoog-Duitschland omtrent Regensburg, Weenen.enz. in Frankrijk, Zwitferland en elders, aan de kanten van de akkers, weiden en andere plaatzen. De derde en vier- de zoorten worden gevonden in Zuid-Frankrijk en Ita- lien: Zij. zijn alle eenjaarig. Eigenfihappen. Deeze kruiden hebben een afvaagende,
Samentrekkende en wondheelende kragt T inzonderheid de eerfte zoort ; wordende gepreezen, om wonden en wenken te geneezen, als mede de verftuikte leden, Waar van ze de naam. van glidkmid verkreegen heeft. GLIM-WORM ; Glinflcr-worm; in 't latijn Ckindula ;
itott/a; NoBUuca; Aro3iviglia, en Pijrolainpis, endoor "e ïranfehen Vet luifant genoemt ; (Cantharis oblonga ,p8n> Thorace tefiacea margine lateral! nigro, Linn-, tnn.Suec); is eeninfeS: of gekorven diertje, onder het Mlagt der Si. Jans'vliegen behoorènde ; alle de bo- ongenoemde benaamingen, heeft hij verkreegen door c hoedanigheid die hem eigen is, om 'snagts licht van
Zl* te geeven. uc glim -wormen , die zo veelvuldig in de velden ge-.
l*n worden; zijn alle wijfies,, dewijl men de manne^
J«zelden vind; volgens de Heer Lijstwjbus behooren eze laatften tot het geflacht der Spaanfcfii vliegen, en
rzeiver vleugelen zijn met twee fchubagtige fcheeden
slti'O z^cizaam''le^ van dit diertje is,, dat het wijfje
Jd m dezelfde toeftand blijft.,, en.liet mannetje een |
||||||
yolkoomen verandering ondergaat; het is een-gevleu«
gelde Tor, en zijn wijfje een kruipend iiïfeli wet zes pooten, die bijna geen de minde overeenkomst met hetr mannetje heeft. Het lighaam van deeze is langagtig, en een weinig,
plat; van koleur zwart; aan het agterlijf zijn de plooi- jen en tepekjes.ook veel minder kennelijk; dog het voor- naamfte onderfcheid, dat er tusfehen mannetje en wijfje: heerscht, is, dat. het mannetje niet alleen vleugelen heeft, maar ook met dekfchilden bezet is; deeze dek- fchilden zijn bruin, met twee verheven dreepen over- langs, deeze decken uit over fjft agterlijf, en verftreb- keu tot bedekking van de wieken;' op ieder der tweeag- terfte ringen heeft het twee dippen, die zomtijds even' als in het wijfje licht verfpreiden; de vleugels zijn kor- ter dan het lighaam; zijn kop is breed en plat; zijn 00 gen dik en zwart. Het wijfje gaat langzaam, en gelijkt veel op de rups;:.
deszelfs kop is klein , platagtig, nadefnuit puntig, harct en zwart-; haar fprieten zijn klein, en haar pooten mid- delmaatiglang; het lighaam is platen uit tien ringen za- mengeftek, m plaats dat het lighaam van het mannetje'- er maar vijf heeft; de koleur is bruin, met een zwart: vlakje op het benedenfte van den rug. De grootte van; dit diertje is ongelijk, men vind er van cen-vierdeduim,, en ook die de helfte grooter zijn ; in het eerst word mem geen kop gewaar, dewijl dezelve door een bruin-roodu borst-fchild, even als in de fchildpadden is bedekt. De glim-worm word dikwils bij dag gevonden, maar
's nagts onderfcheid men hemligtelijk door het flikkerend', licht, dat hij digt bij zijn ftaart van ziggeeft, en deeze.' flikkering koomt van onderen uit het lighaam voort,, dienende als tot een gids voor het mannetje.,, om hem* ter plaatze te leiden, daar zijn wijfje is ; dit licht.is; zomwijlen zo derk, als dat van een gloeijende koole,.. en de doffe, waar door het word voortgebragt, fchijnt: een waare phosphorus te zijn , welke als zweet uit het lighaam van het diertje word gedreeven; dit licht inhefc. wijfje verflauwt en dooft zomtijds, zo dat ze. in het ge- heel niet glimmen; dog het word op nieuw in bewee-: ging gebragt en verderkt, wanneer men het diertje' tergt. Volgens waarneemingen van den Hèere Templer ,;
zie TranJaEl. Philof. del'ann. 1671. N. 72. art. 5. dringt' het licht, van dit diertje, door papier en zelfs houten- doosjes, en dat het nauwelijks glimt, wanneer niet in» bcweeging. is, en fchoon in beweeging zijnde, zomtijds' geen licht van zig geeft : Volgens Geoffrotj, befpeurC men dit licht zomers veeltijds in de tuinen en veldenr In ons land worden die het gemeende op de heidens en: zandgronden gevonden. Swammerdam in zijne Bijbel derNatuure ,-pag, 283..
had reeds de verandering, die het mannetje gUrn-wörnf' ondergaat, waargenoomen;. dewijl hij zegt, dat dit dier- tje , het welk hij de Blinkende nagtmug, noemt, emvlie-- geivde diamant enflarlinht gelijkt, waarlijk tot de torren* behoort; geevende zo-véél licht, wanneer zij zich nog; onder de gedaante van een zespootig wormpje bevind,, als wanneer zij de gedalte van een'for heeft aangenop», men.. ., ■ ■ Over AMsinßU kan^men verder nazien,, dè waarnee--
mingen van Richard Wài.ler, te vinden in de Tran- faîbions PTnlofopTiiques.; als mede de fraaij'e Verhande- ling van den Zweedfcben Kamerheer De Geer , over' dit'diertje aan de Franfchc Koninglijke Academie der, S f 3 Wee- |
||||||
&t
|
||||||||||||||||
GLI.' ÔLO.
|
||||||||||||||||
■GISP.
|
||||||||||||||||
püntig ; brengende ook dicrgelijke 'blauwe bloëme*
voort, als de voorige zoorten. De vierde zoort is laag, en kruipt met haare takken
over den grond, waar in ze uit de leden wortels fpriü- ten ; de bloemen koomen op korte ftengen voort, e« zijn mede blauw; maar daar zijn twee veranderingen van, welke in de gedaante van haare bladen iets ver- fchillen. Plaats. De eerfte zoort groeit op bergagtige plaatze»
Van Hoog-Duitschland, Frankrijk, Italien, enz. Da tweede zoort word veel gevonden in de Pijreneefche, Oostenrijkfche en andere gebergtens. De derde zoort boomt voort it\-de gebergten* van Granada in Spanjen; én de vierde zoort in Oostenrijk -, Hongarijen, Zmtzer- land, Pijreneen, en elders. .; Ze worden bij ons ook wel in de blöemtuinen ge»
kweekt, inzonderheid de beide eerfte zoorten. Kweeking. De voortkweeking gefchied door fcheu-
ring, in het na- of voorjaar; maar dewijl ze geen fter- ke wintervorst kunnen veelen, zo moeten ze in potten geplant , en 's winters in huis op een luchtige plaats voor de vorst bewaart worden. GLOBULUS; Orbkulus naß; de bal of kogel; dus
word het einde van de neus genoemt. GLOMERATUS, zie CONGLOBATUS.
GLORIOSA LJNNiEI; Mcthonic a malabar orum;U-
Hum Ceijlanicum Juperbum; is een zoort van fraaije le- lie, die op Ceijlon, Malabar en elders in Qost-Inëèn groeit ; men vind ze afgebeeld ùiCommel. Hort. Amfs. I. pag. 69. tab. 31. Herman Hort. Lugd. Bat. Plukiï. Abnagest. GLOSSOCOMIUM; dus word genoemt een Heel-
kundig werktuig, van hout gemaakt, en bijna als een kistje uitziende, het welke dient bij been-breuken, om het been daar in te doen rusten. Ook word daar mede iii de Heelkunde betekent een zodanig houten werk- tuig, daar men de ontleedde beenderen mede in zijn plaats brengt; gelijk het Glosfocomium van Petit, Heister, en andere zijn. GLOSSOPETRJÏÏ, zie SERPENTS-TONGE.
GLOSSOPHARINGJEI MUSCULI ; deeze naam
word'aan die menigte van beweegende fpier-vezelen ge- geeven, welke van de tonge af, tot in den flokdarm loopen. GLOTTIS; is de latijnfche naam , welke aan de/j)/««
'van het ßrottenhoofd word gegeeven ; dceze fpleet, die door het lelietje bedekt word, en waar door de lucht in de lucht-pijp word gevoert, en weder uttgelaaten, is cigentlijk dubbeld; zijnde de bovenfte geplaatst aan de zaamenkomst der twee kraak-bcenderen . die 6i naam van trechterswijze kraak-beenderen (arijtenoidett & tilagines) draagen ; de andere, zijnde de benedenfte, word doof die twee banden of ligamenten gevormt^ di bij de ventriculi galeni leggen ; na den aart van het verrigtene geluid, word de bovenfte door de JcliM- e trechters-wijze .benevens de rings fpleet-fpieren (m'/cl' thijreo en crijco arijtenoidcei) verwijdert, en dooi de mentrekkendc fpieren verfmald of vernauwt; en <W J de fpijs en drank boven of voorbij deeze fpleeten in flok-darm geleid worden , zo word dezelve ten tij van het (lokken door een kraakbeen van de Jtro - <j (epiglottis) bedekt, wordende ter zelver tijd net ""J der'luchtpijp door de keel-beens-fchildwijze^ kmaf^. ^ |
||||||||||||||||
Wéetenfchappen gezonden, zie Memoires de Matlïemat'.
£? de Phijf. torn. II. Paris 1755. pag. 261, GLIS, zie RAT.
. GLIT, zie GLETTE. GLOBE ; in het latijn Globus; betekent een ronde
ltloot of kogel; dog in een bijzondere zin, word daar door een kogel verftaan, daar of onze geheele aarde, met alle de bekende landfchappen en wateren, in haare waare gedaante en legging op afgebeeld is; of op wel- ke alle de bekende vaste fterren vertoont zijn, zo als dezelve zig aan den hemel, 'm haare piaatzen, beelden en afftanden van malkander vertoonen; zijnde op beide glühen ook teffens de kringen getrokken en vertoont , die men zig gewoonlijk aan de hemel, en gelijkvormig op de aarde verbeeld. De eerfte word gewoonlijk aard- globe (globus ierrestris) , en de tweede hemel-globe (glo- bus cœlestis) genoemt; beide ftaan ze in een voet-geftel, ejn zijn in een kopere kring, die over de aspuntengaat, b'cweeglijk. Men bedient zig van de eerfte met veel nut bij het
leéren van de Geographie, niet alleen om een klaarder denkbeeld van onze aardkloot en de legging der land- fchappen en zeen, als mede van de kaarten te verkrij- gen; maar ook om veelc vraagfhikkcn, de géographie betreffende, te verklaaren en op te losfen , enz.; zie ook GEOGRAPHIE. De hemel-globe daar en tegen heeft zijn gebruik in de Astronomie of Sterrekunde, om de fterren én' haare plaatzen aan den hemel te leeren kennen, en insgelijks veele vràagftukken, die de Ster- rekunde betreffen, te verklaaren en op te losfen; zie STERREKUNDE. GLOBOSUS; Bolagtig; dat de gedaante van een
lol of kogel heeft. ' GLOBULARIA: Bellis ccerulea; blauws Maagdelief'- jes. Daar zijn verfcheidene zoorten van, waar van de volgende de bekendftc zijn. 1. Degemsene Globularia met een geblade fteng; Glo-
bularia vulgaris; Bellis ccerulea, caule foliofo; (Globu- ïaYia caule herbaceo , foliis radicalibus tridentatis, cauli- nis lànceèlatis, Linn. Spet. Plant.) •2. De Globularia met een naakte fteng; Globularia
pijrenaica, folio oblonge, caule nudo ; Bellis caerulea , . caule nudo; {Globularia caule nudo, foliis integerrimis iknceolatis, Linn. Spec. Plant.) 3. De doornige Globularia; Globularia fpinofa; Bel-
lis c«rulea fpinofa; (Globularia foliis radicalibus crenato- aculéatis, caulinis integerrimis mucronatis, Linn: Spec. Plant.) 4. De laage Berg-glohularia ; Globulqria alpina mini-
<mafrutefcens ; Bellis t ce fuiea montana frutefcens ; (Globu- laria caule fubr.udo, foliis cuneifonnibus tricuspidatis , intermedia minima, Linn. Spec Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort heeft bladen , dienaar
die van de kleine maagdeliefjes gelijken, maar zijn'dik- ker en gladder, en de wortel-bladen zijn drie-tandig ; de bloemen, die op een fteng van ongeveer zes à agt duimen hoogte yöortkoomcn ; zijn klootagtig-rond en blauw-van koleur; beftaandc uit veele kleine pijpbloem- tjes. De tweede zooit is veel gropter als de voorgaande,
heeft bladen die langer en fmaller zijn, en de ftengen, daar de bloemen op voortkoomen, zijn naakt'of blade- loos ; de bloemen gelijken na de voorige. De derde zoort heeft de wortel-bladen gekertelt en
fteekelig, maar de fteng-bladen zijn geheel en fcherp- |
||||||||||||||||
fpieren (musculi hijothijroidei), het tongeteen ^K»
|
i'.-
|
|||||||||||||||
priemswijze tongebeens-fpieren (musculi flijlo-cer "*"' ^ y
|
||||||||||||||||
GNA*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«ÄS
M), ende tong zei ven door de priemsmjze tong-fpier terminait, IraBeis hirfv.tisßmis radiât o, LlNS. Spec.
(Musculifiïjlo glosfi) opwaarts getrokken, waar door Plant.')
je fpleet naauw met haar dekzel word vereenigt, en dus 4- Óet Americaavfche Gnaphaiium met breede bladen i
seen gevaar loopt, dat er iets inraake: In de huid der Gnaphaiium latifoli\mi Americanum; (Gnaphaiium folïif
\lottis, die klieragtig is, zitten eenige flijm-buisjes, om lineari-lanceolatis acuminatis alternis, caule fupernè rame-j
• - Jo, corijmbis fafiigiatis, Lihn. Spec. Plant.)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heen en weeigaande lucht, aan droogte is blootgeftelt;
ook ontvangt deeze fpleet veel vogt uit het regt tegen overhangend lelietje en do beide amandelen. GLUMA; Locusta; de Duist ol Kaf'; is de kelk der
koorn-airen, waar in het zaad zit. GLUMÜSUS; Duist- of Kafagtig; Glumofus flos ,
Dubt- of' Kif-bloem ; Glumojle plantte, Duist- of Kaf- tianten, die koorn-airen voortbrengen. GLUT ; Meer-Pioen ; in 't lat. Glottis, ook Pluvialis ma-
jnr;(Scolopax rostroreBo, baß inferiorirubra,pedibus vire- Jceiitibus, Li NN. Sijfl. Nat.) Deeze vogel, onder het ge- flagtder Sneppen behoorende, heeft de groote van om- trent agt duimen ; de bek is ruim drie, en de ftaart twee en een derde duim lang; van bovenen is zijn koleurdon- kerbruin met de randen der pennen witagtig; van onde- ren is hij wit; de hals- is mede wit dog met bruine vlak- ken overlangsgetekent; de keel is ros-verwig ; de ltuit bruin met wit gerande vederen ; de ftaart pennen zijn uit, met zwarte dwars-ftreepen; de bek is bruin, en de pooten, die zeer lang zijn, groenagtig-zwart. Het vleesch van deeze vogel, die zig in Europa aan
de kanten der rivieren, flooten en moerasfen onthoud, word gezegt, fmaakelijk te zijn. GLUTiEI MUSCULI ; dus worden drie fterke fpie-
rengenoemt, tegen en onder de beide draaijers of uit- jiitkzils op de zija'e des heupebeens (trochanteres) liggen- de; dezelve ontftaan in de uitwendige vlakte van het huftteen (ileum), en dienen om de dije uit te ftrek- ien. GLUTEN, zie LIJM.
GLUTIA ; deeze naam word aan de twee
|
5. Het Africaanfche Gnaphaiium met langwerpige, bo-
ven groene en onder grijze bladen , en geele bloemen 5 Eiichrijfum Africanum, folio longo fubtus cano ficpra viri- ai, flore lutea; (Gnaphaiium f oliis lanceolatis Jemi-ample- xicaulibus, caule inferne ramofo terminait, Linn. S/j. PI.) 6. Het Africaansch Gnaphaiium met langwerpige finaL
Ie bladen, en roodagtige bloemen, die op'tlaatstgoud- geel worden ; Eiichrijfum Africanum folio oblongo angu- fto, flore rubello poßea aureo; (Gnaphaiium f oliis linearu lanceolatis, caule infernè rainofo, corijmbo decompoßto ter-
minal!, Linn. Spec. Plant.) 7. Het Africaanfche Gnaphaiium met langwerpige ,
wollige, fteng-omvattende bladen, en geele bloemen ; Eiichrijfum Africanum , folio oblongo tomentofo caulem ample & ente, flore lutea ; (Gnaphaiium f oliis amplexicauli- bus fpatulatis, ramis patentibus , a>rijmbis aggregatis , Link. Spec. Plant.) 8- Het Africaanfche Gnaphaiium met langwerpige wol-
lige bladen, en roofen-verwige bloemen; Gnaphaiium latiore folio, Althiopicum, flore rofeo , calijculis Jpinofis ; (Gnaphaiium f oliis oblongis tomèntofis, fesfilibus, capita- lis foliofis villofisfimis, Linn. Spec. Plant.) 9. Het Africaanfche Gnaphaiium met lang-ronde wol-
lige, gezenuwde , fteng-omvattende bladen, en groote witte bloemen ; Eiichrijfum Africanum lanuginofum la- tifolium, calijce floris argentto & amplisflmo; (Gnaphaii- um f oliis amplexicaulibus ovatis nervofis utrinque lanugi- ginofis, Linn. Spec. Plant.) 10. Het Africaanfche flinkende Gnaphaiium met bree-
de bladen, en zilver- of goud-verwige bloemeii;_ Gna- phalium Africanum latifolium f cetidum, capitula argenteo ;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verheffingen of uitpuilingen der hersfenen gegeeven , (Gnaphaiium foliis amplexicaulibus integerrimis acutis ,
& eenij:ls de billen (îzsîm) genoemt wierden. fubtus tomèntofis., caule ramofo, Linn. Spec. Plant.) 11. Het Africaanfche flinkende Gnaphaliummetfchet-
pe gegolfde fteng-afioopende bladen, en zilver- ofgoud- verwige bloemen ; Eiichrijfum graveolens acutifolium , caule alato; (Gnaphaiium f oliis decarrentibus acutis unda |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GLIJZIJRRHIZASIJLVESTRIS ; deeze naam word tis fubtus tomèntofis, caule ramofo , Linn. Spec. Plant.)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Befchrijving. De eerfte gemeenezoort fchiet eenige
Roer-kruid; Loop- takkige grijze ftengen uit de wortel op, van min of meer een voet hoogte, die met langwerpige, fmaüewolagtige bladen bezet zijn, op welkers toppen, als medezomtijds in de oxelsder bladen, kleine geele bloemtjesin ronde ruige hooftjes voortkoomen, die op het laatfte in ftuif- jes verwaaijen. Daar zijn ook nog eenige mede-zoorten van, die'bree«
der of fmaller bladen hebben, eenigzins anders groei- jen, en de bloei-hoofdjes in de oxels of pijramids-wij- ze voortbrengen. ; . De tweede zoort heeft kleine langwerpige haiiïgegrij-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iicdc aan een zoort van Astra galus geg
GNAPHALIUM ; Eiichrijfum
wuiâ; Melizoen kruid. Zeer veele zoit kiiiidgewas, waar van wij maar■tc en voornaamfte zullen verhandelegende zijn. '• Het gemeene Gnaphaiium , of hew Lçop kruid, ook Engel bloem en Snoemt; Filaga; Centuncularis; Centu!"'i vulgare majus; {Gnaphaiium cauletyitulis globofis axillaribus terminaltyw- Plant.)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Hpi
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2- Het gemeene Berg-Gnaphalium ; klein Nagelkruid en ze biaden, tusfehen welke korte enkclde ftengetjes voort-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1_______ - ,i _ 1 1 * _ -. _ 1 . j • _ Li i_ 1____ __
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ootjes genoe;ht., met purpere, witte of bonte bloe
*ctJ. en met korter of langer bladen en bloemen ; Gna- maltuin moutanum; PHofella minor Dodon/ei; (Gnapha- ""» caule ßmpiicisfimo, corijmbo fimplifi terminait, far- m>u[t»-(icumbentibus, Linn. Speç. Plant.) m met heel ruige bloembladen
|
koomen, op welke kleine ronde trösjes, met bloemen
groeijen , die purpciagtig , wit of bont en droog zijn; de plant loopt niet rankjes over de grond, die in de leden wortels fpruiten , waar door ze zig fchielijk ver- meerdert. ■ 1 : De derde zoort heeft lange fmalle hairige grijze- bla-: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gwngt ; Gnaphaiium. alpi.
|
um pulchmm; Leontopodium den, van een paar duimen ,lengte, tusfehen welke korte
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DONjji ; ( Gnaphaiium caule fimplicisfin
|
io, capitula ftengjes uit de wortel opfchieten, mei bladjes bezet,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'"
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t9t GNÄ. GNA. GNL GOB. COD.
|
|||||||||||||||||||
ep welke een rond bloem-trosje voortkoômt, uit kleine daar men ze laat voortgroeijen en verdunt ; of men kan d
donker-purperagdge bloemtjes beltaande, dat rondom jonge planten daar na op een diergelijké plaats, op ee
|
|||||||||||||||||||
met verfcheïde heel ruige bloei-bladen fterswijze be-
zet is. Daar is ook eene verandering van, met korter
bladen. |
kleine voet afliand verplanten ; ze kunnen onze winterkot
de tamelijk tegenllaan, als die niet heel hard is, en dezelv in een-drooge grond ftaan, maar in ftrenge winters \ |
||||||||||||||||||
De vierde zoort fchiet uit de wortel ftengen op van
|
ze-ligtelijk uit, weshalven het goed is, dat men eenig
|
||||||||||||||||||
in potten plant, die men's winters in huis bewaart, e
het volgende voorjaar in de grond zet. Ze bloeije in het tweede jaar na de zaaijing en verfterven als dan na dat ze rijp zaad gegeeven hebben. Eigenfchappen, De eerlle zoort heeft een maatig zas
mentrekkende kragt, en word voor een zeer goed midde geagt in de buik- en roode-loop, bloed-fpuwcn en ove< vloedige maand-ftonden ; als mede voor de verzweering der keel, als men het zap met water en melk mengt; c gensTiaare witheid enliardigheid, niets anders het kruid daar in wat kookt, en er mede gorgelt. De bloemen van alle deeze zoorten kan men opdroc
genen tot drooge winter-bouquets gebruiken; zijndeda; toe mede van de voornaamfte en fraaifte, op wat wijz hetopdroogen best gefchied, zie op 't artijkei BLOEM pas;. 211. ^GNAPHALIUM LUTEUM,-is deStoechas citrini
zieELICHRIJSUM. GNAPHALIUM (ROOS-); in't latijn Gmphaïm
r of cum; (Filago flpribus fesfilibus terminalibus, foliis fi ralibus majorions, Linn. Spec. Plant.') Befchrijving. Dit gewas heeft kleine langwerpige hairij
grijze bladen, tusfehen welke een korte fteng opfehie met eenige bladen bezet, welke boven omtrent de blo men veel groocer als de bcnedenfte zijn; koomended bloemen op de top der fteng in trosjes voort. Plaats. Het zelve word gevonden in de duinen n
Holland, Zeeland, Fiaandcren, in Frankrijk en eldcn en is eenjaarig. GNAPHALIUM (ZEE-); in het latijn Gnaphaïm
marithnum ; Gnaphalium maximum Dodon-SH ; (Bty tomentofa, corijmbo Jub-ramofo, foliisfuperioribus major- bus, Li NN. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit gewas fchiet uit de wortel verfche
dene getakte Hengen op, diemet langwerpige ftompeb!; den bezet, en gelijk ook de ftengen en takken zeer«* lig en daar door wit zijn; op welkers top een ietsve: deelde bloem-tros voortkoômt met kleine gcele bloeu tjes. Plaats. Het zelve groeit niet verre van de zee*
ten, in Engeland, Frankrijk, en aan de Middclandra zee; zijnde eenjaarig. GNIDIUM, zie COCCOGNIDIUM.
GOBIO, zie GOVIE. GODDELIJKE STEEN; in het latijn Lapis Div
nus; is een door konst gemaakte fteen, die in veelert oog-gebreken, zeerdienftig is, en op de volgende wijze''1 reidword: Neemt Cijperfche vitriool, gezuiverde fi f ter en rots aluin , van elks twee oneen, ftampt het all' onder malkander, en zet het in een nieuwe verglaast pot eerst op een zagt vuur te fmelten, daar ntfii n derhand een weinig heet water bij doet, tot dat, alles S fmoltenen heel heet is, alsdan doet 'er een half dra ma geftootene camfer bij, roert het met een heete 1^ tel wel door malkanderen, en als de camfer welgs ' ten, en met de andere ftoffen vermengt is, dekt de pot zijn dekzel toe en maakt hein rondom digt met een |
|||||||||||||||||||
twee tot dinet fmallgers lengtden grijs ztrosfen mverwige bgeel zijn.voort, fpwelke in'men, wedan dons
De volgedaanteten , enbezwaarl
De tiediedefiengen fchiegetakt envvige blinlijk die dheeft een
De elfbladen logewas he
Plaats.Buitschlazen en inzoort grore droogvondenland, Okomt natandere hrige ze vebeide laabehalvenbij ons i
Kweekden dooronze ftrede , 6, 7ze vermde vorstdekt, ofrn het omen moven.omof geheezet menftand-plamet de awarme pnajaar iop welkop een zis, en mDe tw
|
|||||||||||||||||||
van meel ; laat hem vervolgens 24 uuren ;
te verkoelen; als dan breekt hem in ftukken, |
aldus«3
en beffa
|
||||||||||||||||||
rvlieg'
|
|||||||||||||||||||
warme plaats tegen een muur, ftaket, of rabat gezaait, de fteen in een glas, we] geflopt, om niet te vervlieg
|
|||||||||||||||||||
- .rioooDUO'j
Çebrùih ' Men 'Iaat een half drachma van de flem,
•eftooten, in een thee-kopje vol gemeen of roofe-water Leiten en doet er dan een druppel van laauw-warm tl het o'og of de oogen, driemaal 's daags, 's morgens vroeg, 's middaags, en 's avonds als men na bed gaat. Dit water maakt de oogen helder, verfterkt en zuivert die neemt de roodheid en beginnende vlekken en Haar |
||||||||||||||||
'GOH:
|
||||||||||||||||
urn
|
||||||||||||||||
over den Godsdienst ; en in geen zaak diende anders
meer eensgezindheid te weezen. Vier Hoofd- Godsdiens- ten of Religiën zijn er in dewaereld, de Joodfche.de Hei* denfche, de Mahometaanfche, en de Christelijke. De Jooden meenen, dat de Wet van Moses van een eeuwig- duurende inlteilinge is, en houden daar nog aan vast;: zij verwagten daar en boven ook nog den Mesfias, die ia het O. 'i. belooft was, en die ons in de perzoon Van den Heere Jezus Christus is gefchonken. DeHeiden- fche Godsdienst is overliet gemeen genoomen, niet an- ders als een bijgelovige afgodendienst; hunne Goden waa- ren inzonderheid de Hemelfche Lichten, Zon, Maan en Sterren, het welk de oudile afgodendienst is inde waereld ; verder onzigtbaare weezens, voortreffelijker als de menfehen, die wij Engelen noemen; en eindelijk afgeftorvene menfehen , die groote diensten aan het va< derland bewcezen hadden , en na hun dood vergood wier- den : De zedekunde, voor zo ver dezelve de pligtert ontrent zijn evenmensen behelst, is onder vcele Heiden-, fche volkeren , onder welke een ""geregelde burgerlijker maatfehappij ftand greep, zeer voortreffelijk geweest. De Christelijke-Godsdienst is die, welke door Christus en de Apostelen gepredikt is geworden, en moet geleert, worden uit de Schriften des N. T. In de drie eerfte eeu- wen is dezelve genoegzaam in haar oorfpronkelijke zui-. verheid en eenvoudigheid bewaart gebleeven. ; 'maar zedert dien tijd, wanneer een algemeene onweetenheïd, hetgantfche Christendom overflroomdc, is ze langs ver- fchcide trappen door zeer veele wangevoelens en bijge- loovigheden grootelijks bedorven geworden, welke door het gezach van Pauzen en Concilien de Kerk zijn opge-:. drongen , wordende die geene , welke zig daar aan niet wilden onderwerpen , wreedelijk vervolgt,- alwaarom zjg na de elfde eeuwe, veele van de gemeenfehap der publijke Kerk hebben afgezonden : Dog welke affchei- dinge, gelijk men weet, voornaamelijk gefchied is inde zestiende eeuw , ten tijde van de Reformatie, onder aan- voeringevan Zwinglius, LuTHERUs en andere ,• wor- dende zedert dien tijd, die Kerke, in welke de oude dwaalingen en bijgelovigheid nog ftand grijpen, genoemt de Roomfche of Roomsch-Catholijke; gelijk die gene, welke zich daar 'van hebben afgefcheiden, Proteftanten of Hervormde. Maar het is te beklaagen , dat deeze, die uit de Roomfche Kerke uitgegaan zijn, om dat zij zig niet aan eenig menfchelijk gezach, maar alleen aan den regel van Gods Woord, wilden onderwerpen, dat zelve gezach tegens malkanderen hebben in 't werk ge- fielt ; want over verfchillen van minder belang , die weinig of geen invloed hebben op de praftijk en de deugd, hebben ze elkander onderling veroordeelt, ennietinlief- de willen verdraagen ; en zijn dus in verfcheide Seelen of Godsdienstige Gezintheden gefcheurt geworden, als daar zijn de Lutheraanen, Gereformeerden, Mennonij- ten, Remonftranten, enz. GODSGELEERTHE1D; ïnhetlatijn TJieologia, van
het griekfche 6t>t God, en yyyH redenvoering; is in het algemeen genoomen, de kennis van Goden de Goddelij- ke zaaken, zelfs ten aanzien van de kunde, die men er door het licht der natuur van kan verkrijgen. ^ Het is in deezen zin , dat Aristoteles Metaphijfic.lib. VI. dat gedeelte der Wijsgeerte, het welke van God., en eenige zijner eigenfehappen handelt, Godsgeleertlieid, noemt ; mede gaven de Heidenen aan hunne Dichters de naam van Godsgeleerden, om dat zij-in hen een meer- dere trap van kennis, ten aanzien van den aart derGod- T t beid, |
||||||||||||||||
weg'
GODLOOSE ; Godslasteraar ; Impius; word een zulke jjoor verftaan, welke opentlijk van een God kwaad fpreekt,
of er mede fpot, dien hij in de grond van zijn hart aan- bid. Men moet de ongeloovige niet met de Godslaste- raar vewerren ; de ongeloovige is een beklagensweerdig mensch; de Godslasteraar in tegendeel een deugeniet, die de inenfchelijkezamenleevingonweerdig is, en niets dan deuitcrfte verachting verdient. GODSDIENST ; in het latijin Religio. Dit woord,
so als het in net gemeene gebruik voorkomt, betekent twee dingen : Voor eerst, de gevoelens, welke men heeft van God en Goddelijke zaaken ; ten tweeden, de wijze enmanier van den dienst, welke men God toebrengt. Bij oorbeeld, als men fpreekt van de Roomfche Religie of Godsdienst, zo verftaat men daar door en de gevoe- lens, welke de Roomschgezinde hebben over Goddelij- kc dingen, en de wijze die zij hebben, om God te die- nen, Te recht word de Godsdienst onderfcheiden in de Natuurlijke, en de Boven - natuurlijke , of liever Geopenbaarde. De eerde is , welke uit het in-
fchaapen licht der reden en confeientie kan afge-
id worden : De andere, welke wij of geheel niet , of ten minden zo volkomen niet zouden weeten, als ze ons door God niet geopenbaart wierde. Bijvoorbeeld, meeste Wetten, die God wel eer aan Israël gegeeven
heeft, behelsden een geopenbaarden Godsdienst. Dena- tïmiijke Godsdienst moet niet verwart worden met de Hei- 'che, gelijk vcele doen, inzonderheid ten opzigte van de
Zedekunde, welke het weezentlijkfte gedeelte van den Godsdienst uitmaakt; want zelfs de wijste onder de Heidenen waaren van jongs af zodanig met vooroordee- 1*81 ontftaande uit die algemeene onkunde en bijgeloo- tiglieid, welke onder hen heershte, bezet, dat ze het zuivere licht der reden, niet zo als het behoorde, ge- wuikt hebben, en derhalven zo verre niet hebben kön- nen koomen in de natuurlijke Godsdienst, als wij nu kon- ?ei doen, welker veritand door het licht des Euangeliums s °Pgeheldert. En daarom is het meermaalen nodig ge- Jeest, om dat de menfehen het ingefchapen licht der re- jen niet wel gebruikten, dat God hen dingen openbaar- °e, of wetten voorfchreef, welke zij anders doordat licht todden können weeten. De Natuurlijke Godsdienst is de eigentlij e en oorfpronkelijke, waar aan de Geopen- itrde moet getoetst worden; want de laatfte, als ze aar zal weezen, kan met de eerfle niet ftrijden. Het Poot oogmerk van de geopenbaarde Christelijke Gods- Jj-lst, welke wij belijden, is ook, om aan de natuur- de Godsdienst deszelfs regten luister en volmaaktheid j &eeven, cn dezelve onder demenfeben te herftellen,- Bj'b') voorbeeld, behelst de Christelijke Zedekunde ji°f wij kunnen uitdeonfeilbaare waarheden der re- deoilIijkheid enbetaamelijkheiddaarvan aantoonen;
,eI gecne met de gezonde reden niet kan worden
je vreenRebragt ; moet men niet denken in de zedekun- (erv-at te weezen. Hierom noemt Paulus onzen Gods- Daa •" redeliJke Godsdienst, Rom. xii: r. |
||||||||||||||||
DiVs-
derlei zebe- falpf : alles ïaasds m "a
les g& diach'
:e fp* eto"1' ottnet n deeg is flàaB ,effaail •liege»
|
||||||||||||||||
jj ^ls Seen grooter'verftftii onderde
|
menfehen, als
|
|||||||||||||||
ft0 €ÖLV GOD. GOE.
|
|||||||
heid, en de geheimen der Godsdienst veronderftelden,
dan in andere menlchen. De Ouden hadden drie zoorten van Godsdienst; als I. De Mijthologifche óf Fabelagtige, welke onder de
Dichters in bloei was, en inzonderheid zijne betrekking had op de Theogenie of generatie der Goden. II. De Staatkundige, die door de Vorsten, Regen-
ten, Priesters, en het lighaam der volkeren omhelst wierde , als de nuttigfte en noodiglte weetenfehap r voor de gerustheid, zekerheid en voorfpoed van den Staat. III. De Phijficque of Natuurlijke Godsgeleertheid, door
de Wijsgeercn aangekweekt, als eene weetenfehap, het meeste met de natuur en de reden overeenkoomende ;' zij erkenden maar een eenigGod, dien zij Oppenveezen noemden,- benevens Duivelen oïGeniums, dien zij als middelaars tusfehen God en de menfehen aanmerkten. Onder de Christenen word het woord Godsgeleertheid
in verfchillende zinnen genoomén : De Oudvaders, en wel voornaamelijkde Grieken, zo alsBASiLiusen Gre- gorius van Nazianzenen , hebben die naam inzon- derheid aan dat gedeelte der Christen leer gegcevcn , welke over de Godheid handelt. Maar in een uitgeftrekte zin, bepaalt men de Godsge-
leertheid te zijn, eene weetenfehap, welke ons onder- wijst, wat wij van God moeten denken; en de wijs, hoe- danig hij begeert, dat wij hem zullen dienen, men ver- deelt dezelve in twee zoorten; welke zijn de Na- tuurlijke , en B'oven-natuurlijke of Geopenbaarde Godsge- leertheid. De natuurlijke Godsgeleertheid is de kennis , die wij
van God, en zijne eigenfehappen, enkel door het licht der natuur en reden, a's mede door het befchouwen der wonderwerken, die niet als door hem kunnen voortge- bragtzijn, verkreegen hebben. De hoven-natuurlijke of geopenbaarde Godsgeleertheid ,
is eene weetenfehap, die zig op geopenbaarde grondbe- ginzelen vestigende, befluiten maakt, zo wel ten aan- zien van God, zijn aart, eigenfehappen, enz., als over alle andere dingen, dieeenige overeenkomst met God k'unnen hebben; waar uit volgt, dat de Godsgeleertheid in deszelfs handelwijze, het gebruik der reden bij de zekerheid dei openbaaring voegt; of dat zij gedeelte- lijk gegrondvest is op het licht der openbaaringe., en gedeeltelijk op dat der reden. \ Alle de waarheden, waar van zig de Godsgeleertheid
het onderzoek voorftelt, zijn befpiegelende of wel ber oeffenende; en diensvolgens word dezelve onderfebei- den in befpiegelende ,- en bèoeffenende of zedelijke Gods- geleertheid. De befpiegelende Godsgeleertheid is die , wei- ie niet anders tot onderwerp heeft, dan om de Ieer- ftukken der Godsdienst, voor zo verre zij moeten ge- looft worden, te bepaalcn , op te helderen, en te ver- dedigen. De zedelijke of bèoeffenende Godsgeleertheid , bezigt zig om de plichten van den Godsdienst te be-, paaien;- handelt van deugden en ondeugden; fchrijft regelen voor, en bepaalt het. geen recht of onrecht , geoorlooft of niet.geoorlooft is, in de fchikking en be- Aiering van- den Godsdienst. ; GODS-GENADE; .Kleine Vinger-hoed; Digtkniid; Nieskruid ; in 't latijn Gratiola'j Gratia Dei; Centaurium aquaticum; Digitalis minima, Gratiola diüa; {Gratiola floribus pedunculatis, fohis lancealatls ferratis, Likn, Sfec. Plaut.) Mefchrijving. Dit gewas fchiet uit de wortel eenige vier- |
kante (lengen op,, van ongeveer een kleine voet hoogt
die metveele fmallelangwerpige, puntige, gezaagdei gezenuwde bladen bezet zijn, twee en twee tegen e ander over ftaande ; de bloemen koomen uit de oxi der bladen op dunne ileeltjcs voort, welker gedaan na een vingerhoed zweemt, en zijn purperagtig of wi waar na kleine eijrondc zaadhuisjes volgen, welke kle rosagtig zaad in twee celletjes bevatten- De wortel dun, wit, knoop-en vezelagtig , en kruipen onder>. grond voort, gelijk het hondsgras. De geheele plant heeft een zeer bittere, ietszaarjie
tiekkende fmaak, maar geen reuk. Plaats. Dezelve groeit in Hoog-Duitschlr,nd,Fran
rijk, Italien en elders, op vogtigebroekagtige plaatzei in de weiden, bosfehen, enz. Bij ons word ze zomtiji in de hoven gekweekt : In Italien word ook een ven; dering gevonden metgeele bloemen. Kweeking. Dezelve gefchied ligtelijk door fcheutir
der wortelen ; maar men moet haar een vogtigezandagt ge grond geeven, dewij I in ze drooge gronden niet tier maar bederft ; en ze kan onze winterkoude tamelijk w verdraagen. Eigenjchappen. Dit kruid heeft een zeer fterkepu
geerende kragt, en doet ook dikwils teffens braakec drijvende de water-, flijm- en galagtige vogtenuit de a gclegenfte plaatzen des lighaams, en is derhalven he dienstig tegen de bleeke-, geel-enwater-zugt, veroiüe de langduurige ander- en derden-daagfche kooruen, hei pe-jicht, en drijft de wormen uit. Men gebruikt das van het aftrekzel, van een halve handvol versch kruid maar droog zijnde, van een tot twee à drie drachmen in wijn of water getrokken; en dit aftrekzel purgeert fte: ker als het zap : Men kan ook het gepoeijerde kruid gei ven van een tot twee fcrupels, in een oublie, ia men wat gepoeijerde caneel of anijs-zaad kan bij mengen tegens de krimpingen : Men maakt er ook extraiï van waarvan de dofis is tot twee fcrupels ; maar dit purges middel moet voorzigtig, en niet anders dan bij flerk natuuren, ofmet andere zagter en temperende middele vermengt, gebruikt worden,' dog dit kruid is hier te lat de weinig bekent en in' gebruik. GODS-VOGEL, zie PARADIJS-VOGEL.
GOEDE HENDRIK; Lammekens-oor; Jlgoede;ft
de Spinagie ; Honds-melde ; in 't latijn Bonus Benrhui Tot a bona; Lapathum unBuofum, ; (Chenopodium folüstr. angulari-faghtatis , Linn. 'Spec. Plant.) Befchrijving. Dit kruidgewas, zijnde een zoortva
Melde., heeft driekantige , pijlformige, puntige bladen aan lange ileeltjcs zittende, diewitagtig en als metnw befproeit zijn; uit de wortels fpraiten verfcheide dits Hengen, van een voeten rrieer hoogte, welke met blaue en fpruiten, die na bovenwaarts kleinder worden,o& zijn; aan de top der (lengen, en in de oxels der bladen n* bovenwaarts, koomen, länge druif trosies op ù'^f voort, die uitveele kleine groene- knopjes beftaan, ff ' na 't zaad volgt, 't welke na dat van de wieMe gelijkt- wortel is dik en lang, en meest doorgaans invente takken gedeelt, ziinde van binnen geel. Plaats. Dit gewas groeit op ongebouwde P'a?r\
haast de wegëfl, heggen, tuinen en elders, in " ! en Neder-buitschland , enz. Daar is ook een gw zoort van, die in Frankrijk groeit, en Wat korter r agtiger bladen heeft. Men kweekt ze ook in de tui voor het keiiken-gebruik. Kwseking. Dezelve gefchied door't zaad, dat »en |
||||||
GÖfJ, -GOM.
f et voorjaar op een' bed in een goede losfe vette grond
niet al te digt zaait, of de*opgekoomene jonge planten efdunt, tot op een voet afftand; inen kan ze ook ver- planten, dog bèteris het.datmeri ze niet verplant, en men moet ze vervolgens van 't onkruid fchoon houden, zullen ze niet nalaaten weite groeijen, en kunnen |
||||||||||||||||||||||||||||
COM,
|
||||||||||||||||||||||||||||
&?
|
||||||||||||||||||||||||||||
'.Omde Gtm-copal op te los/en.
Smelt de gom-copal in een ijzere lepel over het vuur, en giet hem dan af, op dat alle onzuiverbeden daar van af koomen, welke te rug blijven; fmelt daar na ook co- lophonie op dezelfde wijze, en giet hem af van het on- zuivere ; vervolgens neemt van de gezuiverde copal, en van de gezuiverde colophonie , van elks even veel fmelt het langzaam in de lepel zaam.en: Op deeze wijze lost de colophonie den copal op, en de vermengde masfa laat.zig in elk fterke Jpiritus of geest oplosfen; dewijl de colophonie tot een medium verftrekt, waar door dë deelen van de copal gefcheiden, en oplosbaar worden. Deeze aldus 'm Jpiritus opgeloste copal, is een heerlijk lak-vernis, om allerlei gladde cierlijke houtwerken, al$ . mede ijzerwerken mede; te verlakken. Anàer.e manier. .
Stoot de copal 'm kleine ftukjes, doet ze in een pot-
je, en kookt ze heel fterk in regen-water, tot dat er als een witte melk van koomt; giet dezelve dan af, en er weder ander water op, en kookt het weder als voo- ren , tot dat er een witte melk verfchijnt; herhaalt dit: zo lang, tot dat de copal alle tot melk in het water verkookt is ; giet daar na de afkookzels bij malkander , en druipt allengskens goede wijn-azijn daar in, zo pre-r cipkeert-zig de copal; giet dan de azijn daar van af, en, kookt den geprecipiteerden copal in azijn of water, om hem wel te zuiveren, zo laat hij zig in alle geesten op- losfen. Nog een andere manier.
Neemt zo veel gom-copal, als gij wilt, maakt ze fijnj
en doet dezelve in een nieuw verglaasde kop met wijn- azijn de tijd van een half uur fterk kooken , giet er als dan den azijn af, en doet in deszelfs plaats zo veelfpijk, of bij gebrek van die, terpentijn-olie bij, als na gisfinge genoeg is; laat de copal hier zo lange zagtjes met koo- ken , tot dat die zig beeft opgelost, als wanneer het, gelijk andere vernisfen, door een doek word gewron- gen , en in een zuiver glas tot het gebruik bewaart. Dë olie van roofemarijn word gezegt, deeze gom lig-
telijk en met- weinig moeite op te losfen. ^ Men zal op het artijkel VERNIS meer over deeze
ftoffe vinden. GOM DRAGANTH , zie DRAGANTH-BOOM.
GOM ELEMI, zie ELEMI GUMMI.
GOM EUPHORBIUM, zie EUPHORBIUM.
GOM GALBAN, zie GALBANGOM.
GOM GAMANDER , zie GUTTE-GOM.
GOM GUTTE, zie GUTTE-GOM.
GOM fJENEVER-BOOMS-), of Jenever-gom; zie
JENEVER-BOOM en SANDRAK. GOM (KERSSE-BOOMS-), zie KERSSE-BOOM.
. GOM-LADAAN, zie LADANUM. GOM-LAK, of Schel - Lak ; in het latijn Gummi
Laccœ; Lacca; is geen gom nog hars van een boom, gelijk men voor deezen gemeent heeft, maar eer een zoort van wasch , dat van' gevleugelde roode mieren of een zoort van bijen of wepfen, aan de kleine takjes en bladen der boomen in de. beete landen vast gehegt word; dezelve word uit Oost-Indien gebragt, en is bard, dog murf, roodagtig.van koleiir en een weinig' doorfchijnen- de, geevende op gloeijende kooien geworpen, of bij de keers aangeftooken , een aangename reuk; men vind er welvierderlei zooiten van; i. de lak in greinen (lac. ca in granis), die in kleine geel-roodagtige korrels is;- 2, de 'hout- offlok-lak (lacca in ramulis qf bacillis), die Tt ?. aan |
||||||||||||||||||||||||||||
aaren duuren.
|
||||||||||||||||||||||||||||
'e
|
ifchappen. Het heeft een verwarmende , verwee-
kcn'de, afvaagende, zuiverende, en laieerende kragt;
je wortel zo wel als het kruid worden gepreezen om
pijnen te Milien, de wonden te zuiveren en te heeien,
long te zuiveren, en de verzweringë in dezelve te ge-
|
|||||||||||||||||||||||||||
men gebruikt 't inwendia ook met nut in cl
|
||||||||||||||||||||||||||||
leezen
|
||||||||||||||||||||||||||||
ftc'eren; als mede tegen de vlekken en fchurftheid der
iid.:
De bladen worden in de keuken ook gebruikt tot zop-
jnen moes, gelijk de fpinagife, melde en beete, hetzij
alleen of met deeze kruiden vermengt; zijnde aldus heel dienstig voor menfehen die hardlijvig zijn, om den'buik jagijes los te maaken. Daar is ook nog een ander kruid, dat de naam van Goede
Htnêrik (in 't fransch Teute, bonne') drangt, zijnde defchar- \aj of horminum ; weshalven men dezelve niet met elk- ander verwarren moet: Ook is er een kruid, dat Kwr.a- 'jtHendrik, Q.-.AusH'enricus) genoemt word, zijnde de Dataria : zie TA ND-KRUJD. GOLD-ERTZ, zie IPECA CUANrIA.
GOM; in'tlatijn Gumir.i; is een verdikt hard vogt,
pit uit de planten , en wel voornaamelijk uit de boomen vloeit, en zig aan dé bast, botten of bladen van tijd lot tijd aanzet ; het beltaat uit flijmagtige deelen , en laat Siginhet water oplosfen, en ook weder door evapora- tie verdikken ; maar harsâgtig gom, gummi refinofum of piwni-refina, is een gom, dat ten deele uit flijmagtige -, ra ten deele uit olie- of harsagtige deelen beftaat, ■lis in het water niet wel ontbindbaar zijn, maar wel de flijmagtige, endaar en tegen de harsagtige deelen '»olie; gelijk bij voorbeeld het gom-galban van zoda- % zoort is ; en deeze harsagtige gommen koomen "rcest uit kroontjes-draagende planten of kruiden (urn- l'l'fetce) voort. Daar zijn verfcheiderhande gommen en harsagtige
Enmen, die inkoleur, finaak, dikte, enz., van elkan- fecn verfchillen. GOM AMMONIAK; in -het latijnGummi amtnonia-
""«; zie AMMONIACUM. G0M ANIME, zie ANIME GUMMI.
°0M (ARABISCHE), zie ARABISCHE GOM
Cn EGIJPtlSCHE DOORN. GOM BDELLIUM, zie BDELLIUM GUMMI.
GOM BENZOIN, zie BENZOIN.
GOM (BOOMVEILS), zie KLIMOP.
GOM CANCANUM , zie ANIME en CANCA-
MJM. GOM CARANNA, zie CARANNA.
!nGOM COPAL ; op het artijkel Copal hebben wij :ezc gom befchrcevcn, en gezegt, dat dezelve veel cm. voor de fchilders en verlakkers, om er een heer-
licf .vern*i van te maaken , moetende dezelve tot ... einde opgelost worden; maar dewijl dit bezwaar- 'icbieden kan, of zulks ten minden aan weinige |
||||||||||||||||||||||||||||
zo moeten wij hier, eer wc aan het artijkel
|
||||||||||||||||||||||||||||
au ii ï'
|
||||||||||||||||||||||||||||
■ - "^itiucu van aiieriei vernis/en toekoomen, aan-
' 'w!!> hoe men dezelve oplosfen kan, op de volgen- |
||||||||||||||||||||||||||||
ijze.
|
||||||||||||||||||||||||||||
GOM. GOtf. . ,GON,
|
||||||||||
aan kleine takjes van een vingers lengte hangt ; 3. detafel- GONORRHOEA ; betekent in het grieksch Zt
af/chel-iak Qacca intabulisoüaccatabulata); 4.de oor-lak loop, om dat men van ouds zo wel als nu door zv |
||||||||||
(lacca auriculata) ; deeze gelijkt na ooren, en is die welke
eertijds uit Engeland naar Frankrijk gevoert wierd. Van al- le deeze zoorten word de tweede zoort of JM-/a& voor de beste gehouden, inzonderheid als hij wél zuiver en don- to-roodis, en gekauwt wordende, het fpouwzel pur- per-rood verft, dat een proef daar van is. Plij word meest uitwendig gebruikt tegen de feheurbuit
in de mond, tand-bloedingen en waggelende tanden; men maakt er ten dien einde een nuttige tinüuur van, als Neemt gepoederdegom-lak, een half once; gebrande aluin, een dracbma; doet 't in een phiool of vies, giet er agt oneen geest van lepel-blad op, en laat het zo lang in het zand, of anders warm trekken, tot dat zig de tinüuur rood genoeg vertoont, die als dan zagtjes word afgegooten. Van deeze tinüuur doet men eenige drup- pels in wat wijn ofwater, en wascht er 't tandvleesch mede. Deeze lak is ook een goed middel in de kwaaien der lijfmoeder; waar toe men een goede tinüuur berei- den kan, als men in plaats van aluin en geest van lepel- bladen , v/ijnjl een-zout en beste brandewijn neemt. GOM-LOOK; is een zeker hard harsagtige gom, dat
uit een vreemd boom-gewas vloeit, en zeer naar de barnßeen gelijkt, en derhalven ook valfche of bistert- barnfleen genoemt word,- maar het word gekent en van de waare barnßeen onderfcheiden daar door , dat het gebrand wordende, geen zulken aangenaamen reuk heeft, en ook niet zo ele&risch of aantrekkend is ; daar en boven ook in brandewijn zig ligter oplost, voor zo ver- re het harzig is, en in de distillatie geen zulk vlug zout geeft : Het tvord uit Oost-Indiën gebragt, maar men weet nog niet zeker, van -wat boom of plant het ei- gentliik kootnt. GOM MASTIX, zie MASTIX-BOOM.
GOM OLIBAN, zie WIEROOK. GOM OPOPANAX, zie OPOPANAX. GOM SAGAPEEN, zie SAPENUM. GOM SANDARAK, zie JENEVER-BOOM en SANDARAK. GOM SARCACOLLE, zie SARCACOLLA. GOM SENEGAL; is de Arabij'che gom, of een zoort daar van , die flegter is , zie op het artijkel EGIJPTISCHE DOORN, pag. 602. GOM SERAPINUM, zie SAGAPENTJM. GOM TACAMAHACA , zie TACAMAHACA. GOMPHIASIS,- dit woord vind men bij zommige fchrijvers gebruikt, om daar mede het waggelen der tanden, enwel inzonderheid der maâltanden mede teken- den te geeven. GOMPHOSIS; Conclavatio, zo veel als zamenfpijke-
ring; dus noemt men de zamenvoeging der beenderen, wanneer het eene been even als een nagel in het ander word gehegt, zo als bij voorbeeldde tanden in hetkaake- been zitten. GOMPHRuENA LINNjEI ; is een planten-geflagt,
dat verfcheidene zoorten van buitenlandfche gewasfen bevat, en daar ook de bolagtigs amaraiith toe- behoort; zie tag. 67. GONAGRA," is de latijnfche naam van de jicht aan
de knien. GONGRONA ; dit woord word in het algemeen ge-
bruikt, om« alle zoortvan harde en ronde zwellingen der zeniwagtige deelen mede te betekenen; dog inzonder- heid word er een kropgezwel door verftaan> |
heid dier deelen onderhevig was,aan tegennatuurlijk
loop van het voortteelings-vogt; dog hedendaagsch duid het eene ziekte, welke niet dan door vennem met lieden, die de Spaanfche pokken in minder of m, der graad hebben, verkreegen word, en is daarom ftempelt met de naam van Virulenta, of kwaadaan Zaadloop. Beide vrouwen en mans zijn er onderhe aan, dog de ziekte heeft bijzondere uitwerkingen m deelen der kunne, welke zij aandoet; de ongebond heid is ei oorzaal; van, want nimmer kootnt deeze z\ te uit zig zelve, wat er ook van gezegt word, zij k toos door befmetting verkreegen; het is wel waar, , mans de vrouwen wijs maaken, als of zulk eene zie; in een kuisch huwelijk konde verkreegen worden, w neer de vrouwe bekent word geduureitde haare maai zuiveringen, dog dit is niet waar; of fchoon uit! zondere inzichten door de Geneesheeren zelven dit \ eens toegedaan word. De Jooden fchijnen met r< daarom hunne vrouwen niet te moogen aanraaken die omftandigheid, om dat het zekerlijk niet behc lijk is, te verzaamelen in zulk een tijd, die alle vrugting, het groote oogmerk van het huwelijk, afc en onmoogelijk maakt. Waarfchijnelijk hebben de Ji den en andere natiën in het Oosten hier door onJer viggeweest aan ziektens aan de mannelijke deelen, d die zijn nimmer zo hevig geweest, als -de hedendaagft vuile en befmeuelijke gonorrhoea of druipen ; die in niet gekent heeft, dan na dat de Venus-ziekte uit Aa rica overgebragt is. Zie VENUS-ZIEKTE! T)eGonorrlioea virulenta of vuile zaadloop on drup
is eigentlijk eene afvloeijing van féherpe etteragtigeit fe, uit den waterweg der mannelijke roede, welkeee. zeer dun en helder, daar na licht-groen van kolenr dikker, eindelijk geel agt ig-groen en taai geworden, in 1 water zig als vezelen, als kleine aaltjes opdoet, envo aan den waterweg, als witte etter die taai. is, blijft« ten. Al dit vogt word afgefcheiden van de flijmklii tjes, die overal in dea waterweg zitten ;. het kooait à halven niet uit de zaadhuisjes, en is geen zaad, ^ moet vergeleeken worden, bij de. verkoudheid in °' hoofd of neus; welke afhangt van eene ontfteekinge de fijne vaten van het fnotvlies,- deeze fcheitf eerst dun helder vogt, daar na word die dikker en gf°a eindelijk zeer dik en taai, en de verkoudheid genee; alleen verfchilt de zaak hier in, dat deeze doffen' kwaadaarüig, nog befmettelijk is. De waterweg nu zeer lang zijnde in den mannen, fc
de befmetting, en daarop volgende ontfteeking ofa!lfi vooraan in den piswegzijn, of dieper., hal verweeg, wel tot digt bij het fondament toe, dat is-, tot aan j mond van de blaas toe verfpreid worden. Deeze di graaden moet men wel onderfcheiden , om de voorzj ging; want de-gunstigfte zoort- is die, wc'ke even agter het hoofd des manreüjken lids zigu'^f" de tweede geeft altoos eene kromheid van het-W'. derde zoort belet den gang, en is fmertelijk als 06 der neder gaat zitten, of, bukken, om. dat dé'?*& van het perinaeum er tegeos aan werken, en drum Deeze ontfteeking nu maakt bet-vlies van. binnen z evoelig, en daarom is het watermaaken zo miert oor de lijders, overtreffende verre weg de pijn, ' e de, fteen of ds koude pis geeft, want. zij duurt oplioudelijk eenige wecken.'lang; hierom fcBrooine |
|||||||||
GON.
|
|||||||||||||
■swt
|
|||||||||||||
%rafer te maaken; waar door de pis fcherper geworden
ziiide, te fcherper bijt, en fraert geeft. De kromte van he't lid, inzonderheid Wanneer door de aanprikke- •jjpg eene ftijf heid veroorzaakt word , geeft onlijdelijke pijnen aan die Onbezonrienen , welke dikwerf niet weg- eenoomen kan worden, dan door herhaalde aderlaatin- lei), en geduurige ftoovingen. Zo duur word de dar- tele wulpsheid betaalt , en evenwel fchrikt zo zwaar een toeval den lijders in het vervolg niet aft Wanneer het derde zoort plaats heeft, dat is, wan-
neer dat gedeelte van de waterweg word aangedaan ag- ter àe bulbus of bast van den waterweg, en den krop der blaaze in, verzweert dikwerf die vliezige weg, hij ver- naauwl, of groeit geheel toe; veroorzaakende in het vervolg eene altoosduurende opftopping van water, of wel fistelen in het perinaeum, dat is omtrent den bil- naald; welke twintig of meer wegen en holen maaken- ie, het water als door een gieter met even zo veele draakjes doet zijpelen, tot groote finert van die onge- lukkigen; die even daarom te meerder medelijden ver- dienen, om dat zij nietklaagen moogen, en het geduu- rig opkoomend toeval, hun den misdaad verwijt. Terwijl de lijder dus gepijnigt word, gevoelt hij
veeltijds teffens eene inwendige fmert in de ballen , die als gedraait fehijnen te worden, zo- als de groote Sïjdenham het uitdrukt: Indien hij niet aanftonds de balzak opfebort met een bekwaame band, gaat deeze pijn over in ontfteeking en uitzetting der ballen-, die men alsdan, hetzijgcoorlooftdit woord te gebruiken, zind- ktoengenoemt worden; welke ligt in verzweeringover- gaan, of eene altoosduurende verharding en kankeragtt- ge vleeschbreuk te wege brengen-, als op de herhaalde aderlaatingen, en aangelegde pappen,, de ontfteeking niet bedaart. De klieren in de liezen, gezeeten onder het ligament
van Ponpait, gevoelen ook door medelijdende aandoe- ning de fmert der begänne zonde; zij zwellen, worden hard, en ter dikte van een vuist of meer gekoomen zijnde, dreigen zij den lijder met de pokken, indien zij liet tot rijpheid gebragt, geopent en gezuivert worden; zelfs is iemand, die deeze diktens of klapaoren gehad taft, nimmer zeker van die fchrikkelijke plaag, en be- hoort de kwik-cuur te ondergaan. Behalven deeze toevallen word het hoofd des mari-
•Wjken lids dikwerf om de kroon, even agter den rand , aangedaan- meteen rij kleine puistjes, welke men con- '¥omata noemt; en die niet wegwijken , dan op het «Maaken en ftrijken met lapis infenialis, of lapis eau- 'fiktis ; niet zelden groeijen ze er tegen op-, err dreigen °on lijder met zo veele opene zweertjes , welke dan linkers genoemt , bij een Spaanfche kraag vergelee- kon worden; deeze geneert men met bafilicwn enmerc. ï'Mcipit. ruber tot ecn-agtfte ; of wel'met enkele kwik" Za'fi de bijtende en aefcharotique middelen, worden meor en meer afgïkeurt. ueeze f jankers zetten zig ook op het hoofd, en te-
gens den voorhuid van binnen, maakende diepe zwee- ,'en> met harde calleufe randen, die niet dan door. kwik Vefi'reev-L-n können worden. «lledfcze toevallen verzeilen zomtijds den druipert,
n worden nog Vermeerdert' door Vernis-wratten, die
'«alleen om het lid, maar om den aars z-'g bij menig-
jj. Vert°Oi;eir; altemets groeijen er uitwasien als haa-
nKammen agter bet hoofd der roede weg,, die men
-t moet afknippen, en dan met lapis infern: ftrijken,
|
|||||||||||||
zal men ze in den grond geneezen ,~ en geen gevaar
loopen , dat zij weder opkoomen en grooter uitwas* fen. Deeze dan zijn de toevallen in den mannen; gelukkig
is de lijder, wanneer hij niet daarenboven zeer fchie* lijk in de pokken zelven vervalt, waar van wij op zijn plaats zullen fpreeken, en v/elke iets afzonderlijks zijn van druipert ; want dikwerf geneezen druipers zonder pokken; dog fjankers, wratten, enz. nooit. In- de vrouwen heeft ook de druipert plaats, maar
niet in- de Urethra of waterweg, maar rondsom'dezel* ve , in de klieren , welke tot zeven of agt toe gevonden worden, op het verhevene deel van den pisweg, en zeer fraai afgebeeld zijn door Morgagnus in zijne Adv. anatom. Deeze klieren worden uiterlijk, even als in de mannen de waterweg van binnen, aangedaan, en veroorzaaken even zwaare pijn in het wateren j ook: druipt uit het vrouwelijke deel geduurig dit vogt, eerst dun, dan groen, etteragtig , eindelijk zeer dik, tos dat zij geneezen zijn. Zij krijgen veel eerder Jjank~ers en venus wratten, die
zig uitftrekken over het geheele vrouwelijke deel, de eeifte voomaamelijk op de nijmphen, de anderen van onderen tot aan den aars. De hoeren bedekken veeltijds haare vuile ziekte met
voor te geeven ,. dat zij de wittevloed hebben, waar mede zij zomtijds den Geneeshecrcn trachten te. mis- leiden. Sjankers, bij de vrouwen zo wel als bij den mannen y
geeven de pokken en klapooren; ook is de mond veel- tijds-even eer« met barsten, en callcufiteit aangedaan, als het fondament; zo dat een kundig Heel- of Genees- meester dikwerf uit den mond oordeelen kan,, overliet fondament. ' Geneezing van den Druipert van liet eerfle
zoort in beide fexe. Neemt casfia, twee oneen, en crem, tartari, een
draebma;- neemt daar van alle. twee uuren, de grootte- van een hazelnoot, tot dat er tweemaal daags een wee- ke ftoelgang van veroorzaakt word. Dit is genoeg, want alle hevige purgatien zijn fchaadelijk, en alle kwikmiddelen, want kwikzilver geneest geenen drui- pert, dit heeft de ondervinding zo dikwerf geleert, dat die met de pokken bezet waaren, ven druipert kreegen, welke „of fchoon zij om van de pokken geneezen te wor- den , de kwijl-cuur ondergingen, evenwel bleef loopen en d uuren-. Wanneer de lijder bloedrijk is, zal die gelaaten wor-
den tot agt oneen, zelfs tweemaal, dat is , bij berhaa- ling na verloop van- vier of vijf dagen; man of vrouwe, de lijder zal eene ftooving van melk en water, met een weinig Spaanfche zeep, met een fl ene Hen doek tegens en om het aangedaane deel liaan ; of de man zal het geheele lid daar in baden-, vijf of zes maal daags, en teffens aanftonds een fchonband aandoen, om- de bal- len op te houden , en te fteuncn. Men zal dus voortgaan, tot dat de ziekte van- zelve
geneest; maar onderwijl een zagtedïaet houden, geen gerookt nog gezout eeten,. maar een glas-wijn middags en 's avonds; dit is nodig, en ten uiterrten gezond; al- le veelheid moet vermijd .vorden;. ook moet de lijder of lijderesfe-z:g weinig bewecgen, veel thee of kof- fii, of dun-bier drinken. Zeldzaam geneest zulk een druipert,. zelfs'niet in liet allcrgezondfte mensch, bin- Tt 3 nen |
|||||||||||||
( \
|
|||||||||||||
GONV iGOït:
|
|||||||||||||||
■COft.
|
|||||||||||||||
tien de zes wéèken, h'ij duurt veel :eer twee, tot drie door vernaauwt, ofvleefchige uitwasfen er in gebooreu
maand-en, vooral wanneer de lijder zig- niet wagt van worden, die.niet dan doqrwaschkaarsfen of bougies te |
|||||||||||||||
geneezen zijn. Het is zeker, dat in Holland, en de
aanhoorige Provintien, die vleefchige uitwasfen niet -zo veelvuldig voorkoomen, als in Engeland en in Frank, rijk, waar van men de oorzaak niet ligt bevroeden kan • want zij moet afhangen, of van de meerdere kwaadaar- digheid der ziekte in die landen, of wel van degence^ zings-wijze : Wanneer men nagaat, hoe veelen na eerst hun lighaam aan die fchrikkelijke ziekte onvoorzigtig blootgeftelt te hebben, zig nog dwaazer overgeeven aan Pokdokters, die zig in de Couranten bekent doen worden , is het niet te verwonderen, dat de geneezing zo dik wils hapert ; mij is ondertusfehen van veele waardige mannen onderligt, dat hun nimmer carmfiui- ten zijn voorgekoomen, als zij de ziekte wel behandelt hadden', volgens de hier ter nedergcftelde manier; '± durf er bijvoegen, dat ik dezelve nimmer onder mijne lijders hebbewaargenoomen, en daarom naar mijne ver- beelding gelukkiger gedaagt ben, om dat Ik de ziekte zo begreep , als ik in het begin van dit artijkel gezegt hebbe. Boerhave kende voor zeker deeze ziekte niet genoeg, hij was te ftreng, purgeerde te fterk, waar door voornaamelijk in het derde zoort, de vaten die aan het fondamenten pisweg gemeen zijn, veel te veel lijden. ' Hoe men de bougicn maakt, kan gezien worden on-
der het artijkel WASCIIKAARSJES. Astruc heeft wel best over de Venus-ziekte in het
algemeen gefchreevcn, maar maakte te veele fub-dm- fien; D'Av an fur les maladies de l'urethre, verdient ire! geleezen, maar in alles niet gelooft te worden, om dat hij te veel eigenbelang hadde, in de ziekte zeel zwaar te fiellen. In dit laatfle zoort, oordeele ik allernoodzaakelijkst,
dat men, als de groote hitte in den waterweg over is, het liquor van Van Zwiïteh bij kleine veelheden gebruikt. GONIJz\LGIA; betekent een pijn in de knie, eniS
bijna het zelfde als Ganaçra. GORDEL, zie CINGULUM. GORDEL-KRUID; dus word ook het Aard-msà genoemt; zie aldaar, en op L1JCOPODIUM. GORDEL met KWIK, zie KWIK-GORDEL- GORGEL, zie KEEL. GORGEL-GEZWEL. Of fchoon het woord gotgü
vangurgulio, de huig, of dat nederhangend lelietje ag- ter in den mond afftamt, zo betekent nogthans gixg^' gezwel het zelfde als krop-gezwel; het is eene uitzet- ting voor aan den hals onder het tongebeen, tegen over het fchildwijze kraakbeen, waar agter de cigentlij- kc gorgel of larijnx zit; het word krop-gezwel genoemt, om dat ook dit deel de krop geheeten is. Dit gezwel is tweëiiei ; of het is even onder het vel,
en dubbeld, in een vlies beflooten , inhoudende eene honingagtige of kaasagtige ftoffe , ook wel water, Se' lijk mij eens is voorgekoomen ; dit gezwel word thanS Bronchocele genoemt, of Luchtpijps-breuk, om dat net gezwel weezenlijk tegens de aspera arteria of luchtpijp aanlegt. Het tweede zoort is een gezwel van de twee kus-
ren, v/elke even onder, en zijdelings langs het fcbhd* wijze-kraakbeen fcutiformis of thijroidea aanlegt : ui gezwel is eene uitzetting en verharding van die 1 |
|||||||||||||||
zelfsbevlekking, eene al te gemeene misdaad bij de
jeugd! en die te meerder in zwang blijft, om dat zij bedekt en ftràiMoos fchijnt te gefchiedeu. Zointijds dan gaat deeze druipert over in eene Go-
horrhoea habituai) s, dat is, zuivere zaadloop; zo word het genoemt> of fchoon het alleen is vogt uit de gemel- de klieren; deeze luistert niet gemakkelijk na genees- middelen , het bestens infpuitingen te doen met roofe- *>vüter, tweeonten; water van tveegbrceblad, zes on- een; trochifi. alb.rhai:, vijf-en-twintig greinen, en fa'chari faturnus, tien greinen; mengt het wel door, Hi't verfterkt en geneest de verflapping der monden van fle klieren, die haar flot verlooren hebbende, deeze iiijm affcheiden. De inwendige middelen zijn minder nuttig, gelijk terpentijn-olie, balf. copaivas , enz., want eer die werken op deeze deelen , hebben ze haaren kracht verlooren; de gommen, zelfs -de jarcocoüa , os- teocolla, ter. catechu, enz. zijn onnut; alleenlijk moet men inwendig aanraaden , de balf. refiringens Lobbii, dat is , olei vitrioli, vijf drachmen; fpiritus vini rettif., twee oneen; olei terebint, één once; driemaal daags zestig droppen met Bristols-water ; de liquor anodijn. Hoff- vnannii derhalven, en dergelijken, als tinü. G. laccae ; tiniï. cantlmridum tot twintig droppen können gegec- Ven worden; gelijk als men die in de wittevloed die zuiver is, met vrugt voorfchrijft. Geneezing van de tweede zoort.
■ Het tweede zoort vereischt, dat de lijder terftond adergelaaten word, en inwendig verkoelende dranken gebruikt, en'voorts alles doet, het geene in het eer- fle zoort gezegt is ; maar wanneer de brand van het water te fterk is, zal men hem emulfien gceven, aman- del-olie laaten gebruiken, en al wat verzagten en ge- dwee maaken kan. De Engclfchen hebben eene goede gewoonte, van infpuitingen te doen, bij voorbeeld, neemt van wig. bafilicum, twee drachmen, een dooir van, een eij, en water van oogentroost, vijf oneen ; fpuïthier mede eenigc maaien daags in den waterweg ; de fpuit moet van tin , en zeer klein zijn, met een ftompenkor- ten punt; ik weet wel, dat men tegenwerpen zal, dat men de ftoffe hier mede agterwaarts drijft, dog dit is alleen bij befchouwing: maar de ondervindinge leert , en
|
|||||||||||||||
de ettermaaking verhaast, en doet rijpen.
De pulpa casßae is hier zeer noodig, vooral met ni-
Irutfi, en dergelijken ; inzonderheid moet men zig wagten 'voor hevige purgeermiddclen, om dat zij de ontfteekin- ge vermeerderen, en den lijder uitputien, het welke niet gefchieden moet ; de flof moet rijp worden, het welke niet fchielijk gefchied, en of fchoon deeze drui- ping lang duurt, moet men voor geene pokken bevrcest zijn; men-kan ook onder het purgeer- of laxeermiddel een weitiig merc. dulcis doen. Maar riu behoort de lijder op te pasfen, voornaame-
lijk als hij eenen grooten voorhuid heeft, dat de etter zig niet zet tusfehen denzelven , en het hoofd des lids; want dan word er ligt een phimofis veroorzaakt , of jjankers ; de paraphimoßs gebeurt zeldzaam ; zie hier over de woorden op hunne plaats. Het derde zoort
|
|||||||||||||||
Is zeer gevaarlijk, om dat meest al de waterweg er klieren, of van één alleen. Dit krop-gezwel is ïZC
gemeen-
|
|||||||||||||||
COR.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GOR)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
90S
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genieën, en eigen aan de inwooners van Piémont, en Men zal erin het vervolg voorbeelden van Vinden,
leheel Savoijen, van Genève, en een gedeelte van onder de ziekten en gebreken, daar ze dienstig in Iwitzerland; het ftrekt zig uit over den mannen, zo zijn. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GORGERET, is een werktuig in de Ileelkonst ge-
bruikelijk, beftaande uit een goot van ftaal, voor pun-; tig toeloopende, met een bek, die dun is, hebbend© aan het agtereinde of een ftaalkruis bij wijze van hand- vat , of een enkele fteel die recht of fchuins ftaat; langs deeze goot 'brengt men den tang in de blaas, om er den fteen uit 'te haaien. Dit Gorgeret is door Foubert gemaakt uit tweeftuk-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel als de vrouwen, of fchoon de laatfte er meest aan
onderhevig zijn, De dieren zelven hebben er iets van; ik heb een hondje gezien, het welk van Turin gebragt wierd, het welk zulke klieren fiadde, en de brenger, die haar Genève moest, verhaalde, dat bijna allen daar san onderhevig waaren ,■ men noemt hst aldaar guattre van Guttur, krop, en derhalven krop-gezwel. De vrouwen fchrijven het toe aan het kraamen, even als |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jn ons land de fcorbutike zwceren van het been, en ken, welke met een beweeglijk lid aan een geklonken
den aäflklauw voornaämelijk, kraambeénen genoemtwoï- van een kan verwijdert worden, door het toedrukken den. Dit gezwel fchijnt omtrent den ouderdom van der handvatten; hij heeft de handvatten recht, fchuins^ dertig jaaren meest zigtbaar te worden; mannen en en met een elboog gemaakt; zie het eerße deel der Ver* vrouwen zijn er onderhevig aan, niet alleen in de op-, handelingen van de Acad. de Chir. van Parijs. genoemde gewesten, maar ook hier te lande; in Fries- Le Cat heeft dergelijk gebruikt, maar daar in ver- land heb ik ze meer dan eens gezien aan beide de fexen, borgen een mes om de proflaat door te fnijden ; dit werk- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuig is door hem zelven uitgegeevcn in zijn uitmuntend
werk over het fteen fnijden. De Engelfchen hebben het allereenvoudigst Gorgeret
gebruikt, gelijk blijkt uit Cbeseld; dog de beroem- de Häwkins heeft de buitenzijde fcherp gemaakt, oni_ |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
even v/el maar eens aan een oud Heer.
Men fchrijft deeze gezwellen toe aan het drinken van
het.bergwater; maar thans meer thee, enderhalven ge- kookt en gezuivert water drinkende, zijn de Savoijaards «11 Zwitzers er minder aan onderhevig. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gezwellen die laag zitten, en zagte ftoffe be-
|
wanneer men het met den bek fchuift
|
langs den fleuf
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vatten, moeten als wennen behandelt worden; men kan van den fnijftaf teffens de glandula proßata door te klie-
zewegfnijden, en dus geneezen. Maar de guattres of ven, om gemakkelijker den tang in te brengen. hip gezwel, uit eeene verharding der klieren op de car- De beroemde Heelmeester La Blanc heeft onlangs tilago thijroidea leggende, zijn ongeneesfelijk, en wor- een zoortgelijkGorgeret, maar zonder bek voorgeftelt,. den ook nooit kwaadaardig. om als het gedarinte in de breuk v'erflöpt is, den ring GORGEL-PIJP; Long-pijp; Lucht-ader; in het la- der buikfpieren te verwijderen, en dus zonder merke-r
tïjfl Arteria Aspera feu Trachea; is een lange pijp, uit lijke fnijding de breuk in te brengen. verfcheidene kraak-beenderen en vliezen zaamengeftelt, ' Dit Gorgeret moet even als dat van Foubert van een gedrukt können worden, om te verwijderen, het moet
breeder zijn, en dè holte uit grooter cirkel-ftuk be- ftaan. Of fchoon die manier onderhevig is, gelijk alle an- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begin, tot aan het vierde wervel-been der borst op den deren, aan tegenwerpingen, heeft zij echter zeer aan-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
merkelijke voordeelen, om te beter den rug te doen»
toegroeiien , en dus minder een baud noodig te hebben, ofwel voor te koomen, dater geen buik-breuken op- volgen ; gefielt, dat deeze verwijdering niet konde ger fchieden , zonder fcheuring der trekkeragtige vezelen- van dien ring, zo zal ook deeze fcheuring, even als die van de glandula proßata, blaas en andere deeleu van ons lighaam te vaster in een geneezen. GORGONiCI vel GORGONJEI FONTES %.
Steenmaakende Bronnen ; dus worden de bronnen ge- noemt, welke al het geene, dat er ingeworpen word,, in fteen veranderen ,• gelijk er zodanige hier en daai*; gevonden worden. GORGONICUS SPIRITUS , of Spiritus lapidifi-
cus; Steenmaakende Geest; dus noemen zommigc fchrij-, vers die ftoffe of geest, welke zekere vogten, zo wel inde geheefe natuur, als in de lighaamen der dieren ftremt,. en in fteen verandert. GORT, of'Grut-, word genoemt degraanen, die op*
een pelde-moolen gepelt, en vervolgens klein gebroo- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uok-darm, verdeelt zich voorts in twee takken, gaan-
de ieder dier takken in een groote kwab der longen, alwaar zij zich weder in kleindere takken verdeelen ; gefchicdende deeze verdeeling der takken zo lange , 'Pt dat ze eindelijk in de longe-blaasies ophouden. GORGEL- WATER ;Gorgel-drank ;Gorgelmg ; Mond-
ofKeel-fpoelzel; in het latijn Gargarisma; Collutio oris; is een vloeibaar uitwendig geneesmiddel, om er den mond, de keel, en de naastleggende.deelen mede te ■poelen en te gorgelen, tegen de zinkingen en' oiitltee- Kingen van de mond en keel, enz; men bedient zig hier toe van zuiver water, gedistilleerde wateren, verfchei- uerhande bieren, 'melk , of afkooksels van kruiden , in Wke verfcheidene dingen, naar de omftandigheden , gedaan worden; wordende .er gemeenlijk zuure of fal- frterige dingen.bijgevoegt, als azijn, gezuiverde falpe- !r' gefalpeterde wijnfieen , prmelle-zout, enz. , met Jeezc of, geene zoete dingen of fijroopen, als roofen |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'mng, ruit-honing, ßjroop van moer-bejiën
|
van ooker-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tyoten
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
) van
|
- .-----.... j . „., , „ _,— .. ,--------
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lot afkookzels of aftrekzeis in keel -ohtfteekïng zijn ken zün, om er fpijze van te bereiden ; ze word booft-
^tenstig, de wonden van bistortc, van tormentil, oland, zaakelijk gemaakt van gerst, haver en boekweit, zijnde:-
■JpentijnJche lisch, çarijophijllate; de kruiden van ij'zop , voornaairielijk de- eerfte en laatfte veel in deeze en an-
M'e, hninelle, groote maluwe of flokrooze-Bloemen, vlier- dere noordlijke landen in gebruik, inzonderheid bij heC
'oew«n, maankops-bloemen, roezen, enz.; of ook judas- gemeen ; men kookt en bereid er verfebeiderbandezoor--
*<n in water getrokken; bij welke gorgelingen men ten van fpijzen, met en zonder melk,-van,, die zeer
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
"■ lf van bovengemelde fijroopen voegt, met een voedzaam en gezond zün; dog die van gerst i's voedzaa-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mer, dan de boekweiten-gort; wanneer de gerst alleens
Sepelô,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^nfalp
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eter, aluin- of ammoniak-zout.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
$0* GOR. GOS.' GOU. ..-GOU.
|
|||||||||||
gepelt, en niet gebrooken word, dan word ze gewoonlijk
gepelde gerst, en parel-gerst genoemt.; hoewel zeookdik- wils de naam van gort draagt ,• zie verder GERST. GORT-BUIK; word bij kinderen genoemt, als de-
zelve een dikke opgezwollene buik verkrijgen, zonder dat er vermoeden van wormen is ; dog het welke meest bij de kinderen van gemeene lieden voorvalt, die £en flegt voedzel nuttigen. .. . Hier tegen word gepreezen, dat men het kind 's mor-
gens een lepel vol lijn-olie ingeeft, en daar mede ee- nigen tijd aanhoud; waar bij msn ook wel wat zuiker mengen mag, om het aangenaamer te maaken. Als de dikte des buiks door wormen ontftaat, dat
men uit zekere tekens vermoed > moeten er worm-mid- delen gebruikt worden; zie WORMEN". GOSSIJP1UM , zie KATOEN.
■ GOUD ; in het latijn Aurum; is onder de metaalen het eerfte en voornaamfte , hebbende een gcelekoleur en blinkende glans ; het zuivere goud is het volmaakfte, edelfte, vastfte, rekbaarfte en zwaarfte metaal. > Het volmaakt fie metaal kan het genoemt worden, om dat het wegens zijne fijne en op 't best vereenigde doelen, niet gelijk andere metaalen, kan uit malkander gezet, nog In zijne menging geftoort, vluggemaakt, verbrand, of op andere wijze vernietigt, nog in andere lighaamen , die niet weder tot haare voorige geftalte te reduceerenzijn, Rân verandert worden ; of bet welke ten minften niet |
worden, gelijk andere metaalen; dog door middel va«
een groot '1'shirnhaufiaansch 'brand-glas, word hem door het zonne-vuur een gedeelte van zijn vastheid benomen, en het zelfs ook tot glas gemaakt; gelijk Homberg eu andere hebben ondervonden. Het goud is het deelbaar/te en rekbaarfte metaal van al-
Ie metaalen, want een enkel grein daarvan , laat zig on. der een geheel pond zilver verdeden, zodanig, dat er geen een Hofje van dat zilver is, dat niet met de klein- fte goud-deelen evenredig gemengt zou zijn. Boile heeft ondervonden dat een grein goud kan ükgeflaagen worden tot een blad van 50 vierkante voeten, (bedraagen- de een vierkante vlakte van ten naasten bij zeven dui- men lengte , en even zo veel breedte) ; het is dan geen wonder, dat een ducaai. zodanig met de hamer kan uit- gebreid worden, dat men er een ruiter met zijn paard, zo als men gewoonlijk fpreekt, geheel mede zou kun- nen vergulden. Een once zilver met agt grein en. goud verguld wordende, kan uitgerekt worden tot een draad van 1300 voeten lengte, en zodanig, dat de draad over al met goud bedekt is. In de Memorie van de Koninglj- ke Academie der Wetcnfchappen, van het jaar 1713. vind men, dat een once van dit metaal een milliocn p<ï 95.000 voeten kan uitgerekt worden; bedraagende een lengte van 73 franfche uuren gaans, de uur op 2500 Parijfche roeden (toifes) gerekent; een verbaazende lengte! ■ Eindelijk zo is 't goud ook 't zwaarfte, niet alleen van alle
|
||||||||||
zonder grootc moeite en konst kan gefchieden : Met metaalen, maar ook van alle lighaamelijkeftofFen, die erge-
|
|||||||||||
een woord; het is't onvergankelijkfte, datnogdoor't
Tuur, nog door 't water, nog door de lucht, nog door aardftoffen kan verteert worden, gelijk andere metaalen, es dcrhalven niet roest, nog daar door bedorven word. ■ Het is 't edelfte metaal, niet alleen wegens zijne voor- treffelijke koleur en glans, maar voornaamelijk ten aan- zien van zijne overige drie gemelde eigenfebappen , te weeten, de vastheid , rekbaarheid en zwaarte : Dog het is geenzins het edelfte metaal, ten aanzien van zijn gebruiken nuttigheid in het menfchelijke leeven, ja men kan zeggen , dat het in deezen opzigte op zig zelfs een van de allcrflegtfte is; wanneer men de jngewortel- den voorrang van den waarde des gouds, en de daar van gemunte geld-fpecien, benevens alle de van dit glanzend metaal vervaardigde pronkerijen, aan een kant zetten- de, aanmerkt, wat onvergelijkelijk grooter en voortref- felijker nuttigheden de overige metaalen in de menfche- lijke huishouding verfchaffen , en daarbij overweegt, dat men het goud wel konde misfen, maar de overige metaalen, en wel inzonderheid het ijzer, geheel niet ontbeeren kan, het welke, hoe overvloedig en gering geagt het zelve ook is, wegens zijn menigvuldig huis- houdelijk gebruik, en zijne nuttigheid in de geneeskun- de , in der daad het nuttigfte en treffelijkfte metaal ge- noemt kan worden. Ha. goud is het vastfle of vuurbefiendigfte metaal, dat
het vuur volkoomcn tegenilaat, en niets van zijne ftof- fe en zwaarte verliest, fchoon het ook een zeer lange tijd in het grootfte vuur gehouden word, te weeten als het geheel zuiver , en met geene andere metaalen ver- mengt is. Dus heeft onder anderen Boile door proef- neeming bevonden, dat een once goud na twee maan- den in een glas-oven , waar in het vuur onder alleaan- geftookte vuuren voor het allerhevigfte en fterkfte ge- houden word, onder een geflaadige hitte gedaan heb- bende , geen grein verlooren hadde. Het goud kan door geen konstvuur vlug gemaakt, nog tot glas gebragt |
vonden worden ; het welke eensdeels blijkt door de weeg-
fchaal, in vergelijking van andere metaalen , van dezelfde groote oLuitgebreidbeid, en anderdeels ook daar door, dewijl het in 'tkwikzilver, dat m'tgoud het zwaarfte is, zinkt, daar integendeel alle andere metaalen er opdrij- ven ; met 't water koomt het ten naasten bij in evenredig- heid als 19met 1. Dat het goud zwaarder is, als an- dere metaalen, mineralen, enz., is de oorzaake, om dat het digter is, en meer ftofdeelen in dezelfdeuit- gebreidheidbevat; egter is het niet ten eenemaal geheel digt, of zonder poriën, want dit blijkt uit dierproef, welks deFlotentijnfche W.ijsgeereh daar over genomen hebben. naamelijk dat het water, het welke men in een holle en de opening wel digt gefoldeerde gouden kloot be- flooten hadde, doorbet^oKdheengedrongen is, als mei de kloot onder de pers bragte. Het goud word daar en boven onder alle lighaamen
flerkst door het vuur verhit, waar van zijne digtheidde oorzaake is : Het glanst in het vuur eenige tijd , eerneC fmelt, dog fmelt bijna even zo gemakkelijk als het low» of een weinig eerder als het koper, voorts na dat het gloeijend word; en men neemt waar, dat wanneer ne fmelt, het de koleur van een beril of blauw zee-gr°elT aanneemt. Het vermengt en vereenigt zig onder alle metaalen n
gemakkelijkst met de mercurius of het kwikzilver, word daar mede niet alleen in amalgama verandert, ij> daar door ook in de allerkleinfte dcelen verdeelt. & wederflaat 't lood en word daar door ge zuivert, g het zilver," dog nog meer weerftaat het de antiM waar door het ook 't allerbest geloutert word. ffu^ lletkonings-water (aqua regis) is het menfirwn or
vogt des gouds, waar door't zelve ontbonden word, nende het fterk-water (aquafortis) het goud niet P ,( fen; ten zij het met zout-geest gefterit word: tn ontbonden goud door een vlug alkalisch zout, " ^ ploft word, zo ontftaat 'er het donderend of JlJg'S ^ |
||||||||||
GOU.
|
||||||||||||||||||
CÖÜ.
|
||||||||||||||||||
Cos-
|
||||||||||||||||||
{,e{ welk aangeftooken of maar heet wordende, in de
lucht vliegt, en een geweldige ilag geeft, gelijk het bus- kruid uit een canon, maar dat met over de zestigmaal weer veer-kragt opvliegt als het bus-kruid. Het goud word ook door de mercurius opgelost en in de allerklein- fte deelen gefcheideu, naameutlijk door bet goud met de mercurius te amalgameeren, waar van boven gefproo- ken is. Zommige Chijmisten willen, dat het goud beftaat uit
een rein uitgekookte gefigeerde zwavel, en een volmaak- telijk gecoaguleerde mercurius ; 't welke ze zeggen te blij- ken, uit de hooge koleur des gouds, als een onfeilbaar kenteken des zwavels, welke koleur ook , volgens het gevoelen van veele Chijmisten, daar van kan afgefchei- den worden, waar na het goz«; heel wit zou overblij- ven, en zij willen ook verzekeren, dat men den afge- fcheiden zwavel met even veel zilver wederom in goud veranderen kan. Dat er mercurius onder het goud is, zég- gen ze daar uit te blijken, dewijl anders het goud vloei- baar zou zijn, en op geenerlei wijze kunnen gefmolten worden; maar dat de mercurius op de mogelijkfte wijze gecoaguleert en de daar mede vereenigde goud-zwavel zuiver uitgekookt en wel gelïgeert zij, willenze betoogen uit de digte fubftantie des gouds, die nog door het he- vigfte vuur, nog door eenig menflruum, zo volmaakte- lijk kan opgelost en gefcheiden of verandert worden, dat mende kleine deeltjes niet door de hitte des vuurs weder in hunne voorgaaande ftaat zoude kunnen reduceeren : De zwavel zeggen genoegzaam de meeste Chijmis- ten, dat geene te zijn , waar door niet alleen in het goud, maar ook in alle metaalen , de meramus,min of oeer gebonden word, en dezelve hunne vastigheid (fixi- tas) en fmeedbaarheid (jnalleabiiitas') verkrijgen ; maar zij vcrftaan door de zwavel niet den gemeenen verbrand- toen zwavel, maar een bezondere ftofFe, die van an- dere een vastmaakend zuur (acidum figens) genoemt word. Aanmerkelijk is het, dat 'tgemeene kwikzilver door de uit- waazemingyan hetgefmolten lood terftond vastgemaakt, cn't goud door die uitwaazeming breukig word, zo dat 't puil daarna niet wel te bearbeiden is. En hier uit willen de Chijmisten beweeren, dat het moogelijk zij, om de Kraaien te transmuteeren en zeifs in goud te verände- rn, als maar de zwavel tf't zuur kon gevonden worden, Waar door zulks moet gefchieden. Veel word deeze Ifwvmutatie en voornamelijk het goudmaaken, voor en tegen gefprooken, egter meer het laatfte; dog dat dezel- ve gefchieden kan , hier van heeft men zeer doorflaande Wijken ; onder andere is het, om de oude getuige- ^sfen daar vanniet te opperen, zeer zeker, dat de Koning Augustus van Pooien , Keurvorst van Saxen, een.perzoon gehad heeft, die het zilver in goud getransmutecrt, en °P deeze wijze voor veele duizenden zilver in goud ver- ändert heeft; 't geval is te aanmerkelijk, om hier niet in 'kort verhaalt te worden. Deeze perzoon of goudmaa- ei \?as in zijne eerfte jonge jaaren te Berlijn, bij een iri°,0r.naam Apotheeker in dienst geweest, om de, Apo-, eesers konst te leeren;, dog hij raakte in die tusfchen- ja roet zijn meester in verfchil, en ging van hem af, _ r zijn !eer-jaarcn geëindigt waarene niaar wat gebeurt bo V,Vn?' Deeze jongeling ontmoetede gevallig een La- , |
||||||||||||||||||
was: Bij deeze bleef de jongeling verfcheide jaaren
met genoegen; maar het gebeurde daarna, dat zijn mee- fter, de oude Laborant, kwam ziek te worden; en waarfchijnelijk gevoelende, dat het zijn fterf-ziekte zou- de zijn, gaf hij zulks aan zijn knecht të-kennen, enzeide tot hem, dat dewijl hij hem wel gedient hadde, hij hem iets tot'een aangedenken vereerde, daar hij goed gebruik van moeste maaken, 't welke hij na zijn verfterf in zeker kasje zou vinden, meteen briefje daar bij, hoe tegebruiken. De oude man kwam werkelijk toen te verfterven, waar op de jongeling niet traag was, om het beloofde erfdeel op te zoeken , vindende in de aailgeweezene kas, een vlesj-e met een briefje daar bij, 't welke aantoonde, hoe met de ftoffe in het vlesje goud konde maaken. De jon- geling hier over verheugt, liet niet na, van zulks ter- ftond te onderzoeken, enhetwezentlijk aldus bevinden- de , maakte er in 't vervolg zijn gebruik van, en maakt een goede zwier, zonder dat iemand wiste of konde denken, waar zijn luisterrijk beftaan van daan kwam. Ondertus- fchen hier door gebeurende, dat hij met zijn voorige meester, de Apotheeker, die ook een groote Laborant v/as, en na de berugte Lapis philojophorum zogt, in een nieuwe kennisfe en opmerking kwam, en met dezelve op een zekere tijd over de waarheid, of onwaarheid van de transmutatie der metaalen in een hevig gefprek koomen- de, liet hij zigontvallen, dat hij meende in ftaat te zijn om zulks te kunnen doen; waar op de Apotheeker hem zo fterk aandrong, om zulks te toonen, of dat hij hem voor een groote leugenaar, of een grootfpreeker, en ik weet niet wat meer, houden zoude-; de jongeling ten deele hierdoor, en ten deele misfehien ook door een ijdele glorie aangepote, gaat fluks met den Apotheeker in zijn labo-- ratorium, daar de jongeling zijn gezegde werkftellig maakt en een ftukje gefmolten zilver (zo men zegt) in goud ver- andert, het welke door een goudfmid, daar men het na toezond, gekernt zijnde, van het beste goud bevonden word. Men kan ligt denken , hoedanig hier op de jon- gelingvan de Apotheeker op 't beerlijkfle onthaalt wierd, die hem verzogte 's nagts bij hen te blijven , gelijk gefchie- de; maar de jongeling 's nagts op het bedde zijn misflag in'het al te veel bloot geeven van zijn konst, overpein- zende, en bemerkende wat de gevolgen daarvan zouden zijn; befluit , om heimelijk uit het huis te gaan, en na een ander plaats te vertrekken , gelijk hij ook 's mor- gens heel vroeg werkftellig maakte, vertrekkende meteen extra post, alzo hij ongehuwd en vrij was. Ondertus- fchen de Apotheeker hem de volgende morgen verwag- tende, en hij na een lange tijd niet te voorfchijn koo- mende, ging menftiiletjes na zijn flaap-kamer , of hem ook mogelijk eenige ziekte of ongemak overgekoomen was, maar toen bevond men , dat de kooi ledig en den vogel ontfnapt was ; men ging terftond na zijn ge- woonlijk logijs, om te zien, of hij ook aldaar-mogte zijn ; maar toen verftond men, dat hij des morgens vroeg fchielijk vertrokken was: Den Apotheeker dus ziende, dat hij ontftooken was van't geen hij zogte , naamelijk om gemelde groote konst van den jongeling te leeren, gaf hij ijlings kennisfe van zaaken aan de Regeering; waar- op hem terftond eenige postrijders nagezonden wierden, om hem te rug te haaien; maar het gebeurde dat die rij- ders hem , om dat hij veel tijd vooruit hadde, niet eer konden innaaien, dan in de poort van Dresden, daar hij ook werkelijk gearrefteert wierde; dog toen men op het vraagen van den postillon hoorde, wat zijn fait was, was hij aldaar zeer welkom : Men gaf aan den Koning V v Augustus |
||||||||||||||||||
'en
|
ant> (menfchen zijnde, die allerlei kostelijke pocde-
|
|||||||||||||||||
i wateren, geesten e'n andere dingen tot de medicijnen,
tj. .VOor.^e Apotheeken, als anderzins gereed maaken ,j
' leni in^sijn dienst nam, om hem behulpelijkte zijn,
«eer deBj bij rede hooge jaren haddo en ongehuwd
11 -Ueel,
|
||||||||||||||||||
GOU.
|
|||||||||
goß GOU-
|
|||||||||
Augustus terftond kennis van deeze zaake ; .in welks
prefentie hij vervolgens de proef van zijn konst moeste doen, en de Koning de waarheid daar van ziende (in tegenftelling van veele valfche goudmaakers), raakte hij in een groot aanzien en verkreeg een deftig onderhoud; maar hij was zijne vrijheid kwijt ; egter mogte hij wel gaan wandelen, enz., dog niet anders dan in gezelfchap van eenige Officiers, aan welke de verzekering van zijn perzoon toevertrouwt was; hij maakte vervolgens een aanzienlijke menigte goud, die een confiderabele zomme gelds bedroeg: Maar wat gebeurt er daar na? Hij kon- de op 't laatfte geen goud meer maaken, en geen won- der, dewijl zijn lapis of tiniïuur ten einde was; en als men meende, dat hij zulks niet wilde doen , en hem met geweld daar toe wilde dwingen, ontdekte hij , op wat wijze hij aan deeze konst gekoomen was,naamelijkzoals bovengemeld is; en de Koning Augustus overtuigt ge- worden zijnde van de waarheid deezer zaake, gaf hem zijne vrijheid, en fchonk hem een jaarlijks appoincte- ment, om als een Baron, waar toe hij hem verheven hadde, te kunnen ieevcn. Ondertusfchen was deeze Ba- ron, fchoon hij de gemelde konst niet grondig bezat, naamelijk om den Lapis philofophorum, of 't geene dat hij van zijn ouden meester verkreegen hadde, zelfs te bereiden, niet misdeelt van een fchrandere geest, en goede uitvindingen, want hij is het, die het maaken van het kostelijke Saxifche porcelein eerst heeft uitge- - vonden, en in train gebragt : Dus ver deeze aanmer- kelijke historie. Dat er meer geweest zijn die het goud hebben kunnen maaken , hier van vind men hier en daar in de fchriften gemeld; onder anderen word zulks ook van Theophrastus Paracelsus getuigt; maar dezelve maaken van het begin der wereld af maar een' klein getal uit, en ze hebben hunne konst door de voorzienigheid doorgaans mede in het graf genoomen : Dog ondertusfchen zijn er een groot getal van zoekers, maar geen vinders van deeze geheime konst geweest; en daar onder zelfs zeer veelen , zo niet de meeste, die al hun goed, daar ze buiten het goud maaken zeer wel, ja rijkelijk, van hadden kunnen leeven , daar door, in hoope van gouden bergen te verkrijgen, hebben verfpilt en uit de fmelt- kroes in de lucht laaten vliegen, zo dat ze op 't laatfte na veel arbeid, waakens, angftigheden, geheel verarmt of geheel aan de bedelzak geraakt zijn. Onder anderen kan Penotus tot een voorbeeld verdekken; deeze ftierf 98 jaaren oud zijnde, in het Everduinjche gasl-huis 'm Zwitferland, zeggende op 't einde van zijn leeven, wat al arbeids hij gedaan hadde, en dat, als hij een vijand hadde, dien hij nietkondeoverworftelen , hij hem niet an- ders zoude toewenfehen, dan de Alchijmie te beijve- ren. Dog laat ons het goudmaaken daar laaten, en na dee-
ze uitweiding weder te rug keeren, alleen nog zeggen- de , dat de beste wijze en zekerde konst, om goud te maaken, ofte verkrijgen, is, neerftig en ijverig' in zijn bedrijf, het zij koopmanfehap, handwerk, akker-bouw, of al wat 't zijn mag, te weezen, en het zelve eerlijk en getrouw te verrigten; want hierdoor verkrijgt men den zegen , en de zegen des Heeren maakt rijk. Het goud draagt in 't latijn, behalven de gemeene naam
Aurur.i, bij de Chijmislen ook nog andere verhevene naa- men , als Sol, Leo, Corpus rubeum, Homo fenex, Filius Jolis, Pater ignis, Rubeus filius, Lumen majus, Fermen- tum rubrum, enz. Het is gemeenlijk geel van koieur; dog er word ook een zeker wit goud bij Praag in Eohee- |
men gevonden; en men zegt, dat degeële verf ook doof
de konst der Chijmie kan weggenooinen en wederom gegeeven worden. Het zelve verfchilt in de zuiverheid , en is of geheel
zuiver, of min of meer met andere metaalen, inzonder- heid met zilver en koper, vermengt; gelijk deeze ver. menging ook opzettelijk gefehied bij het munten der gou- de geld-fpecien, als mede van de goud-fmeeden, om dat het goud anders te buigzaam en flap is, en aldus vermengt, ook beter kan verarbeid worden. De esj'aijcurs en goud-fmeeden onderfcheiden de fijn«
heid des guuds door 't woord karaat, zijnde eenfcrupel of derde deel van eendrachma; of ook wel een ander klein gedeelte van het trois-gewigt, dat ze in 24 deelen of aa- zen verdeden : Als nu het goud geheel zuiver en zonder mengzel is , word het goud van 24 karaat genoemt ; maar is erbij voorbeeld een vieren-twintigfte deel wit en rood (dat is zilver en koper), of van eenig ander metaal on- der, dan word het gezegt goud van 23 karaat' te zijn, dus in de karaaten verminderende, na maate dat'er meer deelen bijvoegzel bij zijn ; bij voorbeeld , een vierde wit, een vierde rood, en twee vierde zuiver goud zaamenge- fmolten, zoude goud van twaalf karaaten uitmaaken. Men bepaalt de deugden en karaaten des gouds ook door de tocts-fteen, maar om het zelve naukeurig te proeven en te keuren, gefehied zulks door het Esjaijeeren; zie aldaar. In de metaal-kunde heeft men in 't algemeen tweeërlei
goud; als 1. het geene dat in het goud-ertz fteekt, en daaruit door de konst en veel arbeid gefmolten word; en 2. gedeegen of maagden-goud, dat uit zig zelfs heel zuiver en het beste is, zijnde gemakkelijk te bearbei- den, en heeft zomtijds een geele koieur die op hetroo- zen-rood trekt. Het goud word in alle werelds-deelen in goud-mijnen
gevonden en uit de aarde gehaait; gelijk in Afia voorna- melijk 'm Arabien, China, 'Japan, Siam, Achem, Tri- para, Chambija, Malacca, en opj'avaniet ver van Batavia, als mede op de eijlanden Sumatra en elders ; dog China is het land in gantsch Afia, dat'r. meeste goud heeft; ea dewijl de Chineefen het zilver beminnen, daar ze «'einig van hebben , zo verruilen ze hun goud er graag tegen- In Africa word goud gevonden in Guinea , inzonderheid op de goud-kust, en op het eijland Madagascar. ÂM- rica is rijk van goud, en het meeste word aldaar gevon- den te Maricabo, te Balduina, en Chili, te Potofi en Quito in het landfchap Peru; in' Mexico, en Braß, en ciders,- brengende de Spaanfche gallioenen jaarlijks een menigte goud in ftaaven of haaren uit de Americaanfc»e gewesten naar Spanjen. Eindelijk in Europa heeft niea goud-mijnen in Zweeden , Noorwegen en Hongar:j-n> dog van alle de gemelde zijn de rij'kfte goud-mijne" <JlS van Arabien, China , Peru, en Hongarijen. Het ™' ropifebe goud is van een hooger koieur als het Affl?"j caanfche, dat meest bleek Valt, en men zegt, dat ö geene't welke van Madagascar en Malacca komt, b heel bleek is, en zo gemakkelijk als'lood fmelt. , Het goud fteekt gemeenlijk in zijn bezondere eril
mineraal, dat een zoort van aderen in de fteenen v0,™.-'_ en van een ijzcragtige, quarts ngtige of fchistusa& ge aart en van verfcbillige koieur, dog meest aschg'a| of geelagtig is ; wordende op de bergwerken van ertz gefcheiden, door middel van wasfehing, üfW % uitbranding en het met kwikzilver tot cetuap^ maaken enz. ; maar als het met andere metaaren gea .^ |
||||||||
GOU.
|
|||||||||||||||||||||||
GOU. So7
|
|||||||||||||||||||||||
is, dan moet het door het fcheid-vogt of door het anti-
moine daar van gezuivert worden. Daar word ook in veele rivieren van alle de werelds-
deelen, inzonderheid nabij of niet verre van gebergtens en daar de rivieren bogten inaaken, een goud-zand ge- vonden, dat goud in zig bevat, en door het vuur daar uit kan gefmolten worden ; onder welke rivieren in Eu- ropa de voornaamfte zijn, de Rhijn , Donauw, Elbe, Rhone, Taag, enz.; in Afia de Ganges; in Africa de Volta op de goud-kust; en diergelijke heeft men ook in America; ook worden in veeie van de gemalde en an- dere rivieren gedegen goud-korrels gevonden, die gewoon- lijk klein, dog zomtijds zo groot als een erwete en zelfs nog grooter zijn , en uit het zand kunnen ge'wasfchen worden; maar dewijl de hoeveelheid daarvan doorgaans al te gering, en de moeite en kosten om het goud-zand, 20 wel als de goud-korrels op te zoeken, te wasfchen, enz. de waardije van hetgoï^, dat men verkrijgt, over- treft, zo word deeze verzaameling van het rivier-goud nooitof zelden verrigt; egter heeft men ducaaten gezien, |
|||||||||||||||||||||||
Nuttigheid en gebruik des Gouds.
Het grootfte gebruik des gouds is , gelijk elk weet, dat het in de koophandei en anderzins, dient, om alles daar tegen te kunnen ruilen en verkrijgen, dat men ver- langt; want het is bij meest-alle natiën , benevens de edel-geileentens, in degrootfte agting, en van de hoogfte waarde, zo dat 't van eik gretelijk begeert word. Voorts dient het voor de goud-fmeeden, om er allerlei koste- lijke vaat-werken, dpozen, fraai je ringen, borst-, arm- en oor- vercierfels voorde vrouwen, en duizenderlei an- dere dingen van temaaken. De vergulders gebruiken het menigvuldig om het zilver, koper , en andere metaalen, insgelijks hout, fteen, leer, papier, enz. mede te vergulden, en hier door aan die dingen het aanzien te gecven, als of 't masfiefgoai was. Men flaat er ten dien einde blad-goud van, waar toe het zuiverfte goud vereischt word. Daar word ook draad-goud van gemaakt, zo wel van masfief goud, als van zilvere ftaaven, die ver- guld en daar na door uitrekking , tot een fijne draad gebragt worden ; en als die draad vervolgens tus- |
|||||||||||||||||||||||
die uit het goud gemunt waaren, dat eertijds Landgraaf
|
fchen twee gepolijste ftaalen rollen geplet, of plat ge-
maakt is, word het geplet goud-draad genoemt; dienen- zo wel, als het geplette zilver-draad, tot't maaken van gou- de galonnen of boonzeis, goud-fioffen, burduur-werken , gewerkte goude knoopen , enz. ; het masfief zilver- en goud-draad word gebruikt van goud-draad-wer- kers, om allerlei kleine goudene vercierfeis van te maa- ken. Het goud word verder ook gebezigt, om'er, doormid-
del van goud-bladen op" een wrijffteen, op een zekere wijze te wrijven, Je help-goud van te maaken, dat van de miniatuur-fchilders gebruikt word : Ook word het gebe- zigt, om een heerlijke roode koleur van te maaken, waar mede de valfche of crijstallijne roode edel-gelleen- tens een robijn-koleur gegeeven word. In de Geneeskonst is het goud van geen of weinig nut;
niet tegenftaande al het groote ophef, dat de oude Cbij- misten van hun aurum potabile of drinkbaar goud en goud- tincturen gemaakt hebben, aan welke zij een zulke groo- te kragt toegefchreeven hebben, als ofzebijnaarieziek- tens konden geneezen , dat egter in laater tijden anders bevonden is, naamelijk dat ze weinig of geheel geene wer- king hebben, en derhalven ook meest geheel uit de mo- de geraakt zijn : Hoe zou ook bet goud, dat op gee- nerlei wijze volkoomen opgelost en maar in heel fij- ne -deeltjes gedeelt kan worden , zig met de zappen van ons lighaam kunnen vereenigen, en eenige goede uitwerking in het zelve doen; veel eer zal het nadeel in de maag en darmen aanbrengen en dezelve bezwaaren, als het veel gebruikt word : En of fchoon het eene of andere met goud toebereid geneesmiddel, zomtijds een goedeuitwerking betoont kan hebben, zo kan zulks nog- thans niet toegefchreeven worden aan 't goud, maar aan de bij de bereiding des middels mede ingemengde falinifche en andere dingen; welke geneesmiddelen derhalven ook even zo kragtig zonder, als met het goud kunnen be- reid worden. Dus is het ook met het blad-goud gelegen, dat meer-
maaien onder de hartfterkende poeders, en andere middelen gemengt word, om dat men aan 't goud in het bezonder'een zeer hartfterkende kragt toefchrijft; dog het welke me"er dient tot.verciering, of om het middel een kostelijk aanzien te geeven.'dan tot nuttigheid; en |
||||||||||||||||||||||
Carel VI. van Hesfen, op de gemelde wijze uit de Ed-
ikr, een kleine rivier in NederJrlesfen, hadde doen ver- gaderen : En men zegt, dat er in Africa een groote me- nigte Negers gebruikt .worden, om door duikelen het goud-zand van de grond der rivieren op te zoeken ; ge- lijk er ook veelflof-goud, van de goud-kust gebragt word. Het gedegen goud, word anders ook zomtijds in de quarts en andere fteenen gevonden, en het ontdekt zig aan de kleine geele korrels , die men daar in gewaar word, en dat men, wegens haare zagtheid, met een fcherp werktuig daar in gemakkelijk graveeren of lini- entrekken kan; dog het zekerst word het onderkent, tis men er de damp van zwikzilver op vallen laat, daar taterftond wit van word. In het Carpatifchs gebergte in Hongarijen , en elders, worden ook goud-deeltjes ge- vonden, die de gedaante Van kleine zeer roode grana- ten hebben; beste Orientaalfehe lazuurjhen bevat ook (idtgen goud, dat er aders-wijze door heen loopt. Men vind ook aangetekent, dat men in Hongarijen in
èuive-boomen, die op de bergen groeijen , daar het ?«(/uitgebaalt word, aderen van gedegen goud gevon- den heeft, als mede ook goud-korls in de befiën der druiven, gelijk ook in de koppen der Forellen; 't welke, indien de waarheid is, zeer opmerkelijk is, en aan de fhilofphen (toffe verfchaft tot nafpeuring der oorzaake Va'i dit wonderbaare natuur-verfchijnzel. Onder het gemunte goud in Europa, word het goud der
"ongarifche of Kremnitfche ducaaten, daar een Marien- °eeld op gennint ftaat, en'tHoüandfche ducaaten-goud, j'ooral dit iaatfte, voor 't beste gehouden, verkrijgende de Hollanders met de retourfcheepen der Oostindifche Com- j^gnie, veel gouii uit Oost Indien; hoewel ze door den *°°phandel ook veel part hebben aan het goud, dat uit * West-Indien naar Spanjen gebragt word. Na betge- ^'aegotó volgt in deugd en zwaarte het Spaanfcheg«- «Ktite goud, hier aan dat van de Engelfche guinie's , en a deeze de Franfche gouden louifen, die doorgaans het „. <^je goud bevatten ; hangende de deugd en innerlijke aarde Her goudezo wel als zilvere geld-fpecien af, van I • m,n of meerder zuiverheid des gouds, of zilvers, en ooi- m" is hetSoud min ofmeerwigtig en taai of bros, K bleeker of rooder van koleur, want het bijgevoeg- |
|||||||||||||||||||||||
zilver en koper, veranderen zo wel de eigenaardige dit heeft mede plaats in het vergulden der pillen.
|
|||||||||||||||||||||||
asttQ, als de taaijigheid en koleur des gouds,. Het is zeerwaarfchijnelijk, dat de verbeelding
|
; van de
|
||||||||||||||||||||||
V V 2
|
|||||||||||||||||||||||
groote
|
|||||||||||||||||||||||
90« GOU.
|
GOU.
|
||||||||
regulus zig klaar en fchoon vertoont; giet het dan ovej
in een giet-naalde en klopt er rondom , als boven 3Cic<>c is, en als het koud geworden is, zuivert de regulus- van de fcorien, wascht en droogt hem af, zo zal dsezersgu- lus't gelouterde goud zijn, dat zo zuiver is, ais hoc kan gemaakt worden ; het welke men dan wederom weegt, zo kan men wecten, hoe veel 't aan onzuiverheden ver- looren heeft. De-eze zuivering noemende Esjaijewsen Goudfmeeden het goud door de antimonie gieten. Hoedanig het goud van het zilver en kopev door mid-
del van fterkwater kan afgefcheiden worden, is op Iiec artijkel esfaijeeren duidelijk aangeweezen: Wij moeien egter hier er nog bijvoegen, dat wanneer het inlterk- watcr opgeloste zilver, door middel van een kopere ke- tel, neergeftort word (dat ander, ook door een koperen plaat, die men in het fterkwater legt, gefchieden kau), erzig doorgaans iets koper met de zilverkak vereenigt, dat niet ligt weder daarvan af te brengen is ,• weshalven het zilver best uit het fterkwater vergadert word, op deeze wijze: Naamelijk dat men het fterkwater meteen. zagt vuur tot de droogte afdistilieert, daar na er weder gemeen water bij giet, en het zilver daar irr ontdoet, vervolgens dost meneryser en kwikzilver in, en laat'c eenige dagen (laan , zo begeeven alle de corroficffche deeien zig allengskens aan het ijzer, en laaten het zil- ver vaaren, 't welke in het kwikzilver gaat; maar vin het ijzer neemt het kwikzilver niets aan, en men ver- krijgt aldus het zuiverfte zilver in het kwikzilver; dat men vervolgens door een (tuk leder drukt, en de overige kwik door een rctorte daar van afdrijft ; of anders dezelve daar van afrookt , zo heelt men het fijnfte en zuiverfte zilver. Het goud kan ook door cementeeren gezuivert worden,
op de volgende wijze : Neemt gepoederde tichel flit' n.n en geftooten zout, van elks even veel; mengt't en maakt het nat met azijn, en vult daar mede een finelt- kroes tot omtrent de helft, legt er dan een laag dun ge- flaagen\gpud op, en ftrooit er.een laag van het poeder over, legt dan hier op weder een laag goud, endaar overeen laag van het poeder; zulks zo lang, laag om laag(ßratumfuperfiratum) vervolgende, tot dat de kroes vol is ; als dan luteert dezelve digt toe , op dat er do damp niet uitvliegt, en zet hem in een windoven opeen fteen, en geeft het 24 uuren lang goed vuur, zo zal 't g«l(* gezuivert zijn, dewijl de onzuiverheden en vreemde aic- taalen in het goud verbranden, en 't zelve alleen over- blijft; hoewel het egter hier door van het zilver niet geheel bevrijd word; zijnde de loutering des goudsdoot de antimonie de allerbeste loutering, als meivgeheelzuf. ver goud begeert. Om te hunnen weeten hoe veel Goud tot hst vergul-
den van eenig zilverwerk gebruikt word. Legt 't yergulde zilverwerk in de eene fcbaal van een weeg-fchaal, en in de ander fcbaal zo veel zilver (.«» zo veel moogelijk van dezelfde keur als 't vergulde: zi • ver is), tot dat de weegfchaal net in evenwigt is; da' na laat de beide fchaalen in een vat met water nederzi • ken , zo zal de fchaal daar 't vergulde zilver in is, diep- zinken, legt dan zo veel fijn goud in de andere 'clia? ' onder 't water, tot dat de weegfchaal weder in eve,mvj"j. is, zo heeft men't gewigt van het goud, dat tot t gulden gebruikt is ; bedraagende zo veel als men in eene fchaal gelegt heeft; maar de weegfchaal inoet ' tiel en heel naukeurig toegeftelt zijn. rm^ |
|||||||||
grootekragt, die toen aaxihetgoud tóegefchreeven heeft,
haare oorsprongheeft door deeze val Ich e flötreden, het goud is kostelijk, van een groote waarde, en van een heerlijk aanzien; ergo, daar kan ook hit allerheerlijk/te geneesmiddel uit bereid worden; dog het goud fchijnt niet ten dien einde, maar tot andere oogmerken, van den Schepper gefchaapen. Het donderend otflag-goud is nog 't eenigfte van het goud
toebereid middel, daar nogeenige kragt en goede uitwer- king aantoegefchreevenen befpeuit 'word; inzonderheid om het zweet te verwekken; hoewel veele Geneeshee- ien van dit poeder ook maar weinig werks maaken, en deszelfs kragt mede hooftzaakelijk toefchrij ven aan 't geene daar het mede bereid word; te meer, dewijl men met andere geringer dingen dezelfde uitwerkingen, en zelfs dikwils beter, kan te wege brengen; zie de preparatie, kragt, en gebruik van dit goud-poeder, op het artijkel DONDEREND GOUD. Anderzins is dit goudpoe- der ook heel dienstig, om de al te hevigefalivatit of quijling te fruiten , die door het gebruik van 't kwikzil- ver verwekt is, dewijl zig de in het lighaain zijnde kwik- deeltjes aan het goud vast hegten , en met het zelve uit 't lighaam gevoert worden: Dog hier toe dienen ook de goud-bladen, als men er tot eenige boekjes toe, van in- geeft; enhetis aanmerkelijk, dat wanneeriemandkwik, zilver in het lighaam heeft, en een ducaat ofandergoud- ft.uk in de mond neemt, het zelve wel haast heel wit van het kwik bellaan zal ; zo vlug en doordringbaar is het kwikzilver, en zo graag vereenigt het zig met 't goud. Wij zullen nu nog eenige préparation en andere nutti-
ge dingen, het goud betreffende, voor de liefhebbers en andere, die er-weeten gebruik van te maaken, hier laa- ten volgen. Het Goud door Antimonie te louteren.
Doet in een fmelt-kroes zo vee\goud als gij begeertte
louteren, na dat gij het hebt gewoogen, laat het door een fterk vuur gloeijen, en werpt er dan drie of vier- maal zo veel gepoederde antimonie bij, zo zal het goud wel haast fmelten; houd met dit fterke vuur aan, tot dat gij ziet dat deftoife flikkert en vonken van zig geeft, zet dan den kroes van het vuur en fchud hem wat, op dat de regfilus of goud-kmingje na de grond zinke : Koud geworden zijnde, breekt den kroes in (lukken enflaatde vuiligheden of fcorien van het goud af: Maar zo gij den kroes liefst wilt heel houden, zo giet de ftoffe uit den kroes in een ijzeren vijzel of giet-naalde over, na dat dezelve wat verwarmt en van binnen met vet befmeert is, en klopt er rondom met de tang tegen aan, tot dat de ftoffe koud geworden is; als dan keert de giet-naalde om, en fcheid met een hamer de regulus van de fcorien af en weegt hem, zo is het goud meest gezuivert : Maar dewijl £X doorgaans nog iets van de antimonie of vanee- nig vreemd metaal bïjgebleeven is r zo moet het nog ver- der geloütert worden; het welke op tweeërlei wijze kan gefchieden; als i. Door den regulus \r\ een fmekkroes voor de blaas-
balg te brengen, en een tijd lang gefmolten te houden, waardoor het geene, dat ervan de antimonie en anders nog bij is, verrookt of verbrand, en in glas of fcorien verandert, die men daar na van de regulus, uitgegooten zijnde, weg doet,- of 2. Men frnelc de regulus ineen kroes met vee! vlam,
en gefmolten zijnde, werpt er allengskens bij, driemaal zo veel Salpeter; laat het goud door een" fterk vuur wat lang gefmolten blijven, tot dat de rook ophoud en de |
|||||||||
GOU.
Goud'Crijstàlkti te bereiden, om.daar mede te
■ vergulden. Neemt het beste ducaaten-goud, lost't zelve in kohings- |
|||||||||||||||||||
GOÜ.
|
|||||||||||||||||||
505
|
|||||||||||||||||||
Of neemt wijn-fieen, fpaans-groen , en falmiak ,' ge-
poedert zijnde, giet er azijn op, en laat het goud daar in kooken, tot dat het een fraaije koleur verkreegen heeft, dit is heel goed. Allerlei Goud-werk, Goude-kettingen, Medailles, '
Kleinodien, enz. op het fcheanjie te zuive- ren en weder als nieuw te maaken. Neemt zuiver versch water, een halfmingelen of min- der, na dat gij noodig hebt, doet't in een verglaast pot- je , en giet er een klein weinigfierkwater onder ; dan gloeit het goudwerk in een fmelt-kroes, en werpt het, gloei- jend zijnde, in 't gemelde water, dekt't fchielijk toe en laat het zo lang daar in, totdat 't ophoud te zuisfehen, en het water weder ftil geworden is; neemt het er dan uit ; en als het dan van zijn vuiligheid en vlekken wel gezuivert is, zo kan men het dus behouden en de koleur op de bovengemelde manieren verhoogen ,• maar is het nog niet zuiver genoeg, zo herhaalt men't uitgloeijen en verkoelen nog eens. Ol> een andere manier
Kookt het goud-werk in een fterke loog van asch,
borftelt het daar na met een ftijf hair-borfteltje wel af, fpoelt 't in fchoon water om, en wrijft het vervolgens in pis, met de vinger wel uit: Daar na neemt fpaans- groen en falmiak, van elks een half lood ; falpeter, een half drachma; maakt elk tot een poeder, en onder mal- kander gemengt zijnde , dóet het in een verglaasde pot, giet erpisfe bij en kookt 't weder, werpt er dan 't goud- werk in, of houd het aan een draadje gebonden daar in, als het wel kookt, en laat heter wat in blijven, tot dat de koleur aangenaam is; zulks ten dien einde onder het kooken eens en andermaal er uit neemende, om te be- zien ; als het dan goed is , zo wascht het met zuiver water, en droogt het met een zuiver linnen lapje wel af; zo zal het goud weder zuiver en fchoon van koleur worden. Of neemt maar falmiak en wat falpeter, laat 't in pisfg
fmelten,. en kookt er 't goud in. Hoe men zilver en andere metaalen verguld, en het
verguldzel ook weder gemakkelijk kan van afkrijgen, kan men zien op 't artijkel VERGULDEN. |
|||||||||||||||||||
■"
|
dat met zotó bereid Is, en laat daar na het ko-
|
||||||||||||||||||
■ water op..
|
|||||||||||||||||||
»ings-w'ater over een zagt vuur , tot op de helft uitdam-
pen, zet 't dan in een vogtige kelder in Koel zand , zo fchièt het goud de volgende nagt in fchoone crijstallen aan; neemt dezelve er uit, en laat ze van nieuws in gedi- ftilleerde azijn zig ontbinden, en dampt het door een zagc vuur weder tot op de helft; of, zet het glas wederom in de kelder, als vooren, zo fchieten er weder crijstal- len aan; deeze ontbind men dan in regen-water, dampt het weder tot op de helft af, en laat het als vooren in crijstallen aanfehieten : Om deeze crijstallen nu ver- dertot het vergulden'gereed te maaken, zo drukt men dezelve met een mes klein, doet ze in hard gekookte eiieren,daar de doiren uitgenoomen zijn, zet 't op een koele vogtige plaats, zo fmelt het tot een Uquor of olie : Als men dan eenig wel fchoon gemaakt zilver met dee- ze olie beel dunties befcrijkt, en zagtjes iaat opdroo- gt, zo is het zilver fchoon verguld. Een Goud-poeder te maaken, om het zilver
koud te vergulden. Neemt een of twee ducaaten, fiaagt dezelve heel dun, aioribind '.e in omtrent tweemaal zo veel konings-water; laat dan een half of heel drachma, of zo veel als er goud h, gezuiverde Jalpeter in dit water fmelten,- vervolgens neemt zuivere lapjes van fijn linnen , doopt ze in de fo- lutie, en laat ze bij een zagte warmte droog worden; droog zijnde, brand ze in een fmelt-kroes met een maa- tigvuur uit, zo blijft er een zwart-bruin poeder over, 't welke het goud-poeder is. Als men dan hier mede 't zilver vergulden wil, zo wrijft men het zelve fterk met à poeder, door middel van de duim, na dat 't vooraf wel fchoon gemaakt is ; zo word het zilver fraai verguld , tarnen vervolgens kan ophelderen met het volgende wa- ter. In plaats van ducaaten , kan men ook goud-bladen Deernen, zo veel als de zwaarte van een of twee ducaa- ten bedraagt, of anders zo veel als men wil of noo- k agt. Hoe men het goud en andere metaalen in het vuur verguld, zal men vinden op het artijkel VER- GULDEN. |
|||||||||||||||||||
Een water te maaken om de koleur van het ver-
guldzel op te helderen. Neemt anderhalf once zwavel, een half once aluin, WD half drachma arfenicum, en even zo veel antimonie ; maakt deeze dingen elks bezondervoorzigtig tot een fijn poeder ; daar na kookt pisfe in een pot , en fchuimt ze "el af; werpt dan de gemelde ftoffen, den eene na de andere, daar in, en laat ze kooken. In dit water legt jet vergulde werk, en laat het daar in, tot dat gij ziet °at de goud-koleur genoeg opgeheldert en fraai is. Als iC|nand dit werk wel verfbiat, kan hij met een ducaatzo ee' uitrigten, als anders met twee of drie; dit water lent ook zo wel lot de Ijeete als koude verguldzels;. n wen kan het verguldzel daar na ook met een wolfs- M of bruineer-fteen glad en blinkend maaken. 'tel Goud-wcrkfr.iai en hoog van koleur te maaken.
bj: r-")1>lfpaansch groen, fijn gepoedert, doet er azijn |jrjM.e? roert het wel door malkander; hier mede be- en !. ,et g°ud, óf goud-werk, gloeit't dan-in het vuur h0e't 't in pis af.
|
|||||||||||||||||||
Om het Goudwerk, Juweelen, enz. door wrij-
ving en uitborsteling te zuiveren. Maakt een fcherpe loog van hout-asch of pot-asch, hier
in doopt linnen lapjes of zagt leder, en wrijft 't goudwerk, daar mede ; of-daar men in de dieptens en hoeken met het lapie niet kan bij koomen , borftelt men ze .met een ftijf hair-borftertje uit, zo zal het heel fchoon worden. Anders,
Neemt een lood zwavel, en twee lood tripel-ßeen,
floot't klein en wrijft het op een wrijf-fteen tot een heet fijn poeder : Van dit poeder doet een weinig op een zagt leder, en wrijft het goudwerk, ringen, juweelen of wat 't zij, er mede, en daar men met het leder in de diep- tens niet kan bijkoomen, gebruikt men het ftijve bor- fteitje, dat men in 't poeder ftipt', ener dan de diepten? wel mede ukborfrelt, het ftof vervolgens met een ander- klein boriteltje van zagt haïr er uitveegende. Men kan het goud-werk ook eerst door de loog zuiveren, gelijk boven, en daar na dit poeder tot opgknzing ge- bruiken. .. Vv 3 Of
|
|||||||||||||||||||
GOU.
|
||||||||||||||||||||||||||||
GOU.
|
||||||||||||||||||||||||||||
4)1©
|
||||||||||||||||||||||||||||
Of wrijft marmer- of albaster-fleen, en gebrande kalfs- de metaalen gemakkelijk, en er blijft niet 't minfte han.
|
||||||||||||||||||||||||||||
heenen tot een heel fijn poeder, en gebruikt het als het gen : Zie
voorige : Op deeze manier kan men diamanten, ringen, het goud
|
gieten, van
en andere metaalen op het artijkel SMEL- |
|||||||||||||||||||||||||||
kruisfen, enz. weder fchoon en glanzig maaken. TEN.
|
||||||||||||||||||||||||||||
Om een Ducaat af ander Goud-fltik zwaarder
te maaken. Neemt verfche paarde-mest, drukt er het zap uit, erj legt den ducaat daar in , zo zal hij zwaarder worden. Om Schelp-goud te bereiden.
Neemt goud ■ bladen , zo veel gij wilt, of na dat gij veel fchelp- goud maaken wilt; v/rijft ze met juffer-h- ning (zijnde honing die van zeifs uit de graaten vioeit), wrijft hetzaamen een langen tijd, tot dat 't heel fijn is; doet 't dan in een glas, giet 'er zuiver water op, roert 't wel om, en als zig het goud gezet heeft, zo giet hut water af en weder ander op, dan omgeroert en weder acge. gooten, als vooren; dit afwasfeben herhaalt men, tot dat het water heel klaar blijft; daar na neemt watflerk- water , doet er het goud in en laat 't er een paar dagen in ftaan, dan giet men het fterk-water er af, en bewaart het goud poeder tot 't gebruik; als men dit goud tot het fchilderen of letters, enz. gebruiken wil, word het met een weinig gom-water gemengt; tot verkoop word het gewoonlijk, met gom water toegemaakt zijnde, bij beet- jes in fcheipen gedaan, en aldus verkogt, daar bet zijn naam van draagt. Op dezelve wijze word ook't valjcht fchelp goud van koper bladen, en't fchelp zilver van zil- ver-bladen gemaakt, behaiven dat men er op 't laatfte geenßerk-water bij doet, waar door ze zouden ontbon- den worden. Andere manier om Schelp-goud en Zilver te bereide».
Neemt Arabifche gom, fmelt die in water, tot een dik
gom-water, doet er gepoederde falpeter of falmiak bij, en wrijft 't zaamen op een wrijffteen tot dat het de dik- te van een fijroop heeft; doet er dan goud- of zilver Hil- den bij , en v/rijft het een paar uuren lang, tot dat die bladen zeer fijn zijn; als dan doet het in een vergib zuiver potje, giet er wat heet dog geen kookend «'ater op, en roert't wel door malkander, vervolgeng laat al- les door een zuiver fijn doekje in een ander zuiver pot* je of glas loopen, tot op het onzuivere; geduurig m potje meteen houtje roerende, op dat het goud alle doo het doekje pasfeert; wanneer zig daar na het gouiin water op de bodem gezet heeft, zo giet het water in & j ander glas af, (dewijl zig hier uit nog iets goud ne zet), en wederom heet water op, roert,'t wel door m ' , kander, en als het goud zig gezet heeft, giet 't water ■* der af en ander op, alsvooren, zulks herhaalende, dat 't goud er regt fchoon uitziet, dat men dan bcwa > j als boven. Of« fraaije Gouden Letters en andere Figuure» op
papier en parkement te maaken. e„
Neemt crijstal, wrijft't op een porphijr-fteen to ^
zeer fijn ontastbaar poeder, mengt het dan met go ' ^
|
||||||||||||||||||||||||||||
Qimgoudene Galonnen of Boortzels, Kanten, Borduur-
werk, Knoopenen aiergeiijke fchoon te maaken, dat ze weder als nieuw worden. Wanneer de gemelde dingen zeer geflceten of dusda-
nig afgedraagen zijn, dat het witte zilver er uitkijkt, kan men dezelve op de volgende wijze weder fchoon en aanzienlijk maaken, 't zij dat ze aangenaait of los ge- maakt zijn : Neemt ten dien einde beste gom-lak, draa- ken-bloed, en cnrcuma, van elks een.half drachma; doet deeze ftoffen, klein gemaakt, in beste brandewijn, en iaat't uittrekken, giet vervolgens de tinctuur af, die een robijn-roode koleur zal hebben ; Met deeze tinÜuur overftrijkt de oude galonnen, enz., of die afgedraagen zijn, door middel van een klein hair-penceel , en vaart dan met een heete ijzere plaat of ftrijk-ijzer daar overheen, zonder dezelve er mede te raaken, rraar dat ze alleen de warmte daar van gevoelen, en langzaam droog wor- den , zo zal het gemelde werk weder ongemeen fchoon, en hoog van koleur worden ; als het werk afgefnee- den en klein is, gelijk gouden knoopen, zo hoiul men het door't een of ander middel, bij voorbeeld, de knoo- pen , aan een vork of puntig ijzer te fteeken, na dat ze met de tincluur beftreeken zijn, over een kooien-vuur, dog wat van verre, to: dat ze droog zijn. Als de gouden galonnen enz., weinig gefleeten en al-
leen maar fmcerig zijn , kan men ze ook zuiveren met heel iijn gewreeven zee-fchuim en zwavel, onder mal- kander gemengt, ,en daar mede met een niet al te ftijf borsteltje afgeborstelt; tot.zilvere galonnen neemt men alleen maar het zee-fchuim. Hoe men gouden en ook zilvere Galonnen, Kanten,
en dicrgelijke op de beste wijze , zonder verlies, kaïl uitbranden. Doet de oude goudene of zilvere galonnen, enz., vast te zaamen gebonden, in een fmelt-kroes, of nieuw onver- glaast potje , met een dekzel, zet het in een koolen- vuur , en laat het i of 2 uuren wel doorgloeijen en verbranden; daar na doe alles zaamen in een fchoone kom, fpoelt en wascht de zwartigheid met zuiver water er van af, zo zet zig het goud en zilver op de grond, dat ' men vervolgens moet droogen ; en om het dan in een masfa te brengen, zo doet het in een fmelt-kroes, met een weinig borax, giet't vervolgens uit in een mortier of gietnaald ; als het nu van gouden galonnen, enz. is, zo zal •het zilver, goud in zig bevatten; houdende't mark van het vergulde zilverdraad, in het gemeen een drachma goud; weshalven men het zilver door middel van flerk- f/ater van't goud aflcheiden kan, zo verkrijgt men het goud weder alleen. Goud en Zilver ligt te fmelten , en gemak-
kelijk uit de kroes te gieten. Op dat het goud en zilver ligtelijk fmelte, moet men « een weinig borax bij in de fmeltkroes doen, en om 't gemakkelijk uit de kroes te doen loopen, zo neemt pik , was en ongel, fmelt 't zagtjes onder malkander , trekt er dan papier door, en laat het koud worden, hier van werpt men iets in de kroes bij het gefmolten goud .of zilver, en giet 't uit, terwijl het vlamt,zo vloeijen |
||||||||||||||||||||||||||||
ter, en maakt hier mede letters op het Pa
|
bist go
|
j,
|
||||||||||||||||||||||||||
papier ; neemt vervolgens een ftukje
|
||||||||||||||||||||||||||||
én'wrijft de letters daar mede, na dat ze wel droog \^
eenigc reizen fterk over, zo zal het goud er zig ' *^n ten, en de letters zullen zeer brillant w0™en.' rsof kan het gom-water metfaffraan verwen, om de 'e figuuren beter te kunnen maaken. o» |
||||||||||||||||||||||||||||
GOU.
O)« etil purper- tf bloed-roode Liquor van Goud en
Goud-faffraan te manken. Solveert zuiver goud of goud-bladen in konings-water,
»Is mede folveert best engelsch tin, ook in konings-wa- tet ■ neemt dan een glas vol gedistilleert water, giet er eeni- ee'druppels van de goudfolutie in, en vervolgens ook eenige druppels van de 'tin-folutie ; vervolgt dit in druppen hét een om het andere , zo zal de liquor don- ker rood worden : Als men dezelve vervolgens ftaan laat zo zal zig een poeder nederzetten, dat men na af- meting van het water, met zuiver water kan afwasfehen, en afzonderlijk bewaaren , of men bewaart.het met 't wa- ter; wordende beide gebruikt bij 't maaken van de val- fche edcl-gefteentens, om aan dezelve een fraaije robijn- mie koleur te geeven , gelijk bij het glas maaken is aangeweezen. Deeze liquor en crocus verkrijgt men ook zonder het
tin te folveeren, namelijk als men eenige druppels van hz goud f dutte in een glas vol gemeen water doet, en dan een ftuk engelsch tin , dat wel fchoon is, in het water legt; want dan'zal men zien, dat het water, het welke in 't eerst geheel zwart word, na dat 't tin er ee- nige tijd in gelegen heeft, begint rood te worden; wan- neer 't zelve dan de fchoonlte roode koleur verkreegen keft, neemt men er het tin uit. Men verkrijgt deeze roode liquor ook als men van de
gmd-fvlutie, eenige druppels in een glas vol water doet, en er dan eenige druppels van de rookende geest van Kun- kel, fag. 819 befchreeven . indruipt, wanf. dan zal't water terllond bloed-rood worden. Om Goud in Glas te veranderen. . ■
Neemt goud-bladen, falpeter, aluin, en gemeen zout,
vanelks even veel zwaarte; wrijft't zaamen op eenwrijf- fteen tot een heel fijn poeder, doet bet dan zaamen in Mn matras, gieter water op, en laat het fterk kooken, tot dat het water verkookt , en het zout dat er op de pond te rug blijft, geel is; maar niet geel zijnde , zo KW men er weder water op gieten, en het op de voo- "fic wijze uitdampen, tot dat het zout een geele koleur heeft; giet dan op dit geel zout beste brandewijn, zo ZJ' dezelve daar van terftond geel worden ; en als men eenig gepolijst ijzerwerk daar in legt, verkrijgthet esn fchoone goud-Meur. Stort deeze brandewijn vervolgens neer met gefmolten
tynfleen-olie, zo verkrijgt men op de bodem van 't glas *en fchoone goud-crocus, fmelt dezelve in een fmelt- 'toes Wet een gemeene vloeijing, zo zult gij, m plaats atl het goud weder te verkrijgen, een donker-rood glas |
||||||||||||||||||
GOU.
|
||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||
ï. De Goud-appel met geftreepte geele, goud-geel,
roode, of witte vrugten,- Lijcoperßcon vulgare, fruttu firiato luteo aureo , rubro, vel albo; Aurea mala, Do- donäi; {Solanum caule inermi herbaceo, foliis pinnatis incifis , racemis fimplicibus, Linn. Spec. Plant.) 2. De kleine regt opftaande Goud-appel, metgeftreep«
te geele of roode vrugten; Lijcoperßcon ereclum. 3. De Goud-appel, met ronde gladde, geele, goud-
geele of.roode vrugten als kersfen; Lijcoperßcon f ruQU rotundo glabro, ceraforum forma. 4. Dezelve , kleiner zoort.
5. De kleine Goud-appel met geftreepte harde vrug-
ten; Lijcoperßcon VI.Boerhavii,1 Mala athiopicaBo- don.ei.( 6. De'kleine Goud-appel met kleine geftreepte harde
vrugt; Catalog. Carolsruh. No. 482. Befchrijving. De eerfte zoort, heeft ronde takkige
ftengen, van drie, vier of meer voetea hoogte, die iets hairig en met groote geveerde, en gefnippelde, wit- of geelagtig groene bladen bezet zijn ; uit de oxels der bla- dtn koomen trösjcs met geele gefterde bloemtjes voort; waar na plat-ronde geftreepte of ftreepswijze gegroefde vleefchige vrugten volgen, die rijp zijnde, geel, rood, of wit en blinkende zijn, bevattende veel zap, en daar tusfehen klein p.latagtig zaad in celletjes. De ftengen kunnen niet op zig zelfs ftaan, maar leggen tegen do aarde, en 't geheele gewas heeft een fterke, bezondere [linkende reuk. De tweede verfchilt hoofdzaakelijk van de voorgaan-
de eerfte, dat ze niet zo hoog, maar kleinder en regt op groeit. De derde zoort verfchilt van de eerfte voorhaamelijfc
daar in, dat ze ronde geele of roode gladde vrugten draagt, die naar kersfen gelijken. De vierde zoort gelijkt na de voorige, behalven dat
ze in alle deelen kleinder groeit. De vijfde zoort fchiet een regte fteng op , van twee
tot derdehalf voeten hoogte, die eenige takken heeft en met gehaakte doorntjes hier en daar aan de fteng en tak- ken bezet is, aan welke breede hoekige ingefneedene witagtig-groene bladen groeijen, die op haare middel-ze- nuwen eenige kleine doorntjes hebben; uit de oxels der bladen koomen zésbladige witagtige bloemtjes aan korte fteelen voort, met geelagtige draatjes in 't midden, waar na een ronde geftreepte vrugt volgt, die kleinder en harder als de eerfte zoort en fchoon rood van koleur is, hebbende boven op een klein knopje, als 't begin- zo, van een kleine vrugt.. De zesde zoort gelijkt veel na de voorgande, maar
groeit kleinder. Plaats. De eerfte vier zoorten groeijen in de warme
gewesten van America, en de twee laatfte in Africa en Egijpten. Men kweekt ze bij ons zomtijds in de tui- nen uit liefhebberij, wegens de aardigheid der vrugten. Kweeking. Deeze gefchied door het zaad, dat men
in April in eene niet al te heete broei-bak zaait, en de opgekoomene jonge planten daar na in Maij, als de lucht en 't weer warm geworden is, op een bedde of elders verplant , . in een goede losfe vette'grond,' de planten vervolgens niet verzuimende-, bij droogte dikwils te be- vogtigen , dewijl ze veel vogt begeeren, en dezelve van het onkruid fchoon te houden.; ook ftokken er bij te ftee- ken, om ze daarbij op te binden,zo zullen ze niet nalaa- ten, fchoone en veele vrugten voort te brengen: Dog. de vijfde en zesde zoorten zijn wat tederder, en die- , ' nen
|
||||||||||||||||||
«1 üe
|
«roes vinden.
|
|||||||||||||||||
anders.
|
||||||||||||||||||
^«eemt een dun geflagen goud-blik, wrijft het met
ra'-'u em 'ï0ven een lï0m met water, en verzamelt daar , a"e het afgekrabde heel naukeurig uit het water, en ..,??' het ; doet 't vervolgens in een fmelt-kroes met in h-!^ Van Pot!!S' falpeter , en borax zaamengcftelt, toodTt,net raa,ka"der fmelten , zo zult gij een fchoon • «oorfchijnend glas verkrijgen! Heft 5"APPEL; Gouden-of Gulden-appel; Appel der fini/' ol'al'l'el> in het latijn Poma.amorïs ; Lijcoper- 'cheT Z']n vei'fcheidcne zoorten van dit buitenland-
:?;\-\ueWaS'" dat een zoort van folanurn of nagtfehaaje |
||||||||||||||||||
l
|
||||||||||||||||||
coa-
|
|||||||||||||||||
GOU.
takte Hengen op, van een voet hoogte, die met lang.
werpige, ftompe , bieek-groene en een weinig hairagtf. ge bladen, die geen lleelen hebben, bezet zijn; op't bovenfte van de ftengen en takken koomen fchijf- of ftraal-bloemen voort, die gewoonlijk goud-geel zijn, waar van ze den naam van goud-bloem draagen, en een maatig fterke, niet onaaugenavine reuk hebben , dog zijn zomtijds ook wel bleeker of hooger geel van koleur; na de bloemen groeijen op de bloem-fcbijf, veele krom- me zaaden, die rouw en fteekelagtig zijn. De tweede zoort gelijkt in allen na de eerfte, behal-
ven dat de bloemen fraai dubbeld zijn. De derde zoort heeft dit zonderlings, dat uit de hoofd,
bloem rondom verfcheidene kleine bloemtjes Qp fteel- tjes voortkoomen, van gedaante en koleur als de hoofd- bloem. De vierde , vijfde , zesde en zevende zoorten, groei-
jen ook laag, en hebben alle enkele ftraal bloemen, welkers bloem-bladen van binnen wit, maar van buiten violet, of purperagtig zijn ; waar na p'atagtig zaad volgt; kunnende voorts onderfcheiden worden door haar bovengemelde benaamingen. Plaats. De eerlte drie zoorten koomen in de hoven
voort : Daar is ook een wilde zoort van, die in de vel- den en wijnbergen van Hoog-Duitschland, en Frankrijk groeit, in gedaante niet verfchillende van de eerfte zoort, maar groeit in alie deelen kleinder, en de bloem is en- kel; Zonder twijfFel zijn de gemelde drie zoorten daar uit door ds zaaijing voortgekoomen; en die met kinderkens is een fpeeling der natuur, gelijk men zulks ook aan de kleine madelieven en meer' andere planten ziet, De vier overige zoorten zijn uit Africa in deeze landen gebragt: Zij zijn alle eenjaarig, behalven de laatfte zoort, en worden alle in de bloem-tuinen gekweekt. Kweeking. Dezelve is zeer ligt; men zaait het zaad
vroeg in 't voorjaar, ter plaatze daar ze zullen blijven voortgroeijen , dewijl ze het verplanten niet kunnen veelen; verfcheide zaaden in een rond kuiltje, een wei- nig van malkander ftrooijende, en met een weinig aai™ overdekkende, zo zal't zelve wel voortkoomen : De twee eerfte koomen ook doorgaans in overvloed van het gevallene zaad van zelfs op , en van het' zaad van <w dubbelde koomen ook enkelde. " - De zevende zoort is tederder als de overige, en moet
in potten gehouden worden , die men 's winters mh^ oranje-huis of in een trek-kas zet, daar niet in geftooW word, dan om de vorst, als 't fterk vrieft , buiten keeren, en men moet haar een luchtige plaats geeven, dewijl ze anders ligt fchimmelt en verrot, 00 moet men haar, als 't zagt weer is, 'veel verfche lucht Iaat genieten : Men kweekt ze voort door ftekken , <»eff J ze bij ons geen rijp zaad geeft, die men in Potten,ba|; ftooken zijnde, in een maatig warme broei- 0^Ifunon. zet, en niet buiten, voorts met befchaduwen en oofen derhoud.totdatzeaan 'tgroeijen zijn, waarnamen2 lengskens aan de lucht moet gewennen en harden- bloeit een langen tijd van 't jaar, en dikwils in ^ |
|||||||||||||||||
p**
|
|||||||||||||||||
nen in potten geplant, in de trekkas door vermeerder-
de warmte gekoestert te worden. Eigenfchappe?i. Dit gewas en zijne vrugten zijn ver-
koelende van aart; maar worden bij ons niet in de Ge- neeskunst gebruikt j nog tot fpijze, gelijk men van de Jtaliaanen, Spanjaards, en Portugeefen zegt, dat ze de vrugten nuttigen met boom-olie, azijn en peper, zo als wij de concommers; maar zij geeven een ilegt voed- sel : De Portugeefen noemen deeze vrugten Tomates. GOUD-AREND; Konings-arend ; inliet latijn ^m-
la Chrijfaêtos ; (Falco cera lutea, pedibus lanatis, cor- pore fusco ferrugineo vario, cauda nigra bafi cinerea un- di'lata, Linn. Faun. Suec.) deeze arend, zo wel als al- lé zijne medezoorten, onder het gelingt der Valken behoo- rende, is grooter dan een Gans; zijn lengte is van het end des bckstotaan hetuiterfte vanden ftaart drie voe- ten ; de koleur van zijn vederen zijn bruin en roestko- leurig gemengelt, dog van vooren rosagtiger, dan van Tjgteren, daar ze zwarter zijn; de ftaart, die zwartagtig is, is dunnetjes gegolft met witte vlakken; de beenen zijn wollig met geele vingeren en lange nagels , zijn bek is kort met een kromme ZAvarte punt voorzien; ge- woonlijk legt het wijfje vier eijeren: De woonplaats van deezen arend is in de meeste deelen yan Europa, daar hij in dehooge fteile rotzen huisvest. GOUD-BAARS, zie GOUD-VJSCH.
GOUD (BLAD-); Geflagen goud; in't latijn Aurum
foliatum; dit word uit 't zuiverfle goud geflagen, en in boekjes van zagt rood papier gelegt, gelijk men 't koopt; zje onder GOUD; dog men heeft ook valsch blad-goud, dat van geel koper geflagen word. GOUD-BLOEM; in het latijn Calendula; Caltha;
Chrijfanthemum latifolium ; verfcheidene zoorteu zijn er van dit gewas ; als i. De gemeene enkelde Goud-bloem, metbleek-geele,
citroen-geele, goud-geele, oranje geele, rosfe of geel- bonte bloemen; Calendula vulgaris; (Calendula femini- hus radii cifmbiformibus echinatis , disci bicomibus, Link. Spec. Plant.) 2. De Goud-bloem met dubbelde bloemen van ver-
fchillige koleuren, .als vooren; Calendula vulgaris flore pleno. * 3. De Goud-bloem met kinderkens; Calendula proli-
féra. 4,. De Africaanfche Goud-bloem, met witte van bui
ten violette bloemen , en lancen-formige fijn getande bladen ; Calendula humilis Af ricana, flore intus alba fo- rts violacé o fimptici; (Calendula foliis lanceolatis denticula- tjs, pedunculis fili-formibus, Linn. Spec. Plant.) 5. De Africaanfche Goud-bloem, met kleine witte van
buiten violette bloemen ; Calendula humilis Af icana , flore intus albo forisviolaceo parvo, (Calendula f oliis lan- ceolatis deritatis., pedunculis fupernê incrasfatis, Linn. Spec. Plant.) 6. De Africaanfche Goud-bloem, met witte van bui-
ten violette bloemen en plat hartvormig zaad; Calendula. Africana ,flore intusalbo extusleviterviolaceo ,fcmineplano cordato ;-(Calendula f oliis lanceolatis flnuato-dentatis, eau-
lenudo, Linn. Spec. Plant.) 7. De Africaanfche Goud-bloem , met witte van bui-
ten violette bloemen, en fmalie faffraan- of gras-bla- den ; Calendula Afr icana, f oliis gramincis , flore intus albo extus purpurasceute ; (Calendula foliis linearibus fMntegerrimis, caule fiibnudo, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De ecrfle zoort fchiet uit de wortel ge-
|
|||||||||||||||||
ter, als er weinig andere bloemen zijn.
Eigenfchap. De bloemen van de gemeene go'
|
ulblotf
,'eetdri;'
|
||||||||||||||||
hebben een openende, oplosfende, pis- en z!irel.et
vende, hoofd-, hart-, lever- en moeder-verlteiK^._ kragt, en worden gepreezen in de geele ziekte, .^ jing des hoofds, kwaadaardige koortzen , pest ei1 |
|||||||||||||||||
re befmettelijke ziektens: "Deeze bloemen ü-
|
|||||||||||||||||
rna-
|
|||||||||||||||||
melk gekookt, is zeer goed om de .kinder-pokken e^
|
|||||||||||||||||
cou.
|
||||||||||||
m
|
||||||||||||
Beien uit te drijven. Men maakt er inde Apotheekén
cimferf, "Zijn en olie van ; de conferf is heel dienftig in de geme.Me ziektens, als mede ooit tegen hartkloppin- gen en hartbeevingen : De azijn is nuttig in pesttijden, doet wel zweeten , en dient ook tegensflauwtens, onder de neus gehouden. De bladen in zoppen of groen-moes gekookt, maakt
de buik zagtjes los,en doet gemakkelijk purgeeren. De bloemen alleen, of met de bladen in wijn getrok-
ken of gekookt en gedronken, verwekt de maandfton- den. Men eet de jonge bladen, en afgeplukte bloem- bladjes van dit gewas, ook wel bij krop- en ander za- laaden , als een toekruid, Deeze bloemen worden van de landlieden ook veel
gebruikt, om met haar zap de boter fchoon geel te vér- wen. GOUD-BLOEM (WATER-), zie DOTTER-
BLOEM. G.OUD-BRAASEM; in 't Iatijn Sparus aurata; (Spa-
rus lunulti aurea inter oculos, Linn. Sijfl. Nat.) is een viscli onder het geflagt derZee-ira/i/'ewj.rbeboorenüe; vol- gens Willoughuij vind men er tot de grootte van2fpan, en die tien ponden weegen ; de koleur is op den kop vanbovencn zwartagtig, met een gouden vlak tusfchen de oogen; het lijf is boven de zijditreep met zes zwart- igtigeen gelijke veel witägtige ftreepjes getekent, waar vande zwarten het brcedile zijn, bene Jen de zijdftreep Is de viscli zilverkoleurig; de fchubben zijn breed, o- raalagtlg,, overlangs geftreept, en de ftreepen loopen aan de bovenkant van de fchub in het middelpunt te taamen. Van ouds is deeze visch zeer beroemt geweest,. en
niet minder onder de zee-visfehengeagt, dan deForel- kn onder die der rivieren. Veel worden dezelve op de Italiaanfche kusten gevischt; volgens Rondeletus , zijn die, welke in de middelandfche zee gevangen wor- den, beter dan die uit den oceaan ; en die niet dan in zceleeven , fmaakelijker, dan dezulken die in demeiren toornen, fchoon deeze laatften vetter zijn. GOUD-BRONS, zie AURUM MUSICUM.
GOUD DISTEL, zie SCOLIJMUS.
GOUD (DONDEREND), efSlag-goud; zie DON-
DEREND GOUD. GOUDEN, KNOOPJES, zie RANUNKEL.
GOUDEN-TOR,- Groene Boom-Tor; in 't Iatijn Sca-
wteus aurätus ; (Scarabœus mitticus auratus, fegmento ab- «onthis Jecundo latere unidentato, Linn. SijßlNat.') de faam van dit gekorven diertje wijst.uit, dat het onder |W geflagt der Torren behoort, en het is het zelfde feestje dat zo menigvuldig in ons land word gevonden ; "«zelfs koleur is eigent'ijk niet goudagtig of ver- W, maar zweemt veel meer naar die der fmaragden, Bieteen glans van glimmend geelkoper; Raijus noemt jknzelven graote tor met het lijf korter, de vleugels én ^tbovstftukmet eenkorstig dekzel, de koleur hebben- evM glimmende groene zijde, daar"took wezentlijk het mc«te mede overeenkomt, i ^Heer Geoffroi in zijne Histoire naturelle noemt xi'Emeraude, en zegt, dat de worm, waar uit deeze
.. Vo°rkoomt, de wortelen der boomen en planten aan- nen 6n ^8t ^e tor ge"w°°nljjk op de bloemen in de mi- nie ^evoni^en word , en wel voornaamentlijk op de pep- dej/6? roozen' in °ns land ziet men ze het meest op ,ten u-s-"Mijen., alsmede.op de wat« en Gelderfihe roo- II nmîde wel °P ^e viier'en datnast-bloemtn ; op hun-
|
||||||||||||
ne dek-fchilden, die, gelijk rede is aangemerkt, groen ea
geel koperig glimmende zijn, ziet men veeltijds over« dwars eenige witte vlakken. Wat de voortteelingen gedaante-wisfeling vanoTtinfecT:
betreft, zullen wij de nauwkeurige waarneemingen van denileere Frisch volgen; dit diertje is, volgens dien Heer, een Fitkn-tor, dat is een zulke, wier kwat-wpnk tot degedaante-wisfeling, zig eveneens aie de zwaluwen haare nestjes maaken, een tonnetje van aarde of iets aard- agtigs vormende; deeze worm zoekt haar voedzel in de aarde, en men vind dezelve veelvuldig op de zaamenge- raapte hoopen van.onkruid die te rotten leggen; zo lan- ge het een dikke witte worm is, knaagt hij allerlei wor- telen onder de aarde weg; zijn kop is geel, insgelijks zijn zijne zes pooten j bet overig gedeelte van zijn lig- haam is wit.behalvende zak, waar in de halfen geheeL verteerde fpijze is bevat, blinkende deeze zwartagtig door ; de knijpers aan de bek zijn krom en zwart, met twee tanden en kleine voelertjes ofprosvertjes daar aan, die mede open en toe gaan ; de fnuit, die de worm uit kan fchuiven, heeft wederom twee bijzondere fpiertjes ; de voeten beftaan ieder uit vijf eijronde leden, waar van Jt uiterfte een ftompe fpits is met twee haakige klauwt- jes ; die van het voorfte paar zijn de kortftcn , en de an- deren worden allengskenskleiner ; wederzijds zijn aan het lijf tien uitpuilingen, en daar op tien geele vlakjes, zijn- de de lucbtflipjesj tüsfcheh ieder deezer uitpuilingen is weder een wrong, dienende den worm tot het voortgaan in de aarde ; op zijde heeft hij aan de halskraag een gee- le ruit, waar van de punten naar de rug en borst zijn gekeert,- zijn geheele lijfis dunnetjes met kleine liairt- jes bezet. Deeze hvat-worm, is volgens de afbeelding van den
HeereFiuscii, circa twee duimen lang; dien Heer. vond er een tonnetjevan, onder.ecn boschmierenhoop, dat er niet anders uitzag, dan of het van enkelde muizelceutels was tezamen gekleeft; hier van een weinig openende, om de verandering van den worm te zien, vond hij-hemin een huid , die zodanig over alle de leden was uitgefpan- nen, dat men die daar duidelijk door heen kon zien,- eerst borst deeze huid op bét voorfte van de rug, veroorzaakt door het menigvuldig wrijven, door de beweeging van het onderlijf en de uitzetting van de tor van binnen ; voorts wierd de huid en de deelen van den kopen het bovenlijf te gelijk met de huid (lijf en droog, en de huid fcheide zig van het bovenlijf af; de tor haalde de vleugels uit haare fcheeden, waar in?ij digt te zaamengeplooit had- den gelegen , dog toen fchielijk uit malkanderen gingen; de koleur van de onder-vleugels, die langer dan het ag- terlijf waaren, was fneeuw-wit ; de boven-vleugels kreegeh een groenagtjge koleur en wierden al langs hoe groener, tot dat de ondervleugels, na eenige beweegïng zig zaamenplooiden , en onder de boven-vleugels ver- borgen ; na dat de pooten ftijf genoeg waaren geworden, begaf zig de tor uit de pil en kroop in de aarde, blij- vende hier zo lang in, tot dat het faifoen wanner word, als wanneer zij uit de aarde te voörfchijn koomen, en zig tot vliegen begeeven. Vericheiden is de tijd, wanneer de verandering van
deeze kwat-wormen gebeurt, zomtijdsgefchied het in het voorjaar, enzomtijds indezomer,- deeze for fchi|nteen liefhebber van vogtïgheid té zijn, gaande op de bloemen zitten om'dezelve uit te zuigen ; ook ziet men ze aan de flammen der boomen op zulkeplaatzen vergaderen, daar door kwetzing van de tenors, min of meer vogt uit sijpelt ; |
||||||||||||
Xx
|
||||||||||||
dusdanig
|
||||||||||||
GOU.
|
|||||||||||||||||||
GOÜ.
|
|||||||||||||||||||
w
|
|||||||||||||||||||
dusdanig heeft ze dokter Scopoli op de eichen, en de Heer
Frisch op den ftam van een wilgen-boom waargenoomen,
daar zij in zulk een groote menigte op zaten, dat het fchiinzel van de zon dien boom als van fmaragden deed fchitteren ; dit gaf aanleiding aan zeker vriend van hem , om een menigte van deeze> torren te vangen, en te ver- zaamelen, en met derzelver dèkfchilden de voorkant van een klein kistje tebeleggen, dat zig daar door als keur- lijk verlakt werk vertoonde; hieruit blijkt, dat men van de gouden torren in het mechanifche gebruik kan maa- kenj zo als in veele andere gekorvene diertjes, is het jnannetje kleiner, dan het wijfje. GOUDEN FOREL, zie SALMEN, n. VIL
GOUD-GIER, zie BAARD-GIER. GOUD-GLITTE, zie GLÈTTE. GOUD-GULDENS tot GULDENS te REDU- CEER EN, zie REDUCTIE. GOUD-HAANTJE , zie KONIGJE. |
Roes. Inf. il. Scar. T. 5.) dit diertje dat doorRoEsgg
is afgebeeld en befchreeven, is zwart van koleur niet blauwagtige pooten ; deszelfs grootte koomt overeen met de gewoone Lievenheer-beesjes; zijn lijfis, zo wel ais dat van de 33 volffende zoorten, eijrond; hot vormpje, zo wel als het torretje dat er uit voorkomt, aast in de wei» den op het zogenoemde duizendblad, of de geruwe. II. Goudhaantje van de Reinevaren; in 't iatijn Chrij«
fomela tamceti ; {Chrijfomela ovata atra punctata, anten- nis pedibusque nigris, Linn. Sijß. Nat.") deeze, die zijn
naam heeft gekreegen, om dat hij op 't kruid, dat de naam van reinevaaren draagt, aast; is de grootlte van dit ge- Aagt, en eijrond van lijf, zijnde gemeenlijk eenderde duim lang en een-vierde duim breed; de koleur is zwart geftippelt, met zwarte fprièten en pooten j zeer menig- vuldig word dezelve op GothlanJ gevonden III. Roodgatje, in het iatijn Chrijfomela hectnorhoidi-
lis; (Chrijfomela ovata nigra nitida, ante unis bafi fiuy>. |
||||||||||||||||||
een geflacht van gekotvene
|
fcintibus, ano fupra rubro, Linn. Sijß. Nat.) deeze., dit
raiidelmaatigvan grootte is, is fraai glimmend-zwartvan koleur, eenigzins na den'blaauwen hellende; het agrer- lijf is aan het end van bovenen rood, en zijne fprièten zijn van onderen geeïagtig ; het heeft negen overlangze rijen van uitgeholde Hippen op ieder dekfehild; veel- vuldig word het in Zweedencn elders op de elze-booinm gevonden. IV. Groen-Goudhaantje; in t Iatijn Chrijfomela viré
caerulea; (Chrijfomela ovata viridis nitida', antenuispiü- busqué concoloribus, L.ivjn. Sijß. Nat.) deeze is glinfte- rend-groen van koleur, metroodagtige wieken , endooi dit groene, inzonderheid dat van de wieken, fehijnteei) fraaije goud-glans door; 'tborstituk is geftippelt, insge- lijks de dek-fchilden, dog op deeze laatften zijn de flip- pen grooter, het agterliif is van bovenen zwart; ét fprièten zijn langer dan in anderen, en deezen, zowel als de pooten, zijn even als het lijf glimmend groen-ko- leurig; veel word dit torretje in Denemarken en twee- den gevonden'. V. Koper-glanzig Goudhaantje ; in het latiin Chrijft-
mela cenea; (Chrijfomela-ovata viridis nitida , abdominell' tics ferrugineo , Link. Sijß. Nat.) deeze is dat torret- je, hetwelk zo menigvuldig in ons land word gevonden, en door de kinderen, om deszelfs fraaije koleuren, veel- tijds in doosjes bewaart, zijnde bij hun het best» ten minden in Friesland, onder de naam van Engeltjesbt- kent; het zelve aast op de doove netelen VI. Goud-haantje der Elzen; in het Iatijn Chrijft*
alni; (Chrijfomela ovata violacea , elijtris pwiSis excavt" tis fparfis, Li NN. Faun. Snee.) deeze, die violet blaamV of groenagtig van koleur is, word inzonderheid op w elzen, dog ook wel op de mlge-boom'en gevonden-; ïn n^1 begin van Junij worden deeze torretjes overvloedig °P gemelde boomen gezien , zijnde als dan hunnen pa3r" tijd; veeltijds is het wijfje zo vol eijeren, dat het0"* derlijf verre onder de vleugelen uitfleekt : Deeze eijeft' jes,die langwerpig geel-rood zijn, legt zij op de e-^zen' bladen nevens en tegen malkanderen : met agt dase koomen er wormpjes uit, die na rupsjes gelijken, d* gelijk als de kwat-wormen der torren, maar zes v°/lrP° . ten hebben , en van agteren een fpitsje om het lij' vl te fchuiven ; de kop die klein is, kan zig onder het zw te halsfchild tot aan het voorde toe verbergen; de <• jertjes Haan regt op en neder, van bovenen hebben eènzwarb: punt, en van onderen kruipen er de ",lj'r, :Jf jes uit, zo dat de doppen blijven Haan; het blad |
||||||||||||||||||
GOUDHAANTJES; is
|
|||||||||||||||||||
diertjes, waar aan de Heeren Linnäus en Geoffroi de
naam van Chrijfomela geeven ; decze dierties munten in cierlijkheid vaukolcurcnuit, als met een glans van goud fchitterende. De kenmerken , die de goud-haantjes van 'de andere
fchildvleugelige infeéten onderfcheid, is dat hunne fprie- ten draadagtigzijn , en naar het end allengskens verdik- ken; ook niet knodsagtig', zo als in *t geflagt van de Lievenhee-rs kaantjes; mede verfchillen zij van de Schild- padjes, dewijl hunne dekfchilden niet gezoomt of met randjes zijn ; vier leden hebben zij in alle de voeten ; hun- ne fprièten zijn als uit kraaien aan een draad gereegen izaamengeftelt, zijnde die aan het eind een weinig groo- ter, en 't borstftuk hebben zij gezoomt ; hun lijf is door- gaans veiheven-rond of eij- vormig; dusdanig is ook de gedaante van de wormpjes, daar zij uit voortkoomen. Zij worden van allerlei cierlijke en fchitterende ko-
leurengevonden; voor het meerengedeelte zijn de Euro- pifchenzeer klein, en die Uit de andere waerelds deelen niet veel grooter; de gang van dit diertje is taamelijk traag, en de beweeging der fprièten gefchied beurtwisfe- len.de ; zomin igen van dit geflagt laaten een geel vogt uit de bek loopen, dat geen onaangenaamen reuk heeft: Het wijfje legt de cijerties meest aan de onderkant der Waden, en maakt die vervolgens meteen taaije liimdaar san vast; uit de eijertjes koomen zespootige wormen te voorfchijn, d:'e de bladen ten eenemaalen verfl inden; men vind er ook die enkel het onderde vlies van het blad afknaagen, waar door zij.voor hunne vijanden de vogeltjes en regen eenigzints beveiligt zijn; meesten- deels doen dit de wormpjes dcrfpringen.de goudhaantjes; alle.kriiipenzeeerdatzevoor.de derdemaal van huid verwisfeleh in den grond, en veranderen aldaar in een pop ; v/aar uit ten laatften het volkoomen torretje te voor- fchijn koorat. De Heer Linweus heeft agt en-zeventig zoorten on-
der dit infeclen-geflagt geplaatst, die hij in vier Ie . den'verdeelt, en welke wij hier na zijne rang-fchikking laaten volgen ; behelzende heteerfte lid, wier ligkaam . tij-rond is vier-en dertig zoorten; het tweede, defpringen- de genpemt, met as dijen der ngterponte'n zeer dik, veertierj zoortsn ,- de derde met eewrolrond lijf. dertien zoorten; en eindelijk het vierde en laatste, wier lijf langwerpig en,'hei borstftuk /maller is, zeventien zoorten. . I. Goudhaantje van Gottingen; in het latiin Chrjfome- U Gatiingenßs; (CHrijfoméh ovataatra, pedibus violaeeis t |
|||||||||||||||||||
an, lieen, werd van de wormpjes afgéknaagt ; egter blijven
-ij maar een korten tijd bij malkanderen, zig voorts ver- delende, en zommige bladen veel,anderen weinig af- knabbelende ; de huid van deeze worm, voor zo verre men wegens de zwarte (lippen kan zien, is groenagtig- blaiuv; eindelijk na dat do worm op zijn tijd vani huid heeft verwisfelt, hangt hij zig even als de roode lieven- hiers-haantjes ergens tegen aan, verandcit in een pop, paar uit dan eindelijk dit torretje te voorfchijn koomt. Groen zijnde, hebben deeze torritjes een cieïlijke glin-
fter.nd.groene koleur, eveneens als'de Spaaujche vliegen, doch de blauwen zijn violctagtig, en vertoonen zig als geblaauwt (laai; in geen van beiden veifchiet de koleur, piaar blijft, als zij veele jaaren oud zijn, even zo fraai en helder als toen zij leefden; bij gevolg zoudemen dezel- ve tot verciering van allerlei fnuisterijen kunnen ge- bruiken. VII. Goud-haantje van de Berken; in't latijn Crijfome-
Inhtulce; (Chrijfomela ovata violacca, clijtris punïlis ex- ciivttisflriatis, Linn. Faun. Suec.) deeze is vio!et-ko- leurigmet de putjes der dekfchilden op rijen geplaatst; bij word op de wilge- en*birien-boomen gevonden. VIII. Roodwiekje; in het latijn Chrijfomela hxmoptera;
(Chrijfomela ovata violacea , alis rubris, Linn. Sijfl. lût.) het lijf van dit diertje is violet-koleurig met roo- de wieken. IX. West-Indisch G oud-haantje; in 't latijn Chrijfome-
hoccidentalis; (Chijfomelaovata viridi cenea ,pedibus an- UnmsqueflaviSjLiNK. Sijfl, Nat.) dit beestje is koper- agtiggroen van koleur, met getle pooten en fprieten; hoort in de West-Indien te huis. X. Goudhaantje van de Vogelkerfen; in 't latijn Chrij-
fimtlt padi; (Chrijfomela ovata nigra, elijtris apice li- liiis, Linn. Sijfl. Nat.) deeze overtreft weinig de vlo in grootte; deszelfs. koleur is zwart, en de dekfchilden ean liet end loodverwig; hij aast op de wilde of vogel- hrftn. XI. Goudhaantjes van de Mieredik; in het latijn Chrij-
ftntla armoracia ; (Chrijfomela ovata caerulea viridis, J'ub- hsnigra , Linn. Sijfl, Nat.) deeze is van bovenen blauw- groen, en van onderen zwart; in Zweeden en Denemar- ken ziet men hem veelvuldig, op de mieredik-planten zitten, XII. Goudhaantje van het Haviks kruid ; in het latijn
"htijfomela hijpocharidis ; (Chrijj'omela ovata aurata ancen- |
XV. Goudhaantje van het Varkens-gras', ïn het latijn
Chrijfomelapoligoni; (Chrijfomela aurata caerulea, thora- ce , f mmibus , anoquerufis, LixH.Faun. Suec.) dit beest- je is blauw van koleur, met de fchenkels en het lijf van agteren roodagtig; onthoud zig in dat geknoopte kruid, met kleine blaadjes, het welk zo gemeen is aan de we- gen , en de naam van varkens gras draagt. XVJ. Bleek-Goudhaantje; in het latijn Chrijfomela paU
lida; (Chrijfomela ovata fiavefcens tota, oculis nigris, Linn. Sijft. Nat.) dit goudhaantje, dat geheel geelagtig na den grauwen hellende, gekoleurt is, met zwarte oogen, heeft op ieder dekfehild putjes of ingedrukte (lippen, die op negen rijen zijn gefchikt, het meeste word hij op de wilgen gevonden. XVII. Bruinrood Goudhaantje; in hetlatijn Chrijfome-
la ßaphijlcea ; {Chrijfomela ovata obfciire testacea tota, Link. Fa«»,Suec.) de Heer Linn/eus heeft deeze,om deszelfs overeenkomst van koleur met het zaad van een boomtje, hét welk flaphijlodendron heet,. dien bijnaam ge-. geeven; vroeg in het voorjaar, word dit diertje in vog- tig hout gevonden. XVIII. Gepolijst Goudhaantje; in het.latijn Chrijfome-
la polita; (Chrijfomela, i horace aurato elijtris rufis, Linn. Sijjl.Nat.) deeze heeft de grootte van ruim een vierde duim ; zijn kop en borstfl.uk is koper-köleurig verguld, ins- gelijks is hij van onderen, zijn dekfchilden zijn vuil rood- agtig hier en daar met putjes geflippek , zijn verblijf houd hij gemeenlijk op wilgen- en populier-boomen. XIX. Knodshooruig Goudhaantje; in het latijn Chrij-
fomela clavicornis; (Chrijfomela ovata nigra, clijtris ab- domineque rubris, antennis clavatis, Linn. Sijfl. Nat.) dit goudhaantje, 't welk zwart-koleurig is, met de dek- fchilden en het lijf van onderen rood , heeft aan het end der fprieten een knopje, uit drie zwarte leedjesbe- (laande. XX. Goudhaantje der Populieren; in het latijn Chrij;
fomela populi; (Chrijfomela ovata thorace coerulefcente, el'jtris rubris upice nigris , Linn. Sijfl. Nat.) dit tor-
retje, het welk na alle gedagten het grootfte der Europi- fche Goudhaantjes is, zijnde veeltijds een halve duim lang, koomt uit een wormpje voort, waar uit zeker geelagtfg vogt vloeit, dat onverdraagelijk (linkt; hee zelve onthoud zig op de populier-boomen, die de naam vart ratelaars draagen-, deeze wormpies knaagen de bladen hiervan dusdanig af, dat hetvolkoomen geraamten wor- |
|||||||||||||
yinigris, elijthrisa&breviatis, Linn. lt. Scan.) dit bees- den uit enkele vaatjes of vezelen bedaande; de goud-
ie is geheel en al verguld, met zwarte fprieten, en heeft haantjes hier uit voortkoomende, zijn eijrónd van lijf, ^dekfchilden korter dan 't lijf, hij word op zeker zoort het borstflukblauwagtig, de dekfchilden rood, aandetip- ^Imviks kruid gevonden met langwerpig ronde bladen, pen zwart; de fprieten zijn draadagtig, en beflaan uit «jevlakkjg en op de kanten met tandjes ingcfneedenzijn, ronde leedjes, die naar het end dikker worden. ; zijnde de bloenmfleelen enkeld. XXI. Goudhaantje der Bind-wilgen; in het latijn Chrij- XIII. Aller gemeenst Goudhaantje ; in het latijn Chrijfo- fomela viminali s ; '(Chrijfomela ovata nigra, thorace bini-
Ma vulgatisfima ; (Chrijfomela oblongo-ovata caerulea, culato, elijtris testaceis, Linn. Sijfl. Nat.) deeze, die |
||||||||||||||
f"(nnis h'afi f'errugi'neis,"Linn. Sijfl." Nat.) dit goua-
«""itje, 't welk van gedaante langwerpig eijrond is, heeft een blaauw lijf, en de fprieten zijn aan het ondereind °Est-koleurig, meest word hij op woeste plaatzen en in D°sfchaadjen gevonden. -XIV. Geel Goudhaantje ; in het latiin Chrijfomela vi-
I 'la'> (Chrijfomela ovata anea, Linn. Sijft. Nat.) deeze v?n koleur na geel koper trekkende , met een weinig o« daar onder gemengt, en volgens de Heer Lin- us heeft hij een glans als, van gepolij't koper'; het w ■ e °Mhoud zig op de gladde wilgen en populier-hoo- » en knaagt dereelver 'bladen van onderen af. |
||||||||||||||
zwart-koleurig is, heeft.ophet borstftuk twee vlakken met
roodagtige fchildén, en op ieder dekfehild negen rijen van putjes die nauwlijks zigtbaar zijn. XXII. Goudhaantje met tien flippen; in het latijn Chrij-
fomela decempunttata ; (Chrijfomela ovata, thorace rubropos- tice nigro, elijtris rufis ;:punUis Jubquinis nigris); dit goudhaantje,het welk men op de aspergieplanten vind , is een-vijfde duim lang, deszelfs borstftuk is rood, van agteren zwart, heeft rosfe fchildén, zijnde ieder met vijf (lippen getekent. XXIII. Laplandsch Goudhaantje; in't latijn Chrijfome-
la, LapponiCti ; (Chrijfomela ovata thorace viridi, elijtris |
||||||||||||||
X x 2 " rubris;
|
||||||||||||||
9iS G017.
|
|||||||||||
GOU.
|
|||||||||||
rubris;fascia intêfpunUum macttlamque lunattim coeruhai
Linn. Sijft. Nat.) dit infefl: heeft een groen-koleurig borstftuk, roode dekfchilden, met een blauwen band tusfchen eene ftip en lialfmaan wijze vlak; het word in Lapland gevonden. XXIV. Goudhaantje vande Campernoeilje; inhetlatijn
Chrijfomela bolcti; (Chrijfomela ovata'nigra, elijtris fas- ciis tribusflavis répandis, Linn. Sijft. Nat.) dit torret- je dat ginfterendzwartvankoleur is, heeft dekfchilden die mede zwart zijn., met twee gegolfde ftreepen; het word in Europa gevonden, en onthoud zig op die zoort van eetbaare kqmpernoelien, onder de naam van moriljes be- kent. XXV. Gekraagt Goudhaantje ; in het Iatijn Chrijfo-
mela collaris; (Chrijfomela ovata violacea , thorace margi- ■iiibus luteo, punBo nigro, Ltnn. Faun. Suec.) dit goud- liaantje , het welk violet-koleurigis, heeft het borstftuk met geelagtigroode randen bezet, en op't zelve weder- zijds een zwarte ftip, maakende deeze randen, dat het beestje zig als gekraagt vertoont; het onthoud zig op de wilgen. XXVI. Bhed-Meurig Goudhaantje; in 't i'atijn Citri}-
Joviela fanguinolenta; (Chrijfomela ovata nigia elijtris margine fanguineis, Link. Sijft. Nat.) de lengte van dit goudhaantje is omtrent een halve duim, het is ovaal en vrij breed; de kop en het borstftuk zijn blauwagtig, hebbende dit laatfte een indrukzcl aan de zijden, dat het zelve als gezoomt maakt ; de dekfchilden zijn don- ker-zwart, en vertoonen zig door een microscoop ge- zien zijnde, als fagrijn-leder; op de zijden hebben de- zelve een tamelijke broeden rand, die helder-rood is ; men vind ze door geheel Europa in de bosfchagien, aa- zende op verfcheidene zoorten van boomen. XXVII. Gezoomt Goudhaantje'; in het Iatijn Chrijfo-
mela- marginata ; (Chrijfomela ovata nigro-cenea, elijtris margine luteis,. Linn. Faun. Suec.) dit beestje , 't welk zig "in Zweeden' en de andere Noordfche gewesten ont- houd, is zwartagtig-koper-koleurig, zijnde de dekfchil- den aan de randen bleek geel gezoomt. XXVIII. Gerand Goudhaantje; in het Iatijn Chrijfo-
mela marginella ; (Chrijfomela oblongo ovata nigro cae- rulea, thorace elijttisque margine luteis, Linn. Sijft. Nat.) deeze,. die zwartagtig blauw is , met het borst- ftuk, en de de dekfchilden geel gerand, verfchilt niets dan in koleur met de voorgaande. XXIX. Gegolft Goudhaantje; in 't Iatijn Chrijfomela
teftuans ; (Chrijfomela oMongo-avata ruf o testacea, elij- tris maculis quatuor flavefcenti altemis , Linn. Sijjl. Nat.)- deeze, die in America te' huis hoort, is roodag- tig.ros, niet vier geelagtige vlakken, die op de" dek- fchilden beurtelings zijn geplaatst. XXX. Rood Goudhaantje ; in het Iatijn Chrijfomela
coccinea; (Chrijfomela ovata, thorace emarginato jhngui- neó macula nigra, elijtris fanguineîs, maculis duabus nigris, Linn. Sijft. Nat.) van dit torretje is 't borst- ftuk uitgerand, en bloed-koleurig ; het onthoud zig om- trent Parijs en elders. XXXI. Goudhaantje uit Penfijlvanien; in het Iatijn
Chrijfomela Philadclphica; (Clirijfomela ovata viridis, elijtris flavis, punttis virefcentibus oblongiusculis , anten- nis. p'edibusqtie ferrugineis, Linn. Sjft. Nat.) dh goud- haantje , het welk in Penfijlvanien te huis hoort, is wonderlijk fraai, deszclfs lijfis glimmend-groen ; de dek- fchilden'zijn geel, met groenagtige langwerpige flippen getekent, en de fprieten en pooten roest-koleurig. |
|||||||||||
XXXII. Amerikaanse!} Goudhaantje ; in het Iatijn
Chrijfomela A.nerkana,; (Chrijfomela ovata viridi cteru- lef eens, elijtris lineis tribus rabris, alisfanguineis, Linn Sjift. Nat.) dit beestje heeft het lijf geheel glinfterende groenagtig-blauw; van onderen is het geheel donkerbruin na het zwarte hellende; zijn kop, borstftuk en dekfchil- den, zijn'uit den zwarten blauwagtig-groen, en ieder dekfcbild is met drie overlangfe ftreepen, waar van de middelfteregt naarde tip uitloopt, bezet; men heeft het in de ceuchsnilje gevonden, die uit America was overge- bragt. XXX. Goudhaantje van het Heilig-land; in het Iatijn
Chrijfomela Sacra; (Chrijfomela ovata fupra rufa, thora- cis linea punctis duobus elijtroritmqu' futura nigris, Linn. Sijft. Nat.) deeze, die door de Heer Has-selquist in Pa- lestina is gevonden, is van bovenen ros, met een llrcep op het borstftuk, twee flippen en de naad der fchilden, zwart, en bloedroode wieken. XXX! V. Zeer klein Goudhaantje ; in het Iatijn Chrij-
fomela minuta; (Chrijfomela ovata nigra , elijtris,pedibus, thcracisque lateribusgrifeis, Linn. Sijft. Nat.) dit beest- je, het welk veel overeenkomst met de water-torren heeft, belialven dat derzelver pooten genagelt ziin, is zwart van koleur, dog de dekfchilden, pootenen zijden van het borstftuk graauw; volgens de Heer Linnjeus. ont- houd het zig op waterige plaatzen in Europa. ' XXXV. Goudhaantje -der Moeskruiden; inhetlatijn Clirijfomela oleracca ; (Chrijfomelafaltatoria, corpore vires- ctvM-caerulea, Linn. Sijji'. Nit.) dit en de dertien vol- gende zoorten van goudhaantjes, behelst het tweede lid der verdeeling van dit infecten-gellagt, die menfpmgen- de noemt met de dijen der pooten zeer dik r Dit beestje, dat wij inzonderheid hier bedoelen, is gantschkleindef dan een vlo, van bovenen geheel zwart met een koper- . glans, voort3 groenagtig blauw ; volgens de Heer Lin- n-eus aast het op de meeste kruiden'. XXXVI. Geelkopje; inliet Iatijn Chrijfocephala •^Chrij-
fomela faltatoria, corpore atro caerulea pedibus testaceis, femoribus posticis violaceis, LiNN. Sijft. Nat.) dit lprin- gend goudhaantje, het welke op verfcheideiiei plant-ge- wasfen in Europa word gevonden, is zwartagtig blauw- koleurig, dog de kop en de vier voorfte pooten geel. XXXVII. Goudhaantje van het Bilzemkruid; inhetla-
tijn Chrijfomela hij of eij ami; (Chrijfomela faltatoria corport virefcente-coeruleo, pedibus testaceis, femoribus posticis vu«' ceis, Linn. Sijft. Nat.) deeze, die een weinigsrooter |
|||||||||||
dan een vlo, is op het lijf groenagtig-blauw, de pof-
ten roodagtig, en deagtcr-dijen violet ; het word m Ü«- ropa op de koel-planten gevonden. , XXXVIII. Roodkapje; in het Iatijn EtijtrtcepMlir
(Chrijfomela faltatoria, corpore atro caerulea, capto Be culisquepedumrufis, Linn. Sijft. Nat.) deeze zoort die Zweeden is gevonden, heeft het lijf zwartagtig-blauw' de kop en knietjes der pooten ros. . - . ..•_ XXXIX. Goudhaantje tan de Boekweit; in hetlatU»
Chrijfomela helxines; (Chrijfomelafaltatoria, <;or?''re'* ridianeo, antennis pedibutque omnibus testaceis, 't f Sijft. Nat.) deeze, die veel overeenkomst met het^>» haantje der moeskruiden heeft, is kopergroen ovei geheele lijf, dog de fprieten en alle de pooten r XL. Vaal-geel Goudhaantje; in het Iatijn chv^lpi-v exoleta: (Chrijfomela faltatoria , corpore fi |