-ocr page 1- -ocr page 2-



K-ï’-. f'quot;,;:



-ocr page 3-

-V wm

* ' \ s'M


quot;¦A

' ïwi

?::


;: nbsp;nbsp;nbsp;'i' f


\%t


'•i?


,‘i


'-sH

'.¦m

. lt;¦



-ocr page 4- -ocr page 5-

HET HUWELIJK

BIJ DE

ETHNOLOGISCHE OERVOLKEN”

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN ENnbsp;WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKS-UNIVERSI-TEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DENnbsp;WAARNEMEND RECTOR-MAGNIFICUS PROF.nbsp;L. VAN VUUREN, HOOGLERAAR IN DEnbsp;VERENIGDE FACULTEITEN DER WIS- ENnbsp;NATUURKUNDE EN DER LETTEREN ENnbsp;WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DEnbsp;SENAAT DER UNIVERSITEIT IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN OP VRIJDAGnbsp;10 JULI 1942 DES NAMIDDAGSnbsp;TE 3 UUR

DOOR

THEODORUS WILHELMUS CRUL

GEBOBEN TE MAKASSAR

LEIDEN 1942

A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ N.V.

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

1785 7784

-ocr page 6- -ocr page 7-

Aan mijn Ouders

-ocr page 8- -ocr page 9-

Het beëindigen van mijn studie aan de Utrechtse Universiteit doet mij dankbaar terugdenken aan allen, die mij in deze jaren hebbennbsp;geleid.

Hooggeleerde Fischer, hooggeachte Promotor, met dankbaarheid gedenk ik Uw leerrijke colleges, die bij mij de belangstelling hebbennbsp;gewekt voor de Ethnologie. Uw kennis en Uw altijd gereed staandenbsp;toewijding hebben mij telkens weer geholpen bij de moeilijkheden,nbsp;die zich in mijn werk voordeden. Uw inzicht. Uw zo persoonlijkenbsp;belangstelling zal ik niet licht vergeten. U dank ik heel bizonder.

Hooggeleerde Van Vuuren, Uw bezielende colleges en de door U zo geestdriftig geleide excursies hebben mij de Sociaal-Geographische problemen leren kennen en steeds zullen deze mijnnbsp;aandacht blijven trekken.

Grote dank ben ik U verschuldigd. Hooggeleerden Oestreich, die mij in de Geomorphologie hebt ingeleid. De leiding van Uw scherpnbsp;onderscheidende geest en Uw vriendelijke tegemoetkomendheidnbsp;zijn mij bij mijn studie tof grote steun geweest.

Hooggeleerde Oppermann, Hooggeleerde Kernkamp, Hooggeleerde Geyl, hartelijk dank ik U voor de vorming, welke Uw Geschiedeniscolleges mij hebben geschonken.

Hooggeleerde Van Everdingen, Uw colleges hebben bij mij een blijvende belangstelling gewekt voor de Meteorologie.

Hooggeleerde Vening Meinesz, voor Uw colleges Kartographie ben ik U ten zeerste dankbaar.

Zeergeleerde Heere, met bizonder genoegen denk ik terug aan Uw colleges en dank U voor Uw behandeling van de zo actuelenbsp;sociologische problemen.

Zeergeleerde Mej. Hol, Uw bizondere hulpvaardigheid zal mij steeds in dankbare herinnering blijven.

Tenslotte dank ik mijn vrouw voor de steun, die zij mij bij mijn werk heeft geschonken.

-ocr page 10- -ocr page 11-

INHOUD

Bladz.

I. Inleiding..... i

II. Centraalafrikaanse Pygmeeën ........ nbsp;nbsp;nbsp;13

III. Andamanezen..............36

I^* Semang ................ nbsp;nbsp;nbsp;37

V. Negrito’s DER Filippijnen .......... nbsp;nbsp;nbsp;53

VI. nbsp;nbsp;nbsp;Wedda’s ................nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;64

VII. nbsp;nbsp;nbsp;Zuid-Oost-Australiërs ...........nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;76

a. nbsp;nbsp;nbsp;Goumditchmara ........... 78

b. nbsp;nbsp;nbsp;Wotjobaloek .............nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;91

c. nbsp;nbsp;nbsp;Koelin ...............nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;97

VlII. Bosjesmannen .............. 106

IX. VUURLANDERS .............. nbsp;nbsp;nbsp;130

X. Staat van gegevens ontleend aan de ethnografische hoofdstukken

Xl. Conclusie ........ 137

XII. Litteratuurlijst ............. 136

VII

-ocr page 12-


\ \


•/i

-ocr page 13-

INLEIDING,

In de ethnologic heeft het huwelijk als sociaal verschijnsel, hetzij als verbintenis tussen een bepaalden man en een bepaalde vrouw,nbsp;hetzij om de grote psychische betekenis voor de betrokken personen,nbsp;steeds grote belangstelling gewekt. De vele variaties bij de door denbsp;gemeenschap geoorloofde sexuele verhoudingen gaven het aanziennbsp;aan velerlei theorieën over de oorsprong of wel de oudste vorm vannbsp;het huwelijk.

Lang gold de monogamie, mede onder invloed van de geloofswaarheid der Christelijke leer: „God zelf heeft het huwelijk ingesteld bij de schepping van het eerste mensenpaarquot;, als de meest oorspronkelijke huwelijksvorm. Zelfs het rationalisme der Fransenbsp;revolutie tastte deze opvatting niet aan; eerst in het midden dernbsp;vorige eeuw werd ze als in strijd met de waarheid bestreden. Bacho-fen, Morgan, Maclennan en nog vele anderen aanvaardden in denbsp;eerste tijden der mensheid een huwelijks- en gezinsloze samenleving, waaruit zich als opeenvolgende phasen het groepshuwelijk, denbsp;polygynie en tenslotte de monogamie hebben ontwikkeld.

De Zwitserse jurist J. J. Bachofen bracht in zijn werk: Das Mutterrecht, eine Untersuchung über die Gyndkokratie der Altennbsp;Welt nach ihrer religiösen und rechtlichen Natur, i86i, voor hetnbsp;eerst deze evolutionistische theorie omtrent het huwelijk. Uit klassiekenbsp;bronnen over de „barbarenquot; putte hij zijn gegevens en besloot totnbsp;een volkomen ongeregelde geslachtelijke gemeenschap, de „Sumpf-Zeugungquot; of promiscuïteit, waaruit zich een matrilineale verwantschap ontwikkelde. Als van later datum en uit het matrilineale stelselnbsp;voortgekomen, gold voor Bachofen de patrilineale ordening.

Na den Zwitsersen evolutionist kwamen anderen diens schema wijzigen en uitwerken. Zo vinden we, om slechts deze te noemen,nbsp;bij Morgan in zijn werk: Ancient Society, 1877, na het stadium dernbsp;promiscuïteit nog enkele phasen onderscheiden:

I. de bloedverwantschapsfamilie (consanguine family) in de vorm van een geslachtelijke verbinding tussen alle bloedverwanten vannbsp;dezelfde generatie;

-ocr page 14-

2. nbsp;nbsp;nbsp;het groepenhuwelijk (Punalua): de mannelijke leden van hetnbsp;ene stamdeel waren gezamenlijk gehuwd met de vrouwelijke ledennbsp;van het andere stamdeel en omgekeerd ;

3. nbsp;nbsp;nbsp;de moederrechtelijke familie (syndasmian or pairing family)nbsp;was gebaseerd op huwelijken van enkele paren, maar zonder eennbsp;exclusieve cohabitie;

4. nbsp;nbsp;nbsp;de vaderrechtelijke familie (patriarchal family), de man wasnbsp;gehuwd met verscheidene vrouwen;

5. nbsp;nbsp;nbsp;de monogamie (monogamian family), een huwelijk tussennbsp;één man en één vrouw met exclusieve cohabitie.

Aan dit soort evolutionistische gedachtenspinsels, dat al heel weinig met de werkelijkheid gemeen had, mag slechts geringe waardenbsp;worden toegekend. Toch heeft het grote opgang gemaakt, ook buitennbsp;de direct wetenschappelijke wereld, vooral door een werk als datnbsp;van den socialistischen schrijver Engels: Der Ursprmg der Familie,nbsp;des Privateigentumes and des Staates,

Steeds heeft deze evolutionistische geschiedschrijving haar bestrijders gevonden. Onder hen is een der meest deskundigen en felsten Wilhelm Schmidt. Schoon de evolutie-idee als zodanignbsp;niet verwerpend, heeft hij in zijn in 1910 verschenen werk: Dienbsp;Stellung der Pygmaenvölker in der Entwicklungsgeschichte desnbsp;Menschen, de wijze, waarop door de evolutionistisch gerichte ethno-logie den feiten geweld werd aangedaan, fel gehekeld.

In dit werk geeft hij als zijn oordeel, in tegenstelling met de autoriteiten op dit gebied Kollmann en Schwalbe, dat de Pygmeeën in Afrika, Azië en Oceanië één ras vormen. In evolutionistische zin ennbsp;met een beroep op de biogenetische grondwet van Müller—Hackel,nbsp;spreekt hij met Kollmann over een kindsheidstadium der mensheid.nbsp;Physisch zouden de Pygmeeën met hun geringe lichaamslengte, hunnbsp;grote romp in verhouding tot de lengte hunner extremiteiten, hunnbsp;grote schouderbreedte, hun fijne sierlijke handen, enz. infantielenbsp;kenmerken vertonen. Met Kollmann’s opvatting, volgens welke ernbsp;even zovele Pygmeeën- als lange rassen zouden zijn, kan W. Schmidtnbsp;zich niet verenigen. Evenmin met die van Schwalbe, volgens wiennbsp;de Pygmeeën te beschouwen zijn als: „Das Resultat einer Auslesenbsp;unter fortwahrender Einwirkung auBerer Verhaltnisse, namlichnbsp;relativ geringer Ernahrung bei gleichzeitiger Isolierung^).” Naarnbsp;het oordeel van Wilhelm Schmidt vertegenwoordigen de Pygmeeënnbsp;één ras en wel het oudste voor het onderzoek bereikbare: „Anthro-pologisch, ergologisch, wirtschaftlich, künstlerisch, soziologisch.

-ocr page 15-

ethisch und religiös bilden die Pygmaenvölker eine scharf charakte-risierte Einheit, die nicht minder positiv zueinander sich schliefit, als negativ von allen anderen Völkergruppierungen sich abhebt”.

In de geschriften der cultuur-historische ethnologie der laatste twintig jaren worden behalve de Pygmeeën ook nog Wedda’s, Zuid-Oost-Australiërs, Vuurlanders en anderen gerekend tot de „oervolken”. Wat met deze term „oervolken” bedoeld wordt en waaromnbsp;deze van zo’n grote betekenis geacht worden, blijkt ut de volgendenbsp;passage, ontleend aan Schmidt's Handbuch der vergleichendennbsp;^eligionsgeschichte: „Als Urvölker bezeichnen wir diejenigen Völker,nbsp;welche den Urkulturen zu zurechnen und somit als die altestennbsp;jetzt erreichbaren Menschheitsstamme zu betrachten sind. Es ergibtnbsp;sich von selbst, von welch brennendem Interesse es ist, ihre Religio-nen kennen zu lemen. Denn in ihnen treten uns eben auch dienbsp;altesten und jetzt erreichbaren Formen der Religion entgegen,....nbsp;Vorzüglich von diesen Religionen aus muB das Problem des Ur-spmngs der Religion angegangen werden^).”

Het is duidelijk, dat hier de term „oervolk” geen biologisch begrip omvat, d.w.z. geen bepaald ras aanduidt, in tegenstelling met denbsp;vroegere opvattingen toen uitsluitend de Pygmeeën bestudeerdnbsp;werden om de oorspronkelijke cultuur te leren kennen.

De begrippen „Urvölker” en „Urkulturen” zijn echter meer-Zmnige begrippen, die bovendien in het algemeen spraakgebmik veelal een andere betekenis hebben dan in de cultuur-historischenbsp;ethnologie, waardoor verwarring ontstaat. Het is daarom van grotenbsp;betekenis, dat Bornemann in Die Urkultur in der Kulturhistori-schen Ethnologie, 1938, door zijn kritische beschouwing beduidendenbsp;verheldering schenkt omtrent de bedoelde begrippen.

Onder cultuur in ethnologische zin verstaat Bornemann; „das in einem Volke typische®).” Daar het Duitse „Kultur” de Nederlandse begrippen „beschaving” en „cultuur” omvat, moet hetnbsp;typische hier dus zowel betrekking hebben op de uiterlijke vormennbsp;van het leven als op de uitingen van de geestelijke waarde der individuen.

Het begrip „oer” betekent „eerste” of „oudste”. Het begrip oud kan echter zowel een absolute als een relatieve tijdsaanduiding zijn.nbsp;In de ethnologie is praktisch altijd van het laatste sprake, daar in denbsp;ethnologie de vroegere toestanden slechts gekend worden uit denbsp;tegenwoordige. Wanneer er sprake is van de oudste cultuur kan dit

-ocr page 16-

betekenen de oudste van de thans bestaande culturen, maar kan ook aanduiden de absoluut eerste cultuur der mensheid. Mede naar aanleiding hiervan komt Bornemann tot de volgende vijf onderscheidingen van het begrip oercultuur.

Onder oercultuur I verstaat hij de absoluut eerste cultuur. Het is mogelijk, dat deze cultuur eerst een ontwikkeling heeft doorgemaakt vóór zij zich over de wereld verbreidde, zodat niet oercultuurnbsp;I maar een verdere ontwikkeling hiervan, door Bornemann oercultuur II genoemd, werd verder gedragen. Daar deze evolutie slechtsnbsp;hypothetisch is, moet het tot de mogelijkheden gerekend worden,nbsp;dat oercultuur II identiek is met oercultuur I.

Wanneer nu in meer dan één continent, het verst van de invalspoort verwijderd, culturen worden aangetroffen, die verwantschap vertonen, dan kunnen we uit de verwante elementen oercultuur IInbsp;leren kennen. Het is echter mogelijk, dat de culturen, uitgegaan vannbsp;oercultuur II, verdwenen zijn.

In het cultuurcentrum kan een verdere ontwikkeling plaats gehad hebben en hieruit kunnen zich opnieuw cultuurstromingen over denbsp;wereld verbreid hebben, die wèl standhielden.

Nu is het mogelijk door bestudering van de culturen het verst verwijderd van de invalspoort en waarvan door middel van de ver-wantschapscriteria bewezen is, dat zij van één oorsprong afkomstignbsp;zijn, het cultuurcomplex te leren kennen, dat zij bezaten vóór denbsp;verspreiding. Van dit cultuurcomplex kan niet gezegd worden, datnbsp;het tot oercultuur I of tot oercultuur II behoort, maar alleen, datnbsp;het van de tegenwoordige bestaande culturen der natuurvolken hetnbsp;oudste complex is. Dit cultuurcomplex noemt Bornemann denbsp;„ethnologische oercultuur” of kortwegshalve oercultuur III. Zij kannbsp;slechts gekend worden na een uitgebreide studie. De kennis ervannbsp;zal zich steeds verdiepen en aan veranderingen onderhevig zijn.nbsp;We kunnen dus spreken van de „oercultuur volgens detegenwoor-woordige stand der onderzoekingen”, na aangeduid te hebben,nbsp;welke oercultuur we willen leren kennen. Deze cultuur noemtnbsp;Bornemann oercultuur IV. Onder oercultuur V verstaat hij de culturen, die de gegevens verstrekken om oercultuur III en IV tenbsp;leren kennen 1) 1).

1

De onderscheidingen, zoals ze gemaakt zijn tussen oercultuur I, II en III, zijn noodzakelijk. Dit blijkt uit de absolute tijdsbepalingen doornbsp;Soergel van enkele prae-historische vondsten. De Homo Heidelbergensisnbsp;kon deze geomorpholoog stellen op ongeveer 530.000 jaar geleden en denbsp;Neandertaler op ongeveer 115 a 110.000 jaren.

-ocr page 17-

De Centraalafrikaanse Pygmeeën, Andamanezen, Semang, Negrito’s, Wedda’s, Zuid-Oost-Australiërs, Bosjesmannen, Vuurlanders en anderen zijn de dragers van oercultuur V, omdat zij J

1. nbsp;nbsp;nbsp;in de randgebieden van de continenten of in de geïsoleerdenbsp;streken teruggetrokken leven ;

2. nbsp;nbsp;nbsp;zich allen bevinden in het beginstadium van de verzorgings-wijze: het jagen en verzamelen;

3. nbsp;nbsp;nbsp;nog volkomen primitieve woningen, kleding, werktuigen ennbsp;wapens bezitten;

4. nbsp;nbsp;nbsp;eenvoudige sociale verhoudingen kennen.

Terecht toont Bomemann in zijn studie aan, dat deze omstandigheden nog geen aanleiding behoeven te zijn te menen, dat men oercultuur III zal kunnen leren kennen door de bestudering van oercultuur V. Hoe Bomemann zich de methode denkt om de relatief oudste ethnologische cultuur te vatten, blijkt uit het volgendenbsp;syllogisme;

Major: „Wenn sich in den von der Einfallspforte am weitesten entfernten Gebieten mehrerer Kontinente und überhaupt in derennbsp;Rückzugsgebieten ein inhaltlich charakteristisch gleicher Kultur-komplex findet, der auf einen einmaligen Ursprung zurückgeführtnbsp;werden muB, dann ist darin der entwicklungsgeschichtlich altestenbsp;Kulturkomplex der ethnologischen Kuituren erfaBt.”

Minor: „Tatsachlich findet sich in mehreren Kontinenten in den Gebieten, die am weitesten von der Einfallspforte entfernt sind,nbsp;und überhaupt in den Rückzugsgebieten, ein Kulturkomplex, dernbsp;wegen seiner charakteristischen Ahnlichkeit auf einen einmaligennbsp;Urspmng zurückgeführt werden muB.”

Conclusie: „Also ist dieser Kulturkomplex der entwicklungsgeschichtlich alteste der ethnologischen Kuituren ®).”

Eén van de elementen van het hier bedoelde cultuurcomplex vormt het huwelijk. Het is nu één van de doeleinden van deze studienbsp;om na te gaan of bij de volken, die zich in de verschillende continenten bevinden, het verst van de invalspoort verwijderd of innbsp;geïsoleerde gebieden, het huwelijk wegens zijn karakteristiekenbsp;overeenkomsten tot slechts één enkele oorsprong herleid kan worden.

Voor de instandhouding der mensheid is de geslachtelijke vereniging van man en vrouw noodzakelijk. De vereniging met dit doel geschiedt binnen een verbintenis, die we het huwelijk noemen.nbsp;Maar, wanneer een kind geboren is, behoeft het hulpeloze wezentje

-ocr page 18-

bescherming en verzorging. Hiertoe zijn op de eerste plaats verplicht, zij, die het kind verwekt hebben. Het huwelijk is dus een verbintenis tussen man en vrouw met het doel kinderen voort tenbsp;brengen en op te voeden. Wel heeft het huwelijk nog andere doeleinden, als de regeling van het sexuele leven, maar de zorg voor eennbsp;nageslacht is o.i. het voornaamste.

De belangrijkste uiteenzettingen der cultuur-historische ethno-logie over het huwelijk der „ethnologische oervolken” schonken ons het Pygmeeënboek en artikelen en voordrachten van W. Schmidtnbsp;en W. Kopp rs.

In zijn bcïk over de Pygmeeën schrijft Schmidt: „Auf sozialem Gebiete finden wir zunachst die Einzelfamilie in unzweideutigernbsp;Klarheit eingerichtet, dazu in einer Reinheit und Festigkeit, wienbsp;sie bei den meisten übrigen Natur- und den Kulturvölkem nichtnbsp;mehr anzutreffen ist. Es besteht die Monogamie, in der wie in einernbsp;Reihe anderer sozialer Institutionen, eine weitgehende Gleich-achtung und Gleichstellung der weiblichen mit der mannlichennbsp;Persönlichkeit zum Ausdruck gelangt, jedoch nicht so, daS dienbsp;natürliche Oberherrschaft des Mannes in der Familie dadurchnbsp;aufgehoben würde.” Verder heet het: „Die Pygmaen Stammenbsp;beobachten samtlich entweder ausschliefilich oder weit überwie-gend das Prinzip der Monogamie *).”

Volgens Schmidt vinden we dus bij de Pygmeeën een reine en hechte huwelijksband, zoals we die niet meer aantreffen bij denbsp;meeste cultuur- en natuurvolken. De vergelijking in het citaat zounbsp;dan haar volle waarde krijgen, als vooraf bepaald was, hoe de huwelijksverhoudingen zijn bij de overige cultuur- en natuurvolken.nbsp;Van meer betekenis is de absolute verklaring, dat op ondubbelzinnige wijze de gezinsvorming bij de Pygmeeën wordt aangetrofifen.

De monogamie komt bij de Pygmeeën voor. Deze conclusie van Schmidt is o.i. van weinig waarde, omdat bij ieder volk de monogamie voorkomt. Alleen de frequentie van deze soort verbintenissennbsp;en de reden waarom zij voorkomen, zijn van belang.

De Pygmeeën, zegt het tweede citaat, zouden het beginsel der monogamie in acht nemen. Naar hun overtuiging zou het huwelijknbsp;een verbintenis zijn tussen één man en één vrouw en iedere anderenbsp;vorm zijn af te keuren. Blijkt dit inderdaad het geval, dan is het vannbsp;belang na te gaan, waarom ze iedere andere echtelijke samenlevingnbsp;veroordelen en welk gezag voor de naleving hunner gewoontennbsp;zorgdraagt.

-ocr page 19-

Zou inderdaad het monogame huwelijk uitsluitend of vrijwel uitsluitend voorkomen, dan is van belang, na te gaan welke motieven en welke omstandigheden hiertoe geleid hebben. Hun motievennbsp;kunnen van materiële en ideeële aard zijn. De omstandigheden,nbsp;waaronder geleefd wordt, en de mentaliteit van het subject bepalennbsp;dit. Uit de aard der zaak zijn de eerste het duidelijkst te onderkennennbsp;en het verwondert dan ook niet, dat de getuigenissen ter verklaringnbsp;van toestanden bij de primitieve volken meestal slechts deze betreffen. Hoeveel moeilijker is het van de primitieve volken de ideeëlenbsp;motieven te leren kennen, die van invloed zijn op hun doen en laten.nbsp;Slechts de ethnografen, die lange tijd met bepaalde volken in aanraking zijn gekomen of beter nog onder hen geleefd hebben, zijn innbsp;staat hierover betrouwbare gegevens te verstrekken. Men kan zien,nbsp;dat de man jaagt en de vrouw knollen verzamelt en dat ze elkaarnbsp;nodig hebben voor hun dagelijks levensonderhoud, maar men dringtnbsp;daarmee niet door in de intieme sfeer, die ieder huwelijksleven omgeeft. Toch is het van belang die te leren kennen, teneinde het voorkomen van de monogamie te kunnen verklaren. Hieraan is m.i.nbsp;zeker onvoldoende aandacht besteed.

Vergelijken we Schmidt’s conclusie in het Pygmeeënboek met zijn uiteenzetting in het Handwörterbuch der S taatswissenschaf-ten van 1926, onder „Familie”, handelende o.m. over de monogamie bij de oervolken, dan lezen we hier: „Sie herrscht ausnahmlosnbsp;bei den Andamanesen, Teilen der Semang, und der Senoi aufnbsp;Malakka, den Wedda auf Ceylon, den Toala auf Celebes, bei dernbsp;gröBten Anzahl der Negritos auf den Philippinen und der Negrillennbsp;in Zentralafrika. Sie ist durchgangig bei den Gezstammen in Ost-brasilien und den meisten Stammen des Gran Chaco, den Alakaluf-,nbsp;Yagan-, und Ona-Feuerlandem und dem gröBten Teil der altkali-fornischen Stamme. Bei den Buschmannern war früher die Polygamie selten. In Südostaustralien waren die Wotjobaluk und dienbsp;Gournditchmara strikt monogam, bei den Kulin und Yuin warnbsp;Polygamie selten We constateren, dat in deze aanhaling nietnbsp;enkel sprake is van de Pygmeeën, maar ook andere volken genoemdnbsp;worden, die Schmidt eveneens rekent tot de dragers der oercultuur.nbsp;Door deze uitbreiding viel het hem moeilijker overeenkomstige verhoudingen te vinden. Vandaar dat Schmidt niet spreekt van denbsp;monogamie der oercultuur, maar de daartoe behorende volken afzonderlijk noemt om er de heersende toestanden te beschrijven.

Aan de voordracht, welke W. Koppers op de „Semaine Interna-

-ocr page 20-

tionale d'EthnoIogie Religieusequot; in 1929 hield, ontlenen wij het volgende: „La monogamie stricte est pratiquée par les Andamanais,nbsp;les Wedda (Sarasin, Seligman) et les Toala. II en est de même, selonnbsp;Ie P. Seiwert, chez les Negrilles Bagielli du Cameroen. La monogamie est chose normale dans la plupart des groupes des Boschimans,nbsp;ainsi que parmi les tribus de Gez du Bresil oriental, comme aussinbsp;chez les Fuegiens. Dans l'Australie du S. E., les Gournditchmaranbsp;et les Wotjobaluk étaient exclusivement monogames.”

Een overeenkomstige verklaring van Koppers vinden we in het Hcmdwörterbuck der Soziologie 1931, onder de titel „Ehe und Familiequot;: „Die Ehe der ethnologischen Urvölker, in so weitem MaBenbsp;Neigungsehe, stellt entsprechend oft eine monogame Verbindungnbsp;dar. Strikte Monogamie üben z. B. die Andamanesen (Man), dienbsp;Wedda (Sarasin, Seligman) und die Toala au£ Celebes. Monogamienbsp;erscheint als das bei weitem vorherrschende auch bei den meistennbsp;Negrillenstammen Zentralafrikas (Seiwert, Schebesta), bei vielennbsp;Buschmanngruppen, ferner bei den Gez-Stammen in Südost-brasilien, bei den Feuerlandern wie auch bei mehreren Primitiv-stammen Südostaustraliens.”

Een grote overeenstemming tussen de opvattingen van Schmidt en Koppers valt direct op. Toch zijn er belangrijke verschillen. Denbsp;volken, door ieder van hen genoemd, verschillen, Schmidt behandeltnbsp;meer volken dan Koppers. Hij noemt ook de Senoi van Malakka, denbsp;Negrito's van de Filippijnen en de Oud-Californische stammen;nbsp;van de Zuid-Oost-Australiërs ook nog de Koelin en Yoein. Volgensnbsp;beider mening zijn de Andamanezen, Wedda’s, Toala, Gournditchmara en Wotjobaloek zonder uitzondering monogaam. In 1931 rekentnbsp;Koppers de twee laatstgenoemden niet meer tot de strikt monogamen.nbsp;Sterk overheersend of algemeen is het monogame huwelijk bij denbsp;Bosjesmannen, Gez-stammen en Vuurlanders. De termen „durch-gangigquot; en „bei weitem vorherrschende” zijn nogal vaag. Wanneernbsp;kunnen we van een volk zeggen, dat het sterk overheersend of innbsp;het algemeen monogaam is ? Van veel grotere waarde zijn procentuele getallen, die mogelijkheid scheppen vergelijkingen te maken metnbsp;andere volken.

De Pygmeeën van Centraal-Afrika zijn volgens Schmidt zonder uitzondering monogaam. Volgens Koppers is dit alleen met denbsp;Bagielli het geval en zijn de overigen slechts sterk overheersendnbsp;monogaam. Het oordeel van Koppers is in het algemeen mindernbsp;gunstig dan dat van Schmidt. Opmerkelijk is, dat Koppers in het

8

-ocr page 21-

door ons geciteerde niet over de Negrito’s van de Filippijnen spreekt. Toch hebben dezen altijd de belangstelling van de cultuur-historischenbsp;ethnologie gehad. Schmidt behandelt ze in zijn Pygmeeënboek;nbsp;Vanover be rgh heeft in Anthropos een serie artikelen aan verschillende van deze volkjes gewijd, en Schebesta, bekend door zijn studiereizen naar de Centraalafrikaanse Pygmeeën en Semang, bezochtnbsp;voor enkele jaren ook de Negrito's. Bij een bespreking van denbsp;monogamie der „ethnologische oervolken” mogen zij zeker nietnbsp;ontbreken.

Behalve het monogame karakter noemt Schmidt als tweede verrassende feit betreffende het huwelijk der oervolken: „Festigkeit und Reinheit des einmal geschlossenen Ehebandes, wie sie beinbsp;Naturvölkern spaterer Stufen und selbst bei vielen Kulturvölkern

nicht mehr angetroffen wird. Das zeigt sich----bei den meisten

dieser Stamme in der Seltenheit der Ehescheidung, so, daB besonders wenn Kinder da sind, stellenweise selbst von einer tatsachlichennbsp;Unauflöslichkeit der Ehe gesprochen werden kann ®).”

Schmidt’s opvattingen over dit ontbreken van de scheiding blijken in de jaren 1910—1926 niet veranderd te zijn. In 1910 schreefnbsp;hij immers reeds in zijn Pygmeeënboek: „Die freiwillige Ehetren-nung ist weit seltener, und die Ehe kommt dem Ideal der Unauflöslichkeit bei weitem naher, als es bei den spateren Vólkern geschieht.

Op de hierboven genoemde ethnologische week in 1929 getuigde Koppers omtrent de echtscheiding: „Qu’en est-il k présent de lanbsp;stabilité et de la pureté du mariage chez les peuples ethnologique-ment primitifs ? Ils contrastent du tout au tout k ce point de vuenbsp;et bien èleur avantage — avec les peuples civilisés et non-civilisés ®).”

Duidelijker is zijn uiteenzetting in het Handwörterbuch der Soziologie onder het hoofd „Ehe und Familie”: „Auch in Bezugnbsp;auf Festigkeit und Reinheit der Ehe können die ethnologischennbsp;Urvölker sich wohl sehen lassen.... Die Ehescheidung ist seltennbsp;und ganz unbekannt, nachdem dem Paar ein Kind geboren ist....nbsp;Bei den Negritos gilt auch Kinderlosigkeit nicht als Scheidungs-grund, obwohl bei den entwickeltem Nachbarstammen eine Schei-dung auf diesen oder ahnlichen Gründen leicht und haufig ist.nbsp;(Vanover be rgh).”

Wat echtelijke trouw en hechtheid van de huwelijksband betreft, zouden de toestanden gunstiger zijn dan bij de overige natuurvolken, ja zelfs dan bij vele cultuurvolken. Welke natuur- of cul-

-ocr page 22-

tuurvolken ? Hoe is de toestand bij die volken ? De echtscheidingen zouden zelden voorkomen. Na de geboorte van een kind helemaalnbsp;niet, zodat zelfs van een daadwerkelijk onontbindbaar huwelijknbsp;gesproken kan worden.

Het is juist, om, wanneer er sprake is van de hechtheid van de huwelijksband, onderscheid te maken tussen een huwelijk, waaruitnbsp;kinderen zijn gesproten, en een huwelijk zonder kinderen. Wanneernbsp;het verwekken van kinderen doel van het huwelijk is, menen we,nbsp;is er zelfs aanleiding om alleen dan van echtscheiding in de primitieve gemeenschap te spreken, wanneer het huwelijk wordt ontbonden, nadat het gezegend is met één of meer kinderen. De primitieve gemeenschap heeft grote behoefte aan kinderen door de grotenbsp;sterfte. Wil dus de groep in stand blijven, dan zijn de huwelijken,nbsp;waaruit kinderen voortkomen, onontbeerlijk. De primitieve is ooknbsp;buitengewoon gesteld op kinderen. Wanneer een vrouw onvruchtbaar blijkt, zal haar man van haar scheiden. Ook door het feit, datnbsp;geslachtelijke omgang bij de primitieven vóór het huwelijk wordtnbsp;toegelaten, verliest de huwelijkssluiting voor hen de betekenis vannbsp;een instelling, die deze omgang sanctionneert. Hierdoor wordt hetnbsp;huwelijk vrijwel uitsluitend gericht op het te verwachten kind.

Het is voor den ethnograaf, wanneer hij de primitieven bezoekt, praktisch niet na te gaan, of de man of de vrouw reeds eerder getrouwd waren, indien er uit een vorig huwelijk geen kinderennbsp;voortgekomen zijn. Dit heeft tot gevolg, dat men de frequentie dernbsp;echtscheiding vrijwel niet kan nagaan. Zowel op grond van denbsp;opvattingen der meest primitieven over het huwelijk, als ook omnbsp;praktische overwegingen kunnen we het huwelijk eerst dan voltooidnbsp;achten, als het met een kind gezegend is en eerst indien daarna denbsp;ouders van elkaar gaan van echtscheiding spreken.

Als het derde kenmerkend feit betreffende het huwelijk der oervolken geldt in de cultuur-historische ethnologic de wijze, waarop dit tot stand komt.

In zijn Pygmeeënboek zegt Schmidt; „Die gegenseitige Wahl beider Nupturienten ist jedenfalls einem viel weiteren Umfangnbsp;frei als bei den übrigen Vólkern, und gegenseitige Neigung hatnbsp;Raum, sich dabei zu entfalten, und entfaltet sich tatsachlich.” Ooknbsp;hier weer een vergelijking met andere volken. De uitdrukking: „innbsp;veel grotere mate vrij” is weinig zeggend. Het huwelijk zou totnbsp;stand komen op grond van een wederzijdse genegenheid. Maar zijn

10

-ocr page 23-

er dan geen door het gewoonterecht verboden of bevolen huwelijken, waaraan de nupturienten zich moeten houden? Bestaat er geennbsp;ruilhuwelijk, waardoor het meisje verhinderd kan worden haarnbsp;genegenheden zonder meer te volgen? Het zou juister zijn te spreken van „geen gedwongen huwelijk”.

In het Handwörterbuch der S taatswissenschaf ten schrijft Schmidt hierover: „Nicht der Raub- und nicht der Kaufehe findet sich hier,nbsp;sondem die Werbeehe. Und zwar herrscht eine bemerkenswertenbsp;Freiheit nicht blo6 des Jünglings, sondern auch des Madchens,nbsp;denen von den eigenen Eltem die Entscheidung anheimgestellt wird.nbsp;Wo das nicht der Fall ist findet sich vielfach die Fluchtehe, d. h,nbsp;die einverstandliche Flucht des Jünglings und des Madchens^®).”

De toestand is hier gunstiger dan bij andere volken. Met deze andere volken bedoelt Schmidt, zoals eerder bleek, naast de hogerenbsp;ontwikkelde natuurvolken, vooral de heidense cultuurvolken.

Wanneer de jongen en het meisje hun zin slechts weten door te drijven door te vluchten, dan kan moeilijk gesproken worden vannbsp;een vrije keus. Van belang is het, te weten hoe de stam of de localenbsp;groep reageert op de vlucht. Achten zij haar in strijd met de zedennbsp;van de stam en achtervolgen zij de voortvluchtigen om hen voor denbsp;overtreding te straffen of is de achtervolging slechts schijn? Ook denbsp;aard en de mate der straf kunnen kentekenend zijn. Is de straf evenredig met de overtreding of is zij slechts van formele aard ? Is ditnbsp;laatste het geval, dan brengt de vlucht het meisje en den jongen geennbsp;werkelijke moeilijkheden en kan men wèl van een vrije keus spreken.

Koppers bespreekt de totstandkoming van een huwelijk der oervolken op de „Semaine Internationale d’Ethnologie Religieuse” van 1929 aldus: „La liberté des contractants, et pour plus de précision,nbsp;non seulement la liberté du jeune homme, mais aussi la liberté de lanbsp;fiancée, nous sont sur toute la ligne des mieux garanties chez lesnbsp;plus primitifs, alors que malheureusement il n'en est plus ainsi cheznbsp;des peuples d'un niveau économique et culturel plus élevé, et commenbsp;de vrai ce n'est plus du tout Ie cas chez maints peuples païens civili-sés.” Koppers' verklaring in het Handwörterbuch der Soziologienbsp;komt vrijwel letterlijk overeen met bovengenoemd citaat. Vrijheidnbsp;voor den jongen en het meisje en een gunstiger toestand dan bij denbsp;hoger ontwikkelde natuurvolken en bij verscheidene heidense cultuurvolken.

Naar algemeen bekend is, bestaan in de wereld der primitieven evenals overal elders bepaalde huwelijksbeletselen, zodat hier slechts

II

-ocr page 24-

sprake kan zijn van een vrijheid, beperkt door heersende huwelijks-beletselen. Koppers maakt een vergelijking met andere volken met een minder vrij huwelijk, die het meisje en soms ook den jongennbsp;noodzaken een bepaalde persoon te huwen. Dergelijke gedwongennbsp;huwelijken zouden volgens Koppers en eveneens volgens Schmidtnbsp;bij de „ethnologische oervolken” niet voorkomen.

SAMENVATTING EN PROBLEEMSTELLING.

De cultuur-historische ethnologie bestudeert het huwelijk der „ethnologische oervolken” of oercultuur V, omdat dit, naar mennbsp;meent, bij deze volken door hun geïsoleerd woongebied en algehelenbsp;primitiviteit, het meest van zijn oorspronkelijke vorm behoudennbsp;heeft. We zagen bij de behandeling van het begrip oercultuur, datnbsp;alleen het huwelijk der „ethnologische oercultuur” of oercultuur IIInbsp;door middel van verwantschapscriteria gekend kan worden.

Schmidt en Koppers noemen in verband met de bestudering van het huwelijk der oercultuur de volgende volken: Centraal-afrikaanse Pygmeeën, Andamanezen, Semang, Negrito's, Wedda's,nbsp;Bosjesmannen, Vuurlanders en de Zuid-Oost Australische stammennbsp;Gournditchmara, Wotjobaloek en Koelin.

Het huwelijk van deze volken zou strikt of sterk overheersend monogaam zijn. De echtscheiding zou zelden voorkomen en na denbsp;geboorte van een kind in het geheel niet. De echtverbintenis zounbsp;door een vrije keuze van den jongen en het meisje tot stand komen.

We hebben ons nu als taak gesteld te onderzoeken of het huwelijk van deze door de cultuur-historische ethnologie als oervolkennbsp;gewaardeerde volken werkelijk deze kenmerken bezit en in de tweedenbsp;plaats zal ons dan interesseren of er een dusdanige typische overeenkomst tussen het huwelijk van de zogenaamde „ethnologischenbsp;oervolken” aangetoond kan worden, dat deze alleen te verklaren isnbsp;door een culturele verwantschap tussen de betreffende volken.

Schwalbe’s bespreking van Schmidt’s : Die Stellung der Pygmaenvölker in Globus, 1910, biz. 98, blz. 53.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Blz. 324 e.v. ®) Blz. 13. *) Blz. 56

en 59. '*) Blz. 96 e.v. ') Blz. 167. ’) Blz. 926. «) Handw. d. St. W. 1926, blz. 927. “) Blz. 127. “) Blz. 926.

12

-ocr page 25-

CENTRAALAFRIKAANSE PYGMEEËN.

BRONNEN.

P. Schebesta: Bambuti, die Zwerge vom Kongo, 1932. (Verder aangeduid met I.) Vollblutneger and Halbzwerge, 1934 (idemnbsp;met II). Die Efe-Pygmaen, Anthropos XXV, 1930 (idem met III).nbsp;Die Ituri-Pygmden-Expedition, Anthropos XXV, 1930 (idemnbsp;met rV). Mijn tweede Expeditie naar den Congo, Katholiekenbsp;Missiën, jaargang 61, 1936 (idem met V).

De schrijver van deze werken en artikelen verbleef in het Con-gogebied voor onderzoek van de Pygmeeën in 1929 en 1930 en nogmaals gedurende anderhalf jaar in 1934 en 1935. Het artikel innbsp;de Katholieke Missiën heeft uitsluitend betrekking op de tweedenbsp;expeditie.

Schebesta's werkwijze bestond in het gedurende een of twee maanden samenleven met een Pygmeeëngroep, waarna hij weer verder trok om met andere groepen te verkeren en zo hij dit van belangnbsp;achtte weer met hen samen te leven. Deze wijze van onderzoek, denbsp;meest effectieve, vooral bij een jagers- en verzamelaarsvolk leverdenbsp;resultaten op, welke huns gelijke niet vinden in de litteratuur over denbsp;Centraalafrikaanse Pygmeeën. Vanzelfsprekend is van de doornbsp;Schebesta verzamelde gegevens voor deze studie een ruim gebruiknbsp;gemaakt.

Le Roy: Les Pygmées, Les Missions Catholiques, 1887. P. Schumacher: Die Expedition zu den Kiva-Pygmaen in Ruanda, Ost-Afrika, Anthropos XX, 1925, XXII, 1927, XXIII, 1928. P. Trilles: Les Pygmées delaforêt equatoriale, 1932. P. J. Seiwert; DieBagielli,nbsp;Anthropos XXI, 1926. P. J. M. M. v. d. Burgt: Un grand Peuplenbsp;de VAfrique équatoriale, 1904.

Deze schrijvers, allen missionarissen, hebben een belangrijke bijdrage geleverd tot de ethnografie van de Pygmeeën. Meestal warennbsp;Ze reeds jaren als missionaris werkzaam onder de negers, toen zij zichnbsp;gmgen interesseren voor de dwergvolkjes. Zij beschikten bij hunnbsp;onderzoek over een grondige kennis van taal en gewoonten dernbsp;negers, waarmee de Pygmeeën in symbiose leven en waardoor het

13

-ocr page 26-

voor hen mogelijk werd het eigene der Pygmeeën te onderscheiden van hetgeen zij overgenomen hadden van de negers.

A. Hutereau: Notes sur la vie familiale et juridique de quelques populations du Congo Beige, 1909.

Dit werk is geschreven door een Belgisch militair, die jaren in de Congo verbleef, maar nimmer zijn standplaats had in het woongebiednbsp;der Pygmeeën, Zijn gegevens, hoewel van belang, manen aan tot voorzichtigheid, daar zij mede verkregen zijn van negers, die, zoals algemeennbsp;bekend is, de Pygmeeën als volkomen minderwaardig beschouwen.

P. Crampel: Les Bay ages, Compte rendu des Séances de la Société de Geographie 1890. M. L. Douet : Les Babingas ou Jadingas,nbsp;Bulletin de la Société d'Ethnologie de Paris, 1914. J. Czekanowski:nbsp;Forschungen im Nïl-Kongo-Zwischengebiet, 1907—1908. F. Stuhl-mann: Mit Emin Pascha ins Herz von Afrika, 1894. J. David:nbsp;Notizen über die Pygmaen des Ituriwaldes, Globus 86,1904. S. H. H.nbsp;Johnston : The Pygmies of the Great Congo Forest, Rep. Smithsoniannbsp;Inst., 1902.

Deze bronnen, afkomstig, van ontdekkingsreizigers, die meestal slechts gedurende een korte tijd met de Pygmeeën in aanrakingnbsp;kwamen, zijn daardoor reeds van twijfelachtig belang. Bovendiennbsp;hebben deze studies veel van haar waarde ingeboet, doordat Sche-besta, een ethnograaf bij uitnemendheid, een omvangrijker en meernbsp;diepgaande studie van de Pygmeeën maakte.

De Pygmeeën worden onderscheiden naar hun taal. Schebesta verdeelt die van het Ituriwoud of de Bamboeti in Aka, Efe en Basoea.nbsp;Behalve door hem werden ze beschreven door Hutereau, Stuhlmann,nbsp;David en Johnston.

Schumacher en Schebesta berichten ons over de Batwa. Laatstgenoemde bovendien nog over de Bacwa. De Bagielli vonden hun beschrijver in Seiwert. Crampel en Douet berichten over de Babinganbsp;en tenslotte Le Roy en Trilles over de Bekwi en Akao.

PHYSISCH EN SOCIAAL MILIEU.

De equatoriale wouden van Afrika zijn het woongebied der Pygmeeën. De vrijwel dagelijkse regenval, die een jaarlijkse neerslagnbsp;geeft van bijna 2 meter en de tropische hitte van een gemiddeldenbsp;temperatuur van 24 graden doen in dit gebied een weelderige vegetatie ontstaan, die echter niet tot volle ontwikkeling komt door denbsp;physische gesteldheid van het land. Het is een terrassenlandschapnbsp;van 5 tot 2000 meter hoogte. De oostelijke grens vormt de waterschei-

14

-ocr page 27-

ding tussen de Congo en de Nijl. Het meest oostelijk gelegen deel is meer toegankelijk dan het lagere westelijke. Ook is er de fauna innbsp;groter verscheidenheid en talrijker vertegenwoordigd dan meer naarnbsp;het Westen. Het oerwoud is arm aan wild. Uren ver kan mennbsp;er in doordringen zonder sporen van wild aan te treffen. Nietnbsp;zelden keert de Pygmee na een moeizame jacht zonder buit naar zijnnbsp;kamp terug. Op een succesvolle dag gelukt het hem weleenseen kleinenbsp;antilope of wildzwijn te bemachtigen. Sommigen van deze dwergennbsp;hebben zelfs de moed, niettegenstaande hun geringe lichaamslengtenbsp;en kracht, met hun eenvoudige speren op de olifantenjacht te gaan.nbsp;Slagen zij erin zulk een dier te doden, dan profiteren hiervan denbsp;jagers en hun verwanten, maar evenzeer de negers, van wie zij innbsp;hoge mate afhankelijk zijn. Geen Pygmeeëngroep leeft als een volkomen zelfstandige eenheid. Iedere groep is verbonden met eennbsp;negerdorp, waaraan zij een deel van haar bos- en jachtproducten,nbsp;veelal in ruil tegen bananen, afstaat. De Pygmeeën spreken de taalnbsp;van de hen omwonende negers, uitgezonderd de Efe, wier taal doornbsp;de Mamvoe- en Balese negers is overgenomen ^).

Tot de meest zuivere vertegenwoordigers van de Pygmeeën rekent men de Bamboeti, in het bizonder de Efe, de Bagielli en enkelenbsp;Bekwi- en Akaogroepen. De overigen zijn dermate vermengd metnbsp;negers, dat ze tot de Pygmoïden gerekend moeten worden. Naar denbsp;raszuiveren zal voornamelijk onze belangstelling uitgaan, al zullen denbsp;Pygmoïden niet geheel in deze bespreking ontbreken.

Hoewel de Pygmeeën zich bewust zijn tot een geheel ander ras te behoren dan de omwonende negers, is een volksbegrip hunnbsp;volkomen onbekend. De sociale eenheid, voor zover deze naarnbsp;voren komt, is de locale groep, waaronder te verstaan zijn een of meernbsp;clans, die in eenzelfde nederzetting samenwonen. De locale groepnbsp;is wel zeker ontstaan onder negerinvloed. Indien een negergroepnbsp;enkele clans aan zich wil binden, dan brengt zij deze samen in eennbsp;locale groep, die dan het totem overneemt van de negergroep.nbsp;Teneinde de Pygmeeëngroep sterker aan zich te binden, laat de negernbsp;haar deelnemen aan de initiatie-ceremoniënen stelt hij een Pygmeeënhoofd aan als bemiddelaar tussen den overheerser en de overheersten.nbsp;Tgt;e autoriteit van een dergelijk hoofd binnen zijn groep is echter zeernbsp;gering, hetgeen wel blijkt uit de uitlating van één van hen: „Waaromnbsp;zou ik bevelen geven, ieder doet tenslotte toch wat hij wil ^).”

De locale groep bestaat uit een of meer clans. Deze unilaterale groep is patrilineaal. Bij haar huwelijk gaat de vrouw wonen in de

15

-ocr page 28-

locale groep van haar man, maar ze blijft zich verbonden voelen met haar clan, waarmee zij ook altijd nog contact onderhoudt. De oudstenbsp;man der clan bezit enig gezag over zijn familie, dit gezag is in hogenbsp;mate afhankelijk van zijn moreel overwicht.

Is derhalve de locale groep ontstaan onder invloed der negers, de clan daarentegen behoort tot de elementaire maatschappelijke vormen, eigen aan de cultuur der Pygmeeën.

Binnen de clan vormt het gezin, bestaande uit man, vrouw en kinderen, de eenheid, welke haar oorsprong vindt in het huwelijk.nbsp;Het bestaan hiervan treedt naar voren in de voorziening van denbsp;primaire behoeften van den mens, nl. in de bescherming en denbsp;voeding. Ieder gezin bewoont een eigen hut en de vrouw bereidtnbsp;slechts het voedsel voor haar eigen echtgenoot en kroost. Overigensnbsp;geschiedt veel gezamenlijk. De mannen der clan trekken tezamen ternbsp;jacht en de vrouwen begeven zich groepsgewijze op zoek naar plantaardig voedsel. Vlees maakt 30% uit van de totale voeding®). Denbsp;vrouw zorgt dus voornamelijk voor de voedselvoorziening. Kwantitatief draagt de man hiertoe beduidend minder bij dan de vrouw, maarnbsp;kwalitatief wordt dierlijk voedsel meer op prijs gesteld, zodat hetnbsp;aandeel van den man meer waardering geniet dan een oppervlakkigenbsp;beoordeling zou doen vermoeden. Iedere locale groep heeft haarnbsp;eigen begrensd terrein om zich het nodige voor haar bestaan tenbsp;verschaffen. Ieder lid van de groep heeft gelijke rechten op het gehelenbsp;gebied. Alleen een termietenheuvel kan wel eens het eigendom vannbsp;een gezin zijn ^). Behalve in familiaal opzicht is de clan dus ook innbsp;economisch opzicht een eenheid.

HET HUWELIJK.

Daar er zoveel verschillende Pygmeeën- en Pygmoïden-groepen zijn, die bovendien alle in meerdere of mindere mate onder invloednbsp;staan van verschillende negerstammen, verwondert het ons niet,nbsp;dat de wijzen, waarop een jongeling zich een vrouw verwerft, zeernbsp;verschillend zijn. Hierbij zijn m hoofdzaak vier vormen te onderscheiden, nl. het ruil-, koop-, roof- en dienhuwelijk. Bij een ruilhuwelijknbsp;dient de jongeling, die wenst te huwen, een meisje uit zijn clan alsnbsp;vrouw te verschaffen aan iemand van de clan, waaruit hij zijn vrouwnbsp;krijgt ®). Deze ruil spruit voort uit de hoge economische waarde dernbsp;vrouw voor de clan. Van zulk een vrouw kan slechts afstand gedaannbsp;worden, als hiervoor een andere teruggeschonken wordt. Van nietnbsp;minder betekenis was het ruilhuwelijk voor de trouwlustige jonge-

16

-ocr page 29-

lingen zelf. Deze huwelijksvorm is wel zeer bizonder geëigend voor een volkje, dat zo karig met stoffelijke goederen is bedeeld.

Hoewel het voorkomen kan, dat een jongeling pressie uitoefent op zijn zuster om te huwen, opdat hijzelf in de echt zal kunnennbsp;treden, ligt toch de uiteindelijke beslissing steeds in handen van hetnbsp;meisje zelf. Volgens de Bamboeti kunnen een jongen en een meisjenbsp;zo op elkaar gesteld zijn, dat ze elkaar niet willen opgeven, niettegenstaande de jongen geen mogelijkheid ziet het geliefde meisje innbsp;te ruilen of te kopen. Dan neemt het meisje zelf het initiatief ennbsp;vlucht naar de locale groep van haar beminde. Spoedig verschijnen dannbsp;de afgezanten van haar clan en eisen haar terugkeer, desnoods metnbsp;geweld. Het meisje gaat mee, doch komt weldra naar haar bruidegomnbsp;terug. Wederom eist haar clan haar terugkeer. Nu dringt ook denbsp;clan van haar a.s. echtgenoot op haar terugkeer aan. De beslissingnbsp;laat men evenwel geheel aan het meisje. Wil ze haar geliefde nietnbsp;verlaten, dan moeten haar clan enige kleine geschenken, als een hond,nbsp;een speer en enige pijlen, gegeven worden. Kan de bruidegom zelfsnbsp;deze kleine geschenken niet opbrengen, dan gaan de jongen en hetnbsp;meisje, ondertussen met elkaar gehuwd, naar de clan van de vrouw,nbsp;teneinde hun arbeidskrachten aan deze clan ten goede te doen komen,nbsp;en wel voor zolang tot de vrouw door de diensten van haar en haarnbsp;man zich vrijgemaakt heeft, waarna beiden naar de clan van den mannbsp;terugkeren ®). Het ruilhuwelijk is waarschijnlijk het meest oorspronkelijke. Thans is het alleen nog maar bij de Bamboeti in gebruik.

Meestal verwerft de Pygmee zich nu een vrouw door het geven van geschenken aan de clan van de bruid. Dit soort huwelijken, koop-huwelijken genoemd, is ook algemeen bij de negers. Zeer waarschijnlijk hebben de Pygmeeën het van hen overgenomen, daar denbsp;Pygmeeëngemeenschap te weinig met materiële goederen is bedeeldnbsp;om een koophuwelijk te doen ontstaan. De huwelijksgeschenken dernbsp;dwergen zijn meermalen gebruiksvoorwerpen, welke zij door hunnbsp;omgang met de negers hebben leren kennen ’). Daar de neger zichnbsp;door het koophuwelijk een Pygmeeënvrouw kan verschaffen, is hetnbsp;2eer wel aan te nemen, dat deze gewoonte navolging vond bij huwelijken tussen Pygmeeën onderling.

Uit een koophuwelijk mag niet afgeleid worden een willekeurige beschikking over het meisje. Alleen Douet vermeldt een verhandelennbsp;van meisjes, zonder er dezen in te kennen, maar hij deelt tevensnbsp;nadrukkelijk mede, dat de Pygmeeën deze handelwijze van de negersnbsp;overgenomen hebben ®). Het geven van huwelijksgeschenken mag

17

-ocr page 30-

niet als een koop worden aangemerkt, daar de giften niet in verhouding staan met het economische verlies voor de clan, wanneer een vrouw haar verlaat om in den vervolge haar arbeid ten voordele vannbsp;haar mans clan te doen strekken. Zij beogen slechts het den oudersnbsp;gemakkelijker te maken afstand te doen van een dochter, die nietnbsp;alleen een materiële steun was, maar aan wie zij tevens sterk gehechtnbsp;waren. De term koophuwelijk, zoals hij in de ethnologie gebruiktnbsp;wordt, zou hier een onjuiste voorstelling wekken.

Eveneens dient enig voorbehoud gemaakt te worden bij het bezigen van de term roofhuwelijk, daar de roof niet meer is dan een schijnvertoning, waartoe een jongeling, die te arm is om geschenkennbsp;te geven, zijn toevlucht wel nemen moet als hij een vrouw wil verkrijgen *). Bij de Batwa komt het ook voor als de vader, die de verplichting heeft voor een vrouw voor zijn zoon te zorgen, in ditnbsp;opzicht nalatig is ^®). In beide gevallen gaat de toestemming van hetnbsp;meisje tot een huwelijk aan de „roof” vooraf. In geen geval wordt hetnbsp;Centraalafrikaanse Pygmeeënmeisje gedwongen tot een huwelijk metnbsp;een persoon tegen haar zin.

Wanneer het huwelijk is gesloten, hetgeen bij de Bamboeti zonder ceremoniën geschiedt en de jonge vrouw haar onderkomen heeftnbsp;gevonden in de clan van den man, begint voor haar de zware taaknbsp;te zorgen voor haar gezin. Daar zij voor 70 % van de voeding zorgt,nbsp;de hut bouwt en, met het minst, zorgdraagt voor haar kinderen, is haarnbsp;dagelijkse arbeid ontegenzeggelijk veel zwaarder dan die van dennbsp;man. Deze is zich hiervan wel bewust, maar acht de vrouw hier zelfnbsp;de schuld van. Zij toch overtrad het gebod van Masoepa, het Hoogstenbsp;Wezen, toen zij naar hem keek, terwijl hij haar dit verboden hadnbsp;Voor deze overtreding zou zij in smarten kinderen baren en hetnbsp;zware werk moeten verrichten.

Toch is de positie van de vrouw niet ondergeschikt aan die van den man. Integendeel, haar bizondere economische waarde bezorgtnbsp;haar een gunstige sociale positie. Haar minder goed te behandelennbsp;zou tot noodlottige gevolgen kunnen leiden, zoals het verlaten vannbsp;haar man en terugkeer naar haar vaderlijke clan, waarmee ze ooknbsp;na haar huwelijk nog altijd relaties onderhoudt

Negers trouwen ook wel met Pygmeeënmeisjes. Zij huwen haar gaarne, daar zij veel vruchtbaarder zijn dan de negerinnen. Anderzijdsnbsp;zijn de Pygmeeënvrouwen niet ongenegen haar zwervend bestaannbsp;te verwisselen tegen het verblijf in een negerdorp, waar haar levensomstandigheden zoveel gunstiger zijn. Begrijpelijkerwijze geniet

18

-ocr page 31-

een dergelijk huwelijk vrij gemakkelijk de volle instemming van het meisje. De neger-Pygraeeënhuwelijken maken het vooral voor velenbsp;jongelingen van het dwergvolkje van Centraal-Afrika moeilijk zichnbsp;een vrouw te verschaffen. Het veelvuldig voorkomende vrouwentekort verhoogt het aanzien van deze sexe.

De kinderen vragen vooral in hun eerste levensjaren de zorgen van hun moeder. De liefde van de kinderen tot hun ouders, ook bij denbsp;volwassenen, is klaarblijkelijk groot, daar Schebesta ze een bizonderenbsp;trek van de oerwouddwergen noemt De huwelijken van de Pygmeeën zijn over het algemeen kinderrijk. Trilles zeg; ook van denbsp;Bekoe, dat ze huwen om kinderen te krijgen^®).

Echtehjke trouw achten de Pygmeeën een deugd, echtbreuk iets afkeurenswaardigs. Er wordt bij de Pygmoïden Batwa echter onderscheid gemaakt tussen overspel met een clangenoot en een niet-verwant. Het eerste wordt minder ernstig aangerekend dan hetnbsp;tweede. Volgens Hutereau zouden de Batwa buitenechtelijke sexuelenbsp;omgang met een clangenoot zelfs niet afkeuren^®). Daarentegen kannbsp;een verboden verkeer met een niet-verwant aanleiding geven totnbsp;doodslag, wat op zijn beurt een bloedige strijd tussen de clans kannbsp;Veroorzaken ^’).

Bij de Pygmeeën geeft echtbreuk aanleiding tot echtscheiding. Als reden van echtscheiding bij de Batwa noemt Schumacher nognbsp;het verzuimen van de plichten van de huwelijksstaat of de ongeschiktheid tot het vervullen hiervan door ziekte. Zowel de vrouwnbsp;als de man hadden het recht het huwelijk te ontbinden ^®).

Een echtscheiding brengt moeilijkheden met zich mee voor de clans van beide partijen. De gemeenschap van den man verliest ernbsp;een werkkracht door en zal de teruggave eisen van de in ruil gegevennbsp;vrouw. Deze consequenties zullen zeker het aantal echtscheidingennbsp;2;eer laag houden. Schebesta getuigt van de Bamboeti: „Man glaubenbsp;ia nicht, daB eine Ehescheidung leicht erzielt wird; das geschiehtnbsp;nur in den seltesten Fallen ^®).” Loopt een vrouw van haar man weg,nbsp;dan probeert de clan van de vrouw haar te bewegen terug te kerennbsp;naar die van haar man, wat ook meestal gelukt. Schebesta meent, datnbsp;Bij de Bamboeti: „Die Bande, die die Sippe zusammenhalten, meistnbsp;fester und dauernder sind als die Familienbande, daB aber auch dienbsp;Familienbande durch die Heiratsgesetze der Sippen an Festigkeitnbsp;gewinnen^®).quot;

Het volgende voorbeeld doet dit sterk uitkomen. Abiti was getrouwd met een meisje van de Bafwasengwe-clan. Hun huwelijk was

19

-ocr page 32-

reeds met een kind gezegend. Om zijn vrouw te verkrijgen, had hij een zuster in ruil moeten geven. Deze stierf in het kraambed. Alsnbsp;gevolg van dit overlijden riepen de Bafwasengwe hun clangenote,nbsp;de vrouw van Abiti, terug. Zij gaf hieraan gehoor. Met haar zuigelingnbsp;keerde ze naar haar clan terug. Abiti moest volgens de zeden vannbsp;de Bamboeti, wilde hij zijn vrouw terug krijgen voor de tweede maalnbsp;voor een meisje zorgen of zijn vrouw door geschenken vrij kopen.nbsp;Daar de clan geen huwbaar meisje bezat, bleef voor haar alleen hetnbsp;laatste mogelijk

Waarschijnlijk is onvruchtbaarheid van de vrouw voor den man geen reden tot echtscheiding, daar zij door de clan van den echtgenootnbsp;toch niet gemist kan worden. De houding, aangenomen tegenovernbsp;een dergelijk kinderloos huwelijk, mag niet opgevat worden als eennbsp;bewijs van onverschilligheid bij den Pygmee voor het bezit van eennbsp;nageslacht. Reeds eerder beweerden we het tegendeel. De natuurlijke groei van de clan acht hij van grote betekenis. Wanneer eennbsp;vrouw de clan van haar man verlaat en haar jonge kinderen met zichnbsp;meeneemt, moet dit voor de clan een groot nadeel betekenen. Eennbsp;nieuwe reden voor haar om echtscheidingen tegen te gaan.

Wanneer door een ruilhuwelijk de ene clan een kinderrijke vrouw krijgt en de andere een vrouw, die kinderloos blijft, dan heeft ditnbsp;geen echtscheiding tot gevolg, maar de minder gelukkige clan krijgtnbsp;geschenken van de andere Met belangstelling merkten we op hoenbsp;in deze kleine maatschappij persoonlijke en algemene belangen zijnnbsp;samengevlochten, teneinde de duurzaamheid van haar bestaan tenbsp;verhogen. De hechtheid van de huwelijksband, welke reeds in belangrijke mate wordt gegarandeerd door de vrije keuze bij het huwelijk ennbsp;de wederzijdse liefde, wordt verhoogd door de zorgen, waarmee mennbsp;echtscheidingen tracht te voorkomen.

Blijven de meeste Pygmeeën hun hele leven met dezelfde vrouw samen, ook zijn zij: „fast durchgangig monogam; ein nur sehr geringer Hundertsatz polygamer Bambuti ist mir bekannt geworden,”nbsp;zegt Schebesta. Met „ein nur sehr geringer Hundertsatz” bedoelt hijnbsp;ongeveer 5 %; in de grensgebieden zou ze het meest voorkomennbsp;In zijn artikel in Anthropos zegt hij: „Monogamie ist praktisch allge-mein üblich. Polygamie aber erlaubt und wird in einzelnen Fallennbsp;auch geübt ^*).” Overeenkomstig zijn de verklaringen van David ennbsp;Johnston

Van de Bachwa getuigt Schebesta: „Die Bachwa leben bis auf ganz wenige Ausnahmen in der Einehe. Ich kenne nur einen einzigennbsp;Fall, daB ein Bachwa, es war das überhaupt einer Niederlassung, vier

zo

-ocr page 33-

Frauen sein eigen nannte^®),” en Schumacher van de Kiwoe-Pyg-moïden, die behoren tot de Batwa: „Diese Mannlein sind in vorgeschritteneren Jahren vielbeweibt Het leviraat is bijnbsp;hen gebruikelijk, zodat hierdoor mede de polygynie bevorderdnbsp;wordt. Verder is bij deze Pygmoïden volgens Schumacher denbsp;familiegeest dusdanig uitgesproken, dat mannen geen bezwaarnbsp;maken tegen een buitenechtelijke relatie van hun vrouw metnbsp;hun broer. De vrouw behoeft zich daartoe echter niet te lenen. Wenbsp;betwijfelen sterk of dergelijke praktijken tot de eigenlijke zeden dernbsp;Pygmoïden gerekend mogen worden, veeleer zijn we geneigd zenbsp;toe te schrijven aan de omgang en de vermenging met de omwonende negers, die deze praktijken ook kennen en dan niet alleen tussen personen van dezelfde maar ook tussen lieden van verschillendenbsp;generaties, zoals schoonvader en schoondochter

Volgens Hutereau geldt voor de Batwa van het Tanganjika-meer: »»La plupart des bandes ne pratiquent pas la polygamie ^®).”

„Les Watwa qui peuvent en avoir plusieurs, mais qui sont trop pauvres pour s'en payer, en ont trés rarement plus d’une,” verklaartnbsp;V. d. Burgt ®“). Czekanowski getuigt, dat zij ,,fast immer nureinenbsp;einzige Frau haben®^).^*

Bij de Okao en de Bekwi hebben de mannen, volgens de overeenstemmende getuigenissen van Le Roy, Trilles en Crampel, dikwijls niet meer dan één vrouw ®®).

Betreffende de Bagielli hebben we een opmerkelijke gunstige getuigenis van Seiwert. Hij verhaalt van een Bagielli-hoofd, dat doornbsp;het voorbeeld van de omwonende negers ertoe verleid werd er eennbsp;tweede vrouw bij te nemen, welke daad door zijn stamgenoten krachtig veroordeeld werd, aangezien zij dit in strijd achtten met de zedennbsp;en overleveringen hunner voorvaderen ®®).

Het valt echter te betwijfelen of inderdaad de zeden van de stam het verzet stimuleerden, wellicht was hier jaloezie in het spel. Seiwertnbsp;verhaalt verder van Bagielli-vrouwen, die huwen met negers en datnbsp;het „hoofd”, de oudste van de clan zal wel bedoeld zijn, zeer waarschijnlijk spoedig genoodzaakt zal zijn geworden zijn tweede vrouwnbsp;3f te staan aan een familielid, die zonder vrouw was. Het verzet zalnbsp;dus niet zijn voortgekomen uit een af keer van de polygynie, maarnbsp;veeleer uit een tekort aan vrouwen.

Van een principiële afkeuring der polygynie bemerken we bij de Centraal-afrikaanse Pygmeeën niets. Alle getuigen stemmen overeennbsp;tn hun verklaringen, dat zij bij de Pygmeeën en Pygmoïden toepassing vmdt. We kunnen ons dan ook niet verenigen met de conclusie

21

-ocr page 34-

van Immenroth in zijn werk „Kultur und Umwelt der Kleinwüch-sigen in Afrikaquot;, dat de monogamie; „in Sitte und Gewohnheit so fest verankert ist, daB Übertretungen zunachst als VerstoB gegen dasnbsp;Althergebracht geiten

De cultuur-historische ethnologen geven dikwijls als argument voor het oorspronkelijke monogame huwelijk de mythen, die bij denbsp;volken in omloop zijn over het eerste mensenpaar. De waarde vannbsp;een dergelijk argument achten we zeer gering, daar nooit aangetoondnbsp;kan worden of deze verhalen werkelijk oorspronkelijke toestanden weergeven dan wel van veel latere datum zijn, dan we vermoeden of mogelijk zelfs aan andere volken ontleend werden.nbsp;Wat te zeggen van het volgende verhaal, dat vooral voortleeft ondernbsp;de Mamvoe-Efe-Pygmeeën; De eerste mens Poecopoeco was eennbsp;broer van Bese, die uit een rots voortkwam. Beider vrouw was denbsp;als de zon schitterende Mato ®®). Het zou absurd zijn uit deze mythenbsp;te concluderen tot een oorspronkelijke polyandrie bij de Pygmeeën,nbsp;nergens is er een spoor van te ontdekken. Evenmin echter mag uitnbsp;voorbeelden van monogame huwelijken in mythen en sagen geconcludeerd worden, dat de monogamie de meest oorspronkelijke huwelijksvorm zou zijn.

In vergelijking met de omwonende negerstammen is 5 % voor de polygame huwelijken onder de Pygmeeën zeker niet hoog, maarnbsp;daarbij moeten we niet vergeten, dat de negers tot de volkennbsp;behoren, bij wie de polygynie de grootste frequentie vertoont. Tochnbsp;zijn er negerstammen, zoals de Mamvoe en Balese, die de equatorialenbsp;wouden van de Congo met Efe-Pygmeeën delen, waarover Schebestanbsp;opmerkt; „Ist es nicht sonderbar, daB auch die Mamvu, und zumalnbsp;die Balese, fast ausschlieBlich in der Einehe leben, und zwar weil dienbsp;Frauen es ungem sehen, resp. eine zweite Frau nicht zulassen ?quot;nbsp;Dit verzet der vrouwen spruit niet voort uit morele overwegingen ofnbsp;uit haar deugdzaamheid. Integendeel, echtbreuk en echtscheiding zijnnbsp;een veelvuldig voorkomend verschijnsel, maar de vrouwen beschikken over een bizondere magische kracht, waardoor zij de mannennbsp;zodanig beheersen, dat Schebesta het terroriseren noemt *’). Het isnbsp;zeer wel mogelijk, dat de vrouwen haar veronderstelde toverkrachtnbsp;aanwenden om haar echtgenoten ervan terug te houden een medeminnares te nemen, omdat daardoor haar invloed op hen zou kunnennbsp;verminderen, misschien zelfs geheel verdwijnen.

De hoofden van genoemde negerstammen zijn thans polygynjer zijn er met twintig vrouwen, maar zulks zegt niets van de oorspronkelijke toestand, want de instelling van stamhoofden is door het Belgisch

32

-ocr page 35-

bewind geschied. Vroeger kenden deze volkjes deze functie niet.

Bij de verklaring der monogamie bij de Bamboeti temidden van een negerbevolking, die, uitgezonderd de Mamvoe en Balese, sterk poly-gyn is, meent Schebesta het zwaartepunt niet alleen te moeten leggen op hun sobere levenswijze en het afmattende nomadenbestaannbsp;der dwergen, maar tevens op hun economische levensomstandigheden.nbsp;Voor dit laatste pleit de bizondere vorm van polygynie, eigen aan dezenbsp;jagers en verzamelaars. Men vindt bij hen nooit één man met tweenbsp;vrouwen in één hut, in die gebieden, waar de negerinvloeden geringnbsp;zijn. Bezit een man twee vrouwen, dan woont slechts één van haarnbsp;met hem samen, de andere verblijft in haar eigen clan. Deze vorm vannbsp;polygynie is volgens Schebesta typisch voor de Centraal-afrikaansenbsp;Pygmeeën, en hij geeft daarvan de volgende verklaring: „Es warenbsp;fast naheliegend, anzunehmen, daB die Sippengemeinschaft einnbsp;Interesse daran hatte, jedes mannliche Mitglied mit mehreren Frauennbsp;Zu versorgen. Das ist aber nicht so, denn es herrscht kein Frauen-überschuB, und da alle Glieder der Sippe gleichberechtigt sind,nbsp;kann nicht ein Mann auf Kosten von andern, die unbeweibt bleibennbsp;müBten, zwei oder mehrere Frauen haben. Dann sind schlieBlichnbsp;noch die Neger da, die oft mit Vorliebe Pygmaenmadchen heiraten,nbsp;urn Kinder zu haben; das kann dann zu solchen Zustanden führennbsp;wie ich bei den Bafwaguda antraf, wo die Pygmaenburschen keinenbsp;Frauen bekamen, weil die Neger sie ihnen wegschnappten®®).quot;

Terecht beschouwt Schebesta de clan als een economische eenheid, die bevoordeeld zou zijn, wanneer verscheidene mannen meer dan één vrouw hadden, maar hierin ligt ook de verklaring van hetnbsp;verschijnsel, dat de polygyne Pygmee zijn tweede vrouw niet in zijnnbsp;eigen clan kan onderbrengen, daar haar clan dit economisch verliesnbsp;niet wil lijden, zo er geen compensatie tegenover staat in de vorm vannbsp;een meisje voor haar clan of de benodigde geschenken. Noch het eennbsp;noch de andere kan de clan hem verschaffen. Door een dergelijkenbsp;handelwijze zouden de overige ongehuwde leden, die immers gelijkgerechtigd zijn, zich benadeeld achten.

Schumacher, een missionaris, en Crampel noemen respectievelijk bij de Batwa en Bekoe het vrouwentekort als reden der monogamie.nbsp;Ook zij achten dit tekort voornamelijk veroorzaakt door de huwelijkennbsp;van negers met Pygmeeënmeisjes, welke ze door geschenken wetennbsp;te verkrijgen. Bovendien zijn deze meisjes gaarne bereid haar neger-echtgenoten te volgen, daar de vestiging in het negerdorp voor haar eennbsp;verlichting van haar dagelijkse zorgen betekent ®®). Aan de rechtsgelijkheid der clanleden schenken de meeste schrijvers geen aandacht.

33

-ocr page 36-

Verder merkt Schebesta op: ,,Die Sippe hat kein Interesse daran, ihren Mitgliedem zu mehreren Frauen zn verhellen. Wie bereitsnbsp;erwahnt, lebt die zweite Frau in ihrer eigenen Sippe weiter. Die Sippenbsp;des Mannes hatte also durch eine solche Heirat keine wirtschaftlichennbsp;Vorteile and würde sich hüten, dafür eins ihrer Madchen in Tauschnbsp;zu geben. Diese Erwagungen erklaren zur Genüge, warum dienbsp;Pygmaen in Einehe leben, die Vielehe findet sich erst in Anlehnungnbsp;an die Negersitten We twijfelen er niet aan of het ruilhuwelijk isnbsp;één van de voornaamste hinderpalen voor de toename van de poly-gynie onder de Pygmeeën, maar meer dan Schebesta achten wij denbsp;bezwaren vooral bij de clan der tweede vrouw. Door haar huwelijknbsp;toch wordt het voor één van de mannelijke leden harer clan onmoge-lijk zich door een ruilhuwelijk een vrouw te verschaffen. Slechts eennbsp;clan, die toevallig rijk zou zijn aan meisjes, kan zich iets dergelijksnbsp;veroorloven en op die wijze de polygynie bevorderen.

Bij de Bachwa constateerde Schebesta de onwil der vrouwen om haar plaats aan de zijde van haar man met anderen te delen. Hij achtnbsp;dit een reden van de beperktheid der polygynie onder hen

Bij die groepen, waar het koophuwelijk in zwang is, geven de missionarissen Le Roy, v. d. Burgt en Trilles als reden van de geringe omvang der polygynie op het gebrek aan ruilgoederen. Volkomen tennbsp;onrechte meent dus Brummelkamp in zijn artikel, getiteld:,,Grondslagen der polygamie in Centraal-Afrika ^^)'’, dat de missionarissen-ethnografen de polygynie onder de Pygmeeën uitsluitend aan neger-invloeden toeschrijven. Evenmin is het gerechtvaardigd deze invloednbsp;geheel uit te schakelen. Schebesta verklaart, dat onder de Pygmeeënnbsp;in de randgebieden de polygynie het meeste voorkomt.

Rest ons nog te wijzen op de conclusie van Brummelkamp in zijn bovengenoemd artikel, waarin hij o.m. zegt: „Zodra een Pygmeeënhoofd de kans ziet een tweede vrouw erbij te nemen, doet hij dat.nbsp;Zodra óf invloed óf rijkdom ontstaan, wordt ook bij hen de polygynienbsp;geboren*®).” De term „Pygmeeënhoofd” is in zijn algemeenheidnbsp;niet juist, daar het hoofdschap aan hun eigen gemeenschap vreemdnbsp;is. Waar het wordt aangetroffen, wijst het op een ontwikkeling, voortgesproten uit een streven van een Pygmee met bizondere capaciteiten,nbsp;die hij heeft aangewend, om zich, hiertoe gestimuleerd door hetgeennbsp;hij waarnam bij zijn grote buren, de negers, invloed toe te eigenen ennbsp;de leiding van een Pygmeeënclan aan zich te trekken. Maar een dusdanige positie is geheel vreemd aan de oorspronkelijke Pygmeeëngemeenschap. Mogelijk bedoelt Brummelkamp met het hoofd het

24

-ocr page 37-

oudste lid der clan. Mocht dit het geval zijn, dan is deze benaming toch wel een wat te weidse titel.

Wanneer rijkdom in een Pygmeeëngroep ontstaat, achten we dit niet eigen aan hun cultuur. Strikt genomen, bezit iedere Pygmeenbsp;slechts het onmisbare voor zijn dagelijks onderhoud. De sociale ennbsp;economische eenheid der clan, haar physisch milieu en het beschavingsniveau harer leden maken het verwerven van enige rijkdomnbsp;Ónmogelijk. Evenmin biedt zij gelegenheid tot het bestaan van eennbsp;hiërarchische ordening. Wanneer in haar midden sociale differentiatienbsp;en rijkdom ontstaan, dan kan zulks slechts door een contact met denbsp;negers. Door een dergelijke relatie kunnen leden der clan zich onafhankelijk maken van hun groep, zich door persoonlijke hoedanighedennbsp;een zekere welstand verwerven en zich onderscheiden van hun familieleden. Maar door deze afwijkingen verliest zo’n Pygmeeën-gemeen-schap het typisch karakter van een „ethnologisch oervolk”. Wanneernbsp;de cultuur-historische ethnologie het wezenlijke van de relatief oudstenbsp;cultuur naspoort, maakt zij terdege onderscheid tussen de eigene ennbsp;de contactmetamorfe verschijnselen. Wanneer zij bij de Pygmeeënnbsp;rijkdom en verrijkende persoonlijke invloed constateert, rekent zij dienbsp;tot de contactmetamorfe verschijnselen en de daaruit voortvloeiendenbsp;gevolgen niet tot de cultuurelementen van het betreffende volk.

Inderdaad bemoeilijken in hoge mate armoede en vrouwentekort in een gelijkgerechtigde gemeenschap de polygynie, maar daarmee isnbsp;het sterk overheersende monogame huwelijk niet verklaard. Ditnbsp;wordt gesloten na een vrije keuze. De echtverbintenis wordt slechtsnbsp;Zeer zelden door een echtscheiding verbroken. Vader en moeder zijnnbsp;gehecht aan hun kinderen. Wederkerig betonen de kinderen hunnbsp;ouders grote aanhankelijkheid. Deze alom geconstateerde feitennbsp;maken het heus niet zo evident voor een Pygmee er nog een vrouw bijnbsp;te nemen, zodra hij er „de kans toeziet”, zoals Brummelkamp meent.

¦‘l I,bl2.2i5. *) I,blZ.iio. ®) I,blz.io9. *) I,blz.iii. ‘) I,blz.io9. ) I, blz. 114. ’) II, blz. 210. Blz. 23. ’) b blz. 187 c.v. ‘») Schumacher, blz. 539. ”) I, blz. 187. V, blz. 188. Schumacher, blz.nbsp;402, Czekonowski, blz. 487 e.v. I, blz. 86. Blz. 255*

’) I, blz. 224 ; II, blz. 221; Le Roy, blz. 358. Schumacher, blz. 547 5 b blz. 31 ; Hutereau, blz. 4. iquot;) I, blz. 16. I, blz. 116. “) b ^Iz. 117*nbsp;“) b blz. 254. Immenroth, blz. 97- “) IV, blz. 582. Blz. 196 ennbsp;489. II, blz. 211. “’) Anthr. 1925, blz. 698. Schumacher, Anthr.nbsp;1937, blz. 542. Blz. 3. ®quot;) Blz. 103. Blz. 486. Le Roy, blz.

2^8.. nbsp;nbsp;nbsp;1/1-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...-O ..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;U1«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—S3\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A«..4-U«.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;KI'T T/ir».

25

-ocr page 38-

ANDAMANEZEN.

BRONNEN.

E. H. Man: The Andaman Islanders, 1883.

Deze Britse bestuursambtenaar verbleef op de Andamanen van 1869 tot 1880. Gedurende deze periode had hij vier jaar de zorgennbsp;over de „Homes”, die waren ingericht met het doel een geregeldnbsp;contact te onderhouden tussen de bevolking en het gouvernement.nbsp;Daar hij een dialect der inboorlingen sprak, kon hij zich met hennbsp;onderhouden. Zijn gegevens, de eerste betrouwbare, die we over denbsp;Andamanezen bezitten, genoten van den ethnograaf Brown, die denbsp;Andamanen bezocht in de jaren 1906—1908, de volgende lo^rijzing:nbsp;„Mr. Man's researches were in many ways very excellent. I havenbsp;tested as far as possible every statement in his book, and can speaknbsp;with ungrudging praise of it ^).” Portman, de opvolger van Man, wijstnbsp;er echter op, dat gedurende de ambtsperiode van zijn voorgangernbsp;vele ziekten onder de inboorlingen heersten, waardoor deze zulkenbsp;drukke ambtsbezigheden had, dat hij slechts in de gelegenheid wasnbsp;korte bezoeken af te leggen. In zijn omgang met de primitieve bevolking bezigde hij het Hindoestani, dat vele Andamanezen tenbsp;onvoldoende kenden om zijn vragen juist op te vatten, en een Anda-manees dialect. Toch verklaart Portman; „Mr. Man is to be congratulated, after having been in charge of the Andamanese for fournbsp;years only, and having had few opportunities of visiting the distantnbsp;tribes, on having written what is still the standard work on thenbsp;Andamanese ^).” Man's gegevens hebben betrekking op die groepennbsp;van Andamanezen, die nog in hun oorspronkelijke staat leefden ennbsp;als representatief beschouwd kunnen worden voor dit volk®). Juistnbsp;om deze reden heeft de studie van Man zo'n grote betekenis ennbsp;moet daarom als de voornaamste bron gelden. Met het schrijvennbsp;van zijn boek beoogde Man ook een lans te breken voor het hemnbsp;sympathiek geworden volk. In de tachtiger jaren der vorige eeuwnbsp;toch deden de vreemdste en meestal ongunstige opvattingen omtrent de primitieven algemeen opgeld. Met toewijding gaf hij zichnbsp;aan de taak gunstiger denkbeelden over zijn beschermelingen ingang

26

-ocr page 39-

te doen vinden, door vooral hun goede eigenschappen te belichten. Dat hierdoor zijn werk een zekere tendens inhoudt, valt niet te ontkennen. Na de waarderende getuigenissen van bevoegde beoordelaarsnbsp;als Portman en Brown, twijfelen we er niet aan of Man heeft zijnnbsp;beweringen en conclusies gebaseerd op persoonlijk geconstateerdenbsp;feiten of betrouwbare mededelingen van de primitieven zelf. Ofnbsp;de minder voorkomende en uitzonderlijke gebeurtenissen, die tochnbsp;van zoveel belang kunnen zijn, hem niet ontgaan zijn, durven wenbsp;niet te beweren.

M. V. Portman: A history of our relations with the Andamanese, 1899.

Dit tweedelig werk van den Chief Commissioner der Andamanen en Nicobaren werd samengesteld op last van de Brits-Indische autoriteiten, die bevreesd waren voor het in vergetelheid raken van denbsp;betrekkingen tussen het Brits-Indische bestuur en de Andamanen.nbsp;In 1889 kwam Portman als opvolger van Man op de Andamanen.nbsp;Zijn laatste verslag handelt over de jaren 1894—1895. Niet alleennbsp;geschriften, als die van zijn voorganger, maar evenzeer eigen waarnemingen en informaties van personen, die reeds jaren op de eilandennbsp;vertoefd hadden, we noemen van hen slechts Homfray, die reeds vannbsp;1858 op de eilanden woonachtig was en in 1883 overleed, verschaftennbsp;hem materiaal voor zijn studie. De verslagen van Portman bevattennbsp;een schat van gegevens, maar zijn arbeid was te veelomvattend omnbsp;de bijeengegaarde stof voldoende te verwerken. Bovendien wasnbsp;Portman geen ethnograaf en bezat daardoor onvoldoende oog voor denbsp;vraagstukken, welke in de ethnologie om oplossing vragen. We vindennbsp;in zijn rapporten onbelangrijke gebeurtenissen breed uitgesponnen,nbsp;terwijl zaken, werkelijk van belang, een duidelijke beschrijvingnbsp;missen. Vanzelfsprekend bracht Portman correcties aan in de mededelingen van Man, wanneer hij meende daartoe gerechtigd te zijn.

A. R. Brown: The Andaman Islanders, 1922.

In 1906 zette Brown voet aan wal op Little Andaman. Maar reeds drie maanden na aankomst verliet hij dit terrein van arbeid, omdatnbsp;de moeilijkheden van de taal der Andamanezen hem onoverkomelijknbsp;schenen. Het zou minstens twee of drie jaren duren eer hij hun taalnbsp;voldoende meester zou zijn voor een succesvol onderzoek. Daar hijnbsp;belangrijke resultaten meende te kunnen verwerven op de eilanden innbsp;het noordelijk deel van Great Andaman begaf hij zich daarheen. Metnbsp;grote toewijding heeft Brown zich gedurende ruim twintig maandennbsp;aan zijn onderzoekingen gegeven. Ongetwijfeld heeft hij zich ge-

27

-ocr page 40-

handicap! gevoeld door het feit, dat de toen resterende Andama-nezen nog slechts een uitstervend volk waren en veel van hun oorspronkelijke levenswijze hadden prijsgegeven.

PHYSISCH EN SOCIAAL MILIEU.

De Andamanezen bewoonden een langgerekte eilandengroep in het oostelijk deel van de Golf van Bengalen, die zich Noord-Zuidnbsp;uitstrekt van ii° tot 13° N.B. en op 92° 30' O.L. van Greenwich.nbsp;Hun aantal schatte men in i860 op 5000, in 1901 nog op 2000. Denbsp;volkstellingen van 1921 en 1931 geven voor de Andamanezennbsp;respectievelijk de volgende cijfers: 1300 en 460 zielen^). Het zou onsnbsp;niet verwonderen als hun aantal thans de 150 niet overschrijdt.nbsp;Hun oorspronkelijke levenswijze hebben ze verloren, zodat de cultuurnbsp;der Andamanezen praktisch tot het verleden behoort.

De moessons brachten in hun woongebied tropische regens van April tot September en in de overige maanden van het jaar droogte.nbsp;In de regentijd was de trekmogelijkheid voor deze primitievennbsp;slechts gering; in de droge tijd daarentegen konden zij zich gemakke-lijk verplaatsen. De tropische oerwouden boden het volk voldoendenbsp;voedsel, zodat zijn bestaansmogelijkheid gunstig was. Van hongernbsp;stierven ze dan ook nooit ®). De Andamanezen werden naar denbsp;streek, waar zij zich ophielden, onderscheiden in kustbewoners ennbsp;bosbewoners. Ieder der groepen nomadiseerde in eigen gebied. Denbsp;kustbewoners verhuisden gemakkelijker dan de stammen in denbsp;bossen, daar deze laatsten in meerdere mate dan de eersten bij hunnbsp;trekken rekening moesten houden met het seizoen. Zij, die langs denbsp;kusten woonden, bleven zelden langer dan enkele maanden opnbsp;eenzelfde plaats, daar zij het door de onwelriekende geuren van denbsp;afval niet langer in hetzelfde kamp konden uithouden. Ook hetnbsp;sterven van een medestamlid gaf steeds aanleiding van nederzettingnbsp;te veranderen. De bosbewoners hadden gedurende de regenperiodenbsp;een vast kamp. In het overige deel van het jaar leidden ze een trekkersleven, bewoonden jachtkampen en bezochten hun vrienden ®).

De primitieven van Great Andaman werden verdeeld in een tiental stammen ’). Iedere stam telde ongeveer tien locale groepen, terwijl tot iedere groep 20 tot 50 ®) of volgens Brown®) 40 tot 50nbsp;leden behoorden. Het gebied van iedere groep had een oppervlaktenbsp;van 16 kwadraat mijlen “). De lieden, in aan elkaar grenzende gebieden wonende, maakten deel uit van eenzelfde stam. Tussen denbsp;leden van verschillende locale groepen bestond zo goed als geen

28

-ocr page 41-

contact. Geen der Andamanezen wist iets van andere bewoners,die meer dan 20 mijlen van hem verwijderd woonden

Iedere groep had een leider. Deze verwierf zich het leiderschap door uit te munten boven de andere mannen der groep. Een stamhoofd kende men niet. Bij zo weinig onderling contact tussen denbsp;groepen van een stam zou de functie van stamhoofd inderdaad weinignbsp;zin gehad hebben. Een locale leider, die boven zijn collega's uitstaknbsp;in verstand en vaardigheid, genoot soms enige invloed buiten denbsp;grenzen van zijn gebied. Vooral op de jaarlijkse bijeenkomsten dernbsp;locale groepen mocht zo iemand zich verheugen in een algemeennbsp;aanzien In de nederzetting ontbrak een georganiseerd bestuur.nbsp;De oudere mannen regelden de voorkomende aangelegenheden^®).nbsp;Ook bij dit volkje waren de gezinslasten over de moeder en den vadernbsp;verdeeld in overeenstemming met hun physieke gesteltenis. Denbsp;sterkere man zorgde door jagen en vissen voor het dierlijk voedsel,nbsp;de zwakkere vrouw verzamelde in de bossen het plantaardig deelnbsp;der maaltijden. Mannenwerk was verder het maken van pijlen,nbsp;bogen en harpoenen, het uithollen van boomstammen tot kano’s ennbsp;het vlechten van touw voor de harpoenlijn; vrouwenwerk was verdernbsp;het verzorgen van de jeugd, het onderhouden van het vuur en hetnbsp;bereiden van de maaltijden. Bezat de vrouw de nodige vaardigheidnbsp;daartoe, dan vlocht ze manden en knutselde sieraden voor haarnbsp;Ztli en haar echtgenoot.

Vóór hun aanraking met vreemden verstonden ze de kunst van vuurmaken niet.

Welk een hoogst eenvoudige samenleving geeft het voorgaande te aanschouwen. Ver van de overige wereld, zonder weet van anderen,nbsp;trok men rond op een betrekkelijk beperkt territoir. Zeker zullennbsp;2ich nu en dan spanningen onder hen voorgedaan hebben, maarnbsp;toch waren deze niet van dien aard, dat men behoefte gevoeldenbsp;aan een georganiseerd bestuur. Zulk een milieu was toch wel bizon-der geëigend tot het schenken van stabiliteit aan heersende zeden ennbsp;gewoonten. Het is juist deze stabiliteit, welke nog tot ongeveer i860nbsp;voortduurde, waardoor de studie der Andamanezen zo buitengewoonnbsp;leerrijk is voor de ethnologen.

het huwelijk.

Onze summiere opsomming van de zorgen van man en vrouw voor hun gezin, wekte mogelijk reeds het vermoeden van een goede verhouding tussen beide echtelieden. Alvorens hier verder op in te gaan.

29

-ocr page 42-

willen we eerst aandacht schenken aan de omgang tussen jongens en meisjes bij deze primitieven. Te meer nog, omdat deze voor denbsp;meesten onder hen de voorhof was voor hun huwelijk.

De omgang was aan weinig voorschriften gebonden. Het volgende citaat van Man^*) neemt hieromtrent alle twijfel weg: „In spite ofnbsp;all the precautions taken by their seniors, a good deal of flirtationsnbsp;and often something more, is carried on by the young people without arousing any suspicions as to their sentiments for one anothernbsp;until the affair has become to serious to be broken off, and has tonbsp;end, sooner or later, in their marriage and start in life on their ownnbsp;account.”Brownbevestigt deze mening met de volgende woorden:nbsp;„Promiscuous intercourse between the sexes is the rule beforenbsp;marriage and no harm is thought of it. The love affairs of the boysnbsp;and girls are carried on in secret, but the older members of thenbsp;camp are generally fully aware of all that goes on. What generallynbsp;happens is that after a time a youth forms an attachment with somenbsp;girl and a marriage between them results from their love affair.”nbsp;Beide citaten doen duidelijk uitkomen hoe vrij de jongemensen vannbsp;beide sexen met elkaar verkeerden en hoezeer de keuze van eennbsp;huwelijksgenoot geheel aan de betrokken personen zelf werd overgelaten. Slechts voor weinigen onder hen gold een beperking, nl. voornbsp;diegenen, die door hun ouders reeds op jeugdige leeftijd een echtgenoot of echtgenote kregen toegewezen.

Aan het recht der ouders, om voor hun kinderen een man of vrouw te bestemmen, werd doorgaans niet getornd. De kinderennbsp;achtten zich verplicht deze schikking te volgen. Om hun dit te vergemakkelijken wellicht, maar mogelijk tevens om botsingen tussennbsp;ouders en kinderen te voorkomen, spraken de jeugdige verloofdennbsp;elkaar reeds voor het huwelijk aan op een wijze, zoals dat tussennbsp;gehuwden gebruikelijk was. Ook de trouw aan elkaar behoorde totnbsp;hun verplichtingen. Zo het meisje zich hieraan niet hield, werdnbsp;haar dat als misdrijf aangerekend Brown memoreert een dergelijknbsp;geval van ontrouw, maar voegt eraan toe, dat het in zijn tijd slechtsnbsp;zelden voorkwam.

Werd ontrouw van het meisje als ongepast veroordeeld, de jongen liet zich door de trouwbelofte van vrije omgang met andere meisjesnbsp;niet weerhouden. Bij deze zeer ruime opvattingen betreffende denbsp;omgang der adolescenten van beider geslacht, sluit zich al zeer slechtnbsp;aan de door Man geconstateerde verplichting tot huwen, wanneernbsp;een jongeman slapend naast een ongehuwde vrouw werd gevonden

30

-ocr page 43-

in een hut, bestemd tot verblijfplaats van ongehuwde dochters. Nu waren dergelijke verblijfplaatsen zeer zeldzaam. Brown vond er opnbsp;zijn onderzoekingstochten slechts één en wel door een ouderpaarnbsp;voor hun twee ongehuwde dochters opgetrokken naast de ouderlijkenbsp;hut. In deze schijnbare inconsequentie bij de beoordeling van denbsp;omgang tussen ongehuwden kunnen we niets anders zien dan eennbsp;beveiligingsmaatregel van de zijde der ouders. Niet de voorechtelijkenbsp;gemeenschap als zodanig vond afkeuring, maar slechts het inbreuknbsp;maken op de traditionele bepalingen van de stam. Op de vraag vannbsp;W. Schmidt^’) waarom na dit ongeoorloofd binnendringen in eennbsp;jongemeisjeshut de overtreder als gehuwd werd beschouwd, zij dannbsp;ook ons antwoord: Niet de ongesanctionneerde gemeenschap werdnbsp;veroordeeld, maar de omstandigheden, waaronder zij geschiedde.

Niettegenstaande de grote vrijheden in de omgang van jongelieden van beiderlei geslacht, vond Man de meisjes opvallend bedeesd en kinderlijk in haar doen en laten. Zeer waarschijnlijknbsp;Zullen zij zich slechts tegenover den vreemdeling zo terughoudendnbsp;gedragen hebben, maar onder groepsgenoten van haar schuchterheidnbsp;minder last gehad hebben. Angst voor vreemden is een kenmerk vannbsp;alle pygmeeën. Na het voorgaande klinkt enigszins vreemd de mededeling van Portman; „Voor vele jongemannen onder hen was denbsp;liefde voor de sport sterker dan hun passies en deze werden eerstnbsp;na het sluiten van een huwelijk in belangrijke mate gestild.”

Dachten de jongemannen eerst op een leeftijd van 24 tot 28 jaar San het sluiten van een huwelijk ^®), de meisjes gingen hiertoe overnbsp;sis ze 18 tot 24 jaar oud waren. Portman en Man maken beiden eennbsp;Uitzondering voor de huwelijken, opgelegd door een vroeger door denbsp;ouders aangegane verbintenis. De voltrekking hiervan geschieddenbsp;meestal op jeugdiger leeftijd.

Overleed een echtgenoot, dan had de weduwe het recht zich opnieuw in de echt te begeven. Vaak verbond zij zich dan met een Jongeren broer van den overledene of met een van zijn verwanten.nbsp;De uitverkoren man moest aan deze wens gehoor geven, wat voornbsp;hem wel eens een gedwongen huwelijk kon betekenen.

Zonder veel ceremonieel geschiedde de huwelijksvoltrekking. Begeleid door hun familieleden en gevolgd door bijna alle groepsleden, togen bruid en bruidegom naar het dansterrein van de stam.nbsp;Aldaar aangekomen, schaarden beide partijen zich ieder aan eennbsp;tegenoverliggende zijde van het terrein. Eenmaal ter plaatse geordend, richtte één van de meest gerespecteerde mannen zich tot

31

-ocr page 44-

de bruid en sprak: „Wees een goede vrouw; verzorg je man naar je beste kunnen; maak voor hem, wat de plicht je gebiedt; houdnbsp;hem terug van andere vrouwen en blijf hem zelf steeds trouwnbsp;Met woorden van dezelfde strekking ontving hierop de bruidegom de vermaning liefdevol te zijn voor zijn wederhelft en trouw innbsp;zijn huwelijk. Alsdan was de echt gesloten. Eenvoudig, maar niettemin treffend! Het uitverkiezen van den meest gerespecteerden mannbsp;als woordvoerder en de woorden zelf vertolkten het uitdrukkelijknbsp;verlangen, de traditie van de stam in zake het beleven van de echtelijke staat. Niets menselijks zal ookden Andamanezenwel niet vreemdnbsp;zijn geweest; ook onder hen zal gezondigd zijn tegen de verplichtingen van het huwelijk, echter minder dan men bij een dergelijknbsp;natuurvolk gewoonlijk aanneemt. Hoe zou anders Portman ^®)nbsp;kunnen getuigen: „They are affectionate to their wives and theynbsp;are gentle to each other and kind to children.” Ook Man prijst denbsp;wederzijdse genegenheid van man en vrouw. Schijnbaar in tegenspraak met deze lofprijzing is de verklaring van Portman „Denbsp;vrouw is geheel ondergeschikt aan den man; praktisch is zij zijnnbsp;slavin; voor hem moet ze al het zware werk verrichten.” Hij voegtnbsp;hieraan evenwel toe: „Echter, het feit van haar minderwaardigheidnbsp;erkennend, heeft de vrouw toch een belangrijke invloed en kentnbsp;geen beperkingen^^).” Hier constateren we weer dezelfde miskenningnbsp;van een rationele arbeidsverdeling in de maatschappelijke orde dernbsp;primitieven, die we reeds vroeger opmerkten. Inderdaad zullen denbsp;vrouwen ook in deze stammen veel langer en harder gewerkt hebbennbsp;dan de mannen en meer verschillende werkzaamheden te verrichtennbsp;hebben gehad, doch niet in een staat van slavernij, maar als vanzelfsprekend, daar dit deel der dagelijkse zorgen slechts door de vrouwnbsp;vervuld kon worden. We vermogen niet er een bewijs in te zien vannbsp;geringschatting der vrouw.

Over de huwelijkstrouw is het oordeel van Man, Portman en Brown gunstig. Bij Man lezen we: „Cases of adultery in their ownnbsp;villages are said to be of rare occurrence ^®)”, en: „Conjugal fidelitynbsp;till death is not the exception, but the rule ^*).” Portman vermeldt:nbsp;„Murder, theft, adultery, destruction of property, and assault, arenbsp;the principal crimes they recognise ^^).” Ook Brown bericht: „Bynbsp;marriage a man acquires the sole right to sexual congress with thenbsp;woman who becomes his wife. At the same time it is the duty ofnbsp;a married man to avoid sexual relations with other women whethernbsp;married or unmarried^®).” Aan dit eenstemmig gunstig oordeel

32

-ocr page 45-

behoeven we niets toe te voegen. De nog verse herinnering hunner jeugdjaren, een gevoel van jaloezie, maakten de jonggehuwden aanvankelijk wantrouwend tegenover elkaar. De man liet in die tijdnbsp;zijn vrouw 's avonds nooit alleen uitgaan, zogenaamd om haar tenbsp;beschermen, maar in werkelijkheid om haar te behoeden voor denbsp;verleiding tot ontrouw. Een volledig vertrouwen werd eerst geschonken als de man zijn vrouw zwanger bevond. De echtelijke verhoudingnbsp;vóór de geboorte van een kind wordt nimmer zo innig geacht, alsnbsp;na de komst van de eerstgeborene

Hoezeer de echtbreuk ook werd afgekeurd, toch kwam zij, hoewel weinig, bij deze primitieven voor. De schuldigen werden dan gestraft door den bedrogen echtgenoot. Liet deze zich door zijn verontwaardiging te zeer medeslepen en doodde hij den verleider, dannbsp;stond hij bloot aan wraakneming van de zijde der familieleden vannbsp;den verslagene. De oude stamleden mengden zich niet in een dergelijke kwestie ^®).

Hoe fnuikend was voor deze voorvaderlijke zeden en gewoonten de aanraking van dit volkje met de Brits-Indiërs en Maleiers. Innbsp;het begin van deze eeuw bij zijn komst op deze eilanden vond Brownnbsp;Ze dermate verslechterd, dat hij moest getuigen: „Conjugal infidelitynbsp;is very common and is lightly regarded .... In the Great Andamannbsp;there is great laxity in this matter at the present day. Quarrelsnbsp;sometimes arise when a husband discovers an intrigue between hisnbsp;wife and another man, but very often the husband seems to condonenbsp;the adultery of his wife

Brown gelooft wel, dat de vestiging van de strafkolonie invloed heeft gehad op hun zeden, maar hij wil niet aannemen, dat deze zonbsp;streng waren als Man wil doen voorkomen. Immers, wanneer ditnbsp;het geval zou zijn, zou de syphilis zich nooit zo snel onder hennbsp;verbreid hebben®®). ,

Deze verschrikkelijke ziekte, waarvan de eerste gevallen werden waargenomen in 1875, verspreidde zich zo snel, dat er nauwelijksnbsp;iemand vrij van was in 1885 ®^). Nu behoeft deze verspreiding nietnbsp;alleen op rekening te worden gesteld van de Andamanezen, want hetnbsp;waren de Maleise kustvaarders, die deze ziekte onder de bevolkingnbsp;brachten, waardoor langs de kust verschillende haarden ontstonden,nbsp;van waaruit de ziekte zich kon verspreiden. De lichte zeden vóórnbsp;het huwelijk, nog zekere vrijheden, die voorkwamen voor de geboorte van een eerste kind en de enkele gevallen van ontrouw zijnnbsp;m.i. voldoende om de snelle verspreiding van de syphilis te ver-

33

-ocr page 46-

klaren. Algemene losse zeden behoeven we daarvoor niet aan te nemen.

In het huwelijksleven van de Andamanezen bestond zoals wij zagen een goede verstandhouding en werd de deugd van wederzijdse trouwnbsp;beoefend. Slechts zelden werd hiertegen gezondigd.

Man karakteriseert de echtelijke verhouding aldus: „Matrimonial differences, which, however, occur but rarely, are easily settled withnbsp;or without the invention of friends”. Uit een dergelijke goede verstandhouding tussen de ouders moest noodzakelijkerwijze een warmenbsp;genegenheid voor hun kinderen voortspruiten. Liefde voor denbsp;kinderen was algemeen onder dit volkje; overleed een kind dannbsp;werd er minstens een maand gerouwd en was de familie gedurendenbsp;de rouwtijd zeer stil®^). De vrouw zonder kinderen was minder innbsp;aanzien dan een moeder. Wanneer de man thuiskwam, groettenbsp;hij in de regel eerst zijn vrouw en daarna zijn verwanten. Was zijnnbsp;echtgenote evenwel onvruchtbaar gebleken, dan groette hij eerstnbsp;zijn verwanten Eerst dan beschouwde de Andamanees zijnnbsp;huwelijk als voltooid, als er een kind uit geboren was.

De wederzijdse genegenheid, de echtelijke trouw en de gehechtheid aan de kinderen schonken bij deze natuurmensen een grote vastheidnbsp;aan het huwelijk, zodat Brown kon getuigen: „A family is constitutednbsp;by a permanent union between one man and one woman ®^).”nbsp;Volgens Portman was echtscheiding na de geboorte van een kindnbsp;hier onbekend. Nog sterker drukt Man zich uit in zijn bewering:nbsp;„No incompatibility of temper or other cause is allowed to dissolvenbsp;the union ^®).” Of dit geheel met de waarheid strookte, wagen we tenbsp;betwijfelen op grond van de geconstateerde echtbreuk bij een huwelijk zonder kinderen. Man mag ze bij zijn onderzoekingen nietnbsp;aangetroffen hebben, dit is op zichzelf nog geen bewijs. Door drukkenbsp;ambtsbezigheden was Man immers niet in de gelegenheid met hennbsp;samen te leven en ook met de taal had hij enige moeite. In de regelnbsp;zijn de berichten over het aantal echtscheidingen na een oppervlakkige kennismaking veel gunstiger dan in werkelijkheid hetnbsp;geval is. Een tweede huwelijk na een echtscheiding wordt zo ge-makkelijk voor een eerste gehouden, wanneer men geen getuige isnbsp;geweest van de scheiding.

Het huwelijk was na de geboorte van een kind een verhouding, waarbinnen de echtelijke trouw hoog gehouden werd, man en vrouwnbsp;zich voor het leven gebonden achtten en waarvan de wederzijdsenbsp;genegenheid een wezenlijk bestanddeel uitmaakte. Het behoeft dan

34

-ocr page 47-

ook niet te verwonderen, dat alle schrijvers overeenstemmen in hun verklaring, dat de Andamanezen monogaam zijn en hun niet éénnbsp;geval bekend was van het tegendeel^®).

Ronhaar wil deze monogamie verklaren door het mannenoverschot, dat er in 1901 bestond, toen er 261 mannen naast 234 vrouwen leefden. Deze bevolkingsopbouw betrof echter een uitstervend volk. In het geheel waren er toen op Great Andaman nog maarnbsp;625 Andamanezen, terwijl Brown voor 1858 hun totaal aantalnbsp;berekent op bijna 5000. In 1901 bestond de Aka-Bea st lt;m uit slechtsnbsp;37 leden, terwijl hun aantal voor 1858 wordt geschal op 1000®®).nbsp;De gegevens van de schrijvers omtrent het monogame huwelijknbsp;hebben betrekking op de toestanden omstreeks 1858. Het is nietnbsp;verantwoord de resultaten der volkstelling van 1901 van een uitstervend volk te gebruiken om de monogamie te verklaren omstreeksnbsp;1858. Om voor deze laatste periode een tekort aan vrouwen aan tenbsp;nemen, ontbreekt iedere grond. De Andamanezen, nog in hun oorspronkelijke toestand levende, vormden een gesloten groep vannbsp;stammen, die niet in aanraking kwamen met hogere culturen, waardoor het uitgesloten was, dat vrouwen voor de Andamanese gemeenschap verloren gingen. De natuurlijke verhouding van eennbsp;vrijwel gelijk aantal mannen en vrouwen zal ook daar wel bestaannbsp;hebben. Uit een onderzoek van Man bleek zelfs, dat het aantalnbsp;meisjesgeboorten een geringe meerderheid vormde ®®). Mede doornbsp;het jonger huwen der meisjes zal het aantal huwbare vrouwen datnbsp;der mannen overtroffen hebben. Om de monogamie een gevolg tenbsp;noemen van een tekort aan vrouwen is daarom onjuist.

Waarom is dit volk dan wèl monogaam? Het kunnen niet de levensomstandigheden zijn geweest, want deze waren zeer gunstig.nbsp;Het zou voor den man geen belangrijke verzwaring van zijn arbeidstaak meegebracht hebben, wanneer hij met meer dan één vrouwnbsp;samenleefde. Het voedsel verzamelen, de taak der vrouw, brachtnbsp;geen overgrote moeilijkheden met zich mee, maar haar dagelijksenbsp;gezinszorgen waren toch van dien aard, dat ze door de waarnemersnbsp;als slavernij werden gekwalificeerd. Wanneer deze werkzaamhedennbsp;echter verdeeld konden worden over meer dan één echtgenote, zounbsp;dit een verlichting van haar taak betekend hebben. Van de materiëlenbsp;kant gezien, was het derhalve zowel voor man als vrouw niet nadelignbsp;om polygaam te zijn. Een weinig gedifferentieerde tribale verhoudingnbsp;werkt ontegenzeggelijk de monogamie in de hand, maar dit verklaart niet het uitsluitend voorkomen ervan bij de Andamanezen.

35

-ocr page 48-

De Andamanezen leefden in een gesloten gemeenschap met een eigen beschaving, volkomen aangepast aan hun natuurlijk milieu.nbsp;Invloeden van buiten af zijn niet te bespeuren. Vrees voor dit alsnbsp;kannibalen bekend staande volk, zal langstrekkenden weerhoudennbsp;hebben zich met hen in verbinding te stellen. Ze hebben daar hunnbsp;eigen leven geleden, de mogelijkheden benuttend, die door de natuurnbsp;geboden werden en waarvan zij gebruik maakten overeenkomstignbsp;de beschavingshoogte, die zij bezaten. Geen spanningen binnen denbsp;groep dwongen hun nieuwe levensvormen te zoeken. Er was eennbsp;evenwicht tussen de bestaansmogelijkheden en de behoeften van denbsp;groep, waarvan het aantal leden stationnair geweest zal zijn, zodatnbsp;statische verhoudingen in het leven geroepen werden. Deze meestnbsp;elementaire maatschappelijke orde van een zoo geïsoleerde groepnbsp;kan slechts de eeuwen door stand gehouden hebben, als haar levenshouding in harmonie was met de menselijke natuur. Zodra dezenbsp;gemeenschap door invloeden van buiten verstoord werd, zoalsnbsp;gebeurde door het contact en de omgang met vreemde elementen,nbsp;degenereerden hun sociale verhoudingen, verloren deze hun stabiliteitnbsp;en ontwikkelden zich in ongunstige zin.

Uit ethnologisch oogpunt is het hoogst belangrijk bij de zo geïsoleerd levende Andamanezen het monogame huwelijk in zulk een zuivere vorm aan te treffen. We aarzelen niet hieraan een bizonderenbsp;waarde toe te kennen.

36

-ocr page 49-

SEMANG.

bronnen.

Paul Schebesta; Bei den Urwaldzwergen von Malaya, 1927.

Dit boek bevat de resultaten van een studiereis naar het schiereiland Malakka, door Schebesta uitgevoerd van Januari 1924 tot Septembernbsp;1925. Het eerste jaar dezer reisperiode besteedde hij aan de bestudering der Semang.

Schebesta begreep, dat het dagelijks leven der Semang het best was te leren kennen door met hen samen te leven en daarbij hunnbsp;vertrouwen te winnen. Slechts 20 zou hij de mogelijkheid krijgennbsp;door te dringen in het gedachte- en zieleleven van het onderhavigenbsp;volkje. Zonder zich te laten terughouden door de moeilijkheden, janbsp;2elfs ontberingen, bracht hij zijn plan succesvol ten uitvoer. Voor eennbsp;groot deel won hij het vertrouwen der Semang door zijn eenvoud ennbsp;zijn armzalig voorkomen, daar deze beide factoren, volgens zijnnbsp;eigen zeggen, er veel toe bijdroegen hun wantrouwen tegenover hemnbsp;af te leggen. Door deze wel moeitevolle wijze van onderzoek slaagdenbsp;Schebesta erin resultaten te bereiken, welke die van alle anderenbsp;onderzoekingen verre overtreffen. Zonder verder betoog menennbsp;we als juist te mogen aannemen, dat we voor onze studie over hetnbsp;huwelijk bij de Semang vooral putten uit het bovengenoemde werk,nbsp;uit een artikel van denzelfden schrijver getiteld: „Gesellschaft undnbsp;Familie bei den Semang auf Malakka”, verschenen in Anthropos,nbsp;en uit een persoonlijk schrijven, dat ik mocht ontvangen naar aanleiding van enkele vragen, die door mij gesteld werden.

I. H. N. Evans; The Negritos of Malaya.

Het boek onder deze titel verscheen in 1937 en werd opgedragen aan de Negrito’s tot dank voor de vele aangename uren, die denbsp;schrijver in hun midden mocht doorbrengen. Evans was directeurnbsp;van het volkenkundig museum te Koealaloempoer. Zijn bemoeienissen met de Semang dateerden van 1913. In 1932 verliet hij Malakka,nbsp;maar tijdens het schrijven van zijn boek reisde hij nogmaals naarnbsp;het schiereiland om zich verdere inlichtingen te verschaffen en totnbsp;het maken van illustrerende foto’s voor zijn geschrift. Zoals Evansnbsp;persoonlijk in het voorwoord van zijn boek opmerkt, moet het

37

-ocr page 50-

boek aangemerkt worden als compüeerwerk, opgebouwd uit gegevens van Schebesta, Skeat, nog enkele andere autoriteiten en vervolgensnbsp;aangevuld met eigen onderzoekingen.

Met veel waardering gedenkt hij de opofferende arbeid van Schebesta en het vele materiaal door dezen ter kennis gebracht. Toch heeft hij enkele bezwaren in te brengen tegen de publicaties vannbsp;dezen door hem zo zeer gewaardeerden onderzoeker. Ten eerstenbsp;eist Schebesta z.i. ontdekkingen voor zich, die reeds lang in feitenbsp;bekend waren en ten tweede opponeert hij tegen Schebesta's voorstelling van 1 aken, alsof er sinds het einde van de 19e eeuw nietsnbsp;geschied zou zijn aan het onderzoek van de leefwijze, zeden ennbsp;gewoonten der Semang. Van een directeur van een volkenkundignbsp;museum haast in de onmiddellijke nabijheid van de woonstreek dernbsp;Semang klinkt dit laatste verwijt ons volstrekt niet vreemd. Het isnbsp;voor ons als een „oratio pro domo”.

Het boek van Evans mag beschouwd worden als een bruikbare en voor onze studie zeer nuttige aanvulling van dat van Schebesta, doordat het in staat is in gevallen, waarin deze laatste niet in de gelegenheid was zekerheid te verkrijgen, ons nader in te lichten.

W. W. Skeat en C. O. Blagden: Pagan Races of the Malay Peninsula, 1916.

In dit tweedelig werk worden beschreven de Semang, de Sakai en de Jakoen. Met kennis van zaken en een kritische zin is het werknbsp;samengesteld uit veel, tot dan toe ongepubliceerd materiaal, zoals datnbsp;van de Cambridge Expedition van 1899 tot 1900, die de Siamesenbsp;Malakkastaten onderzocht, en van de expeditie der British Association, Anthropological Section van 1900 en 1901.

R. Martin: Inlandstamme der Malaischen Halbinsel, 1905.

In het voorjaar en de zomer van 1897 trok Martin door Malakka. In zijn bovengenoemde publicatie vinden we naast persoonlijkenbsp;ervaringen een belangrijk aantal citaten. Het lijvige boek van meer dannbsp;duizend bladzijden is in vier delen verdeeld, nl. geografie en historie,nbsp;physische anthropologie, ergologie en conclusies. Gezien de beperktenbsp;duur van zijn onderzoekingen en de grote omvang zijner studiedoeleinden verwondert het niet, in zijn werk slechts weinig of geennbsp;belangwekkende bizonderheden over de Semang aan te treffen.

Annandale Nelson en Herbert C. Robinsoj^: Fasciculi Malayen-sis, 1903.

Een werk, bijna uitsluitend handelend over anthropologische en zoölogische onderzoekingen in het stroomgebied van de Perak en de

38

-ocr page 51-

Siamese Maleise staten. Slechts in de inleiding wordt het een en ander meegedeeld over de levenswijze van de Semang en dit geschiedtnbsp;Zo oppervlakkig, dat er niet veel waarde aan toegekend kan worden,nbsp;te meer nog, daar ze blijkbaar minder betrouwbaar zijn.

Voor onze studie van de Semang staan ons derhalve vooral ten dienste de publicaties van Schebesta, waaraan, naarmate hij nauwernbsp;met een bepaalde stam in aanraking kwam, des te meer waarde isnbsp;toe te kennen. De overige werken kunnen ons slechts van dienst zijnnbsp;ter vervollediging of eventueel ter correctie van klaarblijkelijke onjuistheden in de gegevens van Schebesta.

PHYSISCH EN SOCIAAL MILIEU.

De Semang, bewoners van het tropisch oerwoud van Malakka, wonen langs de bovenloop der rivieren ^). Zij worden verdeeld in denbsp;volgende stammen, die zich van elkaar onderscheiden door eennbsp;verschillend dialect of zelfs door een eigen taal:

Tonga of Mos in Thailand tussen Pataloeng en Trang, loo zielen.

Kensioe in de provincie Kedah en het aangrenzende Patani, 200 zielen.

Kenta in Kedah en Noord Perak, 130 zielen.

Djahai in Noord Oost Perak en West Kelatan, 800 zielen.

Menri in Zuid Oost Kelatan en Noord Pahang, 400 zielen.

Batak in Centraal en Oost Pahang, 100 zielen.

Saboebn in Noord Perak, 250 zielen, deze behoren physiologisch en cultureel tot de Negrito's, doch spreken de taal van de Sakai ^).

Iedere stam wordt weer onderverdeeld in een aantal locale groe-€n, die binnen het territorium van de gehele stam hun eigen terrein hebben, waarop zich gift- en vruchtbomen bevinden, welke persoonlijk eigendom zijn. Over het stamgebied mogen de locale groepennbsp;nomadiseren. De locale groep omvat één of meer families, terwijl opnbsp;haar beurt de familie is samengesteld uit het familiehoofd met zijnnbsp;gezin, zijn gehuwde zonen met hun echtgenoten en kinderen en somsnbsp;zijn gehuwde dochters met haar mannen en kinderen.

Hun onderdak is al zeer primitief, daar hun woningen niet meer zijn dan windschermen. Een locale groep aan de Besiak huisde innbsp;een elftal windschermen, vijf hiervan waren bewoond door Ramogn,nbsp;zijn twee gehuwde zonen en gezinnen, zijn twee ongehuwde kinderennbsp;en een oude weduwe met haar dochter. Ieder gezin had een eigennbsp;windscherm, ook de achttienjarige ongehuwde zoon van Ramognnbsp;bezat er een. Vier der overige windschermen waren in gebruik bij

39

-ocr page 52-

de familie Besiak, bestaande uit: een ouden vader, zijn drie gehuwde zonen met hun vrouwen en kinderen en zijn dochter, die weduwenbsp;was. De beide resterende windschermen werden bewoond door verwanten van de vrouwen van Besiak’s zonen®). Bij een locale groepnbsp;kunnen zich andere families aansluiten, zonder ermee verwant tenbsp;zijn, ja zelfs zonder tot dezelfde stam te behoren, terwijl ieder gezinnbsp;vrij is zich van de groep af te scheiden. Uit het verdelen van het voedsel en het elkaar behulpzaam zijn bij de dagelijkse werkzaamhedennbsp;blijkt de bloedverwantschap der bewoners van de locale groept),nbsp;De grootte van de locale groep is in belangrijke mate afhankelijk vannbsp;haar meer of minder gunstige bestaansmogelijkheden. Zijn dezenbsp;ongunstig, dan splitst zich de locale groep in kleinere delen, die iedernbsp;voor zich de moeilijke strijd om het bestaan voeren.

De locale groep kent geen hoofd, die bevelen geeft en dien men gehoorzaamheid verschuldigd is. Wanneer er enige autoriteit geldtnbsp;in de kleine gemeenschap, dan is het die van den ouden vader, die doornbsp;zijn kinderen wordt gerespecteerd. Deze man behoeft niet altijd denbsp;oudste man in de nederzetting te zijn. „Die Familie ist demnach dienbsp;einzige gesellschaftliche Verbindung unter den Semang,” getuigtnbsp;Schebesta ®). De arbeidsverdeling regelt zich bij de Semang naar denbsp;physische gesteldheid van man en vrouw. De man kapt in het bos hetnbsp;hout voor het gebinte der windschermen en de bamboe voor hetnbsp;vlechtwerk. Van de door hem gespleten bamboe stelt hij vlechtwerknbsp;samen, met behulp waarvan de vrouw het eenvoudige windschermnbsp;verder voltooit. Voor een eenvoudige ligplaats, samengesteld uitnbsp;gespleten bamboe, draagt de man meestal zorg ®).

Voor het overgrote deel zorgt de vrouw voor het nodige voedsel. Iedere morgen trekt zij erop uit om plantaardig voedsel te verzamelen.nbsp;Soms ook gaat ze uit vissen. De man draagt zijn deel voor de voedselvoorziening bij, door met zijn blaasroer jacht te maken op klapperratten, apen en vogels of door het vangen van vis. Sommige groepennbsp;zijn overgegaan tot de aanleg van oebi-aanplantingen. Ook rijstnbsp;behoort tot het voedsel van de Semang. Zij verkrijgen deze door denbsp;Maleiers behulpzaam te zijn bij de rijstbouw en door ruil van bosproducten. Hierdoor zijn ze afhankelijk geworden van de Maleiers.nbsp;Hieruit blijkt, dat de Semang geen geïsoleerde bevolkingsgroepnbsp;vormen. Zowel het plantaardige als het dierlijke voedsel, door denbsp;familieleden verzameld, wordt onder hen verdeeld, zelfs als iedernbsp;gezin voldoende voor zich kon bemachtigen. Heeft iemand eennbsp;succesvolle dag gehad, dan deelt hij vrijgevig zijn rijke buit onder

40

-ocr page 53-

zijn familieleden. Altruïstische gevoelens beheersen de familie in hoge mate, meent Schebesta ’). M.i. vindt deze vrijgevigheid echternbsp;haar oorsprong in een wederzijdse afhankelijkheid.

Het bereiden van het voedsel geschiedt door ieder gezin afzonderlijk op een vuur, dat voor het windscherm smeult. Bij de verdeling ervan zorgen de ouders in de eerste plaats voor htm kinderen. Trouwens, dit is niet. het enige blijk van genegenheid, dat de ouders hunnbsp;kroost betonen. Steeds genieten ze van liefderijke ouderlijke verzorging, terwijl ze onderwijl voorbereid worden op hun levenstaak. Denbsp;meisjes trekken er met moeder op uit om knollen en anderszins tenbsp;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verzamelen; de jongens tijgen met vader ter jacht. Tot hun huwelijk

i nbsp;nbsp;nbsp;blijven zowel zonen als dochters onder het directe toezicht hunner

ouders. Blijven de meisjes tot de dag van haar huwelijk, dat meestal op vijftien- of zestienjarige leeftijd door haar wordt aangegaan, bijnbsp;haar ouders inwonen, de jongemannen, die meestal tussen achttiennbsp;en twintig jaar trouwen *), vestigen zich, zoals we reeds zagen, ondernbsp;een eigen windscherm.

het huwelijk.

De jongen en het meisje, die met elkaar huwen, behoren meestal tot dezelfde stam, maar tot verschillende locale groepen. Op hunnbsp;Zwerftochten door het stamterritorium ontmoeten de groepennbsp;elkaar. Tijdens zulke ontmoetingen maken de jongelieden met elkaarnbsp;kennis. Hun nomadiserend bestaan heeft vaak tot gevolg, dat denbsp;jongen en zijn meisje vele kilometers van elkaar verwijderd zijn.nbsp;Gedurende de korte kennismakingstijd bewijst de jongeman zijnnbsp;aanstaande attenties, door haar met kleine verrassingen in de vormnbsp;van eenvoudige geschenken te verblijden ®). Zijn de jongen en hetnbsp;meisje het klaarblijkelijk volkomen met elkaar eens geworden, dannbsp;Voelt de trouwlustige jongeman zich verplicht zijn aanstaandennbsp;schoonvader enkele geschenken, zoals messen en doeken, aan tenbsp;bieden. De stam der Kenta kent in dit geval ook het schenken vannbsp;geld. Al naar gelang de bruid reeds eerder getrouwd was of niet,nbsp;bepaalt men de waarde der geschenken ^“). Ook na zijn huwelijk heeftnbsp;de schoonzoon verplichtingen tegenover zijn schoonvader. Houdtnbsp;hij zich daaraan niet, dan kan de schoonvader zijn dochter terugvorderen. Maar aan deze eis wordt niet steeds voldaan

Bij geen der door ons geraadpleegde schrijvers vonden we enige aanwijzing van een dwang door de ouders op hun kinderen uitgeoefend om ze tot een bepaald huwelijk te noodzaken. Integendeel,

41

-ocr page 54-

Schebesta zegt nadrukkelijk: „De huwelijken worden op grond van wederzijdse genegenheid geslotenHet huwelijk berust op: „dernbsp;Gleichberechtigung von Mann und Frau. Beide erfreuen sich voll-kommener Freiheit und gleicher Rechte, die beim Eingehen dernbsp;Ehe, wahrend ihrer ganzen Dauer und auch bei der Trennungnbsp;beachtet werden

Het geven van geschenken aan den aanstaanden schoonvader, zelfs van geld, zoals bij de Kenta, geeft aan het huwelijk volstrektnbsp;niet de aard van een koophuwelijk, daar het meisje zelf haar huwelijkskeuze vaststelt en eerst daarna als een soort van tegemoetkoming aannbsp;haar ouders voor het afstaan van een dochter een gift wordt geschonken. Niet onwaarschijnlijk zal de gunstige stemming, door denbsp;geschenken gekweekt, het den ouders gemakkelijker maken hun toestemming tot het huwelijk te geven. De trouwplechtigheid, zo hiernbsp;tenminste van enige plechtigheid gesproken mag worden, is al zeernbsp;eenvoudig. Bruid en bruidegom eten samen en daarna trekken zenbsp;zich enige dagen terug in het oerwoud. Bij hun terugkeer uit hetnbsp;bos neemt voor hen als gehuwd paar het leven weer zijn normaalnbsp;verloop^*).De wederzijdse liefde, welke tot het sluiten van het huwelijk had geleid, bleef volgens de waarnemingen van Schebesta in hetnbsp;huwelijk voortbestaan. „Liebe und Zuneigung sind es, welche dienbsp;Paare zusammenbringen und auch zusammenhaken ^®).quot; De jongenbsp;paren gaan teder met elkaar om en nimmer zag Schebesta een mannbsp;zijn vrouw een kastijding toedienen. Van een zekere knechting dernbsp;vrouw is absoluut geen sprake.

Dat het huwelijksleven den Semang moeilijkheden kan bezorgen moge blijken uit hetgeen Keladi ondervond. Keladi, een jeugdigenbsp;Semang, was gehuwd met Bunga, een vrolijk vrouwtje met een kinderlijk gemoed. In de eerste drie jaren van hun huwelijk waren zijnbsp;verblijd met de geboorte van een kind. Maar helaas, in zekere nachtnbsp;viel het van de bamboe slaapbank, kwam in het vuur terecht en verbrandde jammerlijk. Voor den buitenstaander leek het huwelijk tussen Keladi en Bunga min of meer een ideale verbintenis. Was Bunganbsp;ziek, dan haalde Keladi voor haar geneesmiddelen en versterkendnbsp;voedsel bij Schebesta. Op diens vraag, wat hij zou doen, als zijn vrouwnbsp;hem door de dood zou worden ontnomen, antwoordde hij spontaan:nbsp;„Als Bunga sterft, dan zal ik nooit meer trouwen, zelfs niet, als allenbsp;vrouwen mij wilden hebben, daar ik Bunga nooit zal kunnen vergeten.”nbsp;Hoe groot was dan ook de verwondering van Schebesta toen hij enigenbsp;tijd later Keladi bij een andere vrouw onder het windscherm zag hui-

42

-ocr page 55-

Ztn in een nederzetting enkele dagreizen verwijderd van de zijne. De Semangvriend vroeg aan derden, wie die vrouw was en kreeg tennbsp;antwoord, dat zij de vrouw van Keladi was. Door de vele uitingen vannbsp;liefde tussen Keladi en Bunga, waarvan Schebesta getuige was geweest, had hij deze ontrouw niet voor mogelijk gehouden. Schertsend merkte Schebesta op, dat hij zijn wedervaren aan Bunga zounbsp;mededelen, waarop Keladi slechts beschaamd lachte. Vrouwen,nbsp;die getuigen waren van dit gesprek, merkten schalks op, dat hij Bunganbsp;er onkundig van moest laten, want dan zou zij boos worden en weglopen van Keladi.

De volgende morgen vernam Schebesta van Keladi zelf de toedracht der zaak. Van zijn neef Depu kreeg Keladi de mededeling, dat zijn schoonvader zijn dochter terugeiste, om ze als vrouw aan eennbsp;Ple te geven. Wat moest hij beginnen, als Bunga hem ontnomen zounbsp;worden ? In deze droeve dagen trof hij in dit ver verwijderd kamp denbsp;vrouw aan, waarmee hij vóór het huwelijk met Bunga getrouwd wasnbsp;geweest. Zij leefde hier alleen en wilde geen ander huwen. Zenbsp;wachtte nog steeds op Keladi. Dus had hij haar maar weer genomen.nbsp;Zij was óók goed voor hem en ze gaf hem te eten. Vervolgens begonnbsp;hij Bunga te beschuldigen en aan te klagen. Ze gaf hem niets te eten.nbsp;Ze at liever zelf alles op. Ze was hem niet trouw en wilde nu dezennbsp;dan dien trouwen. Daarom had hij het tenslotte maar beter gevonden van haar weg te gaan en bij zijn vroegere vrouw weer zijn intreknbsp;te nemen. Zodra hij thuis was teruggekeerd, zou hij Bunga naar haarnbsp;vader terugsturen en voorgoed met zijn eerste vrouw weer gaannbsp;samenwonen.

Zo sprak Keladi aanvankelijk, maar nog dezelfde dag hoorde Schebesta hem jammeren en klagen, hij was zo treurig gestemd, omdat hij van Bunga scheiden moest, en weduwnaar zou worden. Vannbsp;zijn smart maakte hij volstrekt geen geheim. Terwijl de volgendenbsp;dagen anderen bij elkaar zaten te praten, begon Keladi, in nadenkennbsp;verzonken, te zingen. Hij bezong zijn liefdesleed. Soms scheen hijnbsp;alles vergeten te zijn, om dan ineens weer zijn smart te uiten.nbsp;Op een middag kwam Keladi in zijn nederzetting terug, maar vondnbsp;Bunga niet thuis. Ze bevond zich in het bos om voedsel te verzamelen.nbsp;Hij wilde op haar wachten en weigerde met Schebesta verder tenbsp;reizen. Schebesta zag Keladi na dien niet meer, maar van een Maleisennbsp;dienaar vernam hij, dat Bunga geweigerd had de eis van haar vadernbsp;in te willigen en bij Keladi v as gebleven

Dit vrij uitvoerig relaas van het wedervaren van een eenvoudigen

43

-ocr page 56-

Semang getuigt van de eigen bedoelingen van den vader met het huwelijk van zijn dochter, verder van de weigering van de dochternbsp;om aan haar vader in huwelijksaangelegenheden te gehoorzamen ennbsp;vervolgens nog van de mogelijkheid althans tot het verbreken vannbsp;de huwelijksband op verlangen van den vader der vrouw. De vestiging van Keladi onder het windscherm van zijn eerste vrouw, terwijl hij toch veel hield van zijn Bunga, was waarschijnlijk toe tenbsp;schrijven aan de verbolgenheid over de last, welke zijn schoonvadernbsp;hem aandeed, aan de zekerheid Bunga door een ander begeerd tenbsp;weten en aan de blijken van trouw van zijn eerste vrouw. Zodra hijnbsp;echter weer door het oerwoud trok en niet meer onder de invloednbsp;van zijn eerste vrouw was, werd hij zich bewust, hoe innig hij zichnbsp;verbonden gevoelde met zijn Bunga, en het idee van haar te moetennbsp;scheiden vervulde zo zijn hele wezen, dat zijn gedragingen erdoornbsp;werden beïnvloed. De wederzijdse liefde maakte de huwelijksbandnbsp;tussen Keladi en Bunga bestand tegen de intriges van derden.

Welk een gewicht de Semang aan de liefde in het huwelijksleven toeschrijft, blijkt uit de tovermiddelen, welke zij aanwenden om ditnbsp;gevoel op te wekken. De as van bloemen, gemengd met olie en gesmeerd op het voorhoofd en de borst van den persoon, wiens liefdenbsp;men wil winnen, of, zo het gehuwden betreft, wiens verflauwdenbsp;liefde men wil doen herleven, wordt met dat doel aangewend^’).nbsp;Wij menen niet, dat dit zou dienen voor het opwekken van erotischenbsp;liefde, hun huwelijksleven geeft hiervoor geen aanleiding.

Ook bij de Semang wordt de goede verhouding tussen man en vrouw krachtig ondersteund door de genegenheid, welke zij hunnbsp;kroost toedragen. Ontroerende tafereeltjes van liefde voor hun kinderen bij deze primitieven weet Schebesta ons te beschrijven. Zoalsnbsp;we reeds eerder opmerkten, besteden de ouders veel zorg aan hunnbsp;kinderen. Wie zich daaraan onttrekt, wordt getroffen door de grootstenbsp;minachting voor zijn persoon. Slechts twee gevallen van kinderver-waarlozing maakte Schebesta mee. In beide gevallen betrof hetnbsp;Saboebnmannen, personen, die over het algemeen niet zo hoog staannbsp;in hun huwelijkspraktijken als de andere Semangstammen. In éénnbsp;ervan verliet een man zijn vrouw met drie kinderen en ging met eennbsp;andere vrouw samenwonen. De verlaten vrouw en kinderen geraaktennbsp;hierdoor in diepe kommer. Minder om de moeder dan om de verwaarloosde kinderen werd dit wangedrag door de Djahai Semangnbsp;scherp veroordeeld. Het tweede geval is vrijwel analoog aan hetnbsp;eerste. Weer verliet een man zijn vrouw om met een andere vrouw

44

-ocr page 57-

te gaan samenwonen en daar de eerste vrouw een kind had, werd de houding van den ontrouwen vader ernstig afgekeurd.

Naast deze door den vaderverzorger verlaten kinderen zijn het de halfwezen, die hun moeder verloren, welke vaak een moeilijk bestaannbsp;hebben. Wanneer de vrouwen uit het bos zijn teruggekeerd en hetnbsp;voedsel gekookt hebben, lopen haar eigen kinderen spoedig met vollenbsp;monden in het kamp rond, terwijl de ongelukkige halfwezen nietsnbsp;krijgen en maar afwachten moeten of een of andere vrouw zich overnbsp;hen ontfermt. Het verwonderde Schebesta in de ogen dier ten achternbsp;gestelde kinderen nooit een traan te zien. „Maar waarom zullen ze huilen, ze hebben immers geen moeder meer, die ze kannbsp;horen

De ongunstige omstandigheden, waarin verlaten kinderen komen te verkeren enerzijds en de hartelijke verhouding tussen de meestenbsp;echtelieden anderzijds, verhinderen ongetwijfeld in belangrijke matenbsp;de echtscheiding. Dergelijke scheidingen behoren dan ook tot denbsp;zeldzaamheden, nadat de echt door de geboorte van een kind gezegend is. Schebesta ontmoette er maar twee. Over één van dezenbsp;scheidingen, waargenomen in een kamp aan de Besiak, valt het volgende merkwaardige te vertellen. Lemo was gescheiden van zijnnbsp;eerste vrouw Serei, waarbij hij een kind had van vier jaar. De vrouwnbsp;hertrouwde met den eveneens gescheiden Djelei. Lemo en Djelei warennbsp;geen verwanten van elkaar. Het vierjarig zoontje sliep bij zijn vadernbsp;en was overdag om beurte bij zijn vader en zijn moeder en werd doornbsp;beiden goed gedaan. De redenen der scheiding waren niet bekend ennbsp;opmerkelijk was, dat tussen de gescheiden echtelieden absoluut geennbsp;vijandschap bestond^®). Zij berustten klaarblijkelijk in het onafwendbare, maar beijverden zich de ongunstige gevolgen der scheidingnbsp;van hun beider kind verre te houden.

Totaal anders zijn de verhoudingen bij huwelijken vóór de geboorte van een kind. Van de vijf jongemannen uit het kamp aan de Besiak, waarover we nader zijn ingelicht, waren er drie reeds vannbsp;hun eerste vrouw gescheiden. Schebesta stelde een huwelijksstati-stiek samen betreffende de jongemannen uit dit kamp. Onloochenbaarnbsp;bleek uit deze statistiek, dat meer dan de helft dier mannen voor denbsp;tweede of derde keer gehuwd waren. Schebesta maakte wel gevallennbsp;tnee van mannen, die niet meer wisten hoeveel vrouwen ze reedsnbsp;gehad hadden en van één, die reeds zijn zevende vrouw had, waarvoornbsp;hij bovendien nog slecht zorgde. Maar in al deze gevallen betrof hetnbsp;huwelijken zonder kinderen. De redenen der scheiding waren meestal

45

-ocr page 58-

impotentie, onvruchtbaarheid, slechte verzorging en het niet meer harmoniëren.

De verklaringen van Martin^®) en Skeat en Blagden^^) stemmen in deze niet met die van Schebesta overeen. Volgens Martin steldenbsp;de man, die met een andermans vrouw wegliep, zich zelf en ook denbsp;vrouw aan achtervolging bloot en was het doden van beiden geoorloofd. De goede verstandhouding, door Schebesta steeds geconstateerd tussen de Semangfamilies onderling, zelfs wanneer ze niet totnbsp;dezelfde stam behoorden, maakt deze achtervolging en dreiging metnbsp;de dood wel zeer onwaarschijnlijk. Immers het doden van iemandnbsp;zou de wraak oproepen van zijn familieleden, met als gevolg weernbsp;nieuwe conflicten. En van dergelijke wraakoefeningen lezen we nergens,

De echtscheiding heeft altijd eerst dan plaats, wanneer men reeds zeker weet weer met een ander te zullen trouwen^®). Wenst de vrouwnbsp;de echtscheiding dan worden zo mogelijk de giften, bij het huwelijknbsp;geschonken, door den schoonvader teruggegeven.

Een ontbonden huwelijk bleef ook na de scheiding zijn invloed doen gelden op bepaalde verhoudingen. Berie, een weduwe vannbsp;middelbare leeftijd, had uit haar eerste huwelijk drie kinderen. Zijnbsp;hertrouwde met Djelei. Deze echt bleef kinderloos. Mogelijk om dezenbsp;reden scheidde Djelei van haar en huwde met een ander. Berie'snbsp;huwelijk met Djelei had tot gevolg, dat zij ten opzichte van Djelei’snbsp;vader de omgangsverboden nog altijd in acht nam®). Zelfs indiennbsp;Berie weer hertrouwd was, waren de verboden van kracht gebleven

Op een vraag aan jonge mannen waarom ze scheidden, gaven ze als reden op dat man en vrouw niet aan elkaar konden wennen ofnbsp;elkaar niet meer mochten. In vele gevallen lag volgens hen de schuldnbsp;bij de vrouwen, die niettegenstaande de goede wil der mannen hennbsp;toch verlieten en zich aan andere mannen bonden.

Volgens positieve verklaringen van de Semang kan iedere man of vrouw het huwelijk ontbinden, als hij of zij iemand ontmoet heeft,nbsp;die hem of haar beter bevalt^®). Vóór het huwelijk is vrij geslachtelijknbsp;verkeer ongeoorloofd. Maar praktisch zal men zich niet aan dit verbod houden, als de gelegenheid voor dergelijk verkeer zich aanbiedt.nbsp;Maar deze doet zich zelden voor, daar personen, die met elkaar mogennbsp;huwen, tot verschillende locale groepen behoren^®). Wanneer jongeluinbsp;een geregeld geslachtelijk verkeer wensen, dan stelt het huwelijknbsp;hen daartoe in staat. Om die reden trouwen zij. Acht één van denbsp;partijen zich minder bevredigd en meent hij bij een ander wel bevrediging te vinden, dan komt het spoedig tot een scheiding en een vol-

46

-ocr page 59-

gend huwelijk. Zo er geen kinderen zijn, brengt de wijziging slechts geringe maatschappelijke en sociale veranderingen met zich mede.

De echtbreuk geldt bij de Semang, de Saboebn uitgezonderd, als een vergrijp tegen Karei, het Hoogste Wezen. Vroeger werd de ontrouw met de dood bestraft. Sedert het Europese gezag van kracht is.nbsp;Wordt deze overtreding der goede verhoudingen met een voor denbsp;Semang zware geldboete bestraft of worden er lijfstraffen toegepastnbsp;door het hoofd van de locale groep. Zowel de man als de vrouw delennbsp;hierin^’).

Niettegenstaande de algemene afkeuring en de zware straffen, op het plegen van echtbreuk gesteld, maakt de Semang er zich, zij hetnbsp;in het geheim, toch schuldig aan. Alleen de Saboebn houden er in ditnbsp;opzicht geheel andere opvattingen op na. Zij nemen het met denbsp;huwelijkstrouw minder nauw, doen zelfs wel aan polyandrie. Dezenbsp;Semangstam staat geregeld in verbinding met de Sakai, spreekt zelfsnbsp;hun taal en de Sakai hebben een huwelijksmoraal, die ongunstignbsp;^steekt bij die der Semang^®). Met kennelijke minachting spreken denbsp;Semang over de huwelijkstrouweloosheid der Sakai Hoogstwaarschijnlijk hebben de Saboebn hun huwelijkspraktijk misvormdnbsp;door hun omgang met de Sakai en hoort hun vrije opvatting inzake denbsp;echtbreuk niet thuis in de oorspronkelijke gemeenschap van denbsp;Semang.

Door het afkeuren van echtbreuk of overspel en het gemak waar-oiede echtscheidingen tot stand kunnen gebracht worden, ligt het Voor den jongen man of voor de jonge vrouw voor de hand, dat zij.nbsp;Wanneer hun huwelijk kinderloos blijft en zij in hun huwelijk geennbsp;bevrediging meer vinden, de geoorloofde weg der echtscheiding vol-Scn, om door een nieuw huwelijk zich weer te schenken, wat hetnbsp;Vorige niet meer kon bieden. Mogelijk wekt het enige bevreemdingnbsp;Vele huwelijken tussen deze jongelieden kinderloos te zien blijven ennbsp;Erdoor gerede aanleiding te geven tot echtscheiding. Is hier wellichtnbsp;°P2et in het spel? Worden de huwelijken door daartoe opzettelijknbsp;aangewende middelen kinderloos gehouden ? De Djahai beweerdennbsp;^ niet te gebruiken, maar er wel om gevraagd te worden door denbsp;^aleiers. De Kenta daarentegen erkennen ze te benutten®®).

De geboorte van een kind doet het huwelijk voor de Semang een algehele verandering ondergaan. Domineert vóór deze geboorte hetnbsp;bevredigingselement, daarnè wordt de verzorging van het kind er hetnbsp;”^cest integrerend deel van. Hun huwelijk krijgt hierdoor een dieperenbsp;Het tijdelijk zinnelijke wordt verdrongen door de blijvende zorg

47

-ocr page 60-

voor de instandhouding van het geslacht. Nu eerst voelen man en vrouw zich op elkaar aangewezen om hun taak als ouders, dus alsnbsp;verzorgers van hun kind of kinderen, naar behoren te kunnen vervullen. Zij kennen het droevig lot van de door dood of schuldigenbsp;ouders geheel of half verweesde kinderen. In de zorg voor de kinderennbsp;vinden zij een levenstaak, en gesterkt door hun wederzijdse genegenheid en geplaatst in een gelijkwaardige positie maakt deze het huwelijknbsp;voor hen tot een blijvende verbintenis. Een verbintenis vrijwel altijdnbsp;tussen één man en één vrouw. Alle getuigen stemmen hierin overeen.nbsp;Skeat enBlagden verklaren: „The Semang are, as far as I could learn,nbsp;habitually monogamists®^)”; Martin: „So weit meine eigenenErfah-rungen gehen, leben die reinen Senoi- und Semang-Stamme durch-aus monogaam®®).” Schebesta: „Polygamie ist den Semang erlaubt,nbsp;wird aber praktisch kaum ausgeiibt und mu6 als Ausnahme geiten ®®).”nbsp;Van de verschillende stammen verklaart hij: „Djahai und Kentanbsp;prinzipiell polygaam, praktisch monogaam®1”); de Menri: „Polygamie theoretisch erlaubt aber sehr wenig vorkommend®®).” Innbsp;„Die Urwaldzwergen” lezen we: „Unter die Kensiu herrscht heutenbsp;durchweg Einehe. Ein einziger Mann ist im ganzen Stamm bekannt,nbsp;der mit vier Frauen leben soil, ein unter den Semang sonst uner-hörter Fall. Timun behauptete aber, daB in der alten Zeit Vielweibe-rei öfter vorkommen ware. Sein eigener Vater z. B. und To Cia hattennbsp;mehrere Frauen®1).”1). Over de Semang van Siam tussen Pataloengnbsp;en Trang: „Polygamie scheint vorzukommen, jedenfalls kennt mannbsp;Ehescheidungen®^).” „Die Batek sind der einzige Stamm, der kate-gorisch erklarte, daB ein Mann stets nur mit einer Frau zusammen-lebt.... Polygamie betrachten sie als Sünde®®).” Evans verklaringennbsp;betreffende polygynie en monogamie onder de Semang zijn meestalnbsp;overgenomen van Schebesta, alleen omtrent de Batek verschilt hijnbsp;met Schebesta van mening, hetgeen blijkt uit zijn mededeling overnbsp;hen: „It is allowable, but not common, for a man to have more thannbsp;one wife®®).”

De verklaringen van Schebesta over de Batek kunnen we niet van evenveel waarde achten als die over de andere stammen, daar hijnbsp;met de Batek slechts twee dagen in aanraking is geweest. Verdernbsp;mogen deze Semang zeker niet gelden als zuivere vertegenwoordigers van hun ras, daar ze veel met de Kera-Jakoedn huwden, hetgeennbsp;ook in hun somatische eigenschappen tot uiting komt1®).

48

1

Timun was een man van ruim 70 jaar. To Cia was één van de vroegere grote figuren van de Kensioe.

-ocr page 61-

Daar Evans de geschriften van Schebesta kende en zeer waardeerde, mag zeker aan zijn afwijkend oordeel over de huwelijksmoraal bij de Batek bizondere waarde toegekend worden en zal zeer waarschijnlijk zijn oordeel het meest met de waarheid overeenstemmen.nbsp;We worden in onze mening versterkt door hetgeen we vernamen vannbsp;de toestand in de nederzetting der Batek toen Schebesta haar bezocht.nbsp;Ze bestond uit acht windschermen en de bevolking uit drie vrouwennbsp;en negen mannen. Er was daar dus een ontstellend tekort aan vrouwen. In een dergelijke groep hebben de mannen zeker reden te overnbsp;om de polygynie ongeoorloofd te noemen. Maar een veroordeling opnbsp;grond van dergelijke toevallige omstandigheden is verre van principieel.

Meenden vroegere onderzoekers en ook Schebesta, dat de polygynie onder bepaalde Semang-groepen niet voorkwam, thans is in dat oordeel, dank zij den onderzoekingen van voornoemde enige wijzigingnbsp;gekomen. Deze onderzoeker concludeerde uit hetgeen hij waarnamnbsp;tot het mogelijk bestaan van een bepaalde vorm van veelwijverij voornbsp;de Semang-mannen. Toen zijn aandacht hierop eenmaal gevestigdnbsp;was, bracht dit hem ertoe een statistiek op te maken van het aantalnbsp;gehuwde paren en hun samenstelling. Deze statistiek bevestigde zijnnbsp;vermoeden. Sommige Semang leefden met meer dan één vrouw.nbsp;Niet in dezelfde locale groep, maar in verschillende locale groepennbsp;hadden zij een vrouwquot;). We ontleenden deze mededeling aaneennbsp;artikel in Anthropos van 1928. In „Bei den Urwaldzwergen vonnbsp;Malaya” van 1927 wordt hierover nog niet gesproken.

Over deze vorm van polygynie lichtte P. Schebesta mij nader in door een persoonlijk schrijven. De vrouwen van één man hebben eennbsp;gelijkwaardige positie en beiden kunnen van hem kinderen hebben.nbsp;Een dergelijke polygynie komt onder alle stammen voor, en mennbsp;vindt er geen aanleiding in deze af te keuren. Schebesta schat, daarnbsp;hij nog geen nauwkeurige berekening maakte, het aantal polygamenbsp;tnannen op 5 tot 10 % van alle mannen, echter eerder 5 dan 10 % ofnbsp;^elfs nog minder. Het waren vooral de jongeren, die polygaam waren.

Deze vorm van polygynie komt ook voor bij nomaden-veetelers, hij was echter nog niet eerder bij de jager-verzamelaars aangetoond.

Schebesta concludeert op grond van zijn gegevens en inzichten: „da6 mehrere Semang, die ich persönlich kennen lernte, mit zweinbsp;Frauen zusammenlebten, die Falie sind aber sehr selten. Der Um-stand jedoch, daB die abgedrangten Batek die Erlaubtheit der Viel-weiberei in Abrede stellen und daB die Semang anfanglich das Vor-handensein der Vielweiberei unter sich bestritten und schlieBlich,

49

-ocr page 62-

daB die Orang hidop, die Himmelsbewoner der Semang, nach ihreti Mythen jeweils nur in der Einehe, niemals in der Vielehe leben^nbsp;dürfte den SchluB nahe legen, daB die Einehe den Semang dasnbsp;natürliche ist und die Polygamie vielleicht, schon dem EitlfluB ande-rer Völker zuzuschreiben sein dürfte, oder eine Verfallerscheinungnbsp;ist. Nichtsdestoweniger sei nochmals darauf hingewiesen, daB dienbsp;meisten Semang die Erlaubtheit der Polygamie behaupten^^).”

Zijn eerste en volgens hem voornaamste argument heeft betrekking op de Batek. We hebben hun veroordeling reeds gekenmerkt als slechts van accidentele aard en derhalve van geen waarde. Zijnnbsp;tweede argument, dat de Semang het voorkomen van de veelwijverijnbsp;onder hen bestreden, doet, na de niet te weerleggen cijfers van Sche-besta’s statistiek, enigszins vreemd aan. Hier staat tegenover, dat denbsp;Kensioe voorbeelden gaven van mannen onder hen, die zij zich nognbsp;herinnerden, die meer dan één vrouw hadden, en ze noemden ook nognbsp;een recent geval. Tenslotte nog zijn derde argument. De bewonersnbsp;van de Semanghemel zouden monogaam zijn. Van het problematischenbsp;eener dergelijke argumentering zal Schebesta zich zelf wel bewustnbsp;zijn geweest. Toch willen we er wat nader op in gaan.

De „Orang hidopquot; der Semang verschillen bij de diverse stammen. Bij de Djahai kent men Karei, die gehuwd is met Manoid. Van hunnbsp;drie kinderen, twee zonen Pedn en Begreg en een dochter Takel, isnbsp;Begreg gehuwd^®). De Kenta noemen als hemelbewoners de drienbsp;broers, Kaei, Ta Pedn en Bedjag, die alle drie gehuwd zijn. Hunnbsp;grootmoeder is Manoid “). De Kensioe kennen Karei en zijn vrouwnbsp;Manoid, hun twee kinderen, die met elkaar gehuwd zijn en ook tweenbsp;kinderen hebben. De Menri geloven aan Karei, zijn vrouw Takel ennbsp;hun zoon*®). Volgens deze summiere samenvatting der Orang hidopnbsp;der Semang, zoals Schebesta ze kon achterhalen na analysering vannbsp;een schijnbaar onontwarbaar kluwen van vertellingen,mythen en sagennbsp;kent men in de Semanghemel inderdaad slechts het monogame huwelijk, maar de grote verscheidenheid van opvattingen bij stammennbsp;der Semang omtrent de onderlinge verhoudingen der bovenaardsenbsp;wezens, maakt het geheel al zeer weinig positief. Welke waarde moetnbsp;aan deze mythen toegekend worden, zijn ze lerend of verhalend ?nbsp;Ze behoeven in geen geval persé de oorspronkelijke verhoudingen bijnbsp;de Semang weer te geven.

Karei, de hoogste onder de hemelbewoners, heeft den Semang wel verschillende voorschriften opgelegd met betrekking tot de wederzijdse verhouding der geslachten. Zo gelden echtbreuk, geslachtelijke

50

-ocr page 63-

omgang bij dag in het kamp, huwelijken tussen bloedverwanten tót de tweede graad en het slapen van vader of moeder bij een volwassennbsp;kind van een ander geslacht als overtreding, waarover Karei door denbsp;donder zijn ontstemming te kennen geeft en waarvoor slechts doornbsp;een bloedoffer genoegdoening geschonken kan worden. Maar omtrent de polygynie vinden we geen spoor van veroordeling.

Schebesta komt tot de conclusie: „Die Einehe ist den Semang das natürliche.” Hier voert hij een term in, die zonder nadere verklaringnbsp;de moeilijkheden slechts verplaatst. Natuurlijk achter, we datgene,nbsp;wat met het wezen, in dit geval dus met het wezen der. iemang, overeenstemt. De drie motieven, voor dit natuurlijke aangegeven,blekennbsp;van weinig of geen waarde te zijn.

Voor de polygynie onder de Semang stelt Schebesta de invloed van andere volken verantwoordelijk of wel een degeneratie van vroegerenbsp;Zeden. De Kensioe verhaalden echter juist van polygynie bij de grotenbsp;figuren in een periode van bloei. Invloeden van andere volken zullennbsp;zeker onder de Semang gewerkt hebben, maar kunnen moeilijk oorzaak zijn van hun polygynie, want de bizondere vorm hiervan isnbsp;alleen mogelijk bij een niet sedentaire groep en zeker niet bij de landbouwende Maleiers, waarmee de Semang vrijwel uitsluitend in aanraking kwamen. De vorm van polygynie is typisch voor hun levenswijze. Er bestaat dan ook geen grond om aan te nemen, dat invloedennbsp;van andere volken hieraan debet zijn.

Wij achten ons gerechtigd omtrent het huwelijk bij de Semang het volgende te concluderen; de huwelijkskeus is voor den jongen en hetnbsp;meisje vrij; vóór de geboorte van een kind worden de huwelijkennbsp;dikwijls ontbonden, is het met een kind gezegend dan komt echtscheiding vrijwel niet meer voor; polygynie is principieel niet verboden,nbsp;slechts ongeveer 5 % der mannen is polygaam.

Evans, blz. ii. “) Urw., blz. 13. *) Urw., blz. 61. *) Scheb., Ges. und Fam. Anthr. 1928, blz. 236. ‘) Ges. und Fam., blz. 237. *) Urw.,nbsp;blz. 52 e.v. ’) Ges. u. Fam., blz. 237. ®) Urw., blz. 95- “) Evans, blz. 14 ;nbsp;Scheb., Urw., blz. 93. Martin, blz. 870 ; Scheb. Urw., blz. 207. “) Urw.,nbsp;blz. 171 e.v. *“) Urw., blz. 241. Urw., blz. 270.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^‘) Urw., blz. 93.

, ) Ges. u. Fam., blz. 242. nbsp;nbsp;nbsp;^‘) Urw., blz. 171. Ges. u. Fam., blz. 243.

®) Urw., blz. 105. Urw., blz. 65. ““) Blz. 873. Blz. 55,59. Ges. u. Fam., blz. 240. “) Urw., blz. 63. “) Uit het persoonlijk schrijven. Ges.nbsp;V. Fam., blz. 240. *‘) Ges. u. Fam., blz. 245. ^’) Skeat en Blagden, blz. 55nbsp;^v., Urw., blz. 103, 215, 266 en 271; Ges. u. Fam., blz. 245. Sch. Orangnbsp;Oetan, blz. 45. **) Ges. u. Fam., blz. 239. *“) Urw., blz. 97, 220 ; Ges. u.nbsp;Fam., blz. 250. “) Blz. 55. “) Blz. 864. »*) Urw., blz. 271. “) Anthr.,nbsp;XX, blz. 728. Anthr. XX, blz. 733. Blz. 247. Blz. 262. “) Blz.nbsp;366. ••) Blz. 250. ‘“) Orang Oetan, blz. 193. **) Ges. u. Fam., blz. 238.nbsp;**) Ges. u. Fam., blz. 238 e.v. “) Urw., blz. 177 e.v. “) Urw., blz. 209.nbsp;“) Urw., blz. 265.

-ocr page 64-

NEGRITO'S DER FILIPPIJNEN.

BRONNEN.

M. Vanoverbergh: Negritos of Northern Luzon, Anthr. XX, 1925. (Verder aangeduid met I.)

Negritos of Northern Luzon again, Anthr, XXIV, 1929 en XXV, 1930. (Idem met 11.)

Negritos of Eastern Luzon, Anthr. XXXIII, 1938. (Idem met III.)

Deze schrijver verbleef reeds 15 jaar op Luzon, toen hij zijn studie over de Negrito's entameerde. Door zijn werkzaamheden alsnbsp;missionaris onder de Maleiers van Noord-Luzon had hij dezen in dienbsp;gebieden goed leren kennen en was daardoor, beter dan wie ook, innbsp;de gelegenheid te constateren, welke gebruiken en gewoonten dernbsp;Negrito's als oorspronkelijk moeten gelden en welke door hennbsp;overgenomen zijn van de omwonende Maleiers. Hoewel hij in 1924nbsp;slechts twee maanden onder de Negrito's van Noord-Luzon verbleef, hadden zij, die met hem meegetrokken waren, zich in die kortenbsp;tijd zo aan hem gehecht, dat zij bij zijn afscheid hun droefheid nietnbsp;konden verbergen. Behalve uit eigen waarnemingen verkreeg hij zijnnbsp;gegevens van omwonende volken, ambtenaren, militairen en missionarissen.

De artikelen van Vanoverbergh hebben voor deze studie over het huwelijk hun bizondere waarde omdat ze juist behandelen wat voornbsp;onze beschouwingen van belang is, en ze o.m. betrekking hebben opnbsp;de Negrito's van Noord-Luzon, die als de meest zuivere representanten gelden van het gehele primitieve volkje.

W. Allan Reed: Negritos of Zambales, 1904.

Dit werk is gebaseerd op twee maanden werk te velde in Mei en Juni van het jaar 1903. Zijn studieterrein lag in het gebergte tennbsp;Noord-Westen van Manilla. Hij verbleef in een kamp van Negrito's.nbsp;Niet alleen de bewoners van dit kamp, maar bovendien nog ongeveernbsp;700 Negrito's uit de omgeving, die bij hem kwamen om voedsel tenbsp;halen, werden door hem onderzocht en ondervraagd. Verder maaktenbsp;Reed een aantal tochten in verschillende richtingen door zijn studieterrein en leerde op die wijze nog meer dan 1000 van deze Filippijnse

52

-ocr page 65-

primitieven kennen. Wel maakte, volgens zijn eigen getuigenis, zijn kort verblijf een diepgaande studie voor hem onmogelijk, maar denbsp;levenswijze van de Negrito's van het gebied van Zambales is vrijwelnbsp;uniform, zodat de door hem geconstateerde feiten toch een betrouwbaar beeld geven van de gewoonten en algemene toestanden in ditnbsp;gehele gebied van Zambales.

F. Blumentritt: Versuch einer Ethnographie der Philippinenr Petermans Mitteilungen 67, 1882.

Beitrage zur Kenntnis der Negritos, Zeitschrift der Gesellschaft für Erdkunde, XXVII, 1892.

Deze artikelen ontlenen vooral hun waarde aan de verwerking van de Spaanse litteratuur over de Negrito's. De gegevens, ons van nut,nbsp;hebben veelal betrekking op de Negrito's van Camarines.

A. B. Meyer: Die Philippinen II; die Negritos, 1893.

Gedurende de maand Januari van 1872 maakte deze schrijver een reis over Luzon. Zijn dagboekaantekeningen leverden de stofnbsp;Voor een verhandeling, die meer gedacht is als een aanvulling opnbsp;het werk van Blumentritt en in hoofdzaak betrekking heeft op denbsp;Negrito's van Bataan en Zambales.

S. Bille, Reise der Galathea.

Dit geschrift bevat een beschrijving van een reis om de wereld in de jaren 1845, '46 en '47. Waar hij zijn verblijf op de Filippijnennbsp;beschrijft, geeft Bille enkele merkwaardigheden van de bewonersnbsp;dezer eilanden, o.m. van de Negrito's, ontleend aan brieven vannbsp;een Spaansen geestelijke, die geregeld contact onderhield met denbsp;ambtenaren en geestelijken, werkzaam in de woonstreken dernbsp;Negrito's. Bedoelde gegevens maken wel een betrouwbare indruk.

A. Schadenberg: Über die Negritos der Philippinen, Zeitschrift für Ethnologic, XII, 1880.

Dit artikel door Schadenberg geschreven na een verblijf op de Filippijnen, is voor deze studie van waarde door zijn verklaringennbsp;betreffende de monogamie der Negrito's.

PHYSISCH EN SOCIAAL MILIEU.

Luzon, het belangrijkste eiland der Filippijnen, is het voornaamste Woongebied der Negrito's. Hun aantal schat Vanoverbergh op 10nbsp;^ 12.000. Daar hij die van Zambales niet kende, sloot hij hen vannbsp;deze taxatie uit. In hun woonstreek heerst een uitgesproken moesson-klimaat. Haar vulkanische bodem is bij uitstek geschikt voor denbsp;landbouw, maar toch hebben de primitieve landskinderen het nooit

53

-ocr page 66-

tot een landbouw van enige betekenis kunnen brengen. Wel daarentegen de omwonende Maleiers, die ook hier de hun zo eigen rijstcultuur beoefenen. Het merendeel van deze Maleiers heeft, onder eeuwenlange Spaanse invloed, de katholieke godsdienst aangenomen.nbsp;De in het Zuiden van Luzon binnengekomen Maleiers verdrongennbsp;de autochtone Negritobevolking van de kusten naar de bergstrekennbsp;en steeds meer naar het Noorden. Begrijpelijkerwijze werden denbsp;noordelijkste stammen het minst verstoord, daar zij het verst vannbsp;de „invalspoort” der indringers woonden, met als gunstig gevolg,nbsp;dat zij veel meer dan de andere stammen vasthielden aan hun oorspronkelijke ’evenswijze, zeden en gewoonten. Reed zegt dan ook:nbsp;„There is a small body of what may be pure types near the boundarynbsp;between Isabella and Cagayan west of the Cagayan River ^).”nbsp;Bedoelde streek ligt in het uiterste Noord-Westen van Luzon. Ooknbsp;Vanoverbergh verklaart in Noord-Luzon met volbloed Negrito's innbsp;aanraking te zijn gekomen^). Daar dezen bovendien voor het overgrote deel temidden van heidense Maleiers wonen, kan van Christelijke invloeden op hen geen sprake zijn. In andere opzichten is denbsp;inwerking der Maleiers zeer duidelijk. Zo spreken deze Negrito's denbsp;taal der Maleiers. Ook in economische zin zijn ze geheel van hennbsp;afhankelijk. Deze afhankelijkheid geldt voor alle Negrito's. Daar zijnbsp;niet buiten rijst kunnen en ze dit gewas zelf niet verbouwen, wordennbsp;zij praktisch tot slaven van hun meer ontwikkelde landgenoten.nbsp;Zij helpen hen bij de rijstoogst, ruilen met hen hun bosproducten, ennbsp;ontvangen als loon en ruilgoederen: rijst, ijzerwaren, kleding, sieraden en tabak. Toch houden zij zich niet van alle landbouw verre.nbsp;De meesten van hen zijn er toe overgegaan bescheiden lapjes grondnbsp;in cultuur te brengen voor de teelt van maïs, bananen en soms ooknbsp;tabak. Maar hun zwerversnatuur dwingt hen soms te vertrekkennbsp;voor de gewassen gerijpt zijn®).

Door hun veelvuldig contact met de Maleiers zijn de Negrito's in economisch opzicht door de hen omwonende volken in sterkenbsp;mate beïnvloed. Volgens de nadrukkelijke verklaring van Vanoverbergh is, bij de door hem bezochte Negrito's, de sociale beïnvloedingnbsp;door de buren van veel minder ingrijpende aard. Dit geldt derhalvenbsp;ook voor het huwelijk.

HET HUWELIJK.

De Negrito-kinderen worden opgevoed binnen het gezinsverband en groeien op in liefde voor hun ouders^). Hebben ze de huwbare

54

-ocr page 67-

leeftijd bereikt, en wel de meisjes als ze. dertien jaar en de jongens als Zje vijftien jaar oud zijn, dan blijft een huwelijk meestal niet lang uit.nbsp;Voor het sluiten van het huwelijk geeft de bruidegom, of behoordenbsp;althans te geven, geschenken aan de ouders van zijn bruid. Is hijnbsp;daartoe zelf niet bij machte, dan helpen zijn familieleden hem hierin ®).nbsp;Het grote gewicht, door dit primitieve volk aan het geven van geschenken gehecht, in tegenstelling met de andere jager-verzamelaars, magnbsp;vrijwel zeker worden toegeschreven aan het beoefenen van de landbouw, zij het dan op gebrekkige wijze, door de moeders en dochters.nbsp;De door de meisjes verrichte veldarbeid maakt haar tot een gewaardeerd gezinsbezit, waarvan men slechts afstand doet tegen enigenbsp;compensatie. Uit deze compensatie tot het besluit van een koop-huwelijk te komen, zou met de waarheid in het geheel niet stroken.nbsp;Tenminste zo men hierbij iedere invloed van het meisje bij de keuzenbsp;van een man zou uitsluiten, en aan de ouders de macht zou toekennen hun dochters dien man toe te wijzen, die hen de gevraagdenbsp;prijs, c.q. geschenken toebedeelt. Reed verklaart hieromtrent:nbsp;„She is allowed some freedom in the choice of a husband, parentalnbsp;pressure usually forces her to the highest bidder *).quot; Deze ouderlijkenbsp;dwang is evenwel niet steeds krachtig genoeg om het meisje tot eennbsp;huwelijk tegen haar zin te doen besluiten. Zo lezen we bij Reed denbsp;volgende geschiedenis: Een meisje was door haar ouders uitgehuwelijkt aan een man, die naar de leeftijd haar vader had kunnen zijn.nbsp;Ook nadat hij geschenken aan haar ouders had gegeven, weigerdenbsp;hun dochter hem te huwen. Twee jaar lang weerstond zij de bedreigingen en smekingen van haar familieleden. Dezen verzochten nunbsp;aan Reed het meisje met geschenken te verblijden, misschien zounbsp;2e dan toegeven. Aldus geschiedde en met gunstig gevolg. De weerspannige gaf toe. Het huwelijk werd gesloten tot grote tevredenheidnbsp;van de familie. Ieder toonde zich verheugd, behalve het jeugdigenbsp;bruidje. Huilend stond ze over haar schatten gebogen op de dagnbsp;van haar huwelijk. Maar na enkele dagen was zij haar leed te bovennbsp;on uitte haar trots over haar bezittingen. Dit voorval toont duidelijknbsp;aan, dat een huwelijk niet tot stand komt, wanneer een meisje ernbsp;2ich beslist tegen blijft verzetten.

Volgens Reed komt bij de Negrito's van Noord-Zambales een echtverbintenis ook wel eens als volgt tot stand. De ouders van eennbsp;nog jeugdig meisje komen met die van een jongen overeen, dat hunnbsp;kinderen later met elkaar zullen huwen. Reeds bij deze vroegtijdigenbsp;overeenkomst offeren de ouders van den aanstaanden bruidegom eennbsp;gedeelte van de bruidsschat. Naar de ouders van het meisje voorgeven

55

-ocr page 68-

om op die wijze de steun van de familie te verwerven bij de bescherming van hun dochter tegen eventuele roof door naburige stammen. Reed acht dit verlangen naar steun en bescherming slechts een voorwendsel. Inderdaad is het de ouders van het meisje er om te doennbsp;vroeger dan anders het geval zou zijn in het bezit te komen van denbsp;geschenken, terwijl de ouders van den jongen op die wijze hetnbsp;meisje voordeliger verkregen ’). Uit de aard der zaak werd bij eennbsp;dergelijke overeenkomst niet gevraagd naar de gevoelens en verlangens van de betrokken kinderen, en zal het voor hen later grote moeilijkheden meegebracht hebben om de door de ouders aangegane verbintenis ongedaan te maken, daar de geschenken reeds gegeven waren.nbsp;Ofschoon de mogelijkheid bleef bestaan ze inderdaad terug te geven.

Meestal evenwel zoekt de trouwlustige jongeman zelf voor zich een meisje uit naar zijn zin. Is hij hierin geslaagd, dan gaat hij naarnbsp;zijn verwanten en deelt hun zijn plannen mede. Waarschijnlijk heeftnbsp;hij hierover met het meisje zijner keuze reeds gesproken, maar ditnbsp;is niet noodzakelijk. De verwanten overleggen hoeveel het meisjenbsp;waard is. Deze waarde hangt af van haar aantrekkelijkheid, gezondheid en kracht. Vooral dit laatste, want vrouwen dienen goede werkkrachten op het land te zijn. Is in de familiekring overeenstemmingnbsp;bereikt over de geschenken, dan gaan de jongeman met de trouwplannen en een familielid naar de ouders van het meisje om tenbsp;informeren of men den jongen wel mag. Is dit inderdaad het geval,nbsp;dan komen de onderhandelaars na een paar dagen de geschenkennbsp;brengen. Worden ze onvoldoende geacht, dan heeft het huwelijknbsp;niet plaats, tenzij het ontbrekende alsnog wordt aangevuld. Dezenbsp;geschenken vormen meestal de gehele rijkdom van den jongen ennbsp;zijn familie.

Bille haalt uit Spaanse bron het volgende aan van de Negrito’s ten Zuiden van Zambales woonachtig: „Ihre Eltern beschrankennbsp;sich darauf, daB man Mann und Frau, nachdem sie einig gewordennbsp;sind, herbei ruft, worauf sie lang und weitschweifig von den gegen-seitigen Verpflichtungen reden, die sie übemommen *).” Ooknbsp;Meyer laat geen twijfel over aan de vrijheid van het meisje bij haarnbsp;huwelijkskeus als hij schrijft: „Wenn einer um ein Madchen freiennbsp;will, so geht er vor ihr her und laBt z. B. ein Messer und was ernbsp;sonst zu geben hat, fallen, und sie nimmt alles auf, bis sie zufriedennbsp;gestellt ist ®).”

Op Noord-Luzon vernam Vanoverbergh de volgende uiteenzetting over het tot stand komen van een huwelijk. De ouders van den jongen gaan naar die van het meisje om de hand hunner dochter te

56

-ocr page 69-

vragen voor hun zoon. Bij een gunstig antwoord worden de geschenken aangeboden, voor zover men die bezit. De ouders zullen niet handelen tegen het verlangen van hun kinderen, noch hen dwingennbsp;een bepaalde persoon te huwen. Mochten hun kinderen zelf reedsnbsp;een keuze gedaan hebben, dan zullen de ouders deze steeds eerbiedigen. Er is hier geen sprake van kopen en verkopen van het meisje.nbsp;Volkomen vrijheid wordt den jongen gelaten bij de keuze van zijnnbsp;toekomstige vrouw, en ook het meisje wordt niet gedwongen tot eennbsp;huwelijk, hetwelk zij niet wenst en steeds mag zij haar eigen keusnbsp;volgen. Verscheidene overeenkomstige verklaringen mocht Vanover-bergh in Noord-Luzon noteren^®). Voor de Negrito’s van Noord-Luzon is derhalve een geheel vrije huwelijkskeuze, zowel voor hetnbsp;meisje als den jongen, volkomen zeker.

In Oost-Luzon schijnen de gebruiken niet overal dezelfde te zijn. In Ditailin verklaarden de bewoners: „Usually, when two peoplenbsp;want to marry, the parents of the young couple talk it before thenbsp;marriage take place, but no presents are given by either partynbsp;Maar te Casigoeran echter schijnen de Negrito’s het geven vannbsp;geschenken ter gelegenheid van een huwelijk weer wèl te kennen.nbsp;Uit een voorval, door Vanoverbergh tijdens zijn verblijf aldaar meegemaakt, valt dit gemakkelijk af te leiden. Gimpaden vluchtte metnbsp;de vrouw van Bagio. Grote ontsteltenis bracht deze vlucht teweeg,nbsp;niet het minst bij de moeder van de ontvluchte vrouw. Deze moedernbsp;wist niet beter te doen, dan een andere dochter aan Bagio als vrouwnbsp;te geven. Zonder deze genoegdoening zou Bagio zijn huwelijksgeschenken terugvorderen, en, wat nog erger zou zijn, de bedrogennbsp;echtgenoot zou op bloedige wraak zinnen In dit geval wordt eennbsp;meisje genoodzaakt te huwen om erger onheil voor haar familie tenbsp;voorkomen. Zij bracht dit offer, haar persoonlijke gevoelens ten spijt,nbsp;aldus de belangen van de familie zwaarder achtende dan die vannbsp;haarzelf. Een tegenhanger van het voorgaande is het geval van eennbsp;meisje, dat haar ambities doorzette tegen de zin van haar ouders in.nbsp;Ue dochter van Venansa vluchtte met haar geliefde. Venansa geraakte hierdoor buiten zichzelf van woede en haar man stelde pogingen in het werk om de voortvluchtigen te achterhalen, echter zondernbsp;succes ^®). Waarschijnlijk voelden de ouders zich door de vlucht gedupeerd, daar ze geen geschenken ontvingen, die ze zeer waarschijnlijknbsp;Wel genoten zouden hebben als hun dochter op geheel normalenbsp;wijze tot haar huwelijk gekomen zou zijn.

Vanoverbergh verklaart voor Oost-Luzon: „Usually the parents are consulted and something is given by the boy to the parents

57

-ocr page 70-

of the girl, but everything goes on even though these formalities are not complied with, although the girl parents resent it, if theynbsp;are not advised before hand“).

Of de omstandigheden voor de Negrito-meisjes van Camarines en Zambales even gunstig waren, valt te betwijfelen. Blumentritt,nbsp;sprekende over de eerstgenoemden, acht het kopen van een bruidnbsp;de gebruikelijke weg om aan een vrouw te komen. Nu wordt hetnbsp;begrip vrouwenkoop in de ethnografie in zo’n verscheidenheid vannbsp;betekenissen gebruikt, dat zonder nadere omschrijving meestal nietnbsp;is na te gaan in hoeverre werkelijk van kopen sprake is. Kopen, innbsp;de strikte zin van het woord, houdt in het overdragen van het eigendomsrecht enerzijds en verkrijgen van dit recht en de vrije beschikking over het goed anderzijds. Het is echter de vraag of Blumentrittnbsp;het begrip kopen in deze zin heeft gebezigd. Zou dit het geval zijn,nbsp;dan was er natuurlijk geen sprake van enige invloed van het meisjenbsp;op de te sluiten verbintenis. Maar van een dergelijk vérstrekkendenbsp;handeling als het woord koop aanduidt, is hier blijkbaar geen sprake,nbsp;daar de ceremoniën, die met de „koop” gepaard gaan eerder op ietsnbsp;anders wijzen. Het begeerde meisje wordt door haar ouders verstoptnbsp;en de zogenaamde koper moet haar opsporen. Vindt hij haar, dannbsp;neemt hij haar op zijn schouders en het huwelijk geldt als gesloten.nbsp;Belangrijk is de vraag, wat er gebeurt als hij haar niet vindt. Pichlernbsp;nu vermeldt een overeenkomstig gebruik en voegt eraan toe, dat,nbsp;zo de jongeling het meisje niet vóór zonsondergang heeft gevonden,nbsp;hij van het huwelijk moet afzien Of deze laatste beperking ooknbsp;geldt bij de Negrito's door Blumentritt beschreven, is niet met zekerheid te zeggen, maar de mededeling van Pichler maakt het meer dannbsp;waarschijnlijk, dat bij het zogenaamde kopen van een bruid hetnbsp;betrokken meisje toch wel degelijk invloed heeft op het door haarnbsp;te sluiten huwelijk, zij is m.a.w. zeker geen koopwaar.

Onze mededelingen en beschouwingen over de huwelijkskeuze samenvattend, besluiten we, dat de Negrito's hun dochters nietnbsp;dwingen tot een huwelijk tegen haar zin, maar meestal aan haarzelfnbsp;de keuze van een man overlaten. Wel is er bij de westelijke en zuidelijke groepen een sterke inmenging van de zijde der ouders, die,nbsp;begerig naar huwelijksgeschenken, voor het verwezenlijken van hunnbsp;bizondere oogmerken de vrijheid van huwelijkskeuze vaak zeer veelnbsp;hinderpalen in de weg leggen.

Over de onderlinge verhouding tussen echtelieden wordt door de schrijvers zeer verschillend geoordeeld. Volgens Vanoverbergh isnbsp;de positie van de vrouw gelijkwaardig aan die van den man ^®).

58

-ocr page 71-

Meyer, de Negrito's 's avonds om het vuur gezeten gadeslaande, merkt op: „Die Verschiedenheit der Geschlechten scheint auf dienbsp;Art und Weise des Umganges untereinander keinen EinfluB zunbsp;haben, wenigstens merkt man keinen. Sonst aber machen sie einennbsp;durchaus menschlichen Eindruck und gehen z. B, mit ihren Kindernnbsp;inderselben liebevollen Weise um, wie wir, was ja auch viele Thierenbsp;thun Dit specimen van ige-eeuwse opvattingen omtrent denbsp;primitieven doet thans zonderling aan. Maar dit daargelaten,nbsp;demonstreert deze hartelijke omgang op duidelijke wijze de gelijkwaardige positie van den man en de vrouw. Schadenberg noemt hetnbsp;familieleven zuiver patriarchaal. De vader heeft onbeperkte machtnbsp;over zijn kinderen. Hij kan ze tuchtigen en ze zelfs verhandelen. Denbsp;vrouw neemt een ondergeschikte plaats in en wordt meer als eennbsp;zaak beschouwd. Zij heeft de huiselijke zorgen, terwijl de man opnbsp;jacht gaat Met het verhandelen van de kinderen zal wel bedoeldnbsp;zijn, het ontvangen van materiële schadeloosstelling als een dochternbsp;als vrouw aan een ander wordt afgestaan. Waarin de minderwaardigheid der vrouw bestaat, vinden we niet nader aangegeven. Haar zorgnbsp;voor de huiselijke bezigheden terwijl de man jaagt, is een te natuurlijke arbeidsverdeling om hierin zelfs een spoor van minderwaardigheid te kunnen ontdekken.

Diametraal tegenover deze opvatting van Schadenberg staat die van Vanoverbergh: „Relations between husband and wife seem tonbsp;be very cordial, and both to be entirely on the same footing^®).”nbsp;Ter staving van zijn oordeel geeft hij enkele feiten. Een Negritonbsp;wordt zelden gezien zonder zijn vrouw in zijn naaste omgeving,nbsp;uitgezonderd op de jacht. Hij neemt geen belangrijke beslissingnbsp;zonder zijn vrouw erin te kennen: een Negrito droeg zijn vrouw,nbsp;die haar voet verstuikt had, mijlen ver, een ander droeg zijn vrouwnbsp;over een rivier, opdat zij geen natte voeten zou krijgen. De aangehaalde voorbeelden van achting en zorg voor de vrouw, door Vanoverbergh bij de Oost-Negrito’s waargenomen, mogen evenwel zeernbsp;waarschijnlijk niet voor alle Negrito's gelden. Redelijker schijnt hetnbsp;ons, sterk afwijkende toestanden te veronderstellen bij de Negrito'snbsp;van Zuid-Luzon, die Schadenberg vermoedelijk op het oog had.nbsp;Of zouden zijn gegevens weinig betrouwbaar zijn ? Tot deze meningnbsp;achten we ons niet gerechtigd, temeer niet, als we denken aan denbsp;Zogenaamde koophuwelijken door Blumentritt bij de Negrito’s vannbsp;Zuid-Luzon opgemerkt. Bovendien kon, volgens den laatstennbsp;schrijver, bij dezen het huwelijk op nog veel gemakkelijker wijzenbsp;worden ontbonden dan het werd gesloten^®).

59

-ocr page 72-

Ook ten aanzien van de echtscheiding nemen de verschillende Negrito-stammen een van elkaar geheel afwijkende houding aan.nbsp;Blumentritt doet veronderstellen, dat de zuidelijke Negrito’s zenbsp;heel licht opnemen. Reed daarentegen getuigt: „Divorce is not verynbsp;common with the Negritos in Zambales. There seems to be a sentiment against it^^).” De echtscheiding was geoorloofd met wederzijdse toestemming der echtelieden en tevens die van de familie.nbsp;In de meeste gevallen werd de echtscheiding veroorzaakt doordat denbsp;vrouw van haar man wegliep en met een anderen man ging samenwonen. In een dergelijk geval was de medeminnaar, zo hij althans tenbsp;bereiken was, verplicht aan den verlaten echtgenoot te restitueren,nbsp;wat deze voor het verwerven van zijn vrouw uitgegeven had. Innbsp;geval de restitutie om een of andere reden niet door hem geschiedde,nbsp;moest de familie van de vrouw hiervoor zorgdragen. Deze verplichting tot schadeloosstelling zal voor de familie een reden geweestnbsp;zijn om haar vrouwelijke leden zoveel mogelijk van echtscheidingnbsp;terug te houden.

Bij de Negrito's van Alabat mocht de man scheiden, wanneer zijn vrouw overspel pleegde. Had de scheiding plaats zonder grondige reden, dan waren de scheidenden aan wraak blootgesteld^^).

Vanoverbergh, die uitvoerig over de echtscheiding bij de Negrito's van Oost-Luzon bericht, geeft een lijst van i6o gezinnen en vermeldtnbsp;daarbij de naam van den man en de vrouw, of ze weduwnaar, weduwenbsp;of gescheiden zijn. Bij deze i6o gevallen zijn er twee, waarbij denbsp;gescheiden echtgenoten twee of drie kinderen hadden. In beidenbsp;gevallen huwde de vrouw opnieuw, opdat voor haar kinderen gezorgd kon worden. Zeven gevallen werden genoemd, waarbij echtparen zonder kinderen van elkaar scheidden. In vijf van deze gevallennbsp;waren het de vrouwen, die haar man verlieten en opnieuw huwden.nbsp;Verder werden onder de i6o huwelijken er twee genoemd, waarbijnbsp;de man en de vrouw, hoewel beiden op leeftijd, niet met elkaarnbsp;samenleefden

Hoe deze Negrito's ten opzichte van echtscheiding stonden, mag blijken uit hetgeen Vanoverbergh eens meemaakte. Aspi zat in denbsp;gevangenis van Manilla. Zijn vrouw ontving van hem een brief ennbsp;vroeg Vanoverbergh haar de brief voor te lezen. De gevangene uittenbsp;eerst zijn liefde voor zijn vrouw en deelde haar vervolgens mede, datnbsp;hij haar toestond met een ander te huwen; want hij schaamde zichnbsp;terug te keren in hetzelfde district De echtscheiding was dus volgens hen wel geoorloofd; maar de boven aangeduide gevallen warennbsp;de enige aan Vanoverbergh bekend, bij de honderden Negrito’s

6o

-ocr page 73-

waarmede hij in aanraking kwam. Het feit, dat de gevangene een brief stuurde aan zijn vrouw, wijst erop, dat de oorspronkelijkenbsp;levenswijze niet meer onder deze Negrito's bestond. Hij concludeertnbsp;dan ook; „As a general rule, a Negrito remains faithful to his firstnbsp;love.” Opmerkelijk mag het heten, bij deze Negrito's niet de gewoonte aan te treffen tot echtscheiding over te gaan, zo de vrouwnbsp;onvruchtbaar bleef De echtscheiding kwam onder hen veelnbsp;minder voor dan bij de omwonende heidense volken en zelfs nietnbsp;meer dan bij de Christen Maleiers^*).

Ook onder de Negrito's van Noord-Luzon komen echtscheidingen zelden voor. Op een lijst van 29 echtparen telden we twee gevallennbsp;van echtscheiding. Het eene had betrekking op een kinderloos huwelijk en het andere op een huwelijk met twee kinderen. Het eerstenbsp;vond zijn oorzaak in het wangedrag der vrouw en het tweede betrofnbsp;een vrouw, die waarschijnlijk nooit in een typische Negrito-omgevingnbsp;had geleefd. In beide gevallen huwde men opnieuw.

Het volgende vraaggesprek tussen Vanoverbergh en verschillende Negrito's leert ons eveneens hun oordeel over de echtscheidingnbsp;kennen.

Vanoverbergh: „Wie is je vrouw”?

Negrito: „Zo en zo”.

Vanoverbergh: „Is het je eerste?”

Negrito: „Ik heb er slechts één.”

Vanoverbergh: „Ik vraag je, had je nog een andere vrouw voor deze ?”

Negrito: „Ja, dit is mijn tweede vrouw.”

Vanoverbergh: „Waar is de eerste ?”

Negrito: „Dood natuurlijk^’).”

Deze getuigenis stemt geheel overeen met een oude Spaanse bewering, door Blumentritt aangehaald, volgens welke bij de Negrito'snbsp;van Noord-Luzon het huwelijk slechts door de dood werd ontbonden^®). Ook hier zou generaliseren tot verkeerde conclusiesnbsp;leiden, want ook in Noord-Luzon zijn enkele Negrito-groepen metnbsp;vrij veel echtscheiding, gevolgd door een nieuw huwelijk, nl. bij denbsp;Negrito's van Allakapan. Wel blijven, volgens Vanoverbergh, denbsp;oudere lieden hun eerste vrouw trouw, maar de jongeren gaan ge-makkelijker tot echtscheiding over als gevolg van hun veelvuldigenbsp;omgang met de Maleiers in hun directe omgeving.

Ook in andere opzichten laten de primitieven van Allakapan zich door hun omgeving verleiden tot ruimere opvattingen dan hun oudenbsp;Ztden het veroorloven. We doelen hier op de bigamie, waarvan

61

-ocr page 74-

Vanoverbergh twee gevallen meemaakte. De vrouwen hadden allen kinderen of waren in verwachting. Toch gold deze afwijking voornbsp;deze Negrito’s nog als iets zeer bizonders

In tegenstelling hiermede staat de strenge monogamie van die Negrito's in Noord-Luzon, welke weinig met de omgevende volkennbsp;in aanraking komen. Deze laatste volken hebben vaak twee vrouwen,nbsp;terwijl dit bij de niet gedegenereerde Negrito's nooit voorkomt ®®).nbsp;Vanoverbergh kon van de Negrito’s van Oost-Luzon getuigen:nbsp;„Negritos are strictly monogamous; this has been told me by allnbsp;persons who have come into contact with them, and it has beennbsp;verified by myself wherever I have made investigations.” Op denbsp;vraag van Vanoverbergh aan den president der Negrito’s 1) of eennbsp;Negrito tweemaal kon huwen, antwoordde hij; „No, except whennbsp;one of them is widowed.” Toen Vanoverbergh vroeg of het mogelijknbsp;was twee vrouwen tegelijk te hebben, lachte hij en zei: „No, thatnbsp;cannot be ®^).” De man achtte bigamie in strijd met zijn opvattingnbsp;van het huwelijk. Een huwelijk is voor hem een verbintenis tussennbsp;één man en één vrouw. Een Spaanse brief, door Bille aangehaald,nbsp;vermeldt eveneens, dat het aan Negrito’s niet geoorloofd is tegelijknbsp;met meer dan één vrouw gehuwd te zijn Ook Schadenberg prijstnbsp;de sociale verhoudingen bij de Negrito’s. De monogamie is bij hennbsp;regel, daar houden zij zich steeds aan

Minder gunstig evenwel zijn de huwelijksverhoudingen bij de Negrito’s van Zambales en van Camarines. Reed constateerde innbsp;Zambales: „A man may marry as many wives as he can buy. Hisnbsp;inability to provide the necessary things for her purchase arguesnbsp;against his ability to provide food for her. Hence it is only the well-to-do that can afford the luxury of more than one wife.” Er bestondnbsp;dus een nauw verband tussen de welstand van den betrokken persoon en het aantal vrouwen, dat hij huwde. Hierdoor bleef de bigamienbsp;en een enkele maal ook de polygynie vrijwel beperkt tot de hoofden.nbsp;Reed leerde een geval kennen van een man met zeven vrouwennbsp;In Camarines komt de polygynie eveneens voor, echter met diennbsp;verstande, dat slechts één vrouw de werkelijke echtgenote is, terwijlnbsp;de overigen niet veel meer dan slavinnen zijn. Zij zijn meestalnbsp;weduwen of verwanten, door haar mannen verstoten, volgens eennbsp;Spaanse bron door Blumentritt geciteerd®®). Het verstoten vannbsp;een vrouw, die men zich door geschenken heeft verworven, zalnbsp;voor den echtgenoot en zijn familie een groot verlies zijn, zodat we

62

1

De president wordt aangesteld door het gouvernement, ontvangt een salaris en heeft de belangen der Negrito’s te behartigen.

-ocr page 75-

gerust mogen aannemen, dat slechts weinig mannen hun vrouw bullen wegzenden.

De polygynie onder de Negrito’s van Zambales en Camarines blijkt evenwel van betrekkelijk recente datum te zijn. Geschriftennbsp;van onderzoekers uit het midden der vorige eeuw en uit Spaansenbsp;bron uit het midden der achttiende eeuw doen ons het volkje vannbsp;beide gebieden kennen als monogaam. In Oost-Luzon komt uitsluitend de monogamie voor, wordt zelfs polygynie onmogelijknbsp;geacht. Vanwaar dit grote verschil in huwelijksopvattingen, terwijlnbsp;beide groepen vrijwel in dezelfde relatie leven met de omwonendenbsp;Maleiers. Ook de heidense buren van de Oost-Luzon Negrito’snbsp;kennen de polygynie en toch blijven de laatsten hun oude zedennbsp;getrouw. Deze getrouwheid schijnt het gevolg van de houding vannbsp;één man te zijn en wel van den president dezer groepen, Mulannbsp;genaamd. Deze staat afwijzend tegenover het verderf, dat van buitenafnbsp;2ijn volkje bedreigt. Hij zelf leeft strikt monogaam. Ook als de omstandigheden hem daartoe de gelegenheid schenken, verbindt hij geennbsp;tweede of derde vrouw aan zich, zoals zijn ambtgenoten in Zambalesnbsp;en Camarines maar al te gemakkelijk doen. Hij acht het zijn eerstenbsp;plicht zijn Negrito’s te beschermen tegen schadelijke invloedennbsp;van buiten en schrikt er niet voor terug zijn beklag te doen bij de hoogste autoriteiten ®®). Deze trouwe en hoge plichtsbetrachting weet denbsp;Negrito’s van Oost-Luzon te beschermen tegen de polygynie.

In Noord-Luzon, het gebied het verst van de invalspoort der binnengedrongen vreemdelingen verwijderd en het meest geïsoleerd,nbsp;komt oorspronkelijk alleen monogamie voor. Dit kan als een bewijsnbsp;Voor de zeden der Negrito’s in hun oorspronkelijke vorm gelden, ennbsp;hieraan is de meeste waarde toe te kennen; eveneens aan die innbsp;Oost-Luzon waar de Negrito’s door bescherming en leiding hunnbsp;2eden getrouw zijn gebleven. De polygynie in het Westen ennbsp;Zuiden is te beschouwen als een ontaarding van vroegere zeden ennbsp;hoogstwaarschijnlijk toe te schrijven aan vreemde invloeden.

Blz. 20. *) I, blz. 148. ®) I, blz. 189 ; Reed, blz. 42 ; Bille, blz. 448 ; II, blz. 533 en 562. ‘) II, blz. 529 ; Meyer, blz. 34 ; Schadenberg, blz. 135»nbsp;). I, blz. 426 ; II, blz. 530 ; III, blz. 136 e.v.; Reed, blz. 56 e.v.; Blumen-tritt, Beitrage, blz. 67; Versuch, blz. 7. °) Blz. 56. ’) Blz. 56 e.v. ®) Blz.nbsp;^9. °) Blz. 33. ^“) I, blz. 426; II, blz. 530.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;III, blz. 136. “) III,

Wz. 136. “) III, blz. 136 e.v. “) III, blz. 236 e.v. “) Globus 1909, blz. 301. ») III, blz. 139. quot;) Blz. 33 e.v. “) Blz. 137- “) IH, blz. 139.

) Beitrage, blz. 68. Blz. 61. **) Bille, blz. 452, 450. *“) III, blz. 140 e-v. «) III, blz. 135 e.v. “O in, blz. 135. *') IH, blz. i35- ”) h blz.nbsp;^7. “*) Beitrage, blz. 64. *») II, blz. 531 • *quot;) I, blz. i99, 426. “) III,nbsp;134.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“quot;) Blz. 450.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“) Blz. 135.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;) Blz. 60.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;”) Beitr., blz. 68.

*) III, blz. 149, 138.

63

-ocr page 76-

WEDDA'S.

BRONNEN.

P. en F. Sarasin: Die Weddas von Ceylon and die sie umgebenden Völkerschaften, 1893.

Dit werk bevat de resultaten van anthropologische en ethnolo-gische onderzoekingen der Wedda’s en van de flora en fauna van het eiland Ceylon.

In 1939 verscheen van F. Sarasin: Reisen md Forschungen, een meer populaire verhandeling over zijn belevenissen gedurende denbsp;vijf reizen, die hij naar het Voor-Indische eiland maakte. Voor denbsp;eerste maal bezocht hij Ceylon in 1883 en eerst na een verblijf vannbsp;drie jaar keerde hij naar Zwitserland, zijn vaderland, terug. Nog viermaal reisde hij naar het land van de Wedda’s, het laatst in 1925. Zijnnbsp;verblijf duurde toen niet langer dan twee maanden.

Tijdens zijn onderzoekingstochten doorkruiste hij Ceylon in velerlei richtingen en schonk daarbij zijn aandacht niet alleen aannbsp;de nederzettingen der Wedda's, maar tevens aan de flora en fauna.nbsp;Begrijpelijkerwijze heeft dit verdelen van zijn aandacht hem genoodzaakt enkele concessies te doen aan zijn ethnologisch onderzoek. Zonbsp;heeft hij zich nooit de tijd geschonken, door een vestiging in denbsp;directe omgeving van een locale groep en door een dagelijks contact,nbsp;hun levenswijze en onderlinge verhoudingen te leren kennen. Niettegenstaande deze tekortkomingen bevatten de werken van Sarasinnbsp;een schat van gegevens, bovendien nog talrijke citaten, ontleend aannbsp;verhandelingen, welke thans niet te bereiken zijn. Van het geheel isnbsp;voor deze studie een vruchtbaar gebruik gemaakt.

L. Rütimeyer: Die Nügalaweddas in Ceylon, Globus 1903.

De schrijver van dit artikel bezocht genoemd eiland in de jaren van Sarasin's verblijf aldaar. De onderzoekers werkten eennbsp;tijdlang samen, hetgeen een wederzijdse beïnvloeding tot gevolg had.

C. G. Seligmann en Brenda Z. Seligmann: The Weddas, 1911.

Deze schrijvers kwamen in een veel nauwer contact met de Wedda's dan Sarasin doordat zij een tijdlang in hun onmiddellijke nabijheidnbsp;hebben vertoefd. De grotten van Bendiyagalge en Pihiligodagalgenbsp;dienden destijds respectievelijk den Hennebedda en Sitala Wannaiya

64

-ocr page 77-

Wedda's tot huisvesting. De laatsten waren de meest primitieven, die Seligmann ontmoette en leidden nog geheel het bestaan dat hun voorvaders generaties lang geleefd hadden. Het tevens aanwezig zijnnbsp;van zijn echtgenote, tegenover wie de als zo uiterst wantrouwendnbsp;bekend staande Wedda's hun achterdocht aflegden, schonk hem hetnbsp;voorrecht hun vertrouwen te winnen. Ofschoon deze primitieven in denbsp;regel geen vreemdeling in de directe omgeving van hun vrouwen duldden, wisten de aanwezigheid en medewerking van Mrs. Seligmannnbsp;te bewerken, dat zij zich meer toegeeflijk toonden. Waar de man gefaald zou hebben, wist de vrouw van haar sexegenoten menige bizon-derheid te vernemen omtrent zeden en traditie in het huwelijkslevennbsp;der Wedda's. De beide genoemde groepen uitgezonderd, waren denbsp;Wedda's tijdens het bezoek van Seligmann reeds zo vermengd metnbsp;andere volken en dermate ontaard door het vreemdelingenverkeer, datnbsp;hun levenswijze voor de ethnologic vrijwel alle waarde verloren had.

Emile Deschamps: Au Pays des Veddas, 1892.

Dit werk geeft een verhandeling over de verschillende rassen en volken, die Ceylon bewonen. Deschamps bereisde het eiland vannbsp;Juni 1889 tot Mei 1890. Door zijn betrekkelijk kortstondig verblijfnbsp;en zijn belangstelling voor de totale bevolking van Ceylon is zijnnbsp;studie oppervlakkig en weinig gespecialiseerd. Zijn gegevens omtrentnbsp;de Wedda's verkreeg hij grotendeels door ondervraging en voornamelijk van de Nilgala^). Reeds vroeger wezen wij erop hoe dezenbsp;wijze van onderzoeken van volken, die door de aanraking met omwonende volken hun oorspronkelijke levenswijze verloren hadden,nbsp;veelal onbetrouwbare gegevens verschafte. De mededeling vannbsp;Seligmann, dat de Nilgala bij een bezoek van vreemdelingen zichnbsp;op de meest armoedige wijze kleedden en zich ongelukkig voordeden, om zodoende het medelijden op te wekken en een mildenbsp;gift te verkrijgen, maar na het vertrek van de nieuwsgierigen zichnbsp;Weer in hun sarong hulden en naar hun vee en velden begaven,nbsp;wijst b.v. hierop. Enkele persoonlijke waarnemingen maken de reisbeschrijving van Deschamps toch wel van enige waarde.

R. L. Spittel; Wild Ceylon, 1924.

Dit werk is een beschrijving van zijn tochten door het eiland op 2oek naar nog „echtequot; Wedda's. Hoewel hij in zijn inleiding getuigt;nbsp;»gt;There is little of hunting in these pages, much of the forrest folknbsp;^nd their waysquot;, doet de inhoud van ,,Wild Ceylonquot; ons den schrijvernbsp;ïïieer kennen als jager dan als ethnograaf. Na veel omzwerv'ingen ennbsp;teleurstellingen vindt hij de zolang gezochte „wildequot; Wedda's.

® nbsp;nbsp;nbsp;65

-ocr page 78-

Ze woonden in hutten op een steenworp afstands van de Singalezen-nederzetting Bingoda. Enkele voor Spittel curieuze verschijnselen worden door hem uitvoerig beschreven, waaruit blijkt, dat hij vannbsp;de toenmalig bestaande litteratuur over de Wedda's geen kennisnbsp;bezat. Zijn werk kan slechts geringe waarde worden toegekend.

Resumerende, blijken dus voornamelijk de werken van Seligmann en Sarasin ons ten dienste te staan voor deze studie over het huwelijknbsp;der Wedda’s.

PHYSISCH EN SOCIAAL MILIEU.

De inheemse bevolking van Ceylon bestaat uit Tamils, Singalezen en Wedda’s. De laatsten worden verdeeld in dorps- of cultuur-Wedda’s en bos- of natuur-Wedda’s. Slechts laatstgenoemden worden door de cultuur-historische ethnologic gerekend tot de „ethnolo-gische oervolken”. De laatste zuivere vertegenwoordigers hebbennbsp;zich thans ook reeds vermengd met Singalezen en Tamils, zodat denbsp;volgende generaties de naam van Wedda’s niet meer verdienen ^). Alnbsp;naar gelang het jaargetijde bewoonden de Wedda’s voorheen verschillende streken van Ceylon. Als de Noord-Oost Moesson zwarenbsp;tropische regens neersloeg tegen de oostelijke berghellingen, bodennbsp;de hutjes van deze primitieven in de laagvlakte geen voldoendenbsp;bescherming meer en zagen zij zich genoodzaakt een toevlucht tenbsp;zoeken in de grotten van het bergland. Door het beperkt aantal beschikbare grotten leefden veelal verscheidene gezinnen in één grot bijeen.

In de grot van Sitala Wannaiya vond Seligmann twee families verzameld. Hun behuizing en hun dagelijks doen en laten gaven hem de indruk in deze families de meest oorspronkelijke representantennbsp;van de toenmaals levende Wedda’s te hebben aangetroffen. De enenbsp;familie bestond uit het hoofd Haduna, diens vrouw en hun tweenbsp;jongens, verder zijn gehuwde dochter met haar man en hun tweenbsp;kinderen en tenslotte nog de zuster van Haduna met haar man, terwijl de tweede familie omvatte: Vela, den halfbroer van Haduna, diensnbsp;vrouw en hun twee kinderen, vervolgens een mannelijk familielidnbsp;van Vela en zijn echtgenote, hun gehuwde dochter met haar man ennbsp;bovendien nog een ongehuwd meisje en een kleinen jongen ®).

Een locale groep, één grot bewonende, bestond uit één tot vijf families. Meestal echter trok niet meer dan één familie tegelijk overnbsp;het jachtterrein van de groep op zoek naar wild, honing en knollen.nbsp;Dit gebied was het exclusieve jachtterrein van de groep. Binnen ditnbsp;terrein waren bepaalde gebieden, die als het persoonlijk bezit van

66

-ocr page 79-

bepaalde leden van de groep werden beschouwd. Meestal waren heuvels, waar zich de bijenkolonies bij voorkeur ophielden, het persoonlijk eigendom van een Wedda. Zonder toestemming van dennbsp;eigenaar mocht niemand op zijn domein jagen of honing verzamelen ^).nbsp;De Wedda’s kenden dus het privaat grondbezit. In het droge seizoen,nbsp;vertoevend in de laagvlakte, met zijn parkachtig landschap, had iederenbsp;familie haar eigen huisvesting in een hut en eveneens haar eigennbsp;gronden om zich een onderhoud te verschaffen. Door gemis aannbsp;juiste inlichtingen kunnen we slechts als waarschijnlijk aannemen,nbsp;dat in de familiehut ieder gezin een afzonderlijk compartiment bewoonde. Beter zijn we op de hoogte van hun leven in de grotten,nbsp;dank zij een nauwkeurige beschrijving door Seligmann, die de bewoners zeer trouw observeerde, hiertoe in de gelegenheid gesteld doornbsp;zijn verblijf in hun naaste omgeving. Van de bovenomschreven groepnbsp;was, zoals we reeds opmerkten, Haduna het hoofd. De functie vannbsp;hoofd was niet erfelijk. Zij werd geschonken aan den meest bekwamennbsp;man, die tevens sjamaan was. In de grot van Pihiligodagalge was denbsp;ruimte in vijven verdeeld. In elk onderdeel was één der gezinnennbsp;woonachtig, die de groep van drie families, in totaal twintig personen,nbsp;omvatte. Opvallend was, dat de gehuwde dochters niet naast haarnbsp;ouders huisden. Het omgangsverbod van kinderen met hun schoonouders was hier waarschijnlijk debet aan. De bereiding van het etennbsp;geschiedde dikwijls voor alle grotbewoners samen, door één vrouwnbsp;uit hun midden en werd vervolgens onder de groepsleden gedistribueerd ®). Bij de Wedda's blijkt het gezinsverband vooral tot uitingnbsp;te komen in de wijze van huisvesting.

De Wedda’s waren verdeeld in clans, „waruge” genoemd. Over het aantal ervan is men het niet eens. Volgens onderzoekingen van Seligmann waren er zes. Meestal heerste er matrilineale afstamming. Somsnbsp;evenwel behoorden de kinderen tot de waruge van den vader. Iedernbsp;der clans was vroeger waarschijnlijk verbonden aan een bepaaldnbsp;gebied. Zo kon Seligmann destijds nog streken aanwijzen waar eennbsp;bepaalde waruge overheerste ®). Ook Sarasin meende, dat een warugenbsp;gegroepeerd was rond een aantal grotten ’). Verder bestond er eennbsp;Wekere hiërarchie onder de waruge. Twee ervan beschouwden zichnbsp;als voornamer dan de overige.

Het huwelijk.

Bij de Wedda’s had een jongeman de verplichting te huwen met de dochter van zijn moeders broer of met die van zijn vaders zuster.

67

-ocr page 80-

Waarschijnlijk kwamen oorspronkelijk alleen huwelijken voor tussen personen, wier waruge van dezelfde graad waren. Reeds vóór denbsp;echtverbintenis gaven de betreffende jongelieden te kennen, wie al ofnbsp;niet voor een te sluiten huwelijk in aanmerking kwamen. Nevennbsp;en nichten, wien het geoorloofd was met elkaar te trouwen, sprakennbsp;elkaar aan respectievelijk met „Naena” en „Hura”. Wanneer Selig-mann een geslachtelijke relatie vond tussen een jongeman en eennbsp;meisje, ging deze steeds vooraf aan het huwelijk. Een dergelijke relatienbsp;tussen een jongen en de dochter van de zuster van zijn moeder of vannbsp;den broer van zijn vader gold als incest en werd bestraft met de dood.

Seligmann vermeldt nadrukkelijk de buitengewoon hartelijke verhouding tussen den vader van de bruid en zijn aanstaanden schoonzoon. Reeds lange tijd voor het huwelijk was bekend welke Naena en Hura met elkaar zouden huwen. Dit verwondert niet, als we denken aan de beperkte keuze, die den jongelui gegund was en de huwe-lijksverwantschap tussen de wederzijdse schoonouders. Den jongelui,nbsp;die samen zouden huwen, werd verboden met elkaar te spreken.nbsp;De ouders trachtten ervoor te zorgen, dat hun dochters ongeschonden bleven. Dat deze bepalingen wel overtreden werden en wat denbsp;gevolgen ervan waren, moge blijken uit het volgende: Kaira en zijnnbsp;vrouw waren als kind samen opgegroeid en trouwe speelgenootjesnbsp;geweest. Ouder geworden, hadden zij sexueel verkeer. De verwantennbsp;bemerkten wat er gebeurd was en van dat ogenblik af werden ze alsnbsp;gehuwd beschouwd. Noch de ouders, noch de leden van de groepnbsp;hadden zich echter verbolgen getoond ®).

Lang van te voren was dus reeds bekend wie er met elkaar zouden trouwen. De ceremoniën op de bruiloftsdag waren slechts uiterlijkenbsp;tekenen, waardoor werd aangegeven, dat de jongen en het meisjenbsp;met elkaar trouwden. Deze handelingen waren zeer eenvoudig ennbsp;verschilden nog al plaatselijk. Sarasin meent zelfs, dat ze wel helemaal achterwege bleven. Dit laatste zou volgens hem de oorspronkelijke wijze geweest zijn, waarop een huwelijk tot stand kwam. Hijnbsp;meent: „DaB der Brautigam schon eine Zeit lange vorher um dasnbsp;Madchen wuBte, sich mit ihr in's Einvernehmen setzte und nun,nbsp;ohne die Eltern, bei welchen das Madchen heranwuchs, irgendwienbsp;zu informieren, dasselbe von der elterlichen Höhle oder Hüttenbsp;wegraubte. Wir hatten also hierin die ursprünglichste Form desnbsp;Weibesraubes vor uns, welchen der in der Regel jugendliche undnbsp;schwachere Brautigam dem starkeren Familienvater gegenüber aus-übt»).”

68

-ocr page 81-

Ook wij menen, dat het meisje en de jongen elkaar vóór het huwelijk kenden en dat ze wisten, dat ze samen zouden trouwen, maar dat de jongen het meisje bij de ouders wegroofde, daarvoor ontbreektnbsp;ons iedere aanwijzing. Sarasin geeft van een achttal schrijvers mededelingen omtrent de wijze, waarop zij menen, dat het huwelijk totnbsp;stand kwam, doch geen van hen vermeldt iets wat op vrouwenroofnbsp;lijkt. We hebben gezien, dat er een buitengewoon hartelijke verhouding bestond tussen schoonvader en schoonzoon, die men zekernbsp;nooit zou verwachten, wanneer het meisje werkelijk geroofd werd.nbsp;Het jonge paar ging immers wonen bij haar ouders. Hiermede isnbsp;vrouwenroof tegen de zin der ouders van het meisje nooit te rijmen.nbsp;Verder blijkt uit het citaat, dat Sarasin meent bij de Wedda’s denbsp;oorspronkelijkste vorm van vrouwenroof te vinden.

De verklaringen over het al of niet voorkomen van huwelijksceremoniën stemmen niet met elkaar overeen. Een huwelijksceremonie is een bepaalde handeling, waardoor men te kennen geeft zich met elkaar echtelijk te verbinden. Vijf schrijvers, die Sarasin aanhaalt, zeggen dat er geen huwelijksceremoniën plaats hebben, tweenbsp;beweren het tegendeel. Deschamps meent, dat er geen ceremoniënnbsp;plaats vinden, maar zijn mening berust op een verklaring van Lamprey, die ook door Sarasin in dit geval wordt aangehaald. Seligmann,nbsp;de- beste kenner der Wedda’s, vermeldt echter nadrukkelijk hetnbsp;voorkomen van huwelijksceremoniën. Zo verhaalt hij, dat de bruidnbsp;een zelf gevlochten gordel om het middel van den bruidegom bindt.nbsp;Ook Bailey, die omstreeks i860 de Wedda’s bezocht, beschrijft eennbsp;dergelijke handeling 1®). Deze eenvoudige daad moet opgevat worden als een huwelijksceremonie. Waarom beweren dan verschillendenbsp;schrijvers dat ze niet voorkwamen ?

Seligmann constateert, dat onder de dorps-Wedda’s het geven van een gordel aan het uitsterven is. Het is niet uitgesloten, dat de verklaringen over hef ontbreken van huwelijksceremoniën betrekkingnbsp;hebben op deze cultuur-Wedda’s. Toevallig ontdekte Seligmann nognbsp;een huwelijksgebruik, nl. het schenken van een haarstreng door dennbsp;bruidegom aan de bruid. Deze streng kon afkomstig zijn van hemzelfnbsp;of van een van zijn zusters. Zo kunnen we het sluiten van een huwelijk bij de natuur-Wedda’s als volgt voorstellen: Was de morgen vannbsp;de huwelijksdag daar, dan begaf de bruidegom zich naar de woningnbsp;van de bruid. Bij zijn aankomst aldaar schonk hij enige lekkernijennbsp;aan zijn schoonvader en wendde zich vervolgens tot zijn toekomstige vrouw om van haar een door haar zelf gemaakte gordel om het

69

-ocr page 82-

middel gebonden te krijgen. Wederkerig bood hij haar een haarvlecht aan van zichzelf of van zijn zuster. Gordel en vlecht bleven beidennbsp;hun ganse leven dragen.

Mogen we aan deze handelingen een symbolische waarde toekennen? Haren behoren tot het duurzaamste van het menselijk lichaam. Vele primitieven schrijven er ook een bizondere kracht aannbsp;toe. Schonk de Wedda bij zijn huwelijk het duurzaamste wat hij konnbsp;geven, hiermede symboliserend de duurzaamheid van de echtverbintenis ?

Vragen we ons verder af hoe het stond met de huwelijkskeuze bij de Wedda's, dan ligt ons antwoord reeds in het voorgaande opgesloten, Vroeger wezen we al op de beperkende bepaling zich eennbsp;vrouw te zoeken in de naaste familie, en bovendien in een warugenbsp;van dezelfde graad. Was aan deze eisen voldaan, dan werden denbsp;jongen en het meisje vrijgelaten bij het zich kiezen van een huwelijks-genoot. Bovendien zij vermeld, dat in de litteratuur ons niets geblekennbsp;is van een huwelijksdwang.

Bepaalde derhalve de neiging huns harten met wie ze trouwden, niet minder zal echtelijke liefde de reden zijn geweest van de goedenbsp;verstandhouding tussen de echtelieden. En alle schrijvers zijn hetnbsp;eens over de uitstekende huwelijksverhoudingen bij de Wedda's.nbsp;Aan een hartelijke omgang paarde zich een zorgzame en liefdevollenbsp;verstandhouding. Aan zijn vrouw schonk de Wedda een eervollenbsp;plaats in de familiekring. In alle opzichten werd zij als de gelijkwaardige van den man beschouwd “). Een treffend staaltje van dezenbsp;genegenheid ligt opgesloten in het volgende voorval ons door Selig-mann verhaald: Eens liet deze in zijn kamp een gramofoon afdraaien.nbsp;De natuurmensen stonden verbaasd over dit wonderlijke ding.nbsp;Toen zij van hun verbazing een weinig bekomen waren, verzochtennbsp;zij Seligmann de gramofoon in hun grotten te laten spelen, opdatnbsp;ook hun vrouwen ervan zouden kunnen genieten. Verder verhaaltnbsp;dezelfde schrijver, dat de mannen het beste van de door hen ontvangen geschenken bewaarden voor hun vrouwen en kinderen. Ooknbsp;gaven de Wedda's zich de grootste moeite om hun gelukkig huwelijksleven zo veel mogelijk tegen bedreigingen van buiten te beschermen.nbsp;Deze bedreigingen kwamen volgens hen niet alleen van de kant dernbsp;vreemdelingen, waartussen zij leefden, maar evenzeer van hun eigennbsp;stamgenoten. Zorgvuldig bewaakten de mannen hun vrouwen. Denbsp;overige inheemsen van Ceylon werden nimmer bij haar toegelaten.

Voor de Wedda's onderling golden verschillende regelingen betref-

70

-ocr page 83-

fende de omgang tussen mannen en vrouwen. Zoals bij vele volken bestond bij hen het verbod van een omgang tussen schoonmoeder ennbsp;schoonzoon. Deze laatste mocht haar niet aanraken, moest haar uitnbsp;de weg gaan en mocht alleen in tegenwoordigheid van anderen metnbsp;haar spreken. Zelfs mocht een jongeman zijn oude schoonmoeder,nbsp;die alle aantrekkelijkheid had verloren en die zeer moeilijk kon opstaan,nbsp;niet helpen, ook al stond hij vlak bij haar Soortgelijke verbodennbsp;golden voor den man ten opzichte van de vrouw van zijn zoon ennbsp;de vrouw van zijn broer, tevens behoorde hij op een afstand te blijven van de dochters van zijn vaders broer en zijn moeders zuster.nbsp;Hoe de jongeling zich te gedragen had ten opzichte van de Naena,nbsp;waarmede hij niet van plan was te huwen, is mij niet gebleken.

Seligmann meent gerechtigd te zijn te concluderen, dat een man met geen enkele vrouw van zijn leeftijd in aanraking mocht komennbsp;dan met zijn eigen echtgenote^®). De ervaring zal den Wedda's denbsp;overtuiging geschonken hebben, dat zij waakzaam dienden te zijn.nbsp;Niet het minst tegenover de Tamils en Singalezen, wier huwelijksleven in ongunstige zin sterk afstak bij dat der Wedda's en van wienbsp;zij wisten, dat ze met een begerig oog de Wedda-meisjes en -vrouwennbsp;beloerden

Sarasin verlaagt deze waakzaamheid tot sexuele jaloezie ^®). Eerst dan zou Sarasin het recht hebben tot deze diskwalificatie, indien denbsp;echtgenoot persoonlijk straffend zou optreden tegenover hen, die zijnnbsp;huwelijksgeluk belaagden door zijn vrouw tot ontrouw te bewegen, ofnbsp;de vader zich zou wreken, omdat de ongeschondenheid van zijn dochter was weggenomen. Maar dit geschiedde niet. Bij overtreding vannbsp;de omgangsvoorschriften waren het de verwanten, die met straffendenbsp;hand de verstoorde orde trachtten te herstellen ^®). Ook Deschampsnbsp;noemt de jaloezie een kenmerkende trek in het huwelijksleven dernbsp;Wedda’s. Seligmann is iets minder veroordelend met zijn bewering:nbsp;»,The women are jealously guarded by the men^’).” De echtbreuk wasnbsp;bij hen vrijwel onbekend^®). Seligmann meende, dat ze praktisch nietnbsp;voorkwam en beaamde dan ook de volgende uitspraak van Bailey:nbsp;gt;,Their constancy to their wives is a very remarkable trait in theirnbsp;character in a country where conjugal fidelity is certainly not classednbsp;as the highest of domestic virtues. Infidelity whether in the husbandnbsp;or the wife, appears to be unknown, and I was very careful in mynbsp;inquiries on this subject. Had it e xisted, the neighbouring Singalesenbsp;would have had no hesitation in accusing them of it, but I could notnbsp;obtain a trace of it

71

-ocr page 84-

Het volgende verhaal van Seligmann laat geen twijfel over aangaande het compromitterend karakter van echtbreuk in de ogen der Wedda's. Het betreft een geval van zelfmoord, het enige waarvannbsp;Seligmann vernam. Een gehuwde man stond in ongeoorloofde verhouding met een jong meisje. Zijn vrouw kwam hierachter en verweetnbsp;hem: „Waarom ga je naar een andere vrouw, terwijl ik nog leef?nbsp;Het was beter, dat je naar je moeder terugging in plaats van naar haar.”nbsp;De echtbreker raakte over de ontdekking en het verwijt hierover zonbsp;overstuur, dat hij de volgende morgen de hand aan zichzelf sloeg.nbsp;De familie van den man toonde zich wel hevig ontstemd op de vrouw,nbsp;die haar man tot zulk een wanhoopsdaad gedreven had, maar zij bedreigden haar niet, noch ondernamen zij iets tegen haar ^®). Laten wenbsp;het voorbeeld van de familie volgen en de bedrogen echtgenote geennbsp;afgunst verwijten, maar haar houding als een gerechtvaardigde verontwaardiging over een schandelijk bedrog aanmerken.

Wisten de Wedda's echtbreuk te voorkomen, ook bleef hun de formele echtscheiding zo goed als geheel onbekend. Seligmannnbsp;hoorde slechts van één enkel geval, dat drie generaties geleden voorgekomen was en waarbij een vrouw naar haar ouders terugkeerde,nbsp;omdat haar man niet voor haar zorgde en zij dikwijls bij haar oudersnbsp;om eten moest vragen. Tenslotte kon ze het niet langer bij hem uithouden en nam de vlucht. Later werd zij ten huwelijk gegeven aannbsp;een anderen stamgenoot en na diens overlijden ging ze samenlevennbsp;met een Singalees Uit niets is mij gebleken, dat uit haar eerstenbsp;huwelijk een kind was voortgekomen.

Volgens de eenstemmige verklaringen van oudere schrijvers, zoals Anonymus, 1823, en Baily, was de echtscheiding bij de Wedda’snbsp;onbekend. Laatstgenoemde vernam zelfs uit de mond van eennbsp;Wedda: „De dood alleen scheidt man en vrouw^®).” Minder gunstignbsp;is het oordeel over de hechtheid van de huwelijksband van den meernbsp;recenten schrijver Spittel. Deze toch concludeerde: „A man, if itnbsp;pleases him, he may cast her aside like a worn garment; but to eachnbsp;man his own woman while she is his; that is the Vedda law whichnbsp;all respect^®).” Lamprey schreef reeds in 1856: „Wanneer de vrouwnbsp;niet meer aan haar man behaagde, zond deze haar terug naar haarnbsp;vaderquot;, hetgeen Deschamps deed opmerken, dat deze wegzendingnbsp;de eenvoudigste vorm van echtscheiding is Deze verscheidenheidnbsp;van opvattingen vindt o.i. haar verklaring in het verschil van levenswijze bij de zogenaamde natuur- en cultuur-Wedda's. De laatstgenoemden kenden inderdaad een losse huwelijksband. Waarschijn-

72

-ocr page 85-

lijk was deze degeneratie van vroegere heersende gewoonten bij hen voortgekomen uit hun omgang met de Singalezen en Tamils. Verscheidene dorpelingen verklaarden thans hun vrouwen weg té kunnennbsp;zenden, terwijl zij vroeger hun hele leven met haar samenbleven^®).nbsp;Van de natuur-Wedda's van Nilgala verklaart Sarasin nadrukkelijk:nbsp;„Scheidung ist nicht bekannt Deze besliste uitspraak van gezaghebbende zijde noodzaakt ons nog even terug te komen op de verklaring van Spittel, die naar zijn zeggen eveneens betrekking hadnbsp;op natuur-Wedda’s. Dit lijkt ons evenwel onjuist, aangezien hij dezenbsp;immers op een steenworp afstandsvaneen Singalezen-dorp aantrofnbsp;Hoe zeer zullen zij derhalve onder hun invloed gestaan hebben. Vannbsp;natuur-Wedda's kan alleen sprake zijn in een zeer geïsoleerd woongebied. Veel gewicht kunnen we daarom niet hechten aan hét oordeelnbsp;van Spittel.

Liefde voor de kinderen brengt ook versteviging van de huwelijksband met zich. In dit opzicht zijn de getuigenissen van alle schrijvers uitermate gunstig. De ouders hielden van hun kinderen, bewaardennbsp;voor hen de lekkerste hapjes en wachtten zich iets te doen, wat hunnbsp;onaangenaam zou kunnen zijn. Hun dochters werden hierbij nietnbsp;ten achter gesteld bij hun zonen. Op de vraag van Mrs. Seligmannnbsp;aan Haduna van Sitala Wannaiya wat hij liever had, een zoon of eennbsp;dochter, antwoordde hij beslist: „Een dochter, want daardoor krijgnbsp;ik een schoonzoon^®).” Hetzelfde oude hoofd motiveerde het huwelijk van een man met de zuster van zijn overleden vrouw met tenbsp;verklaren, dat door zulk een huwelijk de goede verzorging van denbsp;kinderen het best verzekerd was ^®). Daar de zorg voor zijn kinderennbsp;een Wedda zo na aan het hart lag en daar hij het belang van moederlijke zorgen erkende, is het duidelijk, dat hij ook om deze redenennbsp;niet zo spoedig tot echtscheiding zal zijn gekomen. Zowel de verschillende getuigen als het inzicht in de familie-omstandigheden rechtvaardigen de conclusie, dat de echtscheiding bij de natuur-Wedda’snbsp;oorspronkelijk niet voorkwam, wanneer de man en vrouw de plichtennbsp;van hun staat nakwamen.

Het verwondert dan ook niet, dat, waar zo gunstige huwelijksverhoudingen zijn, ook een strikte monogamie voorkomt. Hierover bestaat algemene overeenstemming tussen de schrijvers, wanneernbsp;zij het hebben over de natuur-Wedda’s. Geen van hen geeft alsnbsp;reden hiervoor het verbod van polygynie. Sarasin is het eens metnbsp;Virchow’s verklaring, dat de goede aard en het monogame instinct denbsp;monogamie bij de Wedda’s bevorderen. De motieven, door Virchow

73

-ocr page 86-

verondersteld, zijn vaag en weinig bepalend. De goede aard der Wedda's kan een gunstige verhouding tussen man en vrouw scheppennbsp;en daardoor middellijk de monogamie bevorderen, maar vorodat aannbsp;het instinct der monogamie deze gunstige uitwerking mag wordennbsp;toegekend, dient eerst zijn werkelijk bestaan aangetoond te wordennbsp;en noch Virchow, noch Sarasin geeft enig bewijs van dit bestaan.nbsp;Deze redenen waren echter voor Sarasin geen voldoende motivering.nbsp;Van veel meer belang achtte hij de twee volgende factoren: „Dernbsp;geringeren Zahl von Frauen und der auBerst heftig entwickeltennbsp;sexuellen Eifersucht, können wir vielleicht die Ursache des constantnbsp;Bleibens der bei den Naturweddas herrschenden Monogamie undnbsp;Ehetreu erblicken

Laten we eerst het tekort aan vrouwen bij de Wedda's aan een korte becijfering onderwerpen. Sarasin vond voor de Wedda's van Dewi-lana: mannen 30, vrouwen 23; van Nilgala mannen 17, vrouwen 13.nbsp;In deze cijfers zijn ook de kinderen begrepen. Ook Rütimeyer gafnbsp;van een drietal Wedda-nederzettingen de aantallen mannen, vrouwennbsp;en kinderen:

Dangala

Kolanggala

Hennebedda

mannen vrouwen kinderen 7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4

3 nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5

12 nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10

15


19


22


Jammer genoeg liet hij de verdeling der kinderen in jongens en meisjes achterwege. Bij de door Seligmann beschreven groepen vannbsp;Sitala Wannaiya en Godatalawa telde men respectievelijk 9 mannen,nbsp;8 vrouwen en 2 kinderen en 4 mannen en 3 vrouwen. De genealogieënnbsp;door hem samengesteld van de twee bovengenoemde groepen en dienbsp;betrekking hebben op een vijftal generaties, tellen 55 personen, waarvan 30 mannelijke en 25 vrouwelijke. De geslachtstabellen van enigenbsp;Hennebedda Wedda's geven op een aantal van 30 mannen en 29 vrouwen en 9 mannen en 9 vrouwen. In het totaal krijgen we dus 69 mannen en 63 vrouwen.

In het algemeen was er dus een mannenoverschot. De cijfers van Sarasin en Rütimeyer geven een groter verschil dan die van Seligmann. Het valt te betwijfelen of Sarasin het vrouwentekort als eennbsp;reden tot monogamie aanvaard zou hebben, indien voor hem denbsp;gegevens van Seligmann beschikbaar waren geweest. Willen we zoveel mogelijk toevalligheden uitschakelen, dan moeten de gegevens

74

-ocr page 87-

betrekking hebben op een zo groot mogelijke groep. Hoe vaak komt het niet voor, dat een familie een veel groter aantal mannelijke dannbsp;vrouwelijke leden telt. Het omgekeerde kan evengoed het geval zijn.nbsp;Hoe groter de groep des te betrouwbaarder zijn de gegevens over denbsp;verhouding van het aantal mannen en vrouwen.Daarom moeten we dennbsp;genealogieën van Seligmann, die betrekking hebben op 132 personen,nbsp;de meeste waarde toekennen. Het verwondert dan ook niet, dat denbsp;getallen van Rütimeyer, die een gering aantal individuen omvatten,nbsp;de grootste verschillen tonen. Een klein mannenoverschot mogen wenbsp;wel aanvaarden, maar niet in die mate als door Sarasin en Rütimeyernbsp;geschiedt. Het vrouwentekort zal moeten worden toegeschreven aannbsp;de huwelijken van Tamils en Singalezen met Wedda-vrouwen. In denbsp;zo weinig gedifferentieerde gemeenschap der Wedda's kon het tekortnbsp;aan vrouwen een gunstige factor zijn voor het monogame huwelijk,nbsp;maar voor het ongerepte handhaven van deze huwelijksvorm geeftnbsp;het toch geen voldoende verklaring. Wel zal de vrees dit tekort nognbsp;nijpender te zien worden deze primitieven er toe gedwongen hebbennbsp;hun vrouwen ver verwijderd te houden van vreemdelingen.

Over de sexuele jaloezie, door Sarasin mede als reden van de instandhouding der monogamie aangemerkt, zeiden we reeds onsnbsp;oordeel. Geen jaloersheid mocht het heten, wat de Wedda's ertoenbsp;bracht hun vrouwen te bewaken, maar een verstandige en blijkbaarnbsp;zeer doeltreffende voorzorgsmaatregel. Hoe zou anders een klein volkjenbsp;van zulk een laag materieel niveau zijn hoge zedelijke waarden hebbennbsp;weten te handhaven, temidden van een talrijk volk van hogere materiële beschaving, maar van een zoveel lager zedelijk niveau? Wat doornbsp;verscheidene schrijvers voor jaloezie werd gehouden, was dus nietsnbsp;anders dan een beveiliging van de Wedda-gemeenschap tegen schadelijke invloeden van buiten.

Blz. 364. *) R. und F., blz. 144. Blz. 63. ‘) Sel., blz. iii. Blz. 06. ') Blz. 80. ’) Ergebnisse, bl. 475. ®) Sel., blz. 95 e.v. *) Ergebnissenbsp;•..., blz. 461. *“) Sel., blz. 97. Ergebnisse ...., blz. 467 ; Sel., blz. 88.nbsp;“) Sel., blz. 68. Blz. 68. Deschamps, blz. 381 ; Rütimeyer, blz. 264.nbsp;“) Ergebnisse, blz. 461—463 ; R. und F., blz. 138. Sel., blz. 68 e.v.

Blz. 88. “) Sar, Ergeb., blz. 458. “) Blz. 87 e.v. ^») Blz. 88. Blz. 100. üü) Ergeb., blz. 458. =“’) Blz. i55- '*) Blz. 181. “) R. und F., blz.nbsp;88—92. R, und F., blz. 138. =”) Blz. 153. ’*“) Blz. 66. *«) Blz. 69.nbsp;) Blz. 155. “) Ergebnisse, blz. 463.

75

-ocr page 88-

ZUID-OOST-AUSTRALIERS.

GOURNDITCHMARA, WOTJOBALOEK EN KOELIN.

W. Schmidt en W. Koppers noemen deze drie volken van de Zuid-Oost-Australiërs in hun verhandelingen over het huwelijk bijnbsp;de jagers en verzamelaars^).

BRONNEN.

Het voornaamste werk over deze volken is dat van A. W. Howitt t The Native Tribes of South-East Australia, 1904. Het is de enigenbsp;bron, genoemd door de Weense school. Howitt, die meer dan 40 jaarnbsp;Australische volken heeft bestudeerd en een grote invloed heeftnbsp;gehad op stammen in Zuid-Oost-Australië, mag gelden als een vannbsp;de beste kenners van genoemde volken, In 1873 begon hij met Lori-mer Fison zijn nauwkeurige onderzoekingen naar de verwantschaps-vormen van deze primitieven. Hierbij werd hij geholpen door verschillende correspondenten in Oost- en West-Australië. Het grootstenbsp;deel van het materiaal voor dit werk werd verzameld vóór 1889.nbsp;Sindsdien zijn deze inboorlingen nagenoeg uitgestorven, terwijl denbsp;nog overlevenden, vooral in het gebied van Zuid-Oost-Australië,nbsp;waar reeds vroeg Engelse nederzettingen ontstonden, bijna geheelnbsp;de kennis verloren van het geloof en de zeden hunner vaderen.

The Aborigines of Victoria^), een tweedelig werk van Brough R. Smyth, waarvoor verschillende medewerkers bijdragen leverden,nbsp;bevat eveneens belangrijke gegevens. In i860 werd Smyth alsnbsp;secretaris benoemd van de Commissie ter Bescherming van denbsp;Inboorlingen. Dit was voor hem aanleiding om gegevens te verzamelen over de volken, die onder bescherming stonden van genoemdenbsp;commissie. Een uitgebreide correspondentie met verschillendenbsp;Australiër-kenners, zoals William Thomas, die 25 jaar lang denbsp;functie bekleedde van Protector or Guardian of Aborigines, verhoogtnbsp;de betekenis van dit werk. Daar in deze studie onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen de levenswijzen der verschillendenbsp;stammen en generaliserend wordt gesproken over „de Australiërs”,nbsp;verliest zij voor mijn verhandeling, die betrekking heeft op drie

76

-ocr page 89-

bepaalde volken, veel van haar waarde. In het tweede deel, blz. 154 tot 170, van het werk van Brough R, Smyth komt een artikel voornbsp;van J. Parker: Dialect of the Ja-jow-er-ong Race. Dit volk, doornbsp;Howitt de Jajaurung genoemd, is een onderdeel van de Koelin.nbsp;De schrijver van dit artikel was vele jaren Assistent Protector ofnbsp;Aborigines. Hij was derhalve in buitengewoon gunstige omstandigheden om de taal der inboorlingen te leren en vertrouwd te rakennbsp;met hun zeden en gewoonten.

Le Souëf schreef het artikel Notes of the Natives of Australia ®). Het heeft betrekking op de stammen, die het gebied van de Goul-burn-rivier bewoonden. Le Souëf leefde langen tijd onder dezenbsp;inboorlingen, zodat zijn mededelingen van waarde kunnen zijn.

J. Dawson schreef Australian Aborigines'^) naar aanleiding van een artikel van zijn dochter over de taal van één der inboorlingenstammen in het westelijk district van Victoria. Haar kennis van denbsp;gewoonten der inboorlingen, verworven vanaf haar kindsheid gedurende een lang verblijf in het Port Fairy district, en de aard dernbsp;werkzaamheden van haar vader, wettigen de veronderstelling dat zijnbsp;beiden over de door hen behandelde stammen belangrijke gegevensnbsp;kunnen verschaffen. Te meer nog, omdat deze eenstemmige verklaringen hun verstrekt zijn door de intelligentsten der overlevendenbsp;inboorlingen.

Phillis M. Kaberry’s: Aboriginal Woman is een bewerking van haar proefschrift, waarop zij promoveerde aan de School of Economics te Londen in 1938. Miss Kaberry verbleef in 1934 gedurendenbsp;vier maanden onder verschillende stammen van de Forrest rivier.nbsp;In 1935 bracht ze zes maanden door bij de Lunga-stam en drienbsp;maanden bij de Wolmeri, terwijl ze gedurende kortere perioden metnbsp;Zes andere stammen in aanraking kwam. Tijdens haar verblijf vannbsp;achttien maanden onder de inboorlingen, kwam zij met meer dannbsp;500 dezer in contact. Het „pidgin-English”, hetwelk deze primitieven spreken, stelde Miss Kaberry in staat zich met hen te onderhouden. Hoewel haar werk betrekking heeft op de Noord-West-Australiërs in het Kimberley-district, is het voor ons toch van hetnbsp;grootste belang, omdat het op scherpzinnige wijze het leven en hetnbsp;karakter van de Australische vrouw analyseert. Dit moderne geschriftnbsp;behandelt de problemen, die zich in de loop der jaren bij de studienbsp;over de Australiërs hebben voorgedaan en hierdoor is het niet alleennbsp;Van belang voor de kennis der Noord-West-Australiërs, maar ooknbsp;voor die der andere Australische volken. Wel hebben de primitieven

77

-ocr page 90-

van het Kimberley-district veel van hun oorspronkelijke levenswijze verloren, maar de psyche verandert niet zo snel als de uiterlijkenbsp;vormen van het leven. Zij hebben zich gevestigd rondom de nederzettingen der blanken, voor wie zij werkzaamheden op het veld en innbsp;huis verrichten; zij dragen Europese kleding en ontvangen hun beloning in meel, thee, vlees en tabak. Alleen gedurende de regenperiode,nbsp;wanneer bij de blanken weinig werk te verrichten valt, trekken zenbsp;van de nederzettingen weg om het leven van hun voorouders tenbsp;leiden. De mannen gaan op jacht, de vrouwen verzamelen voedsel,nbsp;initiatie-ceremoniën hebben plaats en corroborees worden gehouden.

GOURNDITCHMARA.

PHYSISCH EN SOCIAAL MILIEU.

De stam der Gournditchmara behoorde tot het volk, dat zich zelf „mara”, dit is mensen noemde, en bewoonde het gebied van hetnbsp;Grampiansgebergte ®) tot aan de kust tussen Portland en Warrnam-bool. Het klimaat van deze landstreek, gelegen op de overgang vannbsp;de sub-tropische naar de gematigde zone, kenmerkt zich doornbsp;zachte winters, gemiddeld 8 è lo graden, en warme zomers, gemiddeld 20 graden. Zowel des zomers als des winters is de neerslag-ernbsp;voldoende1) om er een sub-tropische flora te doen ontwikkelen. Doornbsp;deze klimatologische omstandigheden zullen de bestaansmogelijkheden voor het Mara-volk gunstig geweest zijn. Toch waren reedsnbsp;in 1880 de meeste stammen van dit volk vrijwel geheel uitgestorven.nbsp;Verzamelden zich in het begin der achttiende eeuw op de grotenbsp;bijeenkomsten van dit volk nog 2500 stamleden, in 1880 waren ernbsp;nog slechts 7 inboorlingen, die de Chaap-wuuront taal, maar 3,nbsp;die de Kuurn kopan noot taal en zegge 4, die de Peek whuunongnbsp;taal spraken, in leven ’). Persoonlijk kende Howitt van het Mara-volknbsp;slechts de stam van de Gournditchmara. Zijn verdere gegevens overnbsp;de andere stammen zijn afkomstig van Rev. J. H. Stable van denbsp;missie te Lake Condah ®).

Het Mara-volk was verdeeld in 21 stammen ®). Ieder van deze bestond uit ongeveer 120 leden, en was weer onderverdeeld innbsp;locale groepen. Het hoofd van de stam had een buitengewoon grootnbsp;gezag. Zijn uitspraken waren bindend; elk stamlid moest hem eernbsp;betonen; zijn functie was erfelijk. De oudste zoon volgde hemnbsp;in de regel op, tenzij er gegronde redenen waren hem te passeren.

1

Jaarlijks gemiddeld 65 cm. neerslag.

78

-ocr page 91-

Was dit laatste het geval, dan kozen de hoofden der andere stammen op de eerstvolgende grote bijeenkomst een opvolger voor het overleden opperhoofd Het land van de stam werd verdeeld ondernbsp;de locale groepen, die op het haar toegewezen deel een exclusiefnbsp;recht hadden. Geen persoon van een nabije stam of locale groepnbsp;mocht jagen op of lopen over deze grond zonder toestemming vannbsp;het familiehoofd der locale groep, eigenaresse van het land. Betradnbsp;een vreemdeling zonder vergunning het gebied, dan mocht hij gedoodnbsp;worden. Uit deze rechten der locale groep blijkt haar eenheid. Binnen deze groep speelde zich het dagelijks leven af van den man metnbsp;zijn vrouw, kinderen en verwanten.

HET HUWELIJK.

Bij een beschouwing van het huwelijk bij de Gournditchmara dient deze echtverbintenis in dit sociale milieu gezien te worden.nbsp;Het is een tekortkoming in Howitt's werk aan dit huiselijk middennbsp;onvoldoende aandacht te hebben besteed. Te veel werd hij door denbsp;klasse- en totemverdeling van de Australische stammen in beslagnbsp;genomen. Hij bepaalt zich tot de vermelding van de leden, waaruitnbsp;een locale groep gewoonlijk bestond, b.v. een oude man, zijn gehuwde zoons met hun respectievelijke vrouwen en kinderen en zijnnbsp;ongehuwde zoons

Door de gunstige levensvoorwaarden moet het voor de Gourn-ditchmara-vrouw geen bijzondere moeilijkheden met zich meegebracht hebben haar man en kinderen van plantaardig voedsel te Voorzien, ook al zorgde zij bovendien nog ten dele voor de vleesvoorziening. Zo ving zij kikvorsen, hagedissen en zocht eieren. Bijnbsp;haar ging het gezin vóór. Eerst voorzag zij haar echtgenoot ennbsp;eventuele kinderen van het nodige voedseU^). Deze uitzonderlijkenbsp;?org voor haar man en kroost doet sterk de betekenis van het gezinnbsp;naar voren treden.

De man zorgde uitsluitend voor dierlijk voedsel. Gewapend met speer, achtervolgde hij de kangeroe of wist hij een opossum, eennbsp;wilde hond, een miereneter, enz. te doden. Hij was echter verplichtnbsp;^ijn jachtbuit onder de leden van zijn locale groep te verdelen.nbsp;Doodde hij een kangeroe, dan bracht hij deze naar het kamp ennbsp;deed afstand van zijn rechten op het wild. De beste stukken vleesnbsp;ontvingen zijn verwanten, terwijl hij zelf met de voorpoten of het ribstuk genoegen moest nemen. De inboorlingen vertelden de geschiedenis van den jager Wirtpa mit, hetgeen betekent „zelfzuchtigquot;.

79

-ocr page 92-

Hoewel tijdens zijn leven de kangeroes dikwijls zeer schaars waren, at hij, wanneer het hem gelukt was de zo begeerlijke prooi te bemachtigen, het dier zelf helemaal op en weigerde er iets van af tenbsp;staan. Dit gedrag wekte zo de verontwaardiging van zijn vrienden,nbsp;dat ze besloten hem te straffen, maar het was moeilijk dit te doennbsp;zonder de wetten van de stam te overtreden. Daarom groeven zij eennbsp;diepe kuil en bedekten deze met takken en gras. Toen de val klaarnbsp;was, dreven zij een kangeroe in haar richting en raadden Wirtpa mitnbsp;aan het dier te vervolgen. De zelfzuchtige jager joeg het dier op ennbsp;kwam daarbij in de valkuil terecht. Hier liet men hem zonder voedselnbsp;zitten. Tenslotte slaagde hij er evenwel in uit de kuil te komen.nbsp;Door uithongering was Wirtpa mit echter zo verzwakt, dat mennbsp;beter vond hem te doden. Men begroef den egoïst in de valkuil.nbsp;Sindsdien werd die plaats naar hem genoemd en zijn geschiedenisnbsp;verteld aan de jongelieden om hen te weerhouden van zelfzucht^®).

Arbeidde de vrouw slechts voor haar man en kinderen, de man was, zoals wij zeiden, verplicht zijn jachtbuit met zijn groepsgenotennbsp;te delen Dit verschil in verzorgingsobject voor man en vrouwnbsp;laat zich verklaren uit de aard van het voedsel, waarvoor ze zorgdroegen. De vrouw had practisch de zekerheid iedere dag voldoendenbsp;planten en wat klein gedierte te verzamelen voor haar gezin. Zijnbsp;bezorgde deze kleine gemeenschap in dit opzicht een feitelijke zelfstandigheid. De man daarentegen was afhankelijk van vele toevalligenbsp;omstandigheden, die het geluk bij de jacht bepaalden. Hij kon nanbsp;een vermoeiende jacht zonder wild in het kamp terugkeren. Hetnbsp;gezin van den onfortuinlijken jager zou op zulk een dag zijn voornaamste voedingsmiddel ontbeerd hebben, indien de groepsdelingnbsp;van vlees in het gemis niet had voorzien.

Uit deze arbeidsverdeling mag tevens blijken, dat de vrouw geen zwaardere dagtaak had te verrichten dan de man. Haar werkzaamheden waren wel langer van duur en regelmatiger, maar veel mindernbsp;inspannend. Miss Kaberry acht ze lichter dan de achturige werkdagnbsp;in Europa i®).

De huisvesting van de Gournditchmara was in de winter anders dan in de zomer. In het koude jaargetijde bewoonde de gehelenbsp;locale groep, bestaande uit een familie, één „wuumquot;. Ze werd doornbsp;de mannen uit boomstammen gebouwd en kon zowel tegen zomer-als winterweer bescherming bieden. Deze familie-wuurn kon eennbsp;dozijn mensen bergen. Een bepaald gedeelte was voor ouders ennbsp;kinderen bestemd, een ander voor jonge ongehuwde vrouwen en

8o

-ocr page 93-

weduwen en een derde deel voor de vrijgezellen en weduwnaren. In het warme jaargetijde richtte evenwel ieder gezin een wuumnbsp;voor zichzelf op. De vrouwen bouwden de zomerwuurn^®). Dezenbsp;woonwijze in de zomermaanden getuigt van de eenheid van hetnbsp;gezin binnen de locale groep, In de wintermaanden schijnt het gezinnbsp;ten dele in de familie, dit is de locale groep, op te gaan. Maar ditnbsp;kwam niet voort uit de onderlinge verhouding van de leden dernbsp;locale groep, doch was noodzakelijk door de klimatologische omstandigheden. De winters met hun temperaturen van ongeveernbsp;lo graden, hetgeen met onze maand October overeenkomt, deden hetnbsp;voor deze primitieve mensen wenselijk zijn des winters samen tenbsp;wonen om zich gemakkelijker tegen de koude te beschermen. Wenbsp;leren dus uit de bevrediging van de twee meest elementaire levensbehoeften, voeding en huisvesting, dat bij deze primitieven hetnbsp;gezin als sociale eenheid bestond.

Het gezin telde in de regel niet meer dan vier kinderen. De inboorlingen voelden het grootbrengen van meer kinderen alsnbsp;een te zware last, daarom werden pasgeboren kinderen soms gedood.nbsp;Bij de geboorte van een tweeling was het de gewoonte de zwakstenbsp;van de twee, ongeacht het geslacht, het leven te benemen. Dat eennbsp;misvormde baby hetzelfde overkwam is duidelijk^’). Aanvaarddennbsp;de ouders hun kind, dan werd het met veel zorg grootgebracht.nbsp;Zowel vader als moeder lieten hun kleine vol trots aan verwanten ennbsp;vrienden zien. „In de behandeling van hun kinderen,” meentnbsp;Smyth „zijn ze ongetwijfeld in het algemeen en in zeker opzichtnbsp;de meerdere van de meer beschaafde volken.” De vader leerdenbsp;zijn zoon het hanteren der wapenen en het kennen van de moeilijkheden der jacht, terwijl het meisje met de moeder reeds vroeg mee-ging om wortels, knollen en vruchten te leren onderscheiden, zodatnbsp;2;ij bij het bereiken van de huwbare leeftijd voldoende bedrevennbsp;was in het verzamelen van plantaardig voedsel om in de behoeftennbsp;van een nieuw te stichten gezin te voorzien. Was een jongen oudnbsp;genoeg om te trouwen, dan moest hij de initiatie-ceremoniën ondergaan, om het recht op het sluiten van een huwelijk te verwerven.

De echtverbintenis kon op verschillende wijzen tot stand komen. Aan één noodzakelijke voorwaarde moest echter altijd voldaannbsp;Worden, nl. dat slechts die personen met elkaar mochten trouwen,nbsp;die van verschillende klassen waren. Het Mara-volk was verdeeldnbsp;in twee klassen, Krokitch en Kaputch. Deze indeling was niet aannbsp;bepaalde stammen verbonden, maar in iedere stam waren beide

® nbsp;nbsp;nbsp;8i

-ocr page 94-

vertegenwoordigd. Naast deze klasse-exogamie moet tevens de locale exogamie hebben bestaan Tijdens de grote intertribalenbsp;bijeenkomsten, de corroborees, hadden de jongelui gelegenheid omnbsp;elkaar te zien. De huwelijkspretendenten van beide sexen van denbsp;stammen werden op deze bijeenkomsten gescheiden gehouden ennbsp;waren altijd onder toezicht van hun ouders of bewakers. De meisjesnbsp;mochten de omgeving van haar hut slechts verlaten in gezelschap vannbsp;haar naaste verwanten. Er bestond geen contact tussen de huwbarenbsp;personen van verschillende stammen. De z.g. „Gnapoenda” verleende zijn bemiddeling voor nadere kennismaking. Deze bemiddelaar was meestal een vriend van beide partijen en zorgde voor hetnbsp;overbrengen van berichten. Hij mocht dit alleen doen met de toestemming der wederzijdse ouders. De corroboree was de voornaamste gelegenheid om een vrouw te vinden ^®). Ook kon het voorkomen,nbsp;dat een man zonder naar de gevoelens van de vrouw zijner keuze tenbsp;vragen, zich door middel van haar oom of neef tot haar vader wendde.nbsp;Gaf deze den minnaar toestemming zijn dochter te huwen, dannbsp;moest zij zich aan deze beslissing onderwerpen, of zij van den mannbsp;hield of niet. Kwam op deze laatste wijze een huwelijksovereenkomstnbsp;tot stand, dan mochten de aanstaande echtelieden niet meer metnbsp;elkaar spreken. Bleef het meisje afkeer tonen voor dit opgedrongennbsp;huwelijk, wat meestal het geval was, dan werd op de dag der verbintenis de minnaar, vergezeld van zijn vrienden en met de handennbsp;op de rug gebonden, aan haar voorgesteld. Eerst daarna slaakten denbsp;vrienden de boeien van den trouwlustige. Tot zonsondergang bleefnbsp;deze naast haar zitten en leidde haar vervolgens naar zijn wuum.nbsp;Meestal schikte de vrouw zich in haar nieuwe positie en bleef rustignbsp;tussen haar aangehuwde verwanten wonen. Indien zij zich echternbsp;blijvend teleurgesteld voelde, liep ze weg. Slaagde de echtgenootnbsp;er niet in haar te achterhalen, dan beschouwde hij het als zijnnbsp;recht haar naar het leven te staan. Doodde hij haar inderdaad, dannbsp;mochten haar vader, broer of oom uit wraak één van zijn verwantennbsp;dooden. Dat de uitoefening van dit recht leiden kon tot twistennbsp;tussen de families en haar respectievelijke stammen is zonder meernbsp;duidelijk

Twee jongemannen van verschillende stammen en klassen konden hun respectievelijke ongehuwde zuster of nicht tegen elkaar ruilennbsp;en daarna met haar trouwen. Voor deze ruiling en dit huwelijk diendennbsp;de ouders van de meisjes hun toestemming te verlenen, die van denbsp;meisjes was niet noodzakelijk. Ook als de toekomstige echtgenoot

82

-ocr page 95-

volkomen vreemd was voor zijn aanstaande vrouw moest deze zich aan de beslissing harer ouders onderwerpen

Ook gebeurde het, dat een jongeman zijn meisje schaakte. Zodra de vlucht werd opgemerkt, zette haar vader de voortvluchtigen na.nbsp;Wist hij hen te achterhalen dan voerde hij zijn dochter weer naarnbsp;het kamp terug waar ze een flink pak slaag kreeg van haar verwanten.nbsp;De jongeman kreeg mede zijn deel. Behoorde de jongeman tot eennbsp;van de naburige stammen en was het jonge paar vrijwel niet tenbsp;achterhalen, dan liet men de zaak rusten^®).

Om ongewenste huwelijken te voorkomen, verloofdei verscheidene ouders hun kinderen reeds als ze nog maar net konden lopen. Hetnbsp;voorstel hiertoe werd gedaan door den vader van het meisje. Stemdenbsp;de wederpartij toe, dan schonk deze het jeugdige bruidje een opos-sumpels en op de corroborees onthaalde zij haar op allerlei lekkers.nbsp;De vader van het meisje nam zijn dochtertje mee, om ze aan haarnbsp;kinderlijken verloofde te tonen. Deze mocht haar evenwel geennbsp;tegenbezoek brengen ®*). Uit de beschouwing van de verschillendenbsp;wijzen, waarop het huwelijk tot stand kon komen, blijkt het verschil in vrijheid van keuze voor den jongeman en de jonge vrouw.nbsp;Wanneer een jongeling met een bepaald meisje wilde trouwen, zagnbsp;hij zijn wens praktisch altijd in vervulling gaan, indien hij de toestemming van de ouders van het meisje had. Wanneer een jongennbsp;reeds als kind verloofd was, zal de verbintenis wel bindend voor hemnbsp;geweest zijn. Immers, zijn vader had in de verloving toegestemdnbsp;en de overeenkomst door het geven van kleine geschenken levendignbsp;gehouden, daardoor zijn verlangen te kennen gevend, dat het innbsp;uitzicht gestelde huwelijk inderdaad tot stand kwam. De zoon zalnbsp;de wens van zijn vader wel gerespecteerd hebben. Een weigeringnbsp;deed ongetwijfeld een conflict ontstaan, waarvan de gevolgen in eennbsp;Zo sterk op elkaar aangewezen gemeenschap zeer ernstig zullennbsp;^ijn geweest. Bovendien mag als vrij zeker aangenomen worden, datnbsp;de jongeling zijn verloofde graag als vrouw aanvaard zal hebben.nbsp;Reeds als kind een meisje als vrouw gegarandeerd te krijgen goldnbsp;als een bizonder voorrecht. De kinderverloving was niet zozeernbsp;het opdringen van een vrouw aan een jongeman, dan wel een blijknbsp;van de goede zorgen der ouders.

Het meisje verkeerde in een geheel andere positie. Zij kon, tegen haar uitdrukkelijk verlangen in, gedwongen worden met een bepaalden man te trouwen. Uit Dawson’s beschrijving van de corroboreenbsp;blijkt niet, welke invloed op de keuze van een levensgezel op deze

83

-ocr page 96-

bijeenkomst aan de jonge vrouw werd toegestaan. Uit het optreden van de „Gnapoenda” mag men afleiden, dat zij wel een door haarnbsp;gewenst huwelijk gunstig kon beïnvloeden. De verloving van hetnbsp;meisje, door haar vader geregeld, kon dikwijls met de verlangensnbsp;van zijn dochter in strijd zijn. Vooral, en dat kwam voor, wanneernbsp;ze gedwongen werd met een veel ouderen man te trouwen. De meisjesnbsp;huwden, wanneer zij de puberteit bereikt hadden, dit was op ongeveer twaalfjarige leeftijd^®). Op zo jonge leeftijd was vrije keuzenbsp;nauwelijks mogelijk, gezien de ingewikkelde eisen aan ieder huwelijknbsp;gesteld.

Kwam een huwelijk tot stand door schaking, dan zal de kracht en volharding der vervolging wel voor een belangrijk deel bepaaldnbsp;zijn door de omstandigheden of het huwelijk al dan niet in overeenstemming was met de exogame eisen. Zulk een echtverbintenisnbsp;zal door de stam wel als geldig erkend zijn, wanneer zij tenminstenbsp;aan die eisen voldeed. Alleen bij een huwelijk, in deze vorm totnbsp;stand gekomen, zijn jongeling en meisje in een gelijkwaardige positie.

Het sluiten van het huwelijk ging met grote feestelijkheden gepaard, waaraan'vrienden en verwanten deelnamen. De huwelijkssluiting zelf was een zeer eenvoudige ceremoniële handeling. De bruidegom werd door drie jonge vrijgezellen naar de wuurn van denbsp;bruid geleid, waar zij hem met neergeslagen ogen en in stilte ontving. Hij verklaarde dan haar als vrouw te begeren en hiermede wasnbsp;de band gesloten. Nu kon het feest, dat soms dagen lang duurde,nbsp;beginnen^®). Na de festiviteiten nam het normale huwelijkslevennbsp;voor het jonge paar een aanvang. Hoe verschillend wordt het levennbsp;door diverse schrijvers beoordeeld. Le Souëf klaagt: „De vrouwennbsp;zijn ongelukkige wezens en leiden een leven van slavernij. De vrouwnbsp;moet wortelen zoeken voor haar man, voor hout en water zorgen ennbsp;als de familie trekt, moet zij alles dragen, terwijl de man alleen denbsp;tomahawk en wat pijlen bij zich heeft. Om de minste kleinighedennbsp;mishandelt de man zijn vrouw, terwijl deze bij het eten wat voedselnbsp;toegeworpen krijgt^’).” Ook Dawson wijst op het zware werk,nbsp;waartoe de vrouw verplicht was, in tegenstelling met de werkzaamheden van den man. Ook waren er geen blijken van genegenheidnbsp;tussen man en vrouw ^®). Deze oudere getuigen laten zich dus zeernbsp;ongunstig uit over de positie van de vrouw. Moderne schrijversnbsp;echter, die verschillende Australische stammen leerden kennen,nbsp;hebben hierover een gunstiger oordeel^®). Dat Miss Kaberry ditnbsp;probleem uitvoerig bespreekt, laat zich verstaan, gelet op het onder-

84

-ocr page 97-

werp van haar dissertatie. Ook deze schrijfster acht het bestaan der vrouw minder beklagenswaardig. Zo schrijft zij onder meer, datnbsp;de vrouw iedere dag voedsel verzamelt voor het gezin, haar werkzaamheden praktisch altijd resultaten hebben, terwijl de man daarentegen niet zeker is van een jachtbuit en daardoor de familie op denbsp;eerste plaats afhankelijk is van haar arbeid. Deze stand van zakennbsp;nu kan positief benaderd worden als de vervulling van een belangrijke taak door de vrouw in het levensonderhoud en niet als de oplegging van het zwaardere werk op het zwakke geslacht. Bovendiennbsp;is haar taak in hoge mate individueel, daar zij op haar persoonlijkenbsp;capaciteiten en vaardigheid berust en geheel strookt met haar phy-sische persoonlijkheid. Haar kennis, reeds gedurende de kinderjarennbsp;verkregen, is van groot belang, vooral in tijden van droogte. Hetnbsp;maakt haar waardevol als verzamelaarster en begeerlijk als echtgenote. Indien zij haar wederhelft verlaat, verliest deze niet enkelnbsp;een „sexual partner”, maar bovendien de onontbeerlijke verzorgsternbsp;van zijn gezin. Haar onmisbaarheid is haar een waarborg voor eennbsp;rechtvaardige behandeling®®). Inderdaad draagt de man bij hetnbsp;trekken alleen zijn speer en misschien een tomahawk. Dit is echternbsp;noodzakelijk, want steeds moet hij gereed staan om een stuk wild,nbsp;dat de trekkende groep op haar weg ontmoet, te achtervolgen. Hetnbsp;meevoeren van hun bezittingen zal de vrouw niet onder de vermoeienis doen bezwijken, daar deze niet meer dan 12 tot 15 K.G. wegen ®^).nbsp;De meerdere waardering der werkzaamheden van den man boven dienbsp;van de vrouw mag niet aangemerkt worden als een bewijs van geringschatting van haar persoon. Jagen eist meer kracht en uithoudingsvermogen dan knollen zoeken en al brengt de vrouw kwantitatiefnbsp;meer voedsel in dan de man, in kwaliteit is zijn aandeel in de voedselvoorziening verre superieur. Vlees schenkt dit volk levensvreugde. Wordt er op een dag weinig of geen wild buitgemaakt,nbsp;dan is de stemming in het kamp somber en die avond wordt er nietnbsp;gedanst ®®).

Hoewel de gegevens omtrent het sexuele aspect van het huwelijk bij de Gournditchmara zeer schaars zijn, doen zij voldoende uitkomen, dat het zedelijk peil bij deze stam hoger was, dan bij denbsp;meeste andere Australische stammen. Zo was het bij hen verbodennbsp;2ijn vrouw aan een ander te lenen. Geschiedde dit een enkele keernbsp;toch, dan gaf deze schending der zeden aanleiding tof gevechtennbsp;tussen de misdrijvers en het betere deel van de stam ®®). De gewoontenbsp;¦van vele Australische stammen om na de grote corroboree sexuele

85

-ocr page 98-

vrijheden toe te staan, waarbij oude mannen jonge vrouwen namen van een andere klasse en jonge mannen hun vrouwen ruilden, „werdnbsp;onder geen enkele omstandigheid bij de Gournditchmara getolereerd Ook de Pirauru-verhouding, waarbij een man naast zijnnbsp;feitelijke echtgenote „Tippa-malku”, nog één of meer Pirauru-vrouwen kon hebben, alleen of gezamenlijk met één of meer mannen,nbsp;terwijl zijn eigen vrouw van één of meer mannen de Pirauru konnbsp;zijn, werd bij de Gournditchmara niet gevonden. De ten Westen vannbsp;de Gournditchmara wonende stam Buandik kende de gewoonte, eennbsp;vrouw na het overlijden van haar man voor enige tijd aan bepaaldenbsp;mannen over te leveren.

De bevrediging van de sexuele behoefte geschiedde bij de Gournditchmara, in tegenstelling met vele andere Australische stammen, in de regel binnen het huwelijksverband. Niet wel mogelijk is het nanbsp;te gaan van welke invloed de sexuele neigingen waren op het sluitennbsp;van een huwelijk door de Gournditchmara. Tekenend is het antwoordnbsp;van de Australische vrouwen van het Kimberley-district aan Missnbsp;Kaberry op de vraag of ze huwden, omdat ze kinderen wensten tenbsp;krijgen. De vrouwen grijnsden om deze „belachelijke” vraag ennbsp;antwoordden in pidgin Engels: „No more want ’em piccaninny, menbsp;bin want to sleep alonga boy®®).”

Ditzelfde Australische volk blijkt, niettegenstaande hun dertigjarige omgang met de blanken, geen relatie te kennen tussen de geslachtsdaad en de conceptie ®®). Was dit ook het geval bij denbsp;Gournditchmara ? Geen van de schrijvers vermeldt dit, maar het isnbsp;niet uitgesloten, dat zij het vanzelfsprekend achtten, dat deze relatienbsp;aan de Gournditchmara bekend was en er daarom nimmer navraagnbsp;naar deden. Wel schrijft Ashley Montaqu: „In Australië wordt hetnbsp;begrip moederschap en vaderschap uitsluitend gezien als van socialenbsp;aard en niet als een biologische Was deze physische band al dannbsp;niet bij de Gournditchmara bekend, er bestond in ieder geval eennbsp;innige genegenheid bij de ouders voor hun kind. Na kennismakingnbsp;met verscheidene stammen in verschillende delen van Australië konnbsp;Howitt getuigen, dat de liefde voor de kinderen een kenmerkendenbsp;trek is van het karakter der inboorlingen. Hij kan zich niet herinnerennbsp;ooit ouders gezien te hebben, die een kind sloegen of slecht behandelden. Een gemakkelijke wijze om de welwillendheid van de oudersnbsp;te winnen is, hun kinderen te bewonderen en notitie van ze te nemen.nbsp;Het verdriet van de trotse ouders over de dood van een kind is bijnbsp;de Australiërs niet minder groot dan bij ouders in de meest beschaafde

86

-ocr page 99-

maatschappij *®). Verklaringen van Dawson Meyer, Gason, Le Souëf *®) stemmen hiermede overeen.

Zowel de vader als de moeder houden van het kind. Beider streven is derhalve gericht op het welzijn van hun kind. Als twee of meernbsp;personen eenzelfde doel willen bereiken, dan ligt het voor de hand,nbsp;dat zij samenwerken. Het goed, dat de ouders nastreven ten aanziennbsp;van hun kind, ligt deels in de zedelijke orde. De band, hierdoor tussennbsp;hen ontstaan, is dus ook een zedelijke. Uitingen van het bestaan vannbsp;een dergelijke band zijn verschillend naar gelang de aard der individuen, volken of rassen. Vinden wij, volgens Europese begrippen, geennbsp;blijken van het bestaan van een echtelijke band in de zedelijke ordenbsp;bij de Australische volken, dan rechtvaardigt zulks niet de conclusie,nbsp;dat deze niet zou bestaan. In de dagelijkse gang van zaken blijktnbsp;weinig van een genegenheid tussen man en vrouw bij deze stammen,nbsp;maar wanneer het leven fel beroerd wordt door de dood van een dernbsp;echtgenoten, dan komt naar voren, hoezeer zij aan elkaar gehechtnbsp;waren. Zo vertelt Dawson over aan de Gournditchmara verwantenbsp;stammen, dat de echtgenoot om de andere nacht weeklaagt over hetnbsp;verlies van zijn vrouw en dan uitvoerig over haar goede eigenschappen verhaalt. Hij krabt zich het voorhoofd tot het bloed langs zijnnbsp;wrangen stroomt. Hij brandt zich strepen over zijn middel met eennbsp;gloeiend stuk hout. Ook de vrouw toont bij het overlijden van haarnbsp;man dergelijke uitingen van smart. Typische karaktertrekken van hetnbsp;Maravolk komen in het volgende geval naar voren: Een man had innbsp;een vlaag van woede zijn vrouw gedood. Toen hij zich bewust werd, watnbsp;hij had gedaan, was hij zo bedroefd, dat hij zijn stamgenoten vroegnbsp;hem te doden. Daar hij algemeen gezien was, wilde niemand aan ditnbsp;verlangen voldoen. Hij besloot daarom van honger te sterven op hetnbsp;graf van zijn vrouw. Zijn vrienden, dit bemerkende, riepen den beulnbsp;van de stam, Pundeet Puulotong, die hem met een speerstoot dooddenbsp;en zijn lichaam verbrandde Smyth zegt van de Australiërs uitnbsp;Victoria, dat zij drie voorname deugden in hoge mate bezitten; gastvrijheid, eerbied voor de ouden van dagen en liefde voor hun kinderen en ouders *®). Dan is bij dit volk zeker liefde tussen man en vrouwnbsp;te verwachten.

Ook het verschijnsel van de scheiding verdiept onze kennis van de echtelijke verhouding bij de Gournditchmara. Howitt verhaalt, datnbsp;wanneer een vrouw ontrouw aan haar echtgenoot was, hij haar bijnbsp;de eerste keer een geducht pak slaag gaf. Als zij de misstap herhaalde,nbsp;liet hij haar geheel in de steek. Dit was de zwaarste straf voor haar en

87

-ocr page 100-

tevens haalde zij zich de verachting en afkeer op de hals van de hele stam, misschien met uitzondering van diegenen, die even slecht warennbsp;als zij zelf “). In zijn standaardwerk vermeldt dezelfde schrijver overnbsp;de Gournditchmara: „Een man mag de zuster van zijn overledennbsp;vrouw huwen of een vrouw van haar stam. Wanneer hij van zijnnbsp;vrouw scheidde of haar doodde, was een dergelijk huwelijk niet meernbsp;mogelijk Ook Dawson vermeldt, dat de man van zijn vrouw konnbsp;scheiden, wanneer zij zich ernstig misdragen had. Volgens dezen getuige dus, had de man het recht van zijn vrouw te scheiden, indien zijnbsp;echtbreuk had gepleegd. Hoe een willekeurige ontbinding van de zijdenbsp;van den man beoordeeld werd, leert de mededeling van Howitt, datnbsp;een man niet meer mocht trouwen met een stamgenote van de vrouw,nbsp;van wie hij scheidde of die hij doodde. Dit kan opgevat worden alsnbsp;een afkeuring van zijn daad. Howitt's gezegde heeft o.i. dus betrekking op een willekeurige ontbinding van het huwelijk door den man.nbsp;Immers, waar de echtscheiding van hem gerechtvaardigd was wegensnbsp;echtbreuk der vrouw, welke ontrouw volgens Stanbridge quot;***) doornbsp;haar familie werd bestraft, kan een uitsluiting van een huwelijk metnbsp;een stamverwante van zijn verstoten echtgenote slechts verbandnbsp;houden meteen willekeurige scheiding. Indien de vrouw geen verwijtnbsp;trof, werd deze scheiding in strijd geacht met de zeden en de overtreding op één lijn gesteld met het doden van zijn vrouw.

Hoe de positie van de vrouw was in deze aangelegenheden mag blijken uit het gezegde van Dawson, dat, wanneer een echtgenootnbsp;ontrouw was, zijn vrouw niet van hem kon scheiden. Wel kon zij eennbsp;klacht indienen bij het hoofd van de stam, die den man kon straffennbsp;door hem twee of drie maanden uit de stam te verbannen. Dit is denbsp;enige inlichting, die we in de litteratuur vonden over de verdedigingnbsp;van de rechten der vrouw, wanneer haar man haar ontrouw was. Mannbsp;noch vrouw konden zich dus geheel straffeloos buitenechtelijke verhoudingen permitteren, al was den man meer geoorloofd dan denbsp;vrouw.

Kennis van de meer of mindere hechtheid van de echtelijke band bij de Gournditchmara kan het inzicht in het onderwerp van dezenbsp;studie mogelijk verdiepen. Zoals we reeds^erder schreven, zijn vadernbsp;en kinderen grotendeels afhankelijk van de kennis en vlijt van denbsp;moeder. Verder is op sexueel gebied slechts een geoorloofde bevrediging binnen het huwelijk mogelijk. Ook was het welzijn der kinderen het meest verzekerd, wanneer vader en moeder bijeenbleven.nbsp;Uit dit alles, vermeerderd nog met de kennis omtrent de wederzijdse

88

-ocr page 101-

genegenheid tussen man en vrouw, mogen we besluiten tot een hechtheid van de echtelijke band, die slechts bij herhaalde ernstigenbsp;misdragingen werd verbroken.

Beschouwen we thans tegen de2:e achtergrond van het leven der Gournditchmara, waarbij naar voren kwamen de huwelijkskeuze, denbsp;economische, sexuele en zedelijke verhoudingen tussen man ennbsp;vrouw, het verschijnsel van de polygynie.

„A man was not restricted to one wife, but could have as many as he could get *0*’’ Deze uitlating van Howitt, een van de beste kennersnbsp;der Gournditchmara, laat er geen twijfel over bestaan, dat de polygynie op principiële gronden niet veroordeeld werd. Deze meningnbsp;wordt bevestigd door Dawson waar hij zegt: „Wanneer een stamhoofd buitengewoon dapper was in de strijd of vaardig was op denbsp;jacht, werd hij dikwijls door andere stamhoofden met vrouwen begiftigd. Deze gift betrof meestal een vrouw, van wie de schenker zelfnbsp;graag af wilde. Naar de toestemming van de vrouw werd niet gevraagd Bij de Gournditchmara werd het leviraat als een plichtnbsp;voor den man opgevat, die dan tevens de kinderen van zijn overledennbsp;broer moest verzorgen Deze huwelijksvorm kon aanleiding gevennbsp;tot polygynie. Nog andere factoren zullen verder de polygynie in denbsp;hand hebben gewerkt. Voor den man bracht het bezit van twee ofnbsp;meer vrouwen het voordeel, dat meer handen gereed stonden omnbsp;hem en zijn gezin van plantaardig voedsel te voorzien. De overigenbsp;mannen van de locale groep zagen echter door de toename van hetnbsp;aantal vrouwen hun dagtaak verzwaard. Zij zullen derhalve slechtsnbsp;dan over hun bezwaren heen gestapt zijn, indien de man met meer dannbsp;één vrouw een goed jager was. Had de man tot echtgenote een oudenbsp;vrouw, met nog slechts onvoldoende vaardigheid in het zoeken vannbsp;voedsel, dan zal voor hem het bezit van een tweede nog jonge vrouwnbsp;bizonder gewenst geweest zijn. Een dusdanig leeftijdsverschil tussennbsp;man en vrouw zal echter zelden voorgekomen zijn, daar de mannennbsp;op latere leeftijd trouwden dan de vrouwen. Kwam het voor, dan wasnbsp;dit omdat de jonge man geen jonge vrouw had kunnen krijgen en zichnbsp;tevreden had moeten stellen met een oudere. De invloed van denbsp;sexuele driften zal bij een dergelijke leeftijdsverhouding de polygynienbsp;bevorderd hebben.

Het is niet uitgesloten, dat bij de Gournditchmara gedurende bepaalde perioden sexuele omgang met eigen vrouw verboden was.nbsp;We vinden dit wel meer bij de Australiërs. Zo is de geslachtelijkenbsp;gemeenschap bij de Australiërs van het Kimberley-district verboden

89

-ocr page 102-

tijdens de menstruatie en vanaf de zwangerschap tot dat het daaruit gesproten kind kan kruipen. In hoeverre aan zulke verboden de handnbsp;werd gehouden is moeilijk na te gaan. Dat zij»de polygynie bevorderen is duidelijk. Eveneens het recht van den vader om zijnnbsp;dochter tot een huwelijk te dwingen. Was de eigenliefde van dennbsp;vader sterker dan de gehechtheid aan zijn dochter, dan zal hij haarnbsp;eerst dan de plicht tot trouwen opgelegd hebben, indien de aanzoekernbsp;een gelijkwaardig offer wilde brengen, d.w.z. door hem eveneens eennbsp;dochter als vrouw in ruil af te staan. Hoe sterk deze huwelijksdwangnbsp;en ruilhandel de polygynie bevorderden, blijkt uit hetgeen Meyernbsp;verhaalt van de stam, welke langs de Encounter-baai woonde ennbsp;waarbij een man met verscheidene dochters ook spoedig meernbsp;vrouwen bezat ®‘’). Daar de meeste huwelijken echter tot stand kwamen tijdens de corroboree, waar de jongelui elkaar leerden kennen,nbsp;was de wijze, waarop het huwelijk tot stand kwam meestal geennbsp;aanleiding tot de polygynie. Bij een huwelijk, gevolgd op een kin-derverloving, van een toekomstig stamhoofd werd bepaald, dat denbsp;jeugdige echtgenoot gedurende een lange tijd geen tweede vrouwnbsp;mocht huwen “). Deze voorwaarde zal waarschijnlijk door de oudersnbsp;van het meisje gesteld zijn om haar zoveel mogelijk voor de nadelennbsp;der polygynie te vrijwaren. Dat slechts het toekomstige stamhoofdnbsp;aan deze beperking werd onderworpen, kan een aanwijzing zijn, datnbsp;de vrouw van een hoofd de meeste kans liep om haar plaats aan denbsp;zijde van haar man met anderen te moeten delen. Klaarblijkelijknbsp;werd dus de polygynie bij de Gournditchmara als nadelig, mogelijknbsp;zelfs als onterend voor de vrouw beschouwd. Dit oordeel en denbsp;liefde tussen man en vrouw kunnen menig man weerhouden hebbennbsp;een tweede vrouw te huwen. Of de vrouw dit bepaald kon verhinderen, vermeldt de litteratuur niet. Wèl weten we, dat wanneer de mannbsp;echtbreuk pleegde, de vrouw niet van hem kon scheiden. Bigynie goldnbsp;bij de Gournditchmara als een geoorloofde verhouding, echtbreuknbsp;als een ongeoorloofde. Tegen de ongeoorloofde verhouding van haarnbsp;man vermocht de vrouw zich niet te verzetten door een scheiding,nbsp;nog minder zal dit het geval geweest zijn bij een geoorloofde verhouding. Polygaam waren dus die mannen bij de Gournditchmara,nbsp;die grote vaardigheid bij de jacht bezaten en dochters konden ruilennbsp;tegen een nieuwe echtgenote, wanneer de echtelijke liefde dit nietnbsp;voorkwam.

90

-ocr page 103-

WOTJOBALOEK.

PHYSISCH EN SOCIAAL MILIEU.

Deze stam vormde een onderdeel van het Wotjo-volk. De Weense school beschouwt hem als een Australische stam met gunstigenbsp;huwelijksomstandigheden. Deze mening baseert zij op de mededelingen betreffende deze stam van Howitt. Genoemde schrijver is denbsp;enige, die de Wotjobaloek beschreven heeft, zodat wij dus uitsluitendnbsp;op zijn werk „The Native Tribes of South East Australia” aangewezen zijn. Hij bespreekt juist de Wotjobaloek omdat hij deze stamnbsp;van het Wotjo-volk het beste kende “). Deze primitieven woondennbsp;tussen de Wimmera- en de Richardson-rivier. De Mount Williamnbsp;vormde de scheiding tussen de woongebieden van het Mara- ennbsp;Wotjo-volk. Dit gebergte veroorzaakt tevens een klimaatscheiding.nbsp;Door de geringe neerslag “) zullen in de streek van het Wotjo-volknbsp;de levensomstandigheden van dit volk ongunstiger geweest zijn dannbsp;die van het Mara-volk. Vooral voor de vrouw zal het verzamelen vannbsp;voedsel in de droge periode grote moeilijkheden met zich mee gebracht hebben. De man zal van deze minder gunstige klimatologischenbsp;omstandigheden niet die nadelen hebben gehad.

De Wotjobaloek werden in vijf locale groepen verdeeld. In iedere locale groep gold de oudste man als hoofd, terwijl, wanneer meernbsp;groepen tezamen kwamen, het oudste hoofd de leiding had®*). Daarnbsp;Howitt voornamelijk aandacht besteedde aan de klasse- en totem-verhoudingen, kunnen we slechts indirect, en wel door hetgeen hijnbsp;over de voedselverdeling meedeelt, te weten komen waaruit eennbsp;locale groep bestond. Zo werd een kangeroe onder de volgende personen, die tezamen een locale groep vormden, verdeeld: de jagernbsp;met zijn vrouw, zijn schoonouders, zijn moeders broer en verder eennbsp;echtpaar en twee jongelieden. Hier worden negen personen genoemd.nbsp;Nemen we aan, dat ieder echtpaar twee kinderen had, dan zal denbsp;gehele groep uit 13 individuen bestaan hebben®®). Ieder der vijfnbsp;locale groepen zal dus ongeveer uit 12 tot 15 man bestaan hebben,nbsp;zodat de hele stam der Wotjobaloek een 60 tot 75 leden geteld zalnbsp;hebben. Het behoeft niet te verwonderen, dat zo'n kleine groepnbsp;Australiërs slechts eenmaal beschreven is. Het gezinsverband gingnbsp;in deze kleine gemeenschap niet verloren, want, indien een man eennbsp;stuk wild doodde, dat slechts voor hem en zijn vrouw voldoende was,nbsp;behoefde hij het niet te verdelen ®'*).

Dat de huisvesting gezinsgewijze geschiedde, leren we uit de

91

-ocr page 104-

beschrijving, welke Howitt van de initiatie geeft. De schrijver vermeldt, dat de betrokken jongeling bij die plechtigheid overnachtte bij het vuur van zijn gehuwde zuster in tegenwoordigheid van haarnbsp;man en twee kinderen ®’). Behalve dat een persoon tot een gezin ennbsp;familie behoorde, was hij tevens lid van een klasse en een totem. Denbsp;Wotjobaloek waren verdeeld in twee klassen: Gamutchen Krokitch.nbsp;De eerste bestond uit vijf totemgroepen, de tweede uit zes ®®). Denbsp;klasse en totem gingen van de moeder over op het kind. Uit denbsp;overeenkomstige benaming van de klassen bij de Gournditchmaranbsp;en Wotjobaloek blijkt de verwantschap tussen deze twee stammen,nbsp;zodat wij mogen veronderstellen, dat de levenswijze van beide stammen overeengekomen zal zijn.

Evenals bij de Gournditchmara vinden we bij de Wotjobaloek het gezin als een wezenlijke eenheid binnen de locale groep. Het gezinnbsp;ontstond door het huwelijk tussen man en vrouw en breidde zichnbsp;uit door de geboorte van kinderen uit dat huwelijk. De kindertoe-name werd door het doden van pasgeboren kinderen beperkt. Bijnbsp;de Wotjobaloek bestond tevens de gewoonte om het gedode kindnbsp;als voedsel aan oudere broers of zusters te geven. De moeder dooddenbsp;in de regel het kind door het hoofdje tegen de schouders van eennbsp;oudere broer of zuster te slaan ®®). Het doden van zwakke en ziekenbsp;kinderen, die daarna tot voedsel van de broers of zusters strekten,nbsp;kwam bij alle stammen van het Wotjo-volk voor. Vroeg men naarnbsp;de redenen, waarom de vrouwen haar pasgeboren kinderen doodden,nbsp;dan kreeg men steeds als antwoord, dat het te lastig was meer dannbsp;één klein kind te voeden en te verzorgen ®®). Gelet op de droogte dernbsp;streek tengevolge waarvan zij bij het zoeken naar kruiden en knollennbsp;dagelijks lange afstanden moest afleggen, is het duidelijk, dat hetnbsp;voor haar grote moeilijkheden met zich meebracht meer dan éénnbsp;kind op haar tochten mee te nemen. Ook was het voor de Australischenbsp;vrouwen gewoonte haar kinderen verscheidene jaren zelf te voeden.nbsp;Meyer spreekt zelfs van vijf tot zes jaren “). Voor het pasgeborennbsp;kind was de moeder niet bereid zich de moeite te getroosten om ditnbsp;naast een ouder kind te zogen. Kwam de ongewenste kleine ternbsp;wereld, dan had de vrouw niet die liefde ervoor, dat zij het wildenbsp;behouden. De liefde immers voor een kind groeit naarmate de zorgen, eraan besteed, toenemen. Was het kind pasgeboren, dan zal denbsp;Australische vrouw na een gemakkelijke dracht en bevalling, waardoor zij zich er nog weinig om bekommerd had, geen liefde voor denbsp;ongewenste kleine gehad hebben. Het doden van de pasgeborene

92

-ocr page 105-

zal derhalve onder deze gesteltenis voor de moeder geen grote bezwaren met zich meegebracht hebben. Het bevrijdde haar van een last en door het kind als voedsel aan haar oudere kinderen te geven,nbsp;waarvan zij wèl hield, wist zij dezen op bizondere wijze te sterken.nbsp;Dit endo-kannibalisme is een uiting van hun dynamistische voorstellingen *).

HET HUWELIJK.

Wanneer Australische ouders hun kind aanvaardden, werd het met zorg grootgebracht en voorbereid op de taak, die het wachtte alsnbsp;gehuwde man of vrouw. Vóór een huwelijk tot stand kon komen wasnbsp;de eerste vraag tot welke yaerinde respectievelijke partijen behoorden.nbsp;Yaerin betekent vlees, maar ook klasse en totem. Nu kon een huwelijknbsp;niet plaats vinden, indien de wederzijdse klasse- of totemverhou-dingen niet overeenkomstig de eisen van het Wotjo-volk waren.nbsp;Verder mocht er. geen verbintenis tot stand worden gebracht met denbsp;dochter of zoon van moeders broer of vaders zuster en hun respectievelijke kinderen, zover dit kon worden nagegaan. Een andere restrictie belette het huwelijk van een man met een vrouw van dezelfdenbsp;plaats als zijn moeder®^). De Wotjobaloek kenden dus locale,nbsp;klasse- en totemexogamie, terwijl ook een cross-cousins huwelijknbsp;verboden was. Aan al deze eisen moest voldaan zijn, om in de verloving van een meisje toe te stemmen, behoudens de goedkeuringnbsp;van den vader ®®).

Howitt beschrijft de totstandkoming van de verbintenis als volgt: „Bij de slotbijeenkomst van de corroboree ruilden de mannennbsp;voorwerpen onder elkaar, die ze hiervoor speciaal hadden meegebracht. Vóór deze bijeenkomst plaats vond, wisten de jongemannennbsp;welke meisjes ongehuwd en nog niet aan een man beloofd waren.nbsp;Ook letten zij erop of zij tot de juiste klasse behoorden en van denbsp;juiste plaats kwamen. Bovendien werden de huwelijken van te vorennbsp;besproken met de vaders van de huwbare dochters, zodat de jongeman de zekerheid had, dat hij de toestemming van den betrokkennbsp;vader zou verkrijgen. Twee van zulke jongelieden zitten nu naast

*) Wij mogen bij de beoordeling van het kinderen doden ons welbewust zijn, dat in wezen dezelfde praktijken in onze Westerse samenleving voor-koinen. Zo schrijft Burgdörfer : „Aus Teilergebnissen der Krankenkassen-statistik muB man schlieBen, daB in Berlin die Zahl der Fehlgeburten gröBernbsp;ist als die Zahl der Geburten. 1927 waren bei der Berliner Ortskranken-kasse 5900 Normalgeburten (Wochenhilfsfalle) dagegen 6300 Fehlgeburtennbsp;\d.h. in der Hauptsache Abtreibungen) gemeldet” (Volk ohne Jugend, Berlinnbsp;1937, blz. 35).

93

-ocr page 106-

elkaar en de onderhandelingen beginnen, terwijl de geschenken worden geruild. Gedurende de dag onderhouden ze zich met elkaar,nbsp;zodat zij tegen de avond goede vrienden zijn geworden, waarna denbsp;een tot den ander zal zeggen: „Ik zal mijn zuster als vrouw geven.quot;nbsp;Op deze wijze werden de eerste stappen gedaan. Men moet er echternbsp;aan denken, dat deze jongelieden de oudere broers waren, die optraden als gemachtigden voor hun jongere broers **)”.

Het volgende schema, dat gebaseerd is op een geval, hetgeen Howitt nauwkeurig naging, laat zien hoe huwelijken tot stand werdennbsp;gebracht:


im. Krokitch

X

3f. Gamutchgurk


am. Krokitch

X

4f. Gamutchgu rk


5m. Gamutch


6f. Gam.gurk— 7m. Gamutch


8m. Gamutch

X

lof. Kfok.gurk

lam. Krokitch


gm. Gamutch

X

iif. Krok.gurk


/li,.

(,,Gurk” is het vrouwelijk achtervoegsel).


i3f. Krok.g.-14m. Krok.


No. I en 2 zijn broers. No. i is dé oudste. Ook 8 en 9 zijn broers, de eerste is de oudste. No. 5 is de zoon van den oudsten broer en daaromnbsp;de oudere broer van 6 en 7, de kinderen van 2 en 4. De kinderen vannbsp;broers beschouwden elkaar nl. als broer en zuster. No. 12 is omnbsp;dezelfde reden de oudere broer van 13 en 14. Het waren nu de ouderenbsp;broer 5 en de oudere broer 12, die elkaar op de beschreven wijze ontmoetten en overeenkwamen hun zusters, 6 en 13, te ruilen alsnbsp;vrouwen voor hun jongere broers, 7 en 14.

Evenals bij de Gournditchmara was dus ook hier de corroboree de voornaamste gelegenheid om een vrouw te krijgen. Van enigenbsp;invloed van het meisje bij de totstandkoming van de verbintenisnbsp;was absoluut geen sprake. Zij moest zich onderwerpen aan de schikking door haar ouderen broer getroffen. De toestemming van dennbsp;vader, voor het huwelijk noodzakelijk, zal willekeur van haar broersnbsp;hebben kunnen voorkomen. Daarentegen kon de vader over zijnnbsp;dochter beschikken door haar aan een bizonderen vriend van hemnbsp;te schenken ®®). Hierbij zal wel evenmin naar de verlangens van hetnbsp;meisje gevraagd zijn. De jongeman verkeerde in veel gunstigernbsp;positie. Indien hij een meisje naar zijn keuze gevonden had en eennbsp;zuster bezat om in ruil te geven, dan was het slechts verder een zaaknbsp;van overleg om de toestemming van haar vader te verkrijgen. Denbsp;jongeman kon dezen te zijnen gunste beïnvloeden door zich tijdens


94

-ocr page 107-

de corroboree als danser te onderscheiden en zijn vaardigheden te tonen ®®).

Slechts één mogelijkheid bestond er voor het meisje om den man van haar keuze te huwen. Zij liet zich dan door hem schaken.nbsp;Het voortvluchtige paar werd door haar verwanten achtervolgd ennbsp;indien de vluchtenden achterhaald werden, moest de jongeman eennbsp;gevecht leveren met de mannelijke verwanten van zijn vrouw. Zijnbsp;wierpen met speren naar hem en wanneer hij handig was, wist hijnbsp;deze te ontwijken. Het meisje werd door haar vader en broers geslagen, terwijl ook haar moeder en zuster zich niet onbetuigd lieten.nbsp;Zij mocht zich hiertegen met haar graafstok verweren. Na dezenbsp;tuchtiging kon de man haar behouden, maar hij moest een zuster innbsp;ruil geven. Howitt zegt dat deze schakingen niet ongewoon waren ®’).

Wanneer een meisje met een man verdween, met wien ze volgens de endogame eisen niet mocht huwen, dan wachtte beiden de dood,nbsp;indien zij door hun achtervolgers gevat werden ®®). Hieruit blijktnbsp;welke betekenis eraan gehecht werd, dat personen van de juistenbsp;yaerin met elkaar trouwden. Slechts bij schaking bestond het gevaar,nbsp;dat hieraan niet werd voldaan. Om moeilijkheden met betrekking totnbsp;de yaerin te voorkomen, zal de vader zijn dochter in haar huwelijkskeuze niet vrij gelaten hebben. Het meisje moest dus den mannbsp;huwen, welke haar aangewezen werd, waarmee echter niet gezegd is,nbsp;dat zij met deze verbintenis niet instemde.

De levensomstandigheden van het Wotjobaloek-echtpaar zullen niet zo goed geweest zijn als die van de Gounditchmara, wegens hetnbsp;minder gunstige klimaat. Wat de echtelijke verhoudingen zelf betreft,nbsp;verhaalt Howitt alleen het volgende: „Among the Wotjobaluk itnbsp;was not usual for men to have more than one wife, and they werenbsp;very strict in requiring fidelity from her, and did not lend a wifenbsp;to a friend or to a visitor from a distance. If a married woman misconducted herself, she was most commonly killed together with thenbsp;gt;,co-respondent” if he could be found

Evenals bij de Gournditchmara vinden we bij de Wotjobaloek, in tegenstelling met andere Australische stammen, het verbod om zijnnbsp;vrouw tijdelijk aan een ander af te staan. Alleen de echtgenoot hadnbsp;op sexueel gebied dus rechten op haar, waarvan hij zelfs geen afstandnbsp;Mocht doen. Welke waarde de Wotjobaloek hieraan hechtten, blijktnbsp;ook uit de strenge straf, de doodstraf, die zij oplegden, wanneer echtbreuk werd gepleegd. Dit zal de echtelijke verhouding ten goede gekomen zijn, terwijl het tevens de huwelijksband verstevigd zal hebben.

95

-ocr page 108-

Dat de man en de vrouw voor echtbreuk met de dood werden gestraft, leert ons, dat de man volgens de ;2eden van de stam evennbsp;schuldig was als de vrouw. De man kon zich gemakkelijker dan denbsp;vrouw door de vlucht aan zijn vonnis onttrekken. Het kan echter zijn,nbsp;dat de man niet werd gestraft omdat hij de orde van de stam verstoorde, maar daar de echtgenoot van de verleide vrouw zich in zijnnbsp;eer aangetast voelde.

Het blijkt uit de verklaringen van Howitt niet, wie den man en de vrouw doodde, de stamgemeenschap of de verbolgen echtgenoot.nbsp;Het is zeker, dat de locale groepen het doden van de overspeligenbsp;vrouw niet als een moord beschouwden, maar als de uitvoering vannbsp;een vonnis. Het zal voor den echtgenoot een heel verlies geweestnbsp;zijn. Zij voorzag zijn gezin van plantaardig voedsel en zijn kinderennbsp;zouden hun moeder hebben moeten missen. Voor den man zal dusnbsp;het wangedrag van zijn vrouw in zijn gevolgen nadelen met zichnbsp;meegebracht hebben. Ook de locale groep zal het verlies van denbsp;economische kracht, die de vrouw was, ongaarne geleden hebben.nbsp;Het was dus eveneens hun belang erop te letten, dat geen buitenechtelijke verhoudingen voorkwamen. Bovendien, in dergelijke kleinenbsp;groepen, waar men in een glazen huisje leeft, zal de gelegenheid ooknbsp;wel zeer gering zijn geweest. Men mag dan ook wel aannemen, datnbsp;dusdanige gebeurtenissen tot de uitzonderingen behoord hebben.

Over de echtscheiding deelt Howitt ons niets mede. Op grond echter van zijn verklaringen omtrent de echtbreuk, die meestal hetnbsp;voorspel is van een echtscheiding, zal ook deze laatste tot de weinignbsp;voorkomende gevallen gerekend moeten worden.

„Het was niet de gewoonte van een man meer dan één vrouw te hebben.” Deze verklaring van Howitt komt overeen met de conclusienbsp;betreffende de monogamie bij de Gournditchmara, die gebaseerdnbsp;was op hun levenswijze en echtelijke verhouding. Het zou voor denbsp;Wotjobaloek een iets groter voordeel geweest zijn een tweede vrouwnbsp;te bezitten, daar de plantaardige voedselvoorziening bij hen doornbsp;het ongunstige klimaat grotere moeilijkheden met zich meebracht,nbsp;waardoor een steun eerder gewenst zou zijn geweest. Voor den mannbsp;betekende dit niet een evenredige verzwaring van zijn lasten.

Het leviraat kwam bij de Wotjobaloek niet voor, men vond het onaangenaam om steeds aan zijn overleden broer herinnerd tenbsp;worden ’®).

De volgende twee vertellingen leren ons de opvatting van de Wotjobaloek kennen over het huwelijk:

96

-ocr page 109-

„Heel lang geleden leefde op aarde een mens Ngunung-ngunnut, de slechte. Nog andere mensen waren er, maar er was geen verschilnbsp;tussen de sexen. Ngunung-ngunnut voelde zich eenzaam, hij wenstenbsp;een vrouw. Daarom veranderde hij zichzelf in een man en een andernbsp;mens in een vrouw, waarna hij een vuur maakte door een stok innbsp;een opening van een stuk hout te wrijven

Het tweede verhaal luidt: „Bunjil, die een groot man was, leefde eerst op de aarde, maar nu in de hemel. Zijn vrouwen waren tweenbsp;zusters

Uit deze overleveringen blijkt, dat de Wotjobaloek het huwelijk in zijn oorsprong als een monogame verbintenis zagen. Ze zullennbsp;Bunjil in ideale omstandigheden gedacht hebben. Het gold dus voornbsp;hen als een voorrecht meer dan één vrouw te bezitten en in hetnbsp;bizonder twee zusters, omdat dan de vrouwen het best met elkaarnbsp;overweg konden.

De polygynie achtte deze stam dus iets begerenswaardigs. De %'erwezenlijking van die begeerte was echter slechts in bizonderenbsp;omstandigheden mogelijk. De man moest dan over dochters kunnennbsp;beschikken om ze in ruil voor een nieuwe echtgenote te geven.nbsp;Hij moest meer dan één vrouw kunnen onderhouden en eventuelenbsp;bezwaren van de eerste echtgenote weten te overwimien.

KOELIN.

PHYSISCH EN SOCIAAL MILIEU.

Dit volk, dat in meer dan i6 stammen verdeeld was, bewoonde het gedeelte van Victoria, dat ongeveer door de volgende hjnen begrensdnbsp;werd: van kaap Otway naar het Noorden tot 36° 30' Z.br., van daarnbsp;Oostwaarts tot ten Zuiden van Albury. De Oostgrens ging van hiernbsp;Zuidwaarts naar de Australische Alpen en volgde dit gebergte omnbsp;bij kaap Wilson de kust te bereiken ’®). De stammen, die dit uitgestrekte gebied bewoonden, moeten als verwant aan elkaar beschouwdnbsp;worden, omdat ze uitsluitend of afwisselend met enige andere termen het woord koelin voor man gebruikten

De verschillen in levensomstandigheden van de stammen werden in belangrijke mate bepaald door het feit of zij ten Noorden vannbsp;de Australische Alpen woonden of in het kustgebied. Delaatstennbsp;waren in gunstiger omstandigheden, omdat er het gehele jaar voldoende neerslag was en een altijd groene plantengroei. Hier warennbsp;echter de eerste kolonisten zich reeds vroeg komen vestigen, zodat,

7 nbsp;nbsp;nbsp;97

-ocr page 110-

toen Howitt er zijn gegevens verzamelde, hij aangewezen was op slechts enkele overlevenden, die hem konden verhalen van hun vroegere levenswijze. De stammen, die in het stroomgebied van de Murray woonden, hadden nog hun stamverband toen Le Souëf en Parker hen leerden kennen. Brough Smyth, over de Aborigines of Victoria schrijvende, zal wel voornamelijk de Koelin, die zo’n belangrijknbsp;deel van Victoria bewoonden, op het oog gehad hebben

Heel weinig is er van de klasse-organisatie der Koelin bekend. Volgens enkele overlevenden heerste het twee-klassesysteem metnbsp;afetamming in mannelijke linie '^®).

Het voornaamste hoofd van alle locale groepen was hoofdman van de stam. Hij was een moedig strijder, beroemd als redenaar of dichternbsp;van liederen. Wanneer hij een zoon had, kon deze hem opvolgen alsnbsp;hij tenminste bizondere kwaliteiten bezat, anders koos men eennbsp;verwant van het vroegere opperhoofd, b.v. zijn broer of den zoon vannbsp;zijn broer ”).

Een locale groep bestond voornamelijk uit verwanten. Berak, een overlevende van een kuststam, vertelde, dat in een zestal hutten,nbsp;die tezamen een eenheid vormden, de volgende personen woonden:nbsp;I. Berak, zijn vrouw en kind; 2. Berak’s broer, zijn vrouw en kind;nbsp;3. Berak's vader en moeder; 4 Berak’s vrouws vader en moeder;nbsp;5. bezoekers van de Boenoerong-stam; 6. enige jongelingen, die innbsp;een afzonderlijke hut waren ondergebracht. Soms vormden verschillende locale groepen één kamp; maar toch bleef iedere locale groepnbsp;een zelfstandige eenheid

Ook bij de Koelin werd de jachtbuit verdeeld onder de leden van de locale groep, maar wanneer de jager slechts voldoende meebrachtnbsp;voor zijn gezin, behoefde hij het bemachtigde wild niet te verdelen.nbsp;Mochten echter zijn ouders geen vlees hebben, dan gaf hij hen zijnnbsp;jachtbuit en ging voor zichzelf weer jagen. Deze daad van kinderliefde sproot voort uit het geloof, dat het Bunjil behaagde, indien mennbsp;bizondere zorg droeg voor zijn ouders en zijn kinderen Bunjilnbsp;verpersoonlijkte voor hen dus een zedelijke macht. Uit de verhoudingnbsp;man-vrouw komt het kind voort, de verhouding van het kind tot zijnnbsp;ouders is een afgeleide. Indien deze betrekking ook bij de Koelinnbsp;liefde schonk, dan is het evident, dat de primaire verhouding dit innbsp;hogere mate zal gedaan hebben. Brough Smyth zegt dan ook, datnbsp;de mannen dikwijls grote liefde voor hun vrouwen hadden ®“).

Evenals bij de reeds eerder besproken Australiërs had ook bij de Koelin het pasgeboren kind de kans gedood te worden, als men

98

-ocr page 111-

vreesde, dat de familie te snel zou toe nemen. Wanneer b.v. na 12 maanden weer een kleine ter wereld kwam, beraadslaagde de stamnbsp;erover of het kind in leven mocht blijven. Indien de vader eropnbsp;aandrong de pasgeborene te behouden, respecteerde de stam in denbsp;regel dit verlangen, vooral wanneer het een meisje was Deze voorkeur voor het bezit van een dochter stond in verband met het ruil-huwelijk.

HET HUWELIJK.

Het ruilhuwelijk was de meest voorkomende vorm voor het tot stand komen van een verbintenis. Natuurlijk werden daarbij de verschillende exogame eisen in acht genomen, evenals geschiedde bij denbsp;Gournditchmara en Wotjobaloek Ook bij de Koelin werden denbsp;jongelui, die bij hun verbintenis het in acht nemen van de exogamenbsp;eisen nagelaten hadden, met de dood gestraft*®). De oudere broersnbsp;beschikten over hun zuster. Het meisje had zich slechts te onderwerpen aan de regelingen omtrent haar getroffen. Haar toestandnbsp;was dan ook weinig rooskleurig,,,.... wat de keus betreft had denbsp;vrouw niet de minste invloed, zij was het uitsluitend eigendom vannbsp;haar meest naasten mannelijken verwant, in huwelijkszaken kon ernbsp;altijd over haar beschikt worden **).” Le Souëf spreekt van geweld,nbsp;dat werd toegepast als een meisje van veertien jaar niet snel genoegnbsp;naar de mia-mia van haar toekomstigen echtgenoot wilde gaan.nbsp;Slechts éénmaal maakte hij mee, dat er sprake was van liefde tussennbsp;twee personen, die met elkaar trouwden. Een jong meisje moestnbsp;een man huwen, die haar vader wel kon zijn en reeds een vrouw had.nbsp;2e toonde echter besliste voorkeur voor een jongeman, die dan ooknbsp;het meisje tijdens de afwezigheid van haar ouden echtgenoot totnbsp;zich nam. Bij zijn terugkomst wilde deze het meisje echter weer hebben. Een gevecht was hiervan het gevolg, de jongeman werd overwinnaar en mocht haar behouden. Alle overige bewoners van denbsp;nederzetting waren evenwel tegen hen, zodat zij de groep moestennbsp;Verlaten tot de zaak vergeten was. Ze hadden te zeer tegen de zedennbsp;van de stam gehandeld **).

Deze wijze van totstandkoming van een huwelijk na een vrije keuze wordt ook door Howitt beschreven. Wanneer het voortvluchtige paar werd gepakt, volgde er een gevecht tussen den schaker ennbsp;dengene aan wien het meisje was beloofd tot één van beiden gewondnbsp;Werd, waarna de oude mannen de strijdenden scheidden met denbsp;Woorden: „Ge hebt nu beiden bloed gezien, het is nu genoeg, wordt

99

-ocr page 112-

vrienden.” Het meisje werd door haar moeder en zusters geslagen, maar, weigerde ze halsstarrig den aangewezen echtgenoot als haarnbsp;man te erkennen, dan werd haar tenslotte toegestaan den man, doornbsp;haar verkozen, te huwen. Deze man moest dan een zuster hebben,nbsp;welke hij in'ruil kon geven *®).

Een huwelijk, dat op een dergelijke wijze tot stand kwam, behoorde tot de uitzonderingen. De oude Berak, die de geschiedenis aan Howittnbsp;vertelde, herinnerde zich slechts dit éne geval. Het meisje was dusnbsp;niet vrij in de huwelijkskeuze. Ze was in strijd met de zeden van denbsp;stam. Waagde een meisje het bij het kiezen van een echtgenoot haarnbsp;eigen verlangens na te streven, dan werd zij voor deze weerspannigheid gestraft. Wederom blijkt, dat men voornamelijk deze vrijheidnbsp;niet tolereerde, omdat de jongelieden dan geen garantie zoudennbsp;hebben zelf een vrouw te kunnen krijgen. Dit was geen geringe zorg,nbsp;gelet op de huwelijksverhoudingen bij dit volk.

Verschillende oude mannen beschikten over meer dan één vrouw. Veelal voegden ze een jong meisje als vrouw aan hun gezin toe,nbsp;waardoor voor de jongemannen een tekort aan vrouwen kon ontstaan.

Soms werden vrouwen door mannen van een andere stam geroofd. Pleegde een Koelinstam deze diefstal, dan zond de beroofde stamnbsp;een uitdaging aan de rovers, welke uitdaging gevolgd werd door eennbsp;strijd tussen de betrokken stammen en waaraan de vrouwen zowelnbsp;als de mannen deelnamen, met de geroofde vrouwen als inzet. Vannbsp;ernstiger aard was de strijd, als een niet-Koelinstam een vrouw geroofd had. De aanval geschiedde dan 's nachts; de mannen en kinderen in het vijandelijke kamp werden gedood en de vrouwen als oorlogsbuit meegevoerd *’). Het vrouwenroven zal wel zeldzaam voorgekomen zijn. Een volkomen verstoring van de orde was er het gevolgnbsp;van. Alleen in uiterste nood, wanneer een stam een groep mannennbsp;telde, die niet op de gewone wijze een vrouw konden verkrijgen, zalnbsp;tot de roofpartij besloten zijn.

De normale huwelijksceremonie was zeer eenvoudig. De vader van het meisje en enkele oude mannen brachten de bruid naar hetnbsp;kamp van den bruidegom. Bij aankomst aldaar zeiden ze tot haar:nbsp;„Dit is je echtgenoot; als je van hem wegloopt, zul je gestraft worden ®®).” Vluchtte de jonge vrouw, niettegenstaande de bedreigingnbsp;met straf, toch, dan werd zij, volgens Stanbridge, verwond met eennbsp;speer aan het been en zo deze straf geen noodlottige gevolgen had,nbsp;naar haar man teruggevoerd door haar eigen familie *®). Het valt tenbsp;betwijfelen of een dergelijke straf al in haar gestrengheid steeds werd

100

-ocr page 113-

toegepast, daar zij dodelijk kon zijn voor een zo kostbaar bezit als een vrouw. De vrouwen werden zeer jaloers bewaakt, zegt Broughnbsp;Smyth. Wisten, desniettegenstaande, twee jongelui samen te vluchten, dan was er veelal niet meer dan een geveinsde verontwaardiging *”). Het voorval, waarvan Le Souëf verhaalt, waarbij een jongnbsp;meisje wegliep van haar veel ouderen echtgenoot,die reeds een vrouwnbsp;had, en ging samen wonen met een jongeman, had wel een gevechtnbsp;ten gevolge, doch verder werd erin berust ®^).

Wanneer een man een goede vrouw had, verzorgde hij haar als een waardevol bezit. Zolang zij daartoe in staat was, droeg zij zorgnbsp;voor hem en betekende een vermeerdering van zijn geluk. Geennbsp;andere man mocht genegenheid voor haar tonen. Indien zij liefdenbsp;voor een anderen man opvatte en het werd ontdekt, dan kon ze zwaarnbsp;gestraft, ja zelfs gedood worden. Sexuele vrijheden, zoals die somsnbsp;bij andere stammen voorkwamen, werden door hen verafschuwd ®^).

Uit het vorenstaande mogen we aannemen, dat de vrouw niet van haar man mocht scheiden. Deed zij dit toch, dan werd het werkelijknbsp;of formeel afgekeurd. Dat verschillend over de ontbinding van hetnbsp;huwelijk werd geoordeeld, kan zijn oorzaak hebben in de aard dernbsp;huwelijken. Wanneer van een man zijn enige vrouw, noodzakelijknbsp;voor zijn levensonderhoud en verkregen tegen ruil van een zijnernbsp;verwanten, wegliep, was dit heel wat anders, dan wanneer een mannbsp;met meer dan één vrouw, er één door de vlucht voor hem verlorennbsp;zag gaan. In deze laatste omstandigheid kon de verontwaardigingnbsp;bij de stamgenoten wel geveinsd zijn.

Voor de mannen waren de huwelijksrechten heel anders. Parker Zegt; „Plurality of wives was very common among them, and anynbsp;of the women could be put away at the will of the husbandnbsp;Opmerkelijk is, dat Parker juist bij polygyne verhoudingen spreektnbsp;van willekeurige beschikkingen van den man over zijn vrouwen. Ditnbsp;versterkt onze reeds gemaakte conclusie, dat in het monogame huwelijk dergelijke willekeurigheden niet voorkwamen.

Wanneer een huwelijk monogaam was bij de Koelin, zal de ontbinding ervan slechts zelden voorgekomen zijn. Indien het echter polygyn was, zullen de mannen zich vrij willekeurig van hun vrouwennbsp;ontdaan hebben, vooral wanneer zij oud werden en op sexueel ennbsp;materieel gebied voor haar man haar betekenis hadden verloren.

De omvang van de echtscheidingen zal dus wel hebben samengehangen met de omvang der polygynie.

Volgens Berak, die Howitt hierover inlichtte, was het voor een

lOI

-ocr page 114-

man niet gebruikelijk meer dan één vrouw te hebben. Wel herinnerde hij zich een man met drie vrouwen, een ander met vier en zelfs éénnbsp;met zes vrouwen. In het laatste geval was de man een vermaard jagernbsp;en de mannen gaven hem hun dochters, omdat hij hun dan van veelnbsp;voedsel kon voorzien. Het was nl. de plicht van een echtgenoot voornbsp;zijn vrouws vader te zorgen ®*).

Br. Smyth doet uitkomen, dat de polygynie geen ongewoon verschijnsel was: „Een man werd pas geacht zijn huiselijke aangelegenheden goed geregeld te hebben, als hij drie of vier vrouwen had verworven, t' ^ee was verre van ongewoon, maar sommigen warennbsp;verplicht mei één tevreden te zijn

Ook Le Souëf zegt: „Polygamy is universal, but it is generally the old men of the tribe who have the greatest number of wives ®®).quot;nbsp;En Parker: „Plurality of wives was very common among them

De bronnen stemmen dus niet geheel met elkaar overeen, Howitt doet uitkomen, dat de polygynie niet tot de gebruikelijke praktijkennbsp;behoorde. De drie andere schrijvers zien het als een algemeen voorkomend iets. Howitt heeft het over een stam, die ten Zuiden van denbsp;Australische Alpen woonde, Le Souëf en Parker over stammen vannbsp;de bovenloop der Murray. Welke Smyth bedoelt, is niet met zekerheid vast te stellen. Het is niet aannemelijk, dat zulke grote verschillen in één volk voorkwamen. Zou dit wel het geval geweest zijn, dannbsp;zou het opmerkelijk zijn, dat bij de stam met de gunstigste levensomstandigheden, waardoor het voor den man minder moeilijkhedennbsp;met zich meebracht de vleesvoorziening van meer vrouwen en haarnbsp;ouders te verzorgen, de polygynie niet gebruikelijk was. Het valtnbsp;op, dat Berak niet van een man spreekt met twee vrouwen. Kendenbsp;hij die niet of vond hij het niet nodig dit als iets bizonders te vertellen?nbsp;Verder heeft Howitt de Koelin niet meer in hun oorspronkelijkenbsp;staat gekend. Hij heeft zijn kennis van enkele overlevenden, terwijlnbsp;Le Souëf en Parker uit eigen waarneming de toestand kenden.

De levenswijze van de Australiërs en de manier waarop ze aan een vrouw kwamen, zal in niet geringe mate de omvang van de polygynienbsp;bepaald hebben. Hoe meer vrouwen een man had, des te beter werdnbsp;voor zijn plantaardige voedselvoorziening gezorgd. Meer vrouwennbsp;zorgden voor het houtvuur en droegen het huisraad, wanneer mennbsp;naar een ander kamp trok. Een nadeel was, dat deze vrouwen en haarnbsp;eventuele ouders van vlees voorzien moesten worden. Dit betekendenbsp;voor de locale groep en vooral voor den man, die meer vrouwennbsp;had, een verzwaring van de dagtaak. Een man kon dus slechts dèn

102

-ocr page 115-

polygyn zijn, als hij een belangrijk deel van deze zorgen op zich kon nemen, m.a.w. indien hij een geoefend jager was. Wanneer een localenbsp;groep door toevallige omstandigheden bizonder rijk aan meisjes was,nbsp;dan konden de mannen over hun dochters beschikken, waardoor zenbsp;zich meer vrouwen verschaften. Wij zagen reeds dat daarom denbsp;vader meer bezwaar maakte tegen het doden van een meisje dan vannbsp;een jongen. In locale groepen met een jongensoverschot waren velennbsp;gedoemd ongehuwd te blijven. Ook indien de oude mannen polygynnbsp;waren, moesten vele jongemannen het zonder een vrouw stellen.nbsp;Deze omstandigheid zal aanleiding geweest zijn tot schaking, die, nènbsp;de ruil, de meest gebruikelijke vorm was om een vrouw te verkrijgen.nbsp;De in de litteratuur vermelde gevallen hebben dan ook alle betrekkingnbsp;op het schaken van een van de vrouwen van een ouden man.

De omvang der polygynie beïnvloedde dus de omvang der schakingen. De mate der polygynie wordt nergens in de litteratuur in absolute getallen aangegeven. Mogelijk zijn deze te bepalen op grondnbsp;van enkele premissen en een analyse van de leeftijdsopbouw. Denbsp;mannen huwden op ongeveer 20-jarige leeftijd. Aangezien het eerstgeboren kind veelal gedood werd, kon de man tussen 35 en 40 jaarnbsp;zijn eerste huwbare dochter bezitten. Dit kind kon in ruil wordennbsp;gegeven, opdat een jongeling van de locale groep een vrouw verkreeg.nbsp;De vader zal deze dochter niet geruild hebben om zichzelf nog eennbsp;vrouw te verschaffen. Hij had immers een echtgenote van ongeveernbsp;30 jaar, die hem nog van alles kon geven. De gezinnen waren bij denbsp;Australiërs niet groot, drie tot vier kinderen per vrouw werd veelnbsp;geacht ®®).

Nemen we als premisse aan, dat de gezinsgrootte hoogstens vier kinderen bedroeg en het aantal geboorten van meisjes en jongensnbsp;even groot was, dan zijn van twee, drie en vier kinderen 28 gezins-combinaties te vormen:

6 7 nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9

j j j m j m m inbsp;mimi

10 nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28

mmmiiiiiiiimmmmmmmm i mmiiiimmmmi i j immmmnbsp;m i miimmiimmi immiimmnbsp;imimi mimi mi m imi m

De vader beschikte over zijn dochter; zijn eerste zorg zal geweest zijn, zijn eigen zoon of neef een vrouw door ruil te verschaffen. Eerstnbsp;daarna kon hij voor zichzelf een vrouw verwerven. De gevallennbsp;I, 2, 3, 5, 6, 7, 9, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 21, 22, 23 en 25 bodennbsp;derhalve geen gelegenheid tot polygynie, wèl echter de gevallen

103

-ocr page 116-

4, 8, lo, II, 12, 20, 24, 26, 27 en 28. In 10 omstandigheden kon de man van boven de veertig jaar polygyn zijn. Dit is van de 28 gevallen

Denken we ons een regelmatige leeftijdspyramide met als

top 60 jaar, dan is het aantal mannen van 40 tot 60 jaar een derde van het aantal mannen van 20 tot 40 jaar. Dan kan dus van het totaal

aantal gehuwde mannen boven de 20 jaar slechts of wel 9%

polygyn zijn.

Wel was de polygynie ook mogelijk op grond van de bizondere capaciteiten van een jager, doch hiertegenover stond, dat mannen,dienbsp;verscheidene dochters bezaten, tóch niet in de gelegenheid warennbsp;polygyn te zijn en wel door hun beperkte capaciteiten als jager. Het isnbsp;derhalve alleszins aannemelijk, dat het aantal polygyne huwelijkennbsp;ongeveer 9 % bedroeg.

De resultaten van deze becijfering vertonen treffend veel overeenkomst met die van Miss Kaberry over de Kimberley-Australiërs. Volgens haar waren te Moola Bulla 150 monogame en 22 polygynenbsp;verbintenissen, d.i. 12.6 % van het totaal. Hiervan hadden 19 mannen 2 vrouwen, één had er vier en twee 5. In de Djaru waren 130nbsp;monogame huwelijken en slechts 9 polygyn, d.i. 7.4 % van het totaalnbsp;(sic!). De meeste van deze polygyne huwelijken waren gesloten doornbsp;oude mannen. Soms hadden jonge veehouders wel eens twee vrouwen,nbsp;doch dat was het gevolg van het contact met de blanken. Als knechtennbsp;op de farm hadden ze verdiensten, die ze anders zeker niet genotennbsp;zouden hebben *•*).

Op grond van deze gegevens kan worden nagegaan welke omvang de echtscheiding had. Ze was immers in grootte van de polygynienbsp;afhankelijk. Ongeveer 91 % der huwelijken was monogaam en dezenbsp;echtverbintenis hebben we als een hechte leren kennen. Ook van denbsp;omvang der schakingen hebben we nu enig idee. Het waren immersnbsp;de oude mannen met meer dan één vrouw, die door schaking, voornamelijk bedreven door jongelieden, van één van hun vrouw'en beroofd werden.

Monogaam waren dus de Koelin zeker niet. Integendeel, indien zij in de gelegenheid waren om nog een vrouw aan zich te verbinden,nbsp;dan deden zij dit meestal, omdat het zulke voordelen schonk. Hetnbsp;aantal, dat hiertoe in staat was, bedroeg waarschijnlijk 9 %.

Zie inleiding. “) London, 1878. *) Deel II, blz. 289—300. *) Melbourne, i88r. London, 1939. *) Mount William. ’) Dawson, blz. 3

104

-ocr page 117-

e.v. ®) Howitt, blz. 69. *) Dawson, blz. 3. ’°) Dawson, biz. 5 e.v.; Howitt, blz. 305 e.v. “) Howitt, blz. 73* Dawson, blz. 19. “) Dawson,nbsp;blz. 10 e.v. **) Dawson, blz. 22. Blz. 23. Dawson, blz. 10 e.v.nbsp;^’) Dawson, blz. 38. Blz. 51. ^“) Fison and Howitt, blz. 276. Dawson, blz. 33 e.v. **) Dawson, blz. 33. Dawson, blz. 34 ; Fison and Howitt,nbsp;blz. 276. “) Fison and Howitt, blz. 276 ; Howitt, blz. 249. Howitt, blz.nbsp;249 ; Dawson, blz. 28. B.R. Smyth, deel II, blz. 291. *') Dawson, blz.nbsp;31. ”) B. R. Smyth, deel II, blz. 291. Blz. 36. =•) Miss Mc.Connel,nbsp;„Oceania” IH, pag. 316 ; Warner, „Oceaniaquot; I, pag. 416; Sharp, „Oceania”nbsp;III, pag. 415 en Stanner „Oceania” IV, pag. 10. Kaberry, blz. 36.nbsp;Kaberry, blz. 28. **) Kaberry, blz. 21. Howitt, blz. 249. **) Fison andnbsp;Howitt, blz. 276. Kaberry, blz. 103. Kaberry, blz. 43. ®’) Kaberry,nbsp;blz. 55. Fison and Howitt, blz. 189. **) Blz. 66. Respectievelijknbsp;Br. Smyth, blz. 46, blz. 53 en deel II, blz. 290. “) Blz. 66. Dawson,nbsp;blz. 62. “) Blz. 26. quot;) feon and Howitt, blz. 276. Howitt, blz. 250.nbsp;**) Br. Smyth, blz. 80.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*’) Howitt, blz. 249.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*‘) Blz. 35.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;**) Blz. 27.

*'“) Br. R. Smyth, blz. 85. Dawson, blz. 33. “) Blz. 240. nbsp;nbsp;nbsp;35 cm.

per jaar. “) Howitt, blz. 54 en 304. Howitt, blz. 764. Howitt, blz. 764. “’) Howitt, blz. 614. Howitt, blz. 112. Howitt, blz. 749.nbsp;•“) In Brough R. Smyth Charles Wilhelmi, blz. 51 ; Peter Stanbridge, blz.nbsp;52 ; Le Souëf, deel II, bl. 290. *^) Brough R. Smyth, blz. 47. *’*) Howitt,nbsp;blz. 241. •“) Howitt, blz. 241. Blz. 242. Howitt, blz. 241.nbsp;Howitt, blz. 244. *’) Blz. 245. “) Howitt, blz. 246. '») Blz. 245. ’quot;)nbsp;Howitt, blz. 248. ’*) Howitt, blz. 484. ”) Howitt, blz. 489. ”) Howitt,nbsp;blz. 72. ’*) Howitt, blz. 70. ’®) Br. Smyth, blz. V e.v. ’®) Howitt, blz.nbsp;126. ”) Howitt, blz. 308. ’®) Howitt, blz. 373. ”) Howitt, blz. 765 e.v.

Blz. 25. Howitt, blz. 750. Howitt, blz. 252 ; Brough Smyth, blz. 276; Meyer in Br. Sm., blz. 76. Howitt, blz. 252. Parker innbsp;Br. Sm., deel II, blz. 156. Brough Smyth, deel II, blz. 291. **) Blz. 254.nbsp;quot;’) Howitt, blz. 256. Howitt, blz. 254.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;®‘') Brough Smyth, blz. 80,

*“) Blz. 85. *') Brough Smyth, deel H, blz. 291. *®) Brough Smyth, blz. 85. '•) Brough Smyth, deel II, blz. 156.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“) Howitt, blz. 256. Blz. 79.

’*) Brough Smyth, deel II, blz. 291. •’) Br. Smyth, deel II, blz. 136. **) Br. Smyth, blz. 78. Kaberry, blz. 114.

105

-ocr page 118-

BOSJESMANNEN.

BRONNEN.

V. Lebzelter: Eingeborenenkulturen von Südwest- and Süd-afrika, 1934.

Na een onderzoekingsreis van bijna twee jaar en wel van 1926 tot 1928, schreef Lebzelter zijn driedelig werk ,,Rassen und Kuituren”.nbsp;Het tweede deel hiervan draagt eerstgenoemde titel. Bij zijn onderzoek maakte Lebzelter, die zelf geen enkele taal der inboorlingennbsp;van zijn onderzoekingsterrein sprak, gebruik van tolken. Meestalnbsp;waren dit inheemse onderwijzers, die behalve hun moedertaal Duitsnbsp;of Engels spraken. Ofschoon ze zich goed voor hun hulp lietennbsp;betalen, waren zij onvoldoende betrouwbaar, zodat steeds met meernbsp;dan één tolk gewerkt moest worden. Voor zijn behandeling van denbsp;Bosjesmannen maakte Lebzelter gebruik van de op dit terrein bestaande litteratuur. Niet alleen zijn persoonlijke waarnemingen, maarnbsp;ook inlichtingen van farmers, missionarissen en zendelingen, dienbsp;jaren achtereen in aanraking waren geweest met de Bosjesmannen,nbsp;verschaften Lebzelter zijn materiaal. Zijn boek bevat een schat vannbsp;informaties, waarvan evenwel niet altijd wordt vermeld of zij berusten op eigen onderzoek of afkomstig zijn van derden en die daardoornbsp;moeilijk op haar waarde getaxeerd kunnen worden. Lebzelter werdnbsp;op zijn onderzoekingsreis vergezeld van en terzijde gestaan door zijnnbsp;echtgenote. Voor een studie over het huwelijk is deze bizonderenbsp;omstandigheid zeker een voordeel.

Verder benutten wij een voordracht van Lebzelter door hem in 1929 gehouden op de „Semaine Internationale d'Ethnologie Reli-gieuse” over het onderwerp Weltanschauung und Familie bei dennbsp;Buschmanner.

D. F. Bleek: Buschmanner von Angola, Archiv für Anthrop. XXI, 1928, blz. 47—56.

Idem: TheNaron Bushman tribe of the Central Kalahari, 1928.

Miss Bleek mag als één der beste kenners der Bosjesmannen gelden. Zij spreekt enkele Bosjesman-dialecten, o.a. dat van de Naron.nbsp;Steeds golden haar onderzoekingen groepen van bescheiden of zeer

106

-ocr page 119-

bescheiden omvang, welke zij nauwkeurig gadesloeg. Zo verbleef zij voor het bestuderen van de noordelijke Koeng *) in Angola vijf wekennbsp;aan de rivier de Koetsje temidden van twee Bosjesmanfamilies.nbsp;Haar twee bezoeken aan de Naron duurden van Januari tot en metnbsp;Maart in 1921 en van November 1921 tot en met Maart 1922. Moeilijk kan de waarde van een onderzoek van zeven maanden van eennbsp;betrekkelijk kleine groep, verricht door iemand, die zich specialiseerde in de studie der Bosjesmannen, overschat worden.

H. Kaüfmann: Die Auïn. Mitteilungen aus den Deutschen Schutzgebieten, 1910, blz. 135—160.

Trenk: Die Buschleute der Namib, ihre Rechts- und Familie-verhaltnisse. Mitt. a. d. D. Schutzgeb. 1910, blz. 166—170.

H. Kaüfmann was eerste luitenant en Trenk kapitein bij het Duitse koloniale leger. Hun onderzoekingen en studies geschiedden op aandringen van het Berlijns Museum voor Volkenkunde. Eerstgenoemde kon drie maanden besteden aan zijn waarnemingen; daarnanbsp;werd hij overgeplaatst. Volgens Lebzelter zijn hun studies pionierswerk en bevatten zij aantekeningen, die met militaire exactheid zijnnbsp;samengesteld en als ethnologische bronnen van de eerste rang gelden.

S. Passarge: Die Buschmdnner der Kalahari, 1907.

Dit werk gold en geldt nog altijd als een van de beste werken over de Bosjesmannen. 0.m. worden door hem de Aikwe beschreven, dienbsp;ook worden behandeld door Miss Bleek en Dornan, waardoor eennbsp;betrouwbaar beeld verkregen kan worden van bewoners der Centralenbsp;Kalahari.

S. S. Dornan: Pygmies and Bushmen of the Kalahari, 1925.

De stammen door hem beschreven zijn die rondom hetNgami-meer en de Makarikari zoutmoerassen in het Noord-Westelijk deel van de Kalahari. Zijn werk geeft een goed algemeen inzicht en isnbsp;ongetwijfeld de vrucht van jarenlange studie. Het is te betreuren,nbsp;dat hij niet altijd aangeeft op welke stammen zijn mededelingennbsp;betrekking hebben.

G. Mc. Theal: The Yellow and Dark-Skinned People of Africa South of the Zambesi, 1910.

Behalve aan de gegevens door den schrijver zelf verzameld, ontleent het werk zijn betekenis aan de getuigenissen over de Kaap-Kolonie-Bosjesmannen uit de i8e en het begin der 19e eeuw. Van de hand van dezen onderzoeker en schrijver verscheen een achtdelignbsp;werk over Zuid-Afrika.

*) Klanktekens zijn bij de transcriptie der namen verwaarloosd.


107

-ocr page 120-

G. W. Stow: The Native Races of South Africa, 1905.

G. W. Stow overleed voor hij zijn verzameld materiaal kon uitgeven. Het manuscript, door Miss Bleek van de weduwe van Stow gekocht, werd aan Theal ter inzage afgestaan. Zo belangrijk vondnbsp;deze de hem getoonde gegevens, dat hij zich beijverde deze in druknbsp;te doen verschijnen. Miss Lloyd, destijds de meest erkende autoriteit op het gebied der Bosjesmannen, bevestigde de nauwkeurigheid,nbsp;waarmede Stow de gewoonten en de levenswijze der oorspronkelijkenbsp;bevolking van Zuid-Afrika had beschreven. Stow kwam in 1843 innbsp;Zuid-Afrika en wijdde zich al spoedig aan het vraagstuk, wie denbsp;oorspronkelijke eigenaren van de grond waren. Gedurende veertignbsp;jaren zette hij zijn arbeid voort. Het zijn vooral de getuigenissennbsp;van vroegere schrijvers en van oude kolonisten, die de Kaap-Bosjes-mannen vóór hun uitsterven nog gekend hadden, waaraan dit boeknbsp;zijn bizondere waarde ontleent.

G. Fbitsch : Die Eingeborenen Südafrikas,

Drie jaar verbleef G, Fritsch in Zuid-Afrika ter onderzoek van de inheemse bevolking van dit gebied. Van een diepgaande studie dernbsp;Kaap-Bosjesmannen is in zijn werk geen sprake.

PHYSISCH EN SOCIAAL MILIEU.

Lebzelter verdeelt de Bosjesmannen in de volgende groepen; I. Koeng-Bosjesmannen, 3. Heillomgroepen, 3. Kalahari-Bosjes-mannen, 4. Kaap-Bosjesmannen en 5. Kust-Bosjesmannen. De groepen vier en vijf zijn thans uitgestorven. Bij de Koeng onderscheidtnbsp;hij de Noord-Koeng en de Zuid-Koeng.

Van de Kalahari-Bosjesmannen vermelden we afzonderlijk de Naron, Aoeïn en de Nogau; van de Kust-Bosjesmannen de Namibnbsp;en de Naukloeft. De Noord-Koeng hebben hun woongebied innbsp;Zuid-Oost Angola, de Zuid-Koeng ten Noorden en ten Westen vannbsp;het Etosja zoutmoeras en in het noordwestelijk deel van Zuid-Westnbsp;Afrika; de Heillomgroepen ten Zuiden van het Etosja zoutmoeras,nbsp;de Naron, Aoeïn en Nogau rondom Rietfontein; de Kaap-Bosjesmannen vóór hun uitsterven ten Zuiden van de Oranjerivier ennbsp;de Kust-Bosjesmannen in de Zuid-Namib en de randgebergten.

Miss Bleek beschreef de Noord-Koeng en de Naron; Lebzelter de Zuid-Koeng, een enkele Heillomgroep, de Nogau en de Naukloeft,nbsp;Passarge en Dornan de Kalahari-groepen, Kaufmann de Aoeïn ennbsp;Trenk de Namib. Stow, Theal en Fritsch verschaften enkele gegevens over de Kaap-Bosjesmannen.

108

-ocr page 121-

Het gebied der Kust-Bosjesmannen bezit een uitgesproken woestijnklimaat; neerslag is hier vrijwel onbekend. Hun levensomstandigheden waren uiterst zwaar. Toen zich daarbij nog nieuwenbsp;moeilijkheden van uitheemse aard voegden, was hun uitsterven nognbsp;slechts een kwestie van enkele jaren.

Gunstiger zijn de levensvoorwaarden voor de Nogau, Aoein en Naron, die aan de rand van de Kalahari-woestijn wonen, daar hunnbsp;woonruimte in woestijnsteppe-gebied is gelegen. Het meest gunstignbsp;zijn de omstandigheden voor de Koeng; hun woongebied vormt denbsp;overgang van de steppe naar een savanne. Uit waarnemingen ennbsp;mededelingen is een klimaatsverandering in ongunstige zin voornbsp;deze streken af te leiden. Ze mogen als wildrijk beschouwd worden,nbsp;zelfs het deel, dat tot de Kalahari-woestijn behoort. De jachtbuitnbsp;bestaat bij de Koeng in hoofdzaak uit parelhoenders, zandhoenders,nbsp;bosbokjes en gemzen. Na hun ochtendmaal, bestaande uit restjesnbsp;van het avondmaal van de vorige dag, verorberd te hebben, trekkennbsp;de mannen er op uit om te jagen. Enige tijd later gaan de vrouwen opnbsp;zoek naar „veldkost”, kwantitatief het hoofdvoedsel der Bosjesmannen. Ieder lid van de locale groep helpt dagelijks mede aan hetnbsp;verzamelen van voedsel voor iedere dag. Iedere groep heeft eennbsp;begrensd terrein, waarvan zij haar voedingsmiddelen betrekt. Hetnbsp;jacht- en vruchtgebruik ervan behoort uitsluitend aan haar. Ontdektnbsp;een vrouw een streek rijk aan vruchtbomen, dan kan zij de opbrengstnbsp;hiervan voor zich zelf reserveren en schept zich aldus in zekere matenbsp;een privaatbezit. Tegen vier uur keert men huiswaarts. Hier wordtnbsp;eerst de jachtbuit van de dag verdeeld en daarna bereiden de vrouwennbsp;het avondmaal, waarvoor ieder gezin een eigen vuur gebruikt.

De zorgen voor het dagelijks onderhoud der Koeng zijn meer of minder zwaar naar gelang het jaargetijde. In de maanden Juni ennbsp;Juli, als de nachten koud zijn, de steppe verdord is en het wild naarnbsp;meer waterrijke streken is vertrokken, lijden deze woestijnrand-bewoners groot gebrek. Zij vermageren tot skeletten. De grenzen dernbsp;voedselgebieden worden niet meer geëerbiedigd. Allen verzamelennbsp;zich bij de weinig overgebleven poelen. Zodra de regens doorkomen,nbsp;worden de omstandigheden beter. Vooral het voorjaar, met zijnnbsp;overvloed aan „veldkost” en rijpe vruchten, is een goede tijdvoornbsp;hen. Dit is de tijd voor het afleggen van bezoeken en het houden vannbsp;bijeenkomsten. Bevriende locale groepen komen bijeen op plaatsennbsp;rijk aan vruchtbomen. De jongelingen benutten zulk een gelegenheidnbsp;om een vrouw te zoeken.

109

-ocr page 122-

Een locale groep bestaat bij de Koeng uit ongeveer veertig of vijftig leden, die met elkaar verwant zijn. Hun gemeenschap vormtnbsp;een gesloten eenheid. Binnen de groep oefent een hoofd zijn gezagnbsp;uit. Diens functie is erfelijk. Bij sommige locale groepen volgt denbsp;zoon van het groepshoofd zijn vader op, bij andere is de oudste zoonnbsp;van zijn zuster de opvolger^). Grote machtsbevoegdheden heeftnbsp;zulk een hoofd niet. Door het samenleven in een zeer beperktenbsp;kring neemt het hoofd alleen besluiten, die in overeenstemming zijnnbsp;met de opinie van de locale groep. In het begin van deze eeuw haddennbsp;enige locale groepen nog een gemeenschappelijk opperhoofd. Watnbsp;hierboven van de levenswijze der Koeng is verteld, geldt, mutatisnbsp;mutandis, voor alle anderen.

HET HUWELIJK.

Bij de Bosjesmannen huwen de meisjes op dertien- of veertienjarige leeftijd, soms zelfs reeds vóór dat zij de puberteit bereikt hebben en de jongens op een leeftijd van zestien tot twintig jaar ^).nbsp;Bij de Koeng behoeft het meisje de toestemming van haar oudersnbsp;niet voor het sluiten van een huwelijk, doch steeds stelt zij dezen vannbsp;een huwelijksaanzoek in kennis, voordat zij er op ingaat. Ondernbsp;invloed van de Bantoe neemt een man der westelijke Koenggroepnbsp;wel eens een klein meisje tot zich; wanneer ze geslachtsrijp is, wordtnbsp;ze zijn vrouw®).

Bij de verschillende Kalahari-stammen komt het huwelijk niet op gelijke wijze tot stand. Van de Nogau zegt Lebzelter: Wil een jongennbsp;trouwen, dan mag hij zijn aanzoek niet terstond richten tot het verlangde meisje, maar moet hij zich eerst wenden tot haar ouders.nbsp;Eerst wanneer zij hun toestemming tot een huwelijk van hun dochternbsp;hebben geschonken, stelt hij het meisje van zijn verlangen in kennis.nbsp;Wijst zij hem af, dan komt het huwelijk niet tot stand ^). Ook denbsp;Aoeïn hechten aan de gewoonte: voor een huwelijk eerst toestemming der ouders van het meisje te verwerven en eerst daarna naarnbsp;de gevoelens van het betrokken meisje te informeren. Weigert zijnbsp;het huwelijksaanzoek te aanvaarden, dan mag de jongeman haar metnbsp;geweld wegvoeren naar zijn kamp en haar daar tot een huwelijknbsp;noodzaken. Mocht zij vluchten, dan voert haar man haar weer naarnbsp;zijn nederzetting terug ®). De Naron volgen weer een geheel anderenbsp;weg bij het sluiten van een huwelijk. Hierbij heeft een formele vrou-wenroof plaats. Het woord huwen betekent bij hen dan ook „vangen”nbsp;of „grijpen”. Volgens een verhaal van enige Naronvrouwen begeeft

iio

-ocr page 123-

de man, die een vrouw begeert, vergezeld van een vriend, zich naar een nederzetting, zich daarbij de schijn gevende, dat zijn komstnbsp;slechts een gewoon bezoek geldt. Zodra evenwel de gelegenheidnbsp;daartoe gunstig is, grijpen hij en zijn makker het begeerde meisjenbsp;en voeren het met zich mee naar hun nederzetting. Hier wordt hetnbsp;ontvoerde meisje gedwongen te trouwen. De jonggehuwden blijvennbsp;in de nederzetting van den man, totdat zij een kind verwacht. Is zijnbsp;in die toestand dan keren man en vrouw naar de oorspronkelijkenbsp;nederzetting der vrouw terug en blijven daar enkele jaren wonen ®).nbsp;Reeds deze terugkeer in de kring, waaruit het meisje is geroofd, doetnbsp;vermoeden, dat de bruidroof meer schijn dan werkelijkheid is geweest. Inderdaad zijn de feiten anders dan de vrouwen wilden doennbsp;voorkomen. Haar voorstellingswijze diende slechts om de gehechtheidnbsp;van de moeder aan haar dochter te demonstreren. De band, dienbsp;moeder en dochter bindt, kan slechts met geweld verbroken worden.nbsp;Vóór de „roof” hadden er reeds besprekingen plaats gehad en denbsp;jongen en het meisje waren het reeds eens geworden met elkaar.nbsp;Soms verzet de moeder zich tegen het huwelijk, omdat ze haar dochternbsp;nog te jong vindt om te trouwen, ofwel, omdat ze den bruidegom nietnbsp;mag. Ze roept dan de hulp in van de mannen in de nederzetting ennbsp;de teleurgestelde minnaar en zijn vriend zijn genoodzaakt onverrich-terzake terug te keren. Vroeger, toen het Europese gezag nog weinignbsp;betekende, kwamen er dikwijls gevechten voor bij de pogingen totnbsp;bruidroof ’). Naar de schijn, maar niet in werkelijkheid, wordt hetnbsp;Naronmeisje gedwongen tegen haar zin met iemand te trouwen. Wèlnbsp;kunnen de ouders zich eventueel tegen een huwelijk van hun dochternbsp;verzetten. Passarge en Dornan verhalen van de centrale en noordelijke Kalahari-stammen, dat de jongeling blijken van vaardigheid innbsp;de jacht moet afleggen voordat de ouders van het meisje de toestemming geven tot het huwelijk. Doch hiervóór waren de jongen en hetnbsp;meisje reeds in aanraking met elkaar geweest, veelal met geslachtelijkenbsp;omgang. Dit laatste werd evenwel afgekeurd *).

De Kust-Bosjesmannen kenden volgens Trenk en Lebzelter de Vrije verbintenis van jongen en meisje, hoewel ook de toestemmingnbsp;van de ouders noodzakelijk was ®). Ook voor de Kaap-Bosjesmannennbsp;gold, dat eerst de jongelui het met elkaar eens moesten zijn, voor hetnbsp;huwelijk gesloten kon worden ^“).

De verhouding tussen de echtelieden is over het algemeen goed. De vrouw wordt beschouwd als levensgezellin en een natuurlijkenbsp;ridderlijkheid is den man niet te ontzeggen. Nimmer zal hij zijn vrouw

III

-ocr page 124-

slaan Een duidelijk blijk van echtelijke liefde gaf de Naukloeft-Bosjesman, dien hoewel hij 150 K.M. van de kust woonde, zich dwars door de woestijn begaf om daar schelpdieren te halen voor zijn ziekenbsp;vrouw. Na een vermoeiende tocht van drie dagen keerde de man metnbsp;de verlangde medicijn bij zijn vrouw terug.

De berichten over de behandeling, welke de ouders hun kinderen doen ondergaan, is bij de onderscheidene stammen zeer verschillend.nbsp;Getuigenissen verhalen van opofferende liefde der ouders, van moeders, die de slavin zijn van haar kinderen, ze verwennen, liefkozen ennbsp;ze bij ziekte teder verzorgen. De vaders zijn volgens Doman strengnbsp;en hard, doch nooit gevoelloost^). Evenzeer echter verhaalt men vannbsp;vrouwen, die haar kinderen direct na de geboorte doden “).

Zij achten zich tot deze kindermoorden genoodzaakt door de kommervolle omstandigheden, waarin zij verkeren. Wordt er een kind geboren, terwijl het vorige nog aan de borst is, dan wordt het gedood,nbsp;daar de moeder geen mogelijkheid ziet het groot te brengen. Denbsp;Bosjesmannen kennen geen anti-conceptionele middelen “). Denbsp;uiterst moeilijke bestaansomstandigheden drijven de moeder derhalvenbsp;tot deze daden. Zij komen dan ook slechts voor bij die stammen,nbsp;wier levensvoorwaarden het meest ongunstig zijn, zoals bij de Kusten Kalahari-Bosjesmannen. Toch ontkenden leden van de laatstgenoemde, die Dornan ontmoette, met verontwaardiging het dodennbsp;van kinderen.

De Koeng-Bosjesmannen, die in hun savannengebied voldoende voedsel vinden, ontkennen pertinent zich aan kindermoord schuldignbsp;te maken. Lebzelter zag bij deze primitieven een moeder, die tweenbsp;kinderen zoogde. Bosjesman-vrouwen zijn zeer vrijgevig. Een zuigeling gaat soms de kring van vrouwen rond om zich aan de moedermelk te goed te doen. Ook geven zij zeer jeugdigen kinderen gekauwdenbsp;,,veldkost”-brei te eten. Lebzelter acht zich niet gerechtigd de ontkenning der Koeng te betwijfelen.

Strijd en achtervolging brachten vele Bosjesman-stammen in een wanhopige positie, zodat de totale ondergang van enkele hunnernbsp;onvermijdelijk was. De volgende geschiedenis stelt ons de ondergangnbsp;der Naukloeft-Bosjesmannen op schrijnende wijze voor ogen. In hunnbsp;strijd met de blanken waren de mannen van deze stam gevangennbsp;genomen. De vrouwen en kinderen vonden een gastvrij onderkomennbsp;op een farm. Toen de gevangenen de een na den ander stierven ofnbsp;terecht werden gesteld, verloren hun vrouwen al haar levensmoed.nbsp;Zij begonnen haar kinderen te verwaarlozen, weigerden haar zuige-

112

-ocr page 125-

lingen de moedermelk, wierpen ze in het vuur of verpletterden ze aanstonds na de geboorte onder een steen Kommervolle levensomstandigheden en vernietiging van haar sociaal milieu waren fnuikend geweest voor deze door het harde woestijnleven verruwde mensennbsp;en hadden haar ertoe gebracht haar nageslacht te doden in de eerstenbsp;ogenblikken van zijn leven, of zoals de Naron het noemen „wegwerpen” of „achterlaten”.

Schonken de omstandigheden den ouders evenwel de gelegenheid hun kinderen groot te brengen, dan werden zij aanvaard en metnbsp;ouderliefde omgeven.

Bij de Bosjesmannen is de meer of mindere hechtheid van de huwelijksband afhankelijk van het al of niet kinderloos zijn van hetnbsp;huwelijk. Bij de Koeng van het Otjimpolofeld mag een echtverbintenis, waaruit een kind is voortgesproten, niet meer ontbonden worden^®). Daar de Bosjesmannen, zoals we reeds mededeelden, geennbsp;voorbehoedmiddelen tegen zwangerschap kennen, is meestal zeernbsp;spoedig na het huwelijk de jonge vrouw zwanger, zodat bij dezenbsp;Koeng echtscheiding wel zeer weinig zal voorkomen. Bij de Damannbsp;komt het verbreken van de echt wel voor, maar wordt toch door denbsp;verwanten van de vrouw opgevat als een belediging hun aangedaan.nbsp;Deze Daman-Bosjesmannen staan in betrekkelijk sterke mate ondernbsp;invloed van de Bantoe Het komt bij dit volkje ook wel voor, datnbsp;vrouwen weglopen van haar mannen en onderkomen zoeken in denbsp;harems van de kleine Ovambohoofden.

Naar het oordeel van Lebzelter zou bij de meest oostelijke Koeng het huwelijk absoluut onontbindbaar zijn. Hij acht een scheiding innbsp;het geheel niet mogelijk, want buiten het verband van de localenbsp;groep zou een vrouw in de wildernis omkomen ^®). Voor dit omkomennbsp;Zou de gescheiden vrouw zich kunnen vrijwaren door terug te kerennbsp;naar haar ouders, dus kan om die reden alleen het huwelijk nietnbsp;onontbindbaar zijn. Meer aannemelijk lijkt het ons het bij hoge uitzondering voorkomen van echtscheiding bij deze oostelijke Koengnbsp;te verklaren met een verwijzing naar de manier, waarop bij hen eennbsp;huwelijk tot stand komt. Jongen en meisje trouwen eerst met elkaarnbsp;als zij dat zelf wensen j na hun huwelijk blijven zij als gehuwd paarnbsp;in de locale groep van de vrouw tot er uit hun echt een kind is geboren, en eerst daarna verhuist het gezin naar de nederzetting van dennbsp;man. Zolang de vrouw nog in haar eigen milieu verkeert, geniet zij denbsp;bescherming van haar familie en zullen er hierdoor alleen reeds voornbsp;haar weinig redenen tot echtscheiding geweest zijn. Na de geboorte

113

-ocr page 126-

van een kind zijn dit gemeenschappelijk bezit en de gedeelde zorgen voor zijn opvoeding een voldoende band om de vader en moedernbsp;blijvend aan elkaar te binden.

In het algemeen kennen de Kalahari-Bosjesmannen de echtscheiding slechts als hoge uitzondering. Bij de Nogau is het huwelijk zelfs onontbindbaar ^®). Volgens de Aoeïn en Naron is de echtscheidingnbsp;een hoge zeldzaamheid. De Aoeïn-man zendt zijn vrouw wel eensnbsp;weg, als ze te oud is geworden en verschaft zich daarna één of tweenbsp;jongere vrouwen. In de meeste gevallen blijft de te bejaarde vrouwnbsp;nog bij den man, die haar verstiet De Naron hecht weinig gewichtnbsp;aan een echtscheiding als het een huwelijk zonder kinderen betreft.nbsp;Is de echt niet kinderloos, dan trachten de verwanten het echtpaarnbsp;tot rede te brengen

Echtbreuk is bij de Bosjesmannen geen voldoende aanleiding tot echtscheiding. De echtbreker mag door den beledigden echtgenootnbsp;gedood worden; de vrouw daarentegen wordt meestal slechts gestraftnbsp;met een pak slaag De door Trenk beschreven Namib volgden bijnbsp;geconstateerde echtbreuk een andere gedragslijn. Zij dwongen dennbsp;echtbreker, indien hij ongehuwd was, te huwen met de overspeligenbsp;vrouw ^). Het valt ons moeilijk dit gegeven van Trenk als waar tenbsp;aanvaarden. Immers echtbreuk en diefstal werden door deze Bosjesmannen op één lijn gesteld. Op beide misdragingen stond de doodstraf. In geval van echtbreuk eigent de delinquent zich tijdelijk denbsp;vrouw van een ander toe, of hij nu gehuwd of ongehuwd is, doetnbsp;voor den bedrogen echtgenoot aan het feit zelf niets af. Het magnbsp;derhalve verwonderlijk heten den ongehuwde de ontrouwe vrouwnbsp;te zien toebedelen en den gehuwde met de dood te zien straffen.nbsp;Overigens was volgens Trenk voor de Namib het huwelijk een verbintenis voor het leven, die slechts door echtbreuk of onvruchtbaarheid verbroken kon worden. In het laatste geval bracht de man zijnnbsp;vrouw naar haar ouders terug.

Lebzelter zegt van de Gainin, vrijwel dezelfde stam als de Namib, dat hun huwelijk onontbindbaar was. Intussen kon de man zichnbsp;meer vrijheden ten aanzien van de huwelijkstrouw veroorloven dannbsp;de vrouw, mits hij slechts naar zijn vrouw en kinderen terugkeerdenbsp;en voor hen zorgdroeg. Zo hij hierin tekort schoot, trof hem denbsp;dodelijke wraak der locale groep Over de verhoudingen tussennbsp;gehuwden bij de zuidelijke groepen zijn we slechts in zoverre ingelicht, dat het voor ons vaststaat, dat er onder hen echtscheidingennbsp;voorkwamen, maar over de redenen daartoe en de omvang ervan

114

-ocr page 127-

zijn onze inlichtingen slechts schaars. Stow en Theal geven slechts als reden op de onverenigbaarheid der echtelieden, zonder echternbsp;nader aan te duiden, waaruit deze voortsproot*®).

Het voorgaande leert ons derhalve een grote verscheidenheid van opvattingen omtrent de hechtheid van de huwelijksband kennen bijnbsp;de Bosjesmannen. Lebzelter acht die band bij de Oost-Koeng,nbsp;Nogau en Gainin onontbindbaar. Met deze opvatting staat genoemde schrijver alleen tegenover alle hier behandelde schrijvers.nbsp;Weliswaar hebben deze laatste onderzoekers het over andere stammen dan Lebzelter, maar vaak zijn deze toch vervant met dienbsp;behandeld door Lebzelter. Zo behoren de Nogau tot de Kalahari-groep en van deze laatste zijn de Naron en de Aoeïn ook beschrevennbsp;door Bleek en Kaufmann, die toch tot een heel andere conclusienbsp;kwamen. De Gainin zijn tot dezelfde groep te rekenen als de Namibnbsp;en bij deze constateerde Trenk echtscheiding. De werkwijze vannbsp;Lebzelter en de uitgebreidheid van zijn studiedoeleinden veroorloven ons niet zijn, van die van anderen zo zeer afwijkende, conclusies zonder meer als juist te aanvaarden.

Bij de Bosjesmannen blijkt het huwelijk wel een dusdanige verbintenis tussen de echtelieden te vormen, vooral na de geboorte van een kind, dat een willekeurige ontbinding hiervan bij hen niet voorkomt.

Over het voorkomen en de omvang der polygynie berichten ons de schrijvers verschillend naar gelang de stam, die zij behandelen.nbsp;Slechts van één groep, de Kust-Bosjesmannen, wordt nadrukkelijknbsp;verklaard, dat zij monogaam zijn*®). Op de vraag of reeds de oudstenbsp;bronnen spreken over polygynie bij de Bosjesmannen, geven denbsp;studies van Stow en Theal ons een afdoend antwoord. De vroegstenbsp;gegevens hieromtrent zijn die van den Anglicaansen missionarisnbsp;Kicherer, die na zijn mislukte poging in 1799 om onder de Bosjesmannen van de Karoo een missiestatie te vestigen, o.m. van hennbsp;schreef; „De Bosjesmannen hebben verscheidene vrouwen*’).”nbsp;Maar toen leefden deze Bosjesmannen niet meer in hun oorspronkelijk gebied, daaruit waren zij verdreven.

In 1801 ontmoette Barow bij de Sneeuwberg een Bosjesman met twee vrouwen. In een andere groep merkte hij de gewoonte op vannbsp;de oude mannen, twee vrouwen te bezitten, een oude en een jonge.nbsp;John Campell ontmoette in 1813 ten Noorden van de Oranjeriviernbsp;een groep Bosjesmannen, wier hoofd twee vrouwen had en in hetzelfde gebied, waar Kicherer zijn missiepogingen deed, een groep.

115

-ocr page 128-

welker mannen veelal vier of vijf vrouwen hadden^®). Hoewel zelden, kwamen Arbousset en Daumas in 1836 in aanraking met Bosjesmannen, die polygyn waren. Zover is na te gaan, heeft dus denbsp;polygynie onder de Bosjesmannen bestaan.

Thans rest ons nog, de omvang en de redenen der polygynie nader te beschouwen. De enige exacte gegevens omtrent de omvang verschafte ons Lebzelter. Bij vier groepen met 38 huwelijken telde hijnbsp;er twee, die polygaam waren, dus ruim 5%. De overige schrijversnbsp;zijn minder nauwkeurig. Wel zegt Miss Bleek, dat bij de oostelijkenbsp;Bosjesmannen in Angola de mannen dikwijls twee, soms zelfs drienbsp;vrouwen bezitten, maar procentuele getallen verstrekt zij niet. Meernbsp;naar het Westen heeft iedere man slechts één officiële vrouw, maarnbsp;Miss Bleek zag in die streek een man, die voor zich en een jongnbsp;meisje, dat op bezoek was, een hut gebouwd had, terwijl zijn werkelijke vrouw een andere hut bewoonde ^®). Het veelvuldig voorkomennbsp;van polygynie bij de Oost-Bosjesmannen van Angola kan veroorzaakt zijn door Bantoe-invloeden, met welke negers zij veel relatiesnbsp;hebben. Tussen beiden bestaat een levendige handel. De Bantoenbsp;leveren hun het plantaardig voedsel, terwijl de Bosjesmannen, dienbsp;betere jagers zijn, hun vlees verschaffen. De vrouwen dezer primitieven zoeken brandhout en halen water. Het zoeken van „veldkost”nbsp;laten zij achterwege®®). De economische betekenis der vrouw isnbsp;hier derhalve van geringer belang dan bij de Bosjesmannen elders.nbsp;Materiële overwegingen zullen hier geen reden gevormd hebben totnbsp;het nemen van meer dan één vrouw. Het is niet uitgesloten, dat hetnbsp;voorbeeld van de Bantoe, in wie zij hun meerderen zien, hen ertoenbsp;heeft gebracht deze praktijken na te volgen. Zou deze veronderstelling juist zijn, dan geschiedt die navolging niet slechts de laatstenbsp;jaren, want volgens de betreffende Bosjesmannen was de hun voorgaande generatie reeds polygyn.

„Met de hakbouw is de polygynie gekomen,” zegt Lebzelter. Dit geldt vooral voor de West-Koeng; bij hen kan een man eigenmachtig zoveel vrouwen huwen als hem goeddunkt. Bij de Oost-Koeng, die veel minder onder negerinvloeden staan, behoeft denbsp;man, voor hij een tweede vrouw huwt, de toestemming daartoe vannbsp;zijn eerste vrouw. Men zegt daarom ook: „Wie een goede vrouwnbsp;heeft, kan meer vrouwen krijgen; wie een feeks tot vrouw heeft,nbsp;moet met haar alleen tevreden zijn®^).” Daar onder deze stam denbsp;polygynie tot de uitzonderingen behoort, moeten nog andere redenen dan de aard van de echtgenote de oorzaak zijn van de geringe

116

-ocr page 129-

omvang der polygynie. Slechts zij, die in hoger aanzien staan, zoals regenmakers, handelaren in struisvogeleieren en makers van pijlgift,nbsp;hebben twee vrouwen. Materiële omstandigheden bepalen dus denbsp;mogelijkheid om polygyn te zijn, terwijl de vrouw kan beletten, datnbsp;deze mogelijkheid werkelijkheid wordt. Waarschijnlijk geeft denbsp;vrouw slechts toestemming voor een tweede verbintenis als het eennbsp;verwante betreft, want Lebzelter vond bijna altijd twee zusters ofnbsp;nichten als vrouwen van één man®^). Dit brengt voor den man denbsp;gunstige omstandigheid met zich mee, dat zijn vrouwen veelal metnbsp;elkaar harmoniëren. Nog een andere reden werkt de polygynie bijnbsp;deze Koeng in de hand. Een zoon moet de dochter van zijn vadersnbsp;broer huwen, als zij dit eist Hierdoor kan een jongeling tegen zijnnbsp;zin met een veel oudere vrouw in de echt verbonden worden. Zulknbsp;een verbintenis zal in zich zelf weinig steun geven om aan de verleiding te weerstaan, als de jongeman het verlangen in zich voelt opkomen een jongere vrouw erbij te nemen. Niettegenstaande dit allesnbsp;blijft de monogamie bij deze Koeng regel. Zij vindt haar voornaamstenbsp;reden volgens Lebzelter in het gelijke aantal mannen en vrouwennbsp;bij de Koeng en verder omdat geen Bosjesman over wezenlijk meernbsp;machtsmiddelen en meer materiële goederen beschikt dan zijnnbsp;groepsgenoten

Bij de Kalahari-stammen: de Nogau, Naron, Aoeïn van Riet-fontein en de groepen ten Oosten en Zuiden van het Ngami-zoutmeer is de monogamie regel®®). Kaufmann noemt als reden voor hetnbsp;overwegend zijn der monogamie bij de Aoeïn het weinig aanwezignbsp;zijn van „kost”. Van de eerste twee stammen vonden we vermeld,nbsp;dat de eerste vrouw toestemming moest geven voor een tweede ofnbsp;derde echtverbintenis van haar man. Ook bij deze stammen zijn denbsp;vrouwen van denzelfden man verwant aan elkaar. Iedere vrouw heeftnbsp;haar eigen huishouden en de man verblijft afwisselend bij iedernbsp;van haar. De polygynie bestond reeds onder de Naron toen zij nognbsp;een hechte gemeenschap vormden. Hun hoofd had toen twee vrouwen ®®). Van de Aoeïn van Gam vermeldt Kaufmann, dat de mannennbsp;onder hen gemiddeld twee vrouwen hebben, sommige mannennbsp;hebben er zelfs vijf. Of hun levensomstandigheden zoveel gunstigernbsp;zijn dan die van andere stammen deelt Kaufmann niet mee. Welnbsp;constateerde hij bij hen een vrouwenoverschot. Waarschijnlijk heeftnbsp;Passarge deze laatste groep van Bosjesmannen bedoeld, toen hijnbsp;sprak over de veelwijverij der Kalahari-Bosjesmannen. Een mannbsp;oiet drie of vier vrouwen behoorde niet tot de zeldzaamheden®’).

117

-ocr page 130-

Ook hij merkte op, dat de man huwde met de zusters of nichten van zijn vrouw. Dornan schrijft de polygynie, welke hij vond bij denbsp;Bosjesmannen, toe aan de bizondere vaardigheid van enkele jagers,nbsp;die in staat waren meer vrouwen te onderhouden®®).

Eenstemmig van oordeel zijn de verschillende schrijvers over het monogaam zijn van de Bosjesmannen woonachtig in de zuidelijkenbsp;Namib-woestijn en in de randgebieden ten Oosten daarvan ®®). Dezenbsp;Bosjesmannen waren echter zeker niet zuiver. Wij lezen van eennbsp;sterke vermenging met de Hottentotten. Zij hadden geen eigen taal,nbsp;maar spraken Nama. Zij waren een uitgesproken jagersvolk en hunnbsp;levensomstandigheden waren zwaar, daar de natuur hun weinignbsp;bood. Naar we reeds schreven, kwam hun huwelijk tot stand na eennbsp;vrije keuze van den jongen en het meisje, terwijl de echtelijke liefdenbsp;bij hen sterk ontwikkeld was en de echtscheiding onder hen slechtsnbsp;plaats vond, als de vrouw onvruchtbaar bleek of op echtbreuk werdnbsp;betrapt. Dit volk, wilde het zich met de middelen waarover het bijnbsp;zijn beschavingsniveau beschikte, in stand houden, moest een optimale aanpassing nastreven aan zijn natuurlijk milieu en evenzeernbsp;moest het in zijn sociale verhoudingen die vorm kiezen, welke hetnbsp;meest met zijn natuur in overeenstemming was. Een constante spanning bestond er in deze groep. Men wilde niet ondergaan en oordeeldenbsp;een teveel aan kinderen met dit streven in strijd, waardoor mennbsp;tot de wanhoopsdaad kwam pasgeboren kinderen te doden. In hetnbsp;begin van deze eeuw werden de mannen in de gevangenis geworpen,nbsp;waar ze allen het leven lieten. De krachten, die de groep in standnbsp;hadden gehouden, waren haar ontnomen en de vrouwen, beseffende,nbsp;dat de constructie van haar volksbestaan was vernietigd, werden totnbsp;wanhoop gedreven. In die toestand doodden zij al het jonge levennbsp;van haar groepen verhaastten daardoor de algehele ondergang daarvan.

Bij de Kaap-Bosjesmannen was in het begin der vorige eeuw de polygynie een normaal verschijnsel. Op het einde dier eeuw wasnbsp;volgens Miss Lloyd, één der beste kenners der Bosjesmannen, ennbsp;Dunn het samenleven van een man met meer dan één vrouw nognbsp;slechts een buitengewone zeldzaamheid. Waren vóór het opdringennbsp;der blanken de levensvoorwaarden voor deze groep primitievennbsp;gunstig, uiterst moeilijk werden zij voor hen toen zij met de blankennbsp;in strijd kwamen en aan hun vervolgingen blootgesteld stonden.nbsp;Toen eiste hun voortbestaan van hen de uiterste krachtsinspanning.nbsp;Hun sociale verhoudingen dienden zij zodanig te hervormen, datnbsp;daaruit de meeste weerstand voortsproot. Goedschiks of kwaad-

ii8

-ocr page 131-

schiks waren zij genoodzaakt een huwelijksvorm te aanvaarden, die volkomen in overeenstemming was met hun aard, iedere strijdigheidnbsp;hiermede betekende voor hen een verzwakking. Onder die druknbsp;evolueerde hun polygaam huwelijk naar het monogame, daar dit denbsp;meeste garantie bood voor hun voortbestaan. Jammer genoeg konnbsp;ook dit hun ondergang op den duur niet voorkomen.

Resumerend; polygynie is algemeen geoorloofd, kwam niet voor bij die groepen, welke in zeer moeilijke levensomstandigheden leefden.

Bij de groepen waar zij wèl voorkomt, is zij beperkt tot die mannen, welke door hun gunstiger materiële omstandigheden een tweedenbsp;vrouw kunnen bezitten. Deze mannen behoeven veelal de toestemming hunner vrouw, hetgeen aanleiding is tot sororaat.

-ocr page 132-

VUURLANDERS.

BRONNEN.

Martin Gusinde: Die Feuerland Indianer. Band I: Die Selk’nam^ 1931. Band II: Die Yamana, 1937.

Deze onderzoeker ondernam vier reizen naar de Vuurlanders en wel de eerste in het voorjaar van 1918, de tweede in het voorjaar vannbsp;1919, de derde, in gezelschap van W. Koppers, in het voorjaar vannbsp;1923 en zijn laatste reis gedurende 1923 en het voorjaar van 1924.nbsp;Zijn kennis van de litteratuur over de Vuurlanders en zijn herhaaldenbsp;studiereizen naar deze primitieven hebben Gusinde in staat gesteldnbsp;over hen een werk te publiceren, dat altijd het standaardwerk overnbsp;de volken van het uiterste Zuiden van het Amerikaanse continentnbsp;zal blijven. Zo zeer won hij het vertrouwen van de nog weinigenbsp;resterende Vuurlanders, dat zij hem toestonden deel te nemen aannbsp;bijeenkomsten, waarvan men vóórdien slechts een oppervlakkignbsp;idee had.

Tijdens zijn bezoeken waren de Vuurlanders reeds in een vergevorderd stadium van uitsterven, maar nog altijd waren er onder hen, die een deel van het jaar hun oorspronkelijke levenswijze leidden ennbsp;zich nog in voldoende mate hun oorspronkelijke stamgebruikennbsp;herinnerden om deze opnieuw te kunnen beleven. Zo vonden denbsp;Vuurlanders enkele jaren vóór hun totale ondergang in Gusindenbsp;een beschrijver, zonder wien hun geestelijk leven, zeker nooitnbsp;tot ons gekomen zou zijn. In de bovengenoemde delen van ruimnbsp;iioo en 1500 bladzijden wordt ook het huwelijk uitvoerig beschreven. Voor deze studie is hiervan voornamelijk gebruik gemaakt.

Wilhelm Koppers: Unter Feuerland Indianern, 1924.

Vrijwel uitsluitend wordt in het onderhavige werk gesproken over de Yagan of Yamana. Het boek geeft een beschrijving van zijn reisnbsp;met Gusinde in het voorjaar van 1922, zodat, na het verschijnen vannbsp;Gusinde's standaardwerk, het zijn betekenis heeft verloren.

John M. Cooper: Analytical and critical bibliography of the tribes of Tierra del Fuego and adjacent territory, 1917.

Dit buitengewoon overzichtelijk werk maakt de litteratuur vóór

120

-ocr page 133-

igiy over de Vuurlanders toegankelijk. Door zijn systematische behandeling schept het de mogelijkheid de gegevens betreffendenbsp;diverse onderwerpen, o.m. over het huwelijk, door verschillende schrij -vers verzameld, zij het in beknopte vorm, te raadplegen.

S. M. Lothrop: The Indians of Tierra del Fuego, 1928.

Gedurende drie maanden van de zomer van 1924/1925 verbleef deze schrijver op Vuurland en besteedde vooral zijn aandacht aan denbsp;materiële cultuur en de technologie der Selk'nam en Yamana. Gegevens van farmers, die goed bekend waren met de Vuurlanders,nbsp;werden door hem getest aan eigen waarnemingen en omgekeerd.nbsp;Gusinde noemt dit werk de beste samenvattende ethnografie overnbsp;bovengenoemde volken.

PHYSISCH EN SOCIAAL MILIEU.

Vuurland is gelegen tussen 53 en 56 graden Zuiderbreedte, derhalve op ongeveer dezelfde geografische breedte als Nederland. Zijn klimaat steekt echter scherp af bij dat van ons land. De zomersnbsp;zijn er minder warm, hun temperatuur komt overeen met die vannbsp;Nederland in October, terwijl de gemiddelde wintertemperatuurnbsp;even beneden het vriespunt ligt, dus een gering amplitudo. Het meestnbsp;onaangename van het klimaat zijn wel de vele krachtige winden,nbsp;welke dikwijls met hevige regens, hagel- en sneeuwstormen gepaardnbsp;gaan. Onverwachts kan het weer veranderen. Een half uur nadat denbsp;zon nog scheen aan een strakblauwe hemel, kunnen hevige sneeuwen hagelstormen over het land zwiepen.

Het natuurlandschap bestaat uit eindeloze vlakten bedekt met kort gras en struikgewas, de pampa’s in het Noord-Oosten en dichtenbsp;wouden vooral van beuken in het Zuiden. De pampa's zijn de weideplaatsen van de guanaco, die de voornaamste jachtbuit vormde voornbsp;de Selk’nam, de z.g. Loop-Indianen, in tegenstelling met de Kano-Indianen; de Yamana en de Halakwoeloep, die voornamelijk denbsp;eilanden in het Zuiden en Westen bewoonden en de zuidelijkenbsp;kuststrook van Isla Grande. Zij leefden vooral van zeehonden,nbsp;vissen en schelpdieren.

De volgende cijfers laten duidelijk zien welkeen noodlottige invloed het 75-jarig contact met de blanken op de Vuurlanders heeft gehad:

1850 nbsp;nbsp;nbsp;1925

Selk’nam nbsp;nbsp;nbsp;3600nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60—70

Yamana nbsp;nbsp;nbsp;2800—3000nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40—50

Halakwoeloep nbsp;nbsp;nbsp;3500—4000nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;150

121

-ocr page 134-

Deze gegevens, ontleend aan Lothrop, komen ongeveer overeen met die welke Gusinde geeft ^). Een recent gegeven bezitten we uitnbsp;het voorwoord van Gusinde’s „Yamana”. Genoemd volk telde innbsp;1937 nog maar 25 leden.

De Loop-Indianen waren verdeeld in locale groepen, die een gebied met een duidelijke begrenzing als hun eigendom beschouwden. De leden van de groep waren aan elkaar verwant, maar iedernbsp;gezin vormde een eenheid en genoot volledige bewegingsvrijheidnbsp;binnen het woongebied der groep. Binnen deze gemeenschap bezatnbsp;een bejaarde man, niet door erfelijkheid of in opdracht, maar alleennbsp;door zijn moreel overwicht, het recht fouten en overtredingen in zijnnbsp;omgeving te laken. Geen strafmiddelen stonden hem ter beschikking,nbsp;doch wanneer iemand zich niet hield aan zijn vermaningen werd ditnbsp;afgekeurd door de overige groepsgenoten^).

De Kano-Indianen kenden eveneens het gezin als de enige nauwkeurig bepaalde eenheid. De locale groepen bestonden bij hen echter niet uit één familie, maar uit verscheidene gezinnen van verschillende families. Toch kwamen de verwanten geregeld met elkaar innbsp;contact, daar zij binnen eenzelfde gebied de jacht en visserij beoefenden. Ook bij hen kende de familie een bejaarden man, die doornbsp;zijn moreel overwicht een zeker gezag had.

Door de schrale vegetatie was de betekenis van de vrouw voor de voedselvoorziening geheel verschillend van die bij de overige jager-verzamelaars. Slechts wat schelpdieren en kleine visjes wist zij bijeennbsp;te garen en in het gunstige jaargetijde wat bessen. Een bizonderenbsp;betekenis had de vrouw bij de Kano-Vuurlanders. Zij droeg tijdensnbsp;de jacht en visserij zorg voor de kano. Zat de man gewapend metnbsp;harpoen vóór in de kano trachtend robben te doden, de vrouw achterin gezeten bewoog en bestuurde het vaartuig.

Niettegenstaande belangrijke verschillen in de bestaansvormen der Loop- en Kano-Indianen geleek de principiële opbouw vannbsp;beider sociale organisatie op elkaar®). Bij alle stammen bestondnbsp;de voornaamste betekenis van de vrouw in haar moederschap ennbsp;haar zorgen voor de huiselijke bezigheden. De arbeidsverdelingnbsp;legde op de schouders van de vrouw geen overmatige last. Alsnbsp;vrouw was haar positie dan ook volkomen gelijkgerechtigd met dienbsp;van haar man^).

HET HUWELIJK

Na de initiatie meegemaakt te hebben mochten de jongens trouwen. 122

-ocr page 135-

Bij de Loop-Indianen tussen i8 en 24 jaar, bij de Kano-Indianen tussen 16 en 19 jaar ®). Vóór het huwelijk werden de meisjes overnbsp;het geslachtsleven ingelicht en leerden zij het hoofddoel van hetnbsp;huwelijk kennen, kinderen voortbrengen ®).

De wij 2e, waarop de jongeman zich een vrouw verwierf, is door verschillende schrijvers beschreven. Hun verklaringen stemmennbsp;echter zo weinig met elkaar overeen, dat het zonder het werk vannbsp;Gusinde niet mogelijk zou zijn geweest zich er een juist oordeelnbsp;over te vormen. Het heeft geen zin hier Gusinde's rechtzettingennbsp;weer te geven. Niet alleen eigen waarnemingen, maar vooral mondelinge mededelingen van de Vuurlanders met wie Gusinde samenleefde, leerden hem de juiste aard der gebruiken kennen. Hij geeftnbsp;niet zozeer andere feiten, maar toont duidelijk aan, dat de waarnemingen verkeerd beoordeeld werden. De onjuiste mening derhalvenbsp;van onderzoekers, die onvoldoende doordrongen in de feitelijke verhoudingen van de jongelui ten opzichte van elkaar en ten aanziennbsp;van hun ouders. Wat vrouwenroof genoemd werd, blijkt schaking tenbsp;zijn; wat kopen van de bruid heette, blijkt niets anders te zijn dannbsp;het geven van geschenken door den bruidegom; wat voor het gevennbsp;van het meisje door de ouders werd aangezien, blijkt inwilliging tenbsp;zijn van een verzoek om toestemming tot een huwelijk. Gusindenbsp;zegt dan ook: ,45as heiratsfahige Madchen wird weder verschenktnbsp;noch verkauft, noch geraubt; ihm bleibt die völlig uneingeschranktenbsp;Wahlfreiheit

Het huwelijk, eenmaal gesloten, betekende voor de Vuurlanders geen verbintenis voor het leven. Bij de Loop-Indianen schijnen denbsp;verhoudingen gunstiger geweest te zijn dan bij de Kano-Indianen.nbsp;Echtscheidingen kwamen bij eerstgenoemden vrijwel uitsluitendnbsp;voor als de kinderen uit het huwelijk de huwbare leeftijd bereiktnbsp;hadden. Jonggehuwden werden bijeengehouden door de nog sterkenbsp;wederzijdse liefde en de zich dikwijls herhalende kinderzegen. Denbsp;reden tot echtscheiding was bij de Vuurlanders veelal een slechtenbsp;behandehng van de vrouw. Ze vluchtte naar haar familie, werd doornbsp;deze opgenomen en beschermd tegen den verbolgen echtgenoot.nbsp;Meestal ging de vrouw spoedig daarna weer een nieuw huwelijk aan.nbsp;Het kwam ook voor, dat de vrouw haar man verliet om met een anderennbsp;man te gaan samen leven, ook het omgekeerde had plaats. Dikwijlsnbsp;was zulk een vlucht aanleiding tot gevechten met een bloedig verloop,nbsp;soms eindigend met de dood van één der mannen ®). Kwam eennbsp;echtscheiding voor tussen echtelieden met jonge kinderen, dan ble-

123

-ocr page 136-

ven dezen meestal bij de persoon, die verlaten werd. Over de omvang der echtscheiding zijn we niet nauwkeurig ingelicht. Wel vermeldtnbsp;Bridges, dat sommige vrouwen tot tien echtgenoten na elkaar haddennbsp;bezeten, waaruit met voldoende zekerheid valt af te leiden, dat ze bijnbsp;de Kano-Indianen geregeld voorkwam.

De polygynie kwam onder alle Vuurlanders voor. Hierin stemmen alle onderzoekers overeen. De Vuurlander is steeds met de polygynie vertrouwd geweest. Hun mythologie verhaalt reeds vannbsp;personen met twee en zelfs met drie vrouwen. Gedurende denbsp;laatste tijd van hun bestaan was de polygynie onder de Selk'namnbsp;sterk verbreid. Van de 32 gezinnen waren er 9 polygyn, derhalvenbsp;28 %. Hun levensomstandigheden waren toen echter reeds geheelnbsp;veranderd; 27 gezinnen waren destijds blijvend of tijdelijk werkzaam op een farm als herders. Daar het aantal mannen gelijk was aannbsp;dat der vrouwen, moest een deel van de jongemannen ongehuwdnbsp;blijven ®).

De meningen omtrent de frequentie der polygynie tijdens hun oorspronkelijke levenswijze lopen sterk uiteen. Schrijvers, die slechtsnbsp;kort met dit volk in aanraking kwamen, hebben de polygynie ondernbsp;hen sterk overschat, als gevolg van onjuiste beoordelingen van waargenomen omstandigheden. Niet alle vrouwen, bij één man in één hutnbsp;of één kano aangetroffen, waren zijn echtgenoten. Zij konden verwanten zijn van den man of de vrouw De conclusie van Cooper:nbsp;„that monogamy is the prevailing custom among the three Fuegiannbsp;peoples, although polygamy is allowed and rather widely practicednbsp;stelt ons dan ook de toestanden ongunstiger voor dan ze in werkelijkheid waren. Naar Gusinde meent, behoorde de polygynie tot denbsp;uitzonderingen, ze werd slechts geduld.

De voornaamste reden der polygynie, vooral bij de Kano-Vuur-landers, was van economische aard. De jacht in de zeestraten en baaien was voor den man slechts mogelijk, wanneer zijn vrouw voldoende krachtig was om de kano met de vereiste snelheid voort tenbsp;bewegen. Wanneer zij door ouderdom of ziekte hiertoe ongeschiktnbsp;was, was de man wel verplicht er nog een jonge, krachtige vrouw bijnbsp;te nemen.

Door het leviraat, waartoe de zwager verplicht was, indien de weduwe dit eiste, kon polygynie ontstaan. Maar deze plicht gold nietnbsp;zozeer het huwelijk als wel de zorgen voor de weduwe en in hetnbsp;bizonder voor haar kinderen

De derde reden tot polygynie kon gelegen zijn in de eerzucht van 124

-ocr page 137-

een man. Hij die uitblonk als jager, wilde zijn bizondere kwaliteiten door het bezit van meer vrouwen demonstreren

Wanneer de man een tweede vrouw nam, ging dit niet gepaard met ceremoniën, die wel plaats hadden bij een eerste huwelijk.

De polygynie kon aanleiding zijn tot echtscheiding, wanneer er onenigheid ontstond tussen de vrouwen, omdat één van haar zichnbsp;veronachtzaamd meende en haar man verliet. Toch scheen dit nietnbsp;dikwijls voorgekomen te zijn, daar de vrouwen veelal zusters vannbsp;elkaar waren of de oudere vrouw op de jongere was aangewezen doornbsp;haar lichamelijke gebreken

Voor de volgens Gusinde sterk overheersende monogamie gaven de gebroeders Lawrence, die hun hele leven temidden van de Yamananbsp;geleefd hadden als farmer, enige voor de hand liggende omstandigheden als verklaring. Het aantal mannen was vrijwel steeds gelijk aannbsp;dat der vrouwen. Had de meerderheid van de mannen in polygynienbsp;geleefd, dan moesten niet weinig van hen ongehuwd blijven. Naarnbsp;zijn natuurlijke aard schenkt de Vuurlander zich geheel aan éénnbsp;vrouw en ondervindt hij het als een storing van zijn gemoedsleven,nbsp;wanneer hij twee vrouwen zijn liefde moet schenken. Als gevolg vannbsp;deze gezindheid staat, ook bij de polygynisten, slechts één van zijnnbsp;vrouwen in bizonder aanzien.

Naar het oordeel van Gusinde zijn de milieu-omstandigheden van opvallend veel invloed op de sociale organisatie. Zo zegt hij: „dienbsp;auBere Lebensform der Yamana ist die der aneignenden Sammelwirt-schaft in enger Abhangigkeit von den gegebenen Naturbedingungen.nbsp;Wie die Umwelt bestimmend und richtunggebend auf das gesamtenbsp;Wirtschaften einwirkt, so entscheidet diese Wirtschaftsform sehrnbsp;nachdrücklich über die besondere Gesellschaftsordnung. Letzterenbsp;wieder beruht auf der Selbstandigkeit jeder Einzelfamilie mit ihrennbsp;besonderen Befugnissen und gesellschaftlichen Leistungen

Dit citaat, ontleend aan het tweede deel van Gusinde's werk, doet wel duidelijk uitkomen de grote betekenis, die hij hecht aan de volkomen aanpassing der Vuurlanders aan hun physisch milieu. Opmerkelijk is, dat hij niet meer spreekt van „Urvölkerquot; en „Urkul-turschicht”, zoals in het eerste deel van zijn standaardwerk.

Lothrop, blz. 25. Blz. 421. ®) Gusinde, Familien verhaltnisse.... Sem. Int. d'Ethn. Rel. 1929. ‘) Cooper, blz. 169 e.v.; Gusinde, Selk’nam,nbsp;blz. 355 en Yamana, blz. 680. Selk’nam, blz. 311 ; Yamana, blz. 631.nbsp;^ Yamana, blz. 631.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’) Yamana, blz. 643. ®) Selk'nam, blz. 344 e.v.;

Yamana, blz. 688 e.v. *) Selk’nam, blz. 145, blz. 337. ^quot;) Yamana, blz. 664.

Blz. 167. Selk’nam, blz. 347; Yamana, blz. 646. Selk’nam, blz. 339. Gusinde, Yamana, blz. 670. Yamana, blz. 627.

125

-ocr page 138- -ocr page 139-

STAAT VAN GEGEVENS ONTLEEND AAN DE ETHNOGRAFISCHE HOOFDSTUKKEN

KEUZE

ECHT.

ECHTSCHEIDINGEN

POLYGYNIE

VOLKEN

PHYS. MILIEU

SOC. MILIEU

*

VERHOUDING

VERHOU-

OUDERS—kind

Frequentie

Redenen

Fre-

Vorm

j-

m.

L) IN Oii N

Redenen

huw. z. k. 1

huw. m. k.

quentie

Centraalafr.

Equatoriale wouden;

Locale groep uit één of

Ruilhuwelijk;

vrij

vrij

Man en

Zeer gunstig (blz. 19)

Zeer gering

Zeer gering

Echtbreuk ; verzaken van

5%

Sociale differentiatie ;

Pygm.

moeilijk bestaan

meer clans bestaande;

koophuwelijk;

vrij

vrij

vrouw in ge-

plichten of ongeschikt-

vreemde invloed

(blz. 14; 15)

oudste familielid bezit

roof huwelijk;

vrij

vrij

lijkw. socia-

heid tot het vervullen

(blz. 20; 21)

moreel overwicht over zijn

dienhuwelijk

vrij

vrij

Ie positie

hiervan (blz. 19; 20)

clangenoten (blz. 15; 16)

(blz. 17; 18)

(bz. 18)

Andamanezen

Langs de kusten en in

Locale groepen van 20

Werf huwelijk

vrij

vrij

Gunstig

Gunstig (blz. 32)

Zeer gering

Geen

Onvruchtbaarheid

Geen

(Blz. 35)

de wouden; levensom-

tot 50 leden; een van de

(blz. 30); regeling

(blz. 32)

(blz. 34)

standigheden gunstig

bekwaamste mannen had

door de ouders

n. V.

n. V*

(blz. 28)

de leiding (blz. 29)

(blz. 30)

Semang

Trop. oerwouden langs

Locale groep omvat één

Werfhuwelijk;

vrij

vrij

Bizonder

Zeer gunstig (blz. 44)

Veelvuldig

Zeer gering

Onenigheid; onvrucht-

5%

Sociale differentiatie

de bovenloop der rivieren

of meer families; de oude

koophuwelijk

vrij

vrij

gunstig

baarheid ; wangedrag van

(blz. 48)

(blz. 39); moeilijk bestaan

vader bezit enig gezag

(blz. 42)

(blz. 42)

den man (blz. 45)

(blz. 40)

(blz. 39; 40)

Negrito’s van

Aan de rand der bossen

Locale groepen met in-

Werfhuwelijk;

vrij

vrij

Gunstig (blz. 54)

Van 29 huwelijken

Wangedrag ; vreemde in-

Geen

(Blz. 62)

Noord-,

van het vruchtbare tropische eiland Luzon (blz.

vloedrijke hoofden (talz. 62)

koophuwelijk

(blz. 57)

vrij

vrij

I geval

I geval

vloed (blz. 61)

53 ; 54); levensomstandigheden afhankelijk van

landbouw

Oost-,

Idem

Idem

Werfhuwelijk;

vrij

vrij

Bizonder

Gunstig (blz. 54)

Van 160 huwelijken

Onvruchtbaarheid; wan-

Geen

(Blz. 62)

koophuwelijk

(blz. 57)

vrij

vrij

hartelijk

(blz. 59)

7 gevallen

2 gevallen

gedrag (blz. 60)

West-,

Idem

Idem

Koophuwelijk;

vrij

vrij

Gering

Medeminnaar (blz. 60)

Gering

Sociale differentiatie

regeling door de ouders (blz. 55)

n* v*

n* V*

(blz. 62)

Zuid-Luzon

Idem

Idem

Koophuwelijk;

vrij

n.v.?

Ongunstig

Veelvuldig

Ongunstige huwelijkskeus

Gering

Leviraat; vreemde in-

(blz. 58)

(blz. 59)

(blz. 59)

vloed (blz. 62; 63)

Wedda’s

Tropisch moessongebied;

Locale groep bestaande

Cross-cousins-

vrij

vrij

Uitstekend

Zeer gunstig (blz. 73)

Geen

(Blz. 73)

Geen

(Blz. 73)

in de regenperiode be-

uit één tot vijf families;

marriage (blz. 67)

(blz. 70)

woonden zij grotten in

het hoofd was de meest

het gebergte, in de droge

bekwame, zijn functie was

periode hutten in de laagvlakte (blz. 66)

niet erfelijk (blz. 66; 67)

Gournditchmara

Subtropen; betrekkelijk

Locale groepen met fami-

Ruilhuwelijk;

vrij

n. V.

Gunstig

Doden van pasgeboren

Gering

Herhaalde echtbreuk door

Gering

Sociale differentiatie ; be-

gunstige bestaansomstan-

liehoofd ; een aantal locale

regeling ouders;

n, V*

n. V.

(blz. 87)

kind kwam voor ; indien

de vrouw (blz. 87; 88)

zit van verscheidene doch-

digheden (blz. 78)

groepen vormden een

schaking

vrij

vrij

kind aanvaard werd, ont-

ters ; wanneer eerste hu-

stam van ongeveer 120

(blz. 82; 83 ; 84)

stond grote liefde (blz. 86)

welijk met een oude

leden ; het stamhoofd had

vrouw was ; leviraat

een buitengewoon gezag, zijn functie was erfelijk

(blz. 78 ; 79)

(blz. 89; 90)

Wotjobaloek

Savannen ,' in de droge

Locale groep bestaande

Ruilhuwelijk;

vrij

n. V.

Doden van pasgeboren

Gering

Echtbreuk (blz. 96)

Gering

Sociale differentiatie en

periode ongunstige Ie-

uit ongeveer 12 tot 15

schaking

vrij

vrij

kind kwam voor

het beschikken ovqr ver-

vensomstandigheden

leden ; de oudste man

(blz. 94; 95)

(blz. 92; 93)

scheidene dochters

(blz. 91)

gold als hoofd (blz. 91; 82)

(blz. 96; 97)

Koelin

In het Noorden savan-

Locale groep, voorname-

Ruilhuwelijk;

vrij

n. v.

Doden van pasgeboren

Gering

De polygynie

9%

Idem (blz. 104)

nen ; in de droge periode

lijk bestaande uit ver-

schaking

vrij

vrij

kind kwam voor

(blz. loi; 102)

ongunstige levensomstan-

wanten ; een aantal van

(blz. 99; 100);

(blz. 98; 99)

digheden ; in het Zuiden

deze groepen vormden

roof huwelijk

vrij

n. V*

subtropen ; gunstige Ie-

een stam met een invloed-

(blz. 100)

vensomstandigheden

rijk hoofd, zijn functie

(blz. 97)

was erfelijk (blz. 98)

Koeng-,

Steppen-savannen ; nbsp;nbsp;nbsp;in

Locale groep, bestaande

Werfhuwelijk

vrij

vrij

Gunstig (blz. ii2)

Gering

Geen

Onvruchtbaarheid ;

5%

Sociale differentiatie; pa-

droge periode zeer on-

uit 40 tot 50 leden ; de

(blz. 110); parallel

vreemde invloed (blz. 113)

rallel cousinsmarriage;

gunstige levensomstan-

functie van hoofd was

cousinsmarriage

n. V.

vrij

vreemde invloed

digheden (blz. 109)

erfelijk (blz. iio)

(blz. II7)

(blz. II6; II7)

Kalahari-,

Woestijn-steppen ; nbsp;nbsp;nbsp;in

Idem

Werfhuwelijk;

vrij

vrij

Doden van pasgeboren

Gering

Zeer gering

Vrouw niet in staat haar

Gering

Sociale differentiatie

droge tijden zeer ongun-

roof huwelijk

vrij

n* v*

kind komt voor ; indien

plichten te vervullen

(blz. 117; 118)

stige levensomstandighe-

(blz. iio; iii)

kind aanvaard wordt ont-

(blz. II4)

den (blz. 109)

staat grote liefde (blz. 112)

Kaap-,

Steppen ; in droge tijd

Idem

Werfhuwelijk;

vrij

vrij

Idem (blz. 112)

Onenigheid (blz. 114; 115)

Gering

Idem (blz. 115; 116)

ongunstige levensomstan-

(blz. iii)

(beg. 19e

digheden (blz. 109)

eeuw); Geennbsp;(eind 19e

(Blz. II8)

eeuw)

Kust-Bosjes-

Woestijn ; zeer ongun-

Idem

Werfhuwelijk;

vrij

vrij

Bizonder

Idem (blz. 112 ; 113)

Veelvuldig

Zeer gering

Onvruchtbaarheid

Geen

(Blz. 115; 118)

mannen

stige levensomstandighe-

(blz. in)

gunstig

(blz. II4); echtbreuk

den (blz. 109)

(blz. IIi)

(blz. II4)

Vuurlanders :

Pampa’s, leverden vrij-

Locale groep, bestaande

Koophuwelijk;

vrij

vrij

Gunstig

Gunstig (blz. 124)

Gering

Slechte behandeling van

Gering

Ouderdom en ziekte van

Loop-Indianen

wel uitsluitend maar in

uit familieleden ; een be-

schaking

(blz. 123)

de vrouw ; medeminnaar

(oorspron-

de vrouw ; eerzucht van

voldoende mate dierlijk

jaard man bezat een mo-

(blz. 123)

(blz. 123)

kei.); 28%

den man ; leviraat

voedsel (blz. 121)

reel overwicht (blz. 122)

(in 1918)

(blz. 124)

Kano-Indianen

Zuidelijke en westelijke kustwateren ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;redelijk

bestaan (blz. 112)

Locale groep, bestaande uit leden van meer dannbsp;één familie ; een bejaardnbsp;man bezat een moreelnbsp;overwicht (blz. 122)

Idem (blz. 123)

vrij

vrij

Gunstig (blz. 123)

Idem (blz. 124)

Veelvuldig

Gering

Idem

Gering

Idem (blz. 124)

-ocr page 140- -ocr page 141-

CONCLUSIE.

De voorafgaande hoofdstukken» waarin het huwelijk bij de „eth-nologische oervolkenquot; behandeld is, stellen ons in de gelegenheid na te gaan in hoeverre de gegevens en opvattingen van de cultuurhistorische ethnologie in overeenstemming zijn met de feiten en derhalve haar inzichten als juist kunnen gelden.

In het eerste hoofdstuk van dit werk zijn de opvattingen en uiteenzettingen van W. Schmidt en W. Koppers geanalyseerd. Omtrent de huwelijkskeuze verkondigen genoemde schrijvers de mening, datnbsp;zowel de jongen als het meisje hierin vrij zijn, en, waar dit niet hetnbsp;geval is, veelal schaking voorkomt.

Inderdaad bleken, zoals ook voorgaande „Staat van gegevens” aantoont, de jongen zowel als het meisje nagenoeg altijd vrij te zijnnbsp;te huwen volgens hun eigen keus. Alleen bij de Andamanezen,nbsp;Negrito’s en Gournditchmara bestemmen soms de ouders hunnbsp;jeugdige kinderen voor elkaar. Bij de Bosjesmannen bevindt eennbsp;jongen zich wel eens in een ongunstige positie, wanneer de dochternbsp;van zijn vaders broer van hem eist, met haar te trouwen. Al deze gevallen behoren tot de hoge uitzonderingen. Voor het meisje zijn denbsp;verhoudingen bij de Zuid-Negrito's ongunstig door het zich onder hennbsp;ontwikkeld hebbende koophuwelijk. Dit geval laten we verder buitennbsp;beschouwing, omdat deze Negrito’s onder sterke invloed der Maleiersnbsp;staan. De Bosjesmannen, die onder Bantoe-invloed staan, kennennbsp;eveneens het gedwongen huwelijk voor een meisje. De Gournditchmara, Wotjobaloek en Koelin kennen voor het meisje bizondernbsp;ongunstige verhoudingen (zie blz. 83, 94, 99). Meestal werd zij gedwongen te huwen met dengene, die haar door ruil had verworven.

De schaking, waarvan Schmidt spreekt (zie Inl. blz. 11), wanneer de huwelijkskeus niet vrij is, kan slechts betrekking hebben op denbsp;Zuid-Oost-Australiërs, doch deze schaking was een inbreuk op denbsp;zeden van de stam, daar schaker en geschaakte werden gestraftnbsp;(zie blz. 83, 95, 100). Aangezien echter de zeden bepalend zijn ennbsp;niet overtredingen hiervan moet bij de Zuid-Oost-Australiërs hetnbsp;meisje geen vrije keus toegeschreven worden.

137

-ocr page 142-

Noch Schmidt noch Koppers brengen deze feiten naar voren. Zij beoordelen de verhoudingen bij de Z. O.-Australiërs onjuist,nbsp;waardoor zij omtrent de huwelijkskeus der „oervolken” een tenbsp;gunstige voorstelling geven. Een juiste formulering van de huwelijkskeus der „ethnologische oervolken” zou zijn; Zij is vrij, zowel voornbsp;den jongen als het meisje. Bij enkele volken kunnen de ouders voornbsp;hun jeugdige kinderen een bindende overeenkomst treffen. Alleennbsp;bij de Australiërs was het meisje in een ongunstiger positie dan denbsp;jongen en niet vrij in haar keus.

De sterke overeenkomst bij de verschillende volken inzake de huwelijkskeus behoeft haar verklaring niet door verwantschap. Denbsp;vrije keus, bij vrijwel alle besproken volken aangetroffen, laat zichnbsp;verklaren uit individuele en sociale omstandigheden. Zowel denbsp;locale groep als het individu is er bij gebaat, indien een huwelijk wordtnbsp;gesloten tussen personen, die met elkaar harmoniëren, omdat daardoornbsp;de duurzaamheid van het huwelijk het best gegarandeerd wordt.nbsp;Het voldoen aan de drang naar vereniging tussen personen van verschillend geslacht zal het meest bevredigd worden, wanneer zulksnbsp;geschiedt met een persoon naar eigen keus.

De gelijkwaardige positie van man en vrouw, die wij aantroffen bij de verschillende volken, brengt met zich, dat ook bij één van denbsp;gewichtigste beslissingen voor het leven zowel de jongen als hetnbsp;meisje in een gelijkwaardige positie verkeren.

Bij de „ethnologische oervolken” kan slechts sprake zijn van een gedwongen huwelijk, eigen aan hun cultuur, in geval van het ruil-huwelijk. Het wordt aangetroffen bij de Centraalafrikaanse Pygmeeën, Wotjobaloek, Koelin en ook wel bij de Gournditchmara.nbsp;Deze huwelijksvorm vindt zijn oorsprong in de zorg van de localenbsp;groep om geen vrouwelijk lid af te staan, indien niet een anderenbsp;vrouwelijke arbeidskracht hiervoor wordt terugverkregen, en nietnbsp;het minst om een echtgenote voor een lid van de locale groep tenbsp;verwerven. Deze regeling brengt met zich mee een beperking dernbsp;vrijheid van de zwakste, in casu het meisje. Bij de Centraalafrikaansenbsp;Pygmeeën wordt het meisje evenwel nog door overreding tot toestemming bewogen (zie blz. 17). Bij de Australiërs had zij zichnbsp;zonder meer te onderwerpen aan de getroffen regeling.

Als tweede kenmerk van het huwelijk bij de „ethnologische oervolken” is in de inleiding naar voren gebracht als de opvatting van Schmidt en Koppers, het zelden of niet voorkomen van de echt-

128

-ocr page 143-

scheiding na de geboorte van een kind. Inderdaad blijkt duidelijk uit het voorafgaande schema, dat door deze volken echtscheidingen vóórnbsp;of na de geboorte van een kind verschillend beoordeeld worden. Innbsp;het laatste geval komt zij onder hen slechts zeer zelden voor en alleennbsp;dan, wanneer man of vrouw zich misdraagt of de huwelijksplichtennbsp;verwaarloost.

De frequentie der echtscheidingen na de geboorte van een kind bij de „ethnologische oervolken” kan aldus aangegeven worden:nbsp;Ze komt niet voor bij de Andamanezen en Wedda’s; ze wordt in hetnbsp;algemeen afgekeurd en zelden aangetroffen bij de overige Pygmeeën;nbsp;bij de West-Negrito’s, Australiërs en Vuurlanders is haar frequentienbsp;groter dan bij voornoemde volken.

Dit weinig voorkomen van echtscheiding behoeft evenmin als de vrije keuze te worden verklaard door onderlinge verwantschap. Ooknbsp;het weinig voorkomen van de echtscheiding na de geboorte van eennbsp;kind laat zich op natuurlijke gronden verklaren. Het mensenkindnbsp;behoeft meer dan welk ander levend wezen een langdurige verzorging,nbsp;die omvat voeding, bescherming, lichamelijke en geestelijke voorziening. Zij die hiervoor het eerst in aanmerking komen, zijn degenen,nbsp;die het kind verwekten. De moeder verschaft na de geboorte vannbsp;haar kind dit het meest waardevolle voedsel. De vrouw is dus in denbsp;eerste plaats aangewezen voor de verzorging. Het is echter de taaknbsp;van den vader, hij die het kind verwekte, de moeder hierbij te helpennbsp;en haar arbeid te verlichten. Door het voortdurend contact en de gemeenschappelijke zorg groeit de liefde voor hun kind. Is dit tot denbsp;jaren van verstand gekomen, dan moet het onderricht worden. Doornbsp;de persoonlijke verwantschap, waardoor de ouders de psyche van hetnbsp;kind het best begrijpen, zijn zij het weer, die hiervoor in de eerstenbsp;plaats zijn aangewezen.

Als derde kenmerkend feit brengt de cultuur-historische ethnolo-gie naar voren de monogamie der „oercultuur”.

In zijn Pygmeeënboek zegt Schmidt: „Es besteht die Monogamie.” Verder heet het: „Die Pygmaen Stamme beobachten samtlichnbsp;entweder ausschlieBlich oder weitüberwiegend das Prinzip dernbsp;Monogamie.” Ronhaar heeft in zijn artikel: De Monogamie bij denbsp;z,g. Pygmeeën reeds gewezen op het nietszeggende van het eerstenbsp;citaat en het niet voorkomen van „das Prinzip der Monogamie.”

Zoals in de inleiding uiteengezet werd, was een veroordeling der polygynie niet te verwachten door de afwezigheid van een feitelijk

129

-ocr page 144-

gezag. Onze studie bevestigde deze mening, want volgens Vanover-bergh wordt zij alleen bij de Oost-Negrito’s veroordeeld (zie blz. 62), maar daar bestaat dan ook het gezag van een „president”, die doornbsp;het gouvernement is aangesteld en slechts het monogame huwelijknbsp;tolereert.

Uit de artikelen en voordrachten van Schmidt en Koppers, in de inleiding genoemd en geanalyseerd, blijkt, dat, naar mate de mededelingen van meer recente datum zijn, hun vroeger verkondigdenbsp;opvattingen omtrent de monogamie minder gunstig luiden. Daaromnbsp;was het onjuist van Ronhaar, bij zijn bestrijding van de opvattingennbsp;der Weense School vooral te opponeren tegen het Pygmeeënboeknbsp;van Schmidt van 1910. Ontegenzeggelijk hebben de inzichten vannbsp;Schmidt en Koppers een evolutie doorgemaakt. Dit kon echter nietnbsp;uitblijven, daar onderzoekers, die vooral op hun instigatie de jagers ennbsp;verzamelaars beschreven, hun mening deden veranderen naar matenbsp;de gegevens over deze volken talrijker werden. Het zal altijd één vannbsp;de grootste verdiensten der cultuur-historische ethnologie blijvennbsp;onze kennis van de zo moeilijk te onderzoeken zwervende jagers denbsp;laatste twintig jaren zo zeer te hebben verrijkt en verdiept.

Spreekt Schmidt in 1926 nog van de strikte monogamie bij de: Anda-manezen, delen der Semang, Wedda's, het grootste deel der Negrito's, Centraalafrikaanse Pygmeeën, Gournditchmara en Wotjobaloek,nbsp;van een principe der monogamie lezen we niets meer (zie blz. 7).

Uit voorgaande studie is gebleken, dat alleen de Andamanezen en Wedda’s strikt monogaam waren en slechts enkele Bosjesmanen Negrito-groepen dit eveneens waren en zijn. Het is verwonderlijk,nbsp;dat Schmidt twee Zuid-Australische stammen strikt monogaamnbsp;noemt, terwijl de geschriften van Howitt uit het begin van dezenbsp;eeuw toch duidelijk het tegendeel aantonen. Koppers rekent hen innbsp;1929 ook nog tot de strikt monogame stammen, maar in 1931 noemtnbsp;hij ze sterk overheersend monogaam. Misleidend is zijn gezegde:nbsp;„Strikte Monogamie üben z.B. die Andamanesen, die Weddaundnbsp;die Toala auf Celebes (zie Inl. blz. 8).” Wanneer wij van de Toalanbsp;afzien, omdat betrekkelijk weinig bekend is van hun oorspronkelijkenbsp;levenswijze, dan zijn de Andamanezen en Wedda's geen voorbeeldennbsp;van volken met strikte monogamie, maar de enigen.

Zowel Schmidt als Koppers verkondigen dus in hun laatste geschriften over de strikte monogamie opvattingen, die niet in overeenstemming zijn met de feiten.

De algemene mening omtrent de strikte monogamie der Andama-

130

-ocr page 145-

nezen berust vooral op de gegevens van Man, die hun levenswijze bizonder gunstig schilderde. Portman, zijn opvolger, kwam hier alnbsp;tegen op, hoewel hij de strikte monogamie niet verwierp. Brownnbsp;vond tijdens zijn onderzoekingen in het begin van deze eeuw bij denbsp;Andamanezen echtelijke verhoudingen, die slechts weinig meer lekennbsp;op die, zoals Man ze beschreven had. Man’s onderzoekingen warennbsp;gehandicapt door zijn drukke bestuurswerkzaamheden. Hij is nietnbsp;in staat geweest om b.v. een wijze van onderzoek te vo gen als Sche-besta. Maar op deze manier alleen slaagde Schebesta nrin zowel bijnbsp;de Centraalafrikaanse Pygmeeën als bij de Semang, een vorm vannbsp;polygynie waar te nemen, die vóór hem nog niemand had onderscheiden. Indien ook de Andamanezen in hun oorspronkelijke toestand bestudeerd waren door lange tijd met hen samen te leven,nbsp;zouden de resultaten mogelijk minder gunstig zijn geweest dan Mannbsp;zich die voorstelde.

Het huwelijk bij de volken met een cultuurminimum werd door het evolutionisme opgevat als weinig of niets gemeen hebbende met een monogame verbintenis. Man beoogde met zijnnbsp;werk deze mening te doen logenstraffen door de feiten. Wester-marck toonde in zijn: „The History of Human Marriage”, 1891,nbsp;de onjuistheid aan van de evolutionistische opvattingen omtrentnbsp;het huwelijk. Schmidt ging in zijn Pygmeeënboek verder, en steldenbsp;tegenover promiscuïteit het monogame huwelijk als oorspronkelijkenbsp;vorm. Hij sprak zelfs van een principiële monogamie. Doch naarmate de gegevens, vooral door zijn toedoen, talrijker werden, veranderden zijn inzichten in minder gunstige zin. Deze veranderingnbsp;van zijn opvatting was slechts mogelijk voor die volken, welke in hunnbsp;oorspronkelijke toestand nog nader bestudeerd konden worden. Ditnbsp;was echter niet het geval met de Andamanezen. Vóór dit kon geschieden, waren zij een uitstervend, gedegenereerd volk. De strikte monogamie der Andamanezen kan dan ook slechts met een zeker voorbehoud aanvaard worden.

Ook de Wedda’s behoren tot die volken, die we uit de litteratuur leren kennen als strikt monogaam. Maar in welke omstandighedennbsp;leefden zij, toen ze nauwkeurig bestudeerd werden? Sarasin ennbsp;Seligman vonden nog slechts de resten van een eens talrijk volk, datnbsp;zich door afzondering tevergeefs trachtte te behoeden tegen denbsp;ongunstige invloeden van omwonende volken, in de hoop zich zodoende in stand te houden. Overeenkomstige omstandigheden dedennbsp;zich voor bij de zuidelijke Bosjesmannen. Ook zij, omgeven door

131

-ocr page 146-

opdringende volken en gedwongen zich terug te trekken in de ongunstige delen van Zuid-Afrika, hadden in de laatste decennia van hun bestaan een monogaam huwelijk. Uit oudere geschriften blijken zijnbsp;oorspronkelijk toen hun levensomstandigheden gunstiger waren welnbsp;de polygynie gekend te hebben. Hoewel de Wedda's een zeer geringenbsp;materiële beschaving bezaten, was hun sociale organisatie meernbsp;ontwikkeld dan bij alle andere jagers en verzamelaars, uitgezonderd denbsp;Australiërs. Dit kwam vooral naar voren in hun huwelijkskeus. Hunnbsp;ceremoniën bij de huwelijkssluiting zijn als survivals op te vattennbsp;van een hogere cultuur. Geschriften uit de 17e en i8e eeuw berichtten ook van Wedda-groeperingen met een hechte organisatie.nbsp;De verhoudingen, zoals Sarasin en Seligman deze leerden kennen,nbsp;behoeven daarom niet opgevat te worden als reeds eeuwen bestaand.nbsp;Het is m.i. dan ook niet geoorloofd, zoals Wundt in zijn „Völker-psychologiequot; doet, de z.g. strikte monogamie bij de Andamanezennbsp;en Wedda’s op te vatten als: „die primare Monogamie, das heifitnbsp;diej enige, mit welcher der Mensch aus dem Naturzustand in dienbsp;Anfange der Kultur hinübergetreten ist ^).quot;

Waren wij aanvankelijk ook geneigd, evenals Wundt aan de isolering der Andamanezen en Wedda’s een bizondere betekenis toenbsp;te kennen, na de overige „ethnologische oervolken” bestudeerd tenbsp;hebben menen we echter daaraan niet die waarde te moeten toeschrijven. Wanneer dan ook de strikte monogamie der Andamanezennbsp;en Wedda’s besproken wordt, mag dit niet opgevat worden als eennbsp;argument voor een oorspronkelijk strikt monogaam huwelijk, daarnbsp;niet met zekerheid vaststaat, dat het huwelijk der Andamanezennbsp;werkelijk strikt monogaam was en de Wedda’s altijd monogaamnbsp;geweest zijn.

De overige „ethnologische oervolken” zouden volgens Schmidt en Koppers „durchgangig” en „bei weitem vorherrschend” monogaam zijn. In de inleiding is al gewezen op het weinig zeggende vannbsp;een dusdanige terminologie. Procentuele verhoudingen zijn eennbsp;noodzakelijke voorwaarde om inzicht te krijgen in de frequentie dernbsp;polygynie. Helaas was het ons slechts in enkele gevallen mogelijknbsp;deze te leren kennen. De betreffende gevallen vinden we in hetnbsp;schema weergegeven onder het hoofd „polygynie, frequentie”.

Bij de Centraalafrikaanse Pygmeeën, de Semang en Koeng-Bosjes-mannen zijn 5 % der huwelijken polygyn, bij de Koelin ongeveer 9 % en bij de Vuurlanders 38 %. Dit laatste gegeven verwaarlozen we,nbsp;daar het betrekking heeft op Vuurlanders, die herders waren op

133

-ocr page 147-

farms. Het laagste cijfer is 5 % en betreft de Semang, de Centraal-afrikaanse Pygmeeën en de Koeng. Wordt hiermee b.v. vergeleken de frequentie der polygynie bij de inheemse bevolking van Java, zoalsnbsp;deze blijkt uit de volkstelling van 1930 ®), toen zij slechts 5 % bedroeg,nbsp;dan leren we hieruit, dat bij een Mohammedaanse bevolking metnbsp;animistische opvattingen en een hoogstaande landbouw polygynienbsp;niet veelvuldiger voorkomt dan bij de meest primitieve volken dernbsp;,,oercultuur'’. De „bei weitem vorherrschende” monogamie is dusnbsp;niet een typische trek van het huwelijk der „ethnologische oervolken”.

Waardoor kwam de cultuur-historische ethnologie tot een zo gunstig oordeel over deze volken ? Drie redenen zijn hiervoor op tenbsp;geven. Enkelen van de „oervolken” leerde ze kennen als striktnbsp;monogaam. Bij de Semang en Centraalafrikaanse Pygmeeën is denbsp;polygynie niet direct merkbaar. Men vergeleek ze met omwonendenbsp;volken, die in veel grotere mate polygyn zijn.

Uit de voorgaande „Staat van gegevens” blijkt, dat het sociale milieu meestal bestond of bestaat uit een locale groep, waarvan denbsp;leden verwanten waren of zijn. Deze simpele maatschappelijke verhouding is wel bij uitstek geschikt om de samenleving te leren begrijpen, welke voortvloeit uit de neiging tot voortplanting. Hetnbsp;huwelijk bij deze volken met de relatief oudste cultuur werd ofnbsp;wordt namelijk het minst beïnvloed door omstandigheden, welkenbsp;niet inhaerent aan hun huwelijk waren of zijn.

Bij de mens werkt, evenals bij andere levende wezens, maar op de hem eigen wijze, de neiging tot voortplanting, het verlangen innbsp;een nieuw individu zijn wezen te doen voortbestaan. Het huwelijknbsp;behoort deze neiging te ordenen. Het dient dus tot de geordendenbsp;instandhouding en uitbreiding van het menselijke geslacht.

Het huwelijk bij de jagers en verzamelaars is steeds naar voren gekomen als een instelling, die hieraan beantwoordt. Het is dusdanignbsp;geordend, dat man en vrouw na een vrije keuze zich met elkaar verbinden. Deze verbintenis is practisch altijd tussen één man en eennbsp;vrouw. Wanneer een kind ter wereld komt, vindt het een vader ennbsp;een moeder om het te verzorgen en groot te brengen. De oudersnbsp;blijven bijeen mede in het belang van hun nageslacht. Het gezin,nbsp;bestaande uit man, vrouw en kinderen, wordt zonder uitzonderingnbsp;als fundamentele eenheid der sociale verhoudingen aangetroffen.nbsp;De leden hiervan zijn door zakelijke belangen met elkaar verbonden»nbsp;doch van meer betekenis is de ideeële band. Het gezin bestaat uit

133

-ocr page 148-

een gelijkgerechtigde man en vrouw, met een wederzijdse genegenheid, met liefde voor hun kind en genegenheid van de kinderen voor hun ouders. Uit de „Staat van gegevens” onder het hoofd „echtelijke verhoudingen” en „verhouding ouders—kind” komt dit ondubbelzinnig naar voren.

Goede gezinsverhoudingen zijn een bewijs ervoor, dat de bestaande vorm van samenleving tussen de geslachten bevrediging schenkt en zo mogen we uit het bestaan van dergelijke verhoudingennbsp;bij de „ethnologische oervolken” concluderen, dat zij ten aanziennbsp;van de samenlevingsvorm, in casu die van het monogame gezin,nbsp;zich bevredigd achten. Een algemeen streven naar een andere vorm vannbsp;samenleving’; uilen we derhalve niet of nagenoeg niet bij hen vinden.

We constateerden bij de behandeling der „ethnologische oervolken” dat hun huwelijk altijd begon als een monogame verbintenis. Wanneer polygynie bij hen voorkwam, was het steeds doordat denbsp;man er nog een vrouw bijnam. Dergelijke omstandigheden zullennbsp;wel algemeen zijn, maar in het kader van deze studie doet dit niet ternbsp;zake. Het huwelijk begint dus bij de „ethnologische oervolken” alsnbsp;een monogame verbintenis. In voorgaande alinea werd geconcludeerdnbsp;dat er geen algemeen streven naar een andere vorm van samenlevingnbsp;bij hen is te vinden, en daarom zullen hun in oorsprong monogamenbsp;huwelijken monogaam blijven.

Bij de behandeling der verschillende volken kwam meermalen de opvatting van verscheidene schrijvers naar voren, dat de monogamie te verklaren zou zijn door de geringe sociale differentiatie, hetnbsp;vrouwentekort of de armoede in de jagers- en verzamelaarsgemeenschap. Hierdoor zouden de mannen niet in staat zijn nog een tweedenbsp;vrouw te verkrijgen en te onderhouden. Men maakte in deze denbsp;fout, om hetgeen inderdaad als een beletsel voor de polygynie moetnbsp;worden gezien, op te vatten als een verklaring voor de monogamie.nbsp;Dit is onjuist, omdat er nog andere verhoudingen tussen de geslachten mogelijk zijn. We behoeven slechts te wijzen op die, welke denbsp;evolutionist Morgan noemt. (Inleiding blz. i en 2).

De monogamie vindt bij de „ethnologische oervolken” haar verklaring in de bevrediging, welke deze samenlevingsvorm geeft, zowel in psychisch als in sociaal opzicht.

In de Inleiding werd uiteengezet, dat typische overeenkomsten als verwantschapscriteria opgevat het mogelijk maken om oercultuurnbsp;III te leren kennen. We constateren, dat de door de cultuur-his-

134

-ocr page 149-

torische ethnologie naar voren gebrachte vrije huwelijkskeus, geringe frequentie der echtscheiding en de monogamie niet kunnen geldennbsp;als verwantschapscriteria, omdat zij niet typisch zijn en zich latennbsp;verklaren uit het huwelijk zelf. Evenmin was het mogelijk anderenbsp;verschijnselen, welke voortvloeien uit het huwelijk, te leren kennen,nbsp;die dusdanig typisch waren, dat culturele verwantschap tussen denbsp;„ethnologische oervolkenquot; aangenomen moet worden.

De overeenkomsten, die we vonden aangaande het huwelijk bij de behandelde volken laten zich verklaren als gevolgen van overeenkomstige werkoorzaken. Met deze werkoorzaken bedoelen we denbsp;geslachtelijke neigingen. Het behoort niet tot de taak van de ethnologie deze te bestuderen, dit ligt op het terrein der psychologie. Wèlnbsp;kan de ethnologie ter kennis brengen hoe de geslachtelijke neigingennbsp;zich manifesteren bij de verschillende primitieve volken.

Deze neigingen hebben we bij de jagers en verzamelaars door de vrije keuze leren kennen als een streven van man en vrouwnbsp;om bij elkaar te komen. De echtelijke verhouding geeft aan dezenbsp;strevingen ook een ideeële inhoud door de wederzijdse genegenheid1nbsp;Het blijvend monogaam huwelijk doet wel uitkomen, dat de geslachtsdaad als resultante van alle geslachtelijke neigingen hierinnbsp;haar bevrediging vindt.

Wanneer deze geslachtelijke neigingen overeenkomen bij volken, die wonen in de uiteinden der continenten en in geïsoleerde gebieden,nbsp;ligt het, daar iedere aanwijzing voor een overeenkomstige unilineairenbsp;evolutie onafhankelijk van elkaar ontbreekt, voor de hand aan tenbsp;nemen, dat zij deze reeds bezaten vóór zij zich van uit hün oor-sprongsgebied over de wereld gingen verspreiden.

SAMENVATTING.

De cultuur-historische ethnologen, met name W. Schmidt en W. Koppers, geven in hun uiteenzettingen over het huwelijk bij de jagersnbsp;en verzamelaars een te gunstig oordeel.

De overeenkomstige huwelijksopvattingen bij de behandelde volken bewijzen geenszins culturele verwantschap, maar wordennbsp;verklaard door overeenkomstige geslachtelijke neigingen.

Deze overeenkomst laat zich verklaren door aan te nemen, dat deze neigingen reeds eigen waren aan de individuen in het oorsprongs-gebied der behandelde volken vóór hun verspreiding over de wereld.

*) Band VII, blz. 207. 1) Statis-

135

1

Tijdschr. K.N.A.G. 1931, blz. 373. tisch Zakboekje voor N. I. 1937, blz. 12.

-ocr page 150-

LITTERATUURLIJST

Agostini, A. M. de. Zehn Jahre im Feuerland. Leipzig, 1934.

Andeiessen, W. F. Afrikaanse Dwergvolken (T.K.A.G.) 1887.

Annandale, Nelson and H. C. Robinson. Fasciculi Malayensis. London, 1903.

Arbousset, T. et F. Daumas. Relation d’un voyage d exploration au Nord-Est de la Colonie du Cap de Bonne-Espérance. Paris, 1842.

Babault, Guy. Les Bativa. L’Anthropol. 40 (1930).

Bachofen, J. Das Mutterrecht, eine Untersuchung über die Gynakokratie der Alten Welt nach ihrer religiosen und rechtlichen Natur. Stuttgart,i86i.

Barns, A. An African Eldorado (The Belgian Congo). London, 1926.

Barrow, John. Travels into the Interior of Southern Africa. London, 1801 — 1804.

Baumann, H. Vaterrecht und Mutterrecht in Afrika. Zeitschrift ftir Ethnologic. 1926.

Bebel, a. Die Frau und der Sozialismus. Stuttgart, 1923.

Bergh, L. J. van den. On the trial of the Pigmies. London, 1922.

Beveridge, P. The Aborigines of Victoria and Riverina. Melbourne, 1889.

Bille, S. Reise der Galathea, 1845.

Bleek, D. F. Buschmanner von Angola. Arch. f. Anthr. N. F. XXI (1927).

Bleek, D. F. The Mantis and his friends. London, 1923.

Bleek, D. F, The Naron, a Bushman tribe of the Central Kalahari. Cambridge, 1928.

Bleek, W. H. I. and L. C. Lloyd. Specimens of Bushmans folklore. London, 1911.

Blumentritt, F. Beitrage zur Kenntnis der Negritos, aus spanischen Mis-sionsberichten zusammengestellt. Zeitschr. d. Gesellsch. f. Erdkunde. XXVII (1892).

Blumentritt, F. Mittheilungen über die Negritos und die Kopfjagerstamme des nördlichen Luzon. Globus XLV (1882).

Blumentritt, F. Die Negritos von Baler. Mitth. der k.k. geogr. Ges. Wien. XXVII {1884).

Blumentritt, F. Die Negritos am Oberlaufe des Rio Grande de Cagayan. Mitth. der k. k. geogr. Gesellsch. Wien. XXXVI (1893).

Blumentritt, F. Die Negritos der Philippinen, Globus XLVIII, (1885).

Blumentritt, F. Die Negritos von Alabat. Globus LXI (1892).

Blumentritt, F, Versuch einer Ethnographic der Philippinen. Gotha, 1882. Petermanns Mitteilungen. Ergangsheft 15 (1881—82). No. 67.

Bornemann, F. Die Urkultur in der Kulturhistorischen Ethnologic. Mod-ling, 1938.

Bridges, Thomas. Das Feuerland und seine Bewohner. Globus XLVII (1885).

Brown, A. R. The Andaman Islanders. Cambridge, 1922.

Browne, J. Penman. The Upper Ituri. The Scott. Geogr. Magazine. 23 (1907)*

Bulmer, j. Artikel in R. B. Smyth’s; The Aborigines of Victoria. London, 1878.

Burchell, W. j. Travels in S. Africa. 1824.

Burgt, j. M. M. V. D. Un grand Peuple de I’Afrique équatoriale. Bois-le-Duc, 1904.

Burrows, G. The Land of the Pigmies. London, 1898.

Campbell, John. Travels in South Africa. London, 1822.

Casati, G. Zehn Jahre in Aquatorialafrika. Bamberg, 1891.

136

-ocr page 151-

Chaillu, Paul B. du. A Journey to Ashangoland. London, 1867.

Chapman, J. Travels in the Interior of South-Africa I and II. London, 1868.

Chauncy. Notes and anecdotes of the aborigines of Australia. In Smyth, R. B.: The Aborigines of Victoria. London, 1878. Vol. II. Pag. 221 e.v.

Cooper, John M. Analytical and critical Bibliography of the Tribes of Tierra del Fuego and adjacent Territory. Washington, 1917.

Crampel, P. Les Bayages, petits hommes de la grande forêt équatoriale. Compte rendu des Séances de la Société de Géogr. 1890.

CuRLÉ, L. Les moeurs des Boschimans. L’Anthropologie 28 (1917).

CuRR, E. M. The Australian Race. Melbourne and London, 1886.

CuRR, E. M. Recollections of Squatting in Victoria. Melbourne, 1883.

CZEKANOWSKI, J. Forschungen im Nil-Kongo-Zwischengebiet, Band VI, 1924.

Darwin, Charles. De afstamming van den Mensch. 1885.

David, J. Notizen über die Pygmaen des Ituriwaldes. Globus 86 (1904).

David, J. Über Pygmaen am oberen Ituri. Globüs 85 (1904).

Dawson, J. Australian Aborigines. Melbourne, 1881.

Deschamps, e. Au Pays des Veddas. Paris, 1892.

Dobson, G. E. On the Andamans and Andamanese. 1875.

Dornan, S. S. Pigmies and Bushmen of the Kalahari. London, 1925.

Douet, M. L. Les Babingas ou Jadingas. L’Ethnographie. Buil. de la Soc. d'Ethn. de Paris. N.S. no. 2 (1914).

Ehrenreich, P. Beitrage zur Völkerkunde Brasiliens. Berlin, 1891.

Eickstedt, e. V. Die Indien-Expedition des Staatlichen Forschungsinstituts für Völkerkunde in Leipzig. Anthropologischer Anzeiger. 1927.

Elkin, A. P. The Australian Aborigines. London, 1938.

Engels, F. W. Der Ursprung der Familie, des Privateigentums und des Staates, 26e druk. 1928.

Evans, I. H. N. The Negritos of Malaya. Cambridge, 1937.

Evans, I. H. N. Papers on the Ethnology and Archaeology of the Malay Peninsula. Cambridge, 1927*

Evans, I. H. N. Studies in Religion Folk-lore and Custom in British North Borneo and the Malay Peninsula. Cambridge, 1923.

Fischer, H. Th. Contactmetamorfose. Tijdschr. K.N.A.G. 1941.

Fischer, H. Th. Het heilig huwelijk van hemel en aarde. diss. Ütrecht, 1929.

Fischer, H. Th. Inleiding tot de volkenkunde van Nederlands-Indië. Haarlem, 1940.

Fischer, H. Th. e.a. Van verre Volken. Utrecht, 1939.

Fison, L. and A. W. Howitt. Kamilaroi and Kurnai. Melbourne, 1880.

Frazer, J. G. Totemism and Exogamy. London, 1910.

Fritsch, G. Die Eingeborenen Siidafrikas. Breslau, 1872.

Geil, E. W. A Yankee in the Pigmy Land. London, 1905.

Gennep, A. van. Mythes et Légendes d’Australie. Paris, 1906.

Graebner, F. Methode der Ethnologie. Heidelberg, 1911.

Grau, Rud. Die Gruppenehe. Leipzig, 1931.

Green, J. The Aborigines of Victoria. Artikel in Smyth, R. B. vol. I. London, 1878.

Grosse, E. Die Formen der Familie und die Formen der Wirtschaft. Freiburg, 1896.

Grubauer, U. Negritos. Ein Besuch bei den Ureinwohnern Innermalakkas. Petermanns Mitt. 51 (1905)*

Günther, H. F. K. Formen und Urgeschichte der Ehe. München, 1940.

Gusinde, M. Die Feuerland-Indianer. Mödling bei Wien, 1931—1937gt;

Gusinde, M. Vierte Reise zum Feuerlandstamm der Ona und erste Reise zum Stamm der Alakaluf. Anthropos. 18—19 (1923—24).

Haddon, a. C. The Pygmy question. In: A. F. R. Wollaston, Pygmies and Papuans. London, 1912. Pag. 303—321.

Harrison, J. J. Life among the Pigmies of the Ituri forest. London, 1905.

Hobhouse, L. T., G. C. Wheeler and M. Ginsberg. The Material Culture and Social Institutions of the Simpler Peoples. London, 1930.

Hoegen, a. W. Over den zin van het huwelijk. Diss. Nijmegen, i935*

137

-ocr page 152-

Howitt, a. W. Australian Group Relations; Smithsonian Report, 1883. Howitt, a. W. The Native Tribes of South-East Australia. London, 1904.nbsp;Howitt, A. W. The Native Tribes of South-East Australia. Folk-lore 17 (1906).nbsp;Hutereau, a. Les Negrilles de 1’Uele et de I’Ubangi. Congo 5 (1924). Tom. I.nbsp;Hutereau, a. Notes sur la vie familiale et juridique de quelques populationsnbsp;du Congo Beige. Brussel, 1909.

Annales du Musée du Congo. Ethnographie et Anthropologie. Série III. Tom. I. Ease. I.

Hyades, P. et J. Deniker, Mission scientifique du Cap Horn. Paris, 1882. Immenroth, W. Kultur und Umwelt der Kleinwiichsigen in Afrika. Leipzig, 1933*

Jadin, J. Groupes sanguins des Pygmees et des Nègres de ITturi. Anthro-pos 31 (1936).

Johnston, H. H. George Grenfell and the Congo. London, 1908.

Johnston, S. H. H. The Pygmies of the Great Congo Forest. Ann. Report of the board of regents of the Smiths. Institution f or 1902. Washington, 1903.nbsp;Kaberry, Ph. M. Aboriginal Woman. London, 1939.

Kaufmann, H. Die Auin. Mitt. a. d. D. Schutzgebieten 23 (1910).

King and Fitz Roy. Voyages of the Adventure and Beagle, 1839.

Kohler, J. Zur Urgeschichte der Ehe. Zeitschrift fiir vergleichende Rechts-wissenschaft 12 (1897).

Koppers, W. Die Anfange des menschlichen Gemeinschaftslebens im Spiegel der neueren Volkerkunde. München-Gladbach, 1921.

Koppers, W. Ehe und Familie. Handwörterbuch der Soziologie. Bd. I. Stuttgart, 1931.

Koppers, W. La Familie chez les peuples primitifs. Semaine Intern. d'Ethn.

Rel. 5e Session Luxembourg, 1929. Paris, 1931.

Koppers, W. Unter Feuerland-Indianern. Stuttgart, 1924.

Lang, A. Custom and Myth. London, 1885.

Lebzelter, V. Rassen und Kuituren in Süd- und Siidwestafrika. Leipzig, 1930—34.

Lebzelter, V. Weltanschauung und Familie bei den Buschmannern. Semaine intern. d’Ethnologie religieuse Ve Session Luxembourg Sept. 1929. Paris,nbsp;1931.

Lenz, O. Skizzen aus Westafrika. Leipzig, 1878.

Lenz, O. Über Zwergvölker in W. Afrika. Mitt, der k.k. geogr. Gesellsch. Wien, 21 (1878).

Leo XHI. Encycliek „Arcanum”, 1880. Over het Christelijk Huwelijk. Lloyd, A. B. In Dwarf Land and Cannibal Country. London, 1900.

Logan, J. R. Memorandum on the various Tribes inhabiting Penang and Province Wellesley. 1881.

Lothrop, S. K. The Indians of Terra de Fuego. New York, 1928. Contributions from the Museum of the Amer. Indian Heye Foundation. Vol. X. Lowie, R. H. Primitive Society. New York, 1920.

Lowis, R. F. The Andaman and Nicobar Islands. Census of India, 1911. Vol. II. Calcutta, 1912.

Lumholtz, C. Among Cannibals. London, 1889.

Maclennan, j. F. The Patriarchal Theory. London, 1885.

Maclennan, j. F. Studies in ancient history. London, 1886—’96.

Maes, J. et O. Boone. Les Peuplades du Congo Beige. Bruxelles, 1935. Mairon, a. Eine Untersuchung über die Erziehung bei den primitiven Vólkern der niederen Jager und Sammler. Diss. München, 1928.nbsp;Malinowski, B. The family among the Australian aborigines. London, 1913.nbsp;Malinowski, B. Kinship. Man. 30 (1930). No. 17.

Malinowski, B. Sex and Repression in Savage Society. London, 1927* Man, E. H. On the Aboriginal Inhabitants of the Andaman Islands. London, 1882.

Martin, R. Inlandstamme der malaiischen Halbinsel. Jena, 1905.

Mathews, R. H. The bora or Initiation ceremonies of the Kamilaroi tribe. Journal of the anthrop. Inst, of Gr. Br. and Ireland 24 (1895); 25 (1896).

138

-ocr page 153-

Mathews, R. H. The Burbung of the Wiradthuri tribes. Journal of the anthrop. Inst, of Gr. Br. and Ireland. 25 (1896); 26 (1897).

Meyer, A. B. Ueber die Negritos oder Aëtas der Philippinen. Dresden, 1878. Meyer, A. B. Die Philippinen. Dresden, 1893.

MiGEOD, Fr. W. H. a Talk with some Garboon Pigmies. Man XXII (1922). Migeod, Fr. W. H. Across Equatorial Africa. London, 1923.

Mitchell, Major T. L. Three Expeditions into the Interior of Eastern Australia. London, 1838.

Morgan, D. J. L’Homme. 1885.

Morgan, L. H. Ancient society. London, 1877.

Morgan, L. H. Systems of consanguinity and affinity of the Human family, Washington, 1871.

MOSZKOWSKI, M. Bei den letzten Weddas. Globus 94 (1908).

Müller-Lyer, F. Die Familie. 1912.

Mundt-Lauff, T. Die Negritos der Philippinen. Forschung und Kritik. D. Geogr. Blatter I (1877).

Mundt-Lauff, T. Die schwarze Urbevölkerung des Philippinen und Moluc-cenarchipel. Die Natur. 1879.

Nippold, W. Rassen- und Kulturgeschichte der Negrito-Völker Südost-Asiens. Gottingen, 1936.

Panckow, H. Über Zwergvölker in Afrika und Süd-Asien. Ztschr. d. Ges. f. Erdk. Berlin. 27 (1892).

Parker, J. Dialect of the Ja-jow-er-ong Race. Artikel in R. B. Smyth, dl. II. Passarge, S. Die Buschmanner der Kalahari. Berlin, 1907.

Pius XI. Encycliek „Casti Connubii”. 1930. Over het Christelijk Huwelijk. Portman, M. N. A. History of our Relations with the Andamanese. Calcutta,nbsp;1899.

Post, A. H. Studiën zur Entwicklungsgeschichte d. Familienrechts. Oldenburg, 1889.

Quatrefages, Les Pygmees. Paris, 1887.

Ratzel, F. Anthropogeographie. 2 dlii. 1891.

Reclus, E. De mens van den Australischen bodem.

Reed, W. A. Negritos of Zambales. Manilla, 1904.

Regnault, H. Les Babenga. L’Anthropologic 22 (i9ii)*

Rivers, W. H. Kinship and social organisation. London, 1914.

Rivers, W. H. Psychology and Ethnology. 1894.

Ronhaar, j. R. De monogamie bij de zoogenaamde Pygmeeën. Tijdschr. K.N.A.G. 1931.

Ronhaar, J. H. Woman in primitive Motherright Societies. Amersfoort, 1929. Proefschrift Amsterdam.

ROY, A. LE. Les Pygmées. Les missions catholiques. 1897.

RoY, A. LE. La Religion des Primitifs. 5e ed. 1925.

Rütimeyer, L. Die Nilgalaweddas in Ceylon. Globus 83 (1903).

Sarasin, F. Reisen und Forschungen in Ceylon. Basel, 1939.

Sarasin, P. und F. Die Weddas auf Ceylon. Wiesbaden, 1896.

Schadenberg, A. Über die Negritos der Philippinen. Zeitschr. f. Ethn. XII (1880).

ScHEBESTA, P. Bambuti. Leipzig, 1932.

Schebesta, P. Erste Mitteilungen über die Ergebnisse meiner Forschungs-reise bei den Pygmaen in Belgisch-Kongo. Anthropos. 26 (1931). Schebesta, P. Die Efe-Pygmaen. Anthropos. 25 (1930).

Schebesta, P, Einheit und Ursprung und SteÜung der Pygmaen in der Geschichte der Menschheitsentwicklung. Anthropos. 31 (1936).nbsp;Schebesta. P. Meine Forschungsreise in Belgisch-Kongo 1929—30. Afrika.nbsp;IV (1931).

Schebesta, P. Gesellschaft und Familie bei den Semang auf Malakka.

Anthropos. 23 (1928).

Schebesta, P. Orang Ütan. Leipzig, 1928.

Schebesta, P. Mijn tweede expeditie naar den Congo. Katholieke Missiën. Jrg. 61.

139

-ocr page 154-

ScHEBESTA, P. Die Ituri-Pygmaen-Expedition. Anthropos. 25 (1930).

ScHEBESTA, P. Bei den Urwaldzwergen von Malaya. Leipzig, 1927.

ScHEBESTA, P. Vollblutneger und Halbzwerge. Mödling, 1934.

ScHEBESTA, P. Voyage d’exploration chez les Pygmées du Congo Beige. Congo. 12 (1931). Dl. I.

ScHiNZ, H. Deutsch-Südwest-Afrika. Oldenburg, 1891.

Schmidt, W. Familie. Handwörterbuch der Staatswissenschaften. Vierte Auflage 1926.

Schmidt, W. Die Forschungsexpedition von P. Schebesta. Anthropos. 20 (1925); 21 (1926).

Schmidt, W. Handbuch der vergleichenden Religionsgeschichte. Münster i. W., 1930.

Schmidt, W. Die Pygmaenvolker als alteste derzeit uns erreichbare Mensch-heitsschicht. Hochland XXIII. 1926.

Schmidt, W. Die Stellung der Pygmaenvolker in der Entwicklungsgeschichte des Menschen. Stuttgart, 1910.

Schmidt, W. en W. Koppers, Völker und Kuituren. Regensburg, 1924.

Schumacher, P. Expedition des P. P. Schumacher zu den Zentralafrika-nischen Kivu-Pygmaen. Anthropos. 22 (1927).

Schumacher, P. Die Expedition P. Schumacher’s von den Weiszen Vatern zu den Kivu-Pygmaen in Ruanda, Ost Afrika. Anthropos. 20 (1925).

Schumacher, P. Forschungsreise zu den Pygmaen in Ruanda (Ostafrika). Congo, 1925.

Schumacher, P. Forschungsreise des P. S. zu den zentralafrikanischen Kivu-Pygmaen. Anthropos. 23 (1928).

ScHURTZ, H. Altersklassen und Mannerbünde. Berlin, 1902.

ScHWEiNFURTH, G. lm Herzen von Afrika. Leipzig, 1874.

Seiwert, P. J. Die Bagielli. Anthropos. 21 (1926).

Seligmann, C. G. The Veddas. Cambridge, 1911.

Skeat, W. W. and C. O. Blagden. Pagan Races of the Malay Peninsula. London, 1906.

Smyth, R. B. The Aborigines of Victoria. Melbourne, 1878. 2 vols.

Soergel, W. Die Jagd der Vorzeit. Jena, 1922.

SouËF, Albert A. C. Notes on the Natives of Australia. In R. B. Smyth, The aborigines of Victoria. London, 1878. Vol. II.

Spencer, B. and F. J. Gillen. The native tribes of Central Australia. London, 1938.

Spittel, R. L. Wild Ceylon. Ceylon, 1924.

Stanbridge, W. E. General Characteristics .... of the Tribes of the Central Part of Victoria. Transactions of the Ethnological Society. London,nbsp;N. S. i (1861).

Starcke, C. N. Die primitive Familie. Leipzig, 1888.

Steinen, K. von den. Unter den Naturvölkern Zentral-Brasiliens. Berlin, 1894.

Stevens, H. V. Materialien zur Kenntnis der Wilden Stamme aus der Halb-insel Malaka. Berlin, 1892—94. 2 din.

Strehlow, C. und M. v. Leonhardi. Die Aranda und Loritja Stamme in Centr. Australien. Frankfurt a. M., 1907—1920. 5 din.

Stuhlmann, Fr. Mit Emin Pascha ins Herz von Afrika. Berlin, 1894.

SwETTENHAM, F. A. From Perak to Slim and down the Slim and Bernam Rivers. Journ. of the Straits Branch of the Royal Asiatic Soc. no. 5,1880.

Temple, R. C. The Andaman and Nicobar Islands. Census of India. 1901. III.

Theal, G. M. The Yello and Dark-Skinned People of Afrika South of the Zambesi. London, 1910.

Thomas, N. W. Kinship organisations and group marriage in Australia. Cambridge, 1906.

Thomas, N. W. The Native of Australia. London, 1906.

Trenk, O. Die Buschleute der Namib. Mitt. a. d. D. Schutzgebieten. 23 (1910).

Trilles, P. Chez les Fangs. Les Miss. cath. 1898.

140

-ocr page 155-

Trilles, P. Les Pygmées de la forêt équatoriale. Paris, 1932.

Vanoverbergh, M. Negritos of Eastern Luzon. Anthropos. 33 (1938). Vanoverbeegh, M. Negritos of Northern Luzon. Anthropos. 20 (1925).nbsp;Vanoverbergh, M. Negritos of Northern Luzon again. Anthropos. 24nbsp;(1929) 25 (1930).

Vedder, H. Die Bergdama. Hamburg, 1923.

Werder, P. von. Gemeinschaft und Individuum bei den Selk’nam. Saalfeld, 1935. Proefschrift Berlin.

Westermarck, E. History of human marriage. London, 1921.

Wheeler, G. C. The Tribe and Intertribal Relations in Australia. London, 1910.

Worcester, D. C. The Non-Christian Tribes of Northern Luzon. The Philippine Journal of Science, i (1906).

Worcester, D. C. The Philippine islands and their people. New York, 1898. Wundt, W. Völkerpsychologie. Bd. VII. Leipzig, 1917.

Yele. Andaman Islands. Encyclopaedia Britannica. ge ed.

141

-ocr page 156-

*


-ocr page 157- -ocr page 158-

-ocr page 159-

STELLINGEN

De opvattingen van de cultuur-historische ethnologen W. Schmidt en W. Koppers omtrent het huwelijk bij de jagers en verzamelaarsnbsp;hebben een ontwikkeling doorgemaakt.

II.

Het leviraat bij de jagers en verzamelaars spruit voort uit de zorg voor het kind.

III.

De m.i. juiste opvatting van Günther, dat: „. • • • die Einehe erscheint als eine Familienform, die nicht nur urtümlichen Lebens-umstanden am besten angemessen ist, sondern die auch am bestennbsp;der Erhaltung einer Menschengruppe dient. Die Promiskuitat, dienbsp;Gruppenehe und die Mehrehe sind gegenüber urtümlichen Lebens-verhaltnissen mehr oder weniger erhaltungswidrig, die Einehe hin-gegen erhaltungsförderlich”, rechtvaardigt niet zijn conclusie hieruit,nbsp;dat: „Die menschliche Ehe ist das Ergebnis einer bestimmten Aus-lese innerhalb einer vormenschlichen Art.” (H. F. K. Günther,nbsp;„Formen und Urgeschichte der Ehe”, 1940, blz. 251).

IV.

Bij de vestiging van agrarische bedrijven op gewonnen cultuurgrond dient men zich meer te laten leiden door sociale noodzaak dan door rentabiliteitsoverwegingen.

Ten onrechte meent Supan, dat de tegenstelling tussen de rechter Berg- en linker Weide-Oever aan de benedenloop der Wolga uitsluitend aan de werking der aardrotatie (Baerse wet) zou zijn toe tenbsp;schrijven. (Grundzüge der Physischen Erdkunde, ye druk, Bd. II,nbsp;blz. 203.)

-ocr page 160-

VL

Ten onrechte besteedt Stapel in zijn „Geschiedenis van Neder-landsch-Indiëquot;, 1930, veel meer aandacht aan het Cultuurstelsel dan aan de Agrarische Wet van 1870 en haar gevolgen (blz. 275—291).

VIL

De begrippen grove en netto-vervangingsfactor dienen behandeld te worden in de hoogste klas der Middelbare School bij de socialenbsp;geographic van Nederland.

VIII.

Het is wenselijk, dat in de hoogste klas van het Gymnasium de sociale geographie van Nederland behandeld wordt.

-ocr page 161- -ocr page 162- -ocr page 163- -ocr page 164-