■■■■■■
|
|||||||||
A L G E MEE
|
|||||||||
HUISHOUDELIJK-, NATUUR-, REDEKUNDIG- en KONST-
WOORDENBOEK,
Vervattende veek middelen om zijn
GOED TE VERMEERDEREN,
E N Z IJ N E
GEZONDHEID TE BEHOUDEN,
Met verjcheidene wisfe en beproefde Middelen voor een groot getal van Ziektens; en Jchoone Geheimen,
om tet een hoogen en gelukkigen ouderdom te geraaken. Een menigte van manieren, om LAMMEREN, SCHAAPEN, KOEIJEN, PAARDEN, MUIL-EZELS,
HOENDEREN, DUIVEN, HONING-BIJEN, ZIJDE-WORMEN te kweeken,
voeden, geneezen, en winst te doen met die Dieren.
Eene Natuurkundige Befcbrijving van HUISHOUDELIJK- en WILD.GEDIERTE, VOGELEN en
VISSCHEN, en de middelen om dezelve te jaagen en te vangen. Een groot aantal van geheimen in den TUINBOUW, KRUIDKUNDE, AKKERBOUW, LAND-
BOUW, WIJNGAARD, en BOOMGAARDBOUW; gelijk ook de kennisfe van VREEMDE
GEWASSEN, en haare EIGENAARTIGE KRACHTEN, enz.
Met de voordeden van het DISTILLEEREN, VERWEN, ZEEPZIEDEN, STIJFSELMAAKEN,
SCHILDEREN met Water- en Olie-verf; het maaken van BAAIJEN en STOFFEN
voor deeze en andere Landen; van TURF, STEEN, enz.
Al hetgeen een bekwaame HUISHOUDSTER dient te weeten ; als het bereiden van allerlei zoort van
SPIJZEN, DRANKEN. GEBAKKEN, CONFITUUREN; het inmaaken van
GROENTENS voor de Winter, enz.
ê
Om CHITSEN en KANTEN in 't nieuw te wasfchen, enz.
Wat er inde SLACHTTIJD.moet verricht worden. Hef bereiden van MEED, CIJDER, AAL-
BESIEN-WIJN, RATAFIA, veelerlei zoorten van LIQUEURS, enz. De middelen, waar van zich KOOPLIEDEN bedienen, om grooten Handel te drijven.
Een korte ichets van de meeste KUNSTEN, WEETENSCHAPPEN en HANDWERKEN.
Voorts alles, wat HANDWERKSLIEDEN, TUINIERS, WIJNGAARDENIERS, KOOPLIEDEN,
WINKELIERS, BANKIERS, COMMISSARISSEN. OVERHEEDEN, OFFICIERS van't
Gerecht, EDELLIEDEN, GEESTELIJKEN en andere Luiden van aanzien, inde
eeifte Bedieningen doen moeten, om zig weivaarende te maaken.
D o o a
M. NOËL C H O M E L.
Tweede Druk geheel verbetert, ei} meer als de heiße vermeerdert door
J. A. de C II A L M O TP enz.
VIERDE DEEL,
Verrijkt met Kunstplaattn.
Te LETDEX bij JOU. le MAIR, cü te LEEUWARDEN bi] J. A. ds CHALMOT.
MDCCLXXVIII. |
|||||||||
|
|||||||||||||
^agasiaiBMHaiaraMSïaiiïffl^.
^IglSI^SlSTISBISEpSIllilSlSS^S^
HUISHOUDELIJK
OORDENBOEK,
|
|||||||||||||
D E E L~
|
|||||||||||||
VIERDE
|
|||||||||||||
M.
|
|||||||||||||
,S$!©SS% De letter M. verftrekt aan de Geneeshee-
H A/r iâl ren toteen teken onder hunne Ordonnan- te JM. S tien of Recepten ; hij heeft eigentlijktwee §t P bijzondere betekenisfen^, als i. word er Ma- ^©C^Sö nipulus of een hand vol door. verftaan ; 2.
Mifce, 't welk wil zeggen , Mengt al wat voorjchreeven is, ter deegen onder een, M. ajs een Romeinfche cijffer-lctter gebruikt, bete-
kent Duizend; en een horifontaal ftreepje er boven, geeft haar eene waarde die duizendmaal grooter is ; M.
betekent Duizendmaal duizend, of een Millioen. M. met bijvoeging van een D., 20 als bij voorbeeld
M. D. betekent Medianes Dotter, MSS. word Manufcript, datis Handfchrift, iets dat
fjiet de hand gefchreeveu is, door verdaan. MA ADEN, zie MADEN.
MAAG ; in 't latijn Ventriculus; is in Menfchen dat
deel, 't welke gefchikt is om het voedzel te ontfangen en te kooken, dat is zodanig te bereiden, dat het vervol- gens in het gedarmte koomende, door den toevloed van de gal en 't alvleesch-zap, beter kan verteert worden. Haare gedaante is als van een Kalbas-vrugt, of liever
zij beftaatuit eene kromme holte, dik en wijd aan de ftompe zijde, opwaarts loopende naar denhals, daar zij tefl'ens naauwerword; niet verre van het ftompe ein- de valt de flokdarm in dezelve, of liever de flokdarm verwijdert, en verandert zich in demaag.. • •' Zij legt natuurlijk.dwars, onmiddelijk onder de lever, in welker holte zij verfchoolen legt, ontvangende aan de ftompe en flinker zijde de milt; zodat haare opening of uitgang, de Pijlorus genoemt, in de rechter zijde is, uitgaande in het twaalfvingerengedarmte , waar mede zij vastgéhegt word in de holte der lever door middel van het buikvlies, 't welke het uitwendige vlies der maag, darmen en lever daar ter plaatze uitmaakt. Langs de onderkant der maag loopt het netvlies, welke er teffens van afkoömt, en aldaar legt eene groote ader en flag- ader, de gaßroepiphha, welke in alle Dieren zeer aan« iv 'Uta
|
|||||||||||||
merkelijk zijn. Tusfchen de flokdarm en de bovenhoïta.
der maag, tot aan den hals der maag toe, en onder te- gens de lever, is een doorfchijnend vlies, niet ongelijk aan het netvlies, 't welke met recht het kleine netvlies genoemt word, zijnde allernauwkeurigsc doorHALLER. befchreeven en afgebeeld. De maag heeft dus twee openingen, den mond of car-
dia, en den uitgang of pijlorus;. bij den mond febijneri flegts de fpiervezelen eene vernaauwing te maaken ; maar aan den uitgang is eeneplooij, die inwaarts loopt, en dus zigtbaar de maag van het twaalfvingerengedarmte afzondert. De maag beftaat uit vier vliezen; het inwendige,'
't welke zeer klieragtig is en geplooit, als mede voor- zien van kleine tepeltjes, gelijk de darmen alle hebben, welke, om dat ze aan de pool van het fluweel niet onge- lijk zijn, defluweele rok genoemt word. Deeze is altoos voorzien van een taai flijm, welke, van de klieren af- gefcheiden , belet, dat het voedzel door zijne fcherp- heid den inwendigen rok niet aandoet. Hier op volgt een witagtig vlies, 't welke de zenuw
agtige rok genoemt word, bindende den binnenften rok aan den fpieragtigen rok ; dog hij is flegts een celagtig. vlies, en beftaat niet uit zenuwen. De derde rok beftaatuit fpiervezelen, in de rondte
gedingen om de maag, zo dat deeze eene rije uitmaa- ken , terwijl de andere uit neder lang te loopende ve- zelen te zamengeftelt is, dog zodanig met de eerfte ver« eenigt, dat beide rijen flegts eenen rok uitmaaken. De vierde rok word gemaakt van het buikvlies of pens-
zak, perïtonaeum; tusfchen deeze vliezen in, loopen zeer veele bloedvaten, welke of van de kroon-aderskoomen, of van de maag en netvlies-vaten : Deeze worden ver- zelt van water en melk-vaten , welke het reeds toebe- reidde vogt opfiorpen, terwijl.het.leeven en de gevoe- ligheid der maag afhangt van de zenuwen, welke van béide de kanten uit het agtfte paar afdaalen, en om deti krop der maag een aanzienelijk netwerk maaken; bij dez A ■ zely« |
|||||||||||||
loe* MAÄ«
zelve voegen zich eenige takken der tusfchenribbige ze-
nuwen, voornaamelijk uit de groote halfmaanwijze ze- nuw vlegten, welke teffens aan de lever en milt takken verfchaften. Deeze zenuwen, voornaamelijk van het agtfte of dwaa-
lend paar afkomftig, raaaken die groote gevoeligheid tusfcben de maag, het hoofd, harten de longen, om dat dat paar zenuwen alle die deelen zijne takken geeft. De cardia, dat is de krop der maag* is daarom zo ge- voelig, en wierdoin die gevoeligheid, de zetel der ziel gehouden door Van Hel»jo,nt. Het gemeen, noemt dit het hart, gelijk de Grieken Cardialgio; dog het betekent pijn in den krop der maag hebben , van welke het hart flegts door het tusfchenleggend midden . afgefcheiden word. Als de maag ledig is, is zij als platagtig en ingetrok-
ken , hangende met den bodem naar onderen, en hebben- de de twee openingen, in een ftaand of zittend Mensch, naar boven gekeert; dog zo dra de maag gevult word, keert de bodem zich voorwaarts, en de uitgang neder-_ waarts, en daar word gene plooi gemaakt bij den in-, gang, die, als men overbodig eet, volftrekt belet, dat er niet meer in de maag gegooten of gebragt word ; zo voorzigtig is de Schepper, en zo voorziende geweest, dat hij onze gulzigheid op deeze wijze bepaalt, en belet heeft dat de maag niet barst. De fpierrok der maag werkt geduurig op dezelve, en
liier door word het eeten gekneed en gedrukt van de blinde of ftompe flinker zijde, naar den uitgang; voeg hier bij , dat de verwisfelende beweeging van inade- ming en uitademing, de tegenwerking der buikfpieren en onze ligbaamelijke beweeging, vooral der armen , de maag geduurig drukt op-, neder-, agter- en voor- waarts, waar door de kooking uitneemend voortgezet en volmaakt wor.d. Het braa.ken is eene beweeging der buikfpieren en
yau het mijdenrif, welke de maag van onderen op- drukkende , alles opwaarts ftuwt en te rug langs den flokdarm, langs welken het eeten nederdaalt: Deeze drukking dwingt ook de gal, en lever-vogten in de nïaag,. en van daar opwaarts. De"krop der maag word wel vernaauwt, doch niet
Volftrekt geflooten door het middenrif, daar de ïleiif û tot doorlaat-ing van die buis. De maag word flap door warm water , als thee ,.
fcpffij, en dergelijke vogten; de. werking haarer fpier- vezelen word'hier door vermindert , en ook de af- klenzing van het klier-vogt, zo noodzaakelijk tot de eerfte verteering. Veel wijn en fterke drank, doet haar inkrimpen,; zp dat die beide uiterftens vermijd. moeten worden. In Vrouwen die riaauwe keurslijven draagen, word
de maag uit haare plaats gedrukt, zodanig, dat zij dikwils in plaats van dwars, nederwaarts legt, tegens den navel : Men moet dus wel acht geeven, zal men maagpijnen van kolijkpijnen wel onderfcheiden. MAAG-ADEREN ; in 't laüjn Vena Gafirica ; zijn
twee voornaame van ; als i. de rechter maag-ader, die uit de takken der poort ader voortkoomt, en zich wel voornaamelijk dpor het bovenfte deel der maag verdeelt ; 2. de flinker maag ader, deeze heeft zijn oorfprong van de milt tak. MAAG-BALSEM, zie BALSEM.
MAAGD, is eene jongeDogter, die nooit eenen Man
bekent heeft, en die fcaajen aaagdoio ongekreukt beeft ïiewaart. |
||||||
MAA.
MAAGDE-BOKJE ; in 't ladjn Leptura virginea;.
(Leptura thorace globofo nigro, elijtris violacis, abdomi- ne ruf o, Linn. Sijfl. Nat.) Dit is de naam van een zoort van Bok-Torretje, 't welk zich in Zweeden in de Bosfchen onder aan de Bergen onthoud. Dekoleur der dekfchilden is blauwagtig groen, glimmende , en met uitgeholde flippen befprengt; agter de pooten is het lijf goud-geel, en het overig gedeelte zwart. MAAGDE HONGER, Malacia; zie EETLUST
(BEDORVEN E-). MAAGDE-HQNING, zie JUFFERSHONING. MAAGDELIEFJES, zie MADELIEVEN. MAAGDE-MELK, zie JUFFERS MELK. MAAGDE-OLIE, zie JUFFERS-OLIE. . MAAGDE-PALM; Maagde-kruid'; Vincorde; in't latijn Clematis daphnoides Dodonmi ; Vinca; Pervinca. Hier van heeft men de volgende twee zoorten, als i. De gemeene Maagde-palm ; Pervinca vulgaris an-
guflifolia ; (Vinca caulibus procumbentibus, foliis lancet- , latooxatis, LiNN..$pcc. Plant.X 2. De groote of breedbladige Maagde-palm; Pervinca
vulgaris latifolia; (Vinca caulibus ereüis , foliis ovatis, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort, heeft lange dunne ron-
de getakte rankjes, die tegens den grond verfpreid leg- gen, waar aan bladen bij tweën tegen elkander over groeijen, die langwerpig-eijrond, puntig, hardagtig , glad en glinsterend zijn; uit de oxels der bladen koomt een langagtige dunne ftee! voort met een éénbladige plat uitgebreede bloem, die in vijfdeelen diep ingefneedeu is, van koleur blauw, purperrood, wit of incarnaat; waar na een vrugt volgt, beftaande uit twee dopjes of peulen , die langwerpige rolronde gegroefde zaadjes be- vat ; dog geeft bij ons zelden vrugten. Daar zijn drie veranderingen van, als i. met.dubbel-
de blauwe of' purper-roode bloemen ; 2. met vergulde of geel-, bonte bladen , en 3. met verzilverde of wit-bonte bla- den. De tweede zoort, gelijkt in allen na de voorigej. bc-
halven dat ze in alle deelen grooter groeit, en de ran- ken meerder opwaarts wasfen ; haare bloemen zijn blauw, purper of wit. Daar zijn ook drie veranderingen van, als met dubbelde
bloemen, met vergulde en met verzilverde bladen. ■Plaats. De eerfte zoort word gevonden in Hoog-
Duitschland, Frankrijk en Engeland, op vogtige plaat- zen, inzonderheid inde bosfchen. De tweede zoorC koomt in Zuid-Frankrijk , Italien en Spanjen voort. Kweeking. Deeze planten worden ligtelijk voortge-
kweekt door fcheurjng der woitelfpruiten in het na- of voorjaar, en willen in allerlei grond&n en plaatzen, die wat vogtig en fchaduwagtig zijn, zeer wel groeijen; kunnende onze winterkoude ook wel doorftaan; hoewel de tweede of groote zoort iets tederder is. EigenfchappetU Deeze plant heeft een verkoelende,
zaamentrekkende en zeer wondheelende kragt, en ia zeer dienstig in allerlei loopen en bloedrvloeijingen, als buik-en roode loop, -overmaatige ftonden, vloeijende ambeijen, wittevloed, inwendige wonden ,pleuris, enz. j men maakt er ten dien einde een afkookzel vanmet7«Wft o£ w.ater; 't welke ook zeer- dienstig is tot een gorgeling in de keel-ontfteeking, gezwollen of ontftooken huig en gezwollçne amandelen. De gekneusde bladen fte.mpen bet bloeden der wonden en neus, als uien ze daar op legt, of in de neus fteekt. ■-.: • WAAGDE'-
|
||||||
- .. 'Art'
|
|||||||||
MAA.
MAASDE- PALM ( GROOTE -), zie ■VUUR- KSaGDE-SCHENDING , zie DEFLORATIE.
MAAGDE-ZIEKTË; Juffer-ziekte; Vrijster-ziekte;
Luide-ziekte; de Witte Geelzugt; Bleeke-zugt; in 't latijn Chlorofis ; Febris amatoria ; Cachexia virginum ; IBerus albus ; Morbus virgineus : Dit is een zoort van z\}"t of kwijning. {cachexia) bij dé Maagden of Vrouwen : pe kentekenen deezer ziekte zijn een bleekekoleur, en dikwils met groene of geele vlekken in het aangezigtof over het lijf ; benevens vermoeidheid, aamborftigheid, veranderlijke pols, roering en rommeling in de buik; weinig eetlust, hartkloppingen, met altoos koude haft- den , en de enklauwen veeltijds gezwollen. De oorzaake van deeze kwijn-ziekte is dikwils
eene vcrftopping of niet wel vloeijing der maandfton- den, of ook eene verilopping en verftijving in de moe- der-vaten, dat dikwils uit al te veel Thee of Koffij-drin- ken, benevens veel ftil zitten of weinig beweeging voort- kooint; -dog niet zelden is de oorzaake ook eene ver- borgene Liefde , als zij, de Maagd of Vrouw, dezelve niet durft openbaaren, en zij het voorwerp der Liefde niet magtig worden kan: En fchoon deeze ziekte op zich zelf niet gevaarlijk is, zo veroorzaakt ze echter een ge- duurig kwijnen, en kan zeer ïlegte gevolgen hebben. De middelen die tegen deeze ziekte dienstig zijn, zijn de cichoreij, chamcedris, eupatorium, bijveet, dui- vekervil, melisfe, moeder-kruid, katte kruid, roofemarijn', elfem,, duizendgulden-kruid , hol-wortel, brijonie-wortel, rhabarber, zwarte nieswortel, jenever-beflën , caneel, kruidnagels, foelie, mijrrhs, en vooral de ijzer- of ftaal- middelen met zoutagtige dingen gemengt, als openende ijzer-faffraan, esfentsof'extratt van ijzer, wijnfleen-zout, vijnßeen-crijftaUen , gevitrioolde wijnfleen , arcanum dublicatum, enz. Of neemt tiniïuur of extraB van flaal, één once;
hout-casfle, twee drachmen ; beste caneel, één en een half drachma'; kruidnagels één drachma; de drie laatfte dingen grofjes geilooten zijnde, laat het zamen op een min- gelen rhijnfche of andere goede witte-wijn op een warme plaats trekken, dandoorgezijgtzijnde, neemt de Lijde- resfe daar van 's morgens één once of half thee-kopje vol, of wat meer, nugterenin. Of neemt hol-wortel, een half once; brijonie-wortel,
twee drachmen; bijvoet, rofemarijnsnmoeder-kruid, van elks een halve handvol; caneel, één drachma; wijnfleen- zout, een half drachma ; ijzer-vijlzel, een half once; grofjes klein gemaakt zijnde, laat het op een mingelen beste wijn trekken, dan doorgezijgt zijnde, gebruikt het als 't voorgaande. Of neemt conferfvan aljem, twee oneen ; koekjes van
mijrrhe, één drachma; extraB van duizentgulden-kruid en van zwarte nies-wortel, van elks een half drachma; gom ammoniak, anderhalf drachma ; gevitrioolde wijnfleen, één drachma; rob van jenever-befiën, zo veel genoeg is, om er een brok van te maaken; waar van de Lijderesfe 's morgens nugteren en 's avonds na bed gaande, telkens eo veel neemt als een nootemuscaat groot, met wijn of cenig ander vogt. Of neemt rob van jenever-befiên, fmelt die in wat
brandewijn ; en laat dé Lijderesfe er's morgens nugteren en 's avonds na bed gaande, een of twee lepels vol van in- neemen. Dit is een heerlijk midde!, inzonderheid als de maag, ingewanden of moeder verflijmt is. Of bereid de volgende Pillen : Neemt beste amo- |
|||||||||
niak-enfagapeengom, van elks anderhalf drachma; aloï,
drie drachmen ; flaal met zwavel bereid, twee drachmen ; gevitrioolde wijnfleen, mijrrhe en zout van alfem, vatt elks een drachma; olie van bärtifieen, een half fcrupel; maakt het met wat brandewijn tot een màsfa, én ver- volgens tot kleine pilletjes, waar van de Lijderesfe 'smorgens nugteren de zwaarte van een drachma in- neemt. Na het gebruik van deeze middelen, is het goed een
purgatie of braakmiddel te neemen. Maar als de kwijn-zièkte der Maagden, uit eene ver-
borgene Liefde voortkoomt, dan zijn er niet ligt ande- re genees-middelen tegen, dan dat men dezelve, als de oorzaake ontdekt is, met het voorwerp der Liefde laat trouwen ; dog als dit niet gefchieden kan, worden , na eene aderlaating, allezuuragtige middelen aàngepree- zen, die de werking der zaad-zappen verminderen, alt de zappen van citroen- en oranje-appelen, van zuuring, klaver-zuuring, portulaak, wdter-roofen, enz. Item, de gezuiverde falpeter , geest van f alpeter en van vitriool, enz. Inzonderheid prijst men ook als fpecifieke midde- len tegen deeze ziekte, het zaad van kuischboom, van hennip, portulaak, wijn-ruit, coriander; wijders de krui- femunt, wilge bladen, water-roofen, camfer, tiniïuur van mijrrhe met faffraan bereid, tiniïuur van bevergeil, ge- bamjteende liquor van herts-hoorn , enz. ; dog , gelijk ge- zegt is, zijn alle de genees-middelen dikwils in dit ge- val van Maagde-ziekte vrugteloos , en gçene beter tot herftelling der gezondheid, als de Bijflaap. MAAGDOM, is in eenen zedelijken zin, die zuiver-
heid van hart en zeden, welke in eene jongeDogter zo prijsfelijk is, en welke niet beftaat, dan wanneer zij zich, vooral wat haar onteeren kan, wagt : Dog men be- fchouwt deezen zeldzaamen diamant niet langer als eene deugd, maar als een natuurkundig onderwerp. Het is thans alleen de tegenwoordigheid van zeker vlies en rim- peltjes , welke in den mond van het vrouwelijke deel zijn, in jonge Meisjes, welke meest van zelven verdwij- nen, als de jaaren aanwasfen; dog fchielijk vervallen, zo dra eene jonge Dogter of Bruid eenen Man toege'aâ- ten heeft. De Ontleedkundige zijn er niet ééns over, hoe en op welke wijze uit deeze gefteltenis bepaalt kan worden, of eene Vrouwe Maagd is, of geweest is bij het ingaan van het huwelijk. De tegenwoordigheid zel- ve van het genoemde maagdenvlies oHiijmen, kan in ee- ne bezwangerde, zelfs kraamende Vrouwe nog plaats hebben, gelijk er voorbeelden van zijn, dat het Kind niet heeft können gebooren worden, dan na dat dit vlies doorgevlijmt was : De rede is, dat in het opperfte ge- deelte van dit vlies eene kleine opening zijn kan, groot genoeg om het voortteelings-vogt doortelaaten, zonder dat het mannelijke lid het zelve verbrijzelt heeft. Dus ziet men, dat er weinig ftaat op te maaken zij, en de deugd eenèr Jong vrouwe riiet uit de befchouwing van't febaam- deel kan ontdekt, en veel minder om verre geftooten won- den. Het gerechtelijk onderzoek derhalven , dat is het bezien der geheimfte deelen eener Vrouwe, word een der grootfte aahflagen tegens haaren maagdom, en eene defloratie in eenen zedelijken zin. Veelen trachten te oordeelen, of eene Vrouwe Maagd
bij den Man gekoomen is, uit het bloed, 't welke be- fpeurt word, als zij voor het eerst eenen Man bekent; dog dit is onzeker, vooral in de zulke welke niet zeer vet zijn, of de wittevloed hebben. In zommigeftortdit deel niet flegts ééns, maar verfcheidene maaien bloed", A. z waaaeec |
|||||||||
MAA,
|
|||||||||||
MAA.
|
|||||||||||
190«
|
|||||||||||
wanneer er tusfchen de omhelzingen eenige tijd verloopt,
groot genoeg, om de kleine fchearing te doen beelen : Evenwel gebeurt dit niet altoos, maar flegts indeeerfte jeugd, of bet begin der huwbaarheid. Vrouwen die afgeregt zijn, weeten door bijzondere
middelen haaren maagdom te herftellen, en dit deel zo- danig te doen vernaauwen', dat er geene bekentenis kan plaats hebben, zonder kleine bloedftorting. De Mannen fchijnen veeltijds zeer gefielt op dit teken,
Vooral in het grootst en befchaaftst deel van Europa, terwijl veele Volken in Afie niet eer de Bruid ten Vrou- we neemen willen, dan na dat zij door een of ander be- flaapen en ontmaagd is ; zelfs geeft men belooningen voor dien dienst. In Lapland zelve is het een eer.beflaapen te zijn door eenen Vreemdeling, en een zeker middel, om door de jonge Laplanders bemint en ten Vrouwe ge- noomen te worden. De Africaanen in tegendeel en de Ara- biers, en eenige Natiën van Afie, hegten het vrouwe- lijke deel met naald en draad te zaamen in de Kinderen, laatende fiegts eene opening, groot genoeg, om de na- tuurlijke ontlastingen doortocht te geeven , en laaten de lippen dus aaneengroeijen, tot dat zij huwen, alsdan fnijd men ze van elkander. Andere fteeken er eenen ring door, men noemt dit infibulatie,welke niet dan met moeite losgemaakt word. Eenige laaten ook de getrouw- de Vrouwen zulke ringen draagen, dog zo, dat dezelve geflooten en open gemaakt worden, door eenen flcu- tel, die de Man bij zich draagt. De eerbaarheid verbied ons, over dit ftuk langer
te zijn. Maagdom in Mannen.
Of fchoon de maagdom meest alleen bij de Vrouwen
eo zorgvuldig is onderzogt geworden door de Mannen, en aan de beminnelijke Sexe alleen als toegekent is; is er evenwel een maagdom bij de Mannen, die zeer ken- nelijk is in Jongens tot de 14 of iö jaar ; wanneer de voorhuid nog vastgekleeft is aan het hoofd der manne- lijke roede ; deoverftroopiag kan derhalven niet gefchie- den , dan met geweld, en met fmert. Als'de Jooden befnijden , zonderen zij eerst dooreen
fiilet de voorhuid af van het lid; dat is, zij neemen dee- zen maagdomweg, op dat zij geen gevaar zouden loo- pen , als den voorhuid afgefneeden word. Mans können echter zo naauw eenen voorhuid heb-
ben , dat zij nooit, of fchoon zij dagelijks bijfiaapen en Kinderen teelen, overftroopen : Ook kan dit vel' vaa zelven los worden, zonder bijgeflaapen te hebben ; het teken van maagdam in de Mannen, is deihalven nog veel' onzekerer, dan dat der Vrouwen. MAAG-ELIXIR, zie ELIXIR, pag. 622.
MAAG-ESSENTS, zieESSENTS, pag. 682.
MAAGGEBREEKEN; Maag-ziekte. Veelerlei ziek-
tens kunnen er uit de maag ontdaan, als dezelve zijne functie niet wel verrigt, of verhindert word te verrigten, naamelijk, om de genoomene fpijze tot een goede chijl' of voedzel te kooken, maar dat dezelve daarentegen in veelerlei rauwigheden verandert worden: Want dewijl mende maag als de'kook-ketel kan aanmerken, waar door de fpijzen in de eerfte plaats moeten gekookt en tot een zap of voedzel toebereid worden, dat vervolgens, door andere vaten verder bereid'en door hetgeheele lig- rtaam verfpreid word, zo kan men ligtelijk opmaaken, dat als dit voedzel in de eerfte wegen niet wel' bereid'is, er , si« anders dan veelerlei ongemakken uü moeten voort- |
koomen; ja men ka» met regt zeggen, dat de kwalij-
ke kooking der maag, de bronader van de meeste ziek- tens is. De oorzaaken nu. van een kwalijk gefielde maag kan
veelerlei zijn, als verzwakte geesten, of derzelver te- rugtrekking uit de maag, het zij door fterke beweegin- gen, groote bloedflortir.gen, hevige pijn , fterke ge- moedsbeweegingen, veel ftudeeren, overvloedig venus- fpel, ouderdom, enz., of door kwaadê en fcbaadelijke fpijzen, en zelfs ook door anderzins gezonde, als ze in overmaat genuttigt worden. In de geneezing der Maag-gebreeken, moet men der-
halven op de oorzaaken acht geeven: Dog hier bij heeft men ook te letten op de verfchillende temperamenten ; dewijl volgens dien, de ongefteltheden der maag of koud of heet zijn, en derhalven de geneesmiddelen er nadienen, gefchikt te worden : Wordende de heete ongefteltheden niét bezwaarlijk onderkent en van de koude onderfchei- den, doorliet onderzoek van des Lijders temperament, en verder door een drooge tong, mond, lippen, dorst, oprispingen die naar gebraaden eijeren finaaken , en rasfe pols ; deeze moeten derhalven met vogtige.zagtjes verkoe- lende, en verfrisfehende fpijzen en geneesmiddelen tegen- gegaan worden ; als gersten dranken, fpijzen met citroen be- reid , zuuragtige ooftvrugten, enz. ; daarentegen in de kou- de gefleltheden der maag , die heel contrarie tekenen heb- ben, wat meer verwarmende fpijzen en middelen moe- ten genuttigt worden, als goed vleesch, en daar van ge- kookte fiupen met fpecerijen en verwarmende kruiden, ahtliijm, marjoléine, falie, laurier, roofemarijn, peter- felie , uijen, enz. Hoewel zich de verfchillige geltelt- heden, dikwils vermengen, en daar door de zelfde uitwer- kingen voortkoomen. Wij zullen hier eenige goede middelen laaten volgen ,
welke in de verfchillige ongefteltheden der maag van zeer veel nut bevonden zijn. Geneesmiddelen voor een zwakke Maag.
Een zwakke maag word gekent daar aan, als de fpij-
zen niet wel in de maag gekookt worden, maar ten dee- Ie onverteert afgaan, de eetlust vermindert, en er win- den en andere ongemakken befpeurt worden. Dezelve kan uit drieërlei oorzaaken voortkoomen;
als ten 1. door verzwakking der leevens-geecten, gelijk boven gezegt is; 2. door traagheid der maag of ver- flapping der maag-vezelen , welke dikwils die Menfchen overkoomt, die vaneen koudvogtige, flijmagtige, of. zwakke gefleltheid zijn, en daar aan gekenc word, als de pisfe 's morgens wat bleek of wit, en zonder koleur is, en een wit zetzel heeft,* 3. door een al te groote warmte en fpanning der maag-vezelen, daar de heete en galagtige temperamenten, inzonderheid die welke veel heete fpijzen en dranken gebruiken, aan onderhevig zijn, en welk maag-gebrek gekent word daar aan, als er na dën eeten opfpanning der maag gevoelt word , verzelt met hitte en dorst; waar bij ook.meest doorgaans de piïro.od- agtig en dik, of troebel en niet veel is.. In het eerfte geval, zjjn de verfterkende middelen zeef
dienstig, als goede kragtige wijnen, hijpocras, enz. ; ver-_ volgens • ,geést van daal-lelien, van.melisfe, kruijemuntï, roofemarijn, zwarte kersfen,. eau de carmes, ca'u de la rei- ne, caneel water, maßix-water, tinüuur van caneel, van amber., fijroop vxa oranje-f chilien, van anjelieren, van krui- . fémunt, framboofen, kersfen, confeüien van alkermes, enz. AJle. welke dingen deleevens-geesten op wakkeren, en her- ftellen ; |
||||||||||
MAA. S9*y
|
||||||||
maa;
|
||||||||
andere, welke in een zwakke maag, die niet wel kookt,
met veel nut kunnen gebruikt worden. . Indien de maag niet wel kookt, door verhitting en fpanning, dan kunnen de gemelde middelen ook dienen, mits dat men maatigende en verkoelende middelen er mede vermengt, of daar nevens gebruikt. Defalpeter en vitriool-geest zijn, in dit geval zeer nut-
tig; van welke laatfte men eenige druppels met water vermengt en inneemt. Of gebruikt het vitriool elixir van MijNSicHT, dat hier zeer nuttig is. Of neéfcïconferf van kruifemunt en van roode roofen, van
elks één once ; geest of. olie van vitriool, eenige drupels, of zo veel genoeg is, Qva het een weinig zuuragtig te maa- ken, mengt't met wat fijroop van rhabarber toteen brok,- waar van de Lijder 's morgens en's avonds zo veel neemt als een nootemuscaat groot; dit is een goed middel. Voorts moeten de fpijzen en dranken ook ligt en. tem-
perende zijn; dier ende inzonderheid faupen van kalfs- of .lam-vleesch nïli'"gepaarlde gerst of rijst, zuuring, fcorzoneer- of'Iraver-wortelen , beete, porcelein, endivie r latuwe, citroen, enz., en. tot drank goed dunbier, o£ zoete weij. . Wanneer men bij kleine Kinderen door 't braaken of
groene afgang befpeurt, dat haar Maag niet wel gefleltis, is 't nuttig, dat men hen de buik van de borst af tot de na- vel fineert met maflix-olie , of.met kruifemunt olie, of alfem-olie ; maar als men hitte bij hen verneemt, moet. men er roofen-tliebijvoegen; en dit is zelfs ook voor be< jaarde Menfchen nuttig, die een zwakke koude maaj hebben : Of men legt een zakje op de maag, met kruife- munt en calmus-wortel, klein gefneeden, gevult. Middelen, tegen de'zuure rauwigheden der Maag.
Als de maag met rauwigheden bezet is, word zulk.9
duidelijk befpeurt daar aan, als te tong onzuiver is, dat men met oprispingen gekwelt is, een kwaade fmaak in de mond befpeurt, en duizelingen, hoofdpijn, euvelheid en walging heeft, of werkelijk braakt ; dog desze rau- wigheden kunnen verfchillig,- zuur, zoutig, bitter of flijmagtigzijn. De zuure rauwigheden der maag ; worden gekentaan
walging en zuure opgeevingen ; in dit geval zijn de op- flurpende middelen zeer dienstig, als kreefts-oogen,, baars-, karper- e,n fchelvisch-fieenen , oester fc helpen, kleine paarlén en paarle-moer, coraalen,-. gebrand herts- hoorn en ijvoor, berg-crijfial, albaster, krijt, witte, ett jirmmifche bolus, gezegelde aarde, rhabarber, ijzer- vijlzel, openende ijzer-faffraan , geprepareert fiaal- tinüuur, tinäuur van ijzer-vitriool, enz-. Of»neemt geprepareerde kreefts-oogen, baars- of fchel-
visch-fieenen , van elks twee drachmen; muscaate-noot, een, drachma,1 maakt hier van een fijnpoeder, waarvan den Lijder 's middags en 's avonds , .een uur na deni eeten, een goede mespunt vol} of een half drachma in- neemt. ........ ! ijé Of neemt venkelzaad, galange- en zedoar-wortel,-de-
buitenfte drooge fchil van citroen , en geprepareerde kreefts-oogen, van elks twee drachmen; maakt het tot eeri fijn poeder, en gebruikt 't als het voorgaande. . Of neemt geprepareerd krijt , ; geprepareerde kreefts-, oogen en geprepareerde oester-fchelpen , van elks één drachma; muscaate-voot, een half drachma ; maakt't tot een fijn poeder, en pebruikt't als het voorige. Hel krijt word geprepareert door fijn ftooten, en dezelve daarna in een groot glas met water te doen, om te roeren en h. 3 #* |
||||||||
fiellënj en die in't/bijzonder ook aanoüdé Lieden dien-
(lig zijn. '-■ '
In bet tweede geval, als de Maag door verflapping niet
wel kookt; zij" de volgende dingen zeer nuttig, als
alands-wortel, calmus-wortel,]galange-wo-rtel, gember, ze- doar -wortel, angelike-wortel, aron wortel, gentiaan-wortel. rhabarber,, oranje- encitroenfchü, caneel,- foelie, alfem, duizend gulden-kruid, rhijn-vaar, falie, leverbalfem, krui- fe-munt, coriander, cubeben, cardamome, peper, mafiix, jenever-befiè'n, mijrrhe, conferf of fïjroop ..van alfem, kruife-munt, falie, roofen, geconfijte alands wortel, cal-, mus, gember, oranjefchil, robVan jenever-befiè'n, .geestvan ommoniak-zout, van herts-hoorn, van vitrool, gevitriool- de wijn-fleen, vitriool elixir van Mijnzïcht, enz.; van welke enkelde dingen men zaamengeftelde middelen be- reiden kan : Bij voorbeeld . Neemtalands-wortel, een lood; duizendgulden-kruiden
alfem, van elks een halve handvol; rhabarber, èéri drachma; alles grofjes klein gefneeden zijnde, laat het op een mingelengoedewitte wijn trekken , en drinkt er 's morgens nugteren, en 's avonds na de maaltijd een ro- mer vol van, doorgezijgc zijnde : Men kan deeze dingen ook op goed bier laaten trekken, en gebruiken als gezegt is. De alfem of duizentgulden-kruid, op wijn of bier getrokken, voldoen veeltijds alleen. Of neemt conferf van alfem;. van kruifemunt en van
roode roofen , van elks een half once ; aloë, twee fcrupels ; roofen-honing zo veel genoeg is ; mengt het ; waar van de Lijderdes margens en 's avonds zo veel neemt als een nootemuscaat groot. Of neemt conferf van alfem, van kruifemunt-, en rob
van jenever-befiè'n, van elks een half once ; extraSt van alands-wortel en gepoederde rhabarber , van elks één drachma; mengt het en gebruikt 't als het voorgaande. Dit is een zeergoed middel, en dient ook voor een ver- fiijmde maag. . Of neemt 's morgens, of 's avonds na bed gaande, eeni-
ge heele peper-korrels in., (7 of o), en drinkt er een le- pel vol goede brandewijn op, herhaalt dit eenige mor- gen of avonden, dog-t' elkens één of twee peperkorrels minder neemende. Of neemt caneel, gember, cubeben en foelie of noote-
rniuscaai, van elks een half lood; kruid-nagels, corian- der-zaad, venkel-zaad enmafiix, van elks één drachma ; beste witte zuiker, twee lood; maakt elk bezonder tot een fijn poeder en mengt het wel onder malkander, -hier van neemt de Lijder 's morgens en 's avonds, zo veel als in een groote halve hazelnoots-dop gaat. Of bereid het volgende Maag-elixir: Neemt calmus-
wortel,, twee drachmen; zedoar-woitel en kleine galange- vortel, van elks een half once j alfem en duizendgulden- kruid, van eks een halve hand vol; beste oranje-fckil, tïvee drachmen-; jenever befiën , venkelzaad, coriander- zaad^en kruidnagels-, van elks één drachma.; al,oë.s,.twee drachmen ; faffraan, één fcrupel ; alles grofjes klein gefneeden of geftooten zijnde, doet het in een fles en giet er beste wijn- of koorn-bandewijn op , dat die drie à Vier vingerbreed hoog er overltaat ; Iaat het dan op-een warme plaats eenigen tijd-trekken, en zijgt het vervolgens door: Hier van neemt de Lijder 's morgens een halve lepel vol of wat meer., in wijn, thee of iets anders,, eenige dagen lang. Dit elixir kan men voor een huis- middel houden, om te gebruiken als de maag niet wel ïs^ dienende ook tegen winden, zuure flijm enz Oo de ajtijkels ESSENTIE en ELIXIR vind msn' meer |
||||||||
ï9<*$ MA A.
|
|||||||||
MAA.
|
|||||||||
pen weinig te laaten.ftaan,,.dat het grove zandige op de
grondYinkt ; vervolgens zijgt men het water door vloei' papier in een tregter van't krijt af, en droogt't daar na. Pe oester-fchelpen worden , na dat ze door wasfching wsel gezuivert zijn, op een wrijffteen heel fijn gewree- ven, en aldus geprepareert, gelijk de kreefts-oogen. Of neömt alands-wortel en zedoar-wortel, van elks een
half once ; kruife-munte, een hand vol ; ijzer- offlaal- vijlzel, drie drachmen ; wijnfieen-crijftallen, twee drach- men. De kruiden klein gefneeden zijnde, doet 'tzaa- men.in een fles, giet er anderhalf of twee mingelen beste Vfittt wijn op, en laat het eetrige dagen trekken; dan gebruikt den Lijder daar van 'sièorgens nugteren en 's avonds naar bed gaande, een romertje voi, doorge- zijgt. . : .. , .. . ;. Middelen, tegen galagtige rauwigheden der Maag.
Deeze worden gekent aan de bittere fmaak, of bitter
en ftinkende oprispingen en opwalgmgen in de mond; lijnde dikwils van finaak als ftinkende cijeren, en ver- zald.met maag-pijn : Hier regen zijn de bovengemelde öpflurpsnde middelen ook dienstig, als mede de bittere dingen, gelijk alfem, duizentgulden-kruid, carde-bene- diBe, enz.; dog inzonderheid de zuuren en zouten, als het zap van citroen, van aalbeflën, berberis/en, zuure kers/en, zuuring, groot-huislook, tinüuur van roofen, roo- fe,:- en framboojen-azijn , vürioel-elixir van MrjNSicHT, geest van vitriool, de gezuiverde falpeter, wijnfteencrij- flallen, bloemen van ammoniak -zout, arcmumduplicatum, gevitrioolde wijnfleen, gefalpeterde wijnftten, enz. Of neemt drooge citroen-J'chil, ze'doar wortel en venkel-
zaïd, van elks twee drachmen; crijflauen van wijnfleen, een half once ; maakt er een poeder van , waar van den Lijder's morgens en 's avonds een halfdrachma neemt. Of neemt conferf van alfem en van roode roojen, van
elks een once; geest van vitriool, zo veel als genoeg is om het wat zuuragtig te maaken; mengt het wel met vatfijroopvan kueè'n, toteenbrok, waar van men zo veel neemt als een muscaate-noot groot, 's middags en 's avonds na de maaltijd. Of neemt uitgeperst zap van zuuring of goed citroen-zap,
mengt er wat witte zuiker onder, en neemt er dagelijks een paar lepels vol of meer van in. Of men kan in de dagelijkfche drank, wat gezuiver-
de falpeter laaten fmelten, en daar van altemet wat drin- ken. '.•*>' Dog eer men van de gemelde middelen gebruikt, is het
dikwils dienstig ennoodig.om een braak- of purgeer-middel te gebruiken; tot braaking is de braak-wijnfleen best, of de ipecacuanha ; en om te purgeeren, kan men de polij- chr-est-pillen gebruiken, tot vijftien greinen, of eenig ander goed purgeermiddel ; zie op 't artijkel BUIKZUIVEREN- DÈ MIDDELEN. Of gebruikt het volgende galafléi- cbnd poeder. • - ïo Neemt zonder vuur bereid herts-hoorn, een drachma;
arcanum dupllc'atum enwijnfleen-crijflallen, van elks een ferupel ; diagrijdium., een half fcrupel ; gedistilleerde êlie van angelike, of van kruife-mante, drie druppels; maakt er een fijn poeder van , waar van den Lijder dage- lijks een derde of vierde deel neemt, 's morgens nugteren. Middelen, tegen de flijmagtige rauwigheden
■ der Maag. Als de Maag met flijmagtige rauwigheden bezet is,
word zulks gekent, aandeopgeblaazenfheid., drukking, |
|||||||||
pijn eneuvelbeid der maag, en waar aan jrieest de koud-
vogtige temperamenten onderhevig zijn. Hier tegen zijn in de eerfte plaats dienstig en noodig,
de iaxeer-en purgeer-middelen ; zie op't artijkel fiUIK- ZUIVERENDE MIDDELEN; daarna moet men aro, matike-en zoutagtige middelen gebruiken, diedenflijtn verteeren, als calmus-wortel, galange-wortel, arons-wor- tel, gember, cdneel, peper, foelie, nootemascaat, carda- mome, cubeben, faffraan, jenever-befiën , alfem-en carde* benïdiüe-zout, gezuiverde falpeter, wijnfleen, wijnfleen* crijflauen, bloemen van ammoniak zout, getartarifeerde wijnfleen, gevitrioolde wijnfleen , arcanum duplicatum , geest van ammoniak-zout, vlug zout van hertshoorn, van bamfteen, enz., van welke dingen men zaamengeftelde middelen bereiden kan. De onder de tijtel van zwakke maag gemelde midde-
len, zijn hier ook .zeer dienstig, na dat men gepurgeert heeft. i Of neemt een vinger-greep/eus ver-befiën , Iaat ze, ge-
kneust zijnde, een nagt over in een glas witte wijn warm trekken, dan doorgezijgt, drinkt het den Lijder's mor- gens nugteren , hier mede eenige dagen aanhoudende: Dit voert de flijm uit de maag en darmen, als mede uit de nieren en blaas , door wacerloozing. Of neemt rob van jenever-befiën , frnelt die met omroe«
ring in wat goede brandewijn of jenever, en neemt daar van 's morgens een paar lepels vol in; dit is~ook een zeer goed middel. Of neemt kleine galange-wortel, zedoar-wortel, venkel-
zaad en 't geel van citroen-fchil, van 'elks twee drachmen ; camel, één drachma; gezuiverde fenés-bladen, een half once ; wijnfleen crijflallen , drie drachmen ; maakt het tot een fijn poeder, waar van de Lijder 's morgens een paar mespunten vol inneemt : Men kan het ook met wat fijroop van kruife-munt, of'met rooj'en-honißg tot een brok maaken, daar men 's morgens zo veel van neemt- als een noote-muscaat groot. Dit laxeert teffens, en voert de flijmigheden af. Of neemtfenés-bladen, één half once; drooge jenever-
befiën , drie drachmen ; gember en wijnfleen-crifflauen, van elks twee drachmen ; maakt er een fijn poeder van, waar van de Lijder 'smorgensen 's avonds zo veel neemt, als in de dop van een hazelnoot kan ; dient ook tegen win- den en holijk. Middelen, tegen een overlaaden Maag.
Wanneer mende maag met al te veel eeten of drinken overlaaden heeft i en dezelve daar door ongeftelt ge- worden is, dan is niets beter als bij tijds een vomitief of purgatie te neemen, om den maag van de overvloedi- ge of reeds bedorvene ftoffe te ontlasten; daar na neemt men daar op eenig maag.verfterkend middel: Bij voor- beeld, geconfijte alands-wortel, calmus, oranje-fchil, of' maag elixir, enz., zo zal men haast weder herftelt zijn. Middelen tegen de Maag-hoest.
Dit is een zoort van hoest, welke van de rauwighe- den in de maag oinftaat, en word gekent aan de volgen- de tekenen: Een onzuivere tong en mond, maag-druk- king, afkeer van het eeten, walging, opgeblaazen' lijf ' en hoest, die zich inzonderheid na'teeten verheft, een kittéling of pijn in de maagmond kort voor hét hoesten, ■ die dan dikwils met bvaaken voor eenige tijd ophoud; en ; eindelijk als men den adem lange inhouden kan, zonder te hoesten. Om
|
|||||||||
MAA, t£4£
té zicbz weet houden, en vooral wagten Voor ïtevige
gemoeds-driften en heete dranken. MAAG-PIJN, zie HART-OPSPANNINÇ.
MAAG-SCHUIJER; Maag-veger; is een werktuig
het welk men omftandig bij ' Heister Heelk. Onderwij- zingen, met aantekeningen van Ulhoörn, 40. pag. 82Ö en 827 vind befchreeven , en op Plaat XV in het zelfde werk afgebeeld. Het beftaat eigentlijk in een fijn zagt borsteltje , het welk aan een buigzaame ijzer- draad ter lengte van omtrent drie fpannen en met garen of zijde Omwonden, is vast gemaakt. Dit werktuig kart dienen als er het een of ander vreemd lighaam in de keel is blijven zitten, om het zelve er mede door teftooten; dog het dient wel hoofdzaakelijk als de maag met taaije flijmen is bezet, om die door dit middel te zuiveren. Wanneer men er gebruik van wil maaken, moet alvoo- rens om de flijin en onreinigheid in de maag te beter loj te maaken, of een dronk warm water, of zo als anderen zeggen, een (lok brandewijn genoomen worden, en dan het borsteltje in wat vogt gedoopt zijnde, in de hals fteeken, en allengskens met de draad door de flokdarm tot in del maag nederdrukken, hetzelve daarna ettelijke maaien ophaalen en nederduwen, zomtijds er geheel weder uitbaalen, en daar mede, bijna als met een pomp- zuiger, de flijin uit de maag pompen. Schoon zommig© Schrijvers dit werktuig als ten hoogden fchaadelijk ver- werpen , word het echter door anderen, en wel inzonder- heid door Ulhoorn zeer fterk aangepreezen; doch hij vermaant jefrens dat het met de uiterfte naukeurigbeid moet vervaardigt zijn, op dat de uitfteekende draad geen kwetzing of verwonding aan de flok-darm, koome te weeg te brengen. MAAG-SLAGADEREN, in't latijn Arterice Gaflri-
ere, zijn de Slag-aderen , dit tot de Maag behooren. MAAG-VEGER, zie MAAG-SCHUIJER.
MAAG-VERSTERKEND ELECTUARIE, zie»
ELECTUAR1E, 'pag. 617. MAAG-WATER, wordgenoemt een zeker geestrijk
water, dat tegen de maag-gebreeken dienstig is ; men' bereid dezelve op tweërlei wijze, als zonder distillatie, alleen door aftrekking; of door distillatie. De eerfte zoort kan met veelerlei verfchillige ingre-
diënten bereid worden, als bij voorbeeld : Neemt ca- neel, een once; galanga-wortel, foelie, noctemuscaat, kruid-nagels en gedroogde citroen-fchil, van elks een half lood ; röofemarijn-bloemen en roode roofen, van elks een halve handvol ; witte poeder-zuiker, een-half pond of meer, naar believen; doet het in een fles, giet.er drie mingelen beste wijn- of koorn brandewijn op, en laat het op een warme plaats uittrekken; dan door vloeipapier gelekt zijnde, bewaart het wel geflooten : Wil men het een koleur geeven , zo kan zulks gefchieden met eenig© tin&uur; zie ook op het artijkel LIQUEUR. De tweede zoort van Maag-water door distillatie^,'
word ook op verfcheiderhande wijze of uit verfchillige ingrediënten bereid , als bij voorbeeld : Neemt tot eerj anker brandewijn die overgehaald is, 8 lood gember, 3 lood cubeben, 4 lood galanga, 2 \aod\zedoar, 2 lood lange peper, 1 pond calmus, een handvol gezegende dis- tel, 3 lood cardemom , en 4 lood gentiaan. Men kan het naderhand zoeten na behaoren. V/i i[ 1 Anders. : -
Opeen anker-ketelneemt28 mengelen Franfche "Brandt'
wijn, doet er bij 4 mengelen watsr, 8 JooJ nagekn, & leevV
|
|||||
■ Om deeze hoest te. geneezèn, zijn Borst-elixirs en
Borst-zappen onnut, en zelfs fchaadeiijk ; maar men moet eerst een braak-middel tegen de rauwigheden der maag • Of neemt extraU van gentiane, twee drachmen ; gecon-
■fijte onanje-fchil, een half once; mengt het wel, waarvan de Lijder een drachma inneemt, 's morgens en 's avonds, met wat wijn of eenig ander vogt. MAAG-MIDDELEN , zie MAAG-GEBREEKEN. MAAG-MOND, zie MAAG. MAAG-ONTSTEEKING, af Ontfteeking der Inge- wanden; in 't latijn Inflammatio Ventriculi vel Inteftino- rum. Dit is een toeval, dat niet zeldzaam is, en uit ver- feheiderhande oorzaakön ontftaankan, als uit koud drin- ken na fterke verhitting; of door groote toorn ; of door fcherpe purgeer- of braak-middelen, voornaameijk als men daar koud op drinkt ; of door fcherp bijtende ver- giften. De kentekens van deeze ziekte zijn, een hitte en groo-
te pijn omtrent het barte-putje, walging, dorst, koude der uitwendige leden met inwendige hitte, benauwt- heid, enz. Dienstige middelen daar tegen zijn de temperende,
en zuuragtige verkoelende middelen, als de gerst, cicho- rei], endivie, ganferijk, herders tasch, porcelein, zun- ring, zuur-klaver, fcordium, water-roofen, vlier-bloemen, maankoppen, gezuiverde zalpeter, camfer, geestvan zal- peter en van vitriool, enz. Of neemt cichoreij-wortel, één once; zuuring-wortel,
een half once," witte maankoppen, tweeftuks; kookt dit, klein gefneeden, in een mingelen water, tot dat er een derde verkookt is, doet er op 't laatfte wat witte zui- ker bij naar believen, om het wat te verzoeten ,• dan dooigezijgt zijnde, drinkt den Lijder daar van altemets een theekopje vol. " Of laat wat gezuiverde zalpeter in gerften-water, thee
of dun-bier fmelten, en gebruikt het. als 't voorige. Of neemt zoete zalpèter-geest of vitriool-geest, één
drachma; camfer, drie grein; gemengt zijnde, neemt daar van om 't half uur s of 6 druppels , met een kopje gedistllleett water van latuwe of zuuring, of maar met een kopje lauwe thee of zoete weij; of laat hem maar nu en dan een dronk goede zuure weij drinken. Dog het ftaat aantemerken, dat als er een verzweering in de maag of darmen door de ontfteeking ontftaan is, het welke men aan de klopping kan ontdekken, dat dan de fterke zuure middelen nadeeligzijn; maar dan dient het bovengemelde verzagtende en pijnftillende afkook- zel, of een afkookzel van gerst met vijgen, corin- then gn zoet-hmt, daar men wat witte zuiker bijvoegen ian. ' ' /•'■• ■' • Of neemt water van vlierbloemen, vier oneen; gezui-
verde xatpeter, een half drachma ; geprepareerde kreefts- togen, één drachma; camfer, zes grein; diafcordiuni, èenhalf drachma; rob van vlier-befië n, een once; mengt het tot een drankje, waar van de Lijder om 't uur een óf twee lepels vol neemt. .....
.; Of neemt gepelde gerst, éen handvol; cichorei-wortel,
anderhalf once ; agrimonie en heemst bladen van elks een halve handvol; kookt dit in anderhalf mingelen water, een half uur lang, op het laatst er bij doende witte ho- ning ; als het dan afgefchuimt is, zijgt het vervolgens door, hier van neemt den Lijder om 't halve uur een thee-kopje vol, lauw-warm. Voorts moet sich de Lijder ßil en warm en in een- zag-
|
|||||
in* Mktù
|
||||||||||
MW
|
||||||||||
S looi angelica, e« twee lood ajuin; distilleert na be-
hooren, maakt het zoet met zuiker, en geeft het koleur met geel fantel-hout. anders.
' Neemt tot een ketel van die grootte, even zo veel brandewijn, maar drie vierde pond caneel, 2 lood nage- len, 2 lood foelie, 1 lood nootemuscaat, 1 loodkorian- der, 1 vierendeel limoen-fchülen, 1 vierendeel oranje- fchillen, 2 lood bloemen van lavendel, 1 lood bloemen van falie, 1 lood bloemen van rofemarjin, 1 loodthijm, 1 lood marjolein , en 1 lood hijfop ; distilleert zo lang 't proef boud, en zoet daarna met npgen pond zuiker, doet er een mengelen roofe-water bij, en geeft 't koleur met faffraan of fantel-hout. Dit moet gij in een zakje doen met 1 fcrupel muscus, en 1 fcrupel ambre gris, na dat het in zuiker is klein gewreeven. |
||||||||||
MAAG-WORTEL, dus word de kkihe Calangë-tn
de Zedoar-wortel genoernt, om dat ze dienstig voor da maag zijn. • '. < , ■ ;'j MAAG-ZAAD, zie MAAN-KOPPEN. .•;
MAAG-ZENUWEN ; in 't latijn Nervi Stomachki;
dezelve koomen voort van het dooiende paar, en zijn twee flammen, die neffens den flokdarm naar beneden loopen, en zich in eenen uit-en inwendigen tak verdee- len. MAAG-ZIEKTENS. De maag is natuurlijk meerder
onderhevig aan ziektens, dan andere deelen van ons lighaam, om dat het eeten niet alleen van allerlei aart» maar dan heet, dan koud in haar valt. Alle hevige prikkeling maakt pijn, alle fcherp eeten
derhalven, moet ons nadeelig zijn, of wel zulk, 't welk door het afwasfchen van het natuurlijk flijin de zenuwen, bloot brengt, en aan fterkeraandoening blootftelt ; wan- neer het laatfte gebeurt, is al wat zagt is, olieagtig, en vooral uit gefmolten arabifche gom beftaande, ten uiter-' fte prijsfelijk. Maar, wanneer het eeten zuur word, vooral vet, en
de maag prikkelt, dan helpen alleen zulke middelen, die dit fcherp veileggen , of veranderen können ; bijvoor- beeld, de melk bij Kinderen zuur wordende, geeft eersß pijn, daai na braaking , ftuipen , enz., kreefts-oogen, koraal-poeder, krijt, oester fchelpen, kreefts fchaalen , kent-poeder, enz,, al wat het zuur verandert, gelijk Spaanfche zeep, zout van alfem, enz., word als dan een uitneemend geneesmiddel. Evenwel kan de geneezing hier niet door bewerkt wordend-men moet zich wag- ten van fpijzen die ligt zuur worden, van vet, van veel warm water, van tabakrooken, en men moet zijn eeten lang kaauwen; de fpog immers heeft eene uitneemende kracht, om de kooking te bevorderen. Zie ZUUR. en BRAAKING. Maag-kramp, is eene tegennatuurlijke toetrekking
der maag-vezelen, welke afhangt van fcherpe vogten, of wel van aandoeningen die op de zenuwen werken. In beide gevallen, is een verwarmend middel, uitwen- dig op de maag gelegt, nuttig; inwendig, pijnftillen- de middelen , een weinig opium met camfer , eeniga droppen van liquor ■ anodijnusHoffmanni, of dergelijke. Men ziet dit dikwerf in Vrouwen, die aan ftuiptrek-
kingen onderhevig zijn, hoe de zenuwtrekkingen van't eene deel op het andere vallen. Meest evenwel hangt die kramp af van fcherpe en be«
dorven vogten in de maag, welke door gepaste midde-. len moeten overwonnen worden. . Dog in Lieden die zeer hijpochonder zijn, en ligt aandoenelijk, word de maag niet alleen door kramp , maar door winden hevig uitgezet, de Lijder geeft3ie op met geweld, en nauwlijks heeft hij verligting van zijne benauwtheid op die wijze, of de maag zwelt als vooren, en de benauwtheid is immer zwaarer. Daar is geen mid- del, om die kwaaie te overmeesteren , wanneerde Ger neesheer de oorzaak, die veeltijds zedelijk is, niet kan wegneemen, een hartzeer, opgekropt verdriet, heime- lijke vrees of verlieftheid, is er veeltijds de voedfter van ; en welke middelen zal de Apotheek opgeeven, die alle deeze hartstochten te niet doen : M-en geeft poe- ders tegens het zuur, men geeft fpiritus C. C.fuccinati tot eenige droppen met laudanum liquidum Sijdenhamt ; deeze werken werktuigelijk en bedaaren een weinig, dog de oorzaak blijft. De maag word dikwils zodanig aangedaan, door zuur af
|
||||||||||
Anders.
. Neemt de zelfde ketel en brandewijn, en .doet er 1 pond caneel, en een half pond angelica wortel bij, met
2 lood klein gefneeden iris, en maakt 't zoet met 9 pond
zuiker. Doet er alvoorens bij 1 mengelen roofe-water, met 1 fcrupel muscus en amber, in zuiker klein gewree- ven; koleurt het met fantel-hout en faffraan. Anders.
Doet 30 mengelen Franfche brandewijn op een ankers ketel, en doet er bij één pond witte gember j een half -pond angelica, een half pond anfelmia , zo veel alands- •wortelen, een vierendeel rhabarber, en een half pond gezegende distel ; alles geilooten, geweekt en gedistil- leert zijnde met een kop zout, en hebbende er 28 men- gelen yan overgehaalt, brengt het op zijne proef. - , Anders.
Of neemt de zelfde ketel en brandewijn, en doet er in een vierendeel caneel, zo veel nagelen , calmus vier lood , zo veel galanga , en half zo veel zedoar, een vie- rendeel gember, drie lood foelie, vier lood nootemus* caat, zo veel bakelaar, zo veel castus, en zo veel lan- ge en zwarte peper, een vierendeel pond anijs-zaad , en zo veel venkelzaad, een half pond jenever-befiën, een vie- rendeel carweij, een lood mastik, een half lood mijr- fhe, en zo veel wierook, vier lood limoen f chilien, ook zo veel oranje-fchillen, en een lood aloë; distilleert zo lang als 't proef houd, en zoet het naderhand inet ■zuiker. . . ... .,;_..;, .Anders. , t!0
Ook kan men op de zelfde ketel en brandewijn nee-
men bakelaar, oranje f chilien enlimoen-fchilien, vanelks een half vierendeel; Roomfche alfem en alands-wortei, vanelks een halve handvol; galnaga, één once; carda- !H0!», even zo veel :; angelike, debeIft,enJg-entz'aan"H'.«r- tel, een vierendeels-pond ; alles geilooten en een dag of drie in de brandewijn geweekt; distilleert zo lang als 't proef houd, zoet vervolgens., en kolsurt het na be- sagen. .-.,, . . .Andeis, ., . , _.■•• ' . .
Men kan er ook welop doen angelike-, alands ~engen- tiaan-wortelen, van elks voor één ftuiverof agt, en één lood lange rozijnen; alles grof^eftootenzijnde, doetals boven. |
||||||||||
MAA; *9ir
|
|||||||||
MAA.
|
|||||||||
MAAN, is een der Hemelfche Lighaamen, die men
onder het getal der Planeeten of Dwaal-fterren rekent. De Zon uitgezondert, is de Maan dat der Hemelfche
Lighaamen, het welk 't helderde licht van zich geeft; het zelve behoort eigentlijk tot onzen Aardkloot., waar van zij een Navolgfter en onaffcheidelijke Metger zelinne is. Zij onthoud zich altoos zo digt bij onzen Aardkloot, dat zij uit de Zon gezien, nooit verder van den Aardkloot zoude fchijnen af te wijken, als ter lang- te eenes boogs van tien minuten. Maar voor altoos bij de Aarde gevoegt, en aan't zelve tot een Trawante ge- geeven, volbrengt zij met dezelve een jaarlijkfche loop rondom de Zon, en ondertusfehen wandelt zij in haar eigen loopkring rondom den Aardkloot, in den tijd van een maand. Dit zullen wij wat nader gaan verklaaren» De Maan heeft 27 dagen, 7 uuren en omtent 43 mi-
nuten noodig, tot 't afloopen van haaren loop kring, en het doen van een volle keer rondom de Aarde; dit noemt men haar Kringtijdjehe maand. Doch de tijd, die er tusfehen twee van haar zaamen-
ftanden met de Zon verloopt, de tijd van dat oogenblik af, dat wij haar in zaamenftandinetde Zon gezien heb- ben, tot het oogenblik toe, 'dat wij er haar weder in zien, die fusfehentijd is 29 en een halve dag, én dit tijdperk ■word doorgaans een Maanefchijn'genoemt. . Del Maan, een duister en klootrond lighaam zijnde,
kan nooit meer dan flegts de helft van haar oppervlakte door de Zon verlicht worden ; en dewijl dat verlicht half- rond zich onder 't beloop van een maanefchijn op ver- fcheideh wijzen, en in verfchillende ftanden aan ons ver- toont , geeft zulks gelegentheid tot zömmige merk- waardige Schijngefialten (Pliafes), die als zo veele bij- zondere tijdftippen, een Koppel-maand of Maane-Jchijn in bijzondere gedeelten en tijdperken onderscheiden. -Wanneer de Maan zich in zaamenftand met de Zon
bevind, belet ons de dikte van haar Bol, dat wij iets van haar verlicht halfrond, 't welk dan vlak van ons af en naar de Zon gekeert fiaat, zien kunnen. Ditword als dan bij ons Êieïiwe Maan genoemt. Zeven dagen of iets meer na de Nieuwe* Maan, zien
wij de helft van haar verlicht half-rond, die zich dan onder dé gedaante van een balven cirkel aan ons ver- toont , fchoon 'zij inderdaad een vierde gedeelte van een ronden kloot zij ; deeze Schijn gefialte, draagt bij ons den naanr van Eérfie Kwartier van de Maar.. . Veertien dagen en een halven, na haaren zaamenftand
met de Zon of na Nieuwe Maan, lieert zij, die dan de helft van haaren loop-kring heeft afgeloopen, haargant- fche verlichte gedaante naar ons-toe, en wij zien haar als dan onder de gedaante van een platte cirkel-ronde fchijf, fchoon het weezentlijk een halve bol zij; Dog dewijl er zich niets opdoet, waar aan het oog zou kun- nen gewaar worden, dat de middelfte gedeelten meer vooruitileeken en nader bij ons zijn, dan die van den rand, oordeelen wij dat ze allen even ver en in't zelfde vlak liggen. Dan is het, gelijk wij 't noemen Folie Maan, en deeze Dwaalfter bevind zich als dan in haar te-geno- verfiand met de Zon. •> Van deeze fchijngeftalte, eindelijk af, begint het ver-
lichte gedeelte der Maan, zo't ons toefchijnt, geduurig meer en meer afreneemen, uaar maate dat zij in haaien loopkring verdere voortgangen maakt, zo dat men erop den 22itén dag niets meer van ziet, dan eenyierdedeelo£ kwartier Maan, volkoomen gelijk aan die van den 7den dagj echter met dit onderfcheid, dat nu haar zichtbaare ver» B heven- |
|||||||||
of andere prikkelende middelen, datzij tot braaking over-
helt • of alleen tot walging, welke flegts in trappen ver- faule: Men begrijpt ügt, datdeftuiptrekkendebewee- eina van het middenrif, daar van oorzaak is ; gelijk ook, wanneer men geduurig met de hik word aangedaan, die zeldzaam koomende, geen gevaar voorfpelt, dogdikwils en zwaar koomende, is hij een doodelijk voorteken; vooral wanneer er eene maagontfteekinge mede gepaart In zorrimige Provintien noemtmen den Hik, den Snik
cf Snok. De maag ledig zijnde, gevoelt eene onaangenaame aan-
doening, die wij honger heeten ; dog 'wanneer'er een fcherp zuur of ander vogt prikkelt, verwekt dit valfche honger, zodanig, dat die honger, in Honds-honger over- gaat; zie HONGER: De geneesmiddelen volgen van zelven uit het voorgemelde, omtrent zuur, enz. ' Dog dikvvils verliest de maag de eetlust, en walgt te-
gens allerlei eeten; dit hangt af van fcorbuit, van kan- ker , vari verborgene verzweeringen, welke ieder afzon- derlijk moeten geneezen en nagezien worden. De maag ondergaat eene allerdroevigfle kwaaie, dat
is eene verhardinge van de cardia of krop, welke fcir- rlieus en kankeragtig wordende, de opening zodanig ver- ftopt, dat niet meer doorgezwolgen kan worden tot in de maag: Deeze belette doorzwelging, kan ook inden flokdarm plaats hebben. Wij können hier ter plaatze niet lang zijn over deeze kwaaie , maar wijzen onzen Leezer naar de uitmuntende Verhandeling van den zeer geleerden Heere M. van Gëuns , op welke die geleer- de Man de goude Medaille verdient heeft bijdeHolland- fche Maatfchappije te Haarlem; en tot die van den zeer beroemden Heere Nahuis, welke de accesfit heeft ver- worven, beide te vinden i'n het XI. Deel dier Verhan- delingen. De maag krijgt zomwijlen inwendig uit den binnenften
rok fungeufe uitwasfen, die men bijna niet dan na den dood uitvind;..deeze verwekken /pijn, ftandvastigopde zelfde plaats; dpg zijn altoos duister. De maag kan ook ontftookén worden, of uit zich zel-
ve, of door toevallige óörzaaken van vergiften; hoe dit ookgebeure, is de pijn hevig, de benauwtheid zeer erg, braaking, hik en dergelijke, verzeilen deeze kwaaie. Zie ONTSTEEKING; VERGIFT, enz. .Maag-breuk., De'maag kan ook eene breuk veroor-
zaaken, wanneer een gedeelte uitpuilt tusfehen de linea alba door; zulke breuken geeven braaking, pijn, enz.;, de ontdekking is moeijelijk, en men is verplicht, het uitgefchooten deel intebrengen, en door eenen band in- tehouden. Maagwanden, vallen niet zeldzaam voor, enveroor-
zaaken voor zeker den dood, wanneer zij groot zijn, en het eeten en drinken doorlaaten tot in de holligheid van den buik, 't welke aldaar eerst ontfteeking , daar na koudvuur, en den dood veroorzaakt; een kleine wond, vooral met een degen geftooken, kan zonder gevolg zijn; dog in dit geval is het hoog noodig, dat de Lijder zeer weinig eet, ofwel niet dan flerke foup of confommeés, bij weinigjes te gelijk gebruikt. Ook dat de maag toe- getrokken blijve, en de wond altoos verkleind blijft. De maag eindelijk geeft-ook wel bloed op, 't welke,
niet altoos gevaarlijk is, om datdikwils de milt zich ont- last van.het overtollige bloed door de korte vaten. Zie BLOEDSPUWING. M AAL-TANDEN, zie KIESEN*
IF Deel.
|
|||||||||
ïp'ii ÄIÄA.
hevenronde zijde naar het Oosten ftaat gekeert, van
welken kant zij op dien tijd het'licht der Zon ontfangt. Dit is't geen men gewoon is Laat(ie Kwartier te noemen. De wasfende Maan of bij verkorting de Wasjenaar nog
zeer fmal van rug zijnde, kan men het overig gedeelte van het lighaam der Maan vrij duidelijk en onderfcheiden zien. Dit verfchijnzel is zijnen oorfprong aan het licht van de Zon verfchuldigt, dat van de oppervlakte der Aar- de naar de Maan word teruggekaatst. Want onzen Aard- bol doet in dit opzicht haar den zelfden dienst dien zij ons bewijst; eveneens als zij ons verlicht, verlich- ten wij haar weder; gelijk wij Maanefchijn hebben, heeft zij Aardfchijn, en ziet ons voor haar dezelfde fchijngeftalten maaken, die wij haar aan ons zien ver- toonen. Dagelijks gaat de Maan eenigen tijd laater op; of lie-
ver, zijkoomt dagelijks eenigen tijd laater in de middag- lijn; dochde tijd dien zij telkens laater koomt, verfchiit, en is niet altoos eenpaarig de zelfde : Indien men een middelgetal neemt, bedraagt die dagelijkfche vertraaging 48 minuten tijds. De vertraaging der Maan is merkelijk grooter dan die der Zon, om dat deeze Dwaal-fter veel (heller voortfpoed op haaren loop kring, dan de Zon op den zonneweg. De Maan houd altoos een en hetzelfde halfrond naar
ons gekeert ; dit word men' aan haare vlakken gewaar, die zich altijd genoegzaam eveneens, en in den zelfden ftand en plaats aan ons vertoonen. Hier uit moet der- halven volgen, dat zij om haar eigen As draait, net in dien zelfden tijd, dat zij haaren omloop rondom de Aarde afdoet. Echter hebben de Sterrekundigen, uit eene kleine be-
weeging van die zelfde vlakken, een zooit van wagge- ling in de Maan ontdekt, die zij den naam van Slingering geeven, en aan de twee volgende oorzaaken toefchrijven : r. Dat de Maan, even gelijk de andere Dwaal-fterren, nn eens wat fneller, dan weder wat traager in haareri loopkring voortloopt, terwijl haar omwenteling om haar eigen As altjjd eenpaarig blijft, en beftendig de zelfde gang gaat: 2; Dat het vlak van haar evenagt-lijn een kleine fchuinsheid en helling maakt, met hetvlak van haa- ren loopkring. Het ontftaat uit deeze twee oomaken, zeggen zij, dat de Maan nu eens de cene van haare Âs- punten of Poolen, dan weder de andere, een weinig naar de Aarde geboogen houd. Men begrijpt ligtelijk, uit 't geen wij bier van den loop
en de fchijngeflalten van den Maan, bijgebragt hebben, dat die Dwaalfterzich in den tijd van een maand eens in Zaamenfland, en;eens in Tegenfland met de Zon bevin- den moet. Deeze twee ftandplaatzen of voorbijgangen, welke de Sterrekundigen den naam van Koppelingen gee- ven , moesten, gelijk men in den eerften opflagf zçggen zou, telkens een'Zw- of Mctan-verdiästermg te we- ge brengen. Want dewijl de Maan uit zich zei-, ven een duister lighaam is, is zij uit haar eigen natuur regt gefchikt om fchaduw te maaken op de Aarde, terwijl ze tusfchen dezelve en de Zon doorgaat,. en haar voor eenigen tijd het gezicht te beneemen van dat Hemellicht: En dewijl de Aarde weder op dien, tijd, 'als Zon en Maan in den tegenoverftand zijn, zich tusfchen' die twee Hemellichten in geplaatst vind, zou zij ook op- haar beurt, om dezelfde reden, zeer wel beletten kun- nen, dat de lichtftraalen van het een doorgingen tot aan het ander, en de Maan van de Zon befcheenen wierd. Zeer dikwils echter gaan er volle Maanen voorbij, zon- |
||||||
MAA.
der verduistert te worden , gelijk men ook niet minder
dikwils nieuwe Maanen ziet, zonderdacer Zonsverdui- ftering voorvalt. En wanneer dan noghet een of het ander van deeze twee Hemellichten word verduistert, is de verduiftering niet altoos even groot, nog valt al- tijd over de zelfde zijde of kant voor; zie verder hier over het artijkel ECLIPS, pag.$-jg. Dewijl de Maan na verloop van 29 dagen, 12uuren
en 44 minuten weder bij de Zon koomt, maaken twaalf Maanefchijnen, in plaats van een geheel gemeen jaar, niet meer dan 354 dagen en een halven uit. Hier uit volgt, dat indien het nieuwe Maan is met het begin van een jaar, de Maan op het begin van 't volgende jaar niet nieuw zal zijn ; zij zal dan reeds elf dagen oud zijn. Ten einde van drie jaaren zal men. 37 Maanefchijnen cel- len , en omtrent drie dagen daar boven ; maar na verloop van 19 jaaren, vallen de Nieuwe en Folie Maanen we- derom op dezelfde dagen of hoeveelften van de maand, en wel.bijna op de zelfde uuren; om dat 19 jaaren of 228 van onze gemeene of zonnemaanden juist overeen uit koomen. met een zeker rond. getal van Maanefchijnen, naamelijk met 235. Deeze omloop van 19 jaaren is 't, dien men den naam van Maancirkel, of't Gouden- of Gul- den getal genoemt heeft,- zie GULDEN GETAL. De Maanefchijnen vallen alle 19 jaaren , juist niet
nauwkeurig op een en 't zelfde uur ; het verfebil be- draagt in den tijd van 304 jaaren een geheele dag : Hier om heeft men, na 't ontdekken van het Guldengetal, nog andere getallen uitgedagt, die den naam vmEpaiïen of Maans-Quderdommen draagen, welke men tegen het Gulden-getal doet overftaan, en dienen om er den Ou- derdom der Maan met wat meerder nauwkeurigheid door te vinden. Zie EPACTEN. Het Maanlicht of dat van andere Dwaalfterren, op de
grootfte brandfpiegels gevallen en tot een brandpunt ge- bragt, of door de grootfte brandglafen gegaan, en ook. tot een brandpunt vergadert, werktzo lu.tceJ, dat het niet 'tminfte het vogt in den allerbeweeglijkften Thermome- ter aandoet noch verandert; het doet noch het vogt uit- zetten , noch inkrimpen ; zo dat er in dit brandpunt noch. hitte noch koude is, welke van ons met de beweeglij- ke inftrumenten gevoelt worden. De oorzaak, waarom het brandpunt van het Maanlicht
geenen warmte geeft, moet aan de groote ijlheid van' dit licht toegefchreeven worden, doch geénzints om dat, hetgeen vuur zoude bevatten; want het Maanlicht, ge- lijk wij rede hebben aangemerkt, is niet anders dan het licht van de Zon, op de Maan gevallen, en van haar. op onze Aarde weeromgekaatst: De Heer Bouguer heeft door proeven getoont, dat de digtheid van het Maanlicht, wanneer de Maan vol is, tot de ditgheid van het Zonnelicht op onze Aarde, is als r tot 300.000. Maar de grootfte Brandfpiegel, welken Dexa Hire te Parijs, gebruikt heeft, verdikt de zonneftraalen in het brandpunt alleen 305 maaien, weshalven het Maanlicht door deeze fpiegel, in een brandpunt vergadert, aldaar noch duizendmaal ijlder geweest is, clan het Zonnelicht op onze Aarde: Wat warmte zal toch het Zonnelicht, duizentmaal ijlder dan naar gewoonte, aan onze Aard- fche üghaamen geeven? Geene, en derhalven zal de Thermometer in het brandpunt van't Maanlicht, ool{ niet aangedaan worden. Hoedanig onzen geheele Aardkloot zwaarop de Maan,
is, dat is tot de Maan. zoekt te naderen; kan men na- zien op 't artijkel EBBE en VLOED, Die
|
||||||
Ç»
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
MAA.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
.MAÄ.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
■ 1013
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
TT« ™PprApr onderricht begeeït, over de fchijn-gefial- zommige jaaren nog een Schrikkel-maand van 30 dagen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
„ l 0 en verdere beweegingen der Maan, ziene behal-
|
om daar door bij de Zonne-jaaren te blijven,
|
Zie uok
|
|||||||||||||||||||||||||||||
op het arfijkel JAAR.
MAAND-ROOS, zie ROOS.
MAAND-STONDEN. Menflrua; Menfes. Deeze
zijn ontlastingen van zuiver gezond bloed, welke bij de Vrouwen geregelt alle vier weeken zich door het vrou- welijk deel ontlasten, van de 14, 16 of 20 jaaren tot de 46, 48, 50 of.52 jaaren toe. Deeze bloedvloed .duurt bij de meesten vijf, zes of zeven dagen, zo dat de tijd van wederkomst met de vloed teffens gerekentop vier weeken uitloopt, ende Vrouwen drie weeken vrij zijn. De Vrouwen, gefchikt zijnde tot het kinderbaaren, en
dus om het ontfangen Schepzel te voeden tot dat het rijp is, dat is veertig weeken lang, omgeboqren te wor- den, maaken meer bloed dan noodig is tot haare eigene voeding; het is derhalven noodzaakelijk, d-at dit over- vloeiende bloed, als zij niet zwanger zijn, ontlast word, en dit is de oorzaak 'deezer maandeiijkfche uit- vloeijingen. Het is derhalven geen kwaad, het is geen liitwerpzel, gelijk de Ouden meenden! Evenwel maakt het eene gantfebe verandering in hst
lighaam, eer het den natuurlijken weg vind; de oogen wordenblaauw onder aan de leden, de borsten zwellen |
|||||||||||||||||||||||||||||||
ICn, »J Jf . 1 WTfirkpn van T.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
ven' veêie anderen in, de Werken van J. Keil, Inleid,
tot de waare Natuur- en Strrekundo .vermeerdert door J. Lulofs; Nollet Natuurk. Lcsferi dotr proef neemingen bevestigt, enz. welke laatfte, wij hoofdzaakelijk in de hefcbriiving van deeze Planeet gevolgt hebben. WAAN-Ç1RKEL, zie GULDEN-GETAL.
MAAND, iseen twaalfde-deelvan't Jaar: Elkweet,
dat het Jaar in twaalf Maanden verdeelt is, welke zijn Januarimof Louwmaand, Februarius olSprokkelmaand, Martius of Lentemaand, April of Grasmaand, Maijus of Bloeimaand, Junius of Zomermaand, Julius of Hooimaand, Augustus of Oogstmaand , September óf Herfstmaand, Ociober of Wijnmaand, November of Slagtmand, December of Wintermaand. Elke Maand heeft't zelfde getal van dagen niet; de eene heeft er 30; de andere 31, en Februari] alleen 28, of het moest een Schrikkel-jaar weezen, wanneer.zij er 50 heeft : Dit is in deeze vier oude Versjes vervat. Dertig dagen heeft November,
April-, Jwiij, en September;
Acht en-twintig een alleen, |
|||||||||||||||||||||||||||||||
de tepelsfteeken, de handen zwellen, zommige hebben
zwaare pijn in de lendenen , tot dat de vloed begint, 7ip liïpr nos ene andere manier om te vinden welke als dan houden alle deeze toevallen op. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
Zonderling is het, dat bij veelen in dien tijd de adem
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
M
|
Houd uwe hand open, nijpt twee vingers toe, de
voorde en de ring vinger, of op een na de agterde, telt dan uwe Maanden op de vingers, van de*hand. Beginnen- de met M aart van uwen duim af, en zo vervolgens, dan zullen uwe daande vingers de Maanden van 31 dagen, en de geflooten vingers de Maanden van 30 dagen te kennen geeven. Maar men moet denken , dat Februari] maar 28 dagen heeft in gemeene Jaaren, dog 29 in Schrikkel-jaaren. De Maanden vervatten vier weeken en eenige dagen. Dat de Februarius of Sprokkel-maand in een Schrik- kel jaar één dag langer is, en dus als dan 2 9 dagen heeft, gefchied om de 6 uuren te vergoeden, die een Zonne- jaar grooter is als een gemeen Burgerlijk jaar van 365 dagen; want viermaal 6 uuren in vier jaaren, één dag uitmaakende, zo word dezelve elke vierde jaar in de ■maand Februarius er bijgevoegt, en dus deeze maand 29 dagen lang. In de Sterrekunde rekent men ook na Zonne- en Maa-
ne-maanden; een Zonne-maand is de tijd, in welke de Zon één der twaalf Hemels-tekens doorloopt; dog't wel- ke niet door alle in gelijke tijd gefchied ; maar deeze doorloop door alle de twaalf Hemels-tekens gefchied in 365 dagen, 5 uuren en 49 minuten, 't welke dus een Zonnejaar uitmaakt. Een Maane-maand is de tijd, welke tusfehende eene
nieuwe maan tot de andere verloopt, bedraagende 29 dagen en 12 uuren : Hier van is het, dat de Burgerlij- ke Maane-maanden een om het andere op 29 en 30 da- gen bepaalt worden ; zo dat men aan Januarius geeft -30 dagen, aan Februarius 29 , aan Maart 30, aan April 29, enz., en dus twaalf Mäane-maanden 354dagenuit- maaken, dat een Maant jaar genoemt word: Van dee- ze maanden en jaaren bedienen zich de Jooden, wor- dende de maanden van 30 dagen volle maanden, maar die van 29 dagen niet volle of gtbrtkktlijkt maanden ge noemt ......... ' - - - |
geweldig ruikt, en dat de tanden als dan eerder vuil wor-
den : Die ijvoore tanden hebben ontdekken, dat dezel- ve in dien tijd merkelijk zwarter worden, en fchielijker dan anders. De Joodfche wetten verbieden den bijflaap in dien
tijd, en om dien zekerer voortekoomen, verklaaren zij de Vrouwe onrein, en met rede, om dat er in dien tijd geeue bezwangering kan plaats hebben. ' De Franfchen houden om de zinnelijkheid als dan het bed afzonderlijk; dog in andere Landen is dit om de zui- nigheid, dat is, om geene twee bedden te houden, geen gebruik , en als dan voorzien zich de Vrouwen van ge- noegzaam linnen, om deswegens alie onaangenaamheid voortekoomen. De maandzuiveringen ontlasten zich wel door de fchee-
de, gelijk gezegt is ; dog het is bij allen niet toegeftemt, dat zij van binnen uit de baarmoeder koomen, om dat men bij zommige zwangere Vrouwen, welker baarmoe- ders mond geflooten is, die ontlasting bij tijden heeft waargenoomen : Dit kan niet tegengefprooken worden ; maar dit bewijst alleen maar, dat in zwangernis eenige vaten in de baarmoeders mond zich können openen en bloed uitlaaien , even als in de neusbloedingen. De agterblijving deezer maand-flonden, is in zulke die
nog vriigtbaar zijn, en bij Mannen flaapen, wel een waarfchijnelijk teken van zwangernis, maar geen zeker bewijs, om dat dezelve agterblijvén können uit andere oorzaaken : Dog als zij geregelt vloeijen, ftrekken zij tot bewijs, dat eene Vrouwe niet zwanger is; en daar op kan men vrij zeker ftaat maaken. Wij willen ons niet moeijen, mer hetgefcbilvanDr.
Freind en Drake, of zij van overvloed van bloed af- hangen , van Plethora, dan niet ; hoewel Freinds ftej- ling waarfchijnelijkst is; want in zeer zwakke Vrouwen houden ze op , om dat geen overvloed is ; in zwangere verdwijnen ze, om dat het Kind dit bloed na zich trekt,
en zelfs meer noodig heeft., gelijk blijkt uit de verma-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
B'i gering
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
MAA.
|
|||||||||
•jjr'4. , MAA.
|
|||||||||
gering der zwangere Vrouwen : Eindelijk in zuigende
ziet men ze zeldzaam, om dat het zog de Plethora of overvloed voorkoomt. In Kinderen van twee, drie en vier jaaren, heeftmen
dezelve verfcheidene maaien waargenoomen, de natuur ontlast zich dus natuurlijkst, even als anders door bloe- den, zweet, of door de longpijp en gedarmte wel eens gefchied,- het is in zulke Kinderen zeldzaam gevaarlijk, en duurt niet lang. Als Vrouwen oud worden, beginnen ze eerst ungere-
gelt te worden, dan op te houden , en veeltijds gaat er eene hevige dorting vooraf, waar aan nogthans, fchoon dezelve zeer lang kan duuren, niemand derft ; dog wel eens waterzugtig word. Zo dra deeze ontlastingen geregelt beginnen te vloei-
jen, is eene jonge Dogter huwbaar, en zij blijft vrugt- baar, tot dat dezelve geheel ophouden. De Vrouwen zijn zeer bijgeloovig omtrent haare klee-
ding, kapzel, enz. geduurende deezen tijd ; zij willen of durven het hoofd niet ontblooten, geen fchoon linnen aan te doen, en dergelijke; of fchoon dit alles de vloed niet hindert, wanneer flegts dit alles gefchied in eene ■warme lucht. Het iszeermoeijelijkdikwils, om deeze vloed te doen
vooitkoomen, als zij opgedopt is, en niet minder moei- jelijk dezelve, indien te overvloedig, te (tempen. De bestç middelen, om de jonge Dogters, die men
gemeenlijk, eer het tijd is, deeze ontlastingen wil doen hebben, behulpzaam te zijn; is natuurlijke beweeging, en wanneer zij te bloedrijk worden, eeneaderlaatingte .doen , met de voeten in het warm water te Jaaten zit- ten , en vooral de aderlaating op den voet te doen, of oppen te zetten in de liezen, of digt bij de febaamdee- len; dit laatfte echter niet dan in hoog dringende nood, •om de eerbaarheid niet te doen bloozen. Indien een fchrik of hartstocht, oorzaak is van de op-
'fiopping, zijn rust en zagte opiaten de beste middelen. Inde meeste gevallen, daar de Vrijsters bleek zijn en
kwimen, moet men eerst cene aderlaating doen, daar naßaal geeven met zwarte nieswortel of helleborus ni- ger; niets is zo vermoogend, om dit te bewirken, als deeze twee middelen: De purgeer-, braak- en kwikmid- delen fchijnenniet alleen onzeker, maar gevaarlijk. Bij enkelen is een lighaamelijk beletzel, dat is, het
-maagdevlies fluit wel eens de geheele fcheede; in welk geval men het vlies met een lancet van de waterweg af 'nederwaarts moet openfnijden , en met de vinger een weinig verwijderen ; te veele waarneemingen zijn hier van, dan dat wij het noodig rekenen, dezelve met aan- baalingen van Schrijvers te ftaaven. Dog het beletten der te groote ontlastingen, is nog
uioeijelijker, want gemeenlijk geefc het eene dunheid ïn het bloed te kennen, of op den ouderdom, eene ont- lasting die nergens na luistert: In het eerfte geval zijn alle vermerkende middelen, die teffens zaamentrekkende zijn, best, vooral de liquor anodijn. Hofmanni, of de elle van vitriool tot vijf drachmen gemengt met twee on- een geest yan wijn, tot 60 droppen viermaal daags met Jioud water ingegeeven. Zomtijds vind men eene goede uitwerking van het
drukken met een rondkusfentje met haairgevult, boven ' het fchaambeen. De Vrouwen binden wel eens om armen, beenen ,
vingers en toonen bandjes ; dog hier door belet men de fcloedS'Onjloop naar 4e iMW^fte. deeleji,, ea dwingt den |
zelven te fterker naar binnen en naar de lijfmoeder; obj
welke rede de vloed gemeenlijk fterker word, althans zo zij ophoud, is dit aan gantsch andere redenentoete« fchrijven. Wil men geregelt de geneezing bewerken , behoort
men eerst te onderzoeken, of de vloed uit te groote veelheid voortkoomt, dan niet, als dan immers is de aderlaating herhaalt best; hoewel men zeggen kan, dat ook op deeze wijze het bloed vermindert word ; Rust van het geheele lighaam, en gerustheid van 't gemoed, zijn vervolgens de hooftzaakelijkile middelen. MAANDSTONDS-MIDDELEN , zijn zodanige,
die de traage of verftopte maandfionden bevorderen., of de overmaatige verminderen en te regte brengen. Geneesmiddelen tegen de verflopte Stonden.
De verftoptheid der (tonden is bij de vrouwelijke Sexe een flimgebrek, waar uit veelerlei ongemakken kunnen ontdaan ; wordende dezelve doorgaans voor eerst aange- daan van opgeblaazendheid , loomheid en zwaarheid des ligbaams ; haar hoofd, hals , oxels en lendenen wor- den pijnlijk; ze worden bleek en ongedaan van koleur, benauwt op de borst, en vermoeid door de ligtfte be- weeging, en zij verkrijgen een wanfmaak en verkeerde eetlust; waar bij doorgaans een,huivering, en zelfs een ligte koorts koomt, verzelt met walging en geduurige neiging tot braaken , en bij aldien de Lijderesfe gCen hulpe krijgt, verergert de kwaal, en daar volgt een tee- ring of vermagering des lighaams, en eindelijk den dood op. De oorzaak van dit gebrek is veeltijds rouwigheden
in de maag, en een taai bloed; of de inademing van een koude lucht; of onvoorzigtigkoud drinken, ais de (ton- den aanftaande of rede aan 't vloeijen zijn, inzonderheid als men verhit is,- of taaije (lijmige en zuure fpijzen, al te (terke beweeging des lighaams, enz. Middelen tegen dit gebrek dienende, zijn voomaamc-
lijk de openende middelen, wordende inzonderheid zeer dienstig geacht de volgende , als de ronde hal wortel, zwarte nies-wortel, curcuma, cost-wortel, bijvoet, melis- Je, moeder-kruid, rliijn-vaar, roofemarijn, zevenboom, goud-bloemen, jenever-befiën, laurier-b sfien, gom galbaan, jagapeen, mijrrhe, borax, barnfieen, bevergeil,, en in- zonderheid de ijzer- of (taai-middelen , en zouten ; als geprepareert fiaal , openende ijzer-faffraan, tinctuur van ijzer, crijfiallen van wijnfieen , gevitrioolde wijnßeen, gebamßeende liquor van herts-hoorn, enz.; uit welke din- gen en meer andere, zaamengeitelde middelen kunnen bereid worden. Maar dewijl meesttijds een kwaade kooking der maag
en daar uit ontdaande rouwigheden en flijmzugt, of verflijming der lijfmoeder, de oorzaaken van de opftop- ping der (tonelen zijn, zo is het als dan nuttig en noodig, dat de Lijderesfe eerst een braak- of purgeer-middel ge- bruikt, om de eerde wegen te zuiveren: Ook kan niet zelden eene voibloedigbeid de oorzaake van deeze ver- dqpping zijn, in welk geval, eene aderlaating zeer nut- tig is; na welke voorafgaande voorbereidzels', mende Lijderesfe van de bovengemelde dingen kan laaten ge- bruiken , of van de volgende middelen. Neemt alfim en moeder-kruid, van elks een halve hand
vol; klein gefneeden zijnde, laat het op een mingelen goede wijn, een paar dagen lang trekken, dan doorge- zijgt zijnde, neemt de Lijderesfe daar van 's morgens, nugteren een roomertje vol. Of laat haar 's morgens drinken,
|
||||||||
MAA. ^iis-
|
|||||||||
maa;
|
|||||||||
drinken, het aftrekzel yaniàiogreîn fafcäan; als thee
fterk getrokken ; met welke middelen zij twee a drie weeken mbet aanhouden. _ Of neemt bijvoet enroojemarijn, van eikseen hand vol;
zeven-boom ,een vingergreep;Jfl/>arm en borax, van elks een drachma; ijzer- offtaal-vijizel, een half once; laat dit agt dagen lang koud trekken op anderhalf min- gelen goede roode wijn ; waar na men het doorzijgt, en tot'tgebruik bewaart: Hier van neemt de Lijderesfe een coftij-kópje vol 's morgens nugteren * negen dagen agtereen, 't welk men na eenige tijd hervat, indien het eerfte gebruik van geen genoegzaame uitwerking geweest is: Dit is een goed middel. Of neemt gepoederde caneel, een once; openende ijzer-
fafftaan, anderhalf once ; mengt dit met wat fijroop van bijvoetofvan rhabatber metckhoreij tot een brok, waar van de Lijderesfe 's morgens nugteren , en 's avonds na bed gaande , telkens zo veel neemt, als een nootemuscaat groot. Of neemt bevergeil , zo veel gij wilt, giet 'er gebarn-
fleende liquor van herts-hoom op, zo veel genoeg is, en Jaat het op een warme plaats trekken tot een esfents ,• waar van de Lijderesfe 's morgens en 's avonds 30 of 40 druppels neemt, metpoleij • of melisfe-water, of metwijn; dit word zeer gepreezen. Of gebruikt van het moeder- elixir , (dat men in de Apotheek gereed vind) gelijk het voorgaande. Of neemt bevergeil, anijs-en eppe-zaad, van elks een
drachma; maakt er een fijn poeder van, om er-'s mor- gens en 's avonds een of twee mespunten vol van in te neemen , met melisfe-water of wijn. Koekjes vanmijrrhe of van borax, 's morgens met wijn , thee, of ander vogt tot een half drachma ingenoomen ; is ook zeer goed. Men prijst ook zeer, dat de Lijderesfe een hembd aantrekt van een Vrouw, die werkelijk de ftonden heeft; 't welk in- zonderheid ookxlienstigis voor jonge Dogters die deeer- fte reis de Honden krijgen; en dezelve niet wel vloeijen willen. Indien de gemelde middelen niet willen helpen, of 't
gebrek veroudert is, dan heeft men de volgende midde- len dikwils van veel baat bevonden. Neemt gom fagapeen , in azijn ontbonden, en weder
verdikt; witte geprepareerde bamfleen, Veneetfche borax, van elks twee fcrupels ; bevergeil en roode mijrrhe, van eikseen half drachma; faffraan, eenfcrupel, en gedistil- leerde olie van zeven boom, 10 à 12 druppels; maakt hier van na dekonst, pillen vanbekwaamegrootte, waarvan de Lijderesfe alle morgens drie of vier inneemt, en daar mede eenigentijd aanhoud. Of neemt beste aloë , twee drachmen ; fenés-bladen,
duivels-drek, galbaan en mijrrhe, van elks een half drach- ma; openende ijzer-faffraan , twee drachmen; faffraan en foelie, van elks vijftien grein; olie van bamfleen, twintig druppels ; gepoederf zijnde dat gepoedert moet worden, maakt er met wat fijroop van bijvoet een masfa en vervolgens honden pilletjes van , waar van de Lijde- resfe vier inneemt, 's avonds een uur of twee na 't avond- maal, om den anderen dag, en daar ze een maand of zes weeken mede moet aanhouden. Uitwendig zijn ook bij uitilek dienstig de voetbaden
enbuikftoovingen, gekookt vàncamille, bijvoet, moeder- Iruid, melisfe, kwendel, poleij, feven-boom, angelijke- of meester wortel, lavas, ronde hohvortel, jenever-en lau- rier-hefiën, enz. ; als mede de rookingen van onderen, Van barnfleen, paradijs-hout, alhandel-koekjes, eüz, • zie ook op 't arUjkel MAAGP£-2I.M XE. |
|||||||||
r Indien het gebeurt, dat de ftonden door een fchrik,
ftoot of iets anders fchielijk in eens ophouden, moet men één of twee fcrupels faffraan met een glas vol wa- ter , op een kooien vuurtje fterk laaten trekken als thee , en dan met uitpersfing doorgezijgt zijnde, doet men er het uitgedrukte zap vaneen citroen bij, of anders zo veel goed limoen-zap , en geeft het terftond te drinken. Ook is eene aderlaating als dan nuttig. Geneesmiddelen tegen de overmaatige Stonden.
Gelijk de verftopte ftonden veelerlei kwaaien kunnen
veroorzaaken, zo kan ook eene al te fterke of langduu- rige vloeijing, veelerlei ongemakken bij de Vrouwtjes te wege brengen, die zelfs gevaarlijk kunnen worden; als voor eerst een groote verzwakking van kragten, haar koleur word bleek, de eetlust gaat weg en de fpijs-ver- teering is gebrekkig ; daar koomen vermaaningen van koorts, de beenen worden dik en zugtig, en indien het ongemak lang aanhoud; ontftaat ereenealgemeenezugt. De oorzaak van dit ongemak is veeltijds een overvloed of waterigheid in het bloed , of deszelfs al te fterke beweeging, enz., ontftaande door koude, zinkingen, o§ overvloed van weij, 't drinken van te veel thee, of van wijn en andere fterke dranken ; als mede door fterke gemoeds-beweegingen, enz. Indien deeze ziekte ontftaat door overvloed van bloed,
dan is eene aderlaating nuttig en noodig, maar is een waterigheid'in 't bloed er de oorzaak van, dan zijn de volgende middelen dienstig; ah duizend-blad, ganzerijk, herderstasch, boom-mos, netels, paardeftaart, maagde- palm, wal-wortel, iveegbree, tormentü-wortel,rhabarber, roode roofen, granaat bloemen, granaatappelJcMl, zaad van weegbree, muscaate-noot ; wijders mafiix, Arabifche gom, gom draganth, gezegelde aarde, Armenifche bolus, gebrand ijvoor en hertshoorn, roode coralen, draaken- Moed, gezuiverde falpeter, gevitrioaldewijnfleen, tin&uur van bloedfleen, van roode coralen, van catechou, en van vitriool, extrait van tormentil-wortel, conferf van roode roofen, enz. ; waar uit meir zaamengeftelde middelen kan bereiden , als volgt. Neemt walwortel, een once; brand-netels en weeg-
bree, van elks een hand vol; kookt dit, klein gefneeden, in anderhalf mingelen water tot op een mingelen, en laat er op 'tlaatfte in trekken zoethout, twee drachmen, dan doorgezijgt zijnde, moet de Lijderesfe daarvan altemets een theekopje vol drinken, Jauw-warm; en de gekookte kruiden met wijn-azijn tot een pap geftooten zijnde, in een doek warm op de benedenbuik binden. Of neemt drie groene onrijpe oranje-appèls, in ftukjes
gefneeden zijnde, kookt ze in vier mingelen water, tot op de helft, dan doorgezijgt zijnde, drinkt er de Lijde- resfe's morgens nugteren twee coffij-kopjes vol van, een uurnamalkander lauwwarm; daar ze.ook we! wat zuiker bijvoegen mag ; en in geval zij een tedere borst hadde, zo dat zij er fpanningen en trekking van kreeg, moeC men de drank, door bijgieting van gekookt water, wat flapper maaken. Of neemt eicken boom-mos, kookt het in water, en Iaat
daar van altemets een theekopje vol drinken : Eicken- boom-bladen, zijn ook goed, en zelfs deeickels, gedroogt en gepoedert zijnde, een half drachma; 's morgens en 's avonds ingenoomen. t < Of neçmt weegbree-zaad, gekneust zijnde, laat het
in water fterk trekken als thee, waar van de Lijde-
lesfe alteaiets een kopje vol moet drinken; Dit-is
B 3 eok
|
|||||||||
MAA.
Papaver. Hier van vind men verfcheiderhande zoor-
ten , als volgt. 1. De groote Maan-kopmet enkelde of dubbelde bloe-
men; Papaver hortenfe femine albo, velnigro; (Papaver calicijbus capfulisque glabris ,foliis amplexicaulibus incifls, Likn. Spec. Plant.) 2. De kleine Maankop, ook groote wilde Maan-kop,
Koorn-roos of Klapper-roos en Kolle -bloemen genoemt ; met enkelde of dubbelde bloemen ; Papaver erraticum vel Rhaas majus; (Papaver capfulis glabris globofis, caule pilofo multifloro, foliis pinnatifldis incifis, Linn. Sp. PI.) 3. De kleine Maan-kop met lange dunne rouwe zaad-
kapzels; Argemone capitula longiore; (Papaver capfulit clavatis hispidis, caule foliofo multifloro , Linn. Spec. Plant.) 4. De kleine Bergmaan-kop met geveerde en inge-
fneedene bladen; Papaver erraticum pijrenaicum, flore flava.; (Papaver capfulis glabris oblongis, caule multiflor» leevi, foliis pinnatis incifls, Linn. Spec. Plant.) 5. De kleine Berg-maan kop met Coriander'bladen ;
Argemone alpina, coriandri folio ; (Papaver capfula hispi- da,fcapo unifloro nudo hifpido, foliis bipinnatis, LiKrr. Spec. Plant.) 6. De kleineSiberifcheMaan-kop met geele bloemen;
Papaver erraticum nudi caule, flore flava odorato ; (Pa~ paver capfulis hifpidis, fcapo unifloro nudo hifpido , foliis fimplicibus pinnato-flnuatis, Linn. Spec. Plant.) 7. De Orientaalfche Maan-kop met lange geveerde
en gezaagde ruige bladen, en groote bloemen; Papaver
Orientale hirfutisfunum-, flore magno ; (Papaver capfulis
glabris, caulibus unifloris fcabris foliofis , foliii piwiatis
firrntis, Linn. Spec. Plant.)
Befchrijving. De eerfte zoort, fchiet uit de wortel
een fteng , van vier of viif voeten hoogte; met bla- den bezet, die breed, langwerpig, puntig, glad, wntge- kronkelt , en om de kanten ingefneeden zijn, en een bleeke blauwagtig-groene koleur hebben; op de top der fteng en zijd takken, die bovenwaarts uit de oxels der bladen groeijen, koomen groote vierbladige witte bloe- men uit een tweebladigekelk voort, met een rondagtig, boven plat en geftert zaadhuis in het midden , en veele helmftijltjes rondem; welk zaadhuis, na 't afvallen der bloembladengrooter wordende, veel klein rond wit zaad in verfcheidene celletjes bevat. Daar zijn verfcheide veranderingen vandeezezoort, in
de .bloemen; als r. met ligt-roode bloemen en zwart zaad; 2. met gefnippelde bloem-bladen; 3. met fraaije dubbelde bloemen van veelerlei koleuren , als rood, vuurrood, incarnaat, bleekrood, rooferood, purper- rood, violet, blauwagtig, aschverwig, wit, bont, ge- ftreept, enz., en zommige ook fraai gefnippelt. Be tweede zoort, fchiet een getakte fteng uit de wor-
tel , van twee tot drie voeten hoogte ; waar aan ruige donker groene bladen groeijen, die veerswijze gedeelt en ingefneeden zijn ; op de top der fteng en takken , koo- men vierbladige bloemen voort, welke in de gedaante met die van de vooiïge overeenkoomen, maar zijn wat kleiner, en fchoon hoog-rood van koleur, wordende ook wit gevonden, maar zeldzaam; het zaad is heel klein en zwartagtig. Daar is ook eene verandering van, die in alle deelen
kleiner en fijner groeit; en van beiden heeft men ook met fraaije dubbelde bloemen van verfchilligekoleuren, als hoog-rood, vuurrood, incarnaat, wit of met witte 'kanten, bont.geftreept, of geflipt, enz. Ds
|
||||||
,1916 M AA>
ook een zeer goed middel; gelijk ook het volgen-
de. Of neemt weegbree-zaad en tormentü-wortel, van elks
twee drachmen; maakt er een poeder van, waar van de Lijderesfe 's morgens en 's avonds een paar mespunten vol moet inneemen, met wijn of eenig ander vogt. Of neemt catechou, eendrachma; kookt't in een min-
gelen water, tot dat er een derde deel verkookt is, dan doorgezijgt zijnde, laat daarvan altemets een theekopje vol warm drinken. Gf laat de Lijderesfe 's morgens en 's avonds io à 12 druppels van de tinShtttr van catechou inneemen met eenig vogt. Of neemt herderstasch en weegbree, van elks een hand
vol; maakt het met wijn-azijn nat, en floot het in een mortier tot een pap, maakt ze dan in een pantje heet, en laar't zo heet als't lijdelijk is,iop de fchaam-deelen gelegt worden ; 't welk men eenige dagen in 't vervolg herhaalt , en daar nevens het volgende vleesch- nat gebruikt : Kookt een half pond kaifs-vleesch in anderhalf mingelen water met patich- en klisfen-wortel, van elks een once; tot dat er een derde verkookt is, in 't laatfte half uur van het kooken er bij doende, ker- vel, de toppen van hoppe, duive-kervel en water-kersfe, zijgt't vervolgens door; hier van neemt de Lijderesfe de helft's morgens nugteren, ende andere helft's avonds ten vijf uuren. Of neemt conferf van roode roofen, twee oneen; draa-
kenblocd, twee drachmen ; geprepareerde bamfteen, weeg- bree-zaad entormentil wortel, van elks één drachma; lau- danum opiatum, twee grein ; mengt 't tot een brok, waar van men- 's morgens en's avonds na bed gaande, zoveel neemt als een nootemuscaat groot. Of neemt roode coralen, barnfieen, Armenifche bolus en
draaken-bloed,' van elks twee drachmen; gecalcineerde borax en weegbree zaad, van elkxéén drachma; laudanum opiatum, drie grein; extraïï vanfaffraan en van tormen- tille, van elks één fcnipel; maakt er een fijn poeder van, waar van de Lijderesfe 's morgens en 's avonds een vingerhoed vol neemt, met eenig vogt. Of neemt draàken-bloed, gezegelde aarde, geprepa-
reerde roode coralen en gezuiverde aluin, van elks één drachma; conferf van roode roofen, zo veel genoeg is, om er een brok van te maaken ; die men gebruikt als de bovengemelde. In de Ephemerid. Germ. Dec, 3. Ann. 5 £f 6. Obferv.
84. En Dec. 3. Ann. 9 6? 10. Obferv. 235. vind men de twee volgende geringe middelen aangepreezen.. Neemt roet uit defekoorfieen, vermengt het met goede wijn-azijn, en legt 't onder de fcnie bij wijze van een pap ; de- zelve vernieuwende, als bet droog geworden is. Of laatde Lijderesfe eenige tijd 's morgens en 's avonds
inneemen, vier en twintig greinen opregte carmozijn- roode zijde, aan kleine ftukjes gefneeden, in een glas vol lauw-warm afkookzel van weegbree, of van eenige andere zaamentrekkende plant; gelijk boven in 't begin gemeld zijn. Uitwendig worden ook de voetbaden, dampen, en
'buikftoovingen metgefmolten aluin, weegbree, herders- -tasch, duizendknoop, enz. gekookt, dikwils met nut gebruikt, "als mede de rook van maflix, wierook, lada- num, falie, van onderen ontfangen ; of de damp van azijn, die men opheete ijzer-flakken giet, enz. Zie ook op MAAND STONDEN. MAANJAAR, zie JAAR.
M AAN-KOPPEN; Heul ; Maag-zaai; in 't latijn
|
||||||
MAA.
De derde zoort, gelijkt genoegzaam naar de voorige
tweede zoort, maar ze groeit in alle deelen kleiner, de bladen zijn fijner géfnippelt, en de zaadhuizen zijnlang- W DPe vierde zoort, groeit ook klein, heeft geveerde en
ino-efneedene bladen, zwavel-geelebloemen enlangwer- D£e zaadhuizen, die benedenwaarts dunner zijn. De vijfde zoort, groeit ook niet hoog, heeft veers wijze
ß:n gefnippelde bladen, naar die van' de Coriander gelij- kende, en fchieteen naakte ruige fteng uit de wortel, met maar eene ruigagtige bloem, die geel van koleur is; wordende ook wit gevonden, maar zeldzaamer. De zesde zoort, heeft veerswijze bogtige bladen, een
naakte ruige fteng, met een geele weiruikende bloem, en langwerpige ruige zaadhuisjes. De zevende zoort, heeft langwerpige geveerde en ge-
zaagde heel ruige bladen , waar tusfchen ruige geblade Hengen opfchieten, van drie voeten hoogte, ofhooger, op welker top maar eene groote bloem voortkoomt, van gedaante als die der overige, maar die fraai hoog oranje- verwig van koleur is ; en men zegt, dat ze ook met witte bloemen gevonden word ; 't zaad is heel klein en zwartagtig. Plaats. De eerfte zoort groeit natuurlijk in Zuid-
Frankrijk, Italien en elders, op vervallene plaatzen. De tweede zoort koomt in Hoog- en Neder-Duitsch-
land, Frankrijk, enz. tusfchen de graan-gewasfen voort, en op zommige plaatzen in groote menigte,' dog de witte zoort zeldzaam. De derde zoort word in de zelfde gewesten gevonden,
op dorre zandige plaatzen, tusfchen 4e graanen en el- ders. De vierde zoort groeit in de Pijreneefche en andere
gebergtens van Italien, Oostenrijk, Engeland, enz. De vijfde zoort word gevonden in de gebergtens van
Zwitzerland, Italien, Oostenrijk , enz. De zesde zoort groeit natuurlijk in Sibérien,- en de zevende zoort is uit de Oosterfche Landen gebragt. De drie eerfte zoorten zijn eenjaaiïg; de vierde, vijfde
en zevende, langleevend, en de zesde is tweejaarig: Van'alle welke zoorten hoofdzaakelijk de beide eerfte met dubbelde bloemen, en de beide laatfte in de tuinen onderhouden worden. Kweeking. De drie eerfte zoorten worden voortge-
kweekt door haar zaad, dat men in't na- of voorjaar in de bloemtuin zaait, ter plaatze daar ze zullen blijven ftaan voortgroeijen, dewijl ze het verplanten niet kunnen verdraagen ; men ftrooit derhalven verfcheide korrels in «en gemaakt rond kuiltje wat van malkander, gelijk an- dere zaai-bloem-gewasfen, en als 't zaad daar na te dik opkoomt, moet men de jonge planten wat verdunnen j wijders valt er niets aan te doen, dan dezelve van het onkruid fchoon te houden, en als ze beginnen op te fchieten, er ftokken bij te fteeken, om ze daar aan vast te binden, zo zullen ze in de zomer fraai bloeijen en daar na rijp zaad'voortbrengen; dog de eerfte groote zoort is van korte duur ; daarentegen bloeit de tweede den geheelen zomer door tot in den herfst, gaande de eene bloem na de andere open, die maar een dag of twee duurt; dog dagelijks koomèn er weder nieuwe. Om altijd fchoone dubbelde bloemen hier van te ver-
krijgen , moet men het zaad van de fraaifte en dubbeldfte bfoemen winnen, want anders verloopen ze wel tot en- kelde bloemen. De zesde zoort word ook door het zaad vermeerdert,
|
|||||||||
MAA.
|
|||||||||
x»n
|
|||||||||
gelijk de voorige,- maar ze duurt de winter over tot het
volgende jaar. De zevende zoort, een vasteplant zijnde , word ligte-
lijk vermeerdert door fcbeuring in het voorjaar; dezelve tiert in allerlei)' goede gronden zeer wel, en kan onze ftrengfte winterkoude doorftaan ; maakende haare bloe- men een fchoone vertooning in groote Bloemtuinen, De eerfte zoort met enkelde bloemen en wit zaad,
word ook op veele plaatzen in de tuinen of velden, op bedden of akkers gezaait; zo wel wegens de bloemen en zaadhuizen, die men gewoonlijk Maan-koppen of Maan-bolkn noemt, als wegens het zaad, dat ook Maag- zaad genoemt word ; welke beide vaa veel gebruik in de Geneeskunde zijn. Eigenfchappen. De drooge bollen en het zaad hebben
een verkoelende , pijnftillende , hartverfterkende en flaapverwekkende kragt, en zijn zeer dienstig in ver- koudheid, fcherpe catharren op de borst, en daar uit ontftaande hoest, en rouwe keel, in buik krimpingen en colijk uit winden, buik-en roode loop, braaking, graveel, enz. Men maakt ten dien einde een atkook- zel van een paar bollen met een mingelen water of melk, en zuiker naar believen. Daar word in de Apotheeken ook een ßjroop uit deeze drooge koppen bereid, (Sijrur pus papaverisalbi of Diacodium genoemt,) die in de zelf- de gebreeken zeer dienstig is, en die men tot zes drach- men gebruiken kan. Men zegt ook, dat het opium in de Oosterfche Lan- ,
den, uit deeze witte maan-koppen, door infnijdig of koo- king vergadert word; fchoon andere, dog onwaarfchij- nelijker, gemeent hebben, dat die uit de laatstgemelde zoort voortkwam. Men kan ook hier te lande en elders een opium uit deeze witte maan kopptn vergaderen, als men wil, op de zelfde wijze als men zegt, dat het bes- te Oosterfche opium bereid word , naamelijk door middel van te groene maan-koppen in de zomer, met een fcherp puntig mes, op veele plaatzen naast elkander, van bo- ven naar beneden toe, te wonden of wat in te fnijden, zo zal er een witte melk uitvloeijen, die binnen korten koomt te ftollen, en een bniinagtig verdikt zap te wor- den , dat men er a/s dan afneemt, verder opdroogt en bewaart: Dit opium is wel zo kragtig niet als het Le- vantfche, maar laat niet na met het zelve veele over- eenkomst in het gebruik te hebben, en in de Geneeskun- de van nut te kunnen zijn. Zie verder OPIUM. Uil het zaad van deeze maan koppen word ook een olie
geperst, die zeer zoet is ; wesbalven dezelve in Duitsch- land, Frankrijk en elders, daar men veel van deeze viaan-kop bouwt, zelfs ook tot;bereiding van deeze en geene fpijzen, inzonderheid tot 'het bakken van panne- en andere koeken, Visch, enz. gebruikt word ; en fchoon het zap deezer plant een zo groote flaapverwekkende kragt heeft, zo word dezelve echter in de olie niet oï" zeer weinig befpeurt, zo dat ze zonder eenig hinderkan genuttigt worden. Dog het meeste gebruik van deeze olie, gewoonlijk Papaver-olie genoemt, is voor de Schil- ders, welke dez.çlve veel tot hunne vçrwen bezigen. Van de gemelde tweede zoort van maan koppen oïkoorn:
roofen, dienen in de Geneeskunde hooftzaakelijkde bloem- bladen, welke een verkoelende, pijnftillende, zagtjes zweetdrijvende en flaapverwekkende kragt hebben j en zijn zeer dienstig in fcherpe zinkingen op de borst, bran- digheid in de keel en maag, hoest, .enz. ; men prijst ze ook zeer in de pleuris, long-ontfteeking, heete koort- zen, enz.; men gebruikt hier toe deeze bladen als thee ge-
|
|||||||||
maa;
|
|||||||||
roiS MAA.
|
|||||||||
ris, foliis fesßlibus pinnatifldis, caule hispido, Li UW.
Spec. Plant.) 3. De gehoornde Heul met violette bloemen; Papaver
comiculatum, (vel Glaucium), flore violacée; (Chelido- nium pedunculis unifloris , foliis pinnatifldis linearibus, caule leevi, Linn. Spec Plant.) 4. De Orientaalfche gehoornde Heul met groote roo-
de bloemen ; Glaucium Orientale, flore magno rubro. Befchrijving. De eerde zoort, fchiet uit de wortel
verfcheidene getakte gladde , ondijve dengen , van ongeveer twee voeten hoogte, waar aan langwerpige, bogtige, diep gefneedene, deng-omvattende bladen groei- jen , die witagtig of aschverwig en niet glad, maar rouw zijn; en aan welke bovenwaarts langagdge deeltjes met vierbladige roosformige, geele bloemen voortkoomen; waar na een dunne langekronime puntige peul groeit, gelijk een hoorn; die van binnen door een klapvlies naar . de lengte in tweën gedeelt is, en veelerondagtigezwar. te zaaden bevat. De tweede zoort, gelijkt veel naar de voorgaande,
maar is kleiner en tederder; de dengen zijn dun en haairig, (lap, en tegen de aarde leggende; de bladen zijn veerswijze gedeelt, watgekertelten ruig of haairig, de deng' of takken niet omvattende ; de bloemen zijn kleiner en hoog oranjeverwig van koleur; de peulen zijn haairig, en hebben op haar punt veeltijds een zoort van dekzel als een hoedje, bevattende kleine ronde zwar- te zaaden. Daar is ook een verandering van, die niet haairig,
maar glad is. De derde zoort, groeit in alle deelen kleiner en fijner
als de voorgaande; de bladen zijn veerswijze fijn gefnee- den of gefnippelt en glad ; de bloemtjes zijn purper- of violet-blauw, en de hauwen dun en lang. De vierde zoort, groeit op de wijze als de tweede zoort,
maar heeft groote roode bloemen. De drie eerde zoorten zijn eenjaarig, dog de eerde
zoort kan ook twee en meer jaaren overblijven , als de winters niet te hard zijn. De vierde zoort is tweejaa- rig. Plaats. De eerde zoort groeit natuurlijk van zelf in
Engeland, Frankrijk, Zwitzerland, Italien en Virginien, op zandagtige plaatzen. De tweede zoort in Boheemen, Hongarijen\ Zuid-Frankrijk, Engeland en elders. De derde zoort word in Zuid-Frankrijk gevonden. De vierde zoort koomt in de Oosterfche Landen voort. Bij ons worden ze zomtijds van de Bloem beminnaars gekweekt, fchoon ze niet zeer fraai zijn. Kweeking. Dezelve gefchied door het zaad, dat men
vroeg in het voorjaar zaait, ter plaatze daar ze zullen blijven daan, gelijk van de dubbelde Tuin-maan-koppett gezegt is ; dewijl ze het verplanten ook niet-wel kunnen verdraagen; koomende ook dikwils van het gevallene zaad van zelf in het najaar op, die de winter overblij- ven, als die zagt is, en dezelve in een zandige drooge grond daan; anders willen ze in allerlei goede onbemeste groRden zeer we! groeijen, maar beminnen een warms plaats ; en de vierde zoort moet in fcherpe winters tegen de vorst gedekt worden. MAAN-KRUID, zie MAAN-VIOLIERE. MAAN-KRUID (GROOT) , zie WATER-VAA- REN. MAAN-KRUID (KLEIN); in't latijn Osmunda fo-
liis lunatis ; Lunatia Dodonzei; (Osmunda fcapo caulim folitario, f tonde pinnata folüaria, Linn. Spec. Plant,). Befchrijving,
|
|||||||||
getrokken, of de canferf, fijroop en tinüuur daar van ,
die men in de Apotheeken bereid: Deeze fijroop is ook iets üaap-verwekkende, en word van de Vrouwen veel gebruikt om de kleine Kinderen te doen flaapen; maar ze dienen te weeten, dat dezelve veel of dikwils aan de- zelve te geeven, zeer fchaadelijk is, of zo hij hen geen fchaade doet, zo worden ze eindelijk daar aan zodanig gewend, dat het hen geen flaap meer verwekt ; dog bij is de Kinderen min fchaadelijk , als de ßjroop van de •witte maankoppen. MAAN-KOPPEN (DOORN1GE); Doornige Heul;
vandeSpanjaards inde West-IndienFico del inferno, dat is Helfche of Duivels-vijg genoemt ; in 't latijn Papaver fpinofum; Argemone mexicana; (Argemone capfulis jm'n- que-valvibus, foliis fpinofis , Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. Deeze zooi;t van Maan-kep, fchietuit
de wortel eèn fteng, van anderhalf voet hoogte , en een vingers dikte met eenige doornen bezet; waar- aan bladen groeijen die langwerpig, deng-omvattend, in- gefneeden of gefnippelt, en rondom wat dooruagtig zijn vankoleur, onder grijs, maarboven groen en met witte ftreepen gevlekt : Op de top van de (leng en zijdtakken, die uit de oxels der bladen voortkoomen , en met dier- gelijke, maar kleiner bladen bezet zijn, groeit een doornagtige driehoekige knop, met een zesbladige gcele roosformige bloem, die in het midden een drie- of vijf: hoekig, rond- en doornagtig hooftje heeft, met veele geele helmftijltjes omringt, 't welk na het afvallen der bloem, tot een duims dikte en anderhalf dtiiins lengte aan- groeit, en met het rijpen zwartagtig word, veele ronde zwarte gerimpelde zaaden, in drie of vijf celletjes be- vattende. Plaats. Dit gewas groeit natuurlijk in deWcst-Indiën ,
in Mexico, Jamaica, de Caribifche Eijlanden , en thans ook in Zuid Frankrijk, Italien en elders, en word bij ons allee» om do verandering van gewasfen, van zommi- ge Kruid beminnaars gekweekt; zijnde eenjaarig. Kv/eeking. Men zaait 't .zaad in het voorjaar in een
maatig warme broei-bak, en verplant de jonge planten daarna in het laatst van Maij, in de opene lucht, ineen goede losfe grond en op een warme plaats, zo zullen dezelve vervolgens in de zomer bloeijen , en rijp zaad voortbrengen: Het zelve koomt ook dikwils jaarlijks Van zelf, van het gevallene zaad op, daar het eens ge- ilaan heeft; en dat aanmerkelijk is, dikwils eerst nadat het zaad verfcheide jaaren in de grond geleegen heeft ; zeer waarfchijnelijk, om dat het zaad doorom(pittingdes gronds, te diep inde grond geleegen heeft, maar daarna door een andere omfpitting weder ondieper in de grond raakende, 't zelve aan het fpruiten koomt ; 't welke aan- toont, dat veelezaaden diep in de grond leggende, ver- fcheidene jaaren tot de voortteeling kunnen goed blij- ven; inzonderheid die veele olie deelen bevatten. MAAN-KOPPEN (GEHOORNDE); Gehoornde
Heul; in't latijn Papaver comiculatum ; Glaucium. Van deeze plant, die deHëer Linnaus tot"t geflagt van de Chdidonium gebragt heeft, vind mende volgende zoor- ten. i. De gehoornde Heul met geele bloemen; Papaver
comiculatum luteum; Glaucium flore luteo; (CUelidoni- urn pedmcuHs unifloris , foliis amplxicaulibus flnuatis, caule glab.ro, Linn. Spec. Plant.) i. De gehoornde Heul met hoog oranje-koleurde bloe-
tnen ; Papaver comiculatum, flore phaniceo; Glaucium hirfitttm, flore plmniceó ; (Chelidonium.pedunculis unifia- |
|||||||||
,.MAA.
Bifchriiving. Dit Sewf brengt maar een geveerd
blad uit de wortel op een dunne ronde deel voort,, het «rake als uit veele .kleine, halve maanformige, tegen «alkander opftaande bladjes beftaat; omtrent de wortel fth£ eetf & deeltje.op, wat hooger als het blad, dat boven een getakt tros je draagt met veele zeer kleine «neenhangende bloemtjes, of vrugten, welke rijp *ijnde, een heel fijn poeder van zich geeven, als ze aan- geraakt of door de wind verwaait worden, dat zeer waarfchijnlijk het zaad is. ...... Daar zijn ook nog drie veranderingen van; als i. een
kleiner zoort,' 2. een groote zoort.met een getakt blad; en q. een kleiner zoort met een getakt blad. Plaats. Deeze Planten koomen in Hoog-Duitschland,
Frankrijk, Engeland, en elders op,zandagtige dorre heuvel- en bergagtige plaatzen voort. MAAN STEEN; in. 't latijn Lapis Lunaris, en in 't
hoogdtfttsoh Monden-flcin. Is een Steen, diemenzegt, dat in zommige Zweedfche Mijnen word gevonden; hij is rend, plat en aan de ééne kant effen of glad: Men gegt, dat' in ieder deezer deenen, twee halve cirkels verbeeld zijn, welke als een halve maan van een geel- ßftige koleur vertoonen; en men was eertijds zo verre met vooroordeel ingenoomen, dat men geloofde, dat deeze na de Maan gelijkende vlak,, even als deeze Pla- neet, af-en toenam. Dog Kunkel verzekert, ditnim- ui-er te hebben waargenoomen, en zegt , dat die vlak altoos in de zelfde toedand bleef ; feboon echter de vog- tighaid van de lucht zomwijlen toebragt, om hem dui- düiijkcr Ce.maaken, welk uitwerkzel men gelijkelijk kost voortbrengen, met over tien (leen te ademen. Men heeft ook de naam van Maan-fteen aan de Talk
en meer andere diergelijke voortbrengzels gegeeven; zie Ephemerides Natur. Curiof. decad. ÏIÏ. ann. 5 en 6. MAAN-VIOLIER; Maan - bloem ; Maan - kruid ;
Paasch bloem; Zilver bloem; in 't latijn Lunaria; Viola lunaria; Bulbonac. Hier van heeft men vier zoorten , als 1. De Màan-violier met ronde hauwen; Lunaria ma-
jor filiqua rotundiore,' Viola latifolia Dodonœi ; (Lw- tiaria filiquis fubrotundis, Linn. Speç. Plant.) 1. De Maan-violier met lang-rondehauwen; Lunaria
major filiqua lougiore; (Lunaria filiculis oblongis, Linn. Spec. Plant.) 3. De Maan-violier met geelebloemen engrootelang-
ronde hauwen; Lunaria Leucoji folio, filiqua oblonga majori; Leucojwn alijsfoides clijpeatum majtts; Alijsjon JDiofcoridis DoDonmi; (Alijsfiim caule ereUo herbaceo, filiculis fesßlibus ovalibus compr,esfo-planis, petalis acumi- natis, Linn. Speç. Plant.) . 4- De heesteragtige grijze Maan-violier met geele
bloemen ; Lunaria fruticofa perennis incana , leucoji fo- lio. ■ _ Sefchrijving. De eerde zoort, heeft breede, langag-
tige , hartformige, puntige en gekertelde bladen; tus- fchen welke een ronde (leng met takken opfehiet, van twee tot drie voeten hoogte, aan welke bovenwaarts reële vierbladige bloemen op dunne deeltjes groeijen , zeer gelijk aan die der Violieren, en bleekpaârs van koleur; waar na groote rondagtige platte, zeer dunne en gladde hauwen volgen,, welke eenige platte nierfor- mige zaaden van binnen bevatten. De tweede zoort, gelijkt in allen genoegzaam naar
de voorige eerde zoort, behalvea dat de bladen wat -• IV Deel. |
|||||||||
maa;
|
|||||||||
J9ij>
|
|||||||||
kleiner, kotter en rouwer, de bloemen wat bleeker,
en de hauwen langwerpig-rond zijn. Men vind ze beide ook met purper-violette, witts
en bonte bloemen ; dog zeldzaam. De derde zoort, heeft rondagtige rouwe grijsagtige
bladen, iusfehen welke een ronde grijze dengopfehiet, van één of anderhalf voet hoogte, die met veel langwer- pige grijze rouwe bladen rondom bezet is, naar die van de roode Violieren gelijkende, en boyenwaarts eenige zijdtakjes hebbende; langs welke tot boven toe veele kleine vierbladige bleek-geele bloemen airswijze groei- jen ; waar na groote platte langwerpig ronde rouwe eu witagtige hauwen volgen, die van binnen breede platte zaaden bevatten. De vierde zoort, gelijkt veel naar de voorgaande,
maar groeit grooter, is ook meerder getakt en als hees- teragtig ; de bloemen en hauwen zijn anders gelijk. Plaats. De eerde en tweede zoorten worden natuur-
lijk groeijende gevonden in Hoog-Duitschland , Bo- heemen, Oostenrijk, Stirien, Zwitzerland, enz. De derde en vierde zoorten koomen in Zuid-Frankrijk, Ita- lien en elders voort. Bij ons worden dezelve zomtijds van de Bloem-beminnaars in de hoven gekweekt -r dog niet zo zeer wegens de bloemen, maar om de aaitighei4 der hauwen. ' •• *1 .. De eerde en derde zoorten zijn éénjaarig, maar de
tweede en vierde langleevend ; dog er word van de eer- de ook een langleevende gevonden, die echter zeldzaa- mer is. Kweeking. De beide éénjaarige zoorten, te weetei»
de eerde en derde, worden door haar zaad voortgekweekt, dat men in het na- of vroeg in het voorjaar zaait, ter plaatze daar de planten zullen daan blijven, dewijl ze het verphinten niet wel kunnen verdraagen. De overige langleevende zoorten kunnen op de zelfde wijze ver- meerdert worden ; of anders ook door fcheuring, of door dekken, die men in een fobaduwagtige plaats deekt, en met bevogtiging onderhoud, tot dat ze wortel gevat hebben. Ze willen in allerlei goede ongemeste gron- den zeer wel groeijen, dog beminnen liefst een zandag- tige; en de langleevende kunnen onze winter-koude ta- melijk wel doordaan , a!s die niet al te dreng is, en zij niet te nat daan. De rijpe hauwen van deeze planten, voornaamelijk
van de beide eerde zoorten, zijn zeer wit en blinken- de , inzonderheid als men het buitende zeer dunne vlies er affchilt, vertoonende zich dan als wit blinkend zilver, dat aardig om te zien is; weshalven men ookdikwils de tak- ken met de rijpe hauwen affnijd , en dezelve in eea vertrek op de fchoordeen of elders, wegens de aardig- heid, nederzet en bewaart j kunnende aldus zeer lange goed blijven. . : ', ; : Anders hebben deeze planten bij ons geen gebruik. ,
MAAN-VISGHJE, zie SPIEGEL-VISSCHÈN , n.
II. en STEKEL-BUIKEN , n. VI. MAAN-ZIEKTE; Nagt-wandeling ;, Morbus fanati-
cus; Noüambulatio ; dus word die ziekte of dat gebrek genoemt, wanneer een Mensch, die anders gezond is, in de flaap opdaat , en allerleibezigheden Y^rrigt, bij- na op de zelfde wijze als of hij wakker was, gaande of klimmende zelfs zomtijds op hooge en gevaarlijke plaat- zen, en wederom daar vanaf, 't welke ze zelfs, wakker zijnde, niet of zeer bezwaarlijk zouden kunnen doen; en zulks verrigten ze zomtijds met geflootene, en zom- C ' "tij'dï
|
|||||||||
<f9SO MAA.
|
|||||||||
■MAÄ.
|
|||||||||
tijds met opene oogen, gaande daar na weder naar bed-
de , en wanneer ze ontwaaken , weeten zij er geheel niets van, of zij herinneren zich daar van maar zeer weinig, en als een droom. Dog ditkoomt hun door- gaans maandelijks in zekere maan-ftand over , waar van deeze ziekte ook haaren naam verkreegen heeft. De oorzaak van dit gebrek meent men te weezen ,
een al te fterke indruk van de geuaane of te doen flaan- de bezigheden, of een al te zwaar dik bloed. Om dit gebrek te geneezen, 't welke echter bezwaar-
lijk gefchied, is vooreerst dienst.'g, dat men de drifti- ge gedagtcn van diergelijke Menfchen, op hunne bezig- heden of verrigtingen, daar ze opvallen, hetzij door goe- de woorden of door bedreigingen moet tragten afteleiden : Vervolgens is eene aderlaating zeer nuttig, inzonderheid bij bloedrijke Menfchen. Daar na worden de tempe- rende en bioed-verdunnende middelen aangepreezen , als coràalen, paarle-moer, zalpeter, zweetdrijvende anti- manie, en de ftaalmiddthn, enz. Als mede zenuw- verfterkende middelen, als bloemen van lavendel, roofe- marijn, falie, daal-lelien, fleutel-bioemen, betonie, bam- fieen, paradijshout, bevergeil, tinUuur van bevergeil, gebarnfleende liauor van hertshoorn, enz. Of neemt zwarte nieswortsl, éénonce; ijzer-vljlzel,
drie oneen ; getartarifeerde wijnfleen, een half once ; rofimariju en ßoechas bloemen, van elks een halve hand vol ; cardemome en cubeben ; van elks één drachma ; maakt het klein, en in een fles gedaan zijnde, giet er anderhalf mingelen Rhijnfche of'andere beste witte wijn bp, en laat het trekken : Plier van drinkt de Lijder da- gelijks , doorgezijgt zijnde, tot zes oneen, dat is on- geveer drie romers vol. Of neemt gebarnßeende liauor van hertshoorn, één
drachma; tinBuur vanbevergeil, een half drr.chrna, en Van opium, één fcrupel ; mengt het, waar van de Lij- der 's morgens en 's avonds 20 tot 30 druppels neemt, met eenig vogt. Uitwendig zijn de voetbaden ook van nut, welke uit
linde-bloeifel, roofin, koornroofen, peonie-bloemen, vlier- bloemen, fleutel-bioemen, osfetong-bhemen, enz. bereid zijn. : Het ftaat asntemerkeri, dat men deeze Menfchen ,
als men ze op een gevaarlijke plaats ziet, niet bij hun liaam moet roepen, of anders wakker maaken, want dan zouden ze een ongeluk van vallen of anders kunnen krijgen; maar als men ze laat geworden, keeren ze zonder ongemak weder naar hun bed. . Zie ook NAGT- WANOELAARS. MAART, zie LENTEMAAND. MAART-BLOEMEN, zie TÏJDELOOSEN. ■ MAART-VIOLEN, zie VIOLEN. MAAS, is de opening die in het geweef ofgebrei
tusfeheh het garen-'of ijzer- en andere draaden blijft, gelijk men ziet in de Netten der Visfchers en Jagers. Daar zijn fchuinfe of puntige Maafen , wier fpits naar om hoog én om laag ftaat, als het net gefpannen is ; én vierkante, welke op eene rei ftaan , als de ruiten van een Dambord: Ook zijn er Netten met dubbelde Maazen. Zie verder NETTEN. MAAT, word genoemt iets, waar door men eenige
grootheid of eenig lighaam meet, om deszelfs grootheid óf hoeveelheid te weeten ; welke maaten, kleiner of grooter zijn, en ieder in zijn zoort verfcfiillig genoemt worden-, om ze van elkander te ónderfcheiden ; do'g |
|||||||||
deeze maaten zijn zeer verfchilh'g in naam en grootheid,
volgens het gebruik van ieder Land of Stad,- welke men ook weder onùerfcheid, 1. in Lengte-maaten j 2. in drooge Maaten, en 3. in< natte Maaten. Het zou ondoenlijk vreezen, orn hier alle maaten^
zelfs die van onze Nederlanden, te willen aanwijzen ; dewijl dezelve, gelijk gezegt is, zeer verfchi!!en : T/ij zullen derhalven alleen maar de voornaamfle en meest bekende maaten, zo wel van de Oude alsHedendaagfchea hier laaten volgen. Van de Lengte-maaten.
Actus, was bij de oude Romeinen een vierkant fluk
Land, 120 Roineinfche voeten langen breed ,• be-
draagende 14400 vierkante voeten, of een half
Juk (Jugerum).
Arura, was bij de oude Grieken een vierkant ftük Land,
van 166 en twee-derde voeten lang en breed.
Afceca, was een lengte van 10 Ronieinfche voeten. Auton, zie Stadie. Bes Pedis, was bij de Romeinen twee ouaürantes of 8
duimen. Bunder, is te Breda en elders een fluk Lznd, dat 3 ge-
meet of r en een half Morgen , dat is 900 vierkante Rhijnlandfche roeden groot is. Caftrà, zie Statioon.
Calamus der oude Jooden, welke zij Cliene noemden ,
bedroeg een lengte van 12 Romeinfche voeten en negen-zestiende itncen of duimen. Chine, zie Calamus.
Chibrath der Jooden, was een lengte van iooojoodfche
Cubitus, en bedroeg iotf8 Romeinfche voeten en 9 duimen. Cubitus der oude Romeinen, was een maat van 1 en een
halve Romeinfche voet, of 18 duimen; en be- droeg de lengte van de elleboog af tot aan het einde van de middelvinger, van een volwasfen Man. Cubitus der oude Grieken, was tweederlei; de gemeene
was in lengte gelijk met de Romeinfche Cubitus; maar de Cubitusherculeus of Oïijmpicuswzs 1 en een halve l-lijmpifche voet, bedraagendo 1 Romeinfche voet en 6 en een vierde duim. Cubitus der oude Jooden, dien ze Amach noemden,
was ! en een halve Joodfehe voet, bedraagende I Romeinfche voet en Ir vijf agtfie duimen. Decempedd, betekent een roede of maat van 10 voeten >
gelijk de Landmeeters gebruiken , en was bij de oude Romeinen ook zo veel, die haardeezen naam gegeeven hebben. Zie Roede. Denkte, is op zommige plaateen een ft uk Land van 400
vierkante roeden groot. Deur.x Pedis, v/as bij de Romeinen 11 uncen of duimen,
Dextans Pedis, wzs 10 duimen.
Diaiilon, een griekfche'maat,was 2OÜjmpifcbefiadien
of 1200 Olijmpifche voeten, en bedroeg 1250Ro- meinfche voeten. Dîgîtus, zie Finger.
Diodoron, een griekfche maat, was twee doron ; zie Palm,
DipletHrum, was bij hun twee'Phthra; zie Plethrwn.
Dodrans Pedis, wes bij de Romeinen 9 duimen;
Dolichos , was bij de Grieken 12 griekfche groote Olijm-'
pifche fiadien, of 7200 üiijmpifche voeten; doen- de 7500 Romeinfche voeten. Doran, zie Palm.
■ Duim-t
|
|||||||||
mm
|
||||||||||||||||
MAAî
/)«-•« Ünc'a, Pollex, was bij 'ds oude Romeinen, het
12de deel v?n een voet, of r en een-derde virçger; wordende de voet nog hedendaags meest overal in 32 duimen gedeeit. .....„,,,. -j ff;-iù zie ptmdemaat. ■ ....
Elle ' Uina, is de lengte van twee voeten , dog ver-
Ychilt zeer in lengte, na de verfchiUige plaatzen. Zie op het attijkel ELLE. fairs > is op zommige plaatzen een ftuk Land van 200
" vierkante roeden groot. Gemeèl, is te Eredà en elders een ftuk Land van 300
vierkante Rhijnlandfche roeden groot. Gersten-koren, Granum, is een kleine maat, van leng?,
te als een gersten-korrel dik is; vier gersten-korrels breedte, word op een vinger gerekent, en dus80 op 1 voet ; maar dewijl de gersten korrels niet alle en overal even dik zijn , zo is dit een onzekere maat. i, .a Graad, Gradus, is het 360de deel van dé omtrek van
ieder cirkel; ieder graad word weder verdeelt in 60 minuten of primen; ieder minuit in 60 fecon- den ; ieder féconde in 60 tertien, enz. Een graad ■ van de omtrek of grootfee cirkel des aardkloots word
gerekent op 15 Duitfche mijlen of 20 Nederlandfche uuren. Volgens de meeting van Snellius en Me« Tius, houd een graad des aardkloots 2S500 Rhijn- landfche roeden. Maar volgens de meeting van Cassini , 57292 toifes, ieder toifs van 6 Parijfche Konings voeren. Waar mede ;eer nä overeenkomt NoRwoD, een Engelschraan, die, volgens New- ton, in 't jaar 1635 de afdandtusfehen Londen en IJoik (verfchillende'die plaatzen 20 28' h breedte) bevond 905751 Londe.nfche voeten; toornende dus op een graad 367199 Lorrdenfche voeten, welke 37300 Franfche toifes uitmaaken; zeer nabij over- eenkoonende met het geene Cassini gevonden heeft. Volgens de-waarneeming van Cassini ,- doet derhalven een graad 29681 Rhijnlandfche roeden. gerekent dat een Parijfche Konings-voet doet i„| Rhijnlandfche voet; toomt op een Duitfche mijl
2^20 toifes, of 1978 Fdiijnlandfcbe roeden. Maar volgens Snellius en Metius ; is de Duitfche ;, mijl 1900 Rhijnlandfche rcïden ; welke laatfte maat
meest gevolgt word. ■■.-•■•• .-. 'Grcnum, zie Gcrsten-koreri. " ''
HipiconK een Griekfche maat ;' was 4 Olijmpifche Ra-
dien, en bedroeg 2500 Romeinfchs vceten. Hv-'-d, zie Morgen. -
juk, Jugerim, was bij de oude Romeinen een ftuk
Land, dat in één dag met een Juli Osfen, dat is met twee Osfen tonde cmgeploegtworden; bedraa- gende in de lengte 2.40, en in de breedte 120 Ro- meinfche voeten, en dus 28800 vierkante voeten, . of 200 vierkante roeden ; de roede op 12 voeten gerekent. Diergelijke Veld-maaten worden nog ge- bruikt omtrent Romen, en in Spanjen, enz. ; ook fchij« xrnj , Jl"',;ft?' Vagwand, Bunder, enz. in de Nederlanden daar mede over een te toornen. K-lOjter, zie Vadem.
Lieu, Lnica, een Franfche mijl; zis Mijl.
|
||||||||||||||||
m&
|
||||||||||||||||
MUltare, Zie ■ Mijl. '
|
■ "' ~\
|
|||||||||||||||
Minuit, zie Graad. - -
Morgen, is in Holland en elders een ftuk L$nd, dat 609
*"> vierkante roeden groot is ; het zesde deel daar van,
bedraagende 100 vierkante roeden, word Hont
genoemt, bij verkorting van hondert.
Mijl, Milliare. Deeze waaren bij ouds, zo wel als ze
het nog hedendaags zijn, zeer verfchillig: Eei
oude Romeinfche mijl was 1000 Geometrifche pas-
fen of fchreeden, ieder van vijf voeten; doet 500a
voeten.
De Griekfche mijlen waaren tweederlei : De Mei*,
ne wasioi'radien, ofiooopasfen, of6000voeten; overeenkoomende met zo veel Romeinfche voe- ten: De groote Olijmpifche of Hcrculeefche mijl, was ook 10 ftadien, of 6000 voeten, maar Olijm- pifche voeten, 'bedraagende 6250 Romeinfche voe- ten. De Joodfnhe.mijlen waaren ook tweederlei: De
kleine was de Chlbrath , waar van hier vooren ge- fprookenis: De groote mijl, die ze Parfachrioeaï> den, was 10 Joodfche ftadien, ieder van 400 Joodj. fche cubitus, en derhalven gelijk aan 4. ckibrath, of 7875 Romeinfche voeten. 'I Hoe zeer de mijlen in onze tijden verfchillen , is
bekent : Zie hier de grootte van verfcheide zoor- ten van mijlen. Een Duitfche mijl, word gerekent op 4000 Geo-
metrifche pasfen, en is het 15de deel vaneengraa4 des aardkloots; bedraagende, volgens Snellius , 1900 Rhijnlandfche roeden , en volgens Cassini , 3850 toife:, of 1978 Rhijnlandfche roeden. Zis Graad. Een Nederlandfche uur is 3000 pasfen, of 1425
Rhijnlandfche roeden , volgens Snellius; ina.ar. 1483 en een hïlve Rhijnlandfche roede, of 2865 toifes, volgens Cassini; 15 Duitfche mijlen doen 20 Nederlandfche uuren, gaande dus 20 uuren ia een graad des aardkloots. Een Franfche ge;r.eene mij! of lieu (leuca in 't la-
tijn), is 2000 toifes of 2400 pasfen : Ken middel- mijl is 2293 'toifes of 2756pasfen: EengrosteZee- mijl is gelijk een Nederlandfche uur. V '> > '.Een Engelfche mijl is 857 pasfen; ''• , •■ ; ,.„v» \ Een Sckotjche mijl is 1200pasfen, en een Ierfche
1250 pasfen. -,! Een Spaanfche en portugeefche mijl is|*3428 pas-,
fen. Een Italianvfche mijl is 1000 pasfen»
Eén Flurer.tfehe mijl 3000 pasfen. ,-,:. ,1
Een Poolfche mijl 3000 pasfen, en een Hongttrï*
fche mijl 6000 pasfen. ♦ • Een Deenfche en Zweedfche mijl 500® pasfen. Een Zwitzerfche mijl ook 5000 pasfen.
Een Mosçovifche wurst is 571 pasfen.
Een Perfiaanfche parafange ist, 3000 pasfen. 'L
Een Chineefche mijl, aldaar Èu genoemt, is 2400
pasfen. .. In Arabien, Tartarien, en een groot gedeelte
van Africa, rekent men bij Stat'.ones, ieder Stztioon 20000 pasfen doende; ook bij Dagreizen, ieder •"• van 30000 pasfen. . - |
||||||||||||||||
has, een griekfche maat, was
gers, of 8 duimen; en is zo veel als men met de
hand tusfehende duhnenvoorvingerbefpannenkan.
<■-■ ■ < j_
|
||||||||||||||||
-C i
|
||||||||||||||||
' - '"Anders
|
||||||||||||||||
MAÄ':
|
|||||||||
ifr*
|
|||||||||
MAA.'
zijn gewoon, de:landsgebruikelijke roede, wat'
• lengte die mag hebben., in 10 gelijke deelen te
• deelen, die dan Geometrijche of Landmeeters voeten genoemt worden ; idder van zulke voeten, deelen
ze weder in 10 duimen, en ieder duim in ia grei- nen'of linien, enz., zo dat de roede haare waare • -lengte behoud, maar alleen de voeten, duimen,
enz. grooter worden; deeze verdeeling in 10 dee-
vi -len gefchied, om dat de calculatien daar door veel gemakkelijker kunnen verrigt worden,, gelijk men op het artijkel LANDMEET-KONST ziea kan. Schoenus, een Griekfche maat, was tweederlei : De
kleine was 30 Olijmpifche of Herculeejche fladien ,' 3 en drie-vierde Romeinfche mijlen ,, en bedroeg 18750 Romeinfche voeten, zijnde dus gelijk aan een Perfiaanfche Parafange. De groote Schoenus was 60 Olijmpifche fladien, of 7 en een halve Ro- i • meinfche mijlen. " ;,"•'.,--.) Seconde-, zie Graad. -, ■
Septunx Pedis, was bij de Romeinen 7 duimen.
Sextans Pedis, waaren 2 duimen.
Sextunx Pedis, was bij dezelve een halve voet, of S
vingers, of 6 duimen. Span, zie Palm.
Spihama, zie Palm.
Stadie, Stadium of Aulon, een berugte Griekfche maat,
was tweederlei : De gemeene. was 100 pasfen, elke pas van 6 voeten, en dus 60.0 voeten, overeen- koomehde met 600 Romeinfche voeten. De groo- te of Olijmpifche Jiadie, was 600 Olijmpifche voe- ten, bedraagende 625 Romeinfche voeten. Stathmus, zie Statioen.
Statioen, Statio , Statomus, Stativa, Caflra , was bij de
Grieken een maat, die 8so55;voeten bedroeg. Men heeft bij de Duitfchers ook Post-flationen., die op 3 à 3 Duitfche mijlen gerekent worden; Tertie, zie Graad. li;-,
Toife, is bij de Franfchen 6" Parijfche Konings-voeten.
Triens Pedis, was bij de Romeinen 4 duimen.
Ulna, zie Elle.
Unciai\zie Duim.
Vadem;, Klafter,, Orgijà, was een Griekfche maat:
De gemeene was gelijk aan een Griekfctje'pas van 6 voeten; maar de groote. Olijmpifche, /-was .6 Olijm- pifche voeten ; bedraagende 6 en een-vierde Romein- fche voeten. Men rekent ook nog hedendaags bij vadems, van 6"voeten lengte; Finger of' Vinger-breed, Digitus, war bij de Romeinen
- een-zestiende van een voet, en word gerekent 2© ., ■ breed als 4 gersten korrels, digt nevens elkander ., ■ leggende. Zie Gersten korrel... , Fuji, Bes, was bij de Romeinen 16 vingers, of'4paI-
' men, of 12 uncen, dat is 1.2. duimen,, bedraagende ... ■ • een-zesde van eens volwasfén Menfchen lengte. t ■ -, De oude Romeinfche voet is geyondef) te Romen op . tweederlei graven, als op dat van Statilius op't. Belvedère, en op dat van Cassinitius ; dog waarin eenig onderfcheid is, zijnde de eerfte ;«*£. en de tweede lU* van een Parijfche Konings-voet. Men
1440
zegt ook, dat de oude Romeinfche voet, die ten
tijde van Augustus en Vespasianus gebruikt wierd, nog gezien word-op twee oude metaalen congü of vaten
|
|||||||||
f 12 Deenfche Land-mijlen of 2o2ee-m!jlen.'
i2Duitfche - - - - of15 -, - -" 7oEngelfche - - - of 20 - - -
25 Franfche-------- - of 20 - - ;
15 Geographifche en Zee-mijlen.
20 Hollandfche uuren.
Anders re- J 10 Hongarifche mijlen, kent men, f 48 Ierfchemijlen. i -, dat ieder I 60 Italiaanfche mijlen,
graad des<\ 105 Muscovifcbe Wurften. .. .;. Aardklqots I 10 Noorweegfche mijlen,
doet - ' 'I 20 Poolfche mijlen. i?iPortugeefche mijlen.
50 Schotfche mijlen
I7i Spaanfche mijlen. 87I Turkfche mijlen.
15 Zee-mijlen.
12 Zweedfche Zeemijlen.
■' ..'•:'. 1' , '. '■■ ivf ' . ■
Orgijà, zie Vadem. l:
Qrthodoron der Grieken, was de lengte van een hand,
of ir vingers. Palm, Palmus des Romeinen, was tweederlei: De klei-
ne'was 4 vingers breed, of 3 duimen, en 'word ook een handbreed genoemt : De groot e Palm, ook Dodrans, en bij ons een Span geheecen, was 20 ver men met de duim en voorvinger kan befpannen, en bedroeg 12 vingers of 9 Romeinfche duimen. , De Griekfche Palm, was ook tweederlei : Deklei-
ne Palm, ook Dorongenoemt, was3duimen; maar
de graste Oiijmpifclie Palm, qok Spithama geheeten, was 3 Olijmpifche of 3 en eenagtfte' Romeinfche duimen. palm der Jooden, was mede tweederlei, groot en klein;
de kleine van 4, en de groote van 9. Joodfcbé dui- ■■ . men. • : .
Parajange, zie op Mijlen.
Pas, Pasfus, of Schreed, istweederlei: De gemeene be-
vat 2 en een halve voeten; maar de Geometrijche pas, daar men de mijlen mede afmeet,-is 5voeten, en was bij de Romeinen ook 5 voeten, maar bij de Grieken .6 voeten. Pentadoron, een griekfche maat, was 20vingers, of 15
\}:. duimen.; , : ,...:, ,.._•.;
Peèha, zie Hoede. . . ;.s..,
■Mef,: zie Voet: .'■. -
Pignon,, was 20.vingers, gelijk de Pentadorm.
Plethrum , een griekfche maat, was een zesde ftadieof
100 voeten; dog was tweederlei, de Plethrum mé- diocre , was gelijk 100 Romeinfche voeten; maar de Plethrum olijmpicum vel herculeum was 100 Olijm- . pilche voeten, en bedroeg. 104 en een-zesde Ro- meiriCche. voeten. Pollex, zie.JD.ut7». ■->, ,;
Pondemaat, een Vriefche veld-maat, is 240 vierkante
roeden of penningen, en 20 vierkanteroedèn is een Einfe; dus 12 einfen een pondemaat. Pu, zie op Mijlen. .....
Quadrans Pedis, een Romeinfche maat, was 3duimen;.
Q&tincunx Pedis,, was bij de Romeinen 5-duimen.
fijjede, Pertita, dezelve zijn zeeryerfcbilligvan lengte,,
naar's Lands of Stads gebruik, als van ïo, 11, 12, 14, 16» i3 of ia voeten. Maar de Landmeeters |
|||||||||
MAA.
raten geiheeaèn, in de Familie van het Farneeiche
Geflagt te Romen berustende. De Griek/ene maat was groot en klein; de kleine kwam overeen met de Romeinfche voet; maar de croate OlijmpifcJte of Herculeefihe voet bedroeg i en %sn-vierentwintigfte van de Romeinfche. De'voet der oude Jooden , becjroeg een Romein-
fche voet en 3''' duimen. Gelijk nu de voet, zedert aloude tijden, de grond- flag van alle andere kleinder en gVooter maaten ge- weest is, zo is het die ook" nog in onze tijden ; maar ze verfchillen zeer in grootte"; zo dat bijna ieder Stad of Landfchap een andere maat van de voet heeft. ; Het zal niet ondienstig zijn, hier eert Lijst te laaten
volgen, van de grootte der v.oeten'vaa verfcheidene der voornaamfte plaatzen , vergeleekèn met de Parijfche Ko» cings-voet; naamelijk als deeze'voet in 1440 gelijke deelen gedeelt word, za.bedraagen de voeten op de Yolgende plaatzen van zodanige ^deelen,. als volgt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MÄAS4
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
152-3
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naainelijk als dezelve in 1000 geHjkedeelen gedeelt is,
zo bevatten de voeten van de volgende plaatzen zo veele deelen daar van, als volgt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deelen.
Rhijnlandfche voet . 1000 Amfterdam . S. $04 Antwerpen . S. 909 Alexandrijnsche S. 1200 v. ; „. St. 1204I Andere 1202
Augsburgfche . . 938
Babijlonifche.,. S. 1172
Bafel . . 950
Andere 924
Beijerfche . S. 924
Bologneefche . 1210
Breemen . S. 934
Gecorrigeerde 926
Briel . S. 10S0
Brugge . 880
Burgundifche Graa-
ven-voet . 1088 Coppenhagen . S. 934
Dantzig . . . St. 915
Denemarken • St. 1010
Dordrecht . S. 1050
Engelfche . S. 96a
• St. 9Ji| volgens Whisten 970 Franfehegemeene S. 1038
en St. 1038 Franfehe Koningl. S. 1055
Griekfche oude St. 946
Griekfche van Her-
cules . 98 S_* Griekfche van Hero-
dotus . St. 887 Griekfche van Xeno
phon, enz. . St. 532* |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deelen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deelen.
1000
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Parijfche voet
Amlterdam . . St. P.
Antwerpen Babiilonifche St. Bafel . . . Beijerfchfr . .
Bologne . St. Andere Brusfel • P.
Gonftantinopolen .
Cracauw Dantzig . . |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hamburgfche
Hebre eu wfche Keulfche Leidfche . Leipziger Lionfche |. Lisfaboniehe
Londenfche, . |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1440
1253
1258 s
1287.
1644
1318
1280
lfrS2
I682Î
5
I2I9i
3140
1580 ï2 7ii
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
St.
St.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1593
T220
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1390
I397 I5*5|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
St,
St P |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1387
1350 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I35I
1760 1346
20S0 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Milaanfche
Neurenbergfche .
Paviafche
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Perfiaanfche van
Drufus en Alma- non . St. Praagfche
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PSt
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1272
1404
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H79f
1338 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Denemarken
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14033
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oude
St.
- Andere
Rhijnkndfche .. St.,
P.
Savoifche
SiciliaanfchevanDî'o
doms . St. Straatsburgfche .
Turinfehe Veneetfche •- .
Weener
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
R
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Egijptifcheoude.St. 1644
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1315
1320 1390 1392 1440 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1236
F.ranfcne gemeene 3417 Genève . . 1592 , Griekfche gemeene 1315.
Andere- 1320 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■ Nota., De letter S.,, toont Sn.eleius,. en de léttei
St. Struik aan, als vooreh. Begeert men meerdereverTde. oude maaten te weetens.
kan men inzien het bovengemelde, werk van de Heer Struik , en verder S n;el i/f u s Eraßoflenes Batavus,. RicciOLUs Geographia Reformata, Eisensmit Dis- quifitio. nova de Bonderibus £f Menfuris vet. Roman. Grac. ö5 Hébraic., S averien Diüionnaire mathémati- que,. Stamme.ts Wiskonstig Woordenboek-., Oeuvres adoptez Tom. 4. en Morgensters Werkdadige Meet» konst, vermeerdert: door J. H. Knoop* , _ Maaten van drooge Waaren.
Deeze maaten zijn zeer verfchil/ig van g'róotte en naam ï
volgens de Plaatzen, endeWaaren, dieermedegemee- ten worden. ne Graanen worden bij't East, Loopen, BlüdrJfc,'
Zak, Schepel-, Spint, enz. verkogtr. , De Kalk, Steen- en andere Kooien, enz. bij 't Hoed, Ton, Schepel;,' enz; ' Een Last Graanen , is in Friesland 36 Loopen; op
andere plaatzen 27Mudden. Eeri Loopen beste Rogge
weegr circa j27ponden; en een Loopen beste Weit rje
5! ;''-C'3T" -,;;i;■''■•-■"'■■ --■■' jponstea
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Griekfche van Her- ,
etiles . . St. 1370 Griekfche van Hert-' äotus . St. 1233
Griekfche van Xeno-
thon , Delf hos en |
1409
1282 2274
IS40
1400
1316
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
St.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zweedfche
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Arifloteles . St. 7*9*
|
P. 1316^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Haljifçhç. .. ''. ."., i3io
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.Andere 1315
|
.;{
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nota. De.letter St. voor Je getallen, betekent
Struik, welke Heer die waarneemingen en aanteke- ningen in zijne Inleiding tot de algemeene Geographie, en bijzonder in.de Verhandeling op de grootte derAirde, gedaan heeft, daar men al veel op betrouwen kan; en de letter P. betekent Picart ,. die mede verfcheidene maaten: vergeleekèn heeft. Wil zullen hier nog een ander Tafeltje bijvoegen,
vàn de leegte der voeten, in verfcheide der voornaam- fte plaatzen, vergeleekèn met de Kbijnlaiidfche voet, |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.MAâ.
Een Pint Amilerdams is vijf-agtfieMingelen, wegen-
de 20 Oricen : Dus de kleiner maaten na rato. De natte maaten der oude Romeinen, waaren als
volgt. Cochleare minus, hield .. . 2i fcrup.
Ligula of Cochleare iv.ajus 4 Cochl. min. of . 10 fcrup.
Cijathus . . 4 L'gulas, of . 13' drach* Acetabulum , i| Cijatlios, of . to drach.
|
||||||||||||||||||||
MA A,!
|
||||||||||||||||||||
*9H
|
||||||||||||||||||||
jonden. Een Lóopön heeft 16 Loopkeiis, of 32 groo-
ts en 64 kleine Maatjes. Een Mudde is 4 Schepels.
Een Zak houd 3 Schepels, en koomt overeen met
eèn Loopen. Een Hoed is 8 Ton ; een Ton 4 Schepels.
Een Ton-Last is 12 Tonnen.
'Een Tonne Boter is 4 Vierendeels, of 32opomL; dus
cèn Vierendeel 80 Pond. Een Kintje Boter is 40 Pond, en dus een half Kintje
ao pond. Een Ton Haring bevat 700 tot 800 Haringen, na dat
ze groot zijn; en 12 Ton Karing doen- een Last. Een Riem wit Papier houd 20 Boe;;.
Een Fviem grauw Papier, 40 Boek.
Een Eoek Papier is 24 Boogen.
; Ee:i groot'Hóndsrt is 120 in getal. • Een Gros is 12 Dozijn of 144.
Een Dczijn is r2.
Een Snees of Stijge is 20.
Een Steen Vlas is 6 pond.
BetrefFeade de oudvmiitpi van drooge V/aaren; der-
zelver yerdceling en zwaarte was bij de oude Romei- nen , als volgt. . » 'Ligxla of'groote lepel vol, Woeg . ■ • 10 fcrup.
CijatkiT hield . . 4 L'gulas, of . ■. . 40 fcrup. Acetab.üu;;i ' . . . rl Cijnthus, of . . *. . aodtacb. Quziïarlus ... 2 Acéiabiila , óf : . . 5 onc. 'Hcmhia . . . . 2 Qiiartarios, of ... 10 onc. Sextarius .... 2. Her.ii:ia's, of . , . . 20 onc. Senodius .'. . , 8 Sextbrissï of 13 pond 4 onc. Mcdius .... 2 Semoillos, of 26 pond 8 onc. De oude 'GrlekfcUs oï Auijche maaien van drooge din-
gen, waren aldus. Cochhare, of lepel vol, voeg .... 3_| fcrup.
Çj-:tJ;-us,i7&s . . . 10 Ccchkaria,dî . I'J o:1c. AçetabuluuoîOxibaphumi^Cyathos, of . . i8dracb. Coïjla . . 4 Oxihapha, of . 9 0:1c. Sextarius of Xeste; . . 2 Get%hst<oÇ . -. 180:2c.
Modulus of Ckoenix . n Xe tes, of 2 pond 3 onc. ''Mcdimnus "... 48 Ghoehices , of ic8 pond. - f O "Y " '
<■."■' Ma.tten vdn-nàtfe^Wca^n.
De natte Waaren worden''gemeenlijk in Voeders',
'Oshoofden , Aamen , Ankers, Tonnen , Stoopen', 'Kannen, Potten , Mingelen , Pinten, Half-mingelen., "Half-pinten, Vandeltjes, Half-vandeltjes, Mutsjes, '€nz. verdeelt. Een Voeder Wijn, houd 6 Aamen.
' Een Oxhoofd is 6 Ankers. Een Aam houd 4 Ankers; of 100 Potten of i5o Min-
gelen: Te Dordrecht 40 Omkan, en te Keulen 30 Om- kan. Een Anker is 10 Omkan, of 40 Mingelen.
Een LastRier is 12 Ton. ■.'
Een Hollandfche , Friefche en Breemer Ton is 35
Ouikan. Een Hamburger Ton 40 Omkan, e.n een £n- ''gelfche Ton 45 Omkan. Een Kintje Honing word gerekent op 9 Half-kan.
Een Kan of Omkan is 4 Mingelen in Friesland en ei-
nders, en dus een Half-kan 2 Mingelen. > Een Stoop is 2 mingelen. »-. EenMingelen \Vater, Wijn of Bier, weegt circa
* $ Friefche Koopmans-ponden, of 32 Oneen. |
||||||||||||||||||||
Qiiartarius j
Hemina ;
|
||||||||||||||||||||
2 Aceta'mlum, of . 5 .onc.
2 Qiiartarios, of . 10 onc. |
||||||||||||||||||||
2 Hemittas, of . . 20 onc.
6, Sextanos, of . . 10 pond.
4 Corgios, of . . 40 pond.
2 U.nzs, cf . . 80 pond.
20 Ampho;as, of . 1600 pond.
|
||||||||||||||||||||
Sextarius ,,
Congius , Uma
Ampluri CuIêUs |
||||||||||||||||||||
De oude Cfiekfiüe natte Maaien, waaren aïdusJ
Cochleare uàiùi, hield . . 37 fcrup. Chema , ■ k 2 Cochl. min; of 7' fcrur».
Mijfirvm -.>.'■ -;■■• i^Chema, of . 3 dracb.'
Coucha of S smi cijathus .v 2 Couchas, of . 6 drach. Cijaihüs . .2 Conchajs, of . 12 drach* Óx'jbaphüin of Ac■etaïulum ij C'jathum, of . 18 drach*
Quariarius of Tetardoii . 2 Oxijbâphum, of4« onc. Hemina, of Cotljlci . 2 Tetardon, of 9 onc. Sexta-ius of'Xssrés .. 2 Hem'nas, of 18 onc. Connus, ofCkca, Chus . 6 Xestes, of . 9 pond, Av.xphora , of Cadus, oï Me- • • Hf, es . . 12 Claai , of . 108 pond-.
Dog dîcze oude Meet-maaten zijn niet meer in ge-
bruik , en 00'.: hebben dezelve niet altijd van het zelfde gewigt kunnen zijn; dewijl alle natte dingen niet even zwaar weegen; gelijk men rede in voorige'tijdenondïï- ztrt en bevonden heeft, dat bij voorbeeld een Romein- fche Sextarius, met water , wijn, olie of honing aan- gevuk,. woeg-als volgt; water. _ wijn. olie. honing. *
181 oneen. i8iZ oneen. 162 oneen. 2?» oneen.
en83greip.
Men gebruikt echter nog hedend.-ags in de Apothee-
l:en kleine Meet-maaten, om het gewigt van natte me- dicinale dingen er mede aftemeeten; dog dezelve mee- ten ook de zwaarte van; allerlei vogtcn niet nar.uwkeu* rig af. Anders is in Friesland en elders
Een" Po id Koopmans-gewigt 16 Oneen , en medici-
naal gewigt r2 Oneen. Eén Vandeïtjs, of vierdepart van een Mingelen, f
Oneen. - 6 Een Half-vandeltje 4 Oneen.
j3 Een-zogenoemd S lui vers kantje 2 Oncen.v Een V/ijnromer vol, word gerekent opaOncCH.' Ji
Een Coffij-kopje vol, op anderhalf Oncé.
Een Theeki pje vol, op .10 Drachmen.
Een Eetlepel vol Water, wijn, of diergel ijk, 'öp ^
drachmen ; maar van Sijroopen op een half Once. ■ Een Druppel word gewoonlijk gerekent op ongeveer
de zwaarte van een Gersten korrel, of op een Grein gewigts; maar dewijl de druppels van alle vogten niet even zwaar weegen, en de druppels ook van alle vog- ten niet even groot zijn , zo is de zwaarte der druppels ook ongelijk. Een Dronk of Teug (Haußus) , word gerekent öp
■ 1 en een half à 2 Oncea, Daar
|
||||||||||||||||||||
MAC*, ms
|
|||||||||
MAÄ. MAC.
|
|||||||||
zoude:' Dit kan wel in veelerlei beweegingen en werkin-
gen des li^haams toegeßaan worden,, ais bij voorbeeld in de inademing, kooking der maag, bereiding van de chijl, bloed, beweeging en omloop des bloeds, enz., en in welke opzigt men het lighaam als een Machine aanmerken kan; maar van deeze zo welals van de wil- lekeurige lighaamelijke en geestlijke beweegingen en werkingen, is de ziel als het beweeg-rad ; die echter niets anders verrigten kan, dan onder het beftier, re- .geering en toelaating van den eerften grooten en alge- meenen Bcweeger van alles. MACiES; betekent eene Magerheid des lighaamsj of
eene Teering; zie ook ATROPHIA en TEERING. MACROCEPHALUS , of Capita ; word genoemt
iemand die een bovennatuur'ijk groet hoofd heeft. Zje ook GROOTHOOFD. » MACROCOSMUS ; Groote Waereld; betekent het
geheele Waerelds-gebouw met alles dat er in is, behalven de Mensch, welke met de waereld vergeleeken, Mi- crocosmus of kleine Waereld genoemt word, om dac er tusfehen de Mensch en de groote Waereld eene bij- zondere overeenkomst zoude plaats hebben. MACROOPTHALMUM , zie SLANGE- VIS-
SCHEN, ». III. MACROPIPER, zie PEPER (LANGE.) MACRORHIZON; Groot-wortelig ; Plant die een groote wortel heeft. MACROURA, zie DUIVEN, «. XVI. p. 552. MACULA; betekent in't algemeen een Vlak; maar in de Geneeskunde veißaat men daar door eene Eßvre- fcentia of Vlek op de huid; waar onder inzonderheid dê volgende voorkoomen. . r MACULAE HEPATICvE; Lever-vlekken, zijnbrcede
donkerbruine Vlekken, die gemeenlijk op de rug en borst, of ook wel, dog zelden, op 't voorhoofd voort- koomen : De oorzaak daar van is een verdikte taaiheid des bloeds, die door het zweet op de huid gedreeven word, zo dat deeze vlekken niets met de lever gemeen hebben, e:i dus t'onregtc Lever- vlekken genoemt worden. Uezelve worden best geneezen door inwendige bloed- zuiverende middelen, gelijk de Macula Scorbuticœ; zie aldaar. i MACULAE MATERNiE, zie MOEDER- VLEKL-
KEN. MACULiE SCORBUTICffi; Scheurbuits-vlehken';
zijn groote vlekken, die hier of daar in de huid voortkoo men, en van verfcheiderhande verwen , als blauw, paars, loodkoleang, groen, rood, enz. zijn, welke door een fcherp alkalisch bloed ontftaan , en doorgaans een zeker kenteken van de fcheurbuit zijn. Om da- zelve te geneezen, gefchied best door inwendige middelen; dewijl de uitwendige niet raadzaam zijn, ver- mits daar door de zondigende ftoffe dikwils nasr binnen gejaagt wordende, zulks veel nadeel in 't lighaam kan veroorzaaken. De verdunnende en bloedzui^erende mid- delen zijn hier zeer nuttig ; gelijk de af kookzels van China-wortel, klisfen-wortel, en van detegenfeheurbuiti- ge kruiden, enz.; zie verder SCHEURBUIT. # MACULA SOLARES, zie SOMER-SPRUI-
TEN. ■'..■ ■ •: 'M MACUL/E VOLATICiE; Omzwervende Oog-vlek-
ken; zijn zodanige vlekken die voor dè oogen fchijnen om te zwerven ; maar die in het oog zelve, of tusfehen het hoornagtig vlies en het crijftailijne vogt zitten; en waar van de oorzaake is, eenige taaije aldaar zittende vezel-
|
|||||||||
Daar is veel v-er warring in demaaten, zó wel als in
,1e »ewiaten, wordende di!:wiis zelfs in een zelfde Land- fcbap of Stad verfchiJligs maaten gebruikt ; dat niet an- ders dan abuifen, of veele moeite van reduftie moet vcoÓTzaaken. Zie GEW1GT. MAAT-BESCHRIJVING ; in 't latijn Angeiograpka ;
is een befchrijving van alles, waar mede men de hoe- veelheden van 't een of ander meet. MAATSCHAPPIJE, zie GENOOTSCHAP.
MAAIjER-'SPIN.zie KREEFT-SPINNEN, n. II.
?*MACACCA-TOR, zie TOR-BOKKEN, w. III.
MACCAMA, zie 3EZOAR HERT. MACEDONISCHE EERG-HIJSOP, zie HIJSOP, ». 3-
MACARONI, zijn een zoort van Noedels, die van
Rijsten-meel, of ook van het beste Weiten-bloemmeel gemaakt worden, zijnde rond, van ongeveer een penne- fchagts dikte en drie duimen lengte; men vind ze bij de Italianen en Drogisten. M ACER, is een vreemde zeldzaame fcbors van een
boom , waar van de Ouden, als Plinius, GALENusen andere fpreekcn; diegeelagtigvankoleuris, naar'trood trekkende, en van een fierke bittere en zr.amentrekkende fmaak; wordende uit de Indien gebragt: De Portugee- fen, zegt men, noemen den boom, daar deeze Bast van koomt, den Heiligen Boom, of Boom van St. Thomas, wegens zijne groote nuttigheid in alle zoorten van loo- pen, chijl- of grauwe loop, roode loop, en braaking ; men kan bijna niet twijffelen, of dee^e Bast is dezelfde met de Simarouba, dewijl deeze daar mede,in gedaante, koleur en kragten genoegzaam overeenkoomt; te meer, dewijl men zegt, dat op eenige plaatzen van Indien de" Simarouba, Macer van de Indianen genoemt word. Men moet deeze fchorsniet verwarren, met de Macis
Of Foelie. : ' MACERATIÖ; Maceresren; Weehing; weel: man-
ken; betekent zo veel als iets dat hard is, door middel van het zelve in water te zetten, of daar mede te be- vogtigen, en week te doen warden: Of door overgieting vaneenigvogt, 't zij warmwater, azijn, of wijn-geest, enz. er de kragt ujt te haaien ; hoewel dit eigentlijker en ook meesttijds Infuße of infundeeren genoemt word. MACHINA; Machine, betekent1 een Werktuig ; dog
word daar door hooftzaakelijk verfiaan, een uit verschei- dene deelen of fiakken zaamengeflelt werktuig; gelijk men zodanige in allerlei konsten en westenfehappen heeft, en er ook dagelijks nieuwe uitgevonden worden, welke dikwils van eene groote nuttigheid in het men- fchclijke leeven zijn; gelijk men onder andere zien kan, aan de verfcheiderhande zoorten van wind- en water- moolens, kraanen, uurwerken en duizend andere groote en kleine, die niet anders dan zaamenge Helde werktui- gen zijn. Zie MECHANICA. Zommige Philofiphen en Geneesheeren hebben het
nienfchelijke lighaam , niet alleen vergeleeken bij een Machine , maar ook zelfs tot eene Machine gemaakt ; gelijk men m hunne Schriften het woord Machina hu- nana v:nd, waar door ze het menfchelijke lighaam ver- * Zeker Schrijver, La Metrie genoemt, heeft'in een
Uitgegeeven Boek , getijtelt VHomme machine, getragt te bewijzen, echter tegen alle reden aan, datdeMensch zonder willekeur, volgens de noodzaakelijkheid zijner üevveeg-of fpring-vederen, zich beweegen en werken |
|||||||||
!
1 loz« . MÄD.
vezeltjes , die door de tijd verdroogen, en de eigen-
fchap van een vlies aanneemen. , Dezelve worden zeer bezwaarlijk geneezen, om dat
men aldaar geen.geneesmiddelen kan in 't werk'ftellen: Oridertusfchea kunnen de ontlastings- en kauw-middelen, als mede de niés-middelen veeltijds van nut zijn; en on- der de eerfte inzonderheid de zoet gemaakte kwik (mer- curius dulcis), enz. Tot kauw-middelen dienen de an- geiijkewortel, meefier-wortei, bertrams-woitel, mafiix, • kruid-nagels, cardemame, enz. Tot nies-middelen, de Î betonte, murjoleine, tabak, daal-leliën,witte nies-mrtel,
pertrams wortel, benzoin, enz. ./.
Barthqlinus heeft in Aft. HafnienfiVolum. I. Ann.
Ï671. Obferv. 21. het volgende fnuif-poeder zeer aan- •jepreezen. Neemt beste tabak , een once ; marjolein«, twee drachmen, oogen-troost, venkel-zaad, eendrachma; - poeljes van lorken-zwam, een fcrupel; venkel-water, zo veel genoeg is ; maakt er een fijn poeder van ; waar van tle Lijder altemets wat in de neus moet opfnuiven. IDe verfche wortel van alcea in de nek gehangen, word
Dok zeer gepreezen, waar bij een goede leevens-regel Bioet gehouden, en veel venkel-oï venkel-zaad gebruikt worden. MADAROSIS ; betekent het uitvallen des haaks uit ie oogleeden, gelijk na de 'kwaadaardige koortzen dik- wüsgebeurt: Zulks word op dezelfde wijze geneezen gelijk andre Haair-uitvalling. : MADELGEER, zie KRUISKRUID en KRUIS-
WORTEL. MADELIEVEN ; Maagdeliefjes; in 't latijn Bellis.
Hier van zijn verfcheidene zoorten, waarvan wij de Voornaamfte zullen aanmerken. . 1. De kleine Madeliefjes, bij ons ook Fenne-bkemen
en Tuintjes-bloemen genoemt; .Bellis fijlvestris minor; Bellis fijlvestris Douonjei; (Bellis fcapo nudo , Linn. Spec. Plant.) 2. De kleine Madeliefjes met een geblade bloem fteel ;
'Bellis fijlvestris minor caule foliefó ; (Bellis caule fubfo- liofo, Linn. Spec. Plant.) 3. De gemeene groote Madeliefjes; Bellis fijlvestris,
taule folüj'o, major ; Bellis major Dodonjei , (Chrij- fanthemum foliis amplexicaulibus oblongis, fuperneferratis fnfetmé dentatis, Link. Spec. Plant.) 4. De groote Berg- Madeliefjes met fijne gezaagde
Waden; Èellis (Leucanthemum) montdna , foliis ferratis figidis; (Chrijfanthemum foliis imis fpathulato-lanceolatis ferratis, fummis linearibus, Linn. Spec. Plant.) 5. De groote Berg-Made liefjes met Chrijftantbemums-
bladen ; Bellis (Leucanthemum) montana foliis Chrijfan- themi ; (Chrijfanthernttm foliis imis palmatis, foliolis li- nearibus pinnatifidis, Linn..Spec. Plant.) 6. De groote Madeliefjes metRhijnvaar-baden; Bellis
(Leucanthemum) Tanaceti folio, flore majore. : 7. De doornige groote Madeliefjesmetnaakte bloemen;
Bellis major fpinofa, petalis carens; (Chrijfanthemum fiss- culis omnibus uniformibus hermaphroditis. 8. De groote Americaanfcjie heesteragtigeMadeliefjes,
tan zommige kwalijk 'Gaapfche Aster genoemt ; Bellis -Americanafrutescens ràmofy ;(Chrijfantemum foliis lanceo- litis fuperne ferratis uirinque acuminatis, Linn. Spec'. ■ Plant.) m - 9. De Americaanfche jaarlijkfche getakte en gekroon-
,■ <de Madeliefjes ; Beilis ramofa umbellifera Cornuti ; iAster foliis lanceolatis , lateribus inferiormn crenatis,
tadice annua, .caule< corijmbofo, -peiuncuUs nudis, Lisn. SptcPlint.) |
|||||||
.*>.*'' MAD.
• Sefchrijying. De eerfte zoort, fprait uit de wortel vseïe
bladen, die langwerpig rond, glad, wat vleefchig en iets gekertelt zijn, en meest tegen de aarde 'verfpreid leggen ,• tusfehen welke dunne korte deeltjes uitfehieten, die ieder een gefhaalde bloem draagen, met veele ftraal- bladjes, die wit of roodagtig zijn, maar in't midden is de bloem geel. Daar zijn verfcheide veranderingen van ; als 1. met
fraaije dubbelde bloemen van verfchillige koleuren , als wit, rood, incarnaat en bont; .2. met pijpjes.bloemen, van de zelfde koleuren; 3. met kinderkens, of kleiner bloemen, die nevens de hoofdbloem op ftëeltjes voort- koomen, en 4. metdubbelde bloemen die in de gedaante van een Haanekam groeijen : Deeze vier veranderingen wor- den in de bloem-tuinenonderhouden, daar ze een goede vertoon ing maaken. De tweede zoort, gelijkt veel naar de voorige eerfto
zoort, maar ze heeft fteelen die met eenige bladjes be- zet zijn. ...K.. . De derde zoort, fchiet uit de wortel verfcheide fteu-
gen , van anderhalf voet hoogte of hooger ; aan wel- ke langwerpige, fmalle-, ftompe,, grof gezaagde bladen groeijen, dje de.fteng omvatten, en uit welker oxels •bovenwaarts takjes met diergelijke bladjes voortfpruiten; op de top der ftengen en takken , koomt een groote gedraalde bloem voort, die in't midden geel is, maar de ltraalen zijn wit, naar die van de Camille gelijkende, en daar glad hoekig zaad naar volgt. De vierde zoort, gelijkt naar de voorige, maar heeft
wat breeder ftompe bladen, die wat ftijfagtig en bene- den gezaagt, maar boven aan de ftengen ongezaagt en fmal zijn; de bloemen zijn wit, in het midden geel en groot. De vijfde zoort, gelijkt ook naar de voorige, maar
heeft gefnippelde bladen, naar die van de Kandifche Chrijfanthemum gelijkende. De zesde zoor-t, gelijkt mede naar de voorige, maar
heeft bladen die naar de Rhijnvaar zweemen. De zevende zoort, groeit heesteragtig; heeft bladen
als de Lever balfem, dat is langwerpig en wat geker- telt, maar die aan't einde fcherpe doorns hebben ; op de top der fleug en takken, koonien goud-geele bloemen voort, die geen draaien hebben, naar die van het Cijpres kruid gejijkende. De agtfte zoort, groeit heesteragtig, van drie voeten
hoogte of hooger, en met veele takken, waar aan bla- den groeijen, die breed, langwerpig, puntig en ge- zaagt zijn; de gedraalde bloemen, die op de top der takken voortkoomen, zijn groot en van gedaante als die van de voorige zoorten, van koleur wit en vanvbinnen geel- De negende zoort, fchiet een fteng van anderhalf
•voet hoogte oï hooger, die boven kroonswijze veel getakt en met bladen bezet is, welke langwerpig, puntig, en beneden gekertelt zijn, en witte bloemen op naakte fteelen draagen, welke naar die van de voorige ge- lijken. Plaats. De eerfte gemeene enkelde zoort, groeit'in
Hoog-en Neder-Duiiscbland, enz., overal in de vette weiden en op andere vette grazige piaatzen. De tweede zoortkoomC voort in Zuid-Frankrijk, Italien, Sicilien eu Spanjen. De derde zoort word in Hoog- en Neder« Duitschland enz. .gevonden, in de weiden , aan de kan- ten -van de akkers en elders , dog voornaamelijk op fcha- duwagtige plaatzen. De vierde zoort koomt in de berg- agtige
|
|||||||
-
|
|||||||
-------
|
||||||||
MAG;
|
||||||||
MAD, MAE.'-MAG. , - -
Bsttes piaatzen'van Zwitzerlànd, Frankrijk, Italien,'
e£z voort De viJfde en zesde zoortsn groeiJen in
7uid-Frankriik en elders. De zevende zoort groeit na- tuurlijk in Africa. Deagtfte en negende zoorten hoo- ien in Noord-America, Canada en elders te huis. Alle deezs zoorten zijn langleevend , behalven de
tweede en'negende zoorten, die eenjaarig zijn. Kweeking' Dezelve worden alle, behalven de een-
iaarige. ligtelijk vermeerdert door fcheuring der wortel- jpriiiten , in het na-of voorjaar, en willen in allerlei goede, dog liefst in zandagtige gronden zeer wel groei- jen, kunnen ook onze winter-vorst wel doorftaan ; be- halven de zevende zoort, die in de winter, |n potten geplant ftaande, in het oranjehuis voor de vorst bewaart moet worden. Men kan alle degroote zoorten ook door 't zaad voortkweeken, dat men in het voorjaar op een warm bedje zaait, en de jonge planten daar na in Au- gustus verplant, op de rabatten of elders, daar ze zul- len blijven ftaan; maakende een goede vertooning in haar bloeitijd. Wegens de kleine dubbelde Madeließes, moet ik nog
aanmerken, dat men dezelve altijd moet verplanten, te- gen de volle maan, want als men zulks met een afnee- mcnde maan verrigt, zo vermindert de dubbelheid, en ze worden eindelijk geheel enkeld. - De tweede en negende eenjaarige zoorten, worden
door het zaad gekweekt, dat men in het voorjaar op een warme plaats, of in een maatige warme broei-bak zaait, en de jonge planten daar na in de Maij-tijd op een warme'plaats verplant, zo zullen ze in dat jaar bloeijen en rijp zaad geeven. , Eigenfchappen.Degemeenekleine en groote Madeliefjes,
hebben een openende, verdunnende, pisdrijvende en wondheelende kragt; en worden inzonderheid gepree- zen in de borst-; lever- en milt ziektens, engborftig- heid, jigt, enz,; uitwendig, omwonden en zweeren te geneezen : Men gebruikt voornaamelijkde eerfte kleine zoort, en zo wel de bloemen als bladen, in aftrekzeis of afkookzcls; ook maakt men van de bloem-bladjes een conferf. MADELIEVEN (BLAAÜWE-), zie GLOBULA-
RIA. MADEN, dus worden de Maskers of Wormen der
Vliegen genoemt, verkrijgende na de ftoffen waar op zij leeven, de bijnaamen van Vleesch-, Kaas-maden, enz. , MADRACIUM, zie MATRAS. MADRF.PORA, is een fteenagtig Zee gewas, dat
op de grond der Zee voortkoomt, en nevens andere fteen- planten, bij 't Coraal-visfchen dikwils mede te voorfchijn koomt; beftaande uit fters-gewijze pijpjes, en die van «et moraal enkel daar in verfchillen, dat de takken met verfcheide gaten doorboort zijn; dogdaar zijn verfchei- de zoorten van, en van verfchillige koleur, als wit, grijs, .*00Ad' enz- of men deeze Zee-Iighaamentot de Fa- milie der Planten, of tot die derSteenen moet brengen, is men het niet wel eens over; hoewel de meesten zulks onder de Planten (lellen : De Heer Reaumur en andere houden diergehjke Zee-lighaamen , thans niet. zo zeer voor Planten, als wel voor een mengzel van kleine ge- zellige Zee-wormtjes; zie verder LITHOPHITTA en 2EE-PLANTEN. uinurnijiü en Deeze Madvepora's zijn alkalisch en zamentrekkend,
en hebben de zelfde zuurbreekende krast als de fnraalpn . MAENA, zie ZEE-BRAASEMS f„ vr J^G-AAL, zie SNOï-VISSCHEn) .«.'*. i
|
||||||||
MAGAZIJN, dus noemt men in ëene Vesting, de
bewaarplaats van Oorlogs-tuig; als mede het Gebouw, waar in gemeenlijk de Timmerlieden, Smeeden en an- dere Handwerkers , tot gebruik van de Vesting en tea dienste van 't Gefchut, werken. Ook noemt men Magazijnen , de verzamelplaatzeo
van Leevens-middelen en Voeder, tot onderhoud vaa Menfchen en Beesten, een Leger uitmaakende, en zon- der welke zij niet kunnen beftaan. Kruid-Magazijn is de naam, die de bewaarplaats van
hét Buskruid draagt ; dit Gebouw dient wel verzorgt, en zodanig met wulften overtoogen te worden , dat in gevalle van belegering, de Bomben er niet kunnen doordringen. De beste manier om dezelve te vervaar- digen, word in de fchoone Werken van Vauban en Belidor geleert. Nog noemt men Magazijn, zekere Gebouwen alwaar
de Kooplieden hunne Goederen opflaan en bewaaren. Zie PAKHUIS. MAGALEP, zie MAHALEP. MAGDALEON ; Magdaleones; betekent een Pleister' rol, dat is', een klomp Pleisters tot rollengemaakt; het werk der Apotheekers en Heelmeesters zijnde : Da Zwavel-rollen worden hier door ook verdaan. MAGELLANISCHE CANEEL, zie CANEEL
(WITTE-). JMAGELLANISCHE GANS , zie DIOMEDEA ,'
n. II. MAGER; Magerheid; is een tegengeftelde toeihnd.
van Volflagentkeid ; beftaande in een gebrek van vet, en in de inkrimping van de vleefchige deelen ; uitwendig kent men dezelve door 't uitfteeken van alle de verhe- ventheden der beenige deelen : Het is nog een blijk van gezondheid, nog een teken van ziekte. De Ouder- dom brengt noodwendig de magerheid met zich ; Lhet is mede een gevolg van ziektens, endiè van een lang aan- houdende ilrikte bekrompene leef-regel. MAGERE SPIER, ook fmalle Spier genoemt ; in't
latijn Gracilis Musculus, is een der buigfpieren van het fchaambeen, dezelve ontftaat van de zaamenvoeging der Schoot-beenderen, en eindigt in 't binnenfte hoofd der Tibia. MAGISTER; Meester; is een tijtel die men veel-
vuldig in de oude Schrijvers vind, en die tot een ken- merk verftrekte, dat den Perzoon die dezelve droeg, tot een ige trap van verheventbeid, infeientia alloua pree- fertim literalia geraakt was. Oudtijds noemde men de zulken Magistri, aan wien wij in onzen tijd den naam van Doftoren geeven. MAGISTERIUM; Meester-poeder; hier door word
in de Chijmie verdaan een zeer fijn poeder, dat uit een. folutie, door bijvoeging van iets, nedergeftort is ; en koomt met een preecipitaat in zo verre over een; zo dat een preecipitaat ook een magisterium kan genoemt wor- den ; dog wanneer een preecipitaat uitgeene natte folutie, of geheel niet door' een derde bijkoomende zaake ont- ftaan is, zo kan zulks een preecipitaat , en geen magiste- rium genoemt worden.' Men kan de magisteria en regte preecipitaat en verdee-
len, naar de ftoffen daar ze uit bereid worden, in de volgende; i. in aardfche magisteria, die men weder in drie zoorten kan onderfcheiden, als in magisteria van vegetabiliën, van animalien en van mineralien; 2. 'mmt' talifche; 3. in zwavelagtige; 4. in harsagtige; 5. 'ïn ver- mingdt, en 6. in valfche magisteria; welke laatfte zo- D danig
|
||||||||
MAG>
vloeipapier in een tregter van bet magiflerium aflekkenj:
't welkemen dan in de fchaduvve en bij eeu zagte warmte, wel kat droog worden ; zo heeft men een zeer fraai rooi, magifteriwn ; het welke tot water-verf, iilumineeren en, fchilderen zeer dienstig is, en in plaats van carmijn kan, gebruiKt worden. Op de zelfde wijze kan men ook roode Magifteria maar-
ken van carmofiJH-oïkermes-befiën , jpaanders vanbrafllje- houtoFfernamouc, welk iaatlie men uitkookenmoet; als» raede geele magifteria van kruis-beflën, curcunia, geel\ hout, wildeJaffraan-bloemen, goudjes-bloemen, orleane,■ enz., en blauwe van blauwe hoorn bloemen i enz., gejijk ook groene magifteria uit de zappen van deeze of geen.e verfche kruiden ; 't welke ook uitzommigé droóge krui- den , als onder andere van de ferratula kan gefchieden ; welke magifteria mede zeer dienstig tot het iilumineeren en fchilderen, en alle ook van veel dienst in de Ka* toendrukkerijen kunnen zijn. Magiflerium van Coralen te maaken.
■ Neemt roode of witte corakn, of van beide zaarnen, zo veel gij wilt, ftoot ze grofjes klein, giet er fcherpe gedis- tilleerde azy'ïiop, en digereert het een weinig in de warm* te; als dan een gedeelte daai van gefolveert is, zogiethet vogt af, en weder andere gedistilleerde azijn op; en ver- volgt dit zolange tot dat al het coraal, of het meeste op- gelost is; giet vervolgens dejalutie bij elkander, filtreert ze door vloeipapier, en précipitée« het gefiltreerde met liquor ofgeflnolten olie van wijnfteen , dezelve ailengskens icdruipende ; wascht ten , laatften het precipitaat met genoegzaam water, vijf of zes maaien af, om het te ver- zoeten, en laat het daar na zagtjes droogen. Dit magisterium dient in de Geneeskunde tot 't zelf-
de gebruik als de geprepareerde coraakn: Men fchrijft er inzonderheid een harcfterkende en vervrolijkende kragt aan toe, en prijst het ook tegen het vergift, roo- de loop en alle bioedftortingenr De dofis is van een half fcrupel tot een half drachma. Magisterium van Herts hoorn te maaken.
Neemt geraspte punten van herts-hoom, zo veel gij
wilt, giet er genoegzaame gedistilleerde wijn-azijn op1, en laat 't eenige dagen in digestie ftaan; dan de' folutie door vloei papier gefiltreert zijnde , druipt er liquor van wijnftecu-zout bij, zo veel genoeg is, tot verzaadi- ging, zo zal er een wit poeder geprecipitee« worden, dat verfcheide reizen met zuiver' water moet afgewas- ichen, en daar na gedroogt worden... Ändere maaken het geraspte herts-hoorn eerst vogtig
met geest vanfalpetcr; gieten er dan goede wijn azijn op-, en prascipiteeren de folutie vervolgens met gerectificeer- de geest van vitriool, of met liquor van wijnfteen zout; 't overige als vooren. Op de zelfde wijze kunnen ook magisteria gemaakt
worden, van elands-hoom en klauwen, een-hoorn, men- Jchen-bekkenetl, tanden van wilde zwijnen, fnoeks-kinne- bakken, ijvoor, kreefts-oogen, baars- en karper ft eenen'. Item van paarle-moer, oester- en andere Je helpen, ,enz. ' Om Magisterium van Crijtsallen te manken.
Neemt crijstalkn, maakt dezelve twee of driemaal gloeijend, en leseht ze telkens in water af, ftoot ze dan .klein, en calcinée« ze met eens zo veel Jalpeter ; daar na met water afgewasfehen, verzoet en gedroogt zijnde, giet er genoegzaame fterke gedistilleerde, azijn op, die '■ me»
|
||||||
danig zijn,-die wel den naam van Magisteria draagen,
echter geen wâare Magisteria zijn, gelijk bij voorbeeld het magisterium van aluin, van wijnfteefi, van jalappe, çn Jcammonium, enz. ; Um een regt magisterium, zo wel als prœcipitaat naar
de order te maaken, worden er tot de hoofdzaaken vier- derlei dingen vereischt; als r. het Jolvendum, of de ftoffe waar van men het magisterium maaken wil; 2. een Jolvens of het menßruwn, waar mede men de ftoffe wil oplosfen; 3. een prœcipitans of de derde zaake, welke ^ich liever met 't menftruum vereenigt, als met het op- geloste, endaar door veroorzaakt, dac het opgeloste naar den grond zinkt, en 4. ook een abluens of edukorans, om daar door de aankleevende falinifche deeltjes van het magisterium of prœcipitaat af te wasfchen. Aangaande 'tfvlvendum of de ftoffe; zo kan dezelve
uit alle de drie Natuurrijken genoomen' worden; ja men ]jan uit de meeste dingen magisteria en prcecipitaateh maaken. Het folvens of menftruum kan vierderlei zijn ; naame-
lijkeen zuur (acidumj, of een alkali, of een brandbaqre geest, of ook maar water. Het prœcipitans of'de derde vereischte zaake, kan zeer
Teelerlei zijn, dog is bij de gebruikelijkfte magisteria maar vierderlei, naamelijk een zuur, of een alkali, of metalige ftoffe, of maar zuiver water. Het abluens of edukorans is maar gemeen water, of ten
hoogden gedistilkert water. Betreffende de preparatie der magisterïen en prcecipi-
taten, in't algemeen, dezelve is juist niet zwaar of be- sonder konstig, en beftaat daar in, dat men de ftoffe in een bekwaam menftruum, naar den aart van de ftof- fe fol veert; defolutie, als het noodig is filtreert, en 't gefolveerde vervolgens door een tegenftrijdigprad/x'faw nederftort; dat is, als de ftoffe door een zuur gefolveert is, zo word tot 't prœcipitans een alkali gebruikt; maar is de ftoffe door een alkali gefolveert, zo neemt men |ot 't prœcipitans een zuur: Is de ftoffe door een bran- dende geest ontbonden, dan dient tot het prœcipitans en- kel water ; daar zijn egter bij het eene of andere magisteri- um of prœcipitaat zointijds nog deeze en geene besonde- re behandelingen en handgreepen noodig, die men door de bijzondere befchrijving en door de oeffening leert : En fchoon er hedendaags niet zoweel magisteria en prcecipitaa- ten meer bereid en gebruikt worden, als voor deezen, zo aal het echter niet onnut zijn, om eenige der voor- aaamfte en meest gebruikelijkfte magifterkn, van elke zoort hier te befchrijven. Om Magiflerium van Cochenüje te maaken.
iteemtcoclienilje, 30 veel gij wilt, ftoot en wrijfc ze klein, laat ze in genoegzaam water op een warme plaat weeken en trekken, daar gij wat liquor van wijnfletn- zout of van potasch bij moet doen, of maar wat v'an het .yvijnfieen-zout of zuivere potasch zelve; filtreert het roode ^fkookzel daarna, en giet bij het gefiltreerde allengs- iens zoveel aluin-water (dat is in water gefmolren aluin) als tot de verzadiginggenoeg is; zo précipitée« zich bet tnagifteriwn naar den grond; daar men dan het vogt zagt- jes en voorzigtig van moet af-, en ruim zuiver water op- gieten, en het omroeren ; als hef magiflerium zich dan .weder gezet heeft, giet men het water weder zagtjesaf, .en ander daar op, gelijk voorheen, om dus het zoutag- tige daar van aftewasfchen ; ten laatiten het meeste wa- <ex zagtjes afgegooten zijnde, laat men het overige door |
||||||
-----—T------TT"------—'-------
|
|||||||||||
AU
|
|||||||||||
&A&
mêtlôok wel met wat geest van toutfcherpenkari, om
ze te folveeren ; gefolveert eri gefiltreert zijnde, prai- apiteert ze met gereftificeerde^rt van vitriool; zo ver- krot men het magisterium * dat verbolgens verfcheide1 feizen moefargewasfchen en gedroogt worden. Op diergelijke wijze kunnen ook magisteria gemaakt
worden van de Jooden-ßeen, lux-fleen, graveel-fieen en. fhiegel-fleen ; als mede van de kostbaare fteenen, als Smaragden, Crijstallen, Carneool, Robijnen, Saphij- reti, Granaten , Amethijftinen , enz. ; hoewel het zei .e thans zelden gefchiéd * en ook de preparatie in deeze dikwils niet wel gelukt; fchoori men de aller- fterklle zuuren gebruikt die er te vinden zijn ; daaren- boven zijn deeze magisteria ook van geen of zeer wei- nig nut in de Geneeskunde, en derhalven nïet noodig te maaken. Om Magisterium van Wismuth of Mar-'
cafiet te maaken. Dit metalifche magisterium, dat ook Blanc d'E/pagne of Spaansch-wit genoemt word; word aldus bereid ; Neemt wismuth , zo veel gij wilt, bij voorbeeld , een oncc; (loot het grofjes klein, doet het in een taamelijk groot glas, zet het, wegens de ontftaande dampen, on- der de fchoorfteen, en giet er allengskens ongeveer een Qnce falpeter-geest bij, en fchud het zomwijlen zagtjes om, tot dat alles of althans 't meeste opgelost is; giet dan de folutie in een ander groot glas, en giet er allengs- kens bij beetjes, 5 of 6 pond zuiverwaterbij , daar van te vooren een half once zee zout in gefmolten is, als dan zal er een wit poeder na de grond zinken, daf men vervol- fens verfcheide reizen moet afwasfchen en in de fcha-
uwe droogen. Men kan de folutie des wismuths ook verrigten met
de folutie van ammoniak-zout of met hoog gerectificeerde wijn-geest. ' • ■' • Dit magisterium word veel gebruikt van de vrouwelij-
ke Sexe tot een Blanketzel, om een wite huid te maa- ken; wordende ten dien einde onder roofe-, witte lelien- of boonen bloeizel-water, of ook onderpomade gemengt. Op dezelfde wijze kan men ook een magisterium van
zink maâken , dat tot het zelfde gebruik dient, en ook een goed oogmiddel is. Schoon purper koleurig Magisterium van Goud
te maaken. 1 Neemt goud, zoveel u belieft, ontbind het in Ko- 'iiinglijk water;, maakt ook een folutie van tin, en drupt dan van beide foUiden bij beetjes een na't ander, in zuiver gedistilleert water; dog de folutie van het goud moet niet tefterk, maar met Water wat verzwakt zijn. Of men legt ook wel een ftukje zuiver tin in de goud folutie, zo zal t vogt bloed rood worden.en er dus een fraai rood-koleurig poeder allengskens neerzinken, 't welk men vervolgens op degewoone meergemelde wijze wel af wascht om 't te verzoeten, en daarna opdroogt. Bit magisterium van goud, dat ook wel purper-koleurige
goud kalk genoemt word, word gebruikt om het fraaije rubijn-glas te maaken, en de rubijnen na tebootzen. Men kan ook nog op meer andere manieren magiste-
■«en van goud maaken ; gelijk het donderend goud ookeen zoort van magisterium is. " 1 isTél' Mag{rterium van Zilver te maaken. '
Neemt fijn zilver, Ontbind het ia fierk-water~; legt dan |
|||||||||||
mt
|
|||||||||||
MAG-.
|
|||||||||||
ftüRjes Vàn dunne koper-plaatjes in dèïbïutie, zo praci-
piteert zich het magisterium, als fijne vlekkige bladjes- neder,- dat men vervolgens naar gewoonte afwacht en droogt.. ■ Magisterium van Koper te maaken.
, Het koper in fierk-water gefolveert zijnde , legt er ftukjes ijzer in, zo valt het magisterium van koper neder. Magisterium vin Tzer te maaken.
Ontbind het ijzer of/taal in flerk-water, en legt in d*
folutie zink, zo zal het magisterium van het ijzer neder vallen; dat men afwascht en droogt Merkt, dat men met de zink alle metalifche folutierr
prscipitèeren kan. Magisterium van Tin te maaken.
Neemt zuiver EngelscH tin , folveert het in ge-'
noegzaame gedistilleerde azijn, en prajeipiteert dan dé folutie met geert van vitriool; dezelve druppeiswijzeet indoende; wascht het preecipitaat vervolgens wel af, en droog het. Of folveert het tin met Koninglijk water, en pracipi-
teett de folutie met de liqüor van wijn-fleen-zout; 't ove- rige als vooren. Dit magisterium word tot Blanketzels gebruikt, geli/fc'
dat van wismuth. Magisterium vân Lood te maaken.
Neemt beste loodzuiker in crijstallen, twee. of drie on» een; folveert dezelve in wijn-azijn, zo veel genoeg is; filtreert dan de folutie , en drupt er liquor van wijn- fleen in, zo zal het eerst als melk, maar daar na een zoort van (Iremzel worden, dat zich in de gedaante van een wit poeder op de bodem van het vat zetten zal; roert dan alles wel door malkander, en giet het door een tregter die met vloei-papier voorzien is, zo zal het vogt zo klaar als water aflekken, en het poeder te rug blij- ven ; dat men dan verfcheide reizen moet afwasfchen r en vervolgens laaten droogen, zo heeft men het witte magisterium van lood,. het welke \ gelijk 't magisterium van wispiuth, tot Blanketzels gebruikt word : Ook dient het onder pomade vermengt, tegen' jeukte en fchurft. Zie op 't artijkel LOOD. Magisterium van Zwavel te maaken.
Neemt zwavel-bloemen of fijn g'eßoetene rouwe zwavel,
vier oneen; wïjnfleen-zout of gezuiverde potasch, twaalf oneen; doet 't zaamen in een ijzere of verglaasde aar- den pot, met zes of zeven pond water, en laat het toegedekt 5 of 6 uuren kooken, tot dat het vogt rood word, zo zal de zwavel opgelost zijn; filtreert dan de folutie, giet er allengskens na malkander bij, wat ge.dis- 'iillèerde wijn-azijn , of ëen ander zuur ,• bij voorbeeld, yitripol-olie of de folutie van alui'ti, röt verzadiging toe, zo zal het een melk worden en er een lelijke ftank ont- daan , als vuile eijeren; deeze melk moet men .laaten ftaari, tot dat er een wit poeder gepracipiteert is; dat men dan, het vogt er zagtjes afgegooten zijnde-, wascht en.droogt, gelijk andere magisterien- Andere folveeren de zwavel met goed kalk-water, of
met zeepzieders-loog van. kalk. en potasch gemaakt ; het overige gefchiéd als vooren.'. ; ' ;' ,'.,'„, "' Dit magisterium , dat anders öolr Zwavel-melk ge-
D x noemt |
|||||||||||
Ipâ» MAG.-?- MAG.
|
|||||||
noemt word, word geprèezen in borst- en long-ziektens,
van zes greinen tot een fcrupel ingegeevea. Magisterium Van Antimonie te maaken.
Neemt fcorien van antimonie , die men verkrijgt als
de regulus van antimonie gemaakt word; kookt dezelve met ruim water uit, en als het niet genoegzaam (belten wil, zo doet er wat wijnfteenzout of gezuiverde potasch bij, zo verkrijgt men eene geelagtig-roode fterke zwa- velagtige folutie, die men moet fiitreeren, en dan het gefiltreerde met genoegzaame gedistilleerde wijn-azijn prœcipiteeren ; en ten laatften het geprœcipiteerde, gelijk andere magifleria, afwasfchen en droogen. Men kan deeze bereiding ook met preeparaten van an-
timonie, als van de faffraan der met aaien, lever van anti- monie , enz. maaken ; als mede van rouwe gepoederde an- timonie, door dezelve in een zuivere loog van potasch, of met kalk-water, of met zeepzieders loog, uitte koo- ken. Ook kan men tot de prœcipitatie andere zuuren gebruiken, bij voorbeeld, f alpeter-geest, zoutgeest, vi- triool-geest, jolutie van wijnfieencrijfiallen of van aluin, enz., hoewel door de verfchillige prajcipitanten , de kragt des magisteriums eenigzins verandert word. Dit magisterium, dat ook Gulde-zwavel van antimonie
(Sulpltur auratum ahtimonii) genoemt word, doet zom- tijds gemakkelijk braaken, dog is meest zagtjes buik-ope- nend, en kan in veelerlei gevallen nuttig zijn, als in de buikloop der Kinderen, als de kiefen ftaan door te koomen. De dofis is tot agt greinen , maar voor Kinderen maar een half grein, of ten hoogften een grein. Xzeragttg Magisterium van Antimonie (Magiße-
rium Antimonii martiatum) te maaken. Deeze word gemaakt, als men de gemelde folutie van 4e fcorien van antimonie, met de folutie van ijzer-vitri- oolpracipiteert; waar door de folutie in een oogenblik zwart word, en er daar na een poeder van de zelfde ko- leur nedervalt, 't v/elke wel afgewasfehen en verzoet zijnde, moet men er verfcbeidemaal wijn-geest over af- branden, en het droogen en bewaaren,: Het overige gefchied verder als vooren. ' .,'.'] , Dit magisterium, dat anders ook ijzeragtige Zwavel van
'antimonie (Sulphur antimonii martiatum) genoemt word, 'word grootelijks geprèezen, om de allerfterkfte verftop- pingen te openen, het zweet'en de pis in de flijmzugt (cachexia) en waterzugtte drijven ,.indebloedftortingen, derdedaagfche koorts , en andere langduurende kwijn- jjiektens {morbi chronicï), alsmede in de oog-vloeijin- gen. De dofis is van een grein tot drie. Als het met Jiet bezoardicum minerale gemengt word, is het een tref- felijk zweet middelj, , . --.-••: Magisterium van "Benzoin.
Neemt benzoin, trekt er met hoog gerectificeerde wijn- 'reest of geest van roofën eene tinctuur uit; ftort dan dee- ze gefiltreerde tinctuur, plotzelijk in een groote partij loofe-water , of maar gedistilleerd gemeen water,,, of giet de kwantiteit van een deezer tvateren in eens op dp iinStuur, zo vergaat de treffelijk fraaije roode koleufder tinctuur in een oogenhlik, en het mengzel word.wit ais melk, welke de vanouds zogenoemde Juffer-melk {Lac virginis) is : Als. men dan d'eezQ melk een langen. tijd "laat ftaan, (cléwijl de fijnfte deeltjes uit dezelve zeej: .fcezwaailijk. eo-la.ngz.aaja nederzinjienj zo valt er met de |
|||||||
tijdeen wit geelagtig poeder op de grond, 't welk men,"
na dat het daar bovenftaande vogt afgegopten is, zagtjes en voorzigtig moetdioogen en bewaaren, zo heeft men het magisterium van benzoin. • Men kan tot de praclpitatie ook het flap zout-water
van zuure zouten, als aluin water, enz. gebruiken. Dit magisterium is van een zeer aangenaame reuk, en
heeft de kragt gelijk de benzoin zelf; dog word meest tot parfums gebruikt. Op dezelfde wijze worden ook magisterien vmjalap-
pe, fcammonium, lorken-zwam en pokhout, enz.gemaakt, • dog die gewoonlijk den naam van Harfen (Refince) dran- gen. i)l;'j Zaamengefield harifierkend Magisterium
te maaken. Neemt roode coralen en baars-fteenen, van eiks een on- ce ; Orientaalfche paarlen ,- een half once ," alle drie ge- prepareert; geraspt ijvoor en herts-hoorn , van eiks zes drachmen ; folveert deeze dingen met geest van zee-zout, en priBcipi teert de folutie met geest van vitriool, vervol- gens wascht en verzoet het pracipitaat, en droogt het ten laatften, gelijk anders gewoonlijk. Magisterium tegen de vallende Ziekte te maaken.
Neemt hoorns en klauwen van eland, herts-hoorn en men-
fchen-bekkeneel, van eiks-één, once; Orientaaljehe fma- ragden, een half once; opregte eenhoorn, twee drach- men; deeze dingen geraspt of klein gemaakt zijnde, zo ontbind ze in geest, van zee-zout, en prscipiteert de fo- lutie met vitriool-geest, en behandelt het verder als het voorige magisterium. -. Maar hetitaat aan te merken , dat men deeze en dier-
gelijke zaamengeltelde magisteria, hedendaags op zeer weinige-plaatzen meer maakt; maar men neemt liever de fijn geprepareerde Ingrediënten zelve, en mengt ze tot een poeder; dat ook fchielijker en naar goedvinden'van den Geneesheer kan gefchieden. Magisterium van. Aluin te maaken, -,
Neemt zuivere aluin, calcineert dezelve, en wanneer
het meest gebrande aluin geworden is, itort hein' dus gloeijend in gedistilleerde azijn : filtreert vervolgens het klaare, en dampt het tot de dikte van koning uit, zet het dan weg op een koele plaats , zo zullen er crijstai- len aanfehieten, die men vergadert, en het begeerde ma- gisterium zijn-; dat echter maar een va\zd}magisterium is, en ook van zommige Refrigerans »lag.w.«»-genoemt word, dewijl het zeer verkoelt. , 7/ '-.'-. > Op alle de gemelde manieren, worden meer andere
magisteria of prescipitaten gemaakt; maar die.volgens 't gebruiken degewoonte, meest doorgaans een anderen naam draagen; gelijk bij voorbeeld, de mereurius vita; J)ezoardicumminerale, martiale-, joviale, folaref§lunare\ materïa perlata, mereuriuspreecipitatusalbus,, luteus, ruber £? incarnatus; turpethumminerale ; aurum fulminans; lu- naxornua; fermes minerale, enz., en die men op haarc plaatzen vinden kan. MAGISTERIUM MARCAS-IT.E, zieBLANKET-
SEL (SPAANSCH-). ., MAGISTERIUM TARTARI, is de Tartarus vitm-
latus of: gevitrioolde Wijnfleen. MAGISTRAAT. Deeze naam bied een grootsch
denkbeeld aan; hij past aan alle de zulken , die door 4« oeffening van een wettige macht, de Verdedigers en Befchermerï
|
|||||||
MAG.
Berchermers van het algemeen weiweezen zijn s en het
is in deezen ziu, dat die tijtel zelfs aan Koningen gegee- Ven word. ■ ' • , .
' MAGMA, word genoemt een dikke zalf; als mede
de droeCem»' g6St ?Cflloej! van zappen ; of is het uit- èedrükte^zap uit hetoverWijfzel van het geene reeds uit- geperst is; of men verftaat daar door ook een fmeerig vetagtig onzuiver mengzel van allerlei ftoffen door mal- kander. MAGNEET-STEEN; Zeil fteen ; Tzer-fteen; in't
latijn Magnes, is een zoort van fteen die meest zwart- agtig-graauw en poreus is, .en die de wonderbaare eigen- fchap bezit, dat hij het ijzer fterk na zich trekt, en zich, aan een touw opgehangen zijnde, met zijne twee tegen malkander overftaande-Poolen , die hij heeft, altijd naar de Poolen der waereld keert : Dog men heeft er ver- fcheide zoorten van, die men onderfcheid volgens de Landftreeken, daar ze uit koomen, als ook volgens haare koleur en kragt: De beste die uit Ethiopien gebragt word, is zwart, en heel zeldzaam; de Oost-Indifche die uit China en Bengalen koomt, is lever-koJeurig; de Arabifche, rood-agtig; en de gemeene die uit Zweeden, Denemarken en Duitschland gebragt word, is ijzer-ver- wig ; wordende deeze laatfte in menigte in 't Joachims- dal en te Sneeberg in Meisfen, omtrent de IJzer-mijnen gevonden, en daarom ook Siderites genoemt ; gelijk de- zelve ook over den geheelen Aardbodem, bijna uit alle Mijnen, daar men ijzergraafr, gebaalt word ; men zegt ook , dat er een witte magneet-fteen is, die van de Italiaa- nen Calamitä Bianca genoemt word. Wat de uitwerking deszeüfteensbetreft, de gemeene trekt, gelijkgezegtis, het ijzer aan, en keert zich ook te gelijk naarde Poolen ,• de andere zoort draait alleen naar de Poolen, maar trekt geen ijzer aan; en deeze zoort word te St. Jorisberg, ge- graaven ; de derde zoort trekt wederom een anderen •magneetfteen na zich : Men zegt, dat er ook nog een vierde zoort is, die het ijzer niet na zich trekt, maar van zich ftoot. , : Een natuurlijke Zeilffieen heeft gemeenlijk twee plaat-
een, vlak tegen malkander over, welke veel kragtiger liet ijzer trekken, dan de andere zijden doen, deeze twee plaatzen noemt men de Poolen, en om dat een Zeil- iteen aan zich vrij over gelaaten, met de eene Pool zich meest naar het Noorden wend en met de andere naar liet Zuiden, zo heeft men de eene de Noord-pool, de ande- Te de Zuid-pool genoemt. De Zeilfteen trekt met beide zijne Poolen het ijzer. Daar zijn'Steénen met 3,4, 5, en 6' Poolen. Daar zijn er van een teerlingze gedaante met 6 Polen, welke aan alle kanten het ijzer geweldig trekken, doch deeze deelen geen kragt mede aan ander 'ijzer, gelijk de andere Zeilfteenen doen. De beftaandeelen van de gemeene magneet fteen, zijn
fteen ft off e, olie, zout en ijzer , of de moeder van het ijzer: _ De fteen-ftoffe als fteen, bezit de zeilfteenige kragt niet, maar het ijzer, olie en zout, dat dezelve bevat, en doorallezijnedeelenverfpreidis, maakenëen zaamenfteluit, waar in die kragt is.gelegen; gelijk blijkt _uit die ondervinding, naamentlijk, dat men het ijzer vol- zoomen de zeilfteenige kragt kan gee ven, door het ftrij- fcen op zekere wijze met een ander ijzer; als mede dat Tiet ijzer, wanneer het lange jaaren op een en de zelfde plaats m rust blijft, en door de roest niet verteert word, geheel in een Zeilfteen verandert. Dat de; mugneet fteen ijzerbevat, blijkt klaar daar uk,
«at de Cbijmisten. zulks door bijvoeging, van olie en zout, |
|||||||||
MAG,
|
|||||||||
SA9*
|
|||||||||
enz. en fmeltïng door een fterk vuur er weeten uit te
krijgen, dog uit de eene zoort van fteenen meer als uit de andere. - De kragt en uitwerking des Zeilfteens, die zo nuttig
jn degroote Scheepvaart is, is in der daad zeer wonder- baar, en zedert lang het befpiegelend en geftadig on- derwerp geworden van de hedendaagfche Philofophen, om, was het moogelijk,. de oorzaak van deszelfs wer- kingen te ontdekken,- welke werkingen hoofdzaakelijk de volgende zijn : 1. Als men de magneet fteen. in een weegfchaal legt,
en de weegfchaal evenwigtig maakt', vervolgens er een ander magneet-fteen zodanig boven of onderde eerfte houd, datdeNoord pool van de eene regt tegen overde Noord- pool van de andere is, zo zal zich die welke in de fchaal legt, naar de andere toe beweegen, of van- deeze aan- getrokken worden : Dog de aantrekking zal fterkerzijn, hoe ze nader bij malkander zijn. 2. Word op deeze wijze de aantrekkings-kragt fterker
in de eene dan in de andere befpeurt, daar een grooc verfchUtusfchenis; welke vermindering van kragt, men ook waarneemt, als andere zijden des fteens buiten de Poolen, naar malkander toegekeert worden. 3. Wanneer de magneet-fteenen met hunne tegengeftel-
de Poolen naar malkander toegekeert worden, dat is de Noord-pool tegen de Noord-pool, of de Zuid pool tegen de Zuid-pool, zo ftooten ze elkander weg: Dekragten deezer wegftooting is zomtijds fterker- in een korter ren zomtijds fterker in een verder afftand; daar is ook een zekere bepaalde proportie tusfchen de kragten en de af- ftanden ; dog de wegftooting is veel geringer, als de aantrekking, en is verfchillig in de Poolen van ver- fcbillige fteenen; maar de aantrekking is zwakker in de zomer dan in de winter. 4. Als men een ijzer van gelijke zwaarte als voorheen
in de fchaal legt, en de fchaal evenwigtig maakt, ver- volgens de magneet-fteen onder het ijzer houd, met de Fooi regt om hoog, zo nadert het ijzer den magneet- fteen met verfchüUge .kragten r naamelijk met zo veelte grooter kragten, hoe de fteen nader bij het ijzer gebragt word; dog de aantrekking.gefchied niet op een zo ver- re afftani, als voorheen van de twee magneetfteenen; maar de aantrekking gefchied veel fterker in kleine af- ftanden van het ijzer naar demagneetftesn, als van twee • magneet-fteenen. Hoe het ijzer grooter is, hoe het zel-
ve met grooter kragt aangetrokken word; en het gloei- . jend gemaakte ijzer word op de zelfde wijze aangetrok-
ken , of het onderfcheid is maar zeer gering, 5. Wanneer men den magneet-fteen of het ijzer in een
dikke metaalen doos fluit, dan worden ze op de zelfde affianden en met de zelfde kragten aangetrokken, als of ze beide ontbloot- waaren-; en dit gefchied zo wel in het luchtledige als in de opene "lucht, zelfs' hoe düs het metaal ook zijn mag.- . , ,',' -• . ; .;.. 6. Als'de twee poolen des magneet fteeiis waterpas
tegen malkander overleggen, : en men : ftrooit er ijzer- vijlzel op eenige afftand rondom, zo word.het zelve-in verfcheiderhande kromlijnifeherijen door de aantrekking gefchikt; het welke eenbewijs is, dat de magneet-jtee» twee Poolen heeft. 7. Als men een ijzer blik aan; de Pool des magneet-
fteèns'Rrijkt, zo verkrijgt Het" zelve een magneetifche of zeilfteenige aantrekkende' kragt, en word in een waare magneet verandert-: Maar'.,'als,'dit blik gloeijend ge- maakt, 'of met de hamer.fterk,geflagen word, zo,yer- D 3 ' '*■ be«
|
|||||||||
iïAd.
Verkrijgt, eten als of het aan een ma'ghlet-fle'êH geftree?
ken was ; gelijk de Heeren Savereij en Marcel in dè Engelfche Phihfif. Transaft. fraai hebben béfchrèo- ven. ','*".., Dit zijn de voornaamfte eigenfehappen vàn den mag-
neet fieen; maar welke de natuurlijke oorzaake daar vafl zijn mag, is tot nog toe onbekeut. Deeze fieen is bij de oude Grieken reeds bekent geweest*'
welke dien Magneet noemden, naar den naam van het Land, daar hij eerst gevonden is. Men vind aangete- kent bij Plinius , dat hij, volgens de getuigenis van, Nicander, op den Berg Ida eerst zôu gevonden zïjii van een Herder, aan wiens ijzeren fchupje hij bleef han- gen ; waar uit die leerde, dat deeze (teen het ijzer aan- trok, en er aan bleef hechten. De Ouden hebben gee- "À ne andere eigenfehappen van den magneet-fieen gewee- ten, als zijne kragt om het ijzer te trekken, welke waar- lijk zeer verwonderenswaardig is; waarom er de Dich- ters Lucretius en CLAUDrANUs fchoone Gedichten op gemaakt hebben. Men heeft binnen den tijd \"an eeii eeuw ontdekt, dat het ijzer in de lucht lang (til (taande, dezelve aantrekkende kragt krijgt, en dus als in eeri magnett fieen verandert. De Heer Vai.lemokt heeft een Boes gefchreeven over dusdanig ijzer, te Chartres in Vrankrijk, in magneet fieen verandert. Voor weinig jaaren bevond men, dat het IJVer-kruis ', het welk te Delft op de oude Kerk ruim 2co jaaren gedaan had , met een treffelijke aantrekkende kragt was begiftigt; dit ijzer is fchilferagtig geworden, bruin van koleur, zo hard als gehard (taal, gezwollen, want het is van een ligter bij- zondere zwaarte dan ijzer, maar evenwel veel zwaarder dan eenige natuurlijke magneet-fieen, omdat hetdielig- teraarde niet in zich heeft. Men ziet op een Toren te Marfeille een groote Klok,
hangende op een ijzeren dikken as, welke aan beide zij- den in een weeken fteen gevat word, waar in hij draait ; de as legt waterpas, en is geitrekt Oost en West ; deeze Klok, zo veelmen uit aantekeningen kan opmaaken, heeft dus 520 jâaren gehangen; aan de twee uiterfte'einden van den as, en aan de zijden van den (leen, ïseenzoort van. dik roest gegroêit, het welk beftaat uit deelen varrhèi. afgefleeten ijzer eniteen, wanneer de Klok geluid word, en uit olie, waar mede de as befmeert is geweest; dit alles te" zaamén is een dikke klomp geworden, welke men van den (teen affloeg, wanneer de Klok aan een nieuwen as, in plaats van de voorgaande, dieverfleeten was, ge- hangen wié'rd ; maar deeze klomp wierd bevonden, eeri 'uitmuntende magneetifche kragt te hebben, veel fterker dan men tot nóg toe in eenige bekende natuurlijke mag- tieet-fteen gé'zfen heeft; wanneer men de klomp in (tukjes brak, vertoonde zij van binnen de gedaante en koleur van een Chineefche magneet fieen , met blinkende deel- tjes, beftaande als uit opeengegroeide plaatjes, en even hard als een magneet feeën , gelijk in de Gedenkfchriftcn van de Franfc'hè Koninglijke Academie, ophetjaar 1731 ftaat aangetekent. . ■ De Wijsgeeren hebben gaan navorfchen, volgens welke
wetten van aantrekking en wegilooting de magneet fiee- nen op elkander, of op ijzer werken. De wetten van aantrekking zijn gevonden, maar niet die van wegftoo- ting; want wanneer men een tnagneetfieen, als ook ee- nig iizer, in de gedaante van een rol brengt, zo dat de as van de rol,.ook zij de as der Poolen, zo is de aan- trekkende kragt van den magneet fieen op het ijzer in ver« fçheide äfltauden, in een omgekeerde proportie van de afitanden, .
|
||||||
î*32 MAO.1
liest het âïle magfretifche kragt. Dus Verkrijgt ook een
glöeijend ijzer, aan de Zeiliteen geftreeken wordende, geen kragt daar van; en de magneet-fieen zelf glöeijend gemaakt wordende, verliest ook zijne kragt. ' 8. Als menden magneet-ftetn zodanig aaneen lang touw' Ophangt, dat zijne beide Poolen water pas tegen elkan- der over zijn, zo zal de eene Pool altijd naar het Noor- den, en de andere naar het Zuiden draaijen. o. Als men een ijzeren dunne naald aan de Pool van
de zeil/teen llrijkt, en dan op de fcherpe punt van een Joodregt (lijkje (dat geen ijzer is) in evenwigt, of op iets ligts, dat op het water drijft, legt, zo zal dezelve zich met zijne beide einden naar het Noordenen Zuiden keeren, even als de Zeiliteen zelve. 10 Dog deeze (trekking is niet altijd volkoomen naar
het Noorden en Zuiden , maar wijkt iets naar het Oosten of Westen af; en verfchilt pp verfchillige plaatzen des Aardkloots : Waar uit de vermaarde Halleij beflooten heeft, dat er twee Poolen des magneet- öfzeiljteehs in de Aardkloot zijn, zo welaan zijn Noord- als Zuid-kant, daar de magneetfieen op verfchillige plaatzen naar toe ftrekt. Dog men heeft bevonden, dat de kragt van naar de Poolen te draaijen, in alle iteenen niet even flerk en (hel is. ir. De gemelde afwijking naar het Oosten of Wes-
ten, verandert jaarlijks en neemt tot omtrent 20 graaden toe; waar na ze weder terugwaards afneemt, tot om- trent 20 graaden aan de overzijde, en de'eze verandering van het eeneuiterfte tot het andere, fchijnt eerst binnen eenige Eeuwen volbragt te worden, welk tijdperk men nogiiiet vast heeft kunnen bepaalen. In deeze onze tijd is de afwijking in Europa Westlijk. Edog men heeft be- vonden, dat er plaatzen op de Aardkloot zijn, daar de vMgneet-fteen of gett'reekene-naaide nooit van de Noord- en Zuidftreek afwijkt, gelijk in een (treek der groote Noord-zee, en in een gedeelte van China en Nieuw-Hol- land ; zie hier over onder andere Halleij in de Mifc. Cur. 12. Als-de naaide tusfchen twee waterpasfe puntige
asfen beweeglijk en evenwigtig gemaakt is, en vervol- fens aan de magneet-fieen geftreeken word, dan weegt
et geftreekene deel over, en word, als,de naaide regt naar het Noorden gekeert'is , fterk nederwaarts gedrukt, dat men inclinatie noemt. 13. Dög deeze ne'derdrükkirig of'inclinatie is verfchil-
lig in verfcheide plaatzen des Aardkloots,. en, minder omtrent de Linie (Equinoïïiaal) als omtrent de Poolen; verandert ook jaarlijks op een zelfde plaats; volgens de nauwkeurige waarneèmingen van No'el en Feuil- xee, in hunne Zee-reizen' 14. Wanneer een ijzeren of (taaien blik aan de Pool
Van de magneet fieen geftreeken word, zo word het een waare magneet fieen, trekkende dan ander ijzer aan ; weshalven uit verfcheide zamengevoegde blikken, .één fterk trekkende magneet fieen kan gemaakt wórden. 15. Wanneer aan een zodanig blik een ander ijzer blik
'geftreeken word, zo verkrijgt dit pok1 een'magheetifche 'kragt, even als van een magneet~, fieen; en ijzer-vijlzel daaromheen geftrooit wordende, zo word zulks in dier- gelijke kromme rijen gefchikt, als v.an de magneet- fieen zelf.. . ; ' lis. Men heeft ook zedert weinig jaaren bevonden,
dat wanneer men een dikke (laaf ijzer aan het eene eind wigforrriig maakt, dog beneden niet geheel fchenp, maar wat rond en glad , en men daar mede een ijzer blik op êekeie wijze ftrijkt, dat het Wik een magneetifche kragc |
||||||
,1VJA£. MAß. i$}2
|
|||||||
affianden, ta datfiöede afftandeo van malkander gróoter
aiin boe'de aantrekkings-kïâgt minder is. Men heeft ook onderzogt, of er geen meer zoorten
ranlishaamen ziin, als ijzer en magneet-fteen, welke van den magneet fieen getrokken worden; de ondervin- ding heeft er reeds een groote menigte van opgegeeven, en men vind er dagelijks veele andere meer,- maar men heeft, met een geleert, dat al wat van den magneet-fteen getrokken word, alleen ijzer is, en dat het ijzer in veel meer lighaamen zit, als men in den eerften opflaggeloo- ? ven zou,; want alle zoorten, van aarden, welke in het
vuur gebakken rood worden, bevatten ijzer, hierom is al- le kleij-en tichel-of pan-aarde niets als ijzer; Wanneer ee^ nige planten of boomen in dergelijke aarde geplant (laan, worden zij in het opgroeijen gevult met die' ijzerdeelen, welke men daar na in hunne asïche vind, ja de Dieren, wel- ke deeze planten eeten , krijgen dit ijzer in hun ligbaam ; waar uit men het naderhand door de Scheijkonst haaien kan; zelfs is het in de honing. Zomtijds is het ijzer in de aarde onrijp, of re veel met andere ftofFen gevult, zo dat het van den magneet-fteen niet getrokken word ; maar wanneer men dit ijzer met eenige olieagtïge ftof brand, word het volmaakt ijzer, het welk van den magneet-fteen aangetrokken word. Verfcheide Geleerden hebben getragt de oorzaak van
deeze wonderbaare krâgt optefpeuren, maar niemand heeft tot nog toe iets op waare gronden kunnen bewij- zen , waarom wij ons hier niet mede zullen ophouden , maar tot een andere eigenfchap overgaan , welke bier in ' beftaat, dat wanneer men eenig ijzer of ftaal over den pool der Zeilfteen heenftrijkt, en dit menigwerfherhaalt op de zelfde wijze, dat dan "Üe zeilfteenige kragt aan het ijzer medegedeelt word, zodat dit ijzer wederom eenig ander ijzer kan aantrekken; deeeneZeilfteendeeltin dit wrijven aan het ijzer meer kragt, dan de andere mede; men heeft er welke aan een degen die kragt mededee- ien, waar door men veele oneen ijzer met de punt kan optrekken; deeze zo veel kragt mededeelende fteenen, worden milde Steenen geheeten , welke zomtijds zelfs met geen uitmuntende kra^t begaaft fchijnen ; in tegen- deel zijn er fterk trekkende en groore fteenen, welke aan hetaangeftreeken ijzer weinig kragten -mededeelen ; de meeste Zeilfteenen verliezen zelfs niets van hunne krag- ten, fchoon men verfcheide ijzers agter elkander op hen . aanftrijkt, en met groote kragt begiftigt; andere daar-
entegen verliezen iets van hunne kragten, maar welke 'zij in zeer korten tijd wederom krijgen. Hieruitblijkt, dat uit den Zeilfteen kragt uitgaat, dat deeze kragt kan aan het ijzer medegedeelt worden, dat zij in het ijzer «lijft , dog zo dat zij van een ijzer aan zeer veele ande- re üzers wederom kan medegedeelt vvorden; zij vermin- den door den tijd uit de ijzers ; zij koomt door langen tijd vau zelf in de ijzers , gelijk in het ijzer te Chartres, Delft en Marfeile gebleeken is: Wat is nu deeze kragt? -«lin het r,ine Iighaamelijke uitvloeijingen? of is het iets . dat on^hnamelijk is? Voornaame Wijsgeeren van on-
zen tijd hebben hier over veele nauwkeurige navorfchin- gen enredeneenngen gedaan, en bekennen, hoe zij meer moeite en vlijt hebben aangewend , hoezij ditalles min- der becriipen , waarom wij ons hier in ook niet verder jnlanten, en liever die eigenfchap willen nazien, welke de ntitfte voor het menfchelijk geflagt is. "- De Zeilfteen vrij aan zich zelf overgel'aaten , draait Zich met zijii eene pool na;!r het Noorden, en met zijn andere pool naar het Zuiden ; van wie dit eerst uitgevon- «denzij, isonbekent. Naderhand heeft men gezien dat |
|||||||
een ijzer aan den Zeilfteen geftreeken, zich e*en eens
rechte; hier op heeft men een ijzer op een feberpen punt gezet, en laaten draaijen, het welk gemakkelijker en fchielijker naar het Noorden en Zuiden draaide; daar na is men bedagt geweest, om een ijzer dus draaijende fcheep teneemen, om bij nagt in betrokken lucht altoos het Noorden en Zuiden te kunnen weeten op Zee, en dus vaster te kunnen zeilen, dit is de oorzaak geweest van het Compas. De uitvinding hier van, of het gebruik ter Zee fchijnt men aan deFranfchen verfchuldigttezijn, om dat het in den jaare 1180 na Chiustus van een oud Fransen Dichter reeds befchreeven is; bier van daan is deeze uitvinding voortgekroopen langs de overs van de Middelandfche Zee, zo naar Napels en Venetien, als mede Portugal ; waarom in het jaar 1260 het Compas van Pau- lus Venetus, te Venetien, en in het jaar 1300 van Jan Goija in het Koningrijk Napels in gebruik'is ge- bragt geweest, gelijk naderhand van de Portugeezen, wanneer die de Oost-Indien gingen opfpeuren. Men meende in den beginne van deeze groote uitvin-
ding, dat het Compas het waare Noord en Zuiden aan- wees; daar na ondervonden de Schrijvers,, daterplaat- zen waaren, waar op het Compas het waare Noorden niet toonde, maar dat het eenige graaden oosterde of westerde ; dat 'is, ten Oosten of Westen van de Mid- daglijn afweek. De tegenwoordige waarneemingen lee- ren ons, dat het Compas alledag, ja bijna-elk uur, een andere rigdngheeft, fchoon wel niet veel verfchillende in kleinen tijd , maar veel evenwel, wanneer er langen tijd voorbijloopt ; zo dat indien het tegenwoordig op eene plaats regt Noorden en Zuiden wijst, het na eeni- ge jaaren gantsch anders aldaar gerigt word. Dit zal blij- ken uit oude waarneemingen met de tegenwoordige ver- geleeken; want in het jaar 1550 oosterde te Parijs het Compas wel 8graaden; deeze miswijzing is allengskens vermindert, zo dat in het jaar 1660 te Parijs het Com- pas vlak Noord en Zuidftond; na dien tijd is de rigting-. ten Westen geraakt, en zodanig aangegroeit, dat zij te Parijs in het jaar 1733 reeds 150 45' ten Westen was, zo dat in den tijd van 183 jaàren de verandering in de rigting is geweest van 23 graaden en 45 minuten. De rigting van het Compas is wonderlijk veifchillende over de gantfthe aarde, zijnde er maar weinige plaatzen, waar op het waare Noorden en Zuiden aangeweezen word; men kan het gemakkelijk verftaan uit een Kaart, door den Heer Halleij ontworpen; welke ook te zien is in de 'Beginzels der Natuurkunde van den nauvvkeurigen Waarneemer der Natuure, den Hooggeleerden Heere Musschenbroek. 'De Wijsgeeren hebben met veel moeite en vlijt, na de waare oorzaak van de rigting en geftadige veranderingen van het Compas gezogt, en hier toe veelerlei onderftellingen opgegeeven, maar waar van geen één voldoende is, of op waare gronden en goed bewijs fteunt ; zo dat de oorzaak met recht voor onbe- kent en onbeweezen tot nog toe gehouden word. Wil men een volledige verklaaring van de Magneet en
derzelver kragten hebben, men ziere in het uitmunten- de werk van den Groninger Hoogleeraar A. Brugmaks, getijtelt Tentam. Philofophica de Materia Magnetica, ejusque aftione tn Ferrum £f Magneten cum fig. Leov. MAGNEETISCHE- of ZEILSTEENIGEKRAGT;
Aantrekkings-kragt; in 't iatijn Fh Magnetica, Attrac-
tiva, 'vel Sijmpathica ; word genoemt die knipt, wanneer men twee vrije van elkander afftaande Ligbaareen, van zelf na malkander toeziet koomen, zonder dat men een zigtbaarg
|
|||||||
. IM* MAG.
zïgtbaare of bekende voortftootene oorzaake daar van
zien of gewaar worden kan ; en vermits de na elkander toekoomende lighaamen fchijnen als getrokken te worden, word dit verfchijnzel een Aantrekking, en de'kragt die dit te wege brengt, Magneetifche of Aantrekkings-kragt genoemt. ■ . Het is deeze kragt Van aantrekking, waar door de mee-
fte Philofophen gelooven, dat de eerfte ofoorfpronke- Jijke deeltjes der vaste, zo wel als der vloeibaare lighaa- men, aaneenhangen, en het lighaam uitrriäaken: Dog waar van de waare oorzaake verborgen is. Deeze na malkander toewijking en andere uitwerkin-
gen der aantrekking , als ze door eene voortftooting van an- dere lighaamen gefchieden, zo moeten die zodanig zijn dat ze 'sMenfchen begripenalle de tot hier toe gedaane proefneemingen, met alle de daar op berustende rede- neeringen, te boven gaan; invoegen dat geen Pkilofcoph daar van iets zekers zeggen kan : Het kan zijn , dat de werkingen afhangen van de fijnelighaamelijke uitvloei- jingen ; het kan ook zijn dat zij hunnen oorfprong aan oniighaamelijke uitvloeijingen verfchuldigt zijn, die ech- ter geen geestige, maar van een andere bijzondere zoort moet zijn, welke men niet kent, nog misfchien ooit ont- dekken zal. Hét zou ook kunnen weezen, dat deeze uitwerkin-
gen ontftaan dooreene waare aantrekkings-kragt, die van cte Schepper als een natuur-wet, in de lighaamen gelegt is, waardoor alle van elkander af zijnde lighaamen op mal kander werken , en elkander op zekere afftand tragten •te naderen, zonder voortftooting van een lighaam; dee- ze wet hangt alleen en volmaakt van den Schepper af, en kan in der daad in weezen zijn, fchoon de Mensch daar van niets weet, wanthij begrijpt alleen het uitwen- dige en zigtbaare der lighaamen , en niets van het gee- ne daar inwendig in omgaat ; maar hij befpeurt wel de uitwerking daar van, waar op hij redeneeren kan. De Ouden waaren gewoon^ een zaake of uitwerking,
die ze niet konden bevatten, vetborgene Eigenfchappen te noemen.' Dog fchoon er in der daad onnoemelijke dingen in de
natuur zijn , die voor de Mensch verborgen zijn, zo is het echter aan den Mensch, als het redelijkfte Schep- zel, geoorlooft, omdedingen der natuur en haare won- deren na te fpooren , voor zo verre zijn verftand reiken kan, en derhalven is het niet minder geoorlooft, daar omtrent zijn gevoelen te zeggen, fchoon het wit daar in niet volkoomen getroffen mogte zijn-: Dewijl er der- iialven verfchülige gevoelens over de aantrekking- en tvegftootings-kragt zijn, zo is echter 't waarfchijnlijkfte dat dezelve een wet is, door den Schepper in alle lighaa- men ingefchaapen , want daar word geen lighaam ge- vonden, dat niet min of meet aantrekking oeffent. M aar. men moet deeze kragt niet verwarren met de
zwaarte- of centerzoekende kragt (vis gravitatis vel centri- peda)\ want deeze is die kragt, waar door alle lighaa- men, losgelaatenzijnde, naar eenander lighaam , daar het middel -punt der zwaarte in huisvest, daalen, of zich ineen regte linie daar na toe beweegen, of opgehouden wordende, naar die linie drukken, en zich zelf en an- dere lighaamen tragten te beweegen. Bij voorbeeld, als een (leen uit de lucht valt, zo daalt hij in een regte linie neder, tegen het middel punt desAardkloots, omtrent 'twelke, hetmiddelpuntderzwaartegeplaatst is; 'twel- •fce zo wel in het lucht-leedige als in de lucht gefchied: 'En deeze zwaarte-kragt heeft plaats in alle Ughaainen, die |
mag:
tot de aarde behooren, en zonder twijffel tot de Maàntoe*
Maar bet middelpunt der zwaarte van alle Hoofd-; planeeten, die zich rondsomde Zon beweegen, is>inof omtrent't middelpunt der Zon geplaatst," waar door de Planeeten zich naar de Zon tragten te beweegen, of vaa dezelve aangetrokken worden. Op de zelfde wijze is 'C ook met de Hoofdplaneetenaande eene, en hunne Sa- telliten of Maanen, die zich om dezelve beweegen, aan de andere kant gelegen, welke Satellitien zich naar dies Planeet toe beweegen, of daar van aangetrokken wor- den , tot welke ze behooren. Tegen deeze.ce«Ee» zoekende kragt, ftaat over de center*
vliedende kragt (vis centrifuga), waar door de lighaa- men in haare beweeging van het middelpunt der zwaar- te tragten af te wijken , en zich te verwijderen; maar deeze beide kragten, naamelijk àe centerzoekende zn een- tervliedende, te gelijk zaamen werkende, worden hier door de Hemelfche Lighaamen in haare bepaalde kring- ze loop geduurig onderhouden : Want volgens de eer- fte Natuur-wet of centervliedende kragt, moeten alle be- woogene lighaamen in regtlinifche beweegingen onveran- derlijk volharden, ten zij er een andere kragt is, die haar zulks belet; het welke de centerzoekende kragt is; 't welke men zich verbeelden kan, met een flinger en fteen daar in, zich rondom draaijende , want zo lange als de touwen vast en in dezelfde beweeging gehouden worden, befchrijft de fteen een ronde cirkel v maar zo dia men de flinger los laat, ziet men dat de fteen in een regte linie voortvliegt : Deeze laatfte beweeging is de centervliedende, en deeerfte da centerzoekende bewee- ging; als men zich nu verbeeld dat de Zon de hand is, dat de centerzoekende of aantrekkragt der Zon, de tou- wen van de flinger zijn, en dat een van de Planeeten, bij voorbeeld Saturnus, die de verfte van de Zon af is, de in de flinger leggende fteen verbeeld, welke zich met zijne ring en 5 Satelliten door zijne centervlkdende kragt van zijne kringze beweeging tragt af te wenden, en, ge- lijk de losgelaatene fteen, in een regte linie langs zijne raakiinie voort te vliegen, dog dat hij door de aantrek- kings-kragt der Zon, gelijk de fteen in de flinger door het vasthouden der touwen gedwongen word, om langs zijn verordende kring rondom de Zon voort teloopen. Behalven deeze eigei:fchappen in de beweeging der
hemelfche lighaamen , befpeurt men ook nog andere eigenfehappen en hoedanigheden in dezelve ; hier te wijdloopig en ook de plaats niet om te melden, maar daar men de Boeken der Natuurkundige en Astronomis- ten over inzien kan, inzonderheid Keil in zijne Inlei- ding tot de waare Natuur- en Sterrekunde, en vooral den grooten en door kundigen Newtok, welke op de grond van aantrek- of centerzoekende en centervliedende kragt, zijne geheele Natuurkunde gebouwt heeft, wel- ke ook hedendaagsch als een vast fundament aangemerkt word. En om weder tot de magneetifche aantrekkings-kragt
te keeren, als men dezelve wil bevestigt zien, zo heeft men maar de blijken gade te flaan, die uit vee- , lerlei verwonderens- en weetenswaardigeverfchijnzelen als van zelf vloeijen, en die men gevoeglijk, om de order, tot vier zoorten brengen kan; als 1. de onder- linge aantrekking der vaste lighaamen; 2. de onderlinge aantrekking der vloeiftoffen ; 3. de onderlinge aantrek- king der vloeiftoften en vaste lighaamen, en 4. de weg- •■ ftooting van de magneet fleen, ten "aanzien van veeler- lei vaste lighaamen. m
|
|||||
>-<;.'-.Slï.:1»
|
||||||||||
MAG.*
|
||||||||||
HAG.
Vmàt zonderlinge aantrekking der vaste Lighaamen. "
De eerfte zoort van verfchijnzelen der aantrekking, blijkt derhalven .
i. Het fterkst uit de zaamenhang der beftaan-deeltjes,
welke de vaste lighaamen zaamenftellen: Want zonder deeze kragt, zoude de hardde diamant van malkander val- len in een zeer fijn poeder. ■ a. Als men twee vlakke, glad gepolijste, zuivere en
drooge ftukkenfpiegel glas op malkander legt; want dan zullen ze elkander zo fterk aantrekken, dat men veel moeite heeft om ze wederom van een te krijgen ; 'twel- ke met vlakke gladde fteenen, enz. even gelijk gebeurt, en zo wel in het luchtledige als in de lucht, waar uit blijkt, dat het niet de persfing van de buitenfte lucht is, die de lighaamen zaamendrukt, gelijk men anders konde denken. Indien men wilde beweezen hebben, dat dee- ze aantrekking groot zij, moet men die gladde lighaa- men eerst fterk op malkander drukken. 3. Wanneermentwee/ooienÄoge/fwataffnijd,zodanig,
dat haare oppervlaktens eenigzints glad en effen wor- den, en men voegt als dan dezelve met de hand tegen elkander, hen te gelijk een vierde deel van het rond om- draaijende, zo zal men bevinden, dat ze met een kragt van 40 à 50 ponden zaamen zullen hegten. 4. Als men holleglafen kogels van wasch gemaakt, of an-
derekogels, die ligter als het water zijn, op't water in een zuiver en niet vol vat legt, zo zullen ze met eene ver- teilende beweeging naarde zijden des vats drijven ; de- wijl ze door het hout des vats aangetrokken worden. 5. Diergelijkezuivere holle glafen kogels op het water
leggende, drijven naar elkander in het midden toe. De- wijl nu deeze verfchijnzels in een door de luchtpomp luchtledig gemaakt ontvang-glas, even gelijk gefchieden , zo kan er geenzins de -lucht oorzaak van zijn. 6. Als men een glafen holle buis, hetzij aan beide
kanten open of geflooten, bij helder weer in een zuivere plaats wrijft, tot dat het eenigzints warm geworden is, zo trekt dezelve allerlei Iigte lighaamtjes, als vedertjes, eenftrootje, enz. aan, en zulks zelfs op de afftand van eenige duimen. 7. Het zelve doet ook, een niet holle cijlinder-of rol-
formig glas. 8. Maar als een holle buis aan beide einden geflooten,
en van binnen luchtledig is * vervolgens tot de zelfde trap van warmte gewreevcn word, zo trekt ze echter niet aan, ten waare in de allernaafte afftand. Ö. Het zegel-lak, zwavel, hars, colophonie, bamfleen,
en alle doorfchijnende Edel gefteentens, trekken, warm gewreeveti zijnde, de ligte dingen, als vedertjes, ftroot- jes, enz.aan, even gelijk een glafen buis. ' io. Dog onder alle deeze aantrekkingen der lighaamen, is die van de magneet- of zeil- fteen, zigtbaarlijk degrootfte. Die magneetifche aantrekking en zaamenhang der dee-
Ien, gebeurt volgens verfcheide wetten, waar van de vol- gende de voornaamfte zijn. *> \' A1ntw!evandekleinftevolkoomen vaste beginzel-
deelen elkander aanraaken, zo zal in het punt der raaking, degrootfte aantrekking zijn, dieergefchieden kan; en 2. Dewijl die lighaamtjes beide elkander aantrekken,
go zal de werking in het punt der raaking eens zo groot zijn, dan wanneer het eene lighaamtje alleen de kragt van aantrekking hadde. b » 3- Alsde gedaante der lighaamtjes dezelfde blijft, zo
delÄÄ™ a,f.ntreHki»g. op-eenige afftand min- IV De7 " ê' en ar vanSeduu"Safneemea, |
||||||||||
mi
|
||||||||||
in eenen verderen afftand; zijnde deeze afneeming van
alle beginzel-deelen in alle lighaamen gelijk, indien haare grootte en gedaante gelijk is. 4. Als twee lighaamtjes malkander aanraaken meteen
groote oppervlakte, zo is de aantrekking grooter, dan wanneer ze malkander met een kleiner oppervlakte ras- ken ,• en derhalven is de kragt evenredig aan de grootheid der raaking; want de deeltjes die verder van de raaking zijn afgelegen, brengen niets toe tot de zaamenhanging: Waar uit volgt, dat als de masfa van twee beginzel- deeltjes in een lighaam de zelfde blijft; de aantrekking ook zeerverfchillig kan zijn, volgens de verfchilligegedaante der deeltjes, 't zij dat ze elkander aanraaken, of op ze- kere afftand gelegen zijn. 5. Hoe eenige masfa poreufcr is, hoe haare zaamea-
{teilende beginzel-deeltjes elkander minder met haare op- pervlaktens raaken ; en derhalven ook de masfa minder aantrekkende kragt hebben zal. 6. Wanneer twee lighaamtjes, die niet veerkragtig zijn,
elkander aantrekken., en elkander koomen aan te raaken, zo ontftaat daar doorgeene beweeging, maar ze kleevea aan malkander zo fterk vast, als het volgens haareaantrek- kings-kragtgefchieden kan. Hier uit blijkt, dat de zaamen- hang der lighaamen zeer verfchillende moet zijn, en zo wel van de grootheid der oppervlaktens van de beginzel deelen afhangt, als van de poreusheid en vastheid der lighaa- men ; fchoon de werking volgens een zelfde wet gefebied. 7. De aantrekkings-kragt der deeltjes is in de aanraa-
kingniet oneindig, want anders zouden geene lighaaa- rnen., van malkander kunnen gefcheiden worden : Ze is echter veel grooter als de zwaarte-kragt, anders zouden er geen zaamenhangende lighaamen zijn; dog ze is even- wel niet oneindig grooter als de zwaarte-kragt. 8. Wanner de aantrekkings-kragt niet alleen werkt in
de volkoomene aanraaking, maar ook op eenige afftand, zo worden daar door twee van malkander af zijnde lighaa- men naar elkander toe bewoogen ; als ze maar in een lucht- ledige plaats zijn , daar geen oorzaaken zulks verhinde- ren kan, of dat de afftand niet al te groot is, invoegen dat de aantrekking grooter als de zwaarte kragt zijn kan : Waar uit volgt, dat de i/ghaamen die zich na malkander toe beweegen, met verteilende kragten bewoogen wor- den, datis, dat defnelheidgeduurig grooterword, naar maate ze elkander naderen, en in de raaking 't grootst is. Dog de groote lighaamen beweegen zich met een kleiner fnelheidnaar elkander, als de kleiner lighaamen. 9. Wanneer twee lighaamen, die zich door deaantrek-
king zeer fnel naar elkander toe beweegen, veerkragtig (elastijk) zijn, zo zullen ze bij de raaking niet aan mal- kander vast blijven, maar wederom ftuiten, volgens de wetten der aanbotzing van veerkragtige lighaamen. io. Wanneer nu dezelve in deweeromftuiting opliet
nieuw van het andere lighaam aangetrokken worden, ia dezelfde ftreek-linie, zo zal de fnelbeid vermeerderen, en ze zullen zich niet een groote kragt naar het lighaam toe beweegen : En dewijl ze door de veerkragt geduurig van nieuws wederom ftuiten, en in de zelfde (treek-linie weder aangetrokken worden, zo zullen ze ten laatften door eene zeer rasfe fnelheid bewoogen worden; en op deeze wijze zal een groote menigte van deeltjes in een lighaam in eene zeer groote inwendige beweeging kunnen zijn; waar uit blijkt, dat inde aantrekkende lighaamen, die een veerkragt hebben, even zo wel een wegfcooïing als aantrekking plaats heeft. Deeze gemelde dingen kunnen Inde bevatting van de
E * "" retren |
||||||||||
MAG;
|
|||||||||||||||||||||||
MAG.
|
|||||||||||||||||||||||
*$3S
|
|||||||||||||||||||||||
Groene Duitfihe Ascit.
Operment.
Berg-groen.
Put lood.
Been lijm.
Fransch Krijt.
Franfche Gijps of Pleister.
't Blauw van de Lotharinger
Wet fteen.
't Geel dito. |
|||||||||||||||||||||||
Roode Aderen van rood mar-
mer. Tras. Geele Bik. Engelfcht fteen, Puim-ftsen. Riet-geel. Terre verte. Schijt-geel. Konings-geel. |
|||||||||||||||||||||||
reden en oorzaaken van de aantrekking en Zaamenheg-
ring der lighaamen, enz. zeer nuttig zijn; dog men kan deeze aantrekking, uit't gezegde gevoeglijk tot de vol- gende regelen bepaalen : Als i. De aantrekking is het grootst in de aanraaking der lighaamen, en neemt afin de afilanden; maar 2. de proportie der afneeming heeft in de meeste nog niet kunnen ontdekt worden ; dog vee- le meenen, dat dezelve vermindert in reden bijna als de cuben of teerlingen der afftanden, en niet als derzelver vierkanten, gelijk in de zwaarte-kragt: Dog het is zeer waarfchijnelijk, dat die proportie verfchillig is in verfchil- Jige aantrekkende lighaamen. 3. De aantrekking is weer- keerig, dat is, beide lighaamen trekken elkander min of meer, naar maate van ieders grootheid, enz. 4. De aan- trekking van groote lighaamen is na evenredigheid min- der , als van kleine van de zelfde zoort, om reden, dat dee- ze naar proportie in de aanraaking meer oppervlakte heb- ben als de groote, inzonderheid als ze kloot rond zijn. 5. De lighaamen worden met verteilende kragten naar elkander toe bewoogen. 6. Deeze kragt werkt maar op geringe afltanden. 7. In de meeste lighaamen gefchied ook eene wegltooting; en 8. deeze werkt op een ver- der afftand als de aantrekking. Wat aangaat de aantrekkings-kragt van de magneet- of
zeilfteen, zo heeft men wel voor deezen gemeent, dat dezelve alleen het ijzer aantrok, maar na dat men rede zedert verfcheide jaaren deeze fteen wat nader heeft be- gonnen te onderzoeken en na te gaan, heeft men bevon- den, dat dezelve ook de deelen van veele andere lig- haamen min of meer fterk na zich trekt, na dat doeelve gegloeit zijn. De Heer Musschenbroek heeft de volgende Tafel
gegeeven van Lighaamen, waarvan na de enkele gloei- jing, of met andere gemengde gemengt, alle de deelen fterk getrokken worden ; als |
|||||||||||||||||||||||
Lighaamen, aan welke men geen aantrekkende krag;
heeft kunnen geeven. Zwarte Marmer. I Spek-ßeen. Engelfche blauwe Ascii. Mosfelfchelptn.
Albaster. I Roofen-rood.
Pleister, Spaa genoeint. I Wit Rotte-kruid.
Glacies Mariai. Goudglit. Wit Krijt. '
Die Heer zegt verder , na dat ik deeze proeven ge-
daan hadde, heb ik beginnen tegelooven, datmenmoo- gelijk in alle gekouleurt zand, aarde, margce {mergel) en fteenen, deelen zal vinden , die na eene voorafgegaa- ne gloeijing aangetrokken worden : Dit moet men door proeven nagaan. In de gemelde lighaamen te gloeijen met zeep, honing, bloed, menfehen-drek, enz., heb ik ge- zien, dat dekoleur, fijnheid der deelen en aanwekkings- kragt verfchilde, na dat het onderfcheid der lighaamen was, maar mede zij gegloeit waaren; want het vuur drijft eenige fijne deelen van dezeep, honing, bloed, enz. in de poriën van andere lighaamen in, en wel in meer of minder maaten, waardoor de deelen van deeze lighaamen meer of min in grootheid aanwinnen, 'brozer of vaster wor- den , en in koleur verfchillen. Zommig zand van zich zelf geene aantrekkings-kragt hebbende, krijgt dezelve, na dat het alleen , zonder bijdoen van eenig ander lig- haam, gegloeid is, ja zelfs krijgt het die fterker, dan wanrreer er zeep, honing of bloed, enz. bijgedaan was geweest. De voorafgaande bereiding gefchied met zeep, of met
houts-koolen , vet, pik, wierook, olie, honing, men- fchen-drek, bloed, gal, enz., waar na zij dan zeer fterk en niet minder dan ijzer-vijlzel getrokken worden. Zommigeaardenskriigendoor de gloeijing met honing,
meer kragt dan met bloed of gal. In het algemeen brengt de gloeijing met gal, wel de allerminfte kragt in de lighaa- men. Eene korte gloeijing vaneen halfuur, drie-vierde, of
een geheel uur, is beter om kragt in de lighaamen te ver- wekken , dan eene van twee, drie of vier uuren ,• want na eene lange gloeijing, gaat de kragt weder verlooren, enz. Hier uit befluit ik, dat wanneer de poriën van eenige
lighaamen, door vlugge of vaste alcalifche zouten, geo- pent, en met olie gevult worden , dan dezelve zodaniga dispofhie krijgen, dat zij door de Zeilfteen getrokken wor* den; maar als door lang branden de olie verteert word, dat dan deeze dispofitie verlooren gaat. Men ziet uit al het voorgaande, dat er een groot
fchouwtoneelgeopent word, welke van den magneet- fieen getrokken worden; want bij de asch van bijna alle de planten, koomen hier een menigte aardfche en gei graaven lighaamen; waar bij ik nog voegen zal, dater in 'tgemeene zee-zout en in de falpeterookdiergelijke dee, leazijn, welke men na zommige voorafgegaane Chijmi, fche
|
|||||||||||||||||||||||
Engelsch bruin.
Schoon-rood , of Oost-In-
disch rood. Geel Zand van Amersvoort.
Omber.
Fransc-h Geel , een zoort
van Oker zijnde. Geele Oker.
Doode kop van Vitriool.
|
|||||||||||||||||||||||
Rood Porcelcin.
' Tichel-aarde , die gebrand wordende, hoog-rood
word.
Gemeine Bolus. Sefebroek. Calmeij fteen. Bloed fteen. Rood Krijt. |
|||||||||||||||||||||||
Lighaamen, waar vanna de gloeijingmaar eenigedee
len en met weing kragt getrokken worden. |
|||||||||||||||||||||||
de andere, welkegraauw
worden, geeven minder deelen. Volders-aarde.
Zwavel-aarde.
Brusfels-zand.
Wit Uurglafen-zand.
Rood Uurglafen zand.
Cobalt.
Saffera.
Zwart Krijt,
Trijpelaarde.
Maferoen-rood.
Arduin-fteen.
Lei]'-fteen.
Blauwe aderen vin wit mar-
mer* |
|||||||||||||||||||||||
Allerlei] zoorten van Aar-
de , die in het gloeijen rood worden. Twee zoorten van Okeraar-
de ,. gegraaven bij Oos- terhout. Deïfjehe Aarde , gegraaven
bij het Dorp Rijswijk; beide in 't branden rood wordende. Witte Doornikfche Aarde.
Witte Aarde, gegraaven bij
Dusfeldorp. Negen zoorten van Pijp-
aarde, waar van de bruin- de de meeste deelen gee- •ven, vooral die in het J feranden wc4 woiden |
|||||||||||||||||||||||
.MAÖ. mi.
|
|||||||||
MAG.
|
|||||||||
derftelt, dat er binnen in onze aarde zoude zijn een
groote zeilfleen, rondom los van de bukenfte febors der aarde, dat die om zijne eige as zou omdraaijen en fchom- melen, naar zich toetrekken al wat zeilfteenige kragt bezit, en door zijne geduurige beweeging de afwijking der Compas-naalde, in eene geduurige verandering hou- den. De Geneesheer Biester maakt ook eenige denk- beelden aangaande de afwijking, daar zulks dog ook maar eene onderilelling is : Ik geloof echter, dat het voorzigtiger zal zijn, nog eenige eeuwen eerst waarnee- mingen te blijven doen, eer men eenfljflema of zame«- ftel van de Zeilfleen maakt. Het ijzer beftaat, volgens de Scheikunde, uit olie e»
aarde, en is moogeiijk nog met eenige zouten vermengt. DeHeer Homberg heeft ondervonden, dat er een zwarte olieagtige ftoffe eerst fuiolt in het ijzer, gehouden ia het brandpunt, dat de olie boven opdreef, waaronder was een wit metaal, het welke veel moeijelijker fmolt. De Heer L'Emerij heefc bevonden, dat wanneer men na lang branden uit de vitriool alle olie en zout weg had gejaagt, er dan een zwart poeder overbleef, zijnde dit het'inetalifche gedeelte van hèt ijzer, en dat dit van do zeil/teen aangetrokken word. Tot ijzer word dan ver* eischt olie en aarde, of een metalifche fubftantie : Nu zal er zekerlijk dit plaats dienen te hebben, dat een ze- kere proportie van olie tot het metalifche gedeelte koo- mende, zulks't beste ijzer geeft, en het welk't fterkst van de zeilfleen aangetrokken word ; en als er meer olie bij gedaan word, dat het dan minder getrokken word'; om dat eigentlijk niet de olie, maar het metalifche gedeelte getrokken word. Dog met het gloeijen van ons ijzer in de gemelde ftofFe, vulden wij de poriën met de olie ; gelijk men ook doet, wanneer men ijzer tot ftaal maakt : Wij bevonden ook, dat ons ijzer door de tweede gloei- jing harder geworden was, en zich zo gemakkelijkiniet liet vijlen als voorheen; waar uit wij bevestigt wierden in èene andere en voorheen gemelde waarneeming, dat naamelijk het ftaal minder zeilfteenige kragt ontfangtdavt het ijzer, en minder van de zeil/teen dan het ijzer aan- getrokken word : Hoe men derhalven het ijzer nader aan het ftaal brengt, hoe het minder zeilfteenige kragt ontfangen moet. De oorzaak van de verfchijnzels des zeilfteens is ver»
fchillende; eenige zeggen, dat de oorzaake der zeilftee- nige uitwerkingen op andere zeilfleetien of op ijzer, vaa zeer fijne uitvloeijingen , vooral uit zijne poolen, als eene fijne vloeiftoffe of lucht uitgaande, afhangt, wel- ke niet ongelijk zijn aan die van barnfteen, enz. Alle uitvloeijingen van de aanlokkende lighaamert
kunnen wij wegblaazen of verftooren, door vuurige uit- dampingen, als auderzins; maar de kragt van den zeil- fleen kan niet weggejaagt worden door de fterkfte wind, het zij door een natuurlijke, of door konst geT maakt, nog door vlam , vuur, uitdampingen, of doop iets anders. Van de enderlingze aantrekking der Vloeifioffen.
Dat de vloeiftoffen elkander ook aantrekken, is doofc
de ondervinding bekent ; en dezelve gefebied door de zelfde kragt en wetten , als in de vaste lighaamen ; want haare deeltjes zijn alle vaste lïghaamtjes, en der- halven met de algemeene eigenfehappen begaaft ; ver- fchillende alleen van de groote lighaamen in kleinheid en gemakkelijke beweeglijkheid, op en over elkander.. i)e ondervindingen , welke deeze, aantrekking der,
E ft vloei- |
|||||||||
tche oreparatien er in vind; en gelijk het in de honing
'en castoreum is, zal men het moogeiijk in veele andere ' dierlijke deelen ook vinden. Men heeft ook bevonden, dat de zeilfleen trok eene fteen, welke men noemt Lough- meoeh • als mede zominige deelen uit de asch van Hol- landfche turf. Men heeft 't: ook bevonden inhetcver- bliifzel na de overhaaling van lijn-olie, terpentijn-olie, .honing» castoreum: Wanneer rood coraal gefmolten 'is in geest van vitriool, en men dezelve met een alcali doet pracipiteeren of fchiften, heeft de Heer L' Emerij veele dingen hier in waargenoomen, welke door de zeil- fleen getrokken worden. Andere hebben bevonden» dat de granaat-fteenen ook getrokken worden. Hier zou men kunnen vraagen, vervolgt dien Heer ,
of alle de lighaamen, in welke eene zeilfteenige kragt bevonden of gemaakt word, te vooren reeds ijzer waa- ren, dan of zij er in verandert zijn , door hen te gloei- jen met vet; dan of er meer zoorten van lighaamen zijn als ijzer, welke van de zeilfleen kunnen aangetrokken wordeni De Heer L'Emerij zegt, dat de deelen der planten, welke door de zeilfleen getrokken worden, in het brandpunt van de brandfpiegel eveneens fmelten, en met de zelfde omftandigheden , als ijzer-vijlzeU Men weet door de ondervinding, dat wanneer men
bij een aftrekzel van galnooten ijzer werpt, of vitriool waar in ijzer is, dat dan het aftrekzel zwart word : Hier op heb ik bij alle de onderzogte lighaameD, welkedoor den zeilfleen getrokken worden na de gloeijing, het af- trekzel van de galnooten gegooten, en heb bevonden, dat het van zommige in weinig uuren, maar van andere m 8, 12 of 24 dagen zwart wierd ; ja van alle de aan- getrokken lighaamen is het zwart geworden, dog van 't eene minder , van het andere meerder; waar uit ik be- floot, dat al het geene van de zeilfteen tot nog toe aan- getrokken word, ijzer was, het zij volmaakt of onvol- maakt. Men vraagt hier ook nog, of er reeds ijzer was in de lighaamen voor de gloeijing met vet? Dit zo zijn- de , moet het ijzer of deszelfs matrix , dan wel alge- meen over de aarde in de lighaamen verfpreid zijn; om dat zo veele zoorten van gegraaven lighaamen daar toe gebragt kunnen worden, dat zij door de zeilfleen kun- nen getrokken worden. Heeft dit nu rede zedert het begin der fehepping fh dezelve plaats gehad; of zoude men volgens eenige Chijmisten moogen Hellen, dat er een algemeen vitriolisch zuur (acidum vitriolicum) 'm de lucht zweefde, het welke zich bijna in alle aardfche lighaamen indrong, in het eene minder, in het andere meerder. Dat dit aan de aarde vastgehegt, en daar na met olie ingelijft wordende, volgens onze behandeling het eerfte beginzel van ijzer word, en genoeg hoeda- nigheden bezit, om van de zeilfleen aangetrokken te wor- den, fchijnt mij gantsch niet waarfchijnelijk te zijn, enz. Eindelijk zegt dien Heer ; Het zou alhier de plaats
zijn om te zeggen en aantetoonen, door welke oorzaak de Compas-naalden gedreeven worden ; waarom zij op .zommige plaatzen onzer aarde zonder afwijking van de waare middags-linie is ? Waarom zij op andere plaatzen ten Westen, en op andere plaatzen wederom ten Oos- ten afwijkt ? Wat haar op de zelfde plaats alle jaaren niet alleen, maar bijna alle dagen, ja zelfs alle uuren min of meer doet afwijken? Of de afwijking, welke voorheen in Nederland ten Oosten was, en na 't jaar 1663 begonnen heeft ten Westen, zal blijven voortgaan «aar het Westen, ofwederomkeeren ten Oosten ? Wat Vjd hier toe veiloopea zal? De Heer Uxuu&ii on- |
|||||||||
MAG.
|
|||||||||||
.1*3«
|
|||||||||||
MAG.
|
|||||||||||
vloeiftoffen klaarblijkelijk aantoonen, zijn de volgende.
i. Word dezelve befpeurt aan de druppels dervloei- ftoffen ; welke door geene andere oorzaak haare rondig- heid kunnen verkrijgen , dan door de onderlinge aan- trekking ; want daar kan in de trekking tusfchen hen geen evenwigt zijn, ten zij ze van een middelpunt een gelijke afftand hebben, dat is, ten zij de deelen een kloot gemaakt hebben , wiens oppervlakte een gelijke afftand van haar middelpunt heeft : Dog deeze kloot is niet altijd volmaakt rond, om dat i.de deelen zwaar- te hebben, waar door ze fragten nedertedaalen , en 2. om dat ze door het vlak, waar op ze leggen, aange- trokken worden, min of meer, na dat deszelfs aantrek- kings-kragt fterk is; zo dat de druppels meesttijds van boven en beneden, min of meer plat-rond zijn; maar hoe kleinder de druppels zijn, hoe zeronderzijn; want dan is haare zwaarte zo veel te minder. Deeze rondig- heid nu kan door geen andere onderftelling , naamelijk dat zulks zou gefchieden door de veerkragt der lucht, of door een fijner lucht, gelijk zommige gewilt hebben , verklaart worden ; dewijl de druppels in het luchtledi- ge ook rond zijn. 2. Als twee druppels op eene gladde watèrpasfe vlak-
te niet ver van elkander koomen te leggen, en van de oppervlakte weinig getrokken worden, zullen ze naar elkander toeloopen, en zo dra de een de ander raakt, aanftonds tot een kloot vergadert worden ; gelijk men in twee druppels water, op een boom-blad leggende.of in twes druppels zuivere kwikzilver op glad papier (de bladen 'en het papier geen of weinig aantrekkings-kragt hebben- de ,) zien kan. 3. Als men een ig klein vat vol water of andere vloei-
ftoffe giet, tot overloopens toe, zo ziet men dat het water in 't midden hooger ftaat, als aan de kanten des vats ; gelijk men alle dagen bij het thee drinken waarnee- men kan ; het welke uit geen andere oorzaake gefchied, als door de aantrekking der deeltjes van de vloeiftoffe. 4. De Chijmifche en andere ftremmingen (coagulatio-
•nes) gefchieden, wanneer de onveerkragtige deelen met groote hevigheid zig naar elkander toe beweegen, en door Je aantrekkings-kragt aan elkander vast gehegt blijven , en dus een vaste masfa uitmaaken ; gelijk bij voorbeeld àcfijnfle geest van pis , gemengt met alcohol oï fijnfle ■geest van brandewijn, terftond verftijft of ftremt tot een masfa of klomp, (offa genoemt,) gelijkende aan ijs. Dus word het eijwit of v/ei] van bloed gcüremtdoovgeest van brandewijn : Het eijwit en Moed word ook geftremt door de geest van zee-zout, of van falpeter, en doorvr- triool-olie. Vast falpetervan zich zelf in de lucht gefmol- ten, en bij een zwaare- loog van potasch gegooten, word aanftonds tot een hard- lighaam. De zoetemelk veran- dert door lebbe of door andere zuuren in een dik ftrem- xe\, daar vervolgens de Kaas van gemaakt word. ' 5-. De crijstallifeering of crijstalfchieting der zouten,
welker deeltjes in het water omdrijven, ontftaat door de onderlingze aantrekking van die deeltjes ; want terwijl de zoutdeelen, ineen groote menigte water gefmolten zijn- de , omdrijven, blijven ze te verre van elkander, en ■worden fterker getrokken door het water, dan zij elkan- der kunnen trekken ; maar als veel van dit water door de zon, lucht, of door het vuur uitgewaasfemt word, koomt er een dun vliesje op het water, van de bovenftê zoutdeeltjes ontftaande, die van hun water berooft zijn feworden; dit vliesje kan nu wederom andere zoutdee-
',a van onderen uit bet veel vçfjœùnderde water aantrek- |
|||||||||||
ken , waar door het dikker en zwaarder wordende dan
het daar onder zijnde vogt, eindelijk aan ftukken breekt, en de ftukken naar den grond zinken, daar ze dan ge- duurrg meer zoutdeeltjes aantrekken, waar door ze meer aangroeijen , en tot.kluiten van verfcheide groot- te worden, die men gewoonlijk Crijstallen noemt: Dog deeze crijstallifatie kan niet gefchieden, fchoon er veel water weggedampt is, zo lang het water warm is, of fterk bewoogen word; maar alleen als dan, wanneer de loog in een koude en ftille plaats gezet word. Maar alle de verfchillige zouten hebben hunne bijzondere ei- gen figuur van crijstallen, waar van de oorzaak zeer duis- ter is, en misfchien in de gedaante van de eerfte oor- fpronkelijke beginzel-deelen, en derzelver vermenging bij de zaamengeftelde zouten, gelegen is. 6. De opbriiifching (effervefcentia), welke ontftaat,
als twee tegenftrijdige Jighaainen bij elkander gemengt of gegooten worden, heeft tot grond de aantrekking der deeltjes ; want dan ontftaat er tusfchen de iighaamen die te vooren in rust waaren, een geweldige inwendige beweeging en gedruis; door dien de deeltjes naar elkan- der getrokken-, maar wegens haare veerkragt geduurig weder teruggeftooten worden , volgens de voorgemelde wetten; waar door dus ontftaat een wrijving der dee- len, verdunning, warmte, voortkooming van een veer- kragtige vloeiftoffe die naar de lucht fweemt, blaazen en dampen, totdat alles verftoort zijnde, in fust koomt. De opbruifchingengefcbied'en meest, wanneer alkalifche zouten, het zij vaste of in water gefmolten, met zuure vloeiftoffen vermengt worden ; hoewel ook zommige zuure vogten met andere zuure vogten, enalcalifche met alcalifche vogten cpbruifchen; bij voorbeeld, als men wat zout van wijn/teen , of potasch, of derzelver ho- gen, dat is, in water ontbonden zijnde, neemt, engtet er wat geest van falpeter op, zo zal er aanftonds een groote opbmifching gefchieden : Zommige gefchieden alleen met zuiver water bij de vogten te gieten, gelijk wanneer er water bij vitriool olie gegooten word ; wel- ke olie ook met uitgeperst citroen-zap, met de gedistil- leerde wateren der planten, met haare oliën en zouten opbruischt. Als men water bij de rookende geest (fpi- ritus fumins) giet, die van fublimaat en tin gemaakt is, ontftaat er een geraas, alsof men een gloeijend ijzer in die geest ftak. Zomtijds veroorzaakt de lucht of 't vogt in dezelve een gwote efferrefcentie; gelijk blijkt uit de phosphorus van meel, aluin en zwavel gemaakt, die door bijkoomende lucht van zelf inbrand raakt, en dus met andere. Dog de opbruifching is in alle niet even fterk en zigtbaar, en de verfchijnzels zijn dusver- fchillig: Maar dezelve gefchied in het luchtledige, zo wel als in de opene lucht, ook eigentlijk in een geflo- ten plaats en verdikte lucht. 7. Deontfteekingdersii'aflreo/isH, als ze met vermengt
worden, hangen van de zelfde oorzaaken af als de voo- rige. 8. Zommige Chijmifche practpitatien of nederftortio
gen, als van de harfen in geesten ontbonden, door bij' gegooten water, gefchieden, om dat het water de gees- ten fterker trekt, als het in 't water omdrijvende ont- bondene bars; weshalven het water zich met de geest vereenigt, en de hars deelen als uitgeftooten worden , welke vervolgens zich bijeenvoegen, of door haar eigen zwaarte naar den grond zinken. 9. Op de zelfde wijze worden ook de fijne poeders
der metaalen, die in eenig fmeltvogt (inenflruum), bti voorbeeld
|
|||||||||||
MAG.
voorbeeld in ßerhwater-, ontbonden «Jjn , pltgeftooten
"ÄStWM». rjd °°.kklafa4r eezien.in'
de zogenoemde Philofophijche fubhmatu, oiie gnttjtng
1er zouten- want wanneer men zee-zout met vitriool m water faelt, en de fmelting in een open kom of fcho- tel op een koele plaats zet, zo beginnen de zouten als te eroeijen rondsom aan de oppervlakte der fchotel ; ze, liimmen in het vervolg, naar boven, en zulks niet al- leen tot den opperften rand toe, maar zelfs verfpreiden ze zich om de gantfche buitenfte oppervlakte heen; druipende allengskens door de aantrekkings-kragt des fchotels overal naar toe; het welke waardig is om te ii. De lucht word van bijna alle zwaarder vloeiftof-
fen aangetrokken : Ze daalt daar in neder, en word ge- lijkelijk met dezelve vermeng:, zeer verdikt en in haare veerkragt gelijk als geftoort ; kunnende niet als zeer bezwaarlijk, door kooking of door een lang verblijf in het luchtledige, daar van afgefcheiden worden. Van de onderlingze aantrekking der vloeibaare en)
^vaste Lighaamen. . Deeze beftaat daar in, dat zommige vaste lighaamen de vloeiftofFe fterk na zich trekken. Tot verklaaringen betooging van deeze aantrekking.,
dienen de volgende voorbeelden van verfchijnzels. : i. Als men allerlei wateren, wijnen, azijnen, oliën, geesten, en dunne oliën in een zuiver glas doet, en dat niet vettig is, zo worden ze tegen de zijden van het tlas aan en opgetrokken , invoegen dat ze daar hooger
aan als in het midden, en»dus eene holle oppervlakte uitmaaken. , 2- Wanneer men eenig zuiver vast'lighaam, en dat
niet vettig is, in een der gemelde vloeiftoffen fteekt, zo blijft de vloeiftofFe bij het weder uithaalen daar aan hangen ; zelfs kan men het lighaam tot op een kleine afftand boven de oppervlakte uithaalen , eer de vloeiftof- fe zich daar van affcheid; dat men klaarlijk zien kan. 3. Als men heel fijne glazen pijpjes, die zuiver en
aan beide de einden open zijn, met het eene einde in een vloeiftofFe fteekt, zo zal dezelve zeer fchielijk daar in tot eene aanmerkelijke hoogte opklimmen; dog de ee- ne zoort van vogt hooger dan de andere ; zijnde de hoog- ten , tot welke een zelfde vloeiftofFe in de buisjes van verfchillige wijdte opklimt, in eene omgekeerde reden Van de middel-lijn der buisjes ; dat is, als bij voorbeeld een buisje een linie, en een ander twee linien wijd is, zo trekt het vogt in 'teerste tweemaal zo hoog op, als in H het tweede. De menfehen-pis-en't ammoniak-zout trek-
ken 't hoogst op; hier op volgen in order de volgende vogten, die minder hoog opklimmen, als olie van vi- triool , loog van wijnfteen, zout-water, raap-olie, fijne geest van falpeter, terpentijn-olie, alcohol van brande- wijn , en dan defpfritus vini œthereus. De kwik klimt niet eens tot de zelfde hoogte die hij in het glas heeft, maar blijft veel lager. • 4. Wanneer men twee vlakke gepolijste zuivere en
drooge glazen digt op elkander voegt, en dan in eenige van de gemelde vIoeiftofFen met het beneden-eind zet, hetzij toodregt of fchuins, zo klimt de vloeiftofFe zeer fchielijk tusfehen de glazen op tot eenige duimen . hoogte, en zulks zo veel te hooger of laager , na dat de
glazen digter of iets wijder van elkander zijn , en na de aowt van bet vogt, gelijk boven. |
|||||||||
MAG.
|
|||||||||
I9S9
|
|||||||||
5. Als men deeze gemelde vlakke glazen zodanig in
de vloeiftofFe zet, dat twee van haar opftaande zijden aan malkander fluiten, maar de twee andere zijden aan de overkant een weinig van malkander ftaan, zo zal de vloeiftofFe daar tusfehen opklimmen tot verfchillige hoog- te, naamelijk het hoogst daar de glazen aan malkander fluiten, en vervolgens gedaurig laager, naar dat de gla- zen wijder van malkander zijn ; welke linie der ver- fchillige hoogte een kromme linie uitmaakt, van dat zoort die men Hijperbole noemt, of volgens andere een Parabole, maar omgekeert. Indien men dit experiment doet met kwik, zo word
van de opklimmende kwik ook een Hijperbolifche Linie gevormt, maar in een omgekeerde fituatie van de voo- rige. .. 6. Wanneer men deeze twee vlakke glazen zodanig
plaatst, dat de twee boven-zijden aan malkander fluiten; maar de twee beneden-zijden iets van malkander ftaan, en dat er een druppel water of olie ergens tusfehen op het glas gedaan word, zo klimt de druppel opwaarts naar het nauwlte der glazen; maar als het een druppel kwik is, zo daalt dezelve nederwaarts, naar de wijder ope- ning der glazen. Alle de gemelde'dingen gefchieden op de zelfde wijze
zo wel in het lucht-ledige als in de opene lucht; waar uit blijkt, dat ze niet afhangen van de drukking, of werking van de veerkragtige lucht, en kunnen nog min- der van een fijner drukkende lucht afgeleid worden ; wes- halven men niet anders befluiten kan, als dat ze van de aantrekkings-kragt der lighaamen afhangen. 7. De zoutenen de zuiker fmelten in het water, om
dat de zout-deeltjes de water-deeltjes meer aantrekken, als deeze zich zelf, waardoor deeze als met een opge- wakkerde kragt op de masfa of zout-klomp gelijk als aan- vallen, en wanneer de beweging grooter is als de zaa- menhang der zout-deeltjes, zij deeze deeltjes van de masfa afftooten en ontbinden: Of als dezouten poreus zijn, dringen de water-deeltjes in de poriën in, en fcheiden de deeltjes van een, welke vervolgens in het water overal omdrijven. De vaste alkalifche zouten, trekken bet water zeer fterk
nazien; als men dus bij voorbeeld, in de brandewijn eenig droog en vast alkalisch zout, bij voorbeeld vast zout van •wijnfteen, oïpotasch, werpt, zo zal dit zout het water dat in de brandewijn is, fterk in zich trekken, en er van gefmolten worden, vervolgens naar de grond zinken, en de geest alleen laaten, die wegens zijne minder zwaar- te, naar boven klimt en boven het water drijft. Laat men ebfons-zout in water fmelten, die elkander niet
fterk trekken, en men giet-er de fijnfte geest van bran- dewijn op, die het water fterker trekt, zo zal aanftonds het zout van het water verlaaten worden, en in crijs- tallen naar de bodem van het vat fchieten. 8. Wanneer de beweeging, die door de aantrekking in
de ontbindende ftofFe ontftaat, den zaamenhang der lig- haamen niet overweldigen kan, zo blijven dezelve in haar geheel: Hier van daan is het, dat het water de mees- te metaalen, de glazen, fteenen, enz. niet ontbind. 9. Maar als eene ontbindende vloeiftofFe puntige, fnij-
dende en fteekende deelen beeft, welke op de wijze als wiggen kunnen indringen ; dan kan de zaamenhanging van de meeste vaste lighaamen, welke die feberpe dee- len van zodanige ontbindende vloeiftofFe (wenßruum) met groote kragt aantrekken, gebrookén worden. Op deeze wijze gefchieden de ontbindingen der metaalen in E 3 zuve
|
|||||||||
MA&
|
|||||||||||
MAG.
|
|||||||||||
«M»
|
|||||||||||
2uureoiubûidings- of fmelt-vogten, en zulks met opbfui-
fching, kooking en hitte j daar gefchied een groote verdun- ning, 't deel word vlug, en er koomt een veerkragtige lucht voort ; op de zelfde wijze en uit de zelfde oorzaake, als bo- ven van de opbruifching gezegtis. Defmelt-vogtén zijn voornaamelijk de geest en olie van vitriool, geest van falpeter, vanzeezout,enz., ofhetzijneigentlijkdevog- ten daar de zouten gefmolten in omdrijven; dog wanneer deeze fmelt-vogten zeer zwaar en dik zijn, en dus veel zout en weinig water bevatten, waar door de zout-deelt- jes als tot kleine crijstallen geftolt zijn, zullen dezelve op verre na zo fterk niet werken, als wanneer ze in meer water ontbonden zijn : Dit ziet men, als de dikfte vitri- ool-olie, beste geest van falpeter, best fterk-water, enz. op lood of eenige andere metaalen gegooten worden, deeze êr niet van worden ontbonden, dan na dat er wa- ter bij gögooteu is. Het gebeurt echter, dat zommige Iighaamen gemakke-
lijker gefmolten worden door fmelt-vogten van een zag- teraart, dan door fcherpe, wrange en bijtende,' gelijk men ziet in de kwik en boom-olie, welke gemakkelijk het tin en lood doen fmelten, daar deeze beide metaalen in de bijtende olie van vitriool niet gefmolten worden. Daar zijn ook Iighaamen welke van andere niet kun-
nen gefmolten worden, voor dat ze van een derde lig- haam eenigzins los gemaakt zijn: Dus zal water alleen nooit krijt, nog eenige aarde, nog visch-fchelpen fmel- ten; maar als men dié eerst befprengt met een zuure geest, voornaamelijk van zeezout, welke de deelen een weinig van een doet wijken, dan zullen ze daar na gemakkelijk in water fmelten ; en op deeze wijze kan men kalk zelfs vloeibaar maaken. De zwavel fmelt niet op zig zelfs in water,, maar als men dezelve eerst in een toegeflootene fmelt kroes met potasch in het vuur ge- gloeit heeft, zal men hem daar na gemakkelijk in wa- ter ontbinden. io. Maar het is zeer aanmerkelijk en te verwonderen,
dat het goud alleen in het koninglijke water (aqua regia) kan ontbonden, worden ; waar van de oorzaake fchijnt te zijn, om dat het goud het minst poreus is, en dus ook de gewoonlijke fmelt-vogten niet fterk genoeg door het zelve aangetrokken worden,- en om de zelfde-reden word het goud ook gefmolten van het kwikzilver. Dog het goud word ook in de lever van zwavel, die op het vuur gefmolten is, zodanig ontbonden, dat. het zelfs na- derhand in water fmelt, en mede door het vloeipapier gaat. ii. De fmelting der zouten door afdruiping (per
deUquium) gefchied, om dat ze het vogt uit de lucht aantrekken, het welke de deelen ontbind; weshalven rhen de zouten ook, om aldus te fmelten, in een vog- tige plaats, bij voorbeeld in een kelder, plaatst. 12. Van de voorige fmelting verfchilt weinig de aan-
getting der zouten aan de metaalen in de opene lucht, waar uit vitriool of Spaansch groen ontftaat, en de me- taalen dus ontbonden worden ; want de zouten die in groote menigte in de lucht omdrijven, worden van de metaalen fterk aangetrokken, waar aan ze zich vast heg- ten , en met haare punten in de poriën indringen , ver- volgens door de ruwheid der lucht zo wel als door de zon daar in voortgedreeven worden : Wordende deeze zouten ook veeltijds gefmolten door het water van regen, fneeuw, enz., waar door ze op het nieuw fterker wer- ken, en eindelijk het metaal ontbinden in de gedaante »aa een korst« die msaroist noemt.- |
13. Er zijn ook vielerlei zoorten vanaardens, welke
de vogten influrpen of aantrekken, invoegen dat dezeU ve tot een aanmerkelijke hoogte daar in opklimmen, de lucht uit de poriën drijven of zeer verdikken ; gelijk in- zonderheid de opklimming der vloeiftofFen in de asch, ia een glazen buis gedaan zijnde, klaar aantoont. 14. Op dezelve wijze trekken ook het katoen en de
wol het water en de olie tot eene aanmerkelijke hoogte» op, en zulks zo wel in het lucht-ledige als in de ope- ne lucht. 15. Het vuur heeft ook ontwijfFelbaar eene aantrek'
kings kragt, hetzij dat het zelve door doorfchijnendo middel-ftoffen of over andere Iighaamen gaat; gelijk Mar aldus , Newton en Gravesande door veel» proefneemingen bevonden hebben. Fan de Wegflooting.
Dat er ook eene van zich wegflooting in de Iighaames plaats heeft, blijkt uit de ondervindingen, en die in der daad nog wonderbaarlijker is als de aantrekking: Wat de oorzaake daar van zijn mag, is duister en onbekenr.. Dog rrioogelijk hangt dezelve af van een trekkende be- weeging der Iighaamen, die teffens ook een kleine aan- trekkings-kragt bezitten, waar door ze zommige Iighaa- men niet kunnen aanraaken, of ze worden terug gedree- ven, dog met een ongevoelige beweeging: Het kart ook zijn, dat zommige afhangen van uitvloeijingen wel- ke de Iighaamen wegftooten daar ze tegen aankoomen : Hoe het zijn mag, het is duister en bezwaarlijk volkoo- men te kunnen uitgevorscht worden: Ondertusfche» befpeurt men de wegflooting klaar aan de volgende vet» fchijnzelen : S 1. Als men olie bij water giet, zal ze daar op drijven ;
en als uien beide fterk door elkander fchud, zullen ze zich wel vermengen , echter niet vereenigen , maar de olie weder van het water weg en uitgeftooten worden , tot dat ze wederom alle boven drijft. 2. Deeze wegftooting blijkt nog klaarder, als men
twee gladde houten bollen, waar van de eene met olie-, en de andere met water rondsom beftreeken is, op het water doet drijven ; want dan zal het water door de aantrekking, rondsom de bol die met water beftreekeij • is, iets boven zijne oppervlakte oprijzen; maar ronds- om de bol die met olie beftreeken is, word het water daarentegen door de wegftooting iets nederwaarts ge- drukt, en vertoont dus rondsom een groefje. 3. Op de zelfde wijze ftoot ook de kwik het ijzer of
ftaal en de antimonie weg. 4. Men ziet de wegflooting ook klaar in het kienroet
of zwartzel, dat meest uit olie beftaat, het welke op het water drijft, en zich niet daar mede wil vermengen, ten zij men het wrijft met eenige zeep, gelijk gal of oor« fineer, enz. 5. De meeste poeders , inzonderheid de harsagtfge,'
willen niet mengen met water, wegens de wegftooting-. 6. Het is ook de vettigheid der vederen van "de Wa-
ter-vogels, welke maakt dat ze nooit'nat worden, maar ' het water van zich wegftooten. Insgelijks het haair der Dieren, als Paarde haair, Kemels-haair, enz. 7. Dus ziet men ook, dat zommige kleine Water-
diertjes met drooge voeten op het water kunnen wan- delen, daar men ondertusfehen 'klaar ziet, dat ze wee- zentlijk groefjes met hunne voeten in het water maa- ken , en zulks dus niet van hunne ligtheid koomt. &. De wegflogting is ook de reden, dat een drooge
gladde
|
||||||||||
MAG.
|
|||||||||
mag;
gladde naaide, zagtjes op het water gelegt wordende,
«iaar op drijft. . u.'„ ,
o Doe de wegßooting word men in t bijzondere ge-
waar , n de magneet-fteen en het ijzer; want de eene teaens de andere keerende met tegenftrijdige poolen, flooten ze elkander weg, gelijk te vooren gezegt is. - Wonderbaarlijk en befpiegelenswaardig zijn inderdaad deeze dingen, en het fchijnt zeker, dat dooi Ae aantrek- %ings- en zwaarte-kragt de natuurlijke vaste en vloeibaa- re lighaamcn zijn, 't geene ze zijn; naamelijk, dathaa- re kleinfte zaamenftellendebeginzel-deelen daar door aan elkander kleeveu en het lighaam uitinaaken; want men heeft tot hier toe nog geeH andere oorzaake van de zaa- menhanging kunnen vinden, die natuurlijker is, en met de ondervindingen beter overeenkoomt. Zommige hebben geftelt, dat de zaamenhanging ge-
fchiedde, door eene drukkende fijne middelftoffe, die , de lighaamen omringt,- dog dit is maar eene bloote on- derftelling. Het is wel waar en bekent, dat als men twee halve holle kopere kogels van gelijke grootte, nauwkeurig aan elkander voegt, en met wat wasch de jzaamenvoeging digt ftrijkt, vervolgens de kogel door de luchtpomp van binnen luchtledig maakt, dat de twee deelen ot halve holle kogels zo vast te zaamen hangen, dat er ruim zoveel gewigt vereischt word, als een lucht- colom zwaar is, welker baïis de grootte van de kogel heeft; dat een ige hundert van ponden gewigts bedraagt, om dezelve daar door van elkander te trekken: Maar deeze zaamenhanging ontftaat door de drukking van de zwaarteder lucht, en heeft geene betrekking op de zaa- menhanging van de beginzel-deelen der lighaamen door de aantrekking. Andere hebben met Cartesius gemeent, dat de zaa-
menhanging beftond in eene volkoomene rust der dee- len; maar het is onmoogelijk te bevatten en te verklaa- ren, hoedanig de rust alleen de oorzaak zijn kan van ee- ne zeer fterke zaamenhanging. • Nog andere hebben geftelt, dat zulks gefchieddedoor
eene tusfchen beiden koomende aantrekkende fijne vloei- ftoffe, op diergelijke wijze als twee planken of andere dingen zaamen gelijmi worden; maar zodanige vloeiftof- fe is onbekent, en moeste, indien ze in weezen was , uiu-rmaaten fijn zijn: Dog wii meenenhier genoeg ge- zegt te hebben over deeze ftoffe. Wij moeten echter hier nog gedenken, van een ander '■' zoort van aantrekking en wegßooting, welke in deeze eeuw veel gerügt ouder de Philofophen en Liefhebbers der Natuurkunde gemaakt heeft, naamelijk de eleärici- teit of bamfltenkragt, ook aanlokkende ferait genoemt, Welke bijna op de zelfde wijze werkt als de magneet- iteen kragt, dog koomt meest overeen met die der warm gewruevene glazen buizen en bamfteen, waar van hier vooren gemeld is; ze is echter van de magneet- of zeil- > ueenige kragt onderfcheiden , vermits haare werking door iets dat er tusfchen geplaatst word, vermindert of ge- heel ophoud. De oorzaake van deeze kragt fchijnt te zijn de uitvloeijingen uit het gewreevene en daar door warm gewordene lighaamen , welke uitvloeizels van een vette brardbaare aart fchijnen te weezen, om dat ze licht ïï lTr»Trf?r%en V0ortk(?Ot»en : *e op het artijkel
■B-LfcHH ICI f EI T, en verder over deeze dingen de voorengemelde geleerde Schrijvers, Musschejïbroek, Oravesande, Newton, als mede Desaguliers Na- ƒ murkunde uit ondervindingen opgemaakt, en anderp , -MAGNUS, zie MAGNEETSTEEN. |
|||||||||
*M».
|
|||||||||
MAGNES ARSENICALIS, ook Lapis de tribus m
FitrumolGlasvan Arfenicwngenoemt, isharde,branden- de , gemaakte fteen of klomp, die uit zwavel, antimonie en tfit arfenicum op de volgende wijze bereid word. Neemt van ieder der gemelde doffen even veel, bij
voorbeeld twee oneen; tot poeder gemaakt en onder el- kander gemengt zijnde, doet het in een bekwaamegroo- te kolf; zet dezelve vervolgens in het zand, zo diep- als de ftoffe daar in hoog legt ; maakt er dan eerst een zagt vuur onder , en houd daar mede zo lange aan, als er uitwaasfemende dampen vernoomen worden, (daar men zich voor wagten moet); zo dra men ziet, dat er weinig of niets meer uitdampt, moet gij het vuur bij trappen vermeerderen, tot dat er niets meer uitkoomt, de ftoffe wel vloeit, en dezelve een bruin-roode koleur verkreegen heeft ; als dan laat men het koud worden , en vervolgens de kolf gebrooken zijnde, neemt men de harde ftoffe er uit, die de Magnes arfenicalis is. Deeze magnes of fteen, wordgepreezen, alseenam«/ft
of aanhangzel gebruikt, tegens de pest ;;dog zijn voornaam- fte gebruik is , om er het emplastrum magneticum arseni- cale of magneetifche arfenicums pleister mede te maa* ken; het welke een heerlijk pleister is tegens de pest- builen, doende dezelve rijp en week worden , drijft de etter uitwaarts en neemt de kwaadaardigheid tot zich,, enz. Dit pleister word gemaakt, door middel van een deel van deeze fijn gepoederde fteen, onder den-vijfde deel van het emplastrum flichticum te mengen. MAGNES EPILEPSIE ; dus word van Crato de
Cinnabaris nativa of Berg-cinnaber genoemt; denkelijk om dat hij in die ziekte zeer dienstig is; gelijk ook de ondervinding leert. MAGNESIA, zie BRUINSTEEN.
MAGNESIA ALBA; Magneßa nitri; Panaceafitu-
tiva; is een zoort van kalk van de falpeter, die van de moeder-loog van de falpeter bereid word ; zijnde deeze loog het vogt, dat op de falpeter hutten , daar men naa- melijk de falpeter in menigte vervaardigt, overblijft, na dat er de falpeter door crijstallifatie uitgetrokken fs, en er geen crijstallen meer febieten willen; welke loogmen noodzaakelijk hebben moet, om de magneßa alba temaa- ken; 't welke gefchieddoor middel van de loog tot droog; wordens toe zagtjes in te kooken , vervolgens te calci- neeren, en dan door afwasfehing te verzoeten, zo is de magneßa vervaardigt; maar men moet de calcinatie niet tot op't hoogde drijven, want anders verkrijgt men in plaats van een goed geneesmiddel, een doode kop die van geen kragt en waarde is. Dog men kan deeze magneßa ook bereiden zonder de
gemelde moeder-loog, teweeten, als men op kalk waï geest van falpeter en van zout giet, en- het mixtum dan- door calcineeren, enz. behandelt als eene verdikte mos- der-loog van falpeter. Dit prœparatum heeft eertijds als een nieuwmodisch
geneesmiddel , zeer veel geruchts in de geneeskundige waereld gemaakt, maar deszelfs roem is daar na weder verflauwt , gelijk het met meer andere nieuwe dingen gaat. Ondertusfchen word deeze magneßa , als ze wel bereid is, nog gepreezen, als een deftig en uitneemend middel in veelerlei toevallen; inzonderheid in de ver- ftoppingen en daar uit voortkoomende gebreeken ; het is, volgens de Heer Heister, een zeer goed abforbem ofopflorpend middel en laxans, leidende de kwaadeHof- fen uit het lighaam af; weshalven het zeer dienstig is voor de Hiipochtndriati en Melanjcolid, daar de wae- rtW
|
|||||||||
19\& MAG. MAßT MAJ. MAK.
reld mede vervult is, en in meer andere omftandaghe-
den , daar het zagtjes purgeeren van veel nut zijn kan : Ze is ook dienstig, om als een zagt laxeer-middel te ge- bruiken , voor die geene die mineraale wateren gebrui- ken. Bedefis is tot één drachma, of meer. MAGNOLIA', zie TULP-BOOM.
MAGTBRIEF, zie DIPLOMA.
• MAHALEB, of Magaleb; Steen-kersfen; St. Lucien- hout; is een Boom die tot'tgeflagt der Kersfen gerekent word, maar van de Heer Linnsius tot dat der Pruimen gebragt, en van hem Prunus floribus corijnibofis, foliis ovatis, in zijn Spec. Plant, genoemtis. Befchrijving. Hij gelijkt eenigzins naar de Kers- of
Pruim-boom , maar zijn bloemen koomen in lange tros- fen voort, zijn wit en klein, en gelijken naar die van de Pruim-boom; waar na ronde befiën volgen, vangrootte als peper-korrels, die met't rijpen zwart worden. Men moet deeze boom niet verwarren met een ander zoort, die ook wel Mahaleb, maarte onregte, genoemtword; Zie VOGEL-KERS. Plaats. Deeze boom word veel gevonden in Lotha-
ringen , Zwitzerland, Savoijen, Oostenrijk, Frankrijk, Engeland en elders, in bergagtige plaatzen. Eigenfchappen. Van deeze boom zijn de korrels of
pitten uit de vrugten, onder den naam van Mahaleb of Mahaleb-zaai, in 't gebruik; welke men bij de Drogis- ten te koop vind ; en waar van de Parfumeerders een aan- genaam water distilleeren, dat ze tot 't maaken van wei- ruikende zeep-balien en andeze dingen gebruiken. Dee- ze pitten moeten versch, dik, grofkorligen van de bui- tenftefchil wel gezuivert zijn, en daarbij een aangenaa- me reuk hebben. Het hout van deeze boom, dat best onder den naam
van St.Lucien-hout bekent is, heefc een rood en grauw- agtigekoleur, meteenzwartagtig-bruine fchors; is hard en zwaar, en ruikt aangenaam, welke reuk geduurig fter- ker word met de ouderdom deshouts; en het is wegens deeze goede reuk, als mede om dat het hard, echter ligt te bearbeiden is, en geen fpint heeft, dat het van de Schrijnwerkers, Lijstmaakers, Draaijers en andere veel geacht en gezogt word, om er allerlei fraaije werken van te maaken. Zommige hebben gemeent, dat dit hout uit Oost-Indiënkwam; maar dat is zo niet ; en men zegt, dat het beste uit Lotharingen gebragt word. MAHOT , zie KATOEN-PLANT.
MATORANA, zie MARJOLEINE.
MAJORANA SYLVESTRIS, zie OREGO.
MAJUS, zie BLOEI-MAAND.
MAKELAAR, noemt men in Holland een zoort van
Lieden, welke de Kooplieden gebruiken, om Bank-wisfet- brieven en alle Waaren in't gros op te zoeken, te koo- pen en te verkoopen ; de Koopen aan te tekenen, enz. Deezen pleeg men te Parijs Courtiers te heeten, en zedeit eenigen tijd (chijnen de agents de Banque en de Change, van de zelfde Bediening te weezen. Daar is niemand, die niet weet, dat Amfterdam eene
der voornaamite Koopfteeden van de waereld zij; het is daar druk van de oneindige menigte van Wisfels, die daar op getrokken worden; endeoneidige menigte van Koop- waaren, waar van de Pakhuizen vol zijn, en die daar zonder ophouden, in koomen, of van daan<vertrekken, .na de uitterfte deelen der aarde. ' Ten gemakke van dien zeergrooten Koophandel, zijn çr twee zoorten van Lieden , die hun werk maäken van ,de Kooplieden daarin de behulpzaame hand te bieden, 'te weeten, Makelaars en Biunhaazen, |
|||||||
MAX,'
De Makelaars, zijnbeëedigde Lieden, welke hun Arnpfc
doordeOverigheidgegeeven word, en diedoor deOve- righeid verkco.en zijnde, in haare handen den Eed af. leggen. Zij maaken met den anderen een Gild uit, wel- ker Hoofden zijn één Deeken , vijf Overlieden en twee Bos-meesters, die van Burgermeesters jaarlijks verandert worden. De Alaktlaarsdraagen, tenteken haarer Bedie- ninge, zeker Stokje met zilver beflag, en Stads Wapen befneeden, 't geen hen, bij het aanvaarden van hun Ampt, behandigt word. Zij moeten Lieden van eere, en tot dit emplooi bekwaam zijn , alzo zij het crediet van veele Kooplieden, waar mede zij doen, in handen hebben. Zij moeten geheim, verftandig, voorzigtig zijn in hun doen; maar vooral dit tot hunnen ftokregel hebben, veelhooren, weinig zeggen. Zij moeten nooit van den Handel van Negotianten en Kooplieden fpree- ken , nog van Accoorden door hunne bemiddeling aan- gegaan , en nooit kwalijk getuigen, daar iemands eer ea weivaaren aan hangt. De Makelaars in Wisfels moe- ten den Koopman, wien zij vraagen, of hij Wisfelbrie- ven op deeze of geene Plaats noodig heeft, ofeeniggeld heeft uit te zetten , nimmer zeggen van wie de Wisfel- brievenzijn, voordat de Koopman verklaart, dat hij ze noodig heeft,* dan is het eerst de tijd, den Trekker, of zo ze ingetrokken ivorden, den laatften endosfaottezeg< gen, zonder zich uit te laaten, of zij goed , of kwaad zijn ; en wanneer hij die weigert, heeft hij nog reden te vraagen, nog de fuffifantheid van de Eigenaar te bewij- zen. Hij moet niemand bedriegen, nog meer, nog min- der, dan zijne kortafie neemen, en met elk even opregt handelen. Hij moet goede aantekening vangefiooten partijen hou-
den ; zijn er Graanen gekogt, de Monfters in goede be- waaring brengen ,• geen twee Goedspenningen van eene . Koop ontfangen; geene Companijefchap, veel min met Beunhaazen, fluiten, ook geene bedriegelijke partijen; geen Koophandel, nog Factorij doen, nog Kooplieden bedienen, die in de Stad niet zijn; geen Zijde koopen., of reden laaten. Bij het fluiten van Partijen moeten zij hun Stokje too-
nen en naams-tekenen; zijns Meesters naam binnen vier- entwintig uuren opgeeven; geen Contract voor zijn Meester ondertekenen ; geene openbaare Verkooping zonder Appointement van Haar Ed. Groot Achtb. aan- flaan ; zonder Vendumeester nog Secretaris iets aanvan- gen; met Vendumeester tijd beraamen, met den zelvea den Inventaris collationeeren; geene verwarring nog com- plotten ten nadeel van den Verkooper aangaan; geen Koopmanfcbap aanflaan, dan die hij toonen kan. Eene partij uit de hand verkogt zijnde, moet den Vendumees- ter bekent worden gemaakt, Geene Zijde mag hij open- baar verkoopen, zonder zes dagen te vooren daar va» kennis aan de Opzienders der Rederij te geeven. Men telt er in Amfterdam drie honden agt en zeven-
tig Christenen, en drie en-dertig Jooden ; in de plaats van deeze, zo er eene plaats open raakt, verkiezen Bur- germeesters, welker beurt het is, een anderen. Dus is het ook te Rotterdam en andere Plaatzen, in zekere Waa- ren. Men noemt Beunhaazen zulke, die zonder van Bur-
germeesters gemaakt, of beëedigt te weezen, het werk van Makelaar verrigten, en zich met koopen en verkoo- pen bemoeijen, of met Wisfel-brieven , of het koopen. en verkoopen van Waaren. Het getal deezer laatfte is. nog grooter, dia dat van gezwooren Makelaars-, ze dat |
|||||||
MÄR..* *î>43"
|
|||||||||
MAK*
|
|||||||||
Twéé afdeelingen worden er van dit geflagt bij zij«
Ed. gemaakt; behelzende de eerfte afdeeling de zodani- gen, die de gemelde bastaard-vin al, de andere van de' geene die dezelve niet hebben. In 't geheet heeft hij zeven zoorten; naamelijk in de eerfte afdeeling twee, in de andere vijf. De Heer Linn^us heeft er agt; waar van de vier eertten, gemelde vinnen van elkander afgezon- dert, de anderen die zaamengegroeit hebben. I. Gewoone Makreel, bij Aristoteles , iEtHNUS,
Atheismus en Oppianus onder de Griekfche naam Uxiftßftt bekend; BijOviDius, Columella , Pli- nius, Martialis, Gesner, Schoneveld , Aldro- vandus, Johnston, Willoughbij en Raij onder dis van Scomber; en bij Charletou, Paulus Jovius » WoTTON en Salvianus onder die van Scombrur. Artedi Ichth. part. V. p. 48. ». 1. noemt hem Scomber pinnulis quinque in extremo dor/o polijpte rijgio, aculev brevi ad atium; {Scomber pinnulis quinque, Linn. Sijfl. Nat.) In Frankrijk draagt deeze Visch den naam van Maquereau, in Engeland Macarel, in Spanien Caralla oïCavallo, te Romen Macarello, te Napels Lacerto, ca te Marfeille Aariol. Zie hier de befchrijvfng en eenige bijzonderheden;
van den Makreel, die wij in Pontoppidans Naturl. Hiß. von Nom. II. Th. p. 255. vinden aangetekent: De Makreel (zegt dien Heer) is een welbekende Zee- vich, van omtrent een half elle lang; zijn gladde huii is met cierlijke blauwe en groene ftreepen bezet ; het vkesch is, gelijk in de Haaringen , week en voor de zul- ken angenaam, die deszelfs vettigheid verdraagen kun- nen, doch van de Geneesheeren word het niet voor het gezondfte gehouden, dewijl het moeijelijk zoude zijn te verteeren. Wanneer de Visch in het voorjaar eerst aankoomt, is hij "t magerst, wordende geduurende den zomer al langer hoe vetter. Van aart zijn de Makreelen. onbeftendig en vlugtig, begeevende zich bij groote fchoo- len van den eenen uitham in den anderen, en den Haa- ring verjazgende ; zodat er de Visfchers niet veel na ver- langen; want fchoon zij dezelve ook, met hoeken en netten, bij geheele Booten vol vangen, en de Visch ingezouten zijnde, voor een gedeelte uitgevoert word, zo is dog zulks in geenen deele met de voordeelen, die de Haaringvangst verfchaft, op te weegen. In happigheid en lust tot verflinden, behoeft de Ma-
kreel in geenen deele voor de Haaijen te zwigten ,• koo-_ mende daar in ook met de laatsgenoemde overeen, dat hij zeer gretig is naMenfchen-vleesch, zettende de gee- nen die naakt zwemmen na ; welke heel fchielijk opge- vreeten worden, wanneer zij in en een fchool van Ma- kreelen, hoedanig men in Noorweegen Staw noemt, ver- vallen. Het is niet lang geleeden, dat men daar een droe- vig voorbeeld van zag: Zeker Matroos, die met zijn Schip in de Haven Larkulen lag, zich té water begeever» hebbende, om zich met zwemmen een weinig te verlus-' tigen, raakte fchielijk weg; zijneKameraads verwonder- den zich hier ten hoogden over, tot dat zij ha verloop van een óf twee minuten, zijn Jighaam bloedig en deer- lijk gebeeten weder zagen boven koomen. Men vond het zelve met een meenigte Makreelen bezet, die men er ter nauwer nood van af koste jaagen; dog het was te laat, en na alle gedagten is zijn dood zeer pijnlijk geweest. Volgens aanmerking van Wilxoughbi j, heeft de Ma-
kreel geene zwem-of lucht-blaas onder de rug, hetwelk
zo veelte wonderlijkervoofkoomt, dewijl hij, gelijk wij
rede ge zegt hebben, zeer hartigen vlug in het zwemmen
F h.
|
|||||||||
. mm«* ppne en het ander zoort menlgmaalen meer
Ben er van t cene enn K t fi -di t d en die - v « -ende Beunhaazen in Rechten geen geloof heb-
h en dat ingeval van ontkennen door eenen der Koop- lieden dekoopen worden voor nul gehouden. De kortaflen worden van Kooper en Verkooper elk
de helft betaalt, of men moet anders zijn afgefprooken. De Kortafien zijn te Amfterdam in het ftuk van Wis-
fel door eene Ordonnantie van Januari 1613. en 22 ■November 1624. op 18 Stuivers, voor de honderd pon- den Vlaams gefchikt; dat is 3 Stuivers ten honderd, te betaalen voor de helft door den Trekker, en de weder- helft, door den Schieter van't geld. Om den Leezer de Kortafien van Amfterdam te doen
verftaan , en het geen men de Makelaars betaalt, zul- len wij hier een Tafeltje bijvoegen, 't geen Samuel Ri- card daar van, in zijn algemeene Verhandeling van Koop- handel , onderden tijtel van Wisfei, heeft te boek gefielt. Tafel van Kortafie, het geen te Jmfteràam tegen
18 Stuivers van elke 100 Ponden Vlaams
peeeeven word.
SS Gl. St.
100 Pond Vlaams. - - - o -- 18 •-
loos Gulden. - - ■• — - * " 10 " ïooo Een -tegen 3000 Gl. gerekent. 4 -■ 10
ïoo Pond Sterlings, welke men voor 1000 Gl. rekent. -, - 1 - 10 --
ïooo Daalders, of ié66| - • - s - Iö ~
1000 Rijksdaalders op Leipzich en Brèslauw. - ■ - - 3 - 15 -
ïooo Ducaten op Cadix, enz. - - 4 -- 30.•«
ïooo Cruzaden. - - - 4 — O •• ïooo Gulden Bankgeld tegen Kas-
geld. - . - - X -- o -- Voor een Actie van honderd Pon- den Vlaams van de Oos-Indifche Maatfchapptj j waar van men par- ticipeert 100 Guld. - - 4 -- 10 — Wil men hier meerder over weeten, men ziene in het bovengemelde Werk van Ricard. MAKREELEN, is de naam, welk een Visfchen-ge-
ïragt draagt, die den kop zamengedrukt en effen heb- ben; het kieuwen-vlies met zeven ftraalen ; het lijf ef- fen , van agteren door de zijdftreep gekield ; ook dik- pils bastaard-vinnen naar de ftaart. Tot kenmerken van dit geflagt, bepaalt de Hr. Gno-
novtus; het lijf hooger dan breed, ongefchubd, ag- terwaards verdunnende, en gemeenlijk bij de ftaart ho- rifontaal breeder, zo dat het zich als vierkant vertoont; de zijdftreep is bogtig en meestal met beenige plaaten geharnast; de kop hooger dan breed, ongefchubd, weer- loos, fpitsagtig; de beide kaaken getand; het kieuwen- vlies met dekzelen gedekt, uitfpanbaar, met zevenbeen- tjes wederzijds ; het getal der vinnen zeven of agt ; op de rug één of twee; de buikvinnen onder de borstvin- nen ; een enkele aars-vin; zommige ftraalen van de rug-, buik- en aarsvinnen zijn zomtijds gedoomd; takagtigè beentjes, die los zijn van elkander en niet fteekelig , van penceelswijze gedaante, worden in zorgmige aster de rug- en aarsv-in gevonden. " IV Deel.
|
|||||||||
IP44 MÄK. "
is. Ook aegt hij op het gezag van Plinius en Bello-
kius, dat men wel eer een Garum, 't welk zeer gewild •was, bij de Oos.terfche Volkeren uit de Makreekn berei- de.. Aangezien dit Garum de Uostbaare Kaviaar is, die gemeenlijk van de kuit der Steuren, welke in de wate- ren bij Afpf overvloedig voorkoomen, gemaakt en met grooteónkosten jaarlijks uit Rusland naar Italien gevoert word, zo is de vraag, of de kuit van de Makreekn , die gelijk gezegt is, in de Middelandfche zee zich tot Ka- viaar gebruiken laat, in Noorwegen niet tot het zelfde einde zoude kunnen gebezigt worden, in plaats van ze weg te werpen, wanneer de Makreel in overvloed ge- vangen, ingezouten, en even als Haaring gegeeten word. ' De Heer An d e r s o n zegt in zijne Befchrijving van
Tsland, dat de Makreel veel gelijkenis met een Haaring heeft, dog dat hij grooter is ; zijnde gemeenlijk circa twee voeten lang. Men had hem verzekert, datdeeze Visfchen den winter in het Noorden doorbrengen, en 'svoorjaars bijSchooneneentogtdoen'naar Hitland, gaande langs-de kusten van Schot- en Ierland voort, en dan door de Spaan- fcbezee, zich eindelijk in de Middelandfche werpende, terwijl een ander fmaldeel van hun lchoolzicb affcheiden- de, door het Kanaal te rug loopt, en zich eerst aan de Engelfche en Franfche, dan aan de Hollandfche kusten vertoont. Deeze kolom in Julij aan Jutland koomende, zend wederom een fmaldeel af, 't welk zich in de Oost- zee werpt, terwijl het overige langs de kust van Noor- weegen en IJsland Noordwaards te rug keert. Dit was de Heer Anderson door twee ervaarene VisfcherS: van Heiligland verzekert. De Befchrijving, die de Heer Gronovius ons van de
Makreel of Makril heeft gegeeven, iszeerbeknopc; zijn Ed. zegt, dat dezelve jaarlijks in de maanden Julij en Au- gustus in groote menigte, van deKatwijkers, op de vis- markt te Leiden te veil gebragt worden. ■WiLLOüGHBijbefchrijftde Makreel, als een Visch van
een voet lang, en zomtijds ook wel een ellen ; het lijf fpilrond, dik en vleefçhig, dog aan beide einden fcherp toeloopende. De Heer Baster heeft door waarneemin- gsn beweezen, dat zij niet ongefchubd zijn, dog de fchub- betjes zijn zeer klein, bijna als die van den Both : Plij heeft in de kaaken veelvuldige kleine fcherpe tandjes; en gewoonlijk vind. men zijn maag vol Vischjes. De Heer Linnäus verzekert, dat de Makreel m zijne me- dezoorten, 's nagts licht van zich geeven. Even als de Kabeljaauwen, zijn zij met een menigte bijbangzels aan den uitgang van de maag voorzien. ^ Het is een zwaare Visch om te verteeren, dog derzelver fmaakelijkheid. houd hunne achting ftaande. Dewijl zij zeer gul- zig zijn, vangt men ze gemakkelijk, met allerlei zoort van aas. II. Bonet; Bonite, oîjchoone Makreel; Pelamijs; (Scom-
1er pinnulis inferioribusfeptem, corpore lineis utrinque qua- tuornigris, Loefl. Epifl.) < Deeze Visch is gemeenlijk drie of vier voeten lang,
zeer dik en vleefchig, 'helDbende de rug met kleine fchub- betjes bedekt, die zo digt aan elkander fluiten, dat zij nauwelijks te zien zijn; op de rug is de koleur leijagtig blaauw, op zommige plaatzen een weinig na liet groene trekkende ; aan den buik paerelgrijs, op de zijden naar de rug toe langs hoe bruinder wordende ; vier geelagtige ftree- pen, die bij den kop haaren oorfprong neemen, loopen bijna evenwijdig langs, het lijf heen, en vereenigen zich bij de ftaart, welke na genoeg de geftalte heeft van een |
||||||
.MAE.
Makreel; de oogen zijn groot en febril, als paarlen van
git, die in zilverkoleurige kringen (taan ; nabij de Haart op de rug, zijn zes kleine .vierkante vinnetjes, niet bo. ven een duim hoog, en van onderen vind mener zeven. Dusdanig is de befchrijving die er Leguat van geeft; en hij voegt er bij, dat hij ze op zijnen tocht naar Oost- Indien in de Atlantifche zee, bezuiden de Eilanden van Kaap Verde, in menigte onder de Dorado's heeft gezien. Des Marchais zegt, dat hij rondom de Kanarifche Ei- landen en Madera den Oceaan wel tagtig à honderd mijlen met Boniten bedekt, heeft waargenoomen.. Deeze Visch fpringt wel tien of twaalf voetenhoog uit
het water. Men vangt hem met harpoenen of met een hoek, op een en de zelfde wijze als de Dorado's, fchij- nende hij even als deeze laatlle, ook een vervolger van de vliegende Visfchen te zijn, dit geeft gelegentheid, om hem op de volgende wijze te vangen ; men maakt een dunne lijn op de wijze als een hengel, aan de Raa van het Schip vast, het onderde van deeze lijn is met een hoek gewapent, waar aan verfchcidene witte vederen zijn vast gehegt, men laat het dus een voet anderhalf boven water heen en weder, fungeren ; de Bonite het voor een vliegende Visch aanziende, valt er greetiglijk op aan, en vind zich aan den hoek gegreepen. Zijn vleesch word gezegt, uitmuntende te zijn, droog, vasten voed- zaam. De Bonite is niet minder in Amerika als in Europa ge- I
agt-; zij is er ondsr den naam. van Germon bekent.' Du * Tertre zegt, dat haar fmaak veel overeenkomst met Eendvogels heeft : Dog niet tegenftaande de Bonite een uitneemendeeteu is, zowel inEuropaals Amerika, ver- zekert echterMEROLLA , dat hetvleesch van die, welke men in de zeen van Angola vischt, zeer fchaadelijk is. De Negers aan de Goud-kust eeren buitengemeen dee- zen Visch, en merken hem aan als een van hunne Goden. III. Thonijn; Spaanfche Makreel; in 'tlatijn Thijnnus
of Thunnus, door de Griekfche Schrijvers, zo als Ari- stoteles, AeLIANUS, ATHENEUSen Opi'IANUS S-u'nss genoemt; werd door Artedi Ichth.part. V. p. 49. dus
omfchreeveri , Scomber pinnulis ocio, velnovem, in ex- tremo dorfo, ex Julco ad pinnas ventrales; Osbeck. Iter. ■: 69. Scomber albicans S. Albicor; Loefl. Epist. Scomber pinnniis nqvem, pinna dorfipriori plicata, dentibus planis lanceolatis maxilla fuperiore acuta ;. (Scomber pinnulis utrinque otlo, Linn. Sijst. Nat.) . Plinius verzekert , dat de Thonijnen zomtijds zo groot worden, datdefLaart de breedte heeft van twee el- len, en de Visch eene zwaarte van vijftien centenaaren, dit maakt het zeggen van Atheneus geloofwaardig, dat de Thonijn lange jaaren leeft en zeer dik word , niette- genftaande het getuigenis van Aristoteles, welke voor- geeft, dat hij maar twee jaaren zoude leeven. Van ouds heeft men rede opgemerkt, dar de Thonij-
nen niet alleen fchoolswijze, maar in een zekere ordre zwemmen , maakende een paralellogram uit, even als de Soldaten die marcbeeren, zo dat men eene rij tellende, ten naasten bij van hun getal kan oordeelen. In de Golf van Tarento worden zij zo veelvuldig gevangen, dat men het best van den Visch, naamentlijk de buikftukken f Ta- re ntello noemt, en het overige, 't welk men voor het ge- meene Volk overlaat , Tonnina of Melandrija. De Pclamides of jonge Thonijnen, ingelegt, werden Sar- die geheeten, en dienden niet alleen tot fpijze, maar zijn ook aangepreèzen geweest, tegens zulke water- zugt, die uic een gebrek van den milt ontflaat. Voor
|
||||||
MAK.
|
||||||||||||
De jofigé Heer Öronovius Faß. f. n. 308; betrekt tot
dit zoort van Visch dèn Salkotoc, den groenen Koningï- visch en den Dondioe-visch, van alle de weiken men de af beeldzels bij Valentijn vind; als ook den Saums- die zilvér-koleurig is, hebbende de kieuwen-dekzele« wederzijds met een zwarte vlak en de vinnen geelagrig, van Browne in de befchrijving van Jamaika opgetekènt. Zonder twijffel is het de Guara tereba der Brafiliaa- nen, die Raij onder den naam van Trachurus aldus ba- fchrijft: " '-•> : ' ' • De Visch word zeven of agi: duimen lang, heeft den
kop (lomp, de oogkringen goud-koleurig; in de bek zijn zeer kleine tandjes ; de ftaart is gevorkt; van de kieu- wen af loopt een ftreep naar het'midden' van den visch, die vervolgens fchuins nedergaaten tot âan de ftaart regt- uit (trekt. Deeze laatfte helft van de ftreep is gewapent met haakjes die agterwaards zijn gekeert, en wederzijds met kleine driehoekige fchubbetjes bekleed. De koleur is, op de rug en zijden, tot aan de Itreepen toe, uit den glasgroenen blaauwagtig, voor het overige witagtig met een goudglans; de buikvinnen zijn wit; de overigen, benevens de (taart, goudgeel. V. Blaauwe Makreel; in 't latïjïi Glaacus; (Scomber
pinnulis ïiullis, fpina derfali recumbente, Ltnn. Sijfi. Nat ) Deeze, die door de Heer Osbeck aan het Eiland l'Afcenfion, in het midden yan;den Oceaan, tusfehen Af- rika en Amerika, is waargenoomen, word door Artedï Gen. 32. Sijn. 51. gerioemt Makreel met de rug twee- vi?mig, het tweede beentje van ds agterfie'rug-vin zeel" lang. Ook wil hij,' dat het dé Glaucus van Rondei.e- tius zij, door WiLLOuGHBij te Romen en Livornó' gezien. Deeze Visch was breed en dun, van ruitswijze ge-
daante ; op de rug was de koleur het donkerde, aan den buik en de zijden zilveragtig; hebbende de fchubben. klein, de oogen middelmaatig , den bek van binnen blaauw, met bijster kleine tandjes. In plaats van eert voorde rugvin, is een rij van zeven ftijve deekels, die zeer kort zijn en fcherp, ftrekkende de eerde voorwaards, de anderen agterwaards , doch door een vlies zaamen- gevoegt. Agter de vinnen loopt het lijf zeer dun uit bij de ftaart, die lang is en twee hoornen maakt, waar van de tippen zwart zijn. VI. Marsbanker, of Basterd-Makreel; door de Grie-
ken is deeze Visch TV^f" genoemt, en bij navolging in'tlatijn Trachurus; (Scomberpinnulis unitis, fpina dor- fali recumbente, linea laterali loricata, Linn. Sijfl.Nat.) Artedi die hem in de rang der geene plaatst, welke men Pifces Acantophterigii noemt, Visfchen die doorn- agtige zeven-vinnen hebben,, noemt hem Scomber linea laterali aculeata pinna ani osficulorumtriginta; het is de 2k*u>; van Aristoteles, en de Tp*x«?»ï van Aelia» nus , de Engel fchen noemen hem in 't algemeen The Horfe- Makrel, de Duitfchers Mufeken, de Italiaanen Saun, de Franfchen Gascanel en ook Chicaron. De Marsbanker is veel kleiner dan de Makreel, doch
koomt voor het overige genoegzaam met derzelver ge- ftalte en leevenswijs overeen. Hij heeft een zeer ruw kraakbeen, naar een zaagje gelijkende, het welk het hoogst en ruwst bij de ftaart is. Hij is zo dik en rond niet, nog heeft de fnoet zo fpits als de Makreelen. De rug is hemelsch-blaauw; de buik zilverkoleurig met een weinig paarsch en de kieuwen zwart. De öogen zijn groot, de kaaken ruw, de tongfeherp, en deftaartzecf gevorkt. Zijn vleesch is hard en droog. |
||||||||||||
Voor
|
eezen, had men een zeer beroemde Thonijnsn-
|
|||||||||||
fsUeConil, nabij de Straat van Gibraltar, in't ge-
si. iv. ~f > __ijnJmj SiHnnia me Haar van laar
|
||||||||||||
ji-h Hoor het memgvul' _
Et • « is deeze Vischerij ten eenemaalen in verval ge- i r'^fchoon zij echter nog aan die geheele kust van "vvxit tot aan de Straat toe plaats vind. In Maij en tfnij worden er in de Baaij van Kadix een menigte in I'00te Fuiken gevangen, diedoodgellagenzijnde, nadat let ingewand er is uitgehaalt, aan mooten gefneeden, _a het wegneeinen van de graat, geroost zijnde, in olie oebraaden, en vervolgens met verfche olie, peper, na- pelen en laurier-bladen in Tonnetjes gepakt worden. Dus bereid en toegemaakt zijnde, verzend men ze alomme, dog wel't meest na de Middelandfche zee, daar men de- zelve hoogerfchat, dan de fmaakelijke Kaviaar die van Conftantinopolen koomt. Ook worden de Tonijnen wel in vieren gehakt, en na dus gezouten zijnde verzonden, om tot onderhoud van het Scheeps-volk der Galeijen te dienen. Zij worden ook in den Oceaan met netten ge- De manier-die hedendaagsch te Marfeille in gebruik is om deeze Visfchen te vangen, is al te zonderling om er hier niet van te gevvaagen. Daar worden Netten toe gebruikt die den naam van Mardrags voeren, en waar van ieder jaarlijks wel drie duizend guldens kan opbren- gen, wordende de Visch gemeenlijk voor anderhalve Stuiver het pond verkogt. Deeze Netten blijven, van het begin yan September af, bijna vier Maanden lang midden in Zee, met Ankers wederzijds bevestigt; op de zelfde plaats : De touwen, waar van men deeze Net- ten vervaardigt, zijn niet dunner, dan van de netten die tot de vangst der Damherten gebruikt worden. Aan zekeren uithoek word het net vastgemaakt met een ka- bel, die van daar omtrent een mijl ver in Zee uitloopt, hebbende een fuikswijs-net aan het end, dat in verfchei- dene kamertjes of verzaamelplaatzen is afgedeeit, waar van iedetvan'vooren ópen' is, en van agteren in een naamver afdesling of zak uitloopt. Boven die openin- gen houd een Visfcher nagt en dag de wagt in zijn fchuit- je, en fluit de zelve, zo dra hij gewaar word , dat er een Tliouijn is ingegaan. Dus moet de Viscb, daar uit wil- lende , de andere opening opzoeken, die hem in een naau- weren ten laatften in het aliernaauwfte hok brengt, dat v;m onderen ook een net heeft. Zo dra nu daar eenige Visfchen in beQooten zijn , weeten de Visfohers het zel- ve opteligten, tot dat het weinig meer dan een Mans langte onder water zij, dan fpringen zij in dien zak, als Ineen zoort van Vijver, en haaien de Thonijnen, die zij aan de (taart grijpen, daar uit, werpende die in hunne fchuiten, daar zij oogenblikkelijk van anderen, onderde kieuwen "open gefneeden, en van hun ingewand ontdaan worden. Op deeze wijze worden er zomtijds eenige honderden, ja wel duizend te gelijk gevangen; waaron- . der niet zelden ook Dolphijnen, Zwaardvisfchen en Makreelen zijn. IV. IVest-Indifcliè of Surinaajnfcke Makreel, door de
Heer Gronovius in de AU. Upf. 1750. p, 37. Scomber linea laterali curva, tabellis os/eis loricata, corpore lato Ï3 tenui, volgens Raij Sijnop. Meth. Pifi. p. 93. «. 10. is het de Brafdiaanfche Trackunis; waaraan dein woon- ders, volgen s getuigen is vanMAitcGRAVE, den naam van Guaratereba, en die van Concorda minor geaven; (Scomber pinnulis deçem*, linea laterali kricata, Lim.Sijfl.Nat.) |
||||||||||||
MAK.
|
||||||||||
MAL.
dat ze droog zijn en wat koleur verkreegen hebben ; maar
de oven moet niet al te heet, echter taamelijk warm zijn, inzonderheid de vloer, om.de deeg te doen rijzen; daar na neemt men ze uit de oven, en laat ze verder op een warme plaats wat droogen. Men kan ze ook in een raarte. pan bakken. Zie ook GEBAK, pag. 797. MALA; betekent in't algemeen Appelen: Ook bete-
kent bet in de Anatomie de bovenfte Kinnebakken ; dus zegt men Osfa Malie; zie hierover verder ZIJGOMATi- GA. MALABARISCHE CANEEL,zieCASSIE-HOUT, MALABARISCHE KERNBIJTER, zie KERN- BIJTER, ». XXIV. p. 1480. MALABARISCHE NOOT, zie ECBOLIUM, MALABATHRUM; Folium Indum; Folium Casßae; Jndiaansch Blad; is een groot, dik, langagtig, glad en breed, naar boven toe puntagtig blad; waar doornaar de lengte drie dikke zenuwenloopen, hebbende eenaange- naamereuk en fpecerijagtigen fmaak : Deeze bladen wor- den uit Oost-Indien gebragt, en men meent thans zeker te weeten, dat het de Bladen zijn van de wilde of Ma- labaarjche Caneel-boom, die ook op Java en elders groeit, en waar van men zegt, dat ook de. Canella alba, of Casfia Lignea koomt. Deeze bladen moeten om deugdzaam te weezen, groot,
groenagtig, versch, en niet van wormen doorbeeten zijn, en voorts van reuk en fmaak, gelijk gezegt is. Dezelve worden niet alleen gebruikt,. om een aange-
naameadem, door dezelve te kauwen-, temaaken; maar zijn ook van nut in de Geneeskunde, als ze niet te oud zijn, want dan hebben zeeën pis- en-(teen-drijvende eamaag- verfterkende kragt, gelijk de Caneel: Uitwendig wor- den ze zeer gepreezen tegen de ontfteekingen , tn tra-1 nende oogen, enz. Daar kan ook een Ote uit deeze verfche bladen ge-
distilleert worden, die in kragten veel overeenkoomt - met de Caneel-olie, verfterkende de maag en andere dee- len des ligbaams. MALACHITES,: of Molochites, is de naam-van een
harde, ondoorfchijnende, ineengedrongene Mijnftoffe, die een fchoone groene koleur heeft. Plinius geeft de naam van Malachites aan eengroen-ko.'eurige Jaspis, maar Wallerius plaatst de Malachites onder den rang der Chrijjocollen, hij noemt ze cenigo nativa folida, of lapi- dea. Wat er ook van zij, de Hr. Pott heeft waarge- noomen, dat de Malachites phosphorisch word, wanneer aan een middelmaatige hitte word blootgeftelt , 't geen nimmer, zelfs in de alierfelfte hitte, aan de Jaspis ge- beurt. Hij merkt de Malachites aan als een zoort van Spath, die van den aart der Quartz of Keij-fieen is, en welke door koper, dat in de boefem der aarde is . ontbonden en tot groen gebragt, is doordrongen; zie Pott Litheogognofia , Tom. II. p. 249. Boetius de Boot befchouwt de Malachites als een
zoort van Jaspis ; hij zegt, dat haar naam van haar koleur afkomftig. is; zijnde groenagtig,gelijksrwiismaluwe-bla- den, die de Grieken ,««*«*» noemen. Hij onderfcheid er vier zoorten van; de eerfle heefc volgens hem, vol- maaktelijk de groene koleur van Maluwe-bladen ; de tweede heeft witte aderen ■ en zwarte plekken ; ds derde is- met blaauwe vermengt ; de vierde koomt min of meer in koleur met de Turkois overeen, en is die welke men het meeste acht. Hij zegt, dat men er (lukken vind die groot genoeg zijn, om klein vat- werk van te vervaardigen. Men vind van deeze Sw- ntfi
|
||||||||||
I94<S
|
||||||||||
De Heer Hasselojjist, die een Visch van deeze
zoort, welke te Smirna gevangen was, onderden naam van Scomber Gracharus heeft befchreeven , vond denzel- ven niet ongefchubd, gelijk de Ouden van den Trachu- rus gezegt hebben, maar met zeer kleine fchubbetjes. be- kleed, die beneden de zijdftreep ovaal waaren van ge- daante; naar den kop .«« was de koleur zwartagt ig, bo- ven de zijdftreep blaauw, daar onder zilver-noleurig. Alle de vinnen vond hij wit, behalven de tweede rug- vin , welker voorfte beentjes van boven zwartagtig waa- ien.' De rob was driehoekig, met tien tot veertien bij- bangzels aan het portier, de langte van één voet. VIL Amia; (Scomber pinr.ulis unit is, radio ultimo dor-
[alisy'pofierioris longiore, Linn. Sijfl. Nat.) Men noemt bedendaagsch deeze Visch te Romen en Livorno Leccia. Volgens WiLLOuGHJUj, die de Amia te Romen en
Livorno heeft gezien, is hij zeer groot en in de voorfte rugvin met vijf of zes fterke doornen, die allen agter- waards gekeerd ftaan, ge wapent. Zijne geftalte zweemt caar die van een Salin, met het lijf dik, lang en bij de flaart vierkantig. De rug is donker-blaauw, met een flaauwe purper-gloed.; aan de zijden is hij paarschagtiger : De fchubben zijn aan den kleinen kant, de kaaken ruw, de oogen middelmaatig. In de voorfte rugvin waaren vijf, in de agterfte vier-en-dertig ftraalen getelt, in-de borst-vinnen twintig, in de, buik-vinnen zes, eneenen- twintig ia de aarsvin. De ftaart had hij zeer gevorkt, ontelbaare bijhangzels vond men aan het portier, wel over de honderd, naamelijk ; de rob was fmal ,• de gal- blaas had de langte van negen duimen, en de z wem-blaas ' was uitgeftrekt over de gantfche langte van den buik on- tier de rug. VIII. Zee makreel, door Sloane Jam. I.pmf.p. 28.
Tab. I.fig- 3- afgebeeld en genoemt Scomber major toro- fus ; (Scomber pimulis pimaque dorfali coadunatis in unuin, I.isN. Sijft. Nat.) Deeze Visch, diezich diep in zee ont- houd, waar van hij ook zijne bijnaam heeft ontleent , heeft een zeer plat lijf; de zijd ftreep recht; de rugvin beftaat uit veertig ftraalen of daar omtrent, zij neemt haaren aanvang aan den kop, en loopt bijkans tot aan de ftaart toe , alwaar zij zaagswijze is getand ; in de borst- vinnen waaren 19, in de buik-vinnen 5, in de aars-vin 02 ftraalen; de ftaart die zeer gevorkt was, had er 20. De Ht.'Linkjbüs fchijnt niet veemdte zijn of deeze is het Loot/mannetje, de Voorlooper of Leidsman van den Haaij. MAKREEL,STEUR, dusdanig zegt de Heer Pon-
TOrfiDANS word een zoort van Steur genoemt. MAKRONNEN, of Amandel koekjes ; in't fransch
Macatons; is een zoort van zuiker-gebak, gemaakt van zoete amandelen, zuiker, en et/wit; dat zeer fmaakelijk «n ook gezond en voedzaam is : Dezelve worden op de volgende wijze bereid. Neemt zoete amandelen, zo veel gij wilt; bijvoorbeeld
één pond; weekt ze in warm water, en pelt ze daar na ; gepelt zijnde, ftampt ze in een mortier met een weinig roofen-water tot een pap , doet er dan een half pond beste witte zuiker bij of meer, met geklopt eijwit van vier eue- ren, en ftampt het weder, onder malkander tot eenwel zaamenhoudende deeg, die echter niet al te ft ij f, maar wat aan de weeke kant zijn moet.. Formt danvandeeze deeg langwerpigeftukjcs, en legt
?e op fchoon wit papier digt bij een, dog dat ze elkan- der nietraaken;. ftrooitofzifterwatgepoederde wittezui, }.er over, en bakt za op Kopere bllkJien in de ovea, toe
|
||||||||||
MAL. jp47
|
||||||||
MAL,
|
||||||||
4, De wollige zwarte Malrouw met gepalmde bladen ;
Marrubium nigrum, vel Ballotefoliis gearnii Batrachioides; (Balluta foliis palmatis dentatis-, caule lanato , Li MN. Spec. Plant.) Bejchrijving. De eerfte zoort, fchiet verfcheide vier-
kante grijze wolagtige Hengen- uit de wortel , van een voet hoogte of meer-, waar aan bladen, bij tweën tegen malkander over groeijen, die i*ondagtig, gerimpelt, rond- om gekertelt en insgelijks wolagtig-grijs zijn ;. bij de oor- fprong der bladen koomen bovenwaarts rondom de fteng witte gelipte bloemen, wervels wijze, uit fcherpe ftee- kende keiken voort; waar na vier ronde langwerpig rou- we zaaden in de kelken volgen. De geheele plant heefteen fterken, dog niet onaange-
naamen reuk-, die dikwils- wat naar die van, de Muscus zweemt, inzonderheid in de wintertijd. De tweede zoort,. gelijkt genoegzaam naar de voorige,
behalvendat ze wat grooter groeit, en witagtiger is. De derde zoort, of de zwarte Malrouw , gelijkt in ga-
daance ook genoegzaam naar de ecrstgemelde zoort, be- halvendat ze niet wolagtigword , maar zwartagtig van koleur is, en daarenboven een zwaare onaangenaame of Hinkende reuk heeft : De bladen zijn wat langwerpig en hartformig gerimpelt, en fijn gezaagt, ende bloemen zijn wit ofzomtijds rooda'gtig van koleur. De vierde zoort, die bij ons nog niet zeer bekent is-,
heeft wolagtig-witte-Hengen,: en zeer ruige wervels; de bladen zijn ingefneeden. en wat.gefnippelt, op de wijze als die der Aalbefiën, van bovenen glad en van ondeien tuig. Plaats. De eerfte zoort, groeit inHoogr en Neder-
Duitschland, enz. opvervalleneplaatzeu, naast de oude muuren, wegen, en elders. De tweede zoort,.word in Zuid-Frankrijk , Italien en
Spanjen gevonden. De derde zoort, koomt in Hoog- en Nedër-Duitsch»
land-, enz. op diergelijke plaatzen voort, als de eerfte zoort. De vierde zoort, groeit natuurlijk in Sibérien, zijnde
a-lle langleevende. Kweeking. Men kweekt de eerfte zoort zomrijds bijons
in de tuinen, welke van deeze, zo wel als van de overige, ligtelijk gefchied door fcheuring der planten in het na of voorjaar ; willende dezelve in allerlei goede gronden niet bezwaarlijk groeijen. Eigenfchappen. De eerfte zoort heeft een openende,
verdunnende, afvagende, worm- en ftonden-drijvende Uragt; en word inzonderheid zeer gepreezen tegen de verftopping en verflijming der long,, vogtige verkoud- heid, hoest, teering., bloedfpuwing , hijpochondrije, geelzugt, opftijging der moeder en verftopte ftonden. Men gebruikt het kruid in afkookzels, en men maakt er
in de Apotheeken een fijroop van (fijrupus de Prasfio), die in gemelde gebreeken zeer nuttig is; inzonderheid als men er een weinig, gefmoltene olie-van wijnfleen onder mengt. „ De derde zoort, js'van-minder gebruik in de genees-
kunst, maarmen prijst zein dezelfde gebreeken, dog ia.-; zonderheid in de moederziektens. MALROUW, Jlijsfon genoemt, zie ALIJSSON. MALROUW (BASTERT-); in 't latijn Mamtbia- flrum ; word van zommige tot 't gcflagt van de Sideri- fügerekent ; maar gelijkt anders veel naar ds gemeene Malrouw, en groeit in de'velden, MALTUM,. zis WOUT,. ",, - F3.' MALÜU
|
||||||||
.„Misnien, Bobeemen, Tirol, Hongarien en ia't
' mZ Ai 'a ci a ««**"•>. is' de naa:n eener ziekte' welke in een kwaade °f bedorven, eetlust beftaat; en
erfinde Zieke met een buitengemeene greetigheid, - Sèr bijzonder voedsel of fpijze begeert, en er boven
*Dit"voord is'gevormt van ,«*»«*'« , kwaad; want de
'Lrfiapping der maag-vezelen is gemeenlijk de oorzaak 'X>r fleste verteeringen en buitengemeene eetlust. Zie .EETLUST (BEDORVENE). ' MAL ACODERMIS , met dit woord worden zodanige
Dieren betekent, die een weeke huid hebben, om- hun van de Ostracodermis, o^Matat/*«' of Dieren die een [harde huid hebbea, te onderfcheiden. Malacodemis 'is'gevormtvan degriekfche woorden , y.«* «w week, en ■J'if/Ax huid.
I MALACOSTRACEA, door eenige Natuurkundigen is
deeze naam aan verfteende Schelp-visfchen, of wel aan 'derzelver indrukzelen in de fteen, gegeeven. ■ MALAGNETTE, zie CARDAMOME.
MAL AKS STEKEL-VARKEN, zie STEKEL- VARKENS , ». V. MALA RESINA, zie EIJER-PLANT.
MALAXEEREN; betekent zagt en f.neudig maaken,
inzonderheid met olie, en word voornaaineiijk verftuan,
v van Pleisters, als men dezelve met de handen die met
olie bevogtigt zijn, kneed, en tot de rolformige gedaante
van pleister-rollen formt.
MALDACHON, zie BDELLIUM GUMMI.
MALFAISANT, zie DUISEND-BEEN.
MALICORIUM; dus worden de drooge fehillen van
Granaat-appelen genoemt. MALLEMOKKEN, dusdanig noemen de Groenlan-
clers een zoort. van Meeuwen, die ten eenmaalen bont zijn van koleur; enweike, zoalsItAij.zegt, door de Am- fterdarrimers Grosnlandfihe Burgemeester word geheeten. Zie MEEUWEN, n. IV. MALLE NOOT , zie NUX INSANA.
MALLE PRUIMEN, zie NUX INSANA.
- MALLEOLUS; ec*n Stek; dus word ook een afge-
fneeden takje van een plantgenoemt, dat men in de aar- 'de fteekt, om daar in te bewortelen, en een nieuwe ftlant op zich zelf te worden: Hos dit gedaan word, zie KWEEKING. MALLOTE, zie MELILOTE.
'. MAL.OPE LINNiEI; Malacoides; is een zoort van ■Mahnyemetbetonie-bladen, en purperagtig^violette bloe- men,, die in Savoijen., Italien en elders in de weilanden -groeit. . MALROUW; Andoom; in't hüjn Manubium. Daar
Bjn twee hooft-zoorten van, als witte en zwarte Mal- rouw of Andoorn.; Marrubium album nigrum; inet eenige neven-zoorten, waar van de volgende de voornaamfte !Zijn; als I i. De gemeene witte Malrouw; Marrubium album
Vulgare,, vel Prasfium-, (Marrubium-dentibuscalijcinisfi- taceis uncv\-.:is, Link. Spec. Plant.). t, 2. DäSpaanfihe groote witte Malrouw; Marrubium album Hispanicum majus; (Marrubium dentibus calijcinis Jftaceis re£tlsvilloris, Linn. „Spec. Plant.) - 3^.De zwarte flinkende Malrouw; Marrubium nigrum-
foetidum; Balkte; (Ballota foliis cordatis indiyifis'krri- ps, LiMfi, S$tç.Plmt.) J J - |
||||||||
MALi
elkander vast zitten, en als een kaasje formen, waar
van deeze planten ook den naam van Kaasjes-kruid ver. kreegen heeft. De tweede zoort gelijkt, om kort te gaan, genoeg.
zaam na de voorige, maar ze groeit met haare ftengen regt opwaarts, en haare bladen zijn wat hoekiger. Daar is ook eene verandering van, die de bladen aan
de kanten gekrult heeft, die echter zeldzaam is, en die men niet verwarren moet met de Malva crispa al' gekrul- de Maluwe, daar we in het vervolg van zullen (pree- ken. De derde zoort, fchiet regte getakte ftengen uit ds
■wortel, van drie of vier voeten hoogte, of hooger, met bladen die rond en wat hoekagtigzijnj de bloemen koo- men rondsom de fteng in de oxels der bladen wervels, wijzevoort, zijnde zeer klein, en wit van koleur; hoe- wel ze ook roodagtig gevonden worden, dog zelden ; de zaaden gelijken na de voorige zoorten, en koomen op de zelfde wijze voort. De vierde zoort, groeit op de zelfde wijze met ften-
gen regt opwaarts, maar de bladen zijn hoekig of ge- lobt, op de wijze als die van de Iledera of Klim op; de bloemen zijn groot en wit, purperagtig of incarnaat van koleur. De vijfde zoort, groeit genoegzaam op de zelfde wij-1
ze als de voorige, maar heeft rondagtige gladde geker- telde bladen , en nog grooter witte of purperagtige ' bloemen. De zesde zoort, groeit mede met hooge ftengen regt
opwaarts, die benedenwaaits getakt zijn; de bloemen zijn klein, wit of purperagtig van koleur, en koomen in de oxels der bladen voort, op diergelijke wijze als die van de derde zoort. De zevende zoort, groeit met regte ftengen, vanéén
tot twee voeten hoogte , of hooger, waar aan bladen groeijen, die verfchillig van gedaante zijn, als beneden, rond en gekertelt, in 't midden langwerpig, gehoekt •en met lobben, en boven enkel langwerpig en puntig, en ook kleiner; de bloemen zijn tamelijk groot, en paars- agtig van koleur. De agtfte zoort, verfchilt niet of weinig van de voo-
rige, dan boofizaakelijk daar in , dat de bladen meest eenformig en langwerpig zijn , en ze fchijnt maar eene verandering van de voorige te weezen. De zaaden van alle koomen bijna op gelijke wijze voort, te weeten in ronde kringen, digt aan elkander. Plaats. De eerfte en tweede zoorten groeijen in
Hoog- en Neder-Duitschland, overal of op veele onge- bouwde, dog inzonderheid op vetagtige plaatzen, als aan de kanten van de velden , naast de tuinen , op de wallen, dijken, wegen, enz. De derde zoort groeit natuurlijk in China, Sijrien en elders in de warme Lan- den. De vierde en vijfde zoorten worden gevonden in'Spanjen, Portugal, Noord Africa of Mauritanien , enz. De zesde zoort groeit natuurlijk op het Eiland Candien. De zevende en agtfte zoorten worden gevon- den in Zuid-Frankrijk, Italien en Spanjen. Het zijn alle éénjaarige planten, waar van de zes laatstgemelde zoorteri bij ons veel in de tuinen gekweekt worden, wegens de bloemen, die een fraaije vertooning in ds tuinen maaken. Kweeking. Dezelve worden alle niet bezwaarlijk
voortgekweekt door het zaad, dat men vroeg in bet voorjaar zaait, gelijk andere zaai-bloem-gewasfen, te weeten in kleine wade kuiltjes-, het zaad wat van elk- ander |
||||||
■s
MALUM ISCHIATICUM, zie HEUPE-JIGT.
MALUS, zie APPELBOOM.
MALUS AD AMI; Adams-appel ; is een zoort van
Oranje-appel, die aldus genoeint word; zie ADAMS- APPEL en ORANJE-BOOM. MALUS ARMENIACA, zie ABRICOOS-BOOM.
MALUS AURANTIA , zie ORANJE-BOOM.
MALUS CITREA, zie CITROEN-BOOM.
• MALUS CIJDONIA, zie KWEE BOOM. MALUS HENRICHS , zie T AND-WORTEL.
MALUS INDICA, zie CARAMBOLOS.
MALUS LIMONIA, zie CITROEN-BOOM.
MALUS MEDICA, zie CITROEN-BOOM.
MALUS PERS1CA , zie PERSIK BOOM.
MALUS PUNICA , zie GRANAAT-BOOM.
MALUWE; P appel-kruid. Daar zijn zeer veelezoor-
jferi van , waar van-de volgende de voornaamfte zijn ; welke ook meest om haare bloemen in de tuinen ge- kweekt worden. 1. Tis genie ene Maluwe, ook Kaasjes-kruid of Kaasjes-
Maden genoemt ; Malva ßjlveßris , folio fubrotundo'; Malva ßjlveßris punula Dodon/ei ; (Malva caule repen' lie, foliis coniato orbiculatis, obfolete qainquelobis, Link. Spec. Plant.) i. De gemeene regtop-groeijende Maluwe; Malva fljl-
•veflrisfolio finuato; Malva ßjlveßris reüa Dodonä:i ; (^Malva caule ereäo herbaceo , foliis lobatis obtußs, pedun- culis petiolisque piloßs, Linn. Spec. Plant.) 3. De Chineefche Maluwe met rondagtige gehoekte
bladen en kleine witte bloemen rondsom de oxels der leden voortkoomende; Malva annua rotundifolia, flori- bus omnibus minimis albis pentaphijllis verticillatim geni- cicla ambientibus; (Malva caule ereiïo, foliis angularis, ftoribusaxillaribusglomeratis, Linn. Spec. Plant.) 4. De Spaanfche Maluwe met gelobde (lompe bladen
en groote bloemen.,' Malvtt hederaceo folio ; Malva boe- tica vulgo; (Malva caule ereSo herbaceo , foliis lobatis ob- tußs, pedunculis petiolisque glabris, Linn. Spec, Plant.) 5. De Spaanfche Maluwe met rondagtige gekertelde
gladde bladen en groote bloemen ; Malva rotundifolia glabra ex hispania, flore amplo rubello; (Malva caule ere- éio, foliis f end orbiculatis crenatis, calijce exteriore di fhijllo, Linn. Spec. Plant.) 6. De Kandifche Maluwe met rondagtige bladen en
kleine purperagtige bloemen, aan de oxels der leden bij elkander voortkoomende; Malva Cretica annua, flo- re parvo ad aliisumbellato; (Lavatera caule erefto, ramis inferioribus diffufis, pedunculis confertis unifioris axilla- ■ribus, Linn. Spec. Plant.)
< 7. De Maluwe met gladde verfcbillig geformde bla-
den; Malva folio vario; (Lavatera 8 , vel foliis glabris, caule fcabro herbaceo, pedunculis unifloris, fructibus or- hiculo te ft is, Linn. Spec. Plant.) 8. De driemaandige Maluwe ; Malva trimeßris vulgo ;
{Lavatera 8, ß, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfle zoort, fchiet dunne getakte
Mengen uit de wortel, van één en een half à twee voe- ten hoogte, die meesttijds tegens de aarde geboogen leggen, en waar aan bladen aan lange dunne fteelen groeijen, die hartformigrondagtig en rondsom gekettelt rzijn; de bloemen koomen aan de fteng en takken bo- venwaarts op larige deeltjes voort, zijnde klokformig van gedaante, maatig groot*, en bleek purper-rood van koleur ; waar na platte donker-bruine of zwartagtige rgaaden roljjen., die ui de kelk in een londe kring aan |
||||||
SlAt»
|
|||||||||
MAL.
ander ftrooijende, en dan met wat aarde overdekkende-,
io zullen de jonge planten wel voortkoomen ; mits dat men ze van het onkruid zuiver en fchoon houd. De twee écrite zoorten zoekt men tot het gebruik in het Éi«enfchappen. De beide eerde zoorten worden veel
in de Geneeskunde gebruikt, inzonderheid de eerfte ; aezelve hebben een maatig verwarmende , vogtigmaa- kende, verweekende, verzagtende, Iaxeerendeen zeer pimllillende kragt; zijnde inzonderheid dienstig, omal- Ierlei inwendige fcherpigheden te verzagten, en der- ;halvvn nuttig tegen brandende pis , graveel., heesch- heid, hoest, enz. ^ men gebruikt de bladen of bloemen fin afkookzels, of als thee getrokken. Uitwendig zijn dezelve zeer dienstig tegens allerlei gezwellen en pijnen, om dezelve te verzagten en te verdrijven, ofdegezwel- len te doen rijpen; als mede in verzagtende clijsteeren en voetbaden. Men maakt er in de Apotheeken een fijroop van, als
« mede een zalf uit de worrel. MALUWE (BOOMAGTIGE), ook Roos-maluwe
en Stok- of Herfst Roof en genoemt; in 't latijn Malva arborea. Daar zijn verfcheide zoorten van, die tot het voorige geflacht der Maluwe behooren, maar daar van door haare boomagtige opgroeijing onderfcheiden wor- den; als 1. De groote Roos-maluwe of Stok-roos ; Malva rofea
vel arborea; Malva hartenfis Dodonjei; (Alcea foliis finuato-angulofis, Linn. Spec. Plant.) 2. De groote Roos-maluwe of Stok-roos met hoekige
bladen; Malva rofea folio ficus; (Alcea foliis palmatis, Linn. Spec. Plant.) 3. De Feneetfche Boom-maluwe; Malva arborea Vene-
ta diiïa; Malva arbarefcetisDodonjei ; (Lavateracaule erboreo, foliis feptem angularibus tomentofis plicatis, pe- dunculis confertis unifions axillaribus, Linn. Sp. Plant.) 4. De Spaanfche Boom-maluwe met zagte wolagtigeen
geel geflipte bladen ; Malva foliis mollibus undulatis , in margine fuperius micis fulphureis ad folem fplendenti- Hus donatis ; (Lavaiera, caule arboreo, foliis feptem an- gularibus acutis crenatis plicatis tomentofis, racemis termi- n'alibus, Linn. Spec. Plant.) ' Befchrijving. De eerfte zoort,- fchiet uit de wortel
Verfcheide regte dikke groene houtagtige ftengen, van 2even, agt, en dikwils meer voeten hoogte , die bo- venwaarts iets getakt zijn, waar aan groote, iets lang« werpige, hoekige rouwe bladen groeijen; de bloemen . koomen aan de ftengen naar bovenwaarts, in lange tros- fen op korte fteelen voort, zijn vijf bladig, roosformig, en tamelijk groot, en van veelerlei koleuren, als wit, bleekrood, incarnaat, roofen-rood, fcharlaken rood, purper-rood, violet, donker-rood, geel, enz. Daar zijn ook veranderingen van met fraaije dubbel-
de bloemen, van alle de gemelde koleuren ; die uit 't zaad voortkoomen, en zich zeer cierlijk vertoonen!; derhalven waardig, om in fraaije tuinen, inzonderheid m groote, gekweekt te worden De tweede zoort verfchilt weinig'van de voorgaan-
de dan hooftzaakehik , dat haare bladen wat meer in- .-gefneeden en gehoekt zijn ; koomende de bloemen met de voonge , zo 111 gedaante als koleur overeen : en n.n heeft ze ook zo wel fraai dubbeld als enkeld "etfè zoort> Poeit met een regte dikke fteng op,
lf 7?M? ilOVOete? h,°0gte'.0f h0°Ser' die bovenwaarts
ia zijdtakken verdeelt is, zich als een boom vertoonen- |
|||||||||
■JHP
|
|||||||||
de ,• waar aan bladen groeijen, die groot, rondagtig en
wat gehoekt zijn, voorts zagt, glad en groen ,• de bloe- men koomen in de oxels der bladen veel bij een voort;, zijn klein, donker purper-rood van koleur, en van bin- nen zwart gevlekt en geftreept; waar na zaaden volgen ,. die op de wijze als de overige groeijen. .> Daar is ook eene verandering van, inet bladen die aan
de kanten wat gekrult zijn. De vierde zoort, fchiet ook een boomagtige getakte
fteng, met rondagtige, iets gehoekte, puntige, geker- telde en gegolfde zagte bladen, die bovenwaarts in de rand geele ftippen hebben, welke in de zon helder blin- ken; de bloemen koomen aan het bovenfte der fteng en takken in lange trosfen voort, en zijn wit of purper- agtig van koleur. Plaats. Waar de eerfte en tweede zoorten van zelve:
in 't wild groeijen, is niet wel bekent, althans heeft er de Heer Linnäus ook geen groeiplaats van aangete- kent. De derde zoort word in Italien, omtrent Pifa, Livorno , Venetien en elders gevonden. De vierde zoort koomt in Spanjen en Portugal vooru Zijnde alle deeze zoorten twee- en meerjaarig. Kweeking. De beide eerfte zoorten worden vermeer-
dert door haar zaad, dat men in het voorjaar op een- bedje ineen goede losfegrond zaait, en daar na de jónger- planten, als ze wat fterk geworden zijn, verplant, op- een ander bedde, omtrent 10 à 12 duimen van elkan- der; om ze aldaar te laaten ftaan tot het volgende jaar, als wanneer ze bloeijen t en er als dan de feboonfte en dubbeldfte bloemen uit te tekenen, met voorneemen ,. om dezelve in het volgende na- of voorjaar in de tuinen op de rabatten,. avenuen, cingels, in de bosquets, naast de vijvers, basfins, en elders te planten, daar ze in haar bloei-tijd, gediuirende de geheele na-zomer, een zeer fraai gezigt geeven , inzonderheid naasc een water ge- plant wordende, door de weerfchijn; maar dewijl ze hoog opfehieten, moeten ze met goede ftokken wel on- derfteunt worden, dewijl ze anders ligtelijk door de wind omvergewaait en gebrooken worden. Dezelve kunnen aldus vier à vijf jaaren jaarlijks fchoone bloemen voort- brengen, dewijl ae ook onze winterkoude wel kunnen tegenftaan; maar daarnaneemen ze af, en groeijen fleg- ter; weshalven het best is, om, zo niet jaarlijks, ech- ter om de twee of drie jaaren jonge planten door het zaai te kweeken; waar toe men altijd het zaad uitdedubbel- fte en, fraaist gekoleurde bloemen vergaderen moet; hoewel uit het zaad ook weder verfchillige koleuren voortkoomen, en men zal wel doen, dat men na ver- fcheide jaaren, met iemand ruilt met het zaad, die wat van de plaats afwoont, endaar men op vertrouwen kan, om goed zaad te verkrijgen, dewijl het zaad, dat men altijd op de zelfde plaats wint, met de tijd flegter eiv van weiniger waarde word; en dit heeft ook plaats met veele andere bloem- en andere zaaden , uit natuurlijke redenen. Voorts dient nog geweeten , dat men deeze uit zaad
verkreegene planten, daar na ook door fcheuring ver- meerderen kan. De derde en vierde zoorten worden ook op de zelfde
wijze vermeerdert door zaad, maar de derde zoort duurt alleen twee jaaren, in het .tweede jaar bloeijende, en waar na ze, zaad gegeeven hebbende, verfterft. Dog de vierde zoort is larjgleevend, maar kan onze ftrenge winters niet wel doorftaan. E'tgenfchappen. De bloemen van de eerfte zoort wor>
im
|
|||||||||
MAM, MAN.
lang, nedérhatigende, bij Johnston Tab. XXVI. vrij wet
afgebeeld. Men weet weinig anders van het Mamber- dier, dan dat de koleur helder of bleek vaal, en dat de hoornen zwart zijn, tweeen een half duim lang. Vol, gens Linn.eus , worden zij in Indien gevonden. Zora- mige verzekeren, dat de ooien van dit Beest tot op den grond nederhangen, hetwelk zekerlijk (zegt een zeer kundig Natuurbefchrijver) te verftaan zal zijn in dat po- ftuur, wanneer het om gras te eeten, voorover bukc. MAMEIJ, zie MAMMAIJ.
MAMMA, of Mammie; zie BORSTEN.
MAMMARUM VASA, of Bloedvaten der Borsten',
dus noemt men de flag- en bloed-aderen, die naar de borsten loopen. MAMMAIJ, of Mameij; {Mamma, Linn. Spec.
Plant.) is een zoort van Periikboom, die groot en fchoon groeit, met rondagtige gladde en glanzende bladen ; vrugten voortbrengende, welke groot, rond en rouw- agtig zijn, naar die van de Perfiken gelijkende. Dee- ze boom groeit in de Eilanden Hispaniola en Jamaica. Daar word ook een mede-zoort van gevonden , die op Java groeit, en van de Heer Linn^us Mammea flami- nibus flore longioribus genoemt word , en vierkante vrug- ten voortbrengt. MAMMEKENS-KRUID, zie CAPERFOELIE.
MAMMIFORMIS, Mammillaris Procesfus, 't Borst.
of mamswtjzeuitßeekzel, ook Tepelswij's-uitwasgenoemt; is. het uitwendige uitfteekzel van het flaapbeen ; welk ftomp, dik , kort en doorboort is, en het einde van de tepelgedaantige fpieren in zich ontfangt. MAMS-SLAGADEREN ; in 't Latijn Arterite Mam-
maria; deeze koomen van het voorfte deel van de on- der fluitelbeer.s-flagader, loopen onder het borstbeen, en verdeelen hier en daar haar takken aan de uitwendi- ge deelen, en bij de Vrouwen't meest in de borsten. MAMSW1JZE-SPIER , ook Tepelswijze-Spier de:
Hoof'dsgenoemt; in 'tlatijnMusculus Mastoideus ; neemt ziin begin van 't bovenfteen voorde deel van het borst- en fleutel been, en eindigt in de uiterlijke vlakte van het tepels-wijze uitfteekzel van het flaap-been, zijnde aan de zijden van't agterhoofds-been ingeplant. MAN, dus noemt men die geene die aan een Vrouw
is verbonden, door eene band welke uit zijn aart on- verbreekelijk is, Diteerfte denkbeeld, 't welk wij van de hoedanigheid
van Man geeven, is op het Huwelijk in 't algemeen be- trekkelijk, het zelve befchouwt zijnde volgens het recht der Volkeren, en zodanig als het in de meeste Landen in gebruik is. Onder de Christenen, is een Man, die, welke door
een burgerlijke overeenkomst, en Kerkelijke plegtighe- den aan eene Vrouw verbonden is. De Man word als het Hoofd zijner Vrouwe aange-
merkt, dat is te zeggen, als de Meester van het Huwe- lijks genoodfehap. Dit gezag van de Man over zijn Vrouw is de oudfte
vanallen; dewijl zij noodwendig de Vaderlijke magt, die der Meesters over hunne Bedienden, en die der Vor- ften over hunne Onderdaanen is voorafgegaan. Zii isgegrond op het Goddelijke recht; want men leest
Genes. Cap. III. vs. 16. .Tut uwen Man zal uwe begeer- te zijn, ende hij zal over u heerfchappije hebben. De Mannelijke magt heeft yerfcheidene uitwerkze-
len.
De eerfteis, dat de'Vrouw haar MmzaoQt .gehoorzaam x zijn, |
||||||||||
MAL. MAM.
|
||||||||||
I9S9
|
||||||||||
den ook in de •Geneeskunde gebruikt, koomende in
kragt overeen met de gemeene Maluwe-bloemen ; dog worden inzonderheid zeer gepreezen tegen keel-ont- ftceking, bruine, gezwellen, amandelen, enz. in af- kookzel tot een gorgel-water gebruikt, voomaamelijk de donker roode bloemen. MALUWE (WITTE-), zie HEEMST.
MALVA, zie de zoorten op MALUWE.
* MALVA HORTENS1S, zie AOUIJ. MALVAS1ER: Mahaßer-wijn; is een zoort van Sec
of Wijn , die een der zoetfte, edelfte en kragtigfte is, en zijn naam van de Stad Malvafia, op het Eiland Mo- ï'ea heeft, daar omtrent hij groeit, alsmedeopCandia; doch zedert dat de Turken die Eilanden in hunne macht hebben , zo word de Wijnbouw aldaar weinig meer ge- oeftent, dan alleen van eenige Griekfche Christenen; zo dat er thans weinig mahaßer-wijn meer uit die Ei- landen kooint; maar daar word een diergelijke uit Zuid- Frankrijk, Italien, Spanjen, enz. gebragt, die voor malvaßer verkogt word, en ook in hoedanigheid en krag- ten daar mede overeenkoomt. Dog men maakt ook malvaßer wijn door de konst, door middel van op goe- de fterke wijn, eenige fpecerijen te doen, als kruidna- gels, caneel, enz. met zuiktr, en het zaamen te laaten trekken, vervolgens door een filtreer-zak te laaten loo- pen. Orn zeer goede Malvaßer'te maniere.
Neemt vier deelen beste meed, en één deel Rhijnfcht
of andere beste brandewijn, die zSgt en zuiver is, mengt het wel onder elkauder, en laat het eenigen tijd liaan , om zich wel met elkander te vereenigen, zo zult gij een zeer geurige malvaßer hebben. De brandewijn verteert aüengskens den honing (maak van de meed, en doet hem een aangenaame wijn-fmaak verkrijgen. MALVASIER-KRUID; dus word het Edele Lever-
kruid ook genoemt: Andere geeven deeze naam aan de Scharleij, om dat dit kruid, in de wijn gedaan zijnde, aan dezelve een aangenaame fmaak , als malvaßer ofmus-. cadelle wijn geeft. MALVATLVUM JUNIPERINUM, dus word een
geneesmiddel genoemt, dat van brandewijn en rob van jenever beften aldus bereid word ; neemt rob van jenever- beßen, zo veel u belieft, giet er brandewijn bij, zoveel genoeg is, en roert het altemets om , tot dat de rob in de brandewijn ontbonden is. Dit middel word zeer ge- preezen tegens maag-drukkingen, zinkingen, en om het graveel en den (leen te drijven; al« mede tegens de fcheurbuit en in pest-tijden : Het is ook een heerlijk mid- del tegens de moeder-gebreeken, en inzonderheid in de verflijmde moeder. De dofis is één of twee lepels vol daar van 's morgens te neemen, inzonderheid voor of . »a de nieuwe maan. MALVAVISCUS , dus word 'de Heemst ook ge-
noemt. MAM-ADEREN, zie BORST-ADEREN.
MAMBERDIER, door GjUnerus Quadr. 153,
Raijus Ouadr. 8i-!en Alpin. Mgijpt. 229, Capra Mam- brie a, five Sijriacazenaemt; (Capra auribus pendulis Ion- girfimis fixant. Sijjl. Nat.) Dit Dier, de elfde zoort van Linn/eus zijn Geiten geflagt uitmaakende , heeft zijn .naam ontleent van't Gebergte Mambre in Sijrien, en is volgens getuigenis van Brisson , die er de zoortnaam aan geeft, van Bok met zeer kleine Hoornen, die'regtop fiasn, een-weinig agteKvttardsjungekromp, de.Oorenseer |
||||||||||
*m
|
||||||||||
MAN-,
|
||||||||||
.•■MAN.
|
||||||||||
en' bladen gelijkt ; dit' is mede een'geweldig vergifti
In 't midden van dit vleesch vind men een Noot, die de' grootte van een kastanie heeft, zijnde van zelfilandigheid taaij en houtagtig. De reuk van deeze vrugt is ze? lieffelijk en verlokkende, dat-men daar door grooteiijks word aangevogten om er van te eeten. Het is een der ge<< weldigfte vergiften die de Natuur voortbrengt; haar in- vreetenden aart is zodanig fcherp , dat zij in korten tijd ontfteekingen, en zulke geweldige fmerten veroorzaakt,- dat men er daadelijk door bezwijkt. Het heilzaamfte middel voor de geene welke 't onge-
luk gehad hebben om er van te eeten, is hun doormid-. del van veel warme olie te doen inzwelgen, aan'tover- geeven te brengen. Vervolgens geeft men hun verzag* tende dingen-, zo als melk,enz.; maar welke middelen,: men ook bij der hand neeme, het indrukzel van her? gif blijft langen tijd in 't lighaain, en de Zieke flijt zijir leeven al kwijnende. Het water 't welk maar eenige minuten op de bladen
van den manchenüje-boom heeft gelegen, neemt zulk een. kwaadaardige hoedanigheid aan, dat die, welke de on-: voorzigtigheid hebben,om wanneer het regent,zich on- der dezelve te ver&huilen, wel haast met zeer pijnlijke: diktens bezet zijn, die bleeke plekken op alle de plaat- zen van het vel overlaaten, daar druppelen gevallen zijn. Zelfs is het gevaarlijk onder derzelver lommer te gaan flaapen; dewijl de uitwaasfeming deezer boom zo. danig vergiftig is, dat zij niet alleen hoofdpijn verwekt y: maar ook zelfs ontfteekingen aan de oogen, en builen op de lippen veroorzaakt. Het hout van de Manchenüje-boom'is zeer fraai, hard.
en vast, gelijk dat van de Nooteboomen ; in een woord, een der fçhoonfte houten die Amerika voortbrengt ; we- gens zijne hardheid is 't ook genoegzaam onvergankelijk, en het laat zich zeer fraai polijsten. Derzelver koleur is helder grijs, een weinig geelagtig , gegolft, en met olijf-koleurige wolken, na den zwarten trekkende, ge- fchakeert. . . De wapenen en pijlen, ' welke in het zap der Mau'
chenilje-boom gedoopt worden, behouden een reeks van jaaren hunne vergiftige hoedanigheid. Men zegt, dat de Caraïben, welke deezeBoomen naderen om hunne pijlen te vergiftigen, het hoofd omkeeren, wanneer zij in de fchors fnijden , om te beletten, dat hetzap hen niet in de oogen fpringe. Indien de vrugt van de Manchsnilje- boom in het water valt, vergiftigt hij alle de Visfchen die er van eeten ; en fchoon hij langen tijd in 't water legt, verrot hij echter niet, maar hij word met een zoort van falpeter overtoogen, die hem een vaste korst geeft» even als of hij verfteent was. MAND, zie KORF.
MANDER-KRLTID, zie CHAMjEDRIS.
MANDIBULA, zie KINNEBAKKEN. ' -»»■■
MANDIBULARIUS, zie KAAUWSPIER. «
MANDRAGORE; Mandraagers-kruid ; Slaapappïl;
Tover wortel; Alruin; in 't latijn Mandragora f ruUu ra- tundo; Mandragoras DoDON-Et; (Mandragora, LiNtT. Spec. Plvnt.) Befchrijving. Deeze Plant fchiet uit de wortel groo-
te lange, gladde, bleek-groene bladen, naar de Beete- bladen gelijkende; tusfehen welke g'eeri fte'ng' opfehiet, maar veele kleine bloemen, elk op een bezonder lang [ fteehje voortkoomen, die klokformig envan boven in verfcheide deelen gedeelt zijn, groënagtig-wit of blauw paarsagtig van koleur; waar na ronde geele .en gladde G vrugtegi |
||||||||||
eijn, en onderdanig in dingen die niet ïîrijdig zijn rneteere
^En^ten tweeden, dewijl geen macht, zonder dwang
in de waereld van vrugt kan zijn, zo moeten ook den Man eenige middelen van bedwang toekoomen, indien de Vrouw zich onderzijn gezach en redelijk beftier, wei- gert te buigen. Ten derden, word door de wetten van de meeste
Landen, aan den Maneen Burgerlijk rechtover: de Per- zoon en goederen van zijne Vrouw gegeeven , 't welk 'den naam van Voogdije draagt ; waar door een getrouwde Viouw, zonder den Man haar niet mag verbinden , nog iets vervreemden, en hij een volkoomene beftiering van haare ingebragté en verkreegene goederen be- koomt. Meeranderevoorregtenverfchaftde mannelijke magt,
je breed om hier te verhandelen, endie men in.de boe- ken der Rechtsgeleerden kan nazien. Dog hoe uitgeftrekt de mannelijke magt ook zij, moet
Éij nimmer de paaien van een billijk gezach voorbij ftree- yen ; want gebied Gons woord aan de Vrouw om baar Man gehoorzaam te zijn, gebied het teffens aaa den Ma» om zijn Vrouw lief te hebben en haar teeeren; hij moet haar als een Gezellinneen geenzins als zijn Slaaf aanmer- ken ; en dewijl het aan niemand geoorlooft is, zijn recht te misbruiken, zo kan een Vrouw, indien de Man haa- re goederen kwalijk beftiert, zulks beletten, door fcheiding van goederen bij den Rechter te verzoeken, ènz. ; ; MANAKIJN , is de naam van een Indiaansch Vo-
jgeltj'e, door de Heer L i n n m. u s onder het geflagt der Meefen geplaatst. Zie MEESEN , ». IX. MANATI LAPIS, zie ZEE-KOE-STEEN".
. MANCHENILJE BOOM ; in 't lat. Macanilla; Arbor toxica 5f latlea,fruäufuavipomiformi. quo Indiani /agit- tas inficiunt. Plumier in zijne befchrijving der Ame- 'fj'Ji.aanfche Planten, onderfcheid drie zooiten van Man- .chenilje-Hoornen; als i. Mancanilla piri-facie. 2. Man- canilla aquifolii foliis; en 3. Mancanilla lauri foliis ob- longis. •: De voornaamfte deezer zoorten , is een Boom die
veelvuldig op de Antillifche Eilanden, aan de oevers der zee en op andere plaatzen groeit. Hij is groot en zeer fchoon van geftake, dog teffens zeer gevaarlijk; zijn hoogte koomt doorgaans met die der Ockernoote boomen overeen, en zijn ftam heeft twee voeten middelijns ; zijn ffcbors is vrij glad, en van koleur graauwagtig; wanneer fflen er eene kleine infnijding in maakt, vloeit er oogen- blikkelijk een melkagtig zap uit, dat een fcherp bran- dend en doodelijk vergift is, waar in de Indiaanen de punten van hunne pijlen doopen, dien zij willen vergifti- gen om tegens hunne Vijanden in den ftrijd te gebruiken ; indien ervan dit vogt op de bloote huid valt, brengt het ™°i 1 / a itwerking °P voort, als kookende olie.
i De bladen deezer Boom hebben veel overeenkomst met die van den Peereboom, zij veroorzaaken zweeren op rjet vel op de plaats daar zij het aanraaken. De bloe- men zijn katjes .welke de gedaante van een air hebben, omtrent een half voet lang, en met verfcheidene vleesch- agtige knobbeltjes bezet zijn, die een fchoone koleur hebben,- de vrugten koomen op plaatzen voort, welke van deeze katjes zijn afgefcheiden, zij hebben de gedaan - te van die Appel, welkegemeenlijk Pomme d'Apis oïAag- W-appel word genoemt; het vleesch van deeze vrugt is •»«eejwit.zap vervult, dat naar het zap van defchors |
||||||||||
MAN.
treft, hun natuurlijke woonplaats, de manier om deze),
ve te voeden en te doen vo'ortteelen, enz. De gebrui. ken , waar toe zij dienstig zijn, hetzij voor den Oorlog, den Arbeid of het Zadel ; insgelijks de middelen om ze tot die rafcbillende gebruiken bekwaam te maaken. De» zelve, behelst mede dekennisfe van de gebreken en ziek- tens der Paarden, de geneesmiddelen die hun dienstig zijn, met de verfeheidene Operatien die er eenige ovei- eenkoomst met hebben, enz. Het woord manége word ook gebruikt om maar enke!
de konst, van wel te Paard te rijden, mede te bete- MANGER BLANC, of Blanc manger; word aida?
bereid : Neemt twee lood yisch-lijm, klein gefneeden, zet het met een weinig regemvater op't vuur, tot dat het ' gefmolten is; zet dan een pint zotte room op bet vuur, en roert het tot dat hot kookt ; doet als dan de visch- lijm daar bij, en ivat zuiker na de fmaak; roert het tot dat het koud is, doet'er dan wat oranje-water in; en dan gedaan , daar men het in hebben wil. MANGHES ; Ambo of Amba j (Cerbera foliis lancet-
latis; nervis trans verfalibus, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit is een mede-zoort van de Ahouaij;
zijnde een zeer groote takrijke boom , die op veela plaatzen in Oost-Indiè'n groeit ; hij heeft groote lang- werpige puntige dikke en gladde bladen , en witte treg- . ter-formige bloemen, waar na eijronde vJeefch ige vrug- ten volgen, vangrootte als een Ganze-eij, ofgrooter, die verfchillig van koleur op den zelfden boom zijn, als aan de eene tak groenagtig, aan de anderegeel- of rood- agtig, eneenzeer aangenaame fmaak, en reuk hebben, op de wijze als de Perfiken ; bevattende van binnen twee harde zaaden, naar Kastanjes gelijkende. Delndiaancn eetçn deeze vrugt, die koud van aart is, zo wel rauw als ingelegt, of op andere wijze bereid. Daar is ook eene verandering van, die wilde Manghes
genoemt, en gezegt word van de voorige niet te ver- fchillen dan door de cultuur; dezelve groeit hoofdzaa- ' keiijk op Malabar, daar hij de naam van Ödollom draagt, en van de Portugeezen Mangas bravos genoemt word: Hij groeit kleiner; zijne bladen zijn ook kleiner, korter en dikker als die der voorige, en zijne vrugten zo grooi I als een Kwee-appel, bleek-groen en blinkende van ko- leur, vol vaneen wit melkagtig zap, maar hebben wei- nig vleesch; en men zegt dat deeze vrugten zeer ver- giftig zijn. MANGLE; Mangles; Manghsaquatica, foliis fuhrt)-'
timdis £f punQatis; (Rhizophom foliis acutis ,fruÜibui fubulatorclavatis, Li NN. Spec. Plant.) . Befchrijving. Dit is een groote boom, die in de-West-
Indien, en op Malabar in Oost-Indiën, omtrent de Zee- oevers en moerasfen groeit; hij heeft bladen welke naar die van den Peer-boomgelijken., dog zijn wat langer en dikker, en zijne bloemen zijn klein, daar lange bruina peulen op volgen, welke naar Pijp-casße gelijken, en van binnen een merg bevatten, naar Osfenmerg zweemende, dat bitteragtig van fmaak is, echter van de Indiaanen, bij gebrek van andere fpijze.gegeeten word; dog het voor- naamfte gebruik van deeze boom, is deszelfs hout, dal hard en zwaar is, en veel tot Huis-timmeragie en ander werk gebezigt word. Het is eene bijzondere en zeldzaame eigenfebap aan
deezenboom, dat zómtnige van zijne takken in het aan- groeijen zich nederwaarts tot de aarde buigen, daar in wortelen fchieten, eu tot boomen worden> 'gelijkde |
||||||
»j>5« MAN..
vrugten volgen als appeltjes, die van binnen platagtige
•Bierform ige zaaden bevatten : De wortel is dik, rond «n lang, en van boven af meest doorgaans in tweën, pf ook in driën verdeelt, en witagtig van koleur. Daar is ook een verandering van, welke fmaller bla-
den heeft, en wiens vrugtenpeerformig zijn; diezom- inige het wijfje, en de voorige zoort het mannetje noe- Bien. Plaats. Dit gewas groeit in Zuid-Frankrijk, Italien,
Spanjen, Kandien en elders op bergagtige piaatzen ; en word bij ons zomtijds in de Tuinen uit liefhebberij ge- kweekt. Kweeking. Dezelve gefchied door het zaad, dat men
in het najaar op een bedje in een goede losfe grond zaait, 30 zullen de jonge planten in het volgende voorjaar op- ioomen, die men van het onkruid moet fchoon en bij droogte vogtig houden, tot in de maand Augustus, als wanneer men dezelve voorzigtig moet verplanten op een bedde of elders, in een goede losfe, wat zandagtige en drooge grond, en die diep geroert is, dewijl haare wor- telen heel diep naar beneden groeijen ; want zo de grond in de diepte iteenagtig of anders bard en daar bij nat is, tieren ze zelden wel; maar is de grond bekwaam, zo zul- len ze in weinig jaaren zeer groot worden, veele bloemen en vrugten voortbrengen en oud worden; kunnende de- zelve onze winter-koude vrijwel doorftaan; dog het is best, dat men de wortelen in de winter met eenige ruig- te tegen de vorst dekt, inzonderheid terwijl ze nog jong zijn. Eigenfchappen. Deeze plant' heeft eene verkoelende,
■uerdoovende, flaapverweskende en pijnftillende kragt, dog word nooit of zelden inwendig gebruikt, maar wel ait wendig, inzonderheid de bast der wortel; en ge- preezen tegen de roodheid en pijn der oogen, roos r harde zwellen, kropgezwellen, enz.; men kookt de wortel of haar bast tot een pap, daar men een weinig bran- dtwijn bijvoegt; men bereid van de wortel ook eene olie door kooking, welke in de voorige gebreeken dient ; #n met ammoniak gom tot een pleister gemaakt, en op de flaapen gelegt, ook dienstig geacht word in de hoofd- pijnen, razernijen, heete koortzen, en in al te veel waaken: Hoewel men andere veiliger middelen heeft. Dewijl deeze wortelen dikwils eenigzins de gedaante
•v.an het onderlijf met de beenen van een Mensch ver- roonen, zo hebben de Kwakzalvers de gemeene Men- fchen veele gelijkenisfen en beuzelingen van deeze wor- tel wijs gemaakt, en waartoe ze*'zoiiden kunnen die- nen ; die ook meest doorgaans andere groote wortelen, bjj voorbeeld van de Peonie, welke ze door fnijdiagmet liet mes een menfchelijke gedaante gegeeven hebben, daar voor vertoonen; gelijk Matthioi-us in zijne aan- merkingen over DioscoaÏDEs IV Boek, in 't breede.de gui- *erijen verhaalt, van die geene welke zich beroemen, van «ulke te ilebben, en ze.voqc waaragtige uit te geeven. Het is mede pok een fabel, het geene men van d'eezen ■wortel verhaalt, naàmelijk, dat men ze niet zonder ge- vaar van zijn leeven , zojx durven uitgraaven, 't welke de endervinding tegenfpréekt;. MANDUCATIO, betekent zo veel als Masticatio
»of Kauwing. , MANEGE, is de kohst om Paarden te beteugelen,
Jeerzaam te maaken, en te berijden.. ; De manége inizijn gantfche uitgeftrektheid genoomen,
«rmvat al het geen, de gedaante, de koleur, den ouder- 4S&, ds geüeltheid. eu hoedanigheden de* Paaiden be- |
||||||
'&am
|
|||||||||
MN*
|
|||||||||
MAN.
moeder boom; invoegen dat daar uiteindelijk, een -ge-
heel boscb ontftaat; hoewe andere zeggen, dat deeze fonce boomen uit de wortelen voortkoomen , die zeer lerre onder en boven de grond voortloopen, en hier ca darweder uitfpruiten, waar door de vermeerdering der Ennmen ontftaat; datookwaarfchijnelijker is. Dat men «andeftani van deeze boom dikwils Oesters vast ge- hest vind, gelijk men daar van verhaalt, fchijnt voort tefoomen, om dat de kleine Oesters door de wind bij ©ntveeren ftorm tegen de boomen, die omtrent de Zee- oevers groeijen, geflingert worden, en daar aan vast blij- ven bangen. MANGO, zie BLOEM-ZUIGERTJE, s»,XV, j>. MANGO BROMMER, dus noemt Albin een "Ja-
Biaikaasch Vogeltje, bij de Heer Linnjeus de vierde joort van zijn Bloemzuigertjes uitmaakende. MANGOSTANS, of Mangoufiansi,(Garcima, LiNH.
Spee. Plant.) " Befchrijving. Dit is een fraaije Boom, die in Oost-
indiën op veeleplaatzen groeit, en veele overeenkomst I met de Citroen-boom heeft ; maar zijne bladen zijn groo- teer en langer, met eenige aderen verciert, en groeijen 'tegen elkander over; zijne bloemen zijn geel en roós- formig; waar na vrugten volgen die de grootte van klei- ne Oranje-appelen hebben, en in een dikke koker of fchors beflooten zijn, welke boven gekertelt of gekroont Is, op de wijze als de Granaat-appelen, zijnde van bui- ten donker-aschgrauw, en van binnen roodagtig. Dee- ze vrugten zijn zeer zoet en aangenaam, en uitmuntend van finaak ; weshalven ze in haar groeiplaatzen veel ge- acht en gekweekt worden ; men vind ze thans ook veel te Batavia , Hoofd-ftad van Nederlands Indien , op Java, daar ze eerst van de Molukkifcbe Eilanden naar toe gebragt zijn, en niet alleen wegens de vrugten, maar ook wegens haare regelmaatigheid in het groeijen, om er tuinen, enz. tnede te vercieren, voortgekweekt worden. MANIA, Razernij, Dolheid, Krankzinnigheid, enz.
Mania is af komftig van het griekfche woord fhiftp&it, i bet welk eigentlijk betekent ik ben raazende, woedende. ;Met deeze naam noemt men een algemeene zinneloos- heid zonder koorts, of ten minden «onder wezentlijke koorts : Veeltijds is deeze zinneloosheid woedende, en pet toorn en ftoutmoedigheid gepaart, en als dan ver- 'dient dezelve in de ftrikfte zin genoomen, de naam van ■Mania;.indien de zinneloosheid met zagtheid engérust- ■heid gepaart gaat, daar bij geen andere dan belachgelij- ke uitwerkzelen voortbrengt, moet men ze eerder met de naam van Gekheid beftempelen. Gemeenlijk word de mania door eenige tekenen aan-
gekondigt, die er de voorloopers van zijn; van dien aart is de melancholie, geweldige hoofdpijnen, aanhou- dende flaapeloosheid, ongeruste en weinig duurende fluimenngen, die teffens nog door verfchrikkende droo- roen geftoort worden; voorts bekommeringen, droef- heden die men niet in ftaat is te verdrijven, angften, Tfchnkken, geweldige uitvallen van toorn, doordealler- grootfte beuzelingen aan het zieden gebragt, enz. Wan neer de mania gereed ftaat uitteberften, worden de oo- gen aangedaan, van tijd tot tijd door flikkeringen van Sicht getroffen , die als een zoort van blixemftraalen op- -leveren; de ooren worden gekwelt door een onophou- Ceiukgezuis en brommen,- de lust tot het minnefpel •word oninaatig; de zieken fmelten in traanen,. of lach- f0" tegens hunne gewoonte.en.zonder «eaige fchijijbaa- |
|||||||||
re t€dèn onrnaatig; zij fpreëkéh VééJ, dog tonder eenf-
ge flot nog ftijl-, óf houden een diep ftilzwijgen, éveil als of zij in eenige verhevene beregeling of overden- king gedompeït waarén ; hunne oogen worden als •onbe- weeglijk, op een enkel voorwerp gevestigt, öf wét" woedende, dreigende en als verwart; de pols is hard,- én volgens waarneeming van Hippöcrates , trekt hij dik- wils tot aan de elleboog op ; de pis is rood, zonder eenig zetzel, dog met een ligt wolkje ér in. Wanneer de- mama zich tén vollen heeft geopenbaait, zijn deZiekeit doorgaans tegens de Omftanders en ook veelmaalen ïe- gens hun zölven verwoed ; zij bijten, verbrijzelenL flaan én kloppen al wat hun omringt ; fçheuren hunnfe kleederenin ftukken ;ontblöoten, zonder eenige fchaam- te, het gantfche lighaam; dus gaan zij geduurendé de •alderjcherpfte &oudö, zonder er eénig ongemak van 'ie gevoelen*; zij zijn niet aandoenlijker voor de honger> dorst ^ de nooddruft om te flaapen, ènz. Daaizijner, ■die volgens verhaal van Ferneliüs, tót veertien maan- den töé, zonder -flaapen doorgebragt hébben ; hun lig- haam word hard en onvermoeitv en hun géftel oribegrij- pèlijk'fterk. Men heeft'waargénoomén, dat zij verwoit- derenswaardige kragten bekoomen, taamelijk lang Jeeven» en dat de gewoohë oorzaaken van ziektens, geeneof ten minften zeer weinig indruk op<hun maakt; het is zeer 'vreemd hun ziek te zien, zelfs in zulke tijden, dat de allerbefmettelijkfte kwaaien, heèrfchen. Daar zijn er, die niet ophouden met zingen, praaten , lachgen of 'fchreijen ; zij veranderen elk oogenbllk van redenwisfö» ling, fpreeken zonder rijm of flot, vergeëtenwat zij ge- zegthebben, enherhaalefi het onophoudelijk. Men vind er die vermetel en on verzaagt zijn, geen gevaaren ken- nen, dezelve ftoutelijk trotzen en braveeren, eenieder verachten en uittarten;' anderen in tegendeel zijn vrees- agtig en angftig, én in deezen is zomwijlen de dolheid aanhoudende, én op andere tijden, met tusfchenpoozin- •gen vérzelt; de Zieken fchijnen geduurendé eenigen tijd^ het volle genot van hun verftand én reden te hebben; zij verwonderen'door hunne wijsheid, die, welke hun als zinneloozen behandelen; maar na verloop van eeni- ge uuren, eenige dagen , ja zomtijds gebeele maanden, vervallen zij op nieuw in razernij. Geloofwaardige Schrijvers verhaalen, zïnnelooze Menfchen gezien te hebben, die in het ftérkfte van hun aanval, vreemde taaien fprakén, gedichten maakten, en zeer verheven over ftoffen redenkaveldi&\?ic- hun onbekent waaren; zommigeh zelfs voorzeiden 'het toekoomende. Onder de oorzaaken , welke deeze ziekte voort-
brengt, zijn de hartstochten, de ingefpannentheid van geest, te veelvuldig ftudeeren , diepe peinzingen, toorn, droefheid, vrees, knellende en aanhoudende verdriete- lijkheden , verachte liefde,, enz. die, welke aanhou- dende waarneeminnen ons geleert hebben, het meeste daae omtrent toetebrengen; opftopping van gewoone ontlas- tingen, waar onder de uitwaasfeming als een der vooir« naamfte moet gerékent worden-, ofte wel eene buiten- gewoone vermeerdering van deeze ontlastingen t telt men mede als oorzaaken van deeze;kwaal. Hippöcrates en na hem Forestus en Bonningerus, hebben waargé- noomén dat de mania öf razernij, zomtijds een gevolg was van de opftopping der maand-ftonden en kraam-vloed ; in deéze gevallen word zij door eene verzaàmeling van .bloed in de borsten aangekOndigt, Aphor. 40. üb. K Hippocrates merkt nóg aan , dat de ophouding of ftremmihg van-eeii gezweer, vin'één wrat, degeneïgt- G * bGi& |
|||||||||
—, _........... .
MAN.
geneezen, door het ontlasten van een Rups, dien hij
door een geweldige niezing uit den neus loosde. Fer. MELIUS zegt, twee gioote ruige Wormen in den neus van iemand.gevonden te hebben , die in een doodelijke krankzinnigheid was vervallen, gevolgt na de opftop- ping van een (linkende vloeijing uit den neus; en Ilio- lanus verzekert, een Worm in de hersfenen van een Paard, dat dol geworden was, gezien te hebben. Al- le deeze gebeurtenisfen , brengen niets toe, gelijk men klaar merkt, tot de befpiegelende of theoretische kennis ' van dit ongemak; dus niets zekers nog bewijsbaar dien aangaande aan onze Leezers kunnende mededeelen, zul- len wij er ons niet bij ophouden; maar enkel verge- noegen met aantemerken, dater noodwendig een eigen« lijdig (idiopathia), of medelijdig (fijmpathia) gebrek in de hersfenen moet heerfchen. De wezentlijke toeval. len der mania of krankzinnigheid fpruiten voort, doct| dien de voorwerpen, zich niet zodanig aan de Zieken vertoonen, als zij wezentlijk zijn; men heeft aan da bijzondereen bepaalde beweegingen der hersfen-veze-■ Jen, de vorming der denkbeelden en gewaarwording toegefchreeven. Wanneer die beweegingen, door uit- wendige voorwerpen verwekt worden , zijn er de denk- beelden mede overeenkomllig; gevolgelijk zijn de redi-l neeringen daaruit vloeijende, gepast en juist; maar in- dien het bloed uitgezet word, dat fnelle dmkkingender; flag-aderen, ofeenige andere ontfcbikking, van wat aart;.; die ook mag zijn, de zelfde teweeging in de vezels drukt, .zo bied ä zij als tegenwoordig zijnde , zulke voor- werpen aan, die afweezig zijn, en als waare weikenietl dan in febimmen beftaan; en dus koomt het mij voor,' dat de Krankzinnigen, niet dan bij gebrek van gewaar wor-l ding dooien: De buitenfpoorigheidhunnerredeneering, j; moet aan de onovereenkomst van hunne denkbeelden I met de uitwendige voorwerpen toegefchreeven worden, I Zij zijn jegens de Omftanders raazende en verwoed, om; dat zij zich verbeelden, door Vijanden, omringt te zijn, die gereed flaan hun te mishandelen. Hunne ongevoe-: jigheid, ten aanzien van koude:,.warmte.,.honger,flaap',1 .enz., heeft zonder twijffél zijn oorfprong, om-dat die indrukzelen niet tot de ziel geraaken ; daarom heeft Hip- pocratüs gezegt, dat indien eenig deel door eenige oorzaak van fmerte is aangedaan, zonder dat de Zieke het gevoelt, zulks ten telcen van krankzinnigheid ver- dreht. De tekenen onderzoekende, di<) wij in her beginvan
dit artijkel gemeld hebben, kan men zich niet alleen verzekert houden, of iemand, krankzinnig is, maasaelf* die ziekte voorfpellen, wanneer zij aanftaande is ; het I is niet moogelijk, dezelve met de ij'Ihoofdigheid (plirenc- fis) te verwarren, dewijl deeze laatfte eene hevige ziek» . te is, die altoos met ontfteekende koortzen gepaartgaat; men onderfcheid dezelve ook ligtelijk van de melancho- lie, door de aanhoudentheid van het delirium, door ds . woede,. razernij, ftoutmoedigheid, enz. De Vrienden- £n Omftanders raadpleegende, kan men de oorzaaken ! gewaarworden, die dezelve hebben doen ontftaan. De mania of krankzinnigheid is eene langduurencfe
ziekte, die doorgaans geen 't mïnfte .gevaar voor bet leeven na zich fleeptj in tegendeel kan men zeggen, dat de zulken die er door aangetast worden, van ande- re ziektens en ongemakken zijn bevrijd; gemeenlijk zijn zij fterk, robust, en op hunne ongelukkige verdooling van zinnen na, weivaarende; ook.leeven zij tamelijk lang- Stuiptrekkingen en ! atrophia, ds krankzinnigheid. verzei- lende* |
||||||
2$S4 MAN.
heid der vogten; die in de zweeren zijn;, dikwHs door de
»namagevolgt worden; de waarneemingen vanScHEMKius bevestigen dit volkoomen. .. i , ... i- . Zacutus Lusitanus verzekert, dat hetzelfde uit-
werkzel yoortgebragt word, door de opftopping van am- beijen. Eene al te overvloedige uitloozing van het voort- teelings-vogt, is het grondbeginzel van mania geweest in een Grijsaart, waar van H. de Heers fpreekt; en in een jong Man, waar van Forestus melding maakt, die in den zomer eene bevallige Vrouw getrouwt hebben- de , uitzinnig wierd , door het al te veelvuldig genot van het liefdefpel. Kwaadaardige, ontfteekende en bee- 'te koortzen; de Kinderpokken en ijligheid in 't hoofd, .hebben zomwijlen de mania tot een gevolg, zo als Fa- .bricius, HiLDANUs en E winkler het hebben opge- merkt. Sijdenham telt de mania of krankzimiigheid als eene der veelvuldigfte toevallen op, welke na eene 'kwalijk behandelde tusfchenpoozende koorts j door al te dikwils laaten en herhaalde hevige purgeermiddelen, word te wege gebragt, Opufc. med. cap. V. Daar zijn echter geen oorzaaken, welke, fneller werken dan zoin- .mige vergifcige kruiden en planten ,• zo als bij vqorbeeld het flramonium, het bilfen-kruid, de befiën van de groo- te nagtfihaje of bella donna , het zaad van de eijer- ■plant, de coccels korrels, enz.; de opium zelve in ijlen- de koortzen, onmaatig voorgefchreeven, wel verre van die te doen bedaaren , doet die,in mania ontaarden. Zwaarmoedige, doffe Menfchen; de zulken die in te- gendeel van een zagtèn aart zijn, een leevendigen en vluggen geest hebben* Poëeten, Philofophen, Mathe- matici, en die welke zich met drift op algebraifehe uit- lekeningen toeleggen, zijn 't meest aan deeze ziekte -onderworpen. . Allo de opgenoemde oorzaaken, zijn door een veel-
vuldig aantal waarneemingen bevestigt,- maar men .heeft tot nu toe niet kunnen ontdekken, waar in ei- gentlijk het gebrek en de innerlijke ontfcbikking beflaat, 'die de oorfprong en onmiddelijke oorzaak der toevallen 'isi welke deeze ziekte uitmaakt. In het algemeen is .de afleiding van de meeste-ziektens des hoofds, en wel inzonderheid van die, waar in de werkingen des gees- -tes zich verbonden vinden , met een verbaazende duis- terheid overtoogen ; de ontleedkundige waarneemingen Jgeeven maar een flaauw lieht dien aangaande; de bers- tenen van verfcheidene krankzinnigen geopent zijnde,, hebben geen 't minfte gebrek aan de allernauwkeuriglte 'waarneemingen, aangeboden; in anderen heeft men zej als door een geelagtig vogt, bedolven gevonden. jBail- • .louzag in eenigen de hersfen-vaten gezwollen, en a/s door eikanderen gevlogten; insgelijks waaren zij ineen krankzinnige, -in welke men de plexus choroïdes buiten- .jnaaten uitgezet vond, en bijna de geheele. inwendige -oppervlakte der hoiligheden of ventriculi omvattende, daar bij nog met roode- vaatjes als doorweeven, diebui- tengemeen gezwollen en daar bij geflopt waaren, Mi/e. .natur. Curiof. decad. 2. ann. 6. De gewoone toeftand der hersfenen van zulke Menfchen die krankzinnig ge- korven zijn , is eene yerdrooging , hardigheïd en bros- „fceid van de feborsagtige zelfftandigbeid. Ziet over dit . onderwerp H. de Heers Obfery, 3., Le lettere mediche del Signor Martini Ghisi , "" pag. 26. Boneti Sepul- ehretum lib. £? torn. I. Seal 8. pag. 205. Les observations de Littre te vinden in de Memoires de VAcad. Roya- Je des Sciences, ann. 1705. pag. 41f« Ant. de Pozzrs .'^rerbaalt» dat een k/ßtiksinnige yaa- zijae zje'kte wierd |
||||||
MAN. MAN. i955
|
||||||||||
fende verftrekken tot zeer ongunstige tekenen ; ook
heeft'men reden, om niet veel goeds te verwagten , -"■wanneer de Zieken Tchielijk uit een diepe flaap tot een : 'duurzaame dvvijüng pf ijlhoofdigheid overgaan, en daar Kil ongevoelig zij" aan het geweld eener hevige koude, * en aan de werking van.de allerkragtigfte purgeermidde- 'Jen; zulks kondigt zelfs de vermeerdering en wanhoo- pen'de toeftand der mania aan. De dood is nabij , in- dien de kragten door onthouding vanvoedzel engeduu- igwaaken zijn uitgeput, inzonderheid indien hij daar Jte neffer.s door de vallende ziekte word aangetast. . ;' Schoon de mania, ten aanzien_ van het leeven, niet ge- VffVaarlijk is, valt zij echter zeer" bezwaarlijk om te ge- leezen, inzonderheid wanneer dezelve veroudert'is ; jinen acht ze volkoomen ongeneesfelijk, wanneer zij ;overerft. Men kan zich met eenige hoop van beterfchap jvleijen, indien de aanvallen niet zwaar nog langduu- .'rende zijn, indien de krankzinnigheid nog maar van kor- sten duur is geweest, en wel inzonderheid wanneer de jLieke nauwkeurig en zonder tegenzin de middelen ge- Kruikt, die hem voorgefchregven worden ; want't geen ,'de geneezing der Krankzinnigen nog bezwaarlijker maakt, fis dat zij een afkeer voor. hunnen Geneesheer opvatten. . 'en de middelen, dien hij hun voorfchrijft, als vergiften faanmerken. .Wanneer de mania eeivgevolg is van kwa- lijk behandelde tusfchenpoozendè kooftzen, van eenige opgeftopte uitvloeijing," van gezweeren die toegegroeit jzijnen open hadden moeten blijven, of van verdooyen- .' de vergiften ; hééft men meerder reden, om zich met de •".geneezing te vleijen, dewijl de herftellingder opgehöu- .dene uitloozingen, de formeering van nieuwe gezwee- ren, en de fcbielijke uitdrijving van de vergiftige plan- eten, veeltijds van eene volmaakte gezondheid gevolgt zijn. Hippocrates leert ons, dat een aderbreuk of de .ambeijen een Krankzinnige overkoomende, hem veel-, i tijds geneezen; Lïb. FL Jphor. il. dat de roodeloop, [óè waterzugt, en meer geb'jkzoortige kwaaien, tot een ..zeer gunstig teken verftrekken; Lil. VII. Aphor. 5. ,dat indien er diktens inde gezweeren kopmen, de Zie- den geen gevaar loopen, om krankzinnig te worden ; %Lib. V. Aphor. 56. In Forestus Obferv. 24. Lib.X. .vind men aangetekent, dat een krankzinnig Meisje vol- .Jvoomen genas, door gezweeren die zich aan haar beenen ;jlfeette.:!en. De tusfchenpoozendè en derdendaagfche .^koonzen, zijn ook, volgens Hjppocrates , kragtdaa- ï|tlige middelen, om de mania te verdrijven.' Dezulken, Avelke van deeze ziekte geneezen, blijven langen tijd droevig, verflagen en' kwijnende ; zij behouden genoeg- zaam altoos eoaonver'winnelijke melancholie, dié 4001 liet vernederend aandenken van hun voorleedene ftaat .gevoed word. ' ' - f A®&lnail™GïkranHinnigheid\s eene van die ziektens,
tifk iL v "a?derfte en kundl'gfte Geneesheeren gemeen- itur, H,v l,e Tete,n • terwiJ'! Kwakzalvers en Ope- rateurs, die de landen doorloopen, om hunne gewaan- ÛlTmiï aitteven.te«. dikwils gelukken, om die te
ClP? - Pe.-geneez!»g' idie door.de natuur gewroet
.^vord is de eenvoudigde en zekerfte; deGeneeskun-
Jpe bied geen de m n/te buln aan „„ÏJ j- ^?n!resKll.n;*
|e gebreken der hersfejeït verboeren wf F vT
|w»m ziinen oorfprong heef' of r™ •' a rvUlt ,de
fitwerkzel onfeilbaar Icïnbrèn-- ff, m'nften die dat
föhnig geneesmiddel ,°TS^eS "ÏStafaS
ienTJfm^eck.V^ïat' vermeerdertdektaïvfn
■,gf» auder. De opium> bij v00rb5eld, die door de § |
roemfte Praäict, in de krankzinnigheid volftrekt word
verbooden, dewijl zij door. hunne waarneemingen van derzelverkwaade uitwerkzelen pnderrigt zijn j de opium, .zeg ik, in een groote hoeveelheid gebruikt, heeft ver. fcheidène Krankzinnigen geneezen. Wij leezen in de .Journal des Savans du mois de Juillet:, ann. 1701. pag. 314. dat een jong Meisje volkoomen van deiHa?iiowierd geneezen, na eenen baljem doorgeflokt te hebben, waar in een geheele fcrupel opium was ,• insgelijks hebben eenige Medici ze in een groote hoeveelheid, met een gewenschten uitflag voorgefebreéyen. We.pferus in zijne Hifi. ApopleÜ. pag. 687. Aetius en Sijdenham keuren er het gebruik niet van af. . De fchrik en hevi* ge gemoeds aandoeningen, die zo dikwils de mania voort- brengen, zijn er zomwijlenhet tegengift van geweest. Sam. Formius Obfervat. 32. verhaalt, dat een krank- zinnige Jongeling geneezen wierd, na dat men hem had gelubt. Hevige vallen, verzelt van eene kneuzing der hersfen-pan, trepaneeren efi cauteriums ,. zijn zomwij- len van een gelukkigen: uitflag geweest; men heeft zelfs gezien, dat de overitorting van vogten (transfußo) de Krankzinnigheid ten eenemaalen heeft doen verdwijnen; zomtijds heeft die operatie maar enkel de toevallen ver- mindert; haare verdervende uitwerkzelen, zijn gantsch niet met zekerheid, beweezen j ziet hier over Dionis , 'cours d'opérations de Chirurgie demon/t. VIII. p. 498. en Mangeti Bibliotheca medico-praüica ,■ torn. Il1, lib. XI. p. 344 â?ß«uenf. Het fchijnt mij toe, dat men om de mania te geneezen ,. het gantfche lighaam fchielijk- en geweldig móet ontroeren,, en daar door eenige aan- merkelijke yerahdering te wege brengen; hiervandaan 'koomt het ook, dat bnweetende en driefte Empirici', door hevig werkende 'middelen zomtijds gelukt zjin, Wanneer de krankzinnigheid, van eenige opgeftopte uit* loozing zijne oorfprong. heeft, moet men allerhande hulpmiddelen bij. der hand neemeh, om die weder ip haaren voorigen toeftand ,tg berftellen. In de raazerï- de krankzinnigheden,'zijn de aderlaatingen zomtijds van veel nut, dikwils is het dienstig en zelfs noodzaakelijk. om die te herhaalen; de arteriotomia óf hettrekken yari bloed uit flag aderen, kan ook mét voordeel te werk ge- ■ fielt worden : Fabr. Seldanus brengt verfcheidene waarneemingen te berde, die er het nut van bewijzen; Efficac. Medic. part. II. p^'45' £7' feq. Men moet niet verwaarloozen, om Bloedzuigers aan de.flaapen en de fpeenvaten te leggen; insgelijks acht men: hetioppen dienstig: W.at de blaartrekkende middelen betreft, ;der: zelver gebruik kan zeer'fchaadelijk zijn : Enkekle ader- laatingen., die echter ruim gedaan; wierden-, hebben somtijds de krankzinnigheid.geneezen-. Felis Plater .verhaalteen Empiricus gezien te hebben, die alle de krankzinnigen genas, met ze in eene week tot zeventig maal toe te laaten; Obferv.'lib. I.p.86. . Een menigte beroemde Pradici verzekeren, dat zij geen heilzaamer middel tegens de mania kennen. Braak- enpurgeermid- delêi), worden ook algemeenlijk goedgekeurt. De Ou- den maakten een veelvuldig gebruik van ;de helleboms, 't welk,, gelijk eejr ieder weet, een jjevjg.werkendpur- gans i's :.. HoRATius-raad aari de krankzismigen , om.na het Eiland Anticijrus ,, dat.zeer yrugtbaar 'm .het voort- brengen, van helleborus was; te reizen. Eenige Heden- daagfehen zijn'yan, gevoelen, dat men van geen hevig werkende purgeermiddeien moet jpbruik maaien ; zij denken', dat de 'hcllebprus der- Ouuon dpo?: eenrg diens-. |
|||||||||
/^cniinogHwegjhans aarmierk en:
G 3 * dût |
||||||||||
tig middel verzagt was.;
|
||||||||||
JmÉ*
heid hébben, zó als onder anderen de thènadk., gfa
vinne-poeder , enz. Hij verzekert, verfcheidene krank* zinnigen, wiens ongeval aan die oorzaak moest toëge- fchreeven worden, door deeze behandeling geneezeji te hebben. MANICA HÏPPOCRATIS ; Lek-zak ; .Coleer- of
Zijg-zak; word in de Chijmie en Apotheekers-konst eea zoort van ftnalle zak genoemt, die van iinnen of laken gemaakt en benedenwaarts puntig is,- dienende tot het coleeren of filtreeren, om de troebele vogten, daar doet' klaar en helder te doen worden; zie verder CO LEE. REN en FILTREEREN. MANIEREN, in de algemeenfte zin, word hier door
verltaan, vastgeftelde gebruiken, bin dezaamenleeving die de Mehfchen onderling moeten hebben, aangenaamet en genoeglijker te maaken. De manieren drukken de zeden uit, of enkelijk het uitwerkzel der onderwerping aan de gebruiken. Zij «zijn ten aanzien van de zeden, 't geen de uitwendige plicht-waarneemingen ten aanziea van den Godsdienst is ; zij verftrekken tot derzel ver ken- tekenen, bewaaren ze, of neemen derzelver plaats in, en gevolgelijk- zijn zij in de zaamenleeving van groo- ter belang, als zommige Zedekundigen het gedagt heb- ben. Men weet niet genoeg, tot hoeverre de werktuiglijk
ke gewoonte ons daaden doet verrichten, waar van wij in ons geen zedekundig grondbeginzel meer hebben, eli" hoë veel wij teffens toebrengen om dat grondbeginzel te' bewaaren. Wanneer zornmige daaden, zommige bewee- gingen-, zich in onzen geest aan zornmige deugden, zorn- mige gevoelens hebben verbonden; herroepen die daa- den, die beweegingen, zodanige gevoelens en deugden, in ons. In China zijnde Kinderen verplicht, buitengewoon«
eerbewijzingen, aan hunne Ouders te pleegen ; zij geé- ven hun onophoudelijke uitwendige bewijzen van eerbied en liefde; zeer waarfchijnelijk is het, dat er in die ui- terlijke blijken meer kragt der gewoonte dan wezenlijk- heid plaats vind; maar de eerbied en liefde voorde Ou- ders is in'China leevendiger en meerder aankleevende, dan in zulke Gewesten, alwaar die zelfde gevoelens wel 'bevoolen worden, dog zonder dat de Wetten de manii' 'ren voorfchrijven, hoedanig die te betoonen.- Daar ont- breekt in Frankrijk veel aan, dat het Gemeen alle de Grooten eerbied toedraagt dien zij groeten ; doch ech- ter zijn er de Grooten meer geëerbiedigt, als in zulke Landen, waar in de manieren, ten hunnen aanzien diets- 'kenen van eerbied, niet eifchen. ' De gewoonte van zekere daaden, zekere gebaarden,
wekere beweegingen, zekere uitwendige'tekenen, onder- houden in ons die gevoelens beter, dan allede leerftufr 'ken ënde gantfche Metaphijfica der waereld. 'Ik hebbe gezegt, dat de werktuiglijke gewoonte,
ons daaden doet verrichten, waar van wij in ons geen redekundig beginzel meer hadden ; ik hebbe er bijge; voegt, dat zij in ons het grondbeginzel bewaarde; dog zij gaat verder, zij vermeerdert hetzelve, of doet het zelft 'te voorfchijn koomen. Daar is geene hartstocht, geene aandoening, geen ge- •
voelen, geene ontroering, die niet zijn uitwerkzel o? het lighaam heeft, en niet zommige fpieren doet ver- heffen , nederdrukken, inkrimpen of opzwellen, éndaaf bij min of meer ons uiterlijk veranderende, een bijzon' dere uitdrukking heeft. De verdrietelijkheden en ver- roaaken, de begeertens en de vtees« üs liefde öf de »' kfiW'
|
||||||
-IJS* ÄCANf.
dat'höe minder gevoelig deeze Zieken zijn, boe minder în«
■druk zij van prikkelingen hébben , hoe meer het ook nöbdig is, dat zij geweldig gefchud worden, en eifchen om die reden, dat men hun fterker werkende genees- middelen geeft. Niet alleen is de uitwerping, door braakmiddelen te wege gebragt, nuttig, maar de alge- meene fchudding, die er uit voortfpruit, is teffcnszeer heilzaam. Bij de Ouden waaren de warme baden veel in gebruik tot behandeling der mania. Galenus , Are- 'teus Capfaoox, Alex. Tralles, Prosper Alpi- tfus, enz. roemen er de gelukkige uitflagvan; menbe-
iént zich hedendaagsch in deeze ziekte van geen ande- re dan koude baden. Van Helmont heeft ons de nut- tigheid van dit geneesmiddel doen kennen; een enkel toe- val had hem zulks geleert; men vervoerde op een wa- gen een krankzinnig Handwerksman, die middel vinden- de zich vân de ketenen te ontdoen, waar mede hij ge- kluistert was, in een diepe waterkolk fpróng: Men trok er hem uit, denkende dat hij'dood was, maar wei. rlg tijds naar na gaf hij tekens van leven en gezond- heid, en hij leefde nog een geruimen tijd naderhand, zonder door eenige krankzinnigheid overvallen te wor- dden. Van Helmont door dit voorbeeld aangemoedigt, beproefde, zedert, dat middel op veffcheidene krank- zinnigen, en bijna altoos met een volmaakte uitffag ; behalven , zegt hij, wanneer men voor het lee/en der •Zieke beducht zijnde, hem niet lang genoeg in het wa- ter liet. Of de indompeling in zee of zoet water ge- fchied, is ten eenemaalen onvérfchillig; de eenigfteop- ietténheid die trien in acht moet nëemen, is de Zieken fchieiijk en onverwagt in het water ce doen dompelen , en ze er een Iangeh wijl in te houden; men heeft niets voor hun leeven té vreezen. Koud óf bevrooren wa- ter op het hoofd gelegt, of wel van een aanmerkelijke hoogte er op geftort, heeft de zelfde uitwerking voort- gebragt; indien'dit middel gelukt, word het van een diepe flaap gevolgt. Ik hebbe, zegt de Heer Menü- ttET, een krankzinnig Mensch gekent, die uit de gevan- tenis breekende, geduurende verfcheidene uuren ge-
oegzaam naakt en zonder hoed in een ftortregen liep, 'ëh door dat middel tot een volmaakte gezondheid her- fielt wierd; 'ziet les Memoires de V Acad. Royale des Scien- 'ees ann. 1734. Hifloir. p. 56. Pfijchrolotißa outhe'hifla- 'rij of coli Bathings £fc. pag. 452. Eenige Schrijvers gebruikten in deeze ziekte met voordeel fterke aroma- tike esfehtien, en geestige dingen, en zulks in éen groo- tte dofis, zo als bij voorbeeld, mtiscus, arkber , catn- •pher, enz. Anderen verzekeren, dat Üe bevogtigende, vërfrisfchende, bedaaréndé ën falpeteragtig'e'middelen, die geene zijn ; op' 'welke men het meest ftaat kan 'maa- kën : Men kan echter niet zeggen, dat het cureërende middelen zijn , maar wél buitengemeen dienstig, om't geweld der woede te doen b'e'daaren , en deeze hoeda- nigheid bezit mede in den hoogteen graad de zuiker van éattirnus, van'twéé-tot-agt greinen ingegeeven; deeze middelen zijn bövéhdê opium fe verkiezen, dewijl zij er het heilzääme van bewerken, zönderzo alsditlaatrle dikwerf gevaarlijke gevolgen na zich te fleepen. De tnaiiia of krankzinnigheid , die na tüsfchenpoozéndë koortzen overblijft, eischteen bijzondere behandeling. Sijdenham, de ëenigfte die er van gefprooken heeft, merkt aan^ dat de aderlaatingen en purgeermïddelen, .dezelve meer doet'inwortelen en hevigermaakt; datde dienstigtle middelen, de zulken zijn , welke een ver- fjisfdisnde, hartfterkeudü en verkwikkende hocdanig- |
||||||
MAR
|
|||||||||||||
ïtfAtf.
*PP, hoe zedekundig er ook de oorzaak van zij, brengen
£in of meerdere natuurkundige uitwerkzelen in ons foort die door min of meerdere kenbaare tekenen aan- Rrtondfatt worden. Alle de aandoeningen fchilderen zich
'In'teezigt géeven er een zekere uitdrukking, inaaken
?tee men'de Pkijffonomie noemt, veranderen de ge- woonte des lighaams, geeven en neemen de houding, doen zekere gebaarden, zekere beweegingen maaken. Dit fc eene waarheid, die niemand betwist. f Dog het is niet minderwaar, dat de beweegingen der feieren en zenuwen , die gemeenlijk de uitwerkzelen fan een zekere drift of hartstogt zijn, in ons zonder ba- tulp van die hartstogt aangedaan, en herhaalt worden- Se, zich er tot een zeker punt toe, weder In voort- brengt. De uitwerkzelen der muzijk op oriS, verftrekt tot een -gevoelig bewijs van deeze waarheid ; De indruk van 't
klinkend lighaam op onze zenuwen, verwekt er verfchil- Jjende beweegingen ia, waar van vericheidene van den aart der beweegingen zijn, die door een zekere hartstogt 'zoude verwekt worden ; en indien die beweegingen zich 'He een d'ander volgen, indien de Muzikant voortgaat
ifaet de zelfde trilling aan het zenuwgeftel medetedee- len, zal hij wel ras deeze of geene hartstogt in de ziel doen overgaan, als bij voorbeeld vreugde, droefheid, ongerustheid, enz. Uit deeze waarneeming volgt, dat in- dien zekere driften of hartstogten, aan het lighaam zeke- re beweegingen mededeelen, deeze beweegingen de ziei weerkeerig, ook weder tot deeze hartstogten geleiden ; dewijl nu de manieren meestendeels in gebaarden , lig- haams-geivoonten, handelingen, welke de tekenen, de uitdrukkingen, de uitwerkzelen van zekere gevoelens, enz. zijn ; zo volgt hier uit, dat de manieren deeze ge- voelens niet alleen moeten kenbaar doen worden en be- tvaaren , maar die zomwijlen ook doen voortkoomen. I De Ouden hebben hunnen aandagt meerder gevestigt dan wij, op den invloed die de manieren op dè zeden hebben, en ten aanzien van de lighaams overeenkom- tten met die der ziel. Plato onderfcheid twee zoor- ,ten van dans, de eene welke een konstyan nabootzing is, en om eigentlijk te fpreeken, de Pantomine is ; de ande- re bellaar in die weetenfchap, om met welvoeglijkheid de gewoone beweegingen te maaken ; deeze dans heeft zich tot in onze dagen ftaande gehouden.en onze Dansinee- ilers zijn Profesfors der manieren. De Dansuieefter van M o L i e R e was zo verre bet fpoor niet bijster als men Wel denkt, van zich hooger te fchatten of ten minfteiï te vergelijken bij de Meester in de Wijsgeerte. "P<> manieren, moeten de eerbied en onderwerping der. Minderen, ten'aanzjen van hunne Meerderen ; betuigingen yan menschüevemheid en toegeeflijkheid der Meerderen voor hunne Minderen, en gevoelens van goedhartig- heid en achting voor hun 's Gelijken, uitdrukken. Zif Regelen de beding, fchrijven die aan de verfcheidene ttappenvan ftaat en aanzien voor, als mede aan Burgers van verfehlllende toeftand • '■■■" LlVll]\l2°^ dwair dçPracbt een gering gebied*
-ï°° ''iWa3rude Inwr°°^ers met den KoophfrTdel en îwftï. S- i hunn" Lan^>ijen gebezigt zijn, daarde: Menfchen zich meer door de uiterfte noodzaak eneigen- S^J^T' f?0" beZOeken' da» doorin^ich.
•ten van eerzucnt of ]ust tQt verm k .. d |
|||||||||||||
vraagt, men belooft elkander- niet dan 'tgeen recht en
billijk' is'. ' De manieren zijn lighaamdijk, fpreefcen aan de zin-
nen, aan de verbeelding; zijn efcdelijk gevoehg, en daarom overleeven zij de zedc-n, daarom bewaaren zij die beter dan de voorfchtiften en wetten ; het is om de - zelfde reden, dat bi] a'ile Volkeren oude gebruiken heer* fehen , fchoon <ïe beweegredenen, die dezelve" h ebbe» doen vastftf'iien , niet meer in weezen zijn. Een van de voornaamfte uitwerkzelen der manieren <
Is ; om in ons de eerfle beweegingen te belemmeren,- zij beneemen de kragt en eerfte drift aan de natuur; maar ons de tijd van overdenking verfchafFende, belet zij ons om de deugd aan een bijweezend vermaak op te offeren, dat is te zeggen, het'geluk van't leeven aan het belang van een oogenblik. De manieren moeten dus eene der voorwerpen van
de opvoeding zijn, en kunnen zó wel door wetten als» voorbeelden vastgeftelt worden. De zeden zijn het in- nerlijke van den Mensch; de manieren het uitwendige. De manieren door wetten vastteftellen, is niets anders dan de deugd hulde te doen/ MANIFEST, dit woord betekent eene Verklaaring,,
die Vorsten en andere Mpgenth'eden, door middel van- een opentlijk gefchrift doen, behelzende de redenen en. middelen, op welke zij hun rechten en eifchen gron- den, wanneereenige Oorlog, of andere onderneeming. in 't zin hebben, en denken uittevoerén ; in één woord, het is de apologie of verdediging yàn hun gedrag. MANIHOT , zie MANIOC.
MANIOC; Manihot; in-'t latijh Juccafoliis cannoo
Unis; (Jatropha foliis palmatis, lobislanceolatis integer' rimis Itevibus, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. Dit is een klein Boomtje of Heester,
dat in de warmfte Gewesten van West-Indiën groeit -, van welkers wortelen men een zoort van meel maakt, daar men broo.d van bakt, dat in plaats, van brood van tarwe of rogge dient; welke graanen in die warme Ge- westen niet kunnen groeijen. Dit Boomtje lchiet een getakte ftan? van vier tot ne-
gen voeten hoogte, die houtagtig, bpgtig, rouw of knobbelagtig en breukig is, op de wijze als de ftom van de Vlier-boom' ; waar aan groote handformige of gevingerde bladen groeijen, op.de wijze als die van de Hennip, vijf, zes en meer bij een op de top dei takken; zijnej bloemen zijn vijf bladig, kort, klokfornug en bleek-geel van koleur ,• waar na rondagtige vrugten volgen, die drie zaaden in drie celletjes bevatten, wel: ke naar de zaaden van den Wonderboom (Ricinus) ge? lijken; de wortel is dik, krom, mergagtig, envanver- fchillige grootte. Dog daar zijn twee zoorten of veranderingen van,
als i. met een roodeof purperagtige ftamof fteng, wel« ker bladen ook purperagtig zijn, en 2. mjet een groen« fteng en groene bladen j de wortelen van de eerfte zijri imaakelijkerals van de tweede, en worden vroeger bc kwaam tot het gebruik, te weetenbinnen eenjaar; wes* halven:ze ook 't meestgebouwt word.' Behalven, deeze twee zoorten, worden er ook nog
andere gevonden , die tot ditKruiden-geflagt behooren, dog niet of zelden geboùwt worden. De voortkweekjng van deeze planten, gefchied in dp
gemelde warme Gewesten , door middel van takjes van 8'à 12 duimen lengte of meer, in de regen-tijden, irf een goede diep bewerkte grond te 'ftêeken,' (na dit ze •*.. ?ooraf
|
|||||||||||||
m bevalligheden te toonend'oïdïe te o«^
|
.aan.
|
||||||||||||
mn
|
|||||||||||||
MAN.
|
||||||||||||||||||||||||
MAN.
|
||||||||||||||||||||||||
Ï95.8
|
||||||||||||||||||||||||
,;vooraf een. pair dagen in de fchaduwe, om.wat te verr Eilanden, mengen ook een-derde van dit meel met twee.
weifen, gelegen hebben, om dat ze anders, 'wegens derde Flansch meel, en bakken er een zeer wit en finaa.
haar overvloedig melkagtig zap, ligtelijk rotten,) en keiijk brood van.
'dezelve vervolgens van het onkruid fchoon te houden, Voorts worden er uit de Casfave en de gemelde melk,
zo groèijen ze binnen korten aan , en brengen na tien enz. nog- meer andere fpijzen door delndiaanen en Ne.
of twaalf maanden rijpe of bekwaame wortelen tot het gers aldaar bereid , onnoodig om hier te melden; zul.
gebruik voort, die in een goede grond de dikte vaneen lende alleen nog zeggen , dat deeze wortelen van een
nians-dije.of been kunnen verkrijgen. groote nuttigheid zijn in de warme Landen, daar ze
Dëeze wortelen rauw gegeeten wordende, zijn een ligtelijk groèijen; dewijl ze tot vervulling van het meel
doedelijk vergift, maar gedroogt en behoorlijk toebe- van rogge.', weit, enz. dienen , welke graanen in dis
reid, verfchaffen ze een meel en brood, dat zeer frnaa- heete Gewesten niet groèijen.
keiijk, en geheel niet fchaadelijk nog ongezond is, en Men zegt, dat de Roukouoï Orleane een tegengift
gewoonlijk Casfave genoemt word. Dog men zegt, dat is voor die geene, welke van de onbereide wortelen
de bovengemelde groene zoort van manioc niet vergiftig van manioc gegeeten hebben, mits dat ze terftond ge-
is, en zonder hinder rauw l&Ü genuttigt worden; maar bruikt worde,
|
||||||||||||||||||||||||
MANIPULUS; Een handvol; dit woord word veel
in de Ordonnantien der Geneesheeren gebruikt, en toe- geëigent aan de kruiden en bloemen ; betekenende een zodanige hoeveelheid of maat, als men met de hand, .zonder dezelve fterk toe te drukken , bevatten kan ; en" &9ïd gewoonlijk, bij verkorting,' met de letter M, betekent; . „.'•••♦ ,.„ ,. , * ,
MANNA» ^s oorfprongelijk een arabisch woord,
|
||||||||||||||||||||||||
dewijl dezelve ligter, rpqngiemlT $n minder fmaakelijk
is, word dezelve weinig gebouwt. De manier, om het meel van deeze wortelen ta be-
reiden, is aldus; De wortelen rijp geworden zijnde» worden dezelve uitgegraaven, vervolgens in ruim wa- ter fchoon. afgewasfcben,; en dan met een mes afge- fchraapt; daar na worden ze op een grove kopere rasp geraspt, en dan het merg in een zak gedaan zijnde, het |
||||||||||||||||||||||||
zap ónder een pers er uitgeperst; welk zap eigentlijk hetwelk in alle tâ2tc3 dus is ov^ergenoomen. Het zei-
het venijnige weezen uitmaakt; vervolgens word het ve heeft eigentlijk _vier'ï^pkenisfen ; als i. verftaatmen |
||||||||||||||||||||||||
er dat voedzel door, 't welk do°r God in de Woestij-
ne aan de Jooden wierd gezonden'. •"• Gaven de oude Grieken deezen naam aan de Oliba of'Wicr°ok met klei-: ne korrels ; zie WIEROOK. 3. Hebben eenige Bo- tanici de zaaden van een zeker graangewas Maxnü ge- noemt, zijnde zeer goed om te eeten, en bekent onJ der den naam van Gramen daUijloides esculentum. Gra- men mannte esculentum fcfc. zie MANNAGRAS; en ten 4.. betekent het een honingagtig zaamengevloeit ïig- haam , van een witte ofgeelagtige ondoorfchijnendeko- leur, die in verfcheidene Landftreeken van de fchors en bladen van verfchillende Boomen word verzamelt. Het is alleen van deeze laatfte zoort, dat wij hier
zullen fpreeken: Men noemt dezelve doorgaans enkel Manna, ook wel Honing-dauw, in't latijn Manna, Aeromel, Drofomel, enz. De manna, die in de winkels word verkogt, is een
verdikt zap, dat wit of geelagtig van koleur is, veel van den aart der zuiker en honing hebbende, en in het water fmeltende; dit zap is vetagtig, met een laxeeren- de hoedanigheid begaaft, van een zoetagtigefmaak, dia eenigzins fcherp is ; dereuk is weinigen laf. Het vloeit door of zonder infnijding, op de wijze der gommen uit de dikke takken en bladen van zommige Boomen, in 't bijzonder uit die zoort van Esfchen-boom, welke veel- vuldig in Calabrien, Sicilien, enz. gfoeit. Men vind hem niet alleen op de Esfchen-boom, maat
zomtijds ook op de Lorken-, Bijn-, Eicken-, Olijf-j Genever- en andere Boomen. Met reden kan de manna een zoort van Gom genoemt
worden, die uit de boomen vloeijende, in den beginne dun is, zich vervolgens verdikt, én eindelijk tot klon- ters word , onder de gedaante van een olieagtig wee- zcntlijk zout. De manna is van verfcheidene zoorten, zo wel te»
aanzien van derzelvcr zelfftandigheid, als gedaante, de Landftreek waar die verzamelt is, en de Boomen waar uit hij voortkoomt ; want de eene is vloeibaar en van eene zelfftandigheid als honing; de andere is hard en |
||||||||||||||||||||||||
merg door. een zoort van teems gezeeft en fijner ge-maakt, zo is het-meel van de -manioc tot het gebruik
bereid; .waar van vervolgens,de Casfave op tweederlei wijze gemaakt word; als ■■■ . \ ; ■•, .j Ten eerften, wórd het meel op een jjzere plaat, die
over een helder vuur legt, uitgebreid, met de platte hand nedergedrukt en er een ronde koek, van geformt van io à 20 duimen breed, en ongeveer één vinger dik; als dezelve dan op de eene zijde gebakken is, keert men hem-om, en bakt hem op. de andere zijde; en zo men. die bewaaienwil, laat men. hem in de zondroo- |
||||||||||||||||||||||||
gen. .; ■.„.;........ - ; .
Of teri tweeden, tiien doet het gemelde mergofmeel
in een groote kopere ondiepe pot met een platte bodem, en.roert het geftadig niet een roerftók op een zagt ge- maatigt vuur, eenige uuren langs op dat het niet aan- brande, of zich in geen klompen zaamenhegte, en al- dus de vogtigheid, met het nog terugbleevene venijni- ge of fchaadelijke weezen , er allengskens te doen uit- ivaasfemen ; zijnde de bereiding volbragt, als de rook ophoud, en het meel roodagtig word'en in kleine kor- rels aaneenkleeft; dit noemen de^Franfchen'op Martini- que en elders Couac, kunnende dit op een ,djrooge plaats lange' duuren , gelijk mede de Casfave... Doch de Wilden maaken geen gebruik van 'deeze 'Coude , maar eeten alleen Casfave, die ze dagelijks versch bakken, dewijl ze versch bereid en warm', 't 'fmaakeiijkfte. is : Änderzins, om gebruik van de oudbakkene Couac en 'pasf ave te maaken, word dezelve meteen weinig water ©f vleeschnat, bevógtigt. Wanneer mëh Het melkagtig zap, dat uit de geraspte
manioc geperst is, in eeriig vat laat rusten , zo zinkt er eene witte meelagtige ftófFé op den grond van het vat, welke men vervolgens jjiet water afwascht, en daar riâ in de zon laat droogen ; wordende Mousfache genoemt,. èn gebruikt tot haairpoeder; als mede van de Wasch- ßers tot het ftijven van linnen, in plaats van ameldonk Óf witte (lijfzel: Men maakt er ook kraakelingen en een zoort van marfepain van, mét er zuiker onder te |
||||||||||||||||||||||||
Bieij&en. De Jnwoónders der Fran&hs Americaaufche kojrlagtig; deeze isla klonters', of bij kleine hoopjes
|
||||||||||||||||||||||||
el
|
||||||||||||||||||||||||
MAN.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*P5£
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MAN.;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
»MiikMid na traanen of hangende water-drop< maar wat kleiner zijn. De wortel loopt onder de grond
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•f^Ookonder^eidmennogdeOsÄef/cfe^M, voort,
|
en fpruit hier en daar nieuwe fpruiten en hal-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men uit.
De tweede zoort, gelijkt in de groeiwijze en bladen
genoegzaam naarde eerftezoort, dog brengt geen pluim, maar eene regtopgroeijende puntige air voort, die uit verfcheide min of meer kleine airen boven malkander groeijende, beftaat, welke wat rouwagtig en zomtijds- wat zwartagtig-purperrood zijn, daar klein witagtig zaad in voortkoomt. Plaats. De eerfte zoort word niet alleen in Hoog?
Duitschland, Frankrijk, Italien en elders in de tuinen, wijnbergen en op andere onbebouwde plaatzen , van zfclf groeijende gevonden, maar ook in zommige Land- schappen , als Inzonderheid in Poolen , Litthauwen, Pruisfen, Boheemen, Stirien, enz., wegens haar zaad opzettelijk op akkers gebouwt, en het zaad, dat door de cultuur wat giooter word, ook naar andere Gewesten tot 't gebruik gezonden. De tweede zoort, groeit zo wel in Neder- als in Hoog-
Duitschland en elders, hier of daar overvloedig nevens- de dijken , bouwlanden en op meer andere plaatzen;: beide zoorten zijn langleevend. Kweeking. Wil men de eerfte zoort bij ons bouwen,.
zo koomt de kweeking, om kort te gaan , met die van- de Geers overeeen ; beminnende dezelve liefst een goe- de zandagtige grond: Het zaad word in Julij of Aur gustus rijp, als wanneer het moet gefneeden, vervol- gens uitgedorscht en gezuivert worden. Eigenjchppen. Van deeze planten koomt hooftzaake-
Hjk het zaad van de eerfte zoort in aanmerking, het welke meest de naam van Manna of Manna zaad draagt, en, gepelt zijnde, dient, om er aangenaameen ge- zonde foupjes en pappen met melk en boter van te koo- ken, die fmaakelijker zijn als die van Geers, evenaa- rende de Rijst in de aangenaamheid; deeze melk-fpijze word veel in Poolen en Litthauwen bereid, en aldaar Crachat genoemt. De wortelen van deeze plant zijn zoetagü'g van finaak*
en hebben eene openende kragt; wordende in dé Landen daar ze veel groeit, en de wortelen aldaar wel een vinger dik kunnen worden, in de Geneeskunde ge- bruikt; gelijk de wortelen van het Honds-gras. Het wilde Manna-gras heeft bij ons geen gebruik; ten
zij, dat men het zaad vergadert, om er kleine vogelen mede te onderhouden. MANNA MARTIS, is de Tinäura martis of Yzet'
tintluur. ~v MANNA MERCURII, is dé Mercurius dulcis fila-
ris; welke op de volgende wijze bereid word. Neemt mercurius dulcis of zoete kwik, een once ; cri'
eus Jolis oï goud-faffraan, twee drachmen ; maakt ze bei- de op een wrijffteen tot een ontastbaar poeder, en laat het zaamen een maand lang in een vlakke phiool in de warmte ftaan, tot dat het een rood poeder word. Dee- ze 'manna wordgezegt, hetgrootftearcanttmtezijn, oia in langduurige koortzen enz. het hart te verfterken. MANNA VITRIOLI EPILEPTICA , is de Spiritus,
vitrioli tartarifatus. MANNA-ZAAD, zie MANNAGRAS. MANNELIJK, dit woord betekent onder alle da ' |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SÈTÜicPërffen en Arabien koomt, en de Europifiht
v' ' - -.....— enz. groeit
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in
|
Calabrien, Sicilien
|
. <->•"■ &»«««.•
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Van de Oosterfche manna zijn twee zoorten; naame-
lük d" vloeijende manna, die de «onüftentie van fao- «ïne heeft en de harde manna. Verfcheidene Schrij- ver? hebben van de vloeibaare manna gefprooken : Rob. CoNS2NTiKusen Bellonius zeggen, dat men dezelve in Arabien Tereniabin noemt, zijnde zulks een zeer ou- de naam. Zijlgelooven, dat het de *ISfm\>#.im van HippocRATES is, of wel de Ceder-honing enden-üauw van de Berg Libanon , waar van Galenus melding maakt. De beroemde Tournefort twijffeltook geen- zins , of deeze vloeijende manna, is de zelfde, die door Sera'pion en Avicenna, onder den naam van Terenia- bin is befchreeven. ; De Europifche manna is van verfcheidene zoorten,
gelijk wij het rede hebben aangemerkt ; doch men vind er geene die vloeibaar is. Het meeste gebruik word van die zoort gemaakt, welke in Calabrien en Sicilien, op een zoort van Esfchen boomen word verzamelt. De beste manna is die, welke wit of geelagtig is,
ligt op 't gewigt, in korrels of holagtige brokken, zoet 'en aangenaam vanünaak, daar bij zonder vuiligheid ver- mengt- . ./Tl I De manna heeft de eigenfchap van een maatigen itoel-
jgang te verwekken, en de gal op eene gemakkelijke wij- «e, zonder het minfte letzel of hinder, te zuiveren; hij kan daarom ook zeer gerust tot een half once toe aan .Kinderen gegeeven worden, in eenigvogt, zo als hoen- ier-nat, gerste-water, thee, kofïïj of melk gefmolten jzijnde; doch aan bejaarde Menfchen geeft men wel tot jdrie oneen toe. Men zegt, dat de manna ook veel ver- ligting in de long- ên borst-ziektens toebrengt. \ In het algemeen word de doßs van een half lood tot jtwee oneen voorgefchreven. De Scheikundigen trekken door overhaaling uit de
■manna een helder vogt, dat een fcherpe en zuuragtige ,fmaak heeft: Volgens Glazer, is zulks een uitnee- mend zweetmiddel, zeer dienstig in kwaadaardige en |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tu
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere koortzen; men geeft het van een half vieren-
"eel- tot een vierendeels-lood toe. MANNA ALUMINIS, is de Zuiker van Aluin. MANNA-EOOM, zie ESSCHN-BOOM, n. 2. p. •678. MANNAGRAS; Manna keorn; Hemels dauwgras ;
sin 't latijn Gramen Mannte; Gramen da&ijlon; Ros coe- Jestis. Daar zijn twee zoorten van, als ï 1. Het tamme Manna-gras; Gramen daUijloides escu- lentum; Gramen manna esculentum; Gramen mannteDo- •ppnmi ; {Panicum fpicis digitatis patentibus, bafi infe- riore villofis , floribus Jolitariis , famentis repentibus , iiNN. %c. Plant.) " 1. Het wilde Mannagras; Gramen daüijlonßjlvestre;
Gramen-mannœ II. Dodonjei. Befchrijving. De eerftezoort, fchiet uit de wortel ver-
fcheide knoopagtige ftengen of halmen , van omtrent
twee voeten hoog, waaraan lange rietagtige bladen
groe.jen, die bovenwaarts wat haairig zijn ; op de top
Mer halmen koomen veele lange dunne ros- of zwartagtige
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a
|
vertoonen, maar van malkander verfpreid ftaan; welke
Ü? „5.^oornagtie.e bloemen alleen aan de eene zijde wit |
zoorten van Dieren, de mannelijke kunne. Deszelfs
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegengeftelde is Vrouwelijk: Dus is de Ram het man-
nelijk Dier , en de Oije of't Schaap het vrouwelijke. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
n?a^n.,voo"bren-gen, welke naarde Geers gelijken. Daai zijn nwrow/yte en vrouwelijke Planten, van dien
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aart
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
"xiSe MAN.
'aart is de Hennip, enz. Het Mannetje onder de dier-
lijke zoort, meerder moed en kragt hebbende, dan het Wijfje, heeft men die uitdrukking op andere fpreek- Wijzen toegepast; als bij voorbeeld, men is gewoon te fceggen, een mannelijk verfland, een mannelijke gedag' ten, enz.
Door mannelijk word ook verdaan, het geen aan den
Man past of toebehoort, of het geen bijzonder aan den Man of de mannelijke kunne eigen is. De mannelijke ouderdom, is de kragt en fterkte van
ss Menfcben leeven , en duurt van dertig tot vijf-en- veertig jaaren; als dan is het grootde vuur, de Jeugd verzeilende, uitgedooft, en men is nog niet met de zwakheden, aan den ouderdom verknogt, bezogt. De Rechtsgeleerden maaken maar een enkelden ou-
derdom van de Jeugd en de mannelijke jaaren, het on- derfcheid echter van de geraoeds-gefteltheden in die twee verfchillende leevens-perken, fchijnt die onder- fcheiding te vorderen, om dat ,de vuurigheid, welke in de Jeugd tot deszelfs hoogde trap is gedeigert, en op de daaden en handelingen invloed heeft, gemaatigder ïs in den mannelijken ouderdom ; en het is om deeze re- den, dat men gemeenlijk de Jeugd bij den Zomer, en de mannelijke Jaaren bij den Herfst vergelijkt. MANNETJES, zie GEBAK, p. 797. MANNETJES MAAKEN, is een fpreekwijs, die ten aanzien van Haafen en Beeren in gebruik is, wan- neer zij zich op de agterde pooten zetten, en de voor- fien om hoog houden. MANOMETRUM; Manofcopium; is een werktuig,
dat de verandering ten aanzien van de dikte en verdun- ning der lucht aantoont. Bij voorbeeld, als men een kogel, daar geen lucht in is, aan een weegfchaal hangt, «n met een tegenwigt tot een evenwigt brengt. In de Memoires de l'académie Royale de Sciences de
3705. vind men eene Verhandeling van de Heer Vari- «non, Waar in die fchrandere Meetkundige debefchrij- ving van een door hem uitgevonden Manometrumgeeft, als mede een algebraifche uitrekening, door welk men •de eigenfchappen en hoedauigheden van dat werktuig kan leeren kennen. MANQUEEREN, betekent bet zelfde als Faillee-
Xm, Banqueroet-ßeelen ; zie BANKEROETIER. MANS-BLOED, zie St. JANSKRUID, n, 5. £,
i2(So. ^ '•' MANS.KRAGT, duswordde Arifarum ookgenoemt;
2ie op dat woord. MANS OOREN, zie HASEL-WORTEL. MANSTROUW , zie KRUISDISTEL. MANSUETiE PLANTA.; Zagtaartige Planten: !Dus noemt de Heer Linn^us die vreemde of uit- landfche Planten, welke onze winterkoude niet wel kun- ne doorilaan ; dog die wat gedekt of in het oranje-huis tegen de vorst bewaart wordende, ligtelijk overblijven. MANTEL, dus word in't algemeen alle kleeding ge- noemt, die om de fchouders word gebsngen. . MANTEL MEEUW, zie MEEUWEN, n.lll MANTEL (ONSER VROUWEN-), zie SIN-
HAUW. r.MANUBRIUM , betekent in 't algemeen een Hand-
yatzel, Hegt of Greep van eenig werktuig; maar in de Chirurgie verdaat men daar door een deel van de Trepaan met een vierhoekig gat, daar de modioli of Jjoorders bii de operatie in geftooken worden. .ACANUCODIATA, deeze naam -geeven. de Indiaa-
|
MANV
nen aan den Paradijs-vogel. Ook draagt een voor ons 0$
zichtbaar Gedernte in het Zuiden de naam van Mm\% codiata. . MANUFACTUUREN, dit woord heeft eigentlij);
drie betekenisfen, dog die echter in't hoofdzaakelijke met malkanderen overeenkoomen ; als 1. verftaat men er door al 't geen door Men'cben handen vervaar, digt word; 2. zodanigeKoopmanfchappen, die uit me. taaien, fteen, hout, zijde, enz. worden vervaardigt; j het maaken van zulke Waaren zelve. MANUMISSIO , word die daad door verdaan,
waarbij een Meester zijn Slaaf of Lijf-eigene van zijne dienstbaarheid ontflaat. Deeze fpreekwijs is van het Romeinfche recht ontleent, alwaar de vrijlaating of bs, vrijding van Slavernije, manmnisfio word genoemt. M ANUS, zie HAND. MANUS CHRISTI, is een zoort van Zuikerkoekjes,
bedaande uit gekookte zuiker, die'm roofen-water opge- lost is, waar bij ook wel gepoederde paarlen gevoegt worden, en dezelve als dan de naam verkrijg: van Mi- nus Christi cum margaritis, vel Sacharum perlatum , ol Parel-zuiker, die tot het toeinaaken vau Juleppen ge- bruikt word. MANUSCRIPT, dus word een werk genoemt, hei
welk met de hand is gefchreeven ; men drukt het veel- tijds alleen met deeze drie letters uit MS$.. MANUS DEI PLEISTER; das word een zoort van
Pleister genoemt, die een wonderbaarlijke kragt heeft, om allerlei wonden , zweeren, enz. te geneezen, waar van ze haaren naam verkreegen heeft. Deeze Pleister word op de volgende wijze bereid:
Neemt gom-galbaan, en opopanax, vân ieder een half once,- gom ammoniak, anderhalf once; deeze gommen fijn gedooten zijnde, ontbind ze in ongeveer vier oneen beste wijn azijn, dezelve op een warme plaats zettend« en altemets omroerende ; als dan wel ontbonden of ge- fmolten en doorgezijgt zijnde, moet men in een pantje op een 2agt koolen-vuur de azijn da;,r weder van afdam- pen, tot dat een druppel daar van op een tinnen of verglaast aarden tafelbord gedort wordende, terdond dolt. Neemt dan een half pond goud-glit, en een half once
Spaans groen ; beide wel fijn gemaakt en gezift zijnde, 1 kookt ze in één pond hoorn olie over een zagt vuur, on- der gedadige omroering, tot dat alles zaamen wel ver- mengt en op'tlaatfte ros-bruin geworden ,is; als dan doet er tien oneen nieuw wasch bij, aan kleine ftukjes gefneeden, en roert hetgedadig; als dan't wasch wel gefmolten is, zo doet er de bovengemelde toebereide gommen, op het vuur weder gefinolten zijnde, bij, ep roert het wel onder malkander. Neemt vervolgens beste magneet fleen, maflix, wierook
;en ronde holwortel, van elks een half once ; deeze din- gen alle tot een zeer fijn poeder gemaakt zijnde, doel dezelve bij't voorige gefmoltene, nadat hetvan het vuur genoomen en wat verkoelt is, en roet het wel door malkander; als het dan omtrent koud geworden is, kan men het op een met olie bedreekene tafel gieten, en vervolgens met geoliede of nat gemaakte handen mala- xeeren en tot pleister-rollen maaken. Eigenfchappen. Deeze pleister heeft groote kragten',
en is zeer heilzaam ; onder anderen in de volgende om- dandigheden ; dezelve zuivert de wonden, en doet ét nieuw vleesch in voortkoomen, zonder er eenig bederf ijl te veroorzaaken, maar zelfs nee-in t ze het bederf, àà |
|||||
MAP.. ' MAR.
|
||||||||||
MAN. ' MAO.
M m ontdaan kan, weg ; ze ftelpt ook het bloed der ver-
tbc wonden ; en is dienstig tegen alle gezwellen op tcne 7U" , ',. h s die ook voonkoomen; maardaar ÄÄT nfoSzelve eerst kort afgefchooren wor- den Zii rijpt en geneest alle zoorten van verzweerin- ^n' klieren, kankers en fistels. 6 7 e eeneest ook veilig enfpoedig de gefchootene won- /Jt. ben alle andere die door verbranding zijn voortge- komen; ze trekt het lood, ijzer, ftukjes leem en alle andere dingen uit de wonden, als die er in zijn. ; Ze geneest de koude kliergezwellen, als mede in- en uitwendige verzweeringen des hoofds. • Zeis ook zeer dienstig tegens de pest-builen, of pest-
fcóolen, en diergelijke gezwellen; want ze maakt, dat ze niet verder loopen, en van 't venijnige ontlast wor- Iden.
' Ze geneest de fchurftheid des hoofds , 't kwaad-zeer Ser Kinderen, en de gezwellen en z weeren der Vrouwen trorflen : Ook geneest ze de tand-pijn, als ze op de flaap Vàn het hoofd of agter de ooren gelegt word. • Niet minder geneest ze ook de jigt van allerlei zoon f
«Is men ze in de nek of op de febouders legt; en dient mede tegen andere pijnen des lighaams; want zever- fterkr. de verzwakte zenuwen, en kan derhalven ook met Veel baat gebruikt worden in de verlamde leden. 'In de fistels, die in de ooghoek koomen, is ze ook
"-öitneemend; als mede tegen de /chilien deroogen, die van al te groot licht koomen, en 't gezigt belasten, even als of men bijna blind was; in welk geval men de pleis- ter op de geflootene oogleden legt , en de oogen ee- Öigen tijd wat geflooten houden moet. : Zeis, om kort te gaan, nog in allerlei andere gebree-
tten, een heerlijk middel; dat de kennaars ook nietbe- Bwaarlijk uit de ingrediënten kunnen opmaaken, mits dat ze behoorliik gebruikt of opgelegt worde , naar de Omftandigheid der wonde, of van het gebrek j volgens de konft en kennisfe der Chirurgie. ! Dog ik zou deeze Pleisters nog beter achten, als men
it wat terpentijn of balfim van Peru bijvoegde. MANUS MARINA ; Palma marina;is een Zee-plant,
i die de gedaante van een uitgebreide hand heeft, zijnde dik, vleefchig, en vliezig; groeijende in dé zee, enbe- vat veele zout-, olie- en water-deelen in zich, waar door ze uitwendig gebruikt, een verdunnende en ont- bindende kragt heeft. •MANUS ST. MARUE, zie HARTGESPAN.
MANWIJF , betekent iemand die van den aart der
beide geflagten heeft. Zie HERMAPHRODIET. MANWIJVIGE PLANTEN, zie ANDROGIN.E
ÎLANTJE. MAN IJ, is een zoort van mafiik van een bruine ko-
leur en taamelijk droog, waar van de Caraiben en Wil- den van Orvnoco zich bedienen , om de katoen- en an- dere draaden tot hm verfallende werken , mede te eveiftniken. '
_ MANIJI^RARA, is een groote Boom, die opver-
2Je.de plaatzen m OosMndiën groeit, een vrugt draa- !;; fp £ eet£aaVs ; e" veel overeenkomst met de Olii- *lt MA* " afbeeldzel van deezen Boom inde
Hortus Malalancus.
Aï?A?°(f^IN' »««nRewipt, inzommige
Oostlndifcne plaatzen in gebruik, en welke ronder iw.jffel deeze drie verfchillende naamen, dS andere •orzaak heeft, dan om de verfchillende ütóffiS of der «elte 4en Handel in die Landen trekt, iX00PliedeD »
|
*&'£
|
|||||||||
De mao weegt tien taris ; maar op plaatzen zo als-
Java en de nabuurige Eilanden, is de cari maar twintig: raels, en op anderen zo als Kambaije, doet hij zeven- en-twintig raels ; de rael houd anderhalf once Hollandsclt gewigt. Men bedient zich van de mao om allerlei zoorfr van leevensmiddelen te weegen. De mao van Akgbar, een Stad onder het gebied va«;
denGrootenMogol, weegt vijftig Amfterd. ponden; di» van Ziamger, een Stad tot hetzelfde Rijk behoorende,, zestig. MAPPA GEOGRAPHICA, isdelatijnfchenaamvaat"
een Landkaart; zijnde een vlakke figuur, op welke d« plaatzen, die op den Aardbodem gevonden worden ; als- Bergen,Bosfchen, Rivieren, Steeden, Genügten, Dor- pen, enz., inen eene behoorlijke evenredigbejdgevoii* den.jvorden. Zie KAARTEN. MAPPA HIJDROGRAPHICA , zie ZEE-KAAR-
TEN. MAPPA SPECIALIS, of particuliere Kaart, wordf
zulk eene kaart door verftaan, die een aanmerkelijk ge- deelte van de vlakte des Aardbodems vertoont. Zo ais* bijvoorbeeld, eene der vier Waereld deelen, Duitsch- land, Muscovien, enz. MAPPA SPECIALISSIMA ', betekent een Land-
kaart, waar op een klein gedeelte van den Aardbodem, zo als bij voorbeeld de Vereenigde Nederlanden, of wel eene van haare bijzondere Provintien, op gefenetst ftaat. MAPPA UNIVERSALIS; in'tfransch Mappemonde*
ir, de naam welke inen aan zulke Kaarten geeft, die der» Aardkloot in zijn geheel verbeelden. En dewijl men op het papier maareen halfrondtefFens kan afbeelden, ver- beeld men op de mappa univer/alis , de beide halfron- den der Aardkloot bijzonderlijk genoomen. MARABOUT, is de naam die men aan een Zeil geeft»
waar van men zich op een Galeij,, wanneer het ftormt, bedient. < MARACAS, ook Cochmes genoemt, deeze naamea
geeft men in Peru, aan de Vaten, welke gebezigtwor- den, om die kostelijke Balfem in te gaaren, welke niet anders dan in die deelen van Amerika gevonden word, en er ook zijnen naam van draagt. MARASMUS; Marasmodes; word een heimelijke in-
wendige koorts genoemt, die allengskens de uitteering veroorzaakt ; of is de hoogfte trap van een Febris heUicai zie UITTEERENDE KOORTS. MARAVEDI, is een kleine koperen Mönt, die ia
Spanjen gangbaar is, en omtrent de waarde van een Hol» landfche Duit heeft. De Spanjaarden rekenen altoos bij maravedis, het zijr
in 't ftuk van Handel of Finantien ; fchoon deeze munt niet meer gangbaar onder hun is ; 63 maravedis maake* één zilveren reaal, zo dat één Piaster of ftuk van agC reaalen, 504 maravedis behelst, en de Piflool van viec {lukken van agten 2016 maravedis bevat. Deeze kleine waarde van de maravedi, veroorzaakC
groote getallen inde rekeningen der Spanjaarden, zodat een Vreemdeling of Correspondent daar van onkundig, in den eerften opflag zoude, denken , verfcheidene dui- zenden voor eene Koopmanfchap fchuldig te zijn , die hem weezentlijk maar weinige Ducaaten koomt te ftaan. MARCASIET, hier door verftàat men een fchitteren-
de mineraalezelfftandigheid, van een goud-geele koleur,
öUijzer, awa-vel en aarde zaamengeftelt, bij welke zich
H a
|
||||||||||
,
|
||||||||||
■ Aa
ipö'z; ."MAR.
zomwijlen toevallig eenig koper voegt. Deeze zelfflati-
digheid metftaal geflagen, geejt vonken yan zich, waar uit men ziet, dat demarcafiet en pij rites of vuurftcen, ei- gentlijk niet anders dan fijnonima of meernaamen zijn, 20 als Henckel het in zijne Pijritologia Cap. II. heeft te kennen gegeeven. ' Zomtijds heeft men zich van het woord Marcaßet be- dient, om het Bismuth mede te betetenen, enmenheeft het in die zin Marcasfita argentea, five officinarum ge- noemt. Eenige Schrijvers hebben ook aan de Zink den naam van Goud-marcafietgegeeven(Marcasßtaaurea),viaax- fchijnelijk gegrond op de eigenfebap die de Zink heeft, om het koper geel temaaken. Door marcasfita ferri heeft men de ijzer pijrites willen betekenen, en Paracelsus heeft den naam van Marcasfiet aan alle Pijrites of Vuur- fteenen gegeeven. Andere Alchimisten hebben zichon- verfchillig van het woord marcasfiet bedient, om er alle de halve metaalen, en de mijnen der andere on volkoomene metaalen mede uit te drukken. Zommigebeweeren, dat het woord Marcasfiet afftamt van het hebreeuwfche Ma- rah, 't welk reinigen, polijsten betekent. MARCEPAIN, zie MARSEPEIN.
MAR CHESVAN, eene der maanden van de Hebreè'rs
of Jooden; het was de agtfte maand van hun jaar, en kwam ten deele met onze maand O&ober, en ten deele met die van November, overeen. MARDER, zie MARTER.
MARE, zie ZEE.
MARE, zie NAGT-MERRIE.
MARENTAKKEN; Mistel; in 't latijn Visctm of
Viscus; Viscum baccis albis ; (Vi s cum f Mis lanceolatis tbtufis, caille dichotomo, Jpicisaxillaribus, Linn, Spec. Plaut.) Befchrijving. Dit is een parafitieke Plant, dat is,
die niet uit den grond, maar op de takken van veelerlei boom-gewasfen groeit, inzonderheid op de Eicke boom, Hafelnoote-boom, Appel-, Peer- en Pruim-boomen, Berken , enz. Dezelve wast uit eene zeer dunne wor- tsl, die in de bast des booms, daar hij op voortkoomt, vastgroeit, met veele getakte takken, die tegen elkan- der overftaan, en dikwils door en over elkander groei- jen, ter hoogte van anderhalf tot twee voeten ; degrootfte takken zijn ongeveer een vinger dik, houtagtig, taai , buigzaam, en met een bruinagtig-ofbleek-groenefchors bekleed; aan welke bladen bij tweën tegen elkander over groeijen, die langwerpig, tongformig, dik, hardagtig, vleefchig, glad en bleek- of bruinagtig-groen van verf zijn. Deeze plant brengt tweërlei bloemen op verfchillige planten voort, als mannelijke en vrouwelijke ; de eer- Ite koomen aan de knoopen der takken in trosjes voort, zijn klein, klokformig , en in vier deelen ingefneeden, en dikwils zeven bloemen in het trosjete zaamen; dog deeze bloemen brengen geen vrugten voort, maar die- nen, gelijk in veele andere planten, om de vrouwelijke bloemen met haar ftuifmeel tebevrugten, welke bloe- jnen in de oxels der takken voortkoomen , meesttijds maar drie of vier te zaamen, zijnde klein en geel van verf; en zich in de maand Februarij of Maart openende, waar na vrugten of befiën volgen, die rond, witagtig, doorfchijnend, blinkend, en een weinig grooter als Erwten, of als witte Aal-befiën zijn ; bevattende van binnen één of twee platte hartformige zaaden, in een- zeer taaije Hjmagtige vogtigheid. Het fchijnt nog nietmet zekerheid beflist, of de manne-
lijke eu vrouwelijke bloemen op de zelfde Of op veffebilli. |
||||||
/ MAR.
ge planten der marentakken voortkoomen : De Heeren
Tourhefort> Boerhave en Linn^us hebben heteer. fte begrepen; daarin tegendeel de Schrijvers van de Ma. tieie médicale zeggen, door de ondervinding geleert te hebben, dat er mannelijke planten van de marentakken zijn, welke nooit vrugten vooitbrengen , en andere die de wijfjes zijn , die er bijna het geheele jaar dooi mede bezet zijn ; wij laaten dit verfchil en zijne beflis. fing aan het nader onderzoek der Botanisten over. Plaats. Dit gewas word in meest alle Landfchappei; '
op de: boomen hier of daar groeijende gevonden, doj is doorgaans overvloediger in de warme Landen , geliji in Frankrijk, Italien, enz.; en men zegt, dat hei inzon- derheid tusfehen Romen en Loretto veel op de Eieken- boomen gevonden word. De Ouden waaren van gedagten, dat deeze plant al- -
leen maar een uitwas van den boom zoude zijn , daai ze op groeit, en dus zonder zaad voortkwam ; doch deeze meening vind hedendaags geen plaats meer bij de Botanis- ten , dewijl ze met redenen vastftellen, dat er geen plant, hoe klein en gering ook, zonder zaad en zaad- voortbrenging groeit ; ook word de meening der Ou- den door veele proeven en ondervindingen wederfproo; ken; en tot wat einde zouden ook de befiën en zaa- den der marentakken dienen ,. indien het niet hooftzaa- keiijk was tot de vermenigvuldiging der plant? maar op wat wijze dit zaad op andere boomen koomen en aldaai voortgroeijen kan, is wel eenigzints duister;; maar wa! - zwaarigheid, om zulks nategaan, want het kan zeer wel gefchieden door de Vogels, inzonderheid door de Lijsters, welke deeze befiën zeer gaarne eeien, en in den winter, wanneer ze rijp zijn, er fterk op aazen : Deeze Vogels brengen zeer waarfcbijnelijk de befiën op andere boomen; want het kleeverige gedeelte der be- fië, maakt zich bij het eeten dikwils met het zaad vast aan de bek van den Vogel, en om daar van ontfiagen te worden, flrijkt hij zijnen bek tegens de takken van een anderen boom, daar hij op gaat zitten,. waar door het zaad met de kleeverige ftoffe aan den tak vast blijft hegten, en aldaar, indien de tak bekwaam is, en bet zaad niet vernielt word, in de volgende winter uitfpruit en groeit : De bekwaamde takken hier toe zijn die, welke een gladde en fpons- of weekagtige bast hebben, - daar de eerfte zeer fijne worteltjes der marentak gemak- kelijk kunnen indringen ; en hier van daan is het ook, dat men ze op de eene zoort van boomen % meer groei- jende «ind , dan op de andere. Andere denken, dat het zaad der marentakken op an-
dere boomen door de Vogels overgebragt word , door middel van de drek , die de Vogels op de takken laa- ten vallen , welke drek met het zaad der gegeetene be-~ fiën vermengt is : Dog deeze wijze, is zo waarfchijne- lijk niet, als de voorige; om reden, dat men zou den- ken , dat de drek voorbij de takken, en op den gronJ moeste vallen, ten waare bij geval, te meer, dewijl zich deeze Vogels meest op. kleine of dunne takken nederzetten : Ook ziet men , dat de marentakken niet zelden onder aan de takken groeijende gevonden wor- den , daar het onmoogelijk is, dat de vallende drei zich kan vasthegten: Daarenboven kan men ook niet wel nagaan, hoe het zaad , door de maag van deezs Vogels gaande, die een zo heete en groote! kragt van verteering heeft, zou bekwaam tot de voortteelin? blijven : Dog deeze dingen kunnen de Liefhebbers van de Natiwrs weikingea veider onderzoeken |
||||||
MAR;
|
|||||||||
MÄR.'
■•■irwHfor Als men derhalven deeze zogenoem-
de roofaiefê (parajitieke) phnt wilde kweeken en «rmenigvuldigeD, dat echter met getcbied, dem,l men Ie in 't wild, daar ze van zelf op de eene of andere wtj- ve proeit tot het gebruik zoekt ; zo zoude zulks kun- nen aefch'iedeo, door middel van de rijpe befiën op .een dunne tak van de eene of andere boom in Hukken te kneu- Si »odanig, dat het zaad door de taaije ftoffe der befiën" op de tak hangen blijft ; zo zal het zaad, als 't rfj'P is, °P ziJn liJd «itfpruiten en aangroeijen ; mits dat de tak daar toe bekwaam zij, gelijk boven aange- roert is; de Appel-, Peer-en Linde boomen zijn hier tee zeer bekwaam, dewijl ze een gladde en weeke base hebben ; dog deeze cultuur fchijnt nog weinig onder- zogt, dewijl ze zeldzaam is. Wij konden over deeze floffè meer aanmerken, maar dit zal hier genoeg daar over gezegt zijn. ' Eigenfchappen. Deeze finguliere plant fchijnt mij toe,
nog niet genoeg , aangaande het inedicinaale gebruik , Ohderzogt te zijn," ondertusfehen is ze rede overlang zeer gepreezen, als eenfpecificwn tegen de vallende ziek- te , als mede tegens de duizelingen draaijing deshoofds en daar uit ontftaanegebreeken,beroerte,pleuris, enz., ook tegens de verftopte maandftonden , uitzakking der lijfmoeder, en om de Wormen aftedrijv.en. - Veele houden de eicken marentak voor de beste in het medicinaale gebruik, die echter de zeldzaamfte is; dog andere achten die van de Hajelnoote* of Linde-boom even zo goed, en zelfs beter. Men gebruikt er de gedroog de takken en bladen gepoedert van, tot één drachma of meer; of men maakt er een atkookzel van,; en men mengt ze ook onder andere gelijk-kragtige dingen. Voorts dient deeze plant ook om er een Vegel-lijm
van te bereiden, ten welken einde de geheele plant in water gekookt, of in een vijzel gedampt en vervolgens iritgewasfehen word; dog van deeze lijm, die ook van «en goed gebruik in de Chirurgie is, zal op het artijkel VOGELLIJM meer gezegt worden. MARGA, zie MERGEL.
MARGARITIFER ; Paarl-draagend, of dat daar na
gelijkt ; dit woord word onder anderen in de Botanie gebruikt, en zommige planten dus bijgenoemt; bij voor- beeld , de Aloë margaritifera, om dat haare bladen met Vitte knobbelties groeijen, die naar paarlen gelijken. MARGE, dus noemt menhet witjrondsomme de pag.
■*an een gedrukt Boek, of wel de kanten der pag. van «en manufcript. 'MARGO, betekent in 't algemeen de uiterfte rar.A
"»an iets; en in de Botanie zo veel als Limbus, of de M"d der bladen en bloembladen. ■MARGOT AS, deeze naam word in Frankrijk aan
Kleine Vaartuigen gegeeven, die men op de Rivieren ge- oruiKt ; dezelve worden twee aan twee aan malkande- ■■ren geKoppeit, en gemeenlijk met hooij belaaden. Dee- £?h i^Än-Ve,eif?en een onderlinge behandeling; lp gelaadïn W° en er kwijlen ook wel Graanin •Wr???'IE,TE; Ma'gritïn> h eenzoortvan zeer
fijne Glas-paarlen, van allerlei koleuren "rootte en fiin- ie.d: De fijnfte van de geverfdTwor'den vîef tot het borduuren gebruikt, en men maJüKSStei kwï tenen andere fraaije dingen van. ÏXlKÏ&E in Buurland, Frankrijk en Italien gemaakt , doTdefraa" fte koomen van Venetien, en de allerfijnfteTitte wo - ;f n St,f.lmhn senoeiHt. pe ^ dien« ÎS» |
|||||||||
X£f$
|
|||||||||
de handeling of ruiling met de Volkeren op de Afr-icaan- .
fche Kusten en elders, welke er zeer greetig naar*zijn , en andere kostbaare Waaren daar tegen verruilen. De- zelve zijn in de negotie alle, hetzij groot- of'klein, aan draaden geregen, en worden in pakets, ponds-wijze verkogt. MARGUERITES, oî Margriet es } dus worden de
Madeliefjes ook genoemt ; zie aldaar. MARIEN-BAD; Balneum ■ Mariœ vel Maris;, word
de Distillatie, of liever het Bekken of de Ketel genoemt, daar het water in is, waar in het Distilleer-vat gezet word, als men uit het water distilleert. Zie BALNE- UM en DISTILLATIE. MARIEN-DISTEL, zie DISTEL.
MARIEN-GLAS; Vrouwen-glas; Vrouwen-ijs; Mus--
covischglas; Spjegel-fisen; in 't latijn Glacies Maria; Lapis Specularis; is een zoort van Talk, welke zich in zeer dunne bladjes laat verdeden en even doorzichtig is alsglas; het word Marien glas genoemt, om dat men het op zommige plaatzen van Duitschland, in plaats van glas gebruikt tot dekking van kleine doosjes, waar in af- beeldingen van de Moeder-maagd geplaatst zijn. MARIEN-GROSCHEN, is een zilveren munt die
in het Brunswijkfche en Lunenburgfche gangbaar is, en bet zes en-dertigfte gedeelte van een Rijksdaalder uit- maakt. Men verdeelt de marien grosfehen 'm twee mat- tiers of agt goede penningen. MARIEN-MELK, dus word een zoort van mergel, àl
witte gezegelde Aardt genoemt, die uit Silefien en van elders gebragt word. MARIEN-MUNTE, zie MUNTE (ROOMSCHE-).
MARIEN-ROOS, zieLIJCHNIS, ». I.
MARIEN-SCHOEN, zie PAPE-SCHOEN.
MARIETTE, zie KLOKJES-BLOEM, n. 12. pag..
1528. MARIONETTEN, zijn kleine beweegbaare Fi-
guurtjes, van bord-papier, hout, metaal, ijvoirof been,, waar van de Kermisloopers zich bedienen, om het ge- meene Volk te vermaaken, en zomtijds ook de zulken , ivelke men farzoenlijke Lieden noemt. De uitvinding van de marionetten is zeer oud. He-
rodotus kende ze reeds, "en noemt ze beweegbaare- Beelden, door middel van fnaaren. In eene derBankettee- ringen vanXENomoN, vroeg Sochates aan een Kwak- zalver, hoe hij zo vrolijk koste zijn, daar hij zulk een droevig bedrijf bij der hand had? Ik , antwoorde deeze, ik leeve zeer aangenaam en vergenoegt van de gekheid derMenfchen, waar van ik veel Geld trekke, doormid- del van eenige ftukjes hout, dien ik doen beweegen. Aristoteles heeft niet te gering geacht, om van die menfchelijke Figuuren te fpreeken, die, zegt bij, met. draaden gefpannen wierden , welke hun de armen, bee- nen en het hoofd deeden beweegen. Men vind in het eer- fte boek van Plato over de wetten, een fchoone aan- haaling dien aangaande: Het is een Athenienfer, wel- ke fpreekende ingevoert wordende, zegt, dat de harts- tochten de zelfde uitwerkzelen op het lighaam voortbren- gen y als de kleine touwtjes op de houten figuuren doen ,. zij fchudden al Ie onze leden, vervolgt hij, en werpen die in tegens malkanderen ftrijdende beweegingen_ Het gebruik van deeze beweegbaare Figuuren, ging.
met de Afiatifche pracht en bedorven zeden der Grie- ken tot de Romeinen,. Overwinnaars van die vernuftige Volkeren, over; niets is zékerder, want daar word zomr tijds in de làtijnfche, Schrijvenvan gewaagt. Hora- H 3 jivs |
|||||||||
$H' MAK
|
|||||||||
MÄR.7
|
|||||||||
T. De gemeens Marjoleine; Majorana vulgaris; (Qf(\
ganumfoliis omnibus obtufis, fpicis fubrotundis compaftu pubefcentibus, Linn. Spec. Plant.) 2. De Winter-Marjoleine; Majorana perennis; Majt.
rana rotundifolia fcutellata exotica ; Origano cognatz, Zaturhendi; (Origanum foliis carnoßs tomentoßs, Link, Spec. Plant.) 3. De Kandifche Marjoleine ; Majorana ctetica vel
Smijrnea; Majorana cretica , origani] foliis, viïtofa, ft. turejte odore, corijmbis majoribus albis; (Qrigauumfoiiii* ovatis acutis ferratis, fpicis congeftis umbellatim fajii. giatis, Linn. Spec. Plant.) Befchrijving. De eerfte zoort, groeit kruidagtig,
met verfcheidene getakte ftengen uit de wortel, waar aan ook veele bladea groeijen, die klein, langwerpig, rondagtig, zagt en haairig grijsagtig van koleur zijn. Aan de top der Meng en takken, koomen langwerpig- ronde airtjes, ten deele wervels-wijze voort, die zeer kleine witte bloemtjes bevatten, waar na klein brttinag- tig blinkend zaad volgt. De geheele 'plant heeft een zeer aangenaamen, bezonder hartverfterkenden reuk. Daar is ook een verandering van, die in alle deeien
wat fijner groeit, en daarom Edele Marjoleine genoemt word. De tweede zoort, gelijkt in alle deeien genoegzaam
naarde voorige , maarzegroeit, om kort te weezen, wat heesteragtiger, en de bladen zijn meesttijds hol, of ie- I pelformig, en iets kleineren vleefchiger; voorts grijs e* van den zelfden reuk als de voorige zoort. De derde zoort, gelijkt ook naar de voorige zoorten,
maar haare bladen en bloeitrosfen zijn grooter, en de bladen ook gezaagt en niet zo grijs als die van de voo- rige zoorten , naar die van de Órego zweemende,- en haar reuk gelijkt veel naar die van de Satureij. Plaats. Ik vinde nergens aangetekent, waardeeerfta
zoort natuurlijk van zelf groeit, maar het zal waarfchijn« lijk zijn-, daar de tweede zoort gezegt word voortte*i koomen, te weeten in Egijpten, Sijrien, en elders in- de Oosterfche Landen. De derde zoort is gevonden ook in de Oosterfche Gewesten, omtrentSmirna en om- gelegene Contreijen. De eerfte zoort word bij ons veel gekweekt, niet alleen wegens haare aangenaamheid ''an reuk, maar ook wegens haare treffelijke deugden in de Geneeskunde, fchoon dikwils verwaarloost wordende» en ook om ze in fpijs-bereidingen te gebruiken , daar ze boven andere aangenaam ruikende dingen, eea der eerfte plaatzen in verdient. ,;;' Kweeking. Dè kweeking van de eerfte zoort en haa-
re gemelde verandering aangaande, zulke gefchied door- het zaad, dat uit andere warmer Gewesten, als uit, Zuid-Frankrijk, Italien, enz. tot ons o vergebragt word; dewijl het bij ons zijne rijpheid, wegens het kouder elf- maat, niet verkrijgt: Men zaait het zelve in de Maij- tijd, als de koude nagten meest over zijn, op een war- me plaats, tegen een muur, ftaket of elders, in ee* . goede losfe zandagtige grond; en verplant daar na ds jonge planten, als ze ongeveer een halve vingers lengte verkreegen hebben, verfcheide planten (3 à 5 of meer) in een boschje bij malkander, opeen goed vet, watzan- • dig bedde, op een halve voet afftand, zo zullen ze wel aangTocijon ; mits dezelve na het verplanten, en ver- volgens bij droogte wat oozende en van het onkrui« fchoon houdende: Doch men zaait dezelve bii on» gewoonlijk in April in een koude of inaatig warme broei- bak, onder glafen., om den groei te vervroegen ; en me* V£rplaflt'
|
|||||||||
nos van een Torst of Groote fpreekende, die zich door
de grilzucht van een Vrouw of begunftigde Hoveling Iaat beftieren, vergelijkt hem bij dat fpeeltuig, wiens fpringveeren bewoogen worden na de wil dier geene, welke den draad houd. Gij, zegt hij, zijt gij niet de Slaaf van een ander ? Houten Beeld, het is een vreemden af m, die ai uw fpringveeren in beweeging brengt. Tu mihi qui imperitas, aliis fervis mi/er atque
Duceris, ut nervis alienis mobile lignwn. Sas. i, Lib. II. v. 8l. Laat onshooren, wat de beoordeelaar der vermaaken
van Nero er over zegt; Terwijl wij op het Feest van Trimalcion zaten te drinken (zegt Petronius), brengt een Slaaf een geraamt van zilver, wiens fpieren en wervel- beenderen eene verwonderlijke buigzaamheid bezaten. Men zette het tot twee maaien toe op de tafel, en dat Beeld van zelven wonderlijke beweegingen en grillen ge- maakt hebbende, riep Trimalcion: Zie daar dan, wat wij alle zullen zijn, wanneer de dood ons in het graf zal gejiort hebben. Zonder twijffel, dat het geraamt van Petronius , door gewigten, raderen, en inwendige fpringveeren, is bewoogen en voortgedreeven gewor- den, even eens als wij zoortgelijke kunstftukken in onzen tijd gewrogt zien. De Keizer M. Antoninus fpreekt twee of driemaa-
ien in zijn werken van dat zoort van Beelden, welke döör fpringveeren gedreeven worden; en bedient er zich van tot gelijkenisfen in het geeven van Zedelesfen. Fa- vorinus , zo verheven door Aulus Gellius geroemt, de vrijheid van den Mensch en zijne onafhankelijkheid van het gefternte willende bewijzen, zegt; Dat de Men- Jchen niet anders dan de werktuigen om te doen fpeelen zouden zijn, indien zij niet uit hunne eigen beweeging handelden, en aan den invloed van dat geflernte onder- worpen waaren. In een woord, alle de uitdrukkingen, waar van de Grie-
ken en Romeinen zich bedienen , toonen , dat zij zo wel als de Hedendaagfche, ' de beweegbaare Figuuren ken- den , die wij Marionetten noejnen. DeNeurofplesta van Herodotus, Xenophon en anderen, dat is de zeggen de werktuigen of machines met fnaaren en fpringveeren ; de Mobilia ligna nervis alienis van Houatius ; de Cate- nationes mobiles van Petronius; de Ligne o', ie hominum figura van Apuleius ; zijn alle uitdrukkingen, welke vol- inaaktelijk het zelve omfchrijven , als het geen men door dé Gelli buratini der Italiaanen ; de The puppets der En- gelfchen, en de Marionettes der Franfchcn verftaat. _ Het fchouwfpel der Marionetten, fchijnt voor de Franfche natie gemaakt te zijn. Jean Brioche êen Tan- de-trekker, zettede dit fpel in het midden der voor- gaande eeuw, door zijne uitvindingen, geen weinig luister bij. Het is waar, dat op die zelfde tijd een En- g'elschman het geheim vond, om de Marionetten door fpringveeren, zonderbehulpvan touwen, te doenbewee- gén ; doch âan de Marionetten van Brioche wierd de voorkeur gegeeven, om reden van de fnakerijen dien hij hun deed zeggen. Eindelijk heeft Franchon of François Brioche, doorBoiLEAUonfterfelijk gewor- den, zich in dat edel handwerk, nog beroemder ge- braakt, dan ziin Vader. MARJOLEINE; 'Majorane; Maijraan; rn 't latijn
Majorem ; Amaracus. Daar zijn drie zoorten van dit zea? wslruikcndo kruid, ab |
|||||||||
MML
|
|||||||||||||||||||||||||
;<aj5S'
|
|||||||||||||||||||||||||
Behaïven dat'dit kruid van een groote kragt in de Ge-
neeskunde is, ?P is het ook niet minder nuttig in de Huishouding , ten opzichte van het Keukengebruik ; want ik weet niet., of men wel fmaakelijker foupen of zaufen, ragoûts, enz. bereiden kan , en die gezonder zijn, dan daar men éemarjoleine toe gebruikt; de Duk- fche en Franfche Koks en verftandige huishoudelijke Vrouwtjes, die zich met de keuken bemoeijen, weeteii er zeer veel gebruik van te maaken. Het is waar, men , maakt de keurlijke fpijzen thans gewoonlijk fmaakelijk met de zogenoemde fpecerijen, maar deeze zijn in dit ge- val veeltijds al te fterk en kragtig in de fpijzen, fchoon ze anders ook baare groote waarde hebben, en het is een groot onderfcheid om fpijzen of medicijnen te nutti- gen ; de eerfle dienen fmaakelijk , aangenaam, niet on- gezond en voedende, maar de tweede, ook niet onfmaa- kelijk, maar .herfiellende en geneezende te zijn. Hoc het zijn mag, de marjoléine is eene der voornaamfte Z?i>- gredienten, in het geene dat onze ervarene Koks gewoon- lijk Tuin-kruiden noemen. MARJOLE1NE (GROVE), zie OREGE. MARK-GE WIGT,"js een gewigt, waarvan men zicft in Frankrijk en meer andere Staaten van Europa bedient, om verfcheidene zoorten van Koopmanfchappen, en in- zonderheid Goud en Zilver mede te weegen. Het mark word verdeelt in agt Ineen, of 6$gros, 192
penningen, of i6s> esterlins, of 300 mijten, of 4608' . greinen. De onderdeelingen zijn, eiker once in 8 gros, 24
penningen, 2© esterlins, ,40 mijten, en 576 greinen; het gros in 3 penningen, 2 en een half esterlin, 5 mij- ten, 72 greinen; de penning in 24 greinen, de ester, lin in 28 greinen en vier vijfde deelen; de greinen ein- delijk , in quartjes, agten-deelen, enz. MARMELADE; Doofen-zap; wordgenoemteen toe-
bereide fpijs of vleesch , die uit veelerlei vrugten; als uit appelen, kwee-appelen, kwee-peeren, perfiken, ksrsfen, aalbêfi'(n, enz., met zuiker en fpécerijèri naar' de konst vervaardigt, vervolgens in vlakke doozen gegooten, en als een aangenaame eg gezonde .confituur genuttigd wórd ; dog dezelve word voornaamelijk van kwee-appelen of kwee peeren bereid en'op verfchillige wijze genoemt, a's Kwee-zap, Gotigmc,. enz. ; zieKWEE^BOOM. Daar worden veele zeer. goede en aangenaame marmi'
laden, dog veeltijds onder andere benaamingen , uit Frankrijk, Italien en Spanjen gebragt, alwaar ze ook best kunnen gemaakt worden, om reden, dat de fijne vrugten, hier toe dienende, aldaar meerder rijp. en vol- maaktheid verkrijgen als in deeze Noordlijker Gewesten. Men brengt ook een marmelade van gember uit Oost-Indien, die zeer aangenaam en gezond is , behalven meer andere. Men maakt ook marmelade van vrugten, om dezelve
versch op tafel te zetten en als eene aaDgeiiaame fpijze te eeten ; wij zullen van de eene en andere zoort eènige voorbeelden geeven , ais volgt : Marmelade van Appelen te maaken-
Neemt goede zuure appelen, dienende hiertoe bes* de renetten, geele guldelingen, en vooral pepptns d'or; fchilt ze en fnijd ze in kleine fnippels, en werpt ze ter- ftond in een pot met fchoon water, op dat ze niet geel- agtig worden; kookt dan een fijroop van brood zuiker, tegen een pond appelen ook een pond zuiker neemende; dezelve wel gekookt en afgefchuimt zijnde, zc-neemf' |
|||||||||||||||||||||||||
verplant de jonge planten .daar na in de opga» lucht,
*'Wanneer'dan de planten in de zomer aan het bloeijen
; i„r»„ ^iin frijd men dezelve tot op één duim ÄSalf an'de grond af, om het afgebeden kruid Sn een luchtige plaats buiten de zon te droogen, tot Kt tanken- of medicinaale gebruik; dat men vervol- gens opeen drooge en maatig warme plaats moet bewaa- ren dewijl het anders, vogtigheid aantrekkende, of al te d'roog leggende, zijne goede kragten tot bet eene of andere gebruik verliest. Deafgefneedene planten zullen "voort weder uitfpruiten, en men kan dezelve daar na ' :,oog eens tot het gebruik affnijden en droogen. . De tweedezoort, gelijkgezegt is, heesteragtig groei- Jende, word niet bezwaarlijk voortgezet, doof lteeking »an jeugdige takjes in de Maij-tijd of Zoiner-maanden, op de wijze als andere fteek-gewasfen : Men kan ze in de opene grond of in potten fteeken , en in beide geval- den moet uien niet verzuimen, om ze in het eerst wat -yoor de brandende zon te bewaaren, en vervolgens haar het noodige vogt te bezorgen : Men kan ze ook, om de Mortel maak ing en groei te bevorderen, in een maatig -ïvarme broei- of run-bak zetten, tot dat ze aan het gewas zijn, als wanneer men zedaarnaallengskens aan deopg- aie lucht gewent, en vervolgens geheel buitenzet; ook -kan men als dan, ieder, jonge plant in een bezonder pot- •je verplanten, of men.bewaart ze onverplant, tot in 't .^•eigende voorjaar. , In de winter moet men deeze zoort in het oranje-huis
.©f in een ander vertrek, daar het nietof weinig in vriest, jtip een luchtige plaats bewaaren ; want fchoon ze tame- lijk hard is, kan ze echter geen fterke vorst doorftaan ; «n op deeze wijze kan men de geheele winter dienst van -Jjaare groene bladen hebben ; en hier om is dpeze zoort SSo vee! te waardiger, om gekweekt te worden, zo wel Sot het huishoudelijke als medieinaale gebruik. .; De derde zoort, word om kort te weezen, op de zelf- de wijze voortgekweekt als de voorige tweede; maai- is fcij ons minder bekent en in gebruik. .. Eigenfchappen, Dit kruid.heeft eene verwarmende, verdünnende, oplosfende, zeer hoofd-, hart-, maag-en Senuw-veriterkende kragt, dog,inzonderheid de fijne «oort, en is een uitneemend middel in de gebreeken des Jwofds en der zenuwen, en de daär uit vporkpomende sâektens, als duizelingen en draaijingen des hoofds., fchemeringen der oogén, enz», welke veeltijds voorbo- den van beroerte, kramp, lammigheid, en veelerlei an- dere zenuw-gebre.eken zijn.; ook is ze uit dien hoofde sseer nuttig in verkoudheid en veriïopping des hoofds, ooet mezen jen verfterkt het hoofd uitneemend; en is «erbalven ook een der beste middelen tegen een zwak- ie memorie en bet hruis.fçhen der ooren : Men prijst ze verders ook zeer tegen de maag- en moeder-gebreeken., pinden, koljjk, als mede tegen opgeftopte maand fton- ~fn ' maagde-ziekte,- en andere Vrouwelijke gebreekens. JJezelve word gebruikt in wijn getrokken, of het zap J» Poeder daar van. : Men bereid er in de Apotbee- tenoobgedtsMleertwver^eonfirf esjentieekVolïe en |
|||||||||||||||||||||||||
Wjem van, waar van de olie
|
|||||||||||||||||||||||||
een der treffelijkiten is;
|
|||||||||||||||||||||||||
^<u van eenlge druppels .ngeno.omen, in, alie de gemelde
Eiw. Ziekt,ens' ,Van een Rondere groote uit- •ïe hal!™ £?eï alsrTef-E,Weeten' énme"20U denken; |
|||||||||||||||||||||||||
S het
|
algemeen meer bouwde, om olie., daar van
|
||||||||||||||||||||||||
,-na
|
|||||||||||||||||||||||||
ar de konst, zonder vervalfch
|
u'g. te bereiden;
|
||||||||||||||||||||||||
jpenevens andere preparaten,.
|
|||||||||||||||||||||||||
.*-$££ MAR,
|
||||||||||
MAR.
|
||||||||||
hem van het vttnr, en doet er de appel-fnlppets In, aïs
hij wat verflagen is ; zet hem daar na weder op 'c vuur om zagtjes te kooken, al geftadig roerende, en wrijft teffens de ftukjes appelen, met de houten roer-ftok of roer-lepel wel klein, dat het wel gemengt word; als het dan nog watgekookc heeft, doet erde klein gefneedene Jchil van een paar citroetien in, en dan nog wat zaamen, onder geftadig roeren, gekookt hebbende, zo drukt er het zap van de twee gefchilde citroenen in, en roert het wel door malkander; zet het dan van het vuur, en ver- koelt zijnde, doet het in een pot of doos, om het te hewaaren. Maar wil men van deeze marmelade zo aanftonds over
tafel eeten, dan word dezelve op bijna de zelfde wijze bereid, behalven dat men niet zo veel zuiker behoeft te gebruiken, dog naar ieders finaak en ordonnantie; want de zuiker moet de marmelade goed houden, als men ze bewaaren wiL Marmelade van abricoofen.
Neemt tot een pond gefchilde omtrent rijpe abricoo-
fen, daar de fteenen uitgedaan*zijn, drie-vierde pond geraspte brood-zuiker, roert het wel door malkander, dan op een maatig kooien-vuur gezet zijnde, laat het on- der gefladige roering en klein wrijving, ras af kooken, dan in een pot gedaan zijnde, bewaart men het. Opdier- •gelijke wijze maakt men ook een aangenaane marmela- de van abricoofen, om dezelve direct op de tafel te zet- ten, en. warm te eeten, gelijk van de appils gezegt is; zijnde inzonderheid zeer aangenaam bij eenig ge- ■braad. Op de zelfde wijze kan men ook van geurige perfiken,
pruimen en diergelijke vleefchige vrugten, aangenaame marmelades maaken ; dat ten deele het werk van de Confituriers., .en ten deele ook van de verftandige ■Koks is. ■ ■ '■ ' ■■■:■■: ;■'..'. : s
Om Marmelade van zwarte Aal-beßtn
te maaken. De zwarte aal-befiën zijn anders bij veele Menfchen
weinig geagt, egter kan men daar van een aangenaame en gezonde marmelade maaken, ald-us: Neemt bij voorbeeld, vier pond zwarte aal-befiën,
ftoot ze klein en wringt ze door een doek; doet dan een half pond brood-zuiker bij het zap, en laat het zaa- men over het vuur kooken, tot dat het wel gebonden is, en een bekwaatne dikte heeft, mits het affchuimen niet verzuimende ; doet het dan in potten, zo hebt gij een aangenaame marmelade, die teffens ook voor grave- Jige Menfchen zeer dienstig is. Marmelade van Citroen- of Oranje-appelen te mraken. •
Neemt bij voorbeeld, twaalf beste zuivere citroenen, en twaalf oranje-appelen, fchilt de laatfte hier en daar «sat af, en laat zeeën nagt in regen-water wat wit uit- trekken; kookt ze dan zaamen in regen- of ander goed zuiver water, tot dat ze week zijn; dan op een gatje- pan gedaan en vrat verkoelt zijnde, fnijder het binnen- in mergagtige uit, wrijft het heel klein, en doet het dooreen grove teems, en fnijd de fchillen in kleineriemt- jes-; dit gedaan zijnde , neemt ongeveer drie ponden .beste broci-zuiker, maakt daar van, fijn geraspt zijnde, jeen fijroop, en als dezelve wel gezuivert, en dan van het vuur gezet zijnde, wat verkoelt is, doet er het door- «gfiziiteiBcrg .van de citrten en mnje in t roert het wel |
||||||||||
door malkander ein laat het tot de volgende dag ftaari;
als dan wederom op het vuur gezet zijnde, laat het on! der geftadig roeren zagtjes kooken, tot dat het ftijf word; en dan in potjes of doozen gefchept : Is zeer goed âî aangenaam. Kwee-marmelade te maaken, op de manier
van Juffr. E. Neemt een pintje nat van geraspte beste kwee-peeren;
een bierglasje vol regen-water, daar au fchillen en klok- ; huizen der kween in gekookt zijn, en drie-vierde ftuk- jes van gefchilde kween ; kookt het te zaamen, totdat de kween heel week zijn, en wrijft het dan door een grove teems, doet er vervolgens een pond geraspte brotd-zuiker bij, en laat het zaamen onder roering zagt- jes kooken, tot dat het dik genoeg is; dan in potjesge- daan, is zeer goed. MARMEL-DIER; Bergrot; Rot der Alpen; Mar-
mot; in 't latijn Marntota Alpina; Glis puis efufco $ flavicante; {Mus cauda abbreviata fubnuda, Auiiadisro- tundatis, Buccis gibbis, Linn. Sijfl. Nat.) Dit Dier, door den Heer Linnjeus onder het gefragt der Muizen geplaatst, word door Plinius, Aldrova'ndus, Ges- nerus, Johnston, enz. Mus [Alpinus genoemt. De geftalte der Marmel-dieren, zweemt meer na die
der Bevers, dan na de Rotten, en de kortheid der agter- pooten, gevoegtbij de ruigheid hunnervagt, en de hou- ding van het lijf, doet ze eenigermaaten naar de Beeren gelijken. •Denatuurlijke groottedeezer Dieren, koomt genoegd
zaam met die der Katten over een, en dus grooter dan die, welke men veelvuldig van de Savojaards op Ker- misten en anderzints ziet vertoonen. Volgens de Heer Brisson, is gewoonlijkzijne lengte, van't end derfnoet ■tot aan het begin der ftaartgerekent, anderhalf voet; die van den kop van de neusgaten tot aan het agterhoofd toe drie duim negen linien, en die der ftaart zes dui- men. Wat de koleur betreft, die der oude Marmel-dieren is bruinder rood dan die der Jongen ; de ftaart is zwart of uit zwart en geel gemengelt; de agter-pooten hebben vijf fcherp-genagelde vingeren, devoorpooten vier, be- dienende zij zich van deeze laatften, om in den grond te graavenen holen tot hun verblijf te maaken, alsme- de tot't beklauteren der Rotzen'; volgens de aanmerking van Gesnerus, kunnen zij wonderlijk hoog tusfeben twee muuren opklimmen; hunne tanden zijn genoegzaam zo als die der Rotten ; dog de onderfte voortanden wijken met de punt van elkander af, en de bovenfte zijn breed, van buiten geel, zo dat hun gebit ook veel overeenkomst niet dat der Bevers heeft. Boven onder de oogen zijn eenige borstel-haairen, en ter wederzijden van den bek ftaan eenige rijen knevels; de ooren zijn kort, en vet- -toonen zich als afgefneeden. J. G. Velsch, beroemd Geneesheer van Straatsburg,
heeft de ontleeding van het Marmel-diergedaan; men vind 't zelve geplaatst in de Collerions Académiques, Toi»' JV. partie étrangère, page 26. Bij de ontleeding vond men twee ftrooken vet, vân een vinger dik, die onder defpieren vanden buik, tusfehen de vliezen waaren bc- greepen, van welke Severinus , die zo nauwkeurig de inwendige deelen van't Marmel-dier heeft befchrecven, geen de minfte melding maakt. Het waaren verlengiü' gen van het vet vlies der nieren, zich over alle de dar men heen, tot aan het fchaam-been uitftrekkende, en bet net bedekJsej}de, waar ia de meeste ingewanden van |
||||||||||
r-
|
||||||||||
MAR.
|
|||||||||||
MAR.
|
|||||||||||
1907
|
|||||||||||
zaake der diepte van hunne holen, zeer moeijelijk te
vangen. : Aanmerkenswaardige wonderen, worden er ten aanzien
van 't vernuft en de huishouding deezer Dieren verhaalt; zo als bij voorbeeld , dat zij de verandering van het weer, door luid te gieren, zouden aankondigen; dat er al- toos, wanneer zij uitgaan , een aan den ingang van't hol op fchildwagt ftaat, om de anderen te waarfchouwen, wanneer hij onraad mögt verneemen ; en datzij, als het mooij weer is, zich nu en dan eens buiten het hol ver- lustigen , welk laatfte echter onwaarfchijnlijk word , in- dien men het digt floppen van hunne holen, en diepen flaap in aanmerking neemt. Op het gezachvanPLiiuus, word door verfcheidene hedendaagfche Natuurbefchrij- vers nog te boek geftelt; dat de Mamel-dieren een zon- derlinge behendigheid gebruiken , om den voorraad ,• dien zij verzaamelt hebben , naar hunne holen te bren- gen ; zij zeggen , dat een van hun op de rug gaat leggen, en de anderen zijn lijf, tusfehen de pöoten vol hooi/ ftapelen, trekkende dezelve als dan, even gelijk eenflee- de, bij de ftaart voort ; daar zijn er, die tot een bewijs hier van willen bijbrengen , de kaalheid van de rug die in deeeze Dieren zomtijds plaats heeft ,■ echter acht de Heer Klein (Hifi. Avium Prodom. appendix.) die han- delwijze , zo wel in de Marmel-dieren als inde Bevers, on- geloof baar; want de Marmotten , zegt hij, verzaameleii voor zich, zo min als de Mieren; van welke men die ook voorgegeeven heeft, voorraad tegen den winter, die zij fiaapende doorbrengen ; en noodwendig zou het hooij, gras of andere groene kruiden; in'tkort in hun- ne holen moeten befchimmelen en verrotten. Men vind weinig wilde Dieren, die zo gemakkelijk
zijn te temmen, als de jonge Marmel-dieren ; doch de Ouden zijn boosaardig en geenzints te betrouwen ; met weinig' moeite leert men de Jongen allerlei grappen en konftenarijen, alsdansfen, fpringen., zich als dood hou- den, hunnen Meester kammen, en insgelijks als de Aa- pen, hem 't hoofd luizen, benevens meer andere potze- rijen van dien aart. Getemt zijnde, vervolgt het de Honden, en bijt die dikwils verwoedelijk;. ook moet men zorg draagen, dat het aan de meubilen geen nadeel toebrenge; dewijl het, even gelijk de Rotten en Muizen, alles aan ftukken bijten knaagt, waar het kan bijkoomen. Indien men het eeten aanbied, vat het zulks gelijk de Inkhoorns, op de agterfte pooten zittende, met devoor- pooten, die het als handen gebruikt aan, en brengt het aan den bek; getemt zijnde, eet het genoegzaam al wat de Kok fchaft, en bemint inzonderheid de melk; zij drinken zeer zelden water, en weigeren den wijn. In vrijheid zijnde, voed het zich met wortelen, kruiden, vrugten, torren, fprinkhaanen en kapellen. Onder het drinken, hoort men het Dier preutelen of mormelen, en het is om die reden, zegt de Heer Klein, datdeDuit- fchers het Murmelthier genoemt hebben. Het Wijfje jongt maar eens in het jaar, en brengt teffens drie of vier kleinen voort. De reuk deezer Dieren is zo fterk enwalglijk, dat men die in de zomer naauwlijks kan, verdraagen; zij leeven niet langer dan negen of tien jaa- ren j zomers ziet men de Alpifche Bergen van hun grimmelen, zonder ze echter te kunnen vangen, dewijl zij ongemeen vlug en gaauw zijn. De Bewoonders der Alpen, inzonderheid van Savo-
jen en Tijrol, dat ten uitterften behoeftige Menfchen
zijn, eeten het vleesch der Mamel-dieren, wanneer zij
I .dezelve
|
|||||||||||
den bmk beflooten zijn, even gelijk aan dat der wilde
nieren die veel moeten loopen en fpringen. Demaag, die de Gedaante als die van den Mensch had, was klein ; âe darmen bijna overa! even dik, zijnde ih't geheelden loeten'lang; delever, die hoog rood van koleur was, fcheen uit afgezonderde klieren te beftaan, even gelijk de nieren in jonge Kinderen; de milt, platagtig van ge- daante, was uitermaaten groot ; het alvleesch, zoalsin HeHon'den, dubbeld; de balletjes vond men in de liesch verborgen, en hunne- zelfftandigheid bleek zeer duide- lijk uit wederzijds omgeboogene en op elkander leggen- de vaatjes te beftaan, zijnde met de aderen en flag-ade- ren, door middel van fijne vliezen te zaainen gevoegt. De opperbal was, gelijk in de Stek el-varkens, van den bal aFgefcheiden. De gantfche uitgestrektheid der Alpifche Bergen, van
de Grenzen van Dauphiné af tot in Tijrol, de Pirenéen, en de hoogde Bergen van Duitschland , is de gewoone ver- blijfplaats der Marmel-dieren. Aldaar bewoonen zij de Jhoogfte toppen, en verbergen zich tegen 't aankoomen van den Herfst, wanneer de Bergen reeds met fneeuw be- dekt worden, in hunne winterwdoningen, alwaar, vol- gens het berigt der Jaageren, verfcheidene bij eikan- deren in een en het zelfde hol huisvesten, en door- gaans een oneven getal, van vijf, zeven, negen of elf Uitmaaken; men verzekert, dat zij gelijk de Beeren en Dasfen, een goed gedeelte van het jaar, naamentlijk van "Ocïober tot in April, in zulk een diepen flaap doorbren- gen , dat zij, fchoon men ze, aantast, rukt en trekt of flaat, geen de minfte blijk van gevoel of beweeging gee- ven ; zijnde dit ook het geen aanleiding tot het fpreek- woord heeft gegeeven j te flaapen als een Marmot. Ja BoRiucHius verzekert, dat de Marmotten niet ontwaaken, fchoon zij zelfs met-mesfen gefneeden of geftooken wor- den; waar van het zeggen van Martialis* Toto mihi dormitur hiems, & pinguior Ulo,
Tempore Juin, quo me nil nißfomnus alit. Ten aanzien van de verblijf-plaats deezer Dieren, zijn
eenige bijzonderheden waar te neemen. De gelegent- heid zulks toelaatende, graaven de Mamel-dieren hun hol onder een harde rots, even als of de natuur hun die voorzigtigheid geleert had, om zich voor 't opdelven oer Menfchen te beveiligen. ■ Deeze holen zijn wijd uit- geftrckt, minder breed als lang, het is een zoort van gelJorij, die de gedaante van een Y vormt ; zij hebben twee ingangen, de een hooger, ora in en uit te koo- ien, de ander laagcr, om de vuiligheid te loozen. Bij nepan.Momen van den winter, maakt ieder zijn legerftee v?"wor°V ofcftro°' en> als de koude toeneemt en he- eriXnln' „?fwa"neer alle die tot het Gezin behooren, fodame toèln'A°PpCn zij de §aten d'"gt. en maakenzè gen cot twintig pon£ toe Tl V^' Z,°'.Hm,Se wfe"
fchijnt hun dié vet rij te bliivfnf T^ ,dnef5a™den het allengskens af, en tegen'eL g m/iea ^ neemt Zij ten eencmaalcn mS^^Î^T™"^' uJ? ven deeze Dieren willen vangen fm ^-^ de\M' xvaar de ingang is, eer Sve «Af1,?3 dS plaatS ftok of fteen Ratende Äg£? Se*LS Tf een maand rusten, dewijl men zeinde felLToule best to betrappen; meestentijds zijn zij evenwel, uTt ocï- |
|||||||||||
•MAR.
zen', alwaar men het vind. Het zoude een al te groQ.
te uitbreiding veroorzaaken , indien wij alle die naaineu hier wilden bijbrengen, de voornaamfte zal men op je. der van zijn artijkel verfpreid vinden. In 't algemeen merken wij aan, dat de marmers der Ouden ons zeer wet nig bekent zijn ; Plinius heeft ons van de meesten geen ander kenmerk dan den naam overgelaaten. Alle manner-fleen is niet even hard, en laat zich niet
even glad polijsten; men heeft er die gemakkelijk zij( te bewerken, en anderen, die ligt breeken en onder dj beitel uitfpatten. Het marmer word bij Iaagen en klompen gevonden,
die zomtijds zeer dik en aanmerkelijk zijn,- die , welks 't naaste aan de oppervlakte der Aarde leggen , zijn hei flegtrte, dewijl, die gemeenlijk vol fcheuren en bats. ten zijn , 't geen de bewerkers van die fteen, aderes van een vreemde zelfftandigheid noemen, welke tot hin. § derpaalen verftrekken, om het zijn behoorlijke glans ti geeven. Baglivius brengt in zijne Verhandeling de Lapidm
vegetatione, een aantal voorbeelden bij, welke ten dus-:" delijkften bewijzen, dat het marmer op nieuw weder i de groeven word voortgebragt, daar het uitgehaalt is; hij zegt, dat men in zijn tijdgantsch effene wegen, of plaatzen zag, daar honderd jaar te vooren, zeer diep; groeven waaren geweest; hij voegt er bij, dat men Mat- nier-groeven heeft geopent, alwaar bijlen, hakken, lu- mers en andere gereedfchappen in marmer beflooten, zij; gevonden, die waarfchijnelijk gedient hebben , om eertiji die zelfde groeven te ledigen, welke na verloop var; tijd op nieuw zijn volgeworden, en bekwaam om voc; de tweedemaal geledigt te worden. Wai.lerius vermoed, dat heteenzoort van krijt-kalk,
of mergel-aarde is, die tot een bafis aan het mama verftrekt; dat zich hier bij een min of meerdere hoeveel- heid vaneenigzout, en pikagtige zelfftandigheid, die bij het Zeezout gevoegt, het gluten of de band heeft vet fchaft, die de hardheid en zelfftandigheid aan deezen ftee heeft gegeeven; hij gist, dat het om die reden is, ds Italien, uit oorzaak van de nabuurfchap der zee, rijke in kostbaare marmers is, als de andere deelen van Eï iopa. Wat ook er van dit gevoelen zij, ishet zeker, dat me:
zeer fraai marmer in verfcheidene Oorden vind, die vet xe van de zee afgeleegen zijn. Voor 't overige fteuf dit gevoelen op meerder grond, dan dat van de Hr. Lis 3MUS, die gelooft dat het kleij. is, welke tot een b4 aan het marmer verftrekt, want dat denkbeeld word tffl eenemaalen om verre geftooten, door de kalkagtige hos danigheden die men in deezen fteen befpeurt. De hoedanigheden , welke men aan het marmer heef
toegefchreeven , voldoen tot een treffend bewijs, &» men veele fteenen marmers heeft genoemt, welke ii bun aart keijen- of leemagtige-fteenen zijn, en van & bovengemelde grootelijks verfchillen. De hoedanigheid om met de zuuren optebruifchen , zodanig als de azij»' het fterk-water enz., voldoe1" om oogenblikkelijk g( waar te worden, of een fteen marmer is, en om hetvi' de Jaspis,. Porphijr-, Granit- en meer andere Steenend dien aart te onder fcheiden,. met welke men dezelve <të' maals verward heeft. k Daarziinmarmer-fleenen, die als uit verfcheidenebr»'
ken van verfchillende koleuren zijn zaamengeftelt," - aan malkanderen als door een fteenagtig zap van * |
||||||
l<tfS MAR.
dezelve kunnen magtig worden; zij bereiden het op de
zelfde manier als Varkens-vleesch, waar van beteeniger- maaten den fmaak heeft, dog het is zeer geil, taai en ten uitenten zwaar om te verteeren. In de Geneeskun- de gebruikt men het vet tot verzagting, pijnftilling en losmaaking, inzonderheid tegens het nier-kolijk ; tot dien einde word het op de lighaamsdeelen gefmeert, daar de pijn gevoelt word. Een fmeering door Par acelsus voorgefchreeven, en uit één once vet van Bergrotten of Marmeldieren, benevens één drachma olie van roofen en even zo veel olie van camille bloemen zaamengeftelt, word als een buitengemeen dienstig middel in het zijde-wee aangepreezen. Behalven het befchreeveneMarme/-a«er, beeft men
nog eenige verfcheidentheden, waar van zommige in Europa huisvesten. Van deezen aart is het zogenoemde Marmel - dier van
Straatsburg, zijnde de Glis Cricetus van Gesnerus Ouad.p. 22r, van Klein Dispof. quad. p. 56. enz. _ De gewoone naam in het hoogduitsch is Hamfler; zie de befchrijving van dit Dier onder MUIZEN n. VI. Nog het Dier, 't welk door Brisson 't Poolfche Marmel-
dier word genoemt ; in 't latijn Marmota Polonka; Glis fiavicans, corpore rufescente; het is de Mus Alpinus van RzACHiNSKtjHt/ï. Nat. Pol.p. 233. de Mus mont anus van esnige Schrijvers ; de Marmontana der Italiaanen; het Murmelthier der Duitfchers, en de Bobak of Syvis- zez der Poolen; dit Dier koomt van maakzel en groote ten eenemaalen met het Alpifche overeen, dog is geelag- tig van koleur over 't geheele lijf, met een weinig ros haair aan den kop en Haart. AmerikaanschMarmeldier; Monax; Marmota Anuri-
tana; zie MUIZEN, n. V. Marmot van Bahama ; in 't latijn Marmota Baha-
menfis ; Glis fufcus. Dit is de Cavia Bahamenfis van Klein Disp. Quad.p. 59. Het Bahamaasch Konijn van Otesbij, Tom. U- p- 79- Dit Dier is een weinig kleinder dan onze Konijn ; hij heeft ooren en pooten die volkoomen na die der Rotten gelijken f de koleur van zijn haair ia bruin. Men vind hem veelvuldig te Baha- ma. MARMER; Manner-fieen; in 't latijn Marmor; is een
ondoorschijnende, vast in een gepakte ileen, die zich fraai laat polijsten, en gemeenlijk met aderen en vlak- ken van verfchillende koleuren is getekent. Schoon taa- melijk hard zijnde, geeft deeze fteen geen vonken, wan- neer er met ftaal op geflagen word; de werking des vuurs brengt hem tot kalk, en hij iaat zich in alle de zuuren ontbinden, waar uit men ziet, dat het een Kalk- fieen is. De koleuren van de marmer verfchilt in het oneindige.
Men vind zoorten die maar een enkelde koleur hebben; deezen zijn wit, rood, geel, zwart of grijs, enz.; men heeft er anderen, die met aderen en verfchilliendekoleu- yen vervult zijn. Die koleuren veranderen niets ten aan- zien van den aart der fteen, zij'hebben hun oorfprong uit verfchillende mineraalen en metalifche zelfftandig- heden, even gelijk als ten aanzien van andere fteenen. De zwarte marmer-ßeenen fchijnen door een pikagtige zelfftandigheid gekoleurt te zijn, waarvan men met de- zelve te wrijven , de reuk ontdekt. Men heeft verfchillende naamen aan demarmer-fleenen ge-
geeven, en deeze naamen geregelt naar derzel ver ver- schillende koleuren,, en de verfçheidencheid. der plaat- |
||||||
.WAR.
Jäfden aart als diebro&en zijn gaar gelijmt. Deeze
Xctni- gewroete marmer-flemen, worden doorgaans SÄ-Ker in bet fransch Mür genoemt. De K« va» Aleppo is een wanner, uit min of meerder «nôtre zaamengeftelt, dieof roodagtig, grijs, bruin-of gl , 2f;t is, dog waar in het geele de overhand heeft. vtàlurare Breche is een zaamengeftelt warmer van wit- t^ Durpere, en zomwijlen bruine Hukken. De grijze %'écle beü^t uit grijs- koleurige , zwarte, witte, brui- ne, enz. ftukken. De Bewerkers van marmer geeven een oneindige me-
nigte verfcbillende naamen aan deeze fteenen, ingerigt na de verfcheidentheid hunner koleuren. Dus is er mar- tfer, 't welk zij Egijptisch groen, een ander Zee-groen, groen van Campen, Antka geel, enz. noemen. Het marmer bevat fchulpen en ander zee-lighaamen,
welke men er zeer gemakkelijk in kan onderfcheiden. De marmers van die zoort, worden gemeenlijk Schulp- marmers genoemt. Van dien aart is de Lumackelle ; het marmer van Aitorf, het welke Ammons-hoorns bevat, enz.
• Het marmer, 't welk den naam van Marmoradi ftatua-
ria draagt, is dat waar van men beelden, groepen, va- fen, enz. vervaardigt; tot dat gebruik kiest men ge- meenlijk 't witfte en dat geen gekoleurde aderen heeft; Om reden, dat van een min gemengder ftoffe zaamen- geftelt zijnde, het gemakkelijker is te bewerken. Het "zelve word in Saxen, Silefien, Bareuth, enz. gevon-
den. Het Florentijnfche marmer heeft dat bijzonders, dat 't
uit flukjes is zaamengeftelt, die op malkanderen gelijmt fchijnen, en zomtijds zeer nauwkeurig, ruinen .«verwoes- tingen , rotzen , enz. vertoonen. ; Hoedanig de gedaantens of koleuren ook moogen zijn, •die zich in het marmer vertoonen, verandert zulks niets aan zijnen aart, en het heeft altoos die zelfde hoedanig- heden, welke wij het'toegefchreeven hebben. Zeker ishet, datdeeze fteen eenuitneemende kalk uitlevert, en de Ouden bedienden er zich tot dat gebruik van. Men vermoed met veel waarfcbijnelijkheid, dat het beflag uit deeze kalk vervaardigt en .tot metzelwerk gebezigt, aan hunne Gebouwen een veel grooter vastheid gaf, als die der hedendaagfche hebben; welke kalk van fteenen branden, die op verre na zo hard en in een gedrongen Biet zijn ais het marmer. i Men vind genoegzaam in alle waerelds-oorden, over-
vloed van marmer; het Italiaanfche marmer word inzon- derheid hoog geroemt; doch indien, men zich elders zo veel moeite gegeeven had om het op te fpooren, zoude men denkelijk niet minder geflaagt zijn, om het te vin- den. Een ieder kent het beroemde marmer van Parisch, waar van de oude Konftenaaren zulke heerlijke Beelden fiebben vervaardigt, dat de zulkener van, die tot nog toe aan de klauwen der alvernielende tijd ontfnapt zijn , tot een bltjk verftrekken, dat de Ouden verre weg de Hedendaagfche in de Beitel-konst overtreffen. Griec- henland den Archipel, Egijpten, Sicilien en Spanjen, verfchaften aan de Romeinen het kostbaare marmer, waar mede zij die grootfche gebouwen vercierden , • W o^Hjfzelentelve, nog eerbied in'
• Men vind in Duitschland , Engeland Zweeden enz-
|
||||||||||||
MAR.
|
||||||||||||
Tfifr
|
||||||||||||
van deezen fteen; en iktwijffel niet, of merf zoude er
ook in veele andere Landfchappen vinden, indien men zich de moeite deed om er. na te zoeken. Het Albast, 't welk door veele Schrijvers verkeerde-
lijk voor een gijpsagtige fteen is aangemerkt, heeft alle de hoedanigheden, die men in dit artijkel aan het marmer heeft toegefchreeven. Het moet dus als een mar- mer aangemerkt worden , dat zuiverder is, een weinig doorfchijnentheid heeft, en't welk op een gelijke wijze is gevormt geworden, als de Stalaüites; dit word door derzelver golvende aderen beweezen, welke ten teken verftrekken, dat het door beddingen is voortgebragt > die zich allenskens en na verloop van tijd de eene op de andere gezet hebben. In Arabien worden overgroote bedden van een fnëeuw-
wit helder Albast gevonden; echter is het niet aan dee- ze Landftreek alleen eigen. Het zelve is een zeer fchoone en fraaije fteen, die in witheid het beru'gt Pa- risch marmer, en dat van Carara in Italien ver te boveri gaat, en verdienende inderdaad voor de kostbaarfte van alle zoorten van-wanner gehouden te worden. Herword altijd volmaaktlijk zuiver gevonden, is taamelijk hard van klomp, maar in kleine ftukjeswat kruimelig, ook kan het zeer glad gepolijst worden. De Porfier-fleen is, volgens de gedagten van veel en;.
mede een'ruwe zoort vàn marmer, waar van in fteenag- tig Arabien en Opper-Egijpten groote beddingen gevon- den worden. Die fteen is zeer digt en vast van ftoffe, ongemeen zwaar, en van een bleeke vleeschkoleur, ge- fchakeert met zwart, groen en wit in groote vlekken, die van een halve tot een geheelen duim breed, en zom- tijds, fchoon zeer zelden, in onregelmaatige aderen gefchikt zijn. Wanneer men deezen fteen breekt, heeft hij eene vrij gelijke oppervlakte,en vertoont zich helder in alle zijne deelen, dog eer glanzig dan glinfterend. Hij is ongemeen hard, kan zeer glad gepolijst worden , en is , inzonder- heid indegroene deelen, zodoorfchijnend, datmen zeer diep in de zelfftandigheid zien kan. De roode, witte en groene deelen van dit fraai mariner, vertoonen zich als platte oppervlaktens, veel gelijkende naar de bladen van Talk, fchoon zij helderder zij'n, en de zwarte vlekken, zijn in alle opzichten eveneens, behalven dat zij ver- valscht zijn door een mengzel van aarde; die dit gedeel- te baarblijkelijk zagter maakt, dan andere deelen van den fteen.'De witte en vleeschkoleurde deelen zijn ver- valscht door eene aarde van deeze koleuren, maar de groene, die gemeenlijk eene fchoone metaal-koleur heb- ben, gelijk de Edel gefteenten, zijn de helderfte van allen , en genoegzaam volmaaktelijk doorfchijnend. Om allerlei] koleuren aan het witte Marmer
mede te deelen. De Heer Du Faij (zie l'Hifi. de VAcad. Roijale des Sciences Ann. 1728. 1732) is de eerfte geweest, die getoont heeft, hoe men het witte marmer vol vlammen van allerhande koleur kan krijgen, met er op te fchil- deren, hier toe verfcheide gefmolte verwen gebruiken- de, welke in de poriën van het marmer indringen. Alle koleuren zijn hiergeenzints dienstig toe , maar en- kel zommige dergeene, dieuithet groeijend rijk hunnen oorfprong hebben, zo als de esfentie vanthijm, gemengt met de geest van ammmiak-zout; draaken-bloed of gutte- gom in brandewijn gefmolten ; lakmoes in citroen-zap ge- fmolten, en meer andere van dien aart. Echter zal men aan het marmer fterker, leevendiger en duurzaamer ko- I a ie*- |
||||||||||||
f henFlS an,8hWe «o Flaanderen
|
verfchaffen menigvuldige groevea
|
|||||||||||
MAR.
|
|||||||||||||||||||||||||
MAR.
|
|||||||||||||||||||||||||
J97<5
|
|||||||||||||||||||||||||
leuren kunnen bijzetten, die teffens ook dieper zullen in- maakt en reinigt, om door dit wasfchen dat geene w,
dringen, indien men metalifche ontbindingen gebruikt, teneemen , 't geen van de oppervlakte is afgewreeven! |
|||||||||||||||||||||||||
die door middel van zuuren zijn opgelost, zo als bij
voorbeeld, ßerk-water, geest van zout, enz. |
|||||||||||||||||||||||||
men moet ook de fpons van tijd tot tijd uitwasfchen,
die geftadig vol zuiver water houden; vervolgens neem men ter deegen lijn gemaakt krijt of tnjpel-fleen, ftjr, |
|||||||||||||||||||||||||
Om Albast en wit Marmer, te zuiveren, en,
heel wit te maaken. Neemt hier toe fijn geftooten puimfieen, laat het ge- duurende twaalf uuren in onrijp druivenat trekken ; doopt dan in deeze ftoffe een fpongie, en wrijft daar het Al- bast of wit Marmer mede, wascht het voorts met een linnendoekje, in zuiver water nat gemaakt, af, waar na men het zelve met een diergelijke drooge doek af- veegt. Om Marmer door konst natebootzen.
Het nagebootfie marmer beftaat uit eene compofitie,
waar van gebrande berg-fleen, of zogenoemde pleister de geheele bafis uitmaakt. De hardheid die men aan het zelve weet te geeven; de verfchillende koleuren die men er inmengt, en de uitneemende gladheid die het in 't polijsten aanneemt, maakt het dienstig om zeer na- tuurlijk de allerkostbaarfte Marmers te verbeelden. De hardheid die het pleister kan verkrijgen, de wee-
zentlijkfte hoedanigheid tot die konst zijnde, is ook de etrfte waar op deBewerkers zich moeten toeleggen. Zij hangt volftrekt van de trap der calcinatie of branding af, dien men aan het pleister moet geeven ; en dewijl de fteen die het zelve voortbrengt, aan eenig klein on- derfcheid ten aanzien van zijn inwendige hoedanigheden onderhevig is, van de verfcheidentheden der Lucht-ftree- ken afhangende, waar in hij word gevonden, zo moet men met alle omzigtigheid gadeflaan, wat trap van cal- cinatie aan ieder deezer zoort van fteenen moet gegee- ven worden, op dat het pleister, 't welk er uit zal voort- koomen, degrootfte trap van hardigheid aanneeme, die immers moogelijk is. Schoon het pleister zeer hard word, wanneer het op
zijn regte pas is gecalcineert, zo is nogthans derzelver oppervlakte meteen menigte poriën bezet, daar bij is het fchoon hard zijnde, zo vast vanzelfftandigheidniet, of daar fpatten hier en daar wel ftukjes uit, wanneer men het polijst. Om dit te hulpe te koomen, beflaat men het pleister in lijm-water, dit vervult niet alleen de po- riën , maar doet ook alle de deeltjes der pleister onder- ling zodanig vast aan eikanderen hechten, dat men het dusdanig even goed en glad als marmer kan polijsten. Tot dit lijm water bezigt men gemeenlijk Engelfche
lijm, zommigen mengen er wel vischlijm bifche gom onder. Met dit lijm-water , |
|||||||||||||||||||||||||
daar een zes- of agt-dubbeld nat gemaakte doek in, (j
wrijft het werk daar mede, niet in gebreeke blijvende om het van tijd tot tijd met de nat gemaakte fpongie (« zuiveren. Eindelijk neemt men trijpel-fteen, die als k, ven tot een ontastbaar fijn poeder moet gewreeven zijn« doet die met olie op een (luk hoede vilt, en wrijft ere nigen tijd het werk mede, ten laatften gebruikt mend« hoede-vilt enkel in olie bevogtigt. Wil men het werk net en accuraat hebben, zo mos ■
men de fiijp-fleenen vormen na een houten mal of % j del, 't welk de gedaante van de lijsten , holtens, rar den, enz. heeft, die men in het werk wil plaatzen, a vooral zorge draagen , geduurig met de fpóns het § fleepene aftewasfchen. Wanneer men het een of ander marmer wil nabootzer;
beflaat men met warm lijm-water, in verfeheideneklei-- ne potjes, de koleuren die in dat nè armer gevonden wol- den ; men voegt bij ieder van die koleuren een wein» pleister; van ieder koleur maakt men een koek, die bij na de grootte van een hand heeft; alle deeze koekjes, legt men laagswijze de eene op de ander, zorg draages- de, dat die der koleur, welke in het marmer de meeste overhand heeft, in een grooter aantal, of dikker ge- plaatst worden. Deeze dus opeengeplakte koekjes, legt men dan op zijde, en fnijd dezelve dwars door aan daal dersof fchijven, en fpreiddie fchielijkop een bafis, die men alvoorens van pleister tot vorming van het werk i: gereedheid heeft gebragt, en maakt die oogenblikkelijï met de hand plat. Het is door dit middel, dat men ii ■ ftaat word gefielt, om de vreemde tekening derverfch.il lende koleuren natebootzen, die in de marmers gerat den worden. Indien men het afbeeldzel van zulke mr mers tragt natebootzen, die Brèches genoemt worden, - doet men in de compofitie van die koekjes, wanneci men ze op de bafis uitfpreid, (lukken pleister van ver- fchillende grootte, die met de koleur, welke aan het breche eigen is , te vooren is beflagen, en deeze Huk- ken plat gemaakt zijnde, bootzen zeer natuurlijk ds. breche na. Men dient aantemerken , dat in alle deez: bewerkingen, het lijm-water een weinig warm moe-: zijn, zonder welk het pleister al te fpoedig zou hard worden, en geen tijd laaten om het te behandelen. Men polijst dit gekoleurde op de zelfde wijze , alî hier boven ten aanzien van de gronden is geleert , en indien men in bet polijsten gewaar word, dat er zich |
|||||||||||||||||||||||||
moet zijn , beflaat men de pleister ; maar dewijl de wei- bier of daar eenige kleine gaatjes hebben sézet vervult
nige vastheid der pleisterinzonderheid wanneer het zelve men die met pleister, welke zeer dun , mecW«* geen fteunzel heeft, vereischt, dat men een zekere dikte ter en de zelfde koleur is beflagen. Voor dat men de aan het voorgenoomen (luk werk geeft, zo maakt men, . 0iie tot het polijsten gebruikt, is het zelfs zeer diens- |
|||||||||||||||||||||||||
om de onkosten te vermijden , het lighaam of de bafisvan't werk zelven, van gewoone pleister, en als danbekleed men het ter dikte van een-agtfte duim, met de
compofitie van pleister in lijm-water beflagen. Wanneer het werk voldoenende droog is, polijst men
het, genoegzaam op de zelfde wijze, als men gewoon is het marmer te behandelen. Men gebruikt hier gemeen- lijk een zoort van fijne flijpfteen toe ; hier mede wrijft men het werk met de eene hand ; en in de andere hand houd men een in zuiver water nat gemaakte fpongie , |
een weinig gen-
leurt pleister is ontbonden, het werk overteftrijken; dit flopt alle de kleine gaatjes. Tot alle deeze bewerkingen, moet men hex beste en
fijnfle pleister gebruiken ; het geene dat doorfchijnend is, verdient de voorkeur boven alle de anderen. Hoedanig men aan het Hout allerlei koleuren va»
marmer kan geeven, zie op het artijkel HOUT, pag' MARMORATA AURIüM, betekent Oorfmeer, dat
|
||||||||||||||||||||||||
met weüis men geftadig de geweevene plaats fchoon üh de kraakbeenderen in den gehoorgang zweet>
zid)
|
|||||||||||||||||||||||||
MAR. 1911
|
||||||||
MAR.
|
||||||||
in een derde vat, en verandert ze geduurende agtien
dagen lang op de zelfde wijze; waar na zij geduuren'de twaalf dagen in een rivier of ander loopend water te wee- ken gelegt hebbende, in emmers of bakken worden ge- daan, en met houten ftampers geftampt. Dit verricht zijnde, worden zij op het houten paard gelegt, en het- vleesch er afgenoomen; voorts op nieuw in versch wa- ter gelegt zijnde , word de zijde, daar het haair heeft ge- zeeten, ter deegen afgefchraapt; en na eene derde wee- king in fchoop water, worden zij in bakken vaneen bij- zondere gedaante, die gaten in den bodem hebben, ge- worpen. Hier inne worden zij geduurende den tijd van een uur gekneed en geflagen, er geduurig fchoon water bijvoegende; vervolgens op het paard uitgeftrekt, en aan beide zijden gefchraapt ; voorts nog eens in versch water gelegt, daar uit genoomen , en weder op't paard uitgeftrekt zijnde, naait men ze even eens als zakken, waar uit de agterfte pooten blijven hangen, die dus eene opening laaten, om er een zeker mengzel in te doen, waar van wij terftond zullen fpreeken. De Vellen dus genaait zijnde , worden in lauw water gelegt, waar in honden-drek ontbonden is, en in het zelve geduurende omtrent een uur met lange (lokken omgeroert ; dan twaalf uuren in ruste gelaaten zijnde, worden zij er uitgenoo- men, en ter deegen in versch water afgefpoelt. uitge- daan zijnde, vult men ze door middel van een tregter met een mengzel van water en Jumak over het vuur tot kookens toe heet gemaakt, en dus gevult zijnde" wor- den de agterfte pooten opgehaalt, om de (openingen ta floppen. Zodanig toegeftelt, worden zij geduurende den tijd van vier uuren, in een vat met water onop- houdelijk omgeroert, en er na dien tijd uitgenoomen zijnde, op eikanderen geftapelt. Na dat zij genoegzaam gedroogt zijn, opent men ze, en vult ze ten tweeden maale met het zelfde mengzel; dan worden zij weder toegenaait, twee uuren omgeroert, en weder, gelijkte vooren, op hoopen gelegt en gedroogt. Deeze bewer- king word ten derdenmaale herhaalt, doch echter met dat onderfebeid, dat zij nu maar een kwartiers uur wor- den omgeroert; als dan tot den volgenden morgen ia ruste gelaaten zijnde, worden zij geopent, en op een rak te droogen gelegt, wanneer er 'defumdk word uitge- noomen , en de Vellen in tween, van den kop tot' aan den ftaart, met de haair-zijde naar buiten toegevouwen, en op het houten paard over eikanderen gelegt, om de drooging te bevorderen. Na dit alles, fpreid men ze óp eene houten tafel uit, het overgebleeven vleesch en de Jumak word er afgefchraapt, en de haair-zijde eerst met olie, en vervolgens met wateroverftreeken. Voorts worden zij met de handen uitgewrongen, na welks uit- geftrekt, en, met de vleesch-zijde boven, op de tafel geperst met een ijzeren werktuig , gelijk aan dat der Leertouwers, daar na omgekeert zijnde, wordde haair- zijde fterk met biezen gewreeven, om deolie, die er in gebieeven is, zo veel doenlijk is weg te krijgen. Als dan is het zo verre gevordert, dat het eerfte zwart op de haair zijde word gelegt , het welk door een zoorc van verwe gefchied, die van zuur-bier met ijzer-roest gemengt, word vervaardigt. Als dan hangt men ze bij de agterpooten in de open lucht; half droog zijnde , worden zij afgenoomen, op een tafel uitgeftrekt, en overal met een knop of houten werktuig gewreeven, 't welk vol van eikanderen kruisfende groeven is, het welk gefchied om den draad te verheffen. Verder worden zij met water overfpreid, 'daar na glad gemaakt, • I;3::: ■•"-■'- doe$' |
||||||||
rieh aldaar vergaderende, ontlast. Dit ^rfer heeft
een soed gebruik in de Medianen , als mede in de Ichüdersonst, 't welkop een ander plaats aangeweezen ftnat te worden. , ,
MARMOROIDES, is de geflagt-naam , waarmede
zommia- Schrijvers die zoort van fteenen betekenen, die na mariner-fteenen gelijken. M DaCosta bevat onder die naam, fteenen die door
hun weefzel, aart en hoedanigheid na de marmers ge- Iiifcen , maar er van verfchillen , dooï dien de marrno- roides 'niet zo als deezen beddingen of aaneengeschakel- de banken vormen, maar bij klompen in laagen van an- dere zelfftandigheden gevonden worden; zie Em. Man- dez Dacosta Natural hiflorij of fosfilis I. pag. 241. MARMOT, zie MARMËLDIER.
. MARNA , zie MERGEL. MAROCOSTINUM; aldus word een zeker Extraft
.of Fillen-masfegenoemt, van Minderus uitgevonden, haaren naam draagende van de kruiden Marum en Cos- tus, waar uit ze zaamengeftelt is. ;'MARROQUIN, ook Leder van Marokko, Cordu- aànsch en Turksch-leder genoemt, word van de Vellen van Bokken en Geiten, of uit dat van een gelijkflagtig Dier, 't welk in het Oosten zeer gemeen is, door mid- del vmfumak of galnooten bereid,- men vervaardigt het zelve vau allerlei koleuren ; en men bedient zich veel- vuldig van dit leder tot Behangzels, Banden om Boe- ken , Vrouwen Schoenen , enz. De oorfprong der naam van dit leder, leid men ge-
meenlijk af van Marocco, een Koningrijk in Barbarijen gelegen, alwaar men meent, dat de konst, om deeze Vellen dusdanig te bereiden, het eerfte isgepeffent. Daar zijn Levantfche Marroquinen , als mede de zul-
ken, die in Barbarijen, Spanjen, Vrankrijk, Flaande- ren, enz. bereid worden. Men vervaardigt er zwarte, rooJe , geele, blauwe, purpere, enz. Het beste mar- 'roqu'ni is week, zagt en fmeudig in het aanraaken, op de vleeschzijde wit, en op de andere met zigtbaare ; echter geen te groote nerven of fronfels voorzien. • De verfcheidene manieren,, om het zwarte en gekoleurde laqrroquin te bereiden, is zo weinig bekent, en teffens zoweetenswaardig, dat wij oordeelen, den Leezer geen ondienst te zullen doen, met die bewerking hier een plaats te gunnen. Manier,. hoedanig het zwarte Marroquin word
bereid. , Tot dit einde worden de Vellen, na met het haair daar
aan.gedroogt te zijn, geduurende drie dagen en nagten, m nouten bakken, met zuiver water gevult, te weeken gelegt; vervolgens worden zij op een houten paard, (ge- lijk de Leertouwers gebruiken,) uitgeftrekt zijnde, met een groot mes geilagen, en op nieuw in de bakken, die weder met zutver water zijn gevult, gelegt; welk wa- ter dagehjks verfchoont word ; na er dus geduurende agtof tien dagen mede gehandelt te hebben, worden zij in een groot vat geworpen, ffaande in den grond , en StTp Ä' Wanrin kalkis gebluschtbgeweest:
bier neemt men ze alle avonden , geduurende viiftien defrlfs"e dage,Yuit-. «^K&ÏÏSKÏ
met wat« L„ V ! " Zii n0gmaa,s in een ander vat
Sftte.f \IZ* Sfgt- mu ^ ins§e,iJks geduurende £ f,Sf°DdS afhaalt, en's morgens weder ea.nu üaau met het mes er afgenoomen, legt men ze
|
||||||||
MAR.
van Mars, daar de twee voorige hunnen'naam van
ontleent hebben. MARSBANKER , zie MAKREELEN, n. yr
pag. 1945. MARS DIAPHORETICUS, ofzweèt-drljvertd Tztr,
is een zeer goed Geneesmiddel, dat op de volgende wijl ze bereid word : Neemt ijzer-roest en ammóniak-zm van elks zo veel gij wilt, gemengt zijnde, doet het h een fteenen kolf, met een blinde helm daar op ; zet il zelve in het zand , of beter op een nauwe rooster, § ■ ftookt het vuur bij trappen aan , zo ver, dat de bodej van de kolf gloeijend word, houd met deeze trap der hitte zo lange aan, tot dat gij geen rook meer gewaii word ; als dan laat de vaten koud worden, en de hels van de kolf genoömen zijnde, vergadert de daar in aa; gezette bloemen , fmelt dezelve in zo veel water als da;,, toe noodig is; filtreert dan defolutie door vloei-papia, en drupt er vervolgens gefmolten olie van wijnfleen, 5 geest van ammoniak zout in, zo zal er een ftoffe op; . bodem des vats nedervallen, daar men het daar ov: ftaande vogt zagtjes van moet afgieten, en dezelve dr«" gen, zo is deeze mars bereid. Dit geprepareert ijzer, drijft de zweet, en zet ve»
tijds ook de pis af, naar de geftelcheid der ligbaaniet; zijnde een deftig middel tegen alle ziektens die uit ec.' bederf der vogten ontftaan : Het is uitneemend in i: • hijpochondrie en daar uit verder ontftaande melancolii als mede in de derdendaagfche koorts, enz. De it; is van een half tot een fcrupel-, met iets anders ve mengt. Aangaande andere preparatien van IJzer, i IJZER. MARSEPEIN, of Marcepain, en ook Masfepaing
noemt; in 't latijn Martius panis; is een zekere- Cc feftie of Zuiker-gebak, dat uit Amandelen en Zuika enz. op verfchillige wijze bereid word, en zeer a ing naam on gezond is. Zie hier verfcheide beste maniera om dezolve op het kortst te bereiden, dat anders lit . werk van de Confituriers is. Om goede Marfepein te maaien.
Neemt een pond zsete amandelen, op degewoonew' ze, door weeking gepelt zijnde, ftampt ze in een me ■ tier heel klein , mengt het dan met drie-vierde pond f geftooten brood-zuiker en een weinig róofe-water, zeù dan op 't vuur, laat het door warm .worden, en ros het tot dat het aari de kant begint te ligten; kneedt dan tot een deeg, rolt en formt het tot zulke figuur^ als gij begeert; zet ze dan op papieren onder een tal te-dekzel te bakken, daarboven op kooien vuurgedaa" maar onder geen vuur is; als ze dan bijna gaar zijn, ' ftrijkt ze met roofe-water, dik met zuiker gemengt, &' behulp van een veer, over, 'om ze te verglazen, t- dan weder braaf vuur ophef dekzel gedaan, Iaat hetd* haastig gaar bakken, zo zullen ze zeer goed weeztf maar men móet ze niet eer'van het papier doen, $ wanneer'de marfepein koud is. Jlndere manier van bereiding.
. Neemt zoete gepelde en heel fijn geftampte «««"! len, beste witte geraspte brood-ziiiker, van ieder' voorbeeld agt oneen; best fijn wit flijfzelmeel, t«j* oneen ; roert en mengt het wel onder malkander tot »• deeg, op of naast een^zeer zagt koolen-vuur onder? ftadige roering; als het dan wel gemengten gereezei"- zo formt'er op papier, daar wat van. het gemelde •*';' |
|||||||
1972 MAR.
door het wrijven met biezen, en een tweede zwart
gekreegen hebbende , worden zij gedroogt, op de ta- fel gelegt, meteen korken knop overftreeken, weder bevogtigt , op nieuw glad gemaakt ; en om den draad ten derdenmaale te verheffen, bedient men zich weder van den houten knop. Na dat de haair zijde op dee- ze wijze is bereid, word zij fterk meteen wollen doek gewreeven, en men zet haar glans bij met het zap van berberis/en, citroenen of oranje-appelen^ de vleesch-zijde ivord door middel van een fcherp mes toebereid. Men voleindigt deeze gantfche bereiding , door den draad een weinig te verheffen met den korken knop ; het welk de Vellen in die ftaat brengt , waar in zij ver- ikogt -, en door verfcheidene Handwerkers gebezigt
worden. Om rood Marroquin te bereiden. De Vellen die hier toe gefchikt zijn, worden, na in ■den beginne genoegzaam de zelfde bereidingen en was- fchingen ondergaan te hebben, als wij hierboven van- het zwarte hebben aangetekent, in water gelegt, waar in aluin is gefmolten ; waar na zij gedroogt, uitge- wrongen , op het paard gelegt, en met het vleesch binnenwaarts gevouden worden. In deezen ftaat geeft men ze hun eerfte verf, door ze in zeker rood vogt-te doopen, gemaakt van lak, en eenige andere ftoffen, van welke de Verwers van deeze zoort van Ieder een groot geheim maaken : Men herhaalt deeze dooping in het roode vogt,, zo menigmaalen als genoeg is om ze behoorlijk de koleur te doen aanneemen. Daarna wor- den zij in water gelegt, waar in witte galnooten tot poe- der gemaakt, geweekt zijn, en weder uitgenoomen; in dit water leggende, worden zij .geduurende een gant- fchen dag agtereen met lange ftokken omgeroert; ver- volgens neemt men ze er uit, en hangt ze op een lat, die dwars over de kuip is gelegt, rood tegens rood, en wit tegens wit, in deezen toeftand laat men zedéngant- fchen nagt; 's anderendaags roert men het galnoote-wa- ter ter deegen om, en doet er de Vellen weder in, zo- danig, dat zij ten eenemaalen onder het vogt bedompelt- zijn. Na verloop van vier uuren, ftrekt men ze weder over de lat; en na ze de een na den ander ter deegen met fchoon water afgefpoelt te hebben, wringt men ze uit; vervolgens fpreid men ze op een tafel, alwaar men ze één voor één, aan de roode kant, met een fpongie beftrijkt, die in lijn-olie is gedoopt. Na deeze bewer- king, hangt men ze bij de agterfte pooten aan haaken, alwaar men ze wind droog laat worden ; vervolgens neemt men een fpongie in fchoon water gedoopt, en be- vogtigt er, dog zeer maatig, de roode kant mede; als ' dan ftrekt men ze op het houten paard uit , en polijst de roode kant tot tweemaalen toe , met een rol van
hard 'hout, die zeer glad moet zijn. Na deeze Iaatfte bewerking, is het marroquin gereed, en in ftaat om ver- bogt te kunnen worden. ',[.;" ..." ,:, ... '«",' De geele, purpere en meer andere zoorten van ge-
kol eurde marroquins, worden op de zelfde wijze bereid, «itgenoomen de koleuren. MARRUBIASTRUM, zie MALROUW.
MARRUBIUM , zie MALROUW.
IMARS, is de naam die aan driederlei zeer verfchilli-
. gedingen gegeeven is ; als i. betekent het een der zeven
$laneeten, die het . erfte van de Aarde afftaat ; 2. word
3iet IJzer en :Staal aldus genoemt, ziealdaar.; en 3. gaa-
.rç^ide-oude HêMénëu" aan hunnen Krijgs-god den naam
|
|||||||
MAR,
|
||||||||
Wp
|
||||||||
MAR.
overgeftrooit is, koekjes van, van gedaante zo als het
TbJneit, hetzij rond, vierkant, metderren of anders; At gedaan zijnde, iWjkt dezelve aan de bovenkant over L-geklopt eij-wit; legt ze dan op een bekwaam groot ijzer blik of in een taarte-.pan, die gij met wat meel beftrooithebt, met weinig kookner onder, en een dele ael met veel Kooien er boven op, en laat ze dus zagtjes behoorlijk gaar en bruinagtig worden. "" wilt gij deeze marfepein vervolgens vercieren , als ze ïjcfoop de tafels aangenaam zullen vertoonen, gelijk men dezelve hoofdzaakelijk op gastmaalen, van bruiloften, en andere prachtige maaltijden van bijeenkomden en traftatien gebruikt; zo kan men zulks doen, doormid- del van er met geklopt eij-wit, figuurenj die men er op begeert, bij voorbeeld een wapen, of naamen, bloemen, enz. eerst te fchilderen, en er dan goud-bladen op te leggen, die er dus vast op blijven, en een fraaije vertooning maaken. Ook fteekt men wel in de marfe- pin, op tafel gebragt wordende, eenige zindelijke roo- femarijn takjes, die men op de voorige wijze hier en daar verguld heeft ; of eenige vergulde kruid-nagels, en men ftrooit gewoonlijk wat gepoederde zuiker over en rond- om de marfepein, het zij alleen, of met gepoederde ca- mel en rnuscus of amber, als men wil. Om Marfepein roijaal te maaken.
Neemt een pond zoete amandelen, gepeltzijnde, dampt ze tot een fijne deeg, onder het dampen een weinig ge- meen of roofen-water er bij doende, op dat ze niet olie- agtig worden ; neemt dan een half pond beste witte brood-zuiker, doet ze, klein gebrooken zijnde, ineen confituur-pan, met een weinig water, alleen om te fmel- ten, en laat ze vervolgens op het vuur, onder gelladig loeren, kooken, totdat de vezels vliegen ; neemt ze dan van het vuur, al gelladig roerende, en de masfe 't ' enderst boven keerende, op dat het nergens aan de pan vast raakt en verbrand, tot dat het omtrent koud en droog genoeg is ; legt het dan bij brokjes of koekjes op een glad plankje of tafel, die met wat zuiker beftrooit U ; neemt dan deeze koekjes, floot ze in een mortier róet de gedampte amandelen onder malkander tot een' deeg, daar nog wat gepoederde zuiker, en, als het te hard is, het wit van een ei] bijvoegende; ook kan men er wat geconfijte oranje- en citroen-fchil mede onder ftam- pen ; als het dan wel onder malkander gedampt en tot een bekwaam deeg gemaakt is, moet gij het uit de mor- tier neemen en op gepoederde zuiker leggen, om er ver- volgens kleine langwerpige of ronde broodjes van te for- tten; ook kan mener ringen, dafjes, letters en allerlei »ndere gedaantens van maaken, naar begeeren; dit ge- «aanzi]nijej moet gij wit van eijeren met roof e-water, «r neter met watsr van oranje-bloeizels wakker kloppen,. WnPn Wma'^"w doorhaalen,. en dan weder laaten af- W pi,' ^ri?olg,5ns in gepierde zuiker wel omwente- teten & °p vellen wit PaPier naast ma1kan"
tae om 7P ïnT verre gedaan ziJ'nde> is het eraan Saa'r oe L1'" °Ve'\te fchie*n en gaar te bakken, Toet zHn wI^T-*1 t6uheet noS 0(* « nauwwarm Teliik k'hnTZ hlJ * heet' ^verbranden ze lig, ■lelijk, is hij daarentegen niet heet senne? 70 verdroo- gen ze en kri gen geen koleur-rt g ' ? vei , bekwaamelijk in een taarte oan" £ S men ka" Z2 \ *e genjk maakt, gaar bakken, daar men alleen renner- |
||||||||
• zóndere manier, om goede Marfepein te maa-
ken, van Mejuffr. G. ' _ Neemt zoete amandelen, zo veel ubelieft, laat ze een- nagt over in- 'hmid water weeken en fchilt ze vervolgens ; ilampt zedanineen mortier heel klein, allengskenson- der het ftampen een weinig roofen-water bij beetjes bij doende; wel gedampt' zijnde, doet er omtrent even veel gewigts beste gepoederde brood-zuiker bij, met één- drachma gom-draganth, die in water wel geweekt en opge- lost is, en doot het door malkander tot een deeg; for- meert dan hier van kleine langwerpig-vierkante koek- jes, of van een andere gedaante, naarbelieven; legtze op papieren, en laat ze in de oven of in de taarte-pan gaar bakken, als vooren ; en maakt er op het laatst een ijs op, als gij wilt. door middel van ze met eijwii te beftrijken en er gepoederde zuiker dik over te ftrook jen, of met roofen-water dik met zuiker gemengt. Om Genueefche Marfepein of Deeg (Pafia)
te maaken. Neemt het vleesch van appelen, peeren, kween, prui-
men, enz. dat gij wilt; kookt het met zuiker naar belie- ven, tot een bekwaame dikte, ondergeftadige roering; doet dan dit gekookte vleesch in natgemaakte formen, die de halve gedaante der vrugten hebben, daar hef, vleesch van is, en laat het in een doof of maatig war- me oven , of in de taarte-pan bakken, en van buiten droogen; voegt dan twee halve deelen net op malkan- der, raspt er zuiker over, en laat ze wederom droogen; als ze dan bekwaam droog zijn, kan men ze met deel- tjes en kruid-nagels, voor de kruintjes, vercieren , en ook met koleuren verwen, zo als men wil: Dog in plaats om er vrugten van te formen, kan men er ook koekjes in papieren of blikken formen, van maaken, het zij rond, vierkant, enz., en dezelve opdegemelde wij- ze van buiten laaten droogen, is zeer aangenaam ; en men kan ook eenige fpecerijen mede onder het vleesch men- gen, naar de geur der vrugten. MARSUPïALIS, ziePHILANDERS, ». I.
MARTAGON, zie LELIE (KRUL-).
St. MARTENS-HOUT, is een flegt rood hout, dae
uit West-Indiën, van de Spaanfche Stad St. Martha ge« bragt,' en tot het verwen gebruikt word. St. MARTENS KIKVORSCH, zie BOOM-KIK-
VORSCH. St. MARTENS-VOGEL ', dus word een Vogel
genoemt onder het geflagt der Valken behoorende; zie VALKEN, n. IX. MARTER ; ßosch martyr; Huis-marter; in't latijn
Martes of Foijna, waar van de Franfc'he naamen Mar- tre, Marte, Fouine of Foine, endeltaliaanfcheMarfsrO of Martarello moeten afgeleid worden. In 't Engelsch Martin, ook Feld-marder of Wild-marder ; in 't Pöolscb Kuna, en in 't Zweedsch Moard. DitDier, door deHeer Brisson, p. 247- Mufiela pilis
in exortu ex cinerea albidis, cafianeo colore terminatis, veftita, gutturi flavo genoemt; is door Likn^us onder de Ferice of -het geflagt dér Wefelen geplaatst, noemende hem in zijn Sijflema Nat. edit. 6. Gen. 6. Sp. 2. ß. Fauna Sitec. n. 7. Mufiela fulvo-nigricans, gula pallida. Het is de Mufiela Martes van M. Klein Quad.p. 64. van Raij Sijnop. Qjiad. p. 200. van Aldrovanbus Qjiad,. digit. vivip. p. 331. van Charleton Exerc. p. 20. de- Martes Sijlvefiris van Gesnerus Quad. p. 867. van JoHNsraN Quad.p. 108. vanJX.ZA.cjUNSK;l. Hifi- JVfiSj- /m
|
||||||||
i<)H MAR. MAR.
;
Pol. p. 222. en de Mortéj Ahlelina, van den zelfden Even gelijk den Otter, houd de Marter veel otïi on
Schrijver]^. 314. een lchoone plaats zijn afgang te brengen; zijn drek ruift Ten aanzien van de lighaamsgeftalte van de Marter, flerk naar muscus, en het is aandeeze reuk , dat mei)
die beeft veel overeenkomst met die van de Wezel en Bunt- veeltijds zijne verblijfplaats Kan ontdekken. Benahm zing, endegrootteisgenoegzaamalsdievaneenKat. Zijne dit, geeft zijn gantfche lijf een ftank uit, met die vanden lengte van het end van den fnoet tot aan het begin van Buntzing overeenkoomende; ook vind men aan zijnfon," de ftaart, is volwasfen zijnde zeventien, en die van de dament zekere blaasjes of beursjes, die een vogt vaneen ftaart, elf duimen. Hij itaat langer op de pooten, en lelijke reuk bevatten. Om deeze reden word hij oojj heeft korter nagelen of klaauwen dan een Kat; ook is onderde Stink-dierengeplaatst, derzelver kop veel fpitzer, en meer naar die van een Men kan de Marters gemakkelijk tam maaken, doei Vos gelijkende ; de ooren zijn breed en rond,- de tong als dan dient men ze v'an jongs af optevoeden; omerecli. lang en glad, met fcherpe tepeltjes bezet, doch zagt, ter niet van befchaadigtte worden, moeten hunne fcher- naar agteren ftrekkende. De zijden zijner bek, zijn pe hoektanden, tot gelijke hoogte met de voortanden even als die der Katten, met verfcheidene lange kne- afgevijlt warden; want anderzins zijn zij in het geheel vel-haairen bezet; ook glinsteren zijne oogen in déduis- niet te betrouwen, inzonderheid wanneer de reuk vange-: ternis, en in het vallen koomt hij altijd op zijne pooten zooden of gebraadenvieesch hunnen neus treft, want zulks ' neder. Hij heeft vijf genagelde vingers aan zijne voet- verlokt hun zodanig, dat zij, wanneer men ze beletten zooien, die alle genoegzaam even lang zijn, entendee- wil, om daar iets van te rooven , ten eenemaalen als Ie vaneen gefcheiden. woedende worden. Een tam gemaakte Marter, looptl Wat de inwendige deelen betreft, vonden die van de ookdikwils in de maand van Maart, zijnde hunnen brons-
'Franfche Akademie , bij "het ontleeden van een Marter, tijd, voor altoos weg. Men vind ze zomtijds die zo tam \ dezelve genoegzaam gelijk als die van den Vos: Het zijn, dat zij met de Honden fpeelen, en zich op allerlei wangbeentje was zeer lang en gekromt; de tanden inde wijze van deMenfchen laaten behandelen. In de maand ■ beide kaaken, zo als die in den Vos en Wolf; naame- van April is het, dat de Wijfjes in eenedragt doorgaans lijk zes fnijtanden, die tamelijk klein zijn, bijzonder vier Jongen voortbrengen. Veeltijds maaken zij zich aan de onderkaak, evenwijdig of in een regte lijn ge- hier toe van een van die Nesten meester, welke deint ■ plaatst, ftomp tevens en puntig; hij heeft twee groöte hoorns met zo. veel vernuft zaamenftellen, enkel ver-J 'honds tanden, die iets zijdwaar-ts hellen, en vijf kiezen wijden zij er de opening van. De Marters Iecven zelden ' wederzijds ; de gehoorgang is gelijk als die in den Vos langer dan agt of tien jaaren ; na verloop van één jaar, en Kater; de fchouderbladen zijn buitengemeen breed; hebben zij genoegzaam hunnen geheelen wasdom ge- de darmen werden gelijk in de Veelvraat, alle van een daan. zelfde wijdte gevonden, en zonder blinden-darm ; de De Huis marter word in Frankrijk en in de middclfle
'milt was tamelijk klein; het alvleesch witagtig; de flin- deelen van Europa veelvuldiger gevonden, dan de Bosch- kernier laager dan de rechter geplaatst; het teellid, marter; welke laatfte zich meest in Canada, echter ook 't welk zijn oorfprong van de banden van het fchaambeen in de Noordelijke Landen van ons Waereldsdcel onthoud., neemt, beftond uit weezentlijk been, aan hetend ge- Deeze woont in groote Bosfchen, en vangt er op cle| draait als een boor-fret. In eene der Nieren van een zelfdewijze als de Veelvraat, het Gevogelte, datopde Marter, die wanftaltig, hard en kraakbeenig was ge- takken te flaapen zit. Het is eigent lijk deeze, die ook' worden, vond men eenen dikken worm, van koleur- wel den naam van Goud-marter voert, om reden van Jen fcbarlaken-rood, fcherper en als driekantig aan de eene, roodgeelen glans, die op zijnen vagt affteekt, en zijn ftomper en rondagtig aan het andere end; dezelve was bont zodanig gewild maakt, dat het viermaal zo veel na evenredigheid veel langer dan de geene, die wel in waardig, is, als dat van tien Huis- of Steen-marter. Vol- de nieren van Wolven en Honden gevonden worden. gens aanmerking van Gesnerus, heeft een Jaager zijn De Marter is een inwoonder van Europa en Amerika , fortuin gemaakt, die een zodanig Dier vangt. ZU ont- onthoudende zich zo wel in oude holle boomen van al- houden zich enkel ook op in de oude Eicken; doch . lerlei zoort, als inde tusfehenruimtens van ftapels brand- die der Beuken, hoewel kleiner dan derDenne-boomen, ; of timmerhout, en in de gaten of klooven van oude. geeft de keurlijkfte vagt, wordende van alle bonten gebouwen, als mede op hooij-zolders, in fchuuren, en ook gefchat het naaste te koomen aan dat der Zabel- 'nabij de Duive- en Hoender iiokken. Zijngelieftftcaas dieren. beftaat in Vogelen, en wel inzonderheid van Hoenderen Het fpoor of de prent, dat den Marter op de fneeuff
en Duiven; vind hij het middel om in hunne hokken te maakt, zoude men zeggen dat van een veelgrooter Dier geraaken , bijt hij er bij menigte de keel af, en zuigt er te zijn, dit ontftaat, om dat zij fpringende voortgaan', het bloed uit. Insgelijks is hij een groot liefhebber van en met beide pooten teffens tekenen, de eijeren, die hij veeltijds zonder breekenvan de eene plaats naar de andere weet te vervoeren. Bij gebrek ■ ■ Vangst der Marters,
van lekkerder fpijs, eet hij zelfs Muizen en Inkhoorns, Om deeze verdervers van Hoender- en Duivekotten
wanneer hij die kan betrappen; zommigevrugtcn zijn ook uitterneijen, maakt men van kleine Das-hondjes gebruik, zijne gading, doch nimmer voed hij zich met kruiden die ze uit de holen en gaten jaagen , als wanneer men of bladen van boomen. ze kan fchieten. Deeze vangst gefchied niet enkel om Den gantfeben dag brengen deeze Dieren met flaa- deeze lloof-dieren te vernielen, maar meesttijds om de"
pen door; doch bij nagt loopen zij overal om aas op vagt, kunnende zomtijds de Jaagers hier van beftaan; de ie fpooren. Voor Honden zijn zij zeer bevreest, en beste tijd is op het end van den Herfst of tegen den Win* wanneer zij van dezelve in een bosch overvallen wor- ter, zijnde als dan de vagten het kostbaarst. Üok kan den, klimmen zij metdegrootfte vlugheid in de boomen, men zeop verfcheidene andere manieren vangen; hetzij em-zs door dat middel te ontkoomea. in een zoort van groote Rotte vallen, waar in men eei leevcndi'â
|
|||
MAR:.
|
||||||||||||
ms
|
||||||||||||
MAR.
|
||||||||||||
lebendig Kuiken of een ftuk Vleesch tot lokaas legt ; op
55 met knippen of dagen", en ijzeren angels die men Tbrvuldig bedekken moet, dewijl deeze Dieren zeer ftós ziin Veeltijds gebeurt het, dat een Marter, met den voorpoot in een knip of beugel vast geraakt zijnde, denzelven afbijt of afftheurt om zien te redden. Wan- neer men zich aan het bewaaren der huid niet ftoort, in men het vermaak verlangt van dit Dier met de Hon- den te zien vegten, weet het zich zeer lang en dap- nerlijk te verdedigen, dewijl deszelfs leeven zeer taaij is en hij het niet dan met den laatften fnik op- geeft. ..... ' Zie hier nog de befchrijving; van een zeer eenvoudi-
ge.Val, die buitengemeen dienstig is, om Marters, Bunt- zingen, enz. te vangen. "Neemt twee plankjes, elk van ongeveer één voet
breedte en drie voeten lengte, voegt dezelve aan het eene eind zodanig met garnieren van ijzer, of maar van dik leer, op malkander te zaamen, dat de bovenfte plank, die op de onderfte legt, beweeglijk kan opgeligt worden ; maakt ook aan het vooreinde der benedenfte plank, in het midden een regtopftaande ftijl, van een ftuk houten lat van anderhalf of twee voeten hoogte wel vast, daar het touw tot opligting van de bovenfte plank bij de opftelling der Val over gelegt word ; vervolgens maakt dok een zogenoemde tong van een dun fmal hout, aan het agtereinde der Val op de benedenfte plank met een touw beweeglijk vast, mits dat deeze tong wat buiten de plank vooruitfteekt, en aai) het vooreinde een kerf in zij, daar men een klein plat opftel-houtje, dat aan het touw vast gemaakt is, in fteeken kan, gelijke ook in- gediepte kerven in de voorgemelde lat tot het opftellen Zijn moeten. Als men dan deeze Val dus ver gereed heeft en gebruiken wil, zo ligt men deboven plank , met bet touw dat daar aan bekwaamelijk vast en op behoor- lijke lengte genoomen is, over de ftijl heen op, en maakt het eene met het andere, door middel van het opftel- hontje, aan de tong en ftijl zodanig vast, dat alles zeer los en beweeglijk is, en dus de bovenfte plank, door de minfte aanroering van de tong , terftond nedervallen toan, gelijk in meer andere Vallen op diergelijke wijze uitgevoert word : Maar daar het verder op aankoomt, is,' dat men op de bovenfte plank eenig gewigt, hetzij een zwaare fteen of iets anders, leggen moet, om het Roof-dier, onder de Vat koomende, bij het nedervallen van dezelve, te doen fmooren; en om het zelve aan te lokken, bind men op de tong der Val eenig Iok-aas, bij voorbeeld, een dun ftuk vleesch, dood kuiken, eij, of aiergelijk, daar dezelve gretig naar zijn,- want zo dra een Ongedwrte dit lok-aas, dat onder de bovenfte plank aan ûe tong vast gemaakt is, aanraakt, zal dezelve ; ' als «™™ °pgefte,tïs' nedervallen, en het Ongedierte g S h ? un 8efraoort morden. biineToSnM b}] n°S aantemerken, dat men ~'J "r1 f laal^n van deeze Val ltTOnvnoam/an »maf /-\n-»
|
wanneer ook de vachten van deeze Dieren 't beste ea
waardigfte tot hét gebruik zijn. Ik zoude meer over de vangst van deeze en andere
diergelijke Roof-dieren kunnen zeggen. Dog dewijl zulks op andere artijkelen van dit werk volledig gefchied ^ zoude het maar een onnutte herhaaling zijn; wij wij- zen derhalven onze Leezers nadle artijkels, en wel in- zonderheid, na VOS, WOLF, enz. Nut. en gebruik van de Marters,
Het vleesch van den Huis-marter acht men zeer goed
om teeeten. De vacht levert een. kostbaar bont uit >; die tot moffen, winter-voeringen in kleederen, en meer gebruiken van dien aart gebezigt worden. In de Genees- kunde acht men het vleesch een dienstig middel om de zenuwen te verfterken. Hetzelve in olijven-olie gekookt,' en er zich dan op de zelfde wijze van bedient, als van de olie van jonge Honden, om de lighaams-deelen, die van jigtige pijnen of verlammingen aangetast worden, te beftrijken en te fmeeren, prijst men zéér. De drek heeft een oplosfende kragt, en wel inzonderheid tegens de verhardingen der klieren.. De galin venkel-water ont- laaten, roemt men tot wegneeming vän de vlakken dei' oogen. Ook gebruiken de Parfumeurs de drek, die,; gelijk wij aangemerkt hebben , zeer fterk naar muscuS' ruikt, in de zaamenftelling der reuk-werken* ' MARTIUS , zie LENTEMAAND. MARU DODON.&Ï, zie CERINTHE.
MARUM ; Mastikkruid ; Jmber-kruid. Daar zijn ver-
fcheide kruiden die deeze naamdraageri; welke de Heer- LiNNiEus tot verfchillige geflagten gebragt heeft ; dog; die wij hier te zaamen zullen verhandelen ; als i. De opregte Marum; Marum cortuji; Marum ve-
rum vulgo ; ( Teucrium foliis integerrimis ovatis utrinqui acutis, racemis fecundis villofis, Linn. Spec. Plant.) 2. De Marum naar Mastik ruikende; Sampfauchus f,
Marum Mastichem redolens ; Marum vulgare ƒ. Clinopodi< ufflDoDOKÄi; (ßatuteja verticillis lanuginofis, denti' bus ccdijcinis Jetaceh piloßs, Linn. Spec. Plant.) 3. De gemeene of Sijrifche Marum; MajoranaSijriaca
vel Cretica ; Marum Sijriacum vulgo ; (Origanum jpicis longis ternatis pedunculatis villofis, foliis ovatis villofis, Linn. Spec. Plant.~) _ .'• ! Befchrijving. De éerfte zoort, is een klein kruidag-
tig heestertje; 't zelve fchiet uit de wortel een dunne heesteragtige fteng, met veele dunne houtige, wit- agtige takjes, van anderhalf à twee voeten hoogte,' waar aan veele kleine dunne bladjes groeijen, die wat langwerpig-rond en aan de beide einden puntagtigzijn,' voorts heel grijsagtig, en zeer fcherp, aangenaam en doordringend van reuk ; aan de einden der takjes koomen lange trosjes of airen voort, met kleine purperagtig- roode gelipte bloemtjes, waar na vier kleine naakte zaaden in de opene bloem-kookers volgen ; hebbende het' gehcele gewas een zeer doordringende, bijzondere aro- matieke reuk, die naar de Kamfer zweemt... De tweede zoort, is ook een klein heestertje, ge-
lijk de voorgaande zoort, en van omtrent de zelfde hoog- te, groeijende met dunne houtige takjes, die met kleine: hardagtige bladen bezet zijn, naar die van deThijm ge- lijkende, maar zijn grijsagtig van koleür en wat groo« ter; aan de einden der takjes, koomen de bloemen iii haair- of wolagtige trosjes bij wervels voort, die zeer Ç, . klein, |
|||||||||||
fcaarp irpnrnnnii' r V, ™ Delpeurt dat die Roof-dieren
muur, ftaket, ofaSebeflotenÄ8 ?■ °Pen,lnS.dooï ,een
beid in Hoender-, Duive en anS , ?.' ' nZ^d!r' ■' Met deeze fimp'eleVaÏ teftÄÄ r Roof-dieren gevansen die* ?n eleJvan de§eme,cie * konstiger toegefteld'e Vallïn n°\ *?deï gewoonlijke De beste turf „1 ïf« ! Ilen met konde betrappen. VSJd eCZe Va"ä$t is ia de wintertijd, »Is |
||||||||||||
%9jG MAR.
klein, gelipt en witagtig van koleur zijn:. Het gantfche ge-
was heeft een zeer aangenaame en lieflijke reuk, naar die van de Mastik, op kooien geworpen, zweemende; sommige maaken van deeze en de voorige één zoort, «jat echter zo niet is, fchooa ze veel naar malkan- der gelijken. De derde zoort, is mede heesteragtigen fijn groeijen-
àe, van andehalf voet hoogte, of meer, heeft 't aan- zien van fijne Marjoleine'; derzeiver bladen zijn eij-rond, puntig en wat haairig.; op het einde der takjes koomen langwerpige vierkante haairige trosfen of airén, meest- tijds drie bij een voort, uit kleine gelipte witte of bleok- tyauwagtige bloemtjes b.eftaande. Het heele gewas heeft een zeer aangenaame reuk, naar. die van de Marjoleine aweemende, maar die nog fterker en kragtiger is. Plaats. Deeze drie zoorten van Marum koomen na-
tuurlijk van zelf, in de warmfte gewesten van Frank- rijk , Spanjen en Portugal voort ; dog zij werden ook »ede in Kandien, Sijrien,' Egijpten en in andere Orien- tealfcbe plaatzen gevonden. Men kweekt ze veeltijds bij ons meest uit liefhebberij , wegens haar aange- naame reuk, dog ook tot het medicinaale gebruik, in- zonderheid de eerfte zoort. Kweeking. Dezelve gefchied bij ons door fteeking
Vjan jonge takjes, die men in het voorjaar of zomer in potten, met goede losfe wat zandagtige aarde gevult, fteekt, en dezelve, om de wortelfpruiting en groeijing te bevorderen , in een warme broei-of run-bak zet, en metbefchaduwen in 't begin, en met bevogtigen en lucht- geeving der bak op zijn tijd , wel onderhoud ; zo zul- len ze niet nalaaten wel te groeijen ; als ze dan aan de groei zijn, moet men ze in de maand Julij of Augus- tus buiten de bak zetten, om aan de lucht te gewennen; als wanneer men ook. ieder plantje, in een bijzondere kleine pot verplanten kan ; daar na zet men ze in het na- jaar, tegen dat't begint te vriezen, in een warm oranje- huis, om ze voor de koude te bewaaren, dewijl ze on- ze winter-vorst niet wel kunnen doorftaan, inzonder- heid de eerfte zoort ; die men ook best bewaart in een getemperde trek-kas, daar altijd iets bij koude, maar niet te warm in geftookt word : In het volgende voor- jaar, als de vorstige nagten over zijn, zet men dezelve weder inde opene lucht, op een warme, voor de winden gedekte plaats. Men kan van deeze planten, .voornaamelijk van de
«erfte zoort, aardige kleine kroon boomtjes, of pijra- .mijdjes kweeken, van twee tot drie voeten hoogte, die een cierlijke vertooning, 't zij alleen of onder andere vdiergelijke kleine pot-gewasfen, maaken, en inzonder- heid wegens haare zeer geurige doordringende reuk, zeer aangenaam zijn. Maar het is aanmerkelijk, dat de Katten de eerfte
-Äoort zo zeer beminnen en daar op zodanig verzot zijn, ■dat wanneer ze dezelve in de tuin ontmoeten, ze zich ■ëaar in zo lange op allerlei wijze omwentelen en hun- dert kapriolen, maaken, tot dat de geheele plant ver- krooken en vernielt is-,- gelijk ik dit meer als eens met veel fpeculatie zelf waargenoomen hebbe , hoewel zij anders er meest bij nagt bij. koomen; en weshalven men dikwils genoodzaakt is, als er Katten omftreeks zijn, deeze planten op eenöf ander wijze, het zij door middel van netten , of dezelve op een hooge paal te ^zetten, enz. voor de Katten te..bewaaren. Migenfchappen. Pe eerfte goort,. die liet meest ia de.;
|
|||||
MAR. MAS.
Geneeskunde dient, bevat zeer veel fijne olie inzie) ,
en heeft eene zeer hoofd-, .hart-, maa& , zenuw^ * fterkende en zw.eet-drjjvende kragt, veel overeen!«); I mende met die van de May oléine, en Thijm, maatl veel fijner en werkt kragtigerr Men prijst het inzond« beid als een fpeciliek middel tegen engborstigheid, j '' terzugt en moeder-ziekte; verder in allerlei gebreeijj die uit het hoofd en de zenuwen ontftaan, beroeij R lammigheid, zinkingen, venijn, enz. Mcdgebruikt! I kruid daar van in een aftrekzel, ofgepoedert; ofdewjB tieele olie daar van, die zeer kostbaar is. Het gepoej;*; de kruid met de fnuif-tabak gemengt en ppgefnoo« zuivert het hoofd zeer, verfterkt dehersfenen enljj fielt de reuk, enz. ■ In de Apotheeken word het gebruikt, om er de Püli .
Marocostime^ van te maaken ; als mede de ïrociiB Hedrijchoi, welke beide Ingrediënten zijn tot de coli pofitie van de fijne Veneetfche Theriaak. { De overige twee zporten hebben diergelijke kis (
ten, dog in een minder trap; en zijn bij ons mintj bekent en in gebruik. MARIJBONSEN, dus word een zoort van WtM
genoemt, die inSurinaamen te buis hooren. MAS, betekent het mannetje of mannelijke, en wc-ji
veel in de Botanie gebruikt, om het mannelijk geflatfl der plant mede, aantetoonen, die louter mannelijke blt,- men (masculi flores) voortbrengt. .« MASCARADE, zie MASKERADE. f<
MASCH, ofMa-r, word op veele plaatzengenoee. i
't geene dat na het bier-brouwen van de graanen of .( moutterugblijft, en nergens toe dienstig is dan alleens er de Verkens, Hoenderen, Ganfen, enz. mede te vM den , hoewel zulks weinig voedzel aan die Diei:- < geeft, dewijl de meeste kragt er uitgekookt is. ( MASCHALE, betekent hetzelfde als AxillaoïQv.,
MASHALISïER; dus word het tweede wervel b«-; van de borst-wervelen genoemt. MASCULUS FLOS; Flos fierilis, paleaceus,m
àbortivus; Mannelijke Bloemen; Looze Bloemen; word:-' in de Kruidkunde genoemt zodanige bloemen , die geit1 vrugtbeginzel en alleen maar helmtjes hebben , metÜM meel bezet, waar door ze de vrouwelijke bloemen ï " vrugten, en zelfs geen vrugten geeven , gelijk zonim? bloemen der concommers, meloenen, enz. MASHOLDER, zie ESCHDOORN, ». 8. P\'
670. I MASKER; Mom-aangezigt; JLarve; deeze drievB
fchillende woorden betekenen een dekzel, 't welk ik' '4 over het aangezigt doet, om daar door onkenbaar ' ; worden. De oorfprong der maskers is zeer oud, en van de G'1' ,
ken eri Latijnen afkomftig, die ze genoegzaam altoos») j hunne Toneelen gebruikten. Hoedanig de maskers der Ouden toegeftelt waaren, k1 jj
ons weinig aan gelegen ; wij zullen hier enkel aantefe1' _, nen, dat er hedendaagsch tweederlei zoorten van Ml 5 bruik zijn; naamelijk zwart fluweelene, vanbinnenH'1 ^ ftijf papier gevoert, en daar over zeer fijne trijlie of?!' wascht linnen, enz.; deeze vind.menmet en zonderg» , fen oogen ; dit zoort woord 't meest op ge maskerde Ba'j of Dans-partijen en Redouten gebruikt. De andere?'* . is gemeenlijk van bordpapier gemaakt, en draagt de naa van. Carnavals-masker ; deeze zijn met allerlei koleu" befchildert, en venoonen somwijlen wanftaltigeen«;3 . ftooteliJ»' 1
|
|||||
MAS.
|
||||||||
r- MAS; I
, ,.teliike tronien. ■ Men gebruikt ze te Venetien en el-
ï de Carnavals vermaakelijkheden. V'SKER Onder de Natuurkundigen word't woord
Jter gebruikt, om..Rupfen , Maaden, m zodanige Wormt.es te betekenen die na eenigen tijd in dieftaat »wfr te hebben, de gedaante-wisfehng ondergaan, en S Vlinders. Kapellen, Uilen, Bokken, Torren, Vlïe- _en . enz. veranderen. MASKERADE; Mascarade; betekent een troup of
bende gemaskerde of vermomde Lieden, zo wel Mans ijs Vrouwen , die zich inzonderheid in de Carnavals- ijd gaan vermaaken en dansfen. Dit woord ftamt van 't [taliaanfche Mascdrata, van 't Arabifche Mascara, 't welk iortswijl, fnaakerij betekent. Granacci is de eerfte uitvinder en zaamenilelder van
lodanige maskeraden geweest, waar door ernstige en held Wtige daaden verbeeld worden; de zegepraal van Pau- jjs Emilius diende bem tot onderwerp, en hij,verwierf »r veel roem door. Deeze Gkanacci waseenKweeke- "ing van Michael Angelus, en ftierf in het jasErff$43. MASLACH, dus word een zeker zaamengeftelt mid-
del bij de Turken genoemt, het welke zij gebruiken , als se een ftrijdof gevecht willen onderneemen, omhetzel- /e zonder gevaar of vreeze aantevaarden. Men gelooft, iat' de opium deszelfs voornaamfte ingrediënt is. MASSA; Masfe; betekent eigentlijk iets ftoffelijks,
Jat in een klomp bij elkander vergadert is ; bij voorbeeld sen inasfa goud, zilver, enz. Dog in de Geneeskunde word door masfa verflaan, alles dat uit veelerlei dingen :e zaamen gemengt, dik en tamelijk droog is; gelijk bij /oorbeeld veelerlei zoorten van pillen-masfa (masfa pilu- \arum), enz. Eertijds betekende»«oj/a, gersten-meel met water en olie vermengt, dat een gewoonlijke fpijze van 't Gemeen was. MASS ACREEREN. zie MOORDEN.
• MASSA SANGUINE A, betekent in de Ontleedkun- de,, het bloed in de flag- en bloed-aderen. : MASSEL-AARDE, dus word een zoort van Bolusge-
noemt, die fchoop rood is, vetagtig en zagt in het aan- raaken, en aan de tongkleevende; zijis zeer zuiver, en word te Masfel in Silefien gevonden. MASSEPAIN, zie GEBAK, pag. 797. en MARSE-
PEIN. r-r..2 V MASSETER, Masforius;• zie KAAUW-SPIER. ■%
..MASSICOT, zie MASTICOT. ■; :MASSIEF, word tenaanzien van zulke lighaamen ge-
zegt, die vast, digt en niet fponßeus zijn. Ook van dus- danige dingen, die zuiver en met geen andere zoorten Ei» vermengt ; zo als bij voorbeeld masfief-goud, masfief- Ww Ten aanzien van fteenen gebouwen, die zwaar MAmçPc?Mn' ze^menookmasfive gebouwen, enz.
r,™., 11NGO-is de naam die een zoort van Graan draagt, lllZ} naaruG«« gelijkende, behalvendathetgrooter vLconL'in A?.zelvtdient tot fpüze .aan de Inwoonde« van foaak i Hol"" **?*?& ' dat de ™^° zeer ëoed
mwJlTl!ï„ î8aAn& Europeaan^, diezofterkvan ?en Sl 'mi„ a etheid,diefraai™&opwaartsgroei-
&eWe lil" vande™3ten de? fcheepen maakt : deeze NedPrian^*.irden' door de negotie, naar
|
||||||||
■■«/Z'
|
||||||||
• MASTÊLEIN', Masteluin,, noemt inen Tarwcdiemër
.Rogge gemengt is, of het gemengde meel daarvan;; ea het Brood, dat daar van gebakken is, word gewoonlijk .Mastelein-brooi geheeten, dat een zeer fmaakelijk ea voedzaam Brood is, en van veele fmaakelijker en meer geacht word, als het kteare T.arwen-brood: Dog me» ionderfchoid het hooftzaakelijk in twee zoorten, als 'in 'e grove, en't kleine offijne; het grove word dus genoemt, als er meer Rogge dan Tarwe onder is; en het fijne, alt .ernjeer Tarwe dan Rogge bij is. De Franfchen gebruike» .het meer als de Hollanders; hoewel het in Amfterdam. ook veel gegeeten word. MASTICATIO, zie KAAUWING.
MASTICATORIA, zie KA AU W-MIDDELEN.. • MASTICOT, zie MASTIKOT.
. MASTIK.: in 't iatijn Mafi'vcht; Mafiix', Gummi M*.--
flichis, vel Refina lentifci. Ojfic.fJm* r^wn, -**c patf**. .Dioscoe. Majlech. Arob. is een zoort van harsagtigegomr :djeuit eenzekere boom, Mastik-boomgenoemt, hetzij van zelf door de zonne-hitte, of door infnijdingder tak- ken vloeit en verzamelt word : Deeze boom groeit ei- gentlijk in de Oosterfche Landen, van waar hij in de Grlekfche Eilanden van den Archipel en verder naar Ita- lien en Spanjen gebragt is, zo dat hij nu ook aldaar in de velden en gebergtens menigvuldig gevonden word ; dog al- daar minder gom uitzweet, als in de eerstgemelde Land- fchappen ; echter word de meeste en beste mastik thans uiC het Eiland Chio gebragt; alwaar de Inwoonders deezeu boom menigvuldig cultiveeren, gelijk de Franfchen dea Wijnftok. Daarjsijn twee zoorten van mastik, als witte en roodet
dog de eerfte is de gemeende en beste : In vermenging, word hijMa/îixiM/ortîVgenoemt; maar die met vlijt ver- gadert ofuitgezogten van alle onreinigheden gezui vert is, draagtden naam van Mafiix ele&a. De beste moet uit lou- ter glanzende, doorfchijriende, harde, dog breukige, weiruikende, en van alle ftof en hout gezuiverde korrels beftaan, en.hoe witter hij is, hoe beter, dog hij word met de ouderdom geelagtiger: De zwartagtige, die naar het aardpik gelijkt, alsook de bleeke en onzuivere, deugc niets. • Men dient ook te weeten, dat deeze treffelijk e gom of
hars, dikwils met wierook of met hars uit de Denne- boomen vervalscht word ; dog de reuk , op kooien ge- worpen , ontdekt het bedrog wel haast, dewijl de ver- valschte of niet oprechte, harsagtig ruikt. ; Eigenfchappen. Deeze harsagtige gom, heeft veel es-
fentieele olie en zoutinzich, en bezituitneeinendedeug- den; hij is maatigverwarmend, verweekend, zagtjesza- mentrekkend, en zeer maag-verfterkend ; en derhalvea zeer dienstig in de vogtige verkoudheid, fcherpe cathar- ren, of zinkingen op de keel en borst, hoest, walging, braaking, flapheid en pijn der maag, bevordert de koo- king en verteering der fpijzen; wijders tegens de buik* en andere loopen, graveel-enfteenfmerten, enz. ; mea gebruikt dezelvegepoedert, tot één fcrupel en meer, ia eenig vogt ; of men kauwt zo veel mastik-korrels in dea mond en flikt ze neder. Daar word in de Apotheekea ook het beroemdeMastikwater van bereid, datinde ge- melde en meer andere gebreeken zeer dienstig is: Als mede een Geest, Olie, Pillen ea Pleister; alle zeernut- tig zijnde. Uitwendig is zijn gebruik niet minder nuttig, dienende
dezelve in verkoudheid , cathairen, vliegende jigt, zin-
kingen., tandpijn., enz.., als men er het beden de. bed«
K 2 kleederea.
|
||||||||
1978 MAS.
|
||||||||
MAS. MAT.
|
||||||||
'eri dezelve op zijn tijd behoorlijk Iucbtigt; waar do»
zo wel de moeder-boom als de inleggers , beter zulie groeijen. ■ Deeze boom is wel tamelijk hard, maar kan onzeiç»
ter-koude niet doorftaan ; weshalven dezelve 's winter in het oranje-huis, of in de getemperde kas, voot(J vorst moet bewaart worden, op die wijze, om kort;< gaan, als de Oranje- en andere diergelijke vreemde B003 gewasfen ; maar in de zomer zet men dezelve indeops ne lucht op een warme zonnige plaats , en men dnda houd ze wel metoozen, enz. Eigenfchappen. Van deeze boom word niet alleenii .gomrinastik gebruikt, maar men bezigt ook hethoutda
van, dat men droog uit de gemelde gewesten tot m overbrengt; zijnde uitwendig grauw, en inwendigwj; hebbende een adftringeerende fmaak : Men maakt 1 onder anderen Tanditookers van, die in de'tandpij« van veel nut zijn; ook word deszelfs af kookzel gepre; zen in gorgel dranken. • In Italien kookt of perst men uit de vrugten van de
zen boom eene olie, op de zelfde wijze als uit dek rierbefiën of zogenoemde Bakelaars; welke olie vans Turken en andere Oosterfche Volkeren hooger gefcb word , als de Olijfolie, zo wel om te branden als s geneesmiddelen. De Inwoonders van Chiö, zegt me - dat bijna alle mastik kauwen, zo wel als de Vrom« in de Turkfche Serails , en in de burgerlijke Wootï .gen, om een aangenaame adem en'aanlokkelijke reis
enz. te hebben ; fchoón dit kauwen ook voor de gezor: heid dienen kan, en de tanden wit maakt; doch we fchijnelijk is het uit een gewoonte, zo als men in f noordlijke Landfchappen andere dingen tot het kauw: gebruikt; gelijk bij voorbeeld de Brafll- of anders 5; ineene Tabak , enz., die geen aangenaame reuk ge ven. In de Ephemerides van Duitsebland, word'hetaflsoo
zei van dit hout gepreezen, onder den naam van dm baar goud 'van een gewas, tegens de zinkingen en jij: kramp, enz., voortkoomendeuitfeherpevogtenenijfi ning der zenuwen, enz., en in dit geval kan.misfchii niets beter zijn , dart de mastik ,■ -behoorlijk gebruikt. , MASTIK-KRUID, zie MARUM. / MASTIKOT; Masficot; Masticot; Mastichot; is ei
ne zekere geële vérfftoffe, die van lood-wit door zag';| calcinatie gemaakt word, en tot het fchilderen dien; * Dog men'heeft er drie à vier zoórteri van, a (s gerat' -ne, middeizoort en fijne'; die ook 'van vérfchilligegS
le koleur zijn, als bleek^geele, geele die zeer fchoon g« is, en goud-geele; welke'verfchillige geelé koleuremj mastikot verkrijgt, na dat dezelve korter of langer in' vuur blijft; men kan zelfs het loodtvitzo lang daar int« arbeiden , dat het geheel rood word, en met de w* ■zeer overeenkoomt; behalven dat de minie meest gerf ger en beter kcop is ; welke roode mastikot meest Sf dix genoemt word. Alle deeze zoorten van ma0 moeten in een zeer fijn poeder, zwaar in gewigt, eri'- der in zijn zoort fraai van koleur zijn. Bemoste word veel in Holland bereid, en van daar overal-vf* zonden. MAST-VISCH, zie IAZILOTTEN , ». IV. $
1469- MAT, of Matte, is een weefzel', dat uit Riet, Ei-
zen, Stroo, Boom-basten, Palm bladen en andere Pi»; ten,, of derzeLver Basten, die zich ligteliik laatend" gen en vlegten, enz. vervaardigt word. Daar zijn f
fcheidfr
|
||||||||
kleederen 's avonds voor het flaapen gaan, mede berookt ;
en iets daarvan kauwt, of het pleister daar van gebruikt, na de omfiandigheden. Ook is de mastik een ingrediënt in veele gecomponeerde geneesmiddelen ; en hij is zeer dienstig, om de fcherpigheid van zommige purgeermid- delen te temperen, daar mede vermengt wordende. Wijder is hij een treffelijk reuk poeder; en hij dient
,,ook veel om er Lak-vernisfin van te bereiden. • MASTIK, de Franfchen noemen dus ook een zeker : Plak lijm, die uit verfcheideneitjoffen bereid word, om uerfteenen, hout, metaalen,engebrookenedingen, enz. mede aan een te lijmen en te vereenigen : Wij hebben hier vanopdeartijkels LIJM gefprooken, die men gelie- ve na te'zien. MASTIK-BOOM; in 'tlatijn Lentiseus vulgaris ; (Pi-
fiaciafoliis abrupte pinnatis , falielis lanceolatis, Limn. Spec. Plant.) Bejchrijving. Dit is de boom daar de mastik van koomt,
Van welke wij zo even hier vooren gefprooken hebben ; dezelve kan tot een tamelijke hooge boom opwasfen, dog blijft ook veeltijds klein en heesceragtig, met veele tak- ken groeijende, welke met lange geveerde altijdgroene bladen bezet zijn, die uit lanfenformige, hardagtige en donkergroene bladjes beftaan, welke veeltijds roodagtige kanten en aderen, en een zwaaragtigen reuk hebben; in de oxels der bladen, koomen kleine mosagtige bloemen in een lang trosje of als een druifje voort, waar na vleefchi- ge bellen volgen, zo groot als Erwten , die eerst groen .zijn, maarmetfaet rijpen paarsch, en ten laatften zwart worden, bevattende een kleine harde zaad-fteen; ende . vrugt of befië zelve is vetagtig en vol olie : Doch deeze boomen brengen mannelijke en vrouwelijke bloemen voort, welke op verfcbillige ftruiken of (lammen groei- . jen, en dus geeven de mannelijke boomen geene vrug- ten. . Plaats. Deeze boom groeit natuurlijk van zelf, in de
•Oosterfche Landen , gelijk wij op het artijkel MASTIK gezegt hebben ; maar word tegenswoordig, wegens de Voordeden van zijn gom, zorgvuldig en veel gekweekt van deTurkfcheen Griekfche Inwaonderen der Eilanden van den Archipel, en 'wél inzonderheid op het Eiland Scio of 'Chio ; om dat hij aldaar best fchijnt te tieren, en goede gom uit te leveren ; maakende de grootfte rijkdom van dat -Eiland uit : Men kweekt deeze boom ook dikwils uic -liefhebberij en verandering van vreemde gewasfen bij ons aan; maar hij geeft bij ons geen gom, om dat ons klimaat •daar toe te koud is. . Kweeking. Deeze boom word in de gemelde Eilanden
van de Inwoonders vermenigvuldigt door inlegging der jonge takken ; hoewel zulks ook door het zaad gefehie- ien kan, maar dat langzaamer toegaat j en op de zelfde •jvijze,. te weeten door inlegging , moet die ook bij ons voortgekweekt worden ; men legt ten dien einde jonge weekagtige takjes of wortelfpruiten, op degewoo- jae wijze van inlegging, in de aarde, dezelve in een knoop ■of lid wat infnijdende en opfpoudende, zo zullen ze wortelen fpruiten en jonge boomtjes worden ; mits dat men dezelve in de zomer inlegt, en geduurig bekwaam vogtig houd; want anders maaben ze dikwils geen wor- telen, maar de ingefneedene wonde begroeit, gelijk van yeelerlei andere hardbastige gewasfen,. al leen. weder met een fchors, zonder wortelen ; dog om de wortel fprub- »ing meer te bevorderen , is het nuttig, dat men de.pot cf tobbe, daar de boom in geplant ftaat,. (dewijl men se bij onsdaai ia moet houden,) is eenuetoplaatst, |
||||||||
MAT.
|
|||||||||||||||
t&ti
|
|||||||||||||||
MAT.
'•heidene zoorten van, zcrwel ten opzigte van de gö-
ïn e als koleur, breedte en deugd; ook heeft men ge- adelde en ongemode de één- of meer-koleunge, ge- Shilderde, enkelde of dubbelde, grove en fijne. Men gebruikt dezelve tot veelerlei dingen, en dus
'niet alleen tot het inpakken van allerlei Koop-waaren , die men wil verzenden, waar toe inzonderheid de grove van'boombast dienen; maar ook om er veelerlei Kor- 'ven tot verfchiilende dingen van te maaken ,• gelijk ónder anderen de zogenoemde Cabats , zo wel kleine als eroote, in welke de Vijgen, Rozijnen en andere Vrugten uit de Levant, Italien en Frankrijk koomen, zijnde dier- geiijke matten , inzonderheid van palm-bladen gemaakt. ■Op de zelfde wijze bedient men zich ook daar van in de Huizen en op de Scheepen, om graanen, koorn, ooft- yrugten en andere dingen daar op te leggen, die men niet wel° inpakken kan, en echter gaarne droog bewaaren .wil.
. Behalven dat, worden ze ook veel, inzonderheid in 'deeze Nederlanden, tot bedekking der vloeren in de voorhuizen en vertrekken, om dezelve zuiver en zinde- Jijk te houden, gebruikt; zelfs ook tot bekleeding der ^Muuren, in plaats van tapijten, als mede tot bekleeding of bedekking van fraaije Stoelen, Tafels, Kasten, Ka- binetten , enz. Dog hier toe worden meest de fijne ge- -noomen, die uit de Levant, Oost-Indiën en China ge- bragt worden : Deeze zijn wegens de leevendigheid van haare koleuren, daar zemedebefchildert of geverft zijn, als mede wegens de konst van haar gemodelleert weef- zel, zeer fraai geacht, en meest uit bast, riet en bie- zen vervaardigt : Men maakte er eertijds aldaar ook vee- Ie uit ftroo ; dog deeze manier is in onbruik geraakt. , In onze Provintien worden thans veele mattenuk riet enbiezen te Genemuiden in Overijsfel vervaardigt, die overal verzonden worden, en tot het gemelde gebruik van vloer-tapijten, enz. dienen. i\--Jn Moscovien en Lijrland, worden een overgroote •menigte van matten van boom-bast vervaardigt, inzon- derheid van de Lmde-boomen, welke wijd en zijd ver- voert, en er veel negotie mede gedreeven word; en ■die booftzaakelijk dienen, tot inpakking en verzending .van allerlei drooge Koopmans-waaren : Men heeft er .grove en fijne van, en de meeste handel gefchied daar mede in de Zee-fteeden, dog voornaamelijk in Holland. .■Voorts heeft men ook matten , welke tot dekking van de-.broeibakken, enz. zo wel voor koude als regen, in .de Hoveniers konst dienen, en van riet af ftroo gemaakt ; worden; dog de eerfte zijn de beste, dewijl die van ftroo door de regen al te zwaar en onhandelbaar, en daar door Q«ikwil8 de glazen gebrooken worden. Deeze riet- matten worden ook veel van de Tigchelaars gebruikt, om de meuw-geformde nog weeke of zagte fteenen daar me- ™„ii„- °°m?nd reSen-weer te bedekken ; en dezelve de Tuin.oeffening?erÄ;aeSkT ÏSdT
dehjk aangeweezen n T H v™„ £>» j • mikdadih ffiJiJ f" °™ Meende en
..Behalven de matten van de gemelde geringe ftoffen hPPf>
|
|||||||||||||||
MAT, is ook een fpreekwijs in de Schilderkonst, waai
door de verwen verftaan worden, diu onfchijnbäar zijn, geenglans hebben,; en zich bezwaarlijk laaten behande- len, gelijk inzonderheid.de oker, umbra, masticot en menie, van die zoort zijn , enz. Ook heeft het zijne betrekking op het gouden zilver, als het zelve zijn glans benoomen , en het dus mat gemaakt is. Hier van daan Matten of matteeren, zijnde een fpreekwijs der Goud- en Zilverfmeeden en Vergulders, en betekent om aan he« bewerkte goud en zilver zijnen glans te beneemen, en het dus als mat of trist te doen uitzien. Dit word op verfcheiderhande wijze te wege gebragt. Om het Goud te matteeren.
Neemt rood krijten vermiljoen, wrijft het met geklopt eij-wit, of met een goede witte lak vernis zeer fijn en dun, en overftrijkf daar mede, door middel van een fijne haairpenfeel, het wel glad bewerkte goudduntjes, zo dat het goud erdoor fchijnt, zo zal het daar door gematteert zijn, of zijn eigenaartige glans verliezen, of men gebruikt daar toe maar een geele olie-vernis, met de gemelde dingen gemengt. Dit heeft ook plaats in hes vergulden met goud-bladen , zo wel bij de Goudfmee- den, als in de Schilderkonst; als men bij voorbeeld Lijsten om Schilderijen, enz. met bladgoud verguld; en dikwils word , om de;tieraad, niet het geheele ver- guldzel, maareen gedeelte daar van gematteert, bijvoor- beeld, de verdiepingen of verhoogingen van loof- ea, beeld-werk, enz. Om Zilver te matteeren.
Neemt lood-wit, wrijft het met geklopt eij-wit, of
met borax en water zeer fijn, en gebruikt het, om kort te gaan, als het voorige, tot het matteeren van het 2)7- ver. Dog de Goud- en Zilver fmeeden hebben nog andere
manieren, om het bewerkte masfive goud en zilver ta matteeren; als onder andere, om door 't zelve doormid- del van eene zeer fijne vijl , of met een 'zeker fcherp- agtig poeder zagtjes over te arbeiden, waar door de glans weggenoomen word , enz. MATER, is de latijhfche naam van Moeder of eene
Vrouwe , die een, Kind gebaart heeft. MATER, dus word ook de Matricaria of het Moe*
der-kruid bij verkorting genoemt. MATER DURA, zie DURA MATER. .
MATER HERBARUM , dus word de Artemifia of
Bijvoet ook genoemt, maar uit wat reden, is mij on> bekent. MATER METALLORUM; Moeder der Metaalen ;
deeze naam heeft men aan de leevendige Kwik gegee- ven; zeer waarfchijnelijk j- om dat veele meenen, dat de metaalen daar uit gebooren worden. MATERIA, zie STOFFE.
MATERIA MEDIGA; bier onder worden verftaan
allé die dingen, welke zo wel tot een nuttig, als na- deeljg gebruik in de Geneeskunde zijn : Of alleen alle enkelde dingen (fimplicia), die tot de medicijnen be- hooren. In deezen zin word ook eene befchrijving van die medicinaals dingen materia medicâ genoemt, gelijk men diergelijke van verfcheidene Doftoren in de Medi- cijnen heeft. ■ MATERIA PERLATA, ook van zommige Magi-
fierium van zweetdrijvende antimonie genoemt , dewijl
ze daar uit bereid word, en ook meest daat uitbeftaaii
K 3 jjefchiedend,*;
|
|||||||||||||||
f deele ofin't geheel," zëe'r fraai m»f fil !. v.a"ziJde
|
|||||||||||||||
:£efabriceen zijn, die ót bet zelfd^oi , 6
|
van vloer-
|
||||||||||||||
matten hPi,iôJj ~i . ,zelMe gebruik van v oer-
enSnaïS± 5££ de^ ™ ^goedigde
|
|||||||||||||||
————_?«_„_
|
|||||||||||||||
MAT.'
|
||||||||
t*$8» MAT.
|
||||||||
■falit, of algemeene Rekenkonst, met de Atgelra, Q, ï
eulus differentialis en integralis, enz. 2. De GecB(' tria ëlementaris, of befpiegelende Meetkonst; weft» beide den grondfteun van de overige uitmaaken, ^ ' vorders zijn, 3. De Geometria practica, of werkdadig) 1 Meetkonst. 4. De Mechanica, of Werktuig-kunde eene zeer nuttige en bezondere weetenfehap. 5, jl ; Hijdrofiatha, of Waterweeg-kunde. 6. De Hijdnwi ; ca , of Waterleid-kunde. 7. De Architeüura civltii of burgerlijke Bouw-kunde. 8. De Archite&urs, «g t taris, of Krijgsbouw-kunde, tot welke de Artillerie tï 1 Pijrotechnia of Vuurwerkers konst behoort. 9. De G» graphia, of Aardrijks-kunde. 10. De Hijdrog'raphk i of Water-en Zeevaarts-kunde, anders ook Navigatkf i Stuurmans konst genoemt. ir. DeChronologia, ofTi|( ': rekenings-kunde. 12. De Aftronomia, of Sterre-kuni; i 13. Gnomonica, of Zonnewijzer-kunde. f Hier bij koomt een tweede en derde Clasfe derbezt: l
dere Mathematifche weetenfehappen, welke zijn; 1; î De Optica, of Gezigts-kunde. 15. De Catroptica, i s Spiegel kunde. 16. De Dioptrica, -of Doorz-igt-kuni "* 17. DePerjpeUiva , of Vergezigtkunde ; welke allevi: a haar betrekking op het gezigt hebben. 7 8. Acoußh ** of Gehoor-kunde; en 19. de Mufica, of Stem-konst, ^ Tot de derde Clasfe behooren die weetenfehappï! *
welke wel hoofdzaakelijk tot vermaak, en voqrzf v gebruikt, tot fpeculatie van den Geest dienen ,* als: z Afirologia divinatoria , of Ster wikkunde; de Chiron! £ iia , of Waarzegging uit de Handen. De Phijfie^ ° Tnia, of Waarzegging uit het Aangezigt, en 't gek *.s Ie weezen van 's menfehen lighaam. De Geomantia, " Punüeer konst ; en ten laatften de Arithmetica pijiln\ '• rica, of Naamletters-rekening. Hoewel deeze weetenfet: | pen van de derde Clasfe, zonoodig niet zijn, om des * ve te weeten of te leeren , en alleen totbefpiegelingb 2 nen dienen, van verhevene geesten. ^ Dewijl nu de Methode of Leerwijze, een voorna! %
zaake is, om eene weetenfehap grondig en met oii j voortedraagen, en aan anderen te leeren, en om et . Qjiestie of Voorftel optelosfen en te bewijzen ; zo ne , de mathematifche of wiskonstige methode, boven andt ^ daar in de voorrang, en kan op allerlei andere weetf ' febappen toegepastworden; dog dezelve is tweërlei, 1 0 Sijnthefis en Analijfis. ;,. Sijntbefis, of eigemVijkematkematifche Methode, iüw
danige, welke begint met de allereerfte grondbegfe ■ len, waar uit na vervolg andere waarheden afgelt j* worden, naar dat de eene uit de andere vloeit, of'0 dat dezelve dienstig of noodig zijn, om andere waart g den te bevatten, totdat men eindelijk trapswijze gerï< . •tot waarheden , waar door het voorgeftelde $ I -beweezen word. z< De order, welke in deeze methode gehouden word.'fc
ftaat daar in, dat men van de Definitie begint, ent' . van voortgaat tot de Axioma's en Postulata, waaf'ts vervolgers-de Theorema's en Problema'sgegrondveste « den: daar men overal , al waar het nuttig en ^ ■ dig is , ConjeUaria er bijvoegt. Het zal niet << fl nuttig zijn, deeze termen of konst-woorden hier tevt o klaaren. k' Definitie of Bepaling, is eene explicatie der dinf^ d
daar men van fpreekt, om dezelve beter te kenne" ! » van andere te onderfcheiden, dog dezelve zijn tweé^ 1 als 1. Definitio nominalis, of woordelijke Bepaling i l\ U de zodanige, waar doot de termen die men in't ver1*; |
||||||||
^efchiedende de bereiding' aldus: Men kookteen ge-
deelte van zwietdrijveade antimonie fterk in water, waar ■door een goed gedeelte daar van zich in het water ont- bind ,' men fikreen daar na de folutie , en doet ze pre- «cipiteeren met ficrke azijn, .of met geest van vitriool, zo verkrijgt men de maïma perlata, die men vervolgens met •water verzoet, daar na droogt en bewaart. Dit poeder koomt met de zweetdrijvende antimonie in werking over een, verfterkt echter iets meer, en is fijn- der; laat zich daarenboven zeer gemakkelijk in eenig foekwaam vogt ontbinden, en word billijk onder de veel vermoogende geneesmiddeien (remédia polijchresta) ge- telt; het tempert de overmaatige hitte, als ookde gis- ting des bloeds, en bevordert deszelfs omloop, verdeelt de ftiiftaande vogten, en doet zagtjes zwectenj wes- ha'ven |