VAN DE
_ _ etkunftrafreel verbeeld’t verzengt Guineèsgeweft, Daar ryft de Heilzon op ten dienfte der Barbaaren:nbsp;Het fchip bezeilt de kuft, van Texel uirgevaaren ,nbsp;Geleid door d’ Engel Gods, daar yder ’c oog op vefl-.
O wakk’re Hemeltolk! vertoont g’ ons tot ons beft Het Euangeliwoord ? die Goddelyke Waaren,
Bied g’ ons dat heilgoed aan ? ons, teed’re Chriftenfehaaren Dus roept- het volkals in verwondering ten left’.
Men ziet hen by *t^kafteel hun pligt met liift verrigten, De laading in de boot, daar uit in ’t vaartuig ligten.nbsp;Dat om de linkerhoek legt met beflaage zeil.
Zo wil God Chams geflagt ook zyn genaa betoonen j Daar vvy, als Japhets kroort , de tent van bem bewoonen:nbsp;Zo wort het fterk D’Elmicn’cen fchoon kafteel van Heil,
BRANDYN RYSER, MeeJ. Stad,
-ocr page 3-STAATKÜNDIG-GODGELEERD ONDERZOEKSCHRIFT
De Slaverny, als niet ftrydig tegen de Chrijlelyke Vryheid,
WELK
ONDER HET GEHENGEN VAN DEN ALGENOEGZARfEN GOD,
En de VoorzittJnge van den Hoog-Eenv'aarden cn Wyd-Beroemden Heere
DóBor der HeyUge Godgeleerdheid; ProfeJJor in dezelve tfetenfchap, en in de Kerkelyke GefchiedeniJJen, inde HoUandfche Univerfiteit; en Predikantnbsp;in de Gemeente des HERREN te LEIDENy
Aan ecne opentlykc en gcmatiedc beproeving onderwerpt
JACDBUS ELISA JOANNES CAPITEIN, een Moor uyt Africa.
ÜythetLatyn vertaalt door HIERONYMUS de WIUHEM.
-- -
-Lr ,
:¦ JntmlrJc Inv cL SculfUT
Te Leyden, «'ey P H Ï L I P P Ü $
Te Amsteldam, ^byGERRIT de GROO
-ocr page 4- -ocr page 5-AAN DE
beugdltefenve, en godvruchtige
JUFFROUW, MEJUFFROUW
WEDUWE WYLEN DEN WEL-EERWAARDEN
H E E R E
JOHAN PHILIP MANGER,
WAARDIGEN DIENAAR VAN GODS GEMEENTE IN ’s GRAVENHAGE,
WORD DEZE OVERZETTING, UYT AANMERKING VAN HAAR WEL-EDLES VRIENDELY-KE GENEGENHEID TOT DEN SCHRYVER, en WEL INZONDERHEID, WEGENS HETnbsp;IN DE VOORREEDEN GEPLAATST TREUR-DIGT,
ten GERINGEN BLYKE van SCHULDIGE HOOGAGTING, OrcEDRAGEN DOOR
. nbsp;nbsp;nbsp;Den Vertaaler.
-ocr page 6- -ocr page 7-et is nu’ reefs meer dan vier jaaren geleeden, dar ik, uyt de Haagfchenbsp;^ Schooien tot het hooren der Aca-dcmifche leflen bevordert, eene Re-^ den voering over de Roepmg der Hei-derien^ naar de kragten van eenennbsp;jongeling , had opgcftclc. Deze hebnbsp;ik dus in drie (lukken verdeelt, dat het eerjie leerde;nbsp;dat ’er beloften aangaande de Roeping van'Japhetsennbsp;Chams Nakomelingen in het waarc Woord van Godnbsp;gevonden wierden. Het t':veede deel bevfees: dat, hoewel deze Roeping der Heidenen gezegt word bereidsnbsp;in het Nieuw Teftament gefchied te zyn, men eg-ter begrypen moet, dat dezelve alleen ten deele isnbsp;ten uytvoere gebragr, en voor het overig in haarenbsp;volheid verwagt word. Het derde gedeelte toonde aan :nbsp;op welke wyzen deze zaak, indien zy nog verwagtnbsp;wierd , zoude komen. Onder deze derde rang hebnbsp;ik eerft, als te» algemeenen grondflage der gehec-
Ic
-ocr page 8-Ie zaakcj gelegt, dat God met onophoudelyke fmee*-kingen zo lang gebeeden werde, tot hy zelf zy.n Woord , gepaart me't de overvloedige gaven van denlt;nbsp;Heiligen Geeft , laate verkondigen onder die Heidenen, die„ tot nog toe , zelfs het gerugt daar vannbsp;niet gehoort hebben. Vervolgens heb ik de middelennbsp;zelve j.door welke wel in agt te neemeR j dit Godenbsp;zeer aangenaam werk kan ondernomen en voortgezecnbsp;worden , in ’t gemeen verdeelt in vier foorten r waarnbsp;van de eerfte de nootzakelykheid der kenniffe van dienbsp;taaien inprent) in welke wy handelen kunnen met denbsp;Heidenen, die tot den Ghriften Godsdienft te bewegen zyn. De tweede vereifeht, dat, alamp; men tot die-Volken gekoomen is, eene bequaame plaats tot hetnbsp;houden der vergaderinge geftelt worde; of,, indiennbsp;’er al eene mogt zyn, dat dezelve naaramp;ig tot dit gebruik worde aangewend. Voorts wees de derde aan ,nbsp;dat men op alle wyzen eenen gemeenzamen ommegang met deze Menfchen moeft zoeken, op dat zynbsp;zo kennende de verwonderlvke aangenaamheid dernbsp;Chriftelyke Broederfchaptot dezelve verlokt werden. Eyndelyk, dewyl dit alles niet zonder Leeraars;nbsp;kan worden uyrgevoerd, vereyft de vierde foort ern-ftiglyk , dat in de Hooge Schooien werden bequaam.nbsp;gemaakt,, en van daar naar de Heydenen gezondennbsp;Menfchen, éie begaaft met eene byzonderegckerdheidlnbsp;en Godsvrugt ^ en afkeerig inzonderheid van de gierigheid en heerszugc, de elcndelingen niet affchrik-ken door de ftrengheid van het gebied, maar bew^e-gen door zagtmoedigheid. Maar nu, wanneer ik,nbsp;door de aaribiddelyke guafts ea hulpe des Aller-
koog^
-ocr page 9-VOORREDE N.
hoogften, in het kort den loop myner letter-oeffe-ningen op de Hooge School zal eindigen, zal ik tfagten in deeze Voorreden, uyc alles, ’c welk iknbsp;toen gezegc hebbe, af te leiden,
I. nbsp;nbsp;nbsp;In ’c gemeen , dat die pligt op alle waare Chride-nen ligt, de middelenj welke deze Roeping dernbsp;Heidenen onder Gods bylland kunnen vervroegen ,nbsp;naarftig, het zy door zig zelven, of door andere,nbsp;te gebruyken.
II. nbsp;nbsp;nbsp;Dog dat dit in het byzonder aan zulken is 'aanbevolen , die eenige nadere betrekking tot het een ofnbsp;ander Heidens Volk hebben , uyt wiens midden zynbsp;zelve tot het Chriftendora bekeert zyn. ’T welk mennbsp;dan ziet gebeuren, als zy zig zelven aanbieden, omnbsp;naar de Heidenen gezonden te worden.
Niemand zal zulks van de Waare Ghriftenen, zo in het algemeen befchout, ligtelyk ontkennen. Deeze im-jiiers zyn tot het met alle magt en liefde uytvoerennbsp;van dit Gode zeer aangenaam en ten zynendienftegè-fchikt werk, te gelyk verbonden, en verpligt (indien zy den aart der Huyshouding des Nieuwen Ver-bondsj indien zy den brandenden yver der Apoftelennbsp;cn Apoftolifche Mannen tot deze zaak^ indien zynbsp;eyndelyk de tydeli, welken wy beleeven, behoorlylcnbsp;inzien en onderzoeken) zo dat zy van zelfs bekennen , dat deze laft hpn is opgclegt. Want onder denbsp;kentekenen, door welke de Hirishouding des Nieuwen Verbonds van die des Ouden word onderfchei-den, is geenzins de minfte, dat de Godsdienft niocnbsp;langer aan eene plaats, of volk, moeft zyn vaPtge-maakt. Dit dog ontmoet men in de Rolle der Voorzeg-
B nbsp;nbsp;nbsp;' gin-
-ocr page 10-10
gingen telkens voorfpclt. Hofeas zegt: Ende ik zal zeggen tot Lo-ammi^ gy zjt myn volk. (*’) En bynbsp;joel keil: men : Ende daar na zal het gefchieden^ dat ihnbsp;myyien Gecji zal uytgieten op alle vlees. Beide deze voorzeggingen heeft Petrus, vervult zynde met dennbsp;Heiligen Geeft, op onze zaak met de allerduydelyk-fte woorden tóegepaft. En voor allen moeft Zachariasnbsp;niet worden overgeflagen, ('*} zeggende: te dien dagenbsp;zal de HEERE^ een zyn y ende zyn naam een. Van ditnbsp;alles dog is dit de oorzaak , en deze de reden, datnbsp;de Meffias, in dien tyd in de Wereld te zenden,, eennbsp;zeer wyd, en tot aan het eynde der aarde uytgeftrektnbsp;Ryk, van zynen Vader, als hy zyne ziele tot eennbsp;fchuldofFer gcftelt zoude hebben, ontfangea zou:nbsp;gelyk de Koninglyke Digter, op eenen hogen ftylnbsp;voortdravende, d^e Heerlykheid van dit Koningryk,nbsp;en van defzelfs Burgers en Paaien, met levendigenbsp;verwen, affehildert: als hy met eene welfprekende.nbsp;tong van den MefllaS opzingt, (') Ende hy falheerjchennbsp;van de z^e tot aan de zee, ende van de rivieren tot aannbsp;de einden dér aarde y enz. Hierom , wanneer hy pp dennbsp;voorgezegden tyd in de Wereld gekomen was, heeftnbsp;hy. wel den zetel van zyn geeftelyk Ryk geftelt opnbsp;Zion, den Berg van Gods Heyligneid, daar zo vee-le, als ’eronder de Jooden de vertrooftinge Ifraelsnbsp;afwagteden, zyn aangenoomen: maar evenwel zo,dat
(a) Hoofdft. ïi- (b) Hoofdih 2; iS. (g) i P^tr. i: lo. en Mand. 2: 39.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(d) Hoofdft. 14; 9.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(e) Pi. 7»- geheel, en in
zonderheid vers 8.
-ocr page 11-VOORREDEN.
hy zynen Toehoorderen geftadig inprentende, dat het evenveel was^ van ‘t^at'volk, ofm wat land y God ondernbsp;de Nieuwe Huyshoudmg gedient word, als het maar mnbsp;Geeji en fVaarhetdgefchted, zyne Leerlingen, niet al-leen door het geheel Ifraelitifch Land, om te Prediken, heeft uytgezonden, maar ook gewilt, dat zy,nbsp;zonder eenig onderfcheid te maken, alle Volken zouden bezoeken. Die, het Woord van- hiirinen Heernbsp;cn Koning gehoorzamende, alle levcnsgevaaren metnbsp;heldenmoet veragt , en hunne goederen met grootcnbsp;vreugd verlaten hebben , om zo een ieder tot hetnbsp;Geloof te bewegen: tot dat de Volheid der Heidenen in het Geeftelyk Koningryk van Chriftus zoudenbsp;ingaan, en gants Ifrael zalig worden. En hoe groetnbsp;een yver ’er onder de Apoftelen geweeft is , waarnbsp;door de een den anderen, in het volbrengen van dezen pligt, tragte voorby te ftreven, kan overvloedignbsp;gez-ien worden in Barnabas en Paulus, welker geheu-geniflb in de Heilige Bladeren in verhevenen en tenbsp;gelyk eeuwigen lof overvloedig is: als zy gezegtnbsp;worden (*_) hunne zielen te hebben overgegeven voor dennbsp;naam van onzen Heere Jezus Chrijius. De voet flappennbsp;der Apoftelen hebben, fchoon zy ook der gramlchap-pe van de vyaWlen der waarheid, en verfcheidene py-nigingen wierden ten doele geftelt, de Apoftolifchcnbsp;mannen met luft nagevolgt, hoedanige zyn Timo-theus, Titus, Clemens de Romein, l^olycarpus van
Smir-
(a) Hand. jy. i6.
-ocr page 12-12
Smifne , Quadrarus , Ignatius, en anderen, welker Gefchiedenis Willem Gave, benevens andere Geleerde Mannen, befchreven heefr.
Wat Chriften nu , irv wiens binnenfte ziels-gedag-ten de betekenis van dezen naam, zo als het be-lioorc , diepe wortelen gefchoten heeft , zoude niet wenfchen, deze Gode zeer aangenaame Grondlegge-ren van Chriftus Kerk na te volgen: byzonder, innbsp;in onzen tyd en eeuw, in welke de Kerk niet meer,nbsp;als eertyds, van rontfom benaauwt word , maar waarnbsp;in eene groote en kragtige deur geopent is, doornbsp;v/eike de geheymeniflen 'van het Euangelium zelfsnbsp;den Overzeefchen bekent w'orden, tot welken, toenbsp;op dezen dag met de dikfte duifternis der onweten-heid bedekt zynde , het gerugt van. Chriftus nognbsp;niet gekomen is. Zeker , die, door Gods verwon-dcrlyke voorzienigheid en goedheid , uyt het Heidendom rot het Chriften geloof overgebragt ,. dernbsp;voortzettinge van het Euangelium kunnen nuttignbsp;zyn , moeten zig op die zorg en overdenking- toeleggen. Want, behalven dat ook de natuur van zelfsnbsp;allen te binnen-brengt , dat zy dengenen, die aannbsp;hun' door eene naauwere verbintenis verknogc zyn,nbsp;trogten ten nutte re zyn, is het uyt de zending dernbsp;..^portelen kiaarblykelyk, dat zy , alvorens tor de. Hei-denfehe Volken , om het Eiiangdium re verkondigen,nbsp;over te gaan , het heil van hun volk, de Jood,en,nbsp;moeften bezorgen, volgens het (‘‘J bevel des Heylandsnbsp;zelve. Hierom dage ik altoos, dat ’er eene zeer groote
(a) Matdi, 10: 0.
-ocr page 13-te nootzaake op my gelegt was, om te ceniger tyd mynen Lands-genooren van nut te zyn. Eene zeernbsp;groore noodzake, zeg ik. En met regt! Want God ,nbsp;die te pryfen is in alle eeuwigheid, heeft ray, naarnbsp;de ondoorgrondelyke rykdommen zyner wysheid ennbsp;gedagten, niet alleen uyt Africa in die gelukkig Nederland, gebragt , maar my ook, den Beteren Gods-dienfte toegewyd zynde, m de eerfte beginzelen dernbsp;v/etenfehappen doen onderwyzen. Geen Chrjften zalnbsp;ray qualyk neemen , dat ik, te dezer plaatze, denbsp;voorzienige zorge Gods , aangaande my en mynenbsp;Letter-ceffeningen , de voornaamfte hoofdzaaken aan-rocrende, in ’c kort befchryve. Een kind van fevennbsp;of agt jaaren , het zy in den oorlog, of door eenignbsp;ander .toéval, van myne Ouders berooft zynde, wierdnbsp;ik v-erkogt aan den Wakkeren Schceps-bevelhebbernbsp;Arnold Sreenhart, wanneer hy, om den Slavenhandel , aan eene zekere plaats van Africa, de Riviernbsp;van S. jindreas genoept, geland was: gelyk dieAan-z.ienlyke Man, wanneer ik. laaifl: te Middelburg was,nbsp;my zelf verhaalt heeft.
h^eze , van die plaats naar het Kafteel D’Elmina ,,en van daar naar Chama, gekeert zynde , heeft my vereertnbsp;aan zynen Vriend, tegenwoordig mynen ten hoogdennbsp;te eeren, en met eene kinderlyke liefde te beantwoorden Weldoender en Befcliermheer, Jacob van Goch:nbsp;die toen ter tyd zeer Gelukkig en Ervaren Koopman van de Zeer Edele Bewindhebberen der Afri-caanfche Compagnie was. Deze heeft my niet al.nbsp;leen Capitein laten noemen, maar heeft my ook altoos , volgens zynen goeden inborft, waar door hy
B 3 nbsp;nbsp;nbsp;byna
-ocr page 14-14.
byna door geheel Guinee vermaard was, als een Vader zo bemind, dat hy cyndelyk, naar zyn Vaderland zullende kecren, belooft heeft, my met zig te zullen neemen, en zyn beft re zullen doen, dat ik,nbsp;in den Chriftelyken Godsdienft behoorlyk onderwee-zen , eenige fatfoenlyke kunft, waar van ik zoudenbsp;kunnen leven, leeren zoude. Gelyk wy ook, doornbsp;Gods wonderlyk beftuur , van den evengenoemdennbsp;Scheeps-bevelhebber , na enige jaaren, wanneer hynbsp;uyt Zeeland in Guinee was wedergekoomen, over-gevocrt, en te Middelburg in Zeeland aangeland zyn.nbsp;Waar van ik op een andere plaats gewag gemaaktnbsp;hebbe met deze regels:
Dit land ontfing my eerjt uyt Afrita gekomen:
Hier fagen wy verheugd het cynde van de reis.
Ons i afgemat door lang te zukk’len op de Jiromen^ Was Middelburg de deur tot Neer lands paradys.
Vervolgens uyt deze Stad vertrekkende , zyn wy naar de geboorteplaats van^^mynen zeer Geèerdennbsp;Weldoender, ’s Gravenhaage, gereift.
Dit, zeg ik 3 is de plaats, daar onze ted’re jaaren Aan eene wetenfchap het eerjl zyn ioegewyd:
Daar Hollands Vadiren gewoon zyn te ver gaar en y Op dat hun onderdaan geruft zyn leven Jlyf.
Hier kan men ied'er dag zyn zorgen eens verbannen^ En dw aaien in het bos, door het vermaaklyk groen :
Om met een’ nieuwe hjl zyn zinnen in te jpannenf En op den volgenden te vlugger werk te'doen.
In
-ocr page 15-If
In déze aangenaarafte plaats der Nederlanden, heb ik niet alleen de eerfte bcginfelen van de Neder-duitfche Taal geleert, nwar ook my der Schilder-konfte , tot welke ik zeer genegen was, bevlycigr.nbsp;Edog ondertuffchen, by verloop van tyd, is my hetnbsp;bywoonen van het Onderwys, ren zynen huize, toe-geftaan, door den zeer Beleefden Heere, Joan Phi-Tip Manger : op wiens affterven , wanneer Hy, innbsp;het voorlede jaar , der Haagfche Kerke, door hetnbsp;droevig noodlot, ontrukt was, ik (als die my altydnbsp;zo over de doorgeleerdheid , als byzondere GodvrugCnbsp;van zoo groot eenen Man verwondert hadde^ hetnbsp;navolgende Lykdigt heb opgeftelt:
De bJeeke doodt verheugd, dat elk voor haar moet zwigten,
door dit gantfcJoe rond haar onvermyd'bre fchig-ten.
Zy dringt van vreet bevryd^ in 's Konings Cabinet:
Zelfs t die den fcepter draegt y is zy eenfiaale wet. Zy laat geen Krygsheld toe, met edele laurieren,
Ten overwiningsmerk, zig duurzaam op te fier en.
Qeen ryke word voor haar door magtig goed be-jchuty
Maar zy berooft zyn huys, gelyk des armen hut. Gelyk de ztkkel maait de guide korenaar en,
JVier rypte d' akkers verft in zegenryke jaar en.
Zo, zonder onderfcheid van ouderdom oj kragt,
Maait hare zeijfen af, eer ’t iemand bad verwagt. Met aakllig zwart bedekt, durft zig het fpook begeeven,nbsp;Om met een zwaaren flag de poften te doen beven
Van
-ocr page 16-droevif
Fan Leer aar Mangers huis, wiens Jierfgeval
quot;De Haagy het For(ienhof ^ altoos betreuren zal. Het algemeen gezugt der Hagenaers, gefprootennbsp;Uj/t kennis van ’s Mans deugde geliefd by kleen'mnbsp;grooten,
Beantwoord met gefchrey, gedompelt in den rouw, 'Zjyn‘^ zulk eenquot; egt genoot ten vollen waarde, Fronw.nbsp;Niet anders, als wel eer Naomi plagt te meldennbsp;Haar bittre zielenfmert, in Moahs vette velden.
Toen haar de kroon van ’t hooft wierd fchielyk af gerukt ,
iVyl voor het zwaard des doods baar EUmeJech bukt^ Zy volgt haar. liefdepand met onverbreekb're koordennbsp;Fan trouw verknogt, met deez’ of diergelyke woordcfi:nbsp;Gelyk een donk're wolk de guide zon bedekt,nbsp;oils zy den fiervelmg ’t gewenfte ligt onttrekt.
Zo vlugt gy uyt myn oog, langs hooge Jterrewegen, jils op Elias /poor, ten hemel opgeftegen:
Daar tk in traanen fmelt, myn zwaar verlies be^ wuji,
Myn onverwelkb're roem / alleen myn herten lufi t *Kbeny voelnieEtgeluk, waar door een Jchielyk ftervennbsp;Der hemelingen vreugd U fpoedig deed beërven:
Maar 'k denk altoos om ü, ’t zy in den dageraad^ ^'T zy als des werelds oog tn H wejien ondergaat.,nbsp;PFat heugel)ke dag zal ons op nieuw verbinden?
Waar tk myn oogen fa, daar is geen troofi ie vinden.
Ons huw'Jyks-bcd mijl U, van myne zyd? gefchenrt, Terwyl de prcdikjioel, van U beklommen , treurt.
Maar
-ocr page 17-ïy
Maar boven al fchynt tny het teder hert te breken,
Als tky tn overvloed, als uytgejlorte beken y
De brakke tranenvloed , de bittre fmert befchouw Der fprmten van ons bed, der panden onzer ITohu',nbsp;¦Gelyk met droef geluyd de nu verlaate fchaapennbsp;Den herder y nooit gewoon op zyne wagt tejiaapenynbsp;Maar hun altoos getrouw y beklagen y door de kragtnbsp;Deswreeden wolfs verfcheurt y en deerlyk omgebragt.nbsp;Zo vult ons gantfche huis mei naar gefchrei en zug-ten
Uw nagebleeve kroojl, wyl uwe ziel gaat vlugten Van ons y tot beter fiaat geroepen van den Heer,
En haart Itgchaams-fchors ligt levenloos ter neer.
Een diftren rey vervangt de jammerlyke klagten Der droeve fVeêuw y gereed met keur van hun gedng-ten
Te tooneuy hoe z'‘ om f zeerfty in zo eerd ryke Jlof y Bejchreyen Mangers dood , bazuinen Mangersnbsp;lof
Der Leeraars kroon en roem heeft ons y helaas!begeven: Gods vriendy der vroomen vreugd y verlaat ditaardfchenbsp;leven:
Zyn mond, geroertmet vuur van Godsgewyd altaar, Leert, ag^-hoe groot verlies! niet meer de Chrifiennbsp;fchaar.
Zyn Seraphynentong , die V regt van Zions Koning yoorftlde y onder ^t zoet van welbefpraaktheits honing,nbsp;Ifaar tn hy Nefiors roem by d'’ ouden overtrof ynbsp;Verflyfde, toen de dood hem met haaf pylen trofnbsp;Hy, onder het geleyd’ van Jefus kruysbameren ynbsp;Was over Satans Ryk gewoon te zegenvuren,
¦C nbsp;nbsp;nbsp;Hem
-ocr page 18-Hem nikkende: ujt 't geweld de ’ver •verdwaalde ziel ^
Die, door den fchyn verlokt, in zyne netten viel, Hoe boord' tk hem\^ gelyk j^pollos was gt; ervaren^
Op 't allernetjl gefehikt des Heeren woord verklaaren , fVyl hy den waar en we^, met zmv're deugd bezielt ^nbsp;My aanwees, dien 't geloof, gevejl op Chrifius, hield.nbsp;Hy bragt voor Godes throon in vuunge gebeedennbsp;Myn wens, en wierd verhoort naar zyn' barmhertig’-heden.
Maar agt de wreede dood ontrooft 6ns zyngezigt,. Dat Boanerges oog, tot Zondaars fchrik gerigt..nbsp;Dat nimmer fum'^rend' oog, waar meê Hy plagt tenbsp;waaken
Op Zions mmrgefield, zo dat geen qnaad genaaken ^ Geen onheil treffen kon, de Hem betrouwde fchaar^nbsp;Geloken door de dood, verlaat ons lykgebaav.
Gelyk eenfirenge kou, gemengt met Noordfche vlagen,, Het loof verwelken doet in guure winter dagen,nbsp;Bezwalkt een doodjche verw het deftig aangezigt „nbsp;Vermanend' ons gemoed tot onfen laatfien pligt.nbsp;Eerwaarde Bybeltolk, hoewel wy U begraven ,
Noit word uyt ons gewifi 't geheugen Uwer gaven, IVanneer de leemehut, U ligihaam, nederviel.
Rees naar het Hemelhof, 't onfierfiyk deel, de Ziel^ Daar Gy, die in den firyd hebt d' overhand behouden „nbsp;De groene palmtak torfi, die nimmer zal verouden.
Het levens-water drinkt, voortvloeyende uyt Gods troon,
En witte kleedlren draagt, door 't bloed van zynem Zom.
. ' nbsp;nbsp;nbsp;Zo'
-ocr page 19-Zo leerde ons de Uatfi 'van U ge/proken reden i In der Toehoord'ren hert, als in een rots, inbsp;Dat nimmermeer Uw rujt gebroken of beletnbsp;Zal worde» i wyl de dood ligt onder' U verplet.
Uit de Catechetifche Oefening van dezen Groocen en nu Zaligen Godgeleerden moet, door des Heeren voor-aienigheyd aangaande de wyfe myner ftudien, myncnbsp;vordering, indien niet geheel, zekerlyk voor het groot-fte gedeelte afgeleid worden. Want daar waaren ondernbsp;de Leerlingen te gelyk met my twee Zoonen van dennbsp;Wel-Edelen Heere Willem Henrik vanSchuylenburch,nbsp;welke men toen zeide, aan den cenen of anderen dernbsp;Zoonen van den Onvergelykelyken Godgeleerdennbsp;Henrik Velfe te kennen gegeeven te hebben» dat iknbsp;voorneemens was , my in de Godgeleerdheid te oeffenen,nbsp;om daarna mynen Landslieden y door Gods gunjl y vannbsp;den Afgodendienf af te trekken y en tot den zuyverder Gods-dienjl den weg aan te wyzen. Of ik iemand dezen mynen toeleg ontdekt hebbe, beken ik openhertig nietnbsp;te weeten. Dit is zeeker, dat deze Godgeleerde, volgens zyne begeerte, waar mede hy tot het voortzer-ten van de waarheid des Euangeliums alryd gedrevennbsp;word, my by zig ontboden hebbende ge vraagt heeft,nbsp;of dat gerugt waar was? Waar op ik antwoorde, datnbsp;ik geenzms van dat voorflel af keer ig was. Hier op be-zegt hy mynen Hooggeëerden Weldoender, om hemnbsp;te vragen, of Hy my in de Openbaare Schooien wilde zenden. Die my, van doe af op zyne koften, nietnbsp;alleen der Wetenfehappen heeft toegewyd, maar ooknbsp;het geene tot het wel benaarftigen dieroeifeningen ver-
C z nbsp;nbsp;nbsp;eift
-ocr page 20-ciff wierd, my rykelyk verftrekt heeft.
• In dezen ryd was Re6tor der Haagfche Schooica; de Heer Ifaac Valkenaar, een man meer dan doornbsp;School-geleerdheid vermaart: wiens gedagtenis zo-dikwyls ik in een dankbaar gemoed opwekke, komtnbsp;my zyne ongemeene genegenheid my waards- , errnbsp;zyn iever om my ia het byzonder te onderwyzen ,nbsp;Bog voor oogen,
Ondertuflchen ben ik , door hulp van den meermaals genoemden Godgeleerden Henrik Velfe, bekent geworden aan de Wel-edele en in gaven des gemoedsnbsp;onvergelykelyke jonkvrouw F. C. Rofeam , welke fge-lyk zy zig zelve aan eene ongeveinfde Godvrugc ennbsp;Oefïening der Taaien heeft overgegeevcn, ook haarnbsp;huys aan de leergierige Jeugd voor niet openftelt) mynbsp;j.n het lecren der Latynfche Taal zeer veel nut heeftnbsp;toegebragr, en vervolgens in de eerfte beginfelen dernbsp;Griekfché , Hebreewlche en Chaldeewfche fprakennbsp;heeft onderwezen. En dit niet alleen , maar ook vervolgens is van Haar geen kleine dienft aan myne ftudiennbsp;op de Hooge School bewezen : als die my heeft bekent gemaakt aan den Edelen Agtbaaren Heere M^. Pieter Cunacus: aan wien ik derhalven, als ook aap mynennbsp;overigen Befchermheeren, dit myn Onderzoekfchrift,nbsp;hoedanig het zelve ook zy, hebbe opgedragen. Wanneer ik nu uyt het eerfte tot het vierde fchool was opgeklommen , heb ik door dienft van den Heere J;nbsp;Philip Manger, den Heyligen Doop ontfangen, predikende toen den= Wel-Eerwaarden Heere Lodewyknbsp;Timon Piclat (van wiens mond met regt alle foorcnbsp;¥an. Toehoorders wenichen geleert te worden, zo om
des
-ocr page 21-ZX:
dies Mans byfondere welfprekendheid j als om zynen yveir tot dc Becragtende Godgeleerdheid} zodatikgenoemcnbsp;ben naar tnynen zeer gaderden Weldoender 'Jacob;nbsp;naar zyne Sufter , die als myne tweede Moeder is»nbsp;EUfa-, En Joannes^ naar beider Nigt,. de Huyivrouwnbsp;van den Heer Pieter Nesker,. Notaris en Eerde Rlcrknbsp;van de Secretary. In fes en een half jaar dan geluk-kiglyk de fehoolen zynde. doorgegaan, en opentlykdenbsp;bovengemelde Reden voering gedaan hebbende , onder den met geen geringe kennis der beide taaien begaafden Heere Re£tor Rutger Ou wens,., wierd ik totnbsp;deze wydverraaardc Hollandfche Academie gezonden.nbsp;Maar dewyl ’er geen kleine koften vereift wierdennbsp;otn myne Letterocffeningen op de Hooge School be-hoorlyk en gevoeglyk te volvoeten^ hebben de Edelenbsp;Agtbaare Heeren Bezorgers der Haagfche Schooien,nbsp;als mede de Edele Mogende Heeren Raadeir in hecnbsp;Hof van Holland, my goedgunftiglyk met hunne weldoende Befcherming verwaardigt; zo dat ik, na denbsp;oeffening der taaien, my eyndclyk geheel aan de Godgeleerdheid hebbe overgegeeven.
Welke dingen alfo zynde, beril ik, met rcgt verwondert , uyc in deze woorden van den Goddelyken' Pfalmill: TVonderlyk zyrt uwe wet'ken!: hoe kojielyk zywnbsp;¦my, 0 God.', uwe gedagteni. hoe magtig veeie zyn harenbsp;Jommen
Maar ferwyl, wegens de hier voor gegecvene redenen, de Leer des Euangeliums in onze tyden moec voortgezet worden, overal daar der Ghriftenen heer-fchappy en raagt zig uytftrekt, ben ik egter veelmaa-len gewaar geworden , dat verfcheide onder de Chri-
C nbsp;nbsp;nbsp;flene®
-ocr page 22-ï'2
ftenen vreezen, dat door de Vryheid des Euangeliums de flavenhandel uyt de volkplantingen door de Chri-ftenen opgeregt, tot groote fchade van derzelver Be-windhebberen gt; geheel zoude worden weggenomen.nbsp;Daar zyn.’er namelyk geweelt, ja! daar zyn ook nunbsp;in de Chriften-wereld, en byzonder in de Nederlanden , menfchen, die ik weet niet door wat geeft ge-dreeven , geftelt hebben , dat de Euangelifche Vryheid met het Lyfeygenfchap geenfints konde beftaan.nbsp;De tegenwoordige ftaac myner zaaken eyft van mynbsp;te bewyfen , dat deze gedagte, of uyt onkunde vannbsp;den aart der Euangely-leer, of uyt eene bygelovige bekommering , of uyt de gewoonte der oude Chriftenen ge-fprooten gt; of eyndelyk uyt aanmerking van de inftel-lingen en zeden dezer Landen, voortgekomen is.
Geefy groote Hemelvoogd! mjn onderzoek uw' zeegen, Dat Uw' genaad' en Geeft my gunftiglyk bejeegen\nbsp;Wyl U de valjche grond van bygeloof mts haagt,
En Uwe heiltgheyd geen leugenaars verdraagt.
STAAT-
-ocr page 23-2J
Waar in onderzogt word ,
HET EERSTE HOOFDSTUK.
Befchrjft de Slaverny, en fielt den fiaat van het ver-
fchil voor.
wy ook op gelykc wys de Slaverny, waar over wy fpreken BQoetea, omfchryven. Doox dezelve verftaan wy niet eenige
vry.
ewyl men onder de Geleerden zync toe-ftemming geeft aan het gezegde van bes Hooft der Romeinfche Redenaars, in hetnbsp;z**' boek over de Pligien, in het Hooft-fttik : alle verhandeling, welke aangaandenbsp;eenige zaak wel word ondernomen, moet vannbsp;o/ bepaling beginnen , op dat men ver ft a,nbsp;wat het zy, waar over men fpreke t zullen
-ocr page 24-S4 STAATKUNDIG-GODGELEERD
vrywillige ovcreenkomfl:, waar door twee of meer perfooiicn zig eirderling verbinden, dat de een, om voedzel en ’t geeanbsp;verder tot zyn onderhoud nodig is, zal dienen, en de ander,nbsp;het geeyfte hebbende toegedaan , hem zyn werk oplegge.nbsp;Want die op deze wys diendbaar is , moet, zo wy naauw-kcurig fprelcen , gcenzincs een Slaaf genoemc worden , maarnbsp;liever een knegc of dienaar , welken de Griekennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;noe
men- Maar wy zien hier op dien daar, in welken (gelyk de Slaverny van de Regts-geleerden bcfchreven wordj iemand,nbsp;tegen zynen dank , eenes anders gebied onderworpen word.nbsp;Want dezen moet eygentlyk de naam van Slaaf of Lyfeygennbsp;gegeven worden. Men ziet de zaak gt; myns oordeels , volmaakt onderfcheiden in de overgeblevene Spreuken van L.nbsp;Ann. Seneca en P. Syrus-in het 843. vers des drults van j,nbsp;Grpterus.
Schoon beide dienjlhactr zyn, hun naam is dog vevfchillig:
Een Slaaf is V tegen zin, een Dienaar is ’/ geveilUg-
§. z, De ftaat van hetverfchil is derhalven eygentlyk deze; lt;ƒ het den Cbriflenen geoorlofd zy, behoudens de Euangelifche Fry-heid^ andere menfehen, als bun eigen goed, te bezitten : zo dat,nbsp;hoewel die menfehen behoorlyk aoan de Leer Pukken des Cbrijlelykennbsp;GodsdienPs belydenis doen, zy egter, zo veel het ligchaam aangaat^nbsp;der Slavernye onderworpen zyn en blyven F Om dit te bewyzen,nbsp;zullen wy de geheele doffe, die te verhandelen (laat, tot tweenbsp;hoofddeelen brengen , waar van het eerfte in ’t gemeen dennbsp;oorfpronk der Slaverny zal onderzoeken, en derzelver bynanbsp;by alle Volken aangenomen gebruik aantoonen , tcrwyl hetnbsp;volgende bewyzen zal, dat de Slaverny tegen hei Chriften-tlom niet ftrydig zy.
Scoort den aïeuden oorfpronk der Slaverny na , en toont derzel'ver bjna van alle Volken aangenomennbsp;gebruyk aan.
Dat een iegelyk fterveling , naar het regt der Natuur , zig zei ven eygen is, dat is, dat de gemeene ftaat dernbsp;ccrlte inenfehen hun alle eene evenmatige Vryheid, gefchon»nbsp;ken heeft, word met regt van de Geleerden buyten allentwyf-felgeftelt. De reden is, dat wyalleinoorfpronk gciyk zyn. Wantnbsp;gelyke dingen hebben gelyke , en dezelve dingen hebben dezelve betrekking: en daar dezelve betrekkingis ^ is het zelve regt. Hieruytblykt,nbsp;dat de netelige twiftreden van Ariftotcles, door welke hy innbsp;het I. Boek over den F^olkflaat, in het f. hoofdft. ftaande hield ,nbsp;dat in den Haat der natuur zelve een onderfcheid tuflehen denbsp;raenfchen moed erkent worden, fo dat de een vry, en de andernbsp;Haaf geboren wierd, of voor geen ernft, ofvoorcenallerklaarftnbsp;teken der hoogmoed van de Wyfgeeren, die de Wandelendenbsp;genoemt worden, in dit ftuk moet gehouden worden.
§• II. Deze gedagten van Ariftoteles hebben zelfs de overige Heidenen verworpen (hoewel zy in het nafpeuren van den oorfpronk der Slaverny in verfcheidene gevoelens verdeelt zyn)nbsp;en zyn de voorligtende fakkel der waarheid meer of min nabynbsp;gekomen. Wantzy hebben gelooft, dat de Slaverny gefproo-ten was, of uyt onregtvaardige onderdrukking, of uyt een ge-vallige uytkomft der zaken, of eyndelyk uyt het Regt der Volkeren. L. Anna;us Seneca zegt in het laaifte gedeelte zyns 31.nbsp;Brief., darde naamen v^an Rooms Ridder, of Vrygelaten, ofnbsp;Slaaf, uyt hoogmoed, of uyt onderdrukking zyn voortgekomen. En Bizetus de uytlegger van Ariftophancs, die (als hynbsp;het 7. vers van de Plutus, alwaar dc SlaafCario klagende zegr,
D nbsp;nbsp;nbsp;dar
-ocr page 26-STAATKUNDIG-GODGELEERD^ -
dat het Lyfeygenfchap door eene bovennatiiuilyke wangunfli^ ge magt was ingevoert, verklaart) dus fpreckt; Dezquot; is de fortuin (quot;welke de Heidenen zig verbeeldden ^ dat de wereldfche zaa-ken naar haar welgevallen beheerfchte, zodat by Horaiiusnbsp;het 4. Lierdicht zynes t. hoeks gezegt word;
D' op roof gezette Luk ¦ Godin Ftrhocgt ^ en werpt ter mêrnbsp;Den armen menfch naar haaren zin,:
Dien niemand gaat te keer.
En meerder, in het volgende Gedigt) want niet d? natuur, maar de wet der Volkeren en een gevallige uytjlag van zaken heeft deneenemnbsp;menfch aan den anderen dienftbaar gemaakt, Dewyl, gdyk y1rme~nbsp;nopulus in de bepaling der Slaverny zegt, de Slaverny een infelling:nbsp;is van het regt der ydken , waar door iemand, buyten de wet'nbsp;der natuur, eens anderen gebied onderworpen werd. Want de natuurnbsp;beeft alle vry voortgebragt.
§. III. Maar dewyl deze dingen ons rriet/Zo zeer den eerden oorfpronk der Slaverny , als wel derzelver aangenoomen gebruik en vGortgank, benevens het verfchil der ttaaren ondernbsp;de menfehen daar uit af re leiden, befchryven, word ’ér myns-©ordeels met groot regt gevraagd, uyt wat oorzaak zo grootenbsp;verandering der wereldfche zaaken is gefprooten, en wanneernbsp;dezelve is voorgevallen. Om kort te weezen , voegen wynbsp;ons, verfcheidene gidingen van geleerde Mannen voorbygaan-de, by die, welke oordeelen , dat de Slaverny al aanftonds na=nbsp;den Zondvloed is in de Wereld gekomen, dewyl de Goddelykenbsp;Schryver Mofes , die de aloude gefchigten in een kort begripnbsp;vervat heeft , van dezelve reeds heeft gewag gemaakt Gen.nbsp;9: zf. Daar word dog aangewezen, dat Ghams late nakome-lingfchap, opdat zy een teken van altoosdurende llraf drage,.nbsp;om dat hy zynes Vaders naaktheid befpot hadde , deze elen-digde flaat onder zyne Broederen was opgelegt, dat hy zynnbsp;zoude vnN/ D'’quot;13y 13J? een knegt der knegten zynen Broederen. Hierom heeft Alcimus Avitus-, Biflehop van Vienne,.
van-
-ocr page 27-van de Ouden een allerzoetft Uitlegger der Hci’ige Schriften gebynaamt, met een aancengefchakelt GeJigt de Zondvloetbe-fchryvende in bet 3. lgt;o‘^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40^. en vervolgens, dus opge
zongen :
••
Men bad nog ntmand met den naam van Slaaf betekent: Natuur bad geen verfchil van heer en knegt gcrekent.
De eer ft e gaf die fmet, ten wel - verdienden loon, i)’ Aarts leader Noacb aan zyn ver ontaarden zoo»,
Den middclften van drie^ die ^ eer en pligt te gader f^ergetende, bef pot de naaktheid van zyrd Fader ^
Maar wierd zyrd Broederen gegeven tot een' knegt,
JVaar uyt vervolgens fproot hst juk en Slaven • regt Want wy zyn alle uit het zelve zaad gefprolen,
Zo die gebied^ als dient ^ zyn Fader Adams loten ^
De zonde is oorzaak van de bittre Slaverny ^
Door haar word ieder Slaafs fchoon van nature vry.
IV. Welke dingen ZO zynde, blykt het te gelyk, by wat gelegenheid het Lyfeygenfchap in de wereld is doorgebroken;nbsp;ZO dat, het menlchelyk geflagt van dag tot dag verergerende,nbsp;de Slaverny niet alleen by de meefte Volken (zo met allejnbsp;heeft (tand gegreepen , maar ook aangenomen en vaftgefteltnbsp;is. Want de of voor geld gekogce, of uyt flavinnen geborene (welke ingeborene des huyjes genoemt worden) of eindelyknbsp;in den oorlog gevangene, wierden fla ven gemaakt, door eenenbsp;fblzwygende toeftemraing, welke daarom het Regt der Volkennbsp;genoemd word. Van de in den oorlog gevangenen getuigd ditnbsp;met een ontwyfïelbaare zetregel de Heilige Petrus., in zynen z.nbsp;Brief in het z.ho-efdft. vers 19. van wien iemand o'üerSvonnen is ynbsp;dien is by eok tot tenen dienftknegt g maakt. En de Uitlegger vannbsp;Ariftophanes op de boven aangehaaldc plaats ^er nog meerdernbsp;byvoegende is van dezelve gedagten , zeggende : De kunfte-riary der vyanden heeft het Lyfeygenfchap uitgevonden. tnt denbsp;wet of het regt des oorlogs wilde, dat de overwonnene de bezittingnbsp;der overwinnaars wierden. Hierom fchynen de Grieken onder
D 2 nbsp;nbsp;nbsp;de
-ocr page 28-de naamen , waar mede zy de Slaaven betekenden, opgetePt by Athenreus in het 6. Boek bladz. 267. b. c gebruikt te hebben*nbsp;het woordnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’t welk, volgens de opmerking van Ammo-
nius, te kennen geeft, die met geweld ondeiworpen zyn: zo dat de gevangene, niet anders als eigene goederen» werden aan-gemei kt.
§. V. Dit regt der Volken dan, als door eene gemcene toe-ftemming zynde vaftgeftek, is het gebruik der Slaverny ook bekend geworden fop dat ik de Romeinen, boven alle volkeiïnbsp;overvloed van flaven bezittende , welker verfcheide naamennbsp;en bezigheeden men doorgaans by de Regts-Geleerden vintop-getelt, en onder dezelven by Laur. Pignorius, met ftrlzwygennbsp;voorby ga) aan het Hebreeuwfche Volk, uyt de Goddelykenbsp;InftelHng en bevel, ’t welk men vind Levit. 25. HunneSlaaveiïnbsp;waaien, of Ifraëliten, of Cananeërs. V^an de eeritc, als welkenbsp;uit de zo even aangehaaldeplaatsontwyffelbaarblykt, dat niet zanbsp;zeer Slaaven, als Huurlingen, geweed zyn, enderhalven 20 be-hooren genoemt te worden , moeten wy hier niet bandelen. Indien egter iemand de wys, waar op deze, hunne goederennbsp;verloren hebbende, ook eenigc looi t van Slaverny wierdennbsp;gedwongen te ondergaan, begeert te weten, hy vervoege zignbsp;tot Joan Seldenus, die onder degrootfte Mannen , welke Enge-Jand door hunne Geleerdheid hebben vermaart gemaakt , renbsp;rekenen is, in het 6. Boek over het regt der natuur eh ‘Volken^ innbsp;het 7. hoofdft. Maar die uit de Cananiten en andere omleggende Volken Slaaven gemaakt waaren, wierden in deneigenr-lykften zin en in de Htbreewfehe fpraak genoemtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Slaa-
ven , of liever, door verdrukking t^ondergebragten. Want dre betekent eigentlyk het Wortel-woord 13^ by de Hebreen. Niets v’olmaakter , als dit denkbeeld , kan ’er tot onze zaak uitgevonden worden, gelyk de Wydvermaarde Heer Schultens,nbsp;die onllerflyke roem onzer ceuwe ih de Ooilerfche taaien, aan-wyft in zyne uitlegging over ^ob. i: 3. bladz. 6,
§. VI. Hier uit Ichynen mogelyk de Hebreen zelve iets hards in dit woord gevonden te hebben, waardoor het ondcr-fcheiden word van TD'i’j eenen huurling^ gdyk na vervolg van
tyd
-ocr page 29-ONDERZOEK-SCHRIFT. 2^
^yd de Joodfche Leeimeefters, om hun Volk te vleyen, zig Zelve en de hunnen, hoewel zy van de vyanden gevangen , ennbsp;tot de allcrveragcfte ftaat onder de menfehen vervallen waa-ren, ais aangenomene tot nut van het Gemenebeft, naar hecnbsp;verfchi] der zeden enplaatfen, genoemd hebben ; daar zy innbsp;tegendeel aan hunne eigentlyk gezegde Lyfeigenen cene zekere als inklevende Slaverny hebben toegefchrecven, welke, ge-lyk men leeft by den zo even genoemden J. Seldenus over hetnbsp;Regt der Natuur en Volken, in bet aangevxzen boek, in het ig,nbsp;hoofdft. bladz. 814. niet konde door eenige flegtigheid van woordennbsp;en daden, o F door een brief van vrylating mtgewift worden, enz.
§. Vil. Hier quam by, datiLeiir. z5’:45',46. aandeHebreen gelaten wieid , of zy deze hunne lyfeigenen in altoos durende Slaverny wilden houden , zo dat zy ook aan dc nakomelingen hunner heeren wierden onderworpen, en tot alle flaaf.nbsp;fche werken verbonden , indien de Heer zig maar wagt-te, dat hy vertoornt zynde zynen Slaat of Slavin door flagennbsp;de leden niet te zeer quetfte. Want, als dit gefchiedde, moeftnbsp;Zodanig een L.yfeigene, vo\^ens Exod. zi: z6, zy. al was hetnbsp;legen zynes Heeren zin, door de uitfpraak des Regters , vry-gelaten worden.
§. VllI Kortelyk dus onderzogt, enden Lezer voor ogen geftclt hebbende de opkomft der Slaverny, en den oorfpronk,nbsp;waar uit zy in de gantfehe Wereld is doorgebroken , ontdektnbsp;hebbende, komen wy eyndelyk, daar het in de ftoffe, die onsnbsp;te verhandelen itaat , hec meelt op aankomt, tot het bewysnbsp;dat de Slaverny tegen de Euangelifche Vryheid geenzins ftry-dig is.
JO staatkundig-godgeleerd
Het is te bekent, om in twyffel getrokken te worden, dat ’er zeer veele menfchen in Nederland zig zelven en an-ctcien , in hunne onderlinge zamenfpraaken, willen wys maken , dat de Vryheid des Euangeliums op generley wys metnbsp;de eigentlyk zo genoemde Slaverny bedaan kan. Want mennbsp;fielt vaft, dat in onzen tyd, de Godsdienft, niet alleen metnbsp;¦eene zuivere ziel (welke uit het geetlciyk beginfel, waarin zynbsp;leeft, zig des Duivels heerlchappy niet laat onderwerpen) maarnbsp;ook met een vry ligchaam nootzakelyk moet waargenomennbsp;worden. Maar deze gedagte (om de waarheid te zeggen)nbsp;indien zy niet regt uit derwaards gaat, kan ten minden enigzinsnbsp;gebragt worden tot de gevoelens en verzierzelen der Geeddry-veis,door welke zy, met eenen ydeler» waan vervult, bewerende dat alle Regering uit de Chrillen wereld moed worden weg-genoomen, niet anders konden, als voorgeeven, dat de Slavernynbsp;tegen het Chridendom dreed. Deze verkeerde en dwaze inbeelding zoude noil de gemoederen van onze Tegendandersnbsp;hebben mgenoomen, indien zy zig niet, ik weet met welkenbsp;verkeerde bevattingen, aangaande de natuur der Huishoudingnbsp;van het Nieuw Verbond, vormden: indien zy in de aloude gewoonten der Chndenen niet onbedreven: indien zy eindelyknbsp;des oorfpronks der aloude wetten en inltellingcn van hunne Landen niet onkundig waaren.
§. 11. En wat den aart der Huishouding des Nieuwen Verbonds betrek , deze meenen zy , dat met minder eenenbsp;lichaamelyke, als Geeftelyke Vryheid den Gelovigen toezegt:
zo
-ocr page 31-ONDERZOEK, schrift. gr
Zo dat nu, de Oude Huishouding met eene Nieuwe verwiflelc Zynde de Slaverny, welke (gelyk wy te vooren gezien hebben)nbsp;onder het Oud Verbond heerlle, in onze dagen, te gelyk metnbsp;de overige afgefchafte plcgtigheden der wet van Mofes, verbannen zy. Ai het welk zy onder andere meenen gelcert te'nbsp;worden in deze plaatfen der Heilige Schrift, x Gor. g : ijnbsp;Gal. (¦: I. I Cor. 7 : zg. yoar; 8: gx.
§ III. Uit de zeeden en gewoonten hunner Landfehappen^ meenen zy ook grond rot hun gevoelen te vinden: om dat innbsp;de Nederlanden de Slaverny onbekent is, dewyl men hier niemand daar toe noodzaken kan : ja zelfs , dat ider Slaaf, die vannbsp;elders herwaarts gebragt word , zo ras hy onder de Nederlanders woont , en nog veel meer, indien: hy behoorlyknbsp;den Chrittelykcn Godsdienil omhelft, als met eene Itilzwygcndenbsp;toeltemming zyne lichamelyke vryheid verkrygt, en nietnbsp;langer naar zynes Heeren goeddunken kan gebruikt worden,
§. IV. Maar, hoewel deze redenen iemand fchoon kunnen voorkomen, egter zal men dezelve wel overwegende gemak-kelyk bevinden, dat zy van kragt ontbloot zyn. Wy erken-i^en gewillig, dat de Huishouding des Nieuwen Verbondsden-Menlchen, die door Gods byfondere genade daar aan deelag-tig zyn of worden, vryheid geeft. Maar hoedanige moet mennbsp;verilaan ? Eene geeftelyke met eene ligchaamelyke Vryheid?nbsp;Geenzins. Maar eene geeftelyke alleen , welke van der ge-lovigen Schouders het ondragclyk juk der oude plegtigheedcn,.nbsp;’t welk volgens het getuigenis van Paulus Hebr. 12: 20. en van^nbsp;Petrus Hand. ip: jo. hunne Vaders niet konden dragen, af-neemc , en dezelve vrymaakt , om het zagt juk van Chrittusnbsp;op zig te neemen.
§. V. Dat de zaak niet anders, maar op.dezewys, moet ver-ftaan worden, leeren zo de veelvuldige plaatfen in het Nieuw Verbond , waar van eene of twee aan te tekenen genoeg;nbsp;zy, Ephef. 6: f. i Tmoth. 6: i. als ook die zelve getuy-geniffen , uit welke de Tegenftanders hunne bewyzen tegen ons, §. X. aangehaali, opmaken, doende dus der Weder-
ftre-
-ocr page 32-ftreveren pylen op hunneeigenehoofJen nedervaüen. Niemand der ftofFc kundig zal ontkennen, dat ik my binnen de paaiennbsp;van dit Gefchrift gehouden hebbe, indien ik dit in eene kortenbsp;uitlegging der aangehaalde plaatfen toone.
§. VI. Zeker ten opzigte van x Cor. 3 ; 17. nsaar de Geejl des Heerenis, aldaar is vryheid: het is ten vollen openbaar,nbsp;uit het verband van dit vers met de voorgaande , bylbndernbsp;met het 6. 7. en 15., dat de Vryheid, daar hier .van gewaagtnbsp;word, geftelt word tegen het juk der Mofaifche dienll baar heidnbsp;onder de wet, waar door het grootfte deel der Ilraëlitcn, nietnbsp;ontallyke plegtigheeden bezwaart, dagelyks door het övcrtrec-den der wet de Ichuld vermeerderde Nu is, volgens den zetregel van onzen Hemelfchen en Onfeilbaren h.tcxmzciïcï Joan.nbsp;8 : 54 (waar van wy hier na breder zuilen moeten fpreeken)nbsp;een icgelyk, die de zenden doet, een dienflkmgt der zonde. V an dezenbsp;dienftbaarheid was twederley blyk, Eerft , dat de Ifraëliten, nanbsp;de begaane afgodery met het gulden kalf, door vrees niet durfden tot Molès, die hun Gods beveelen zoude overhandreiken,nbsp;naderen, wanneer zyn aangezigt door eenen G,0ddelyken glansnbsp;beftraalt fchitterde: waar door zy zig onwaerdig agteden ,, dcnbsp;allerblinkendfte heerlykheid van; God Zelve te aanlehouwen.nbsp;Het tweede kenteken was, dat de Apoftel Paulus Hebr. x: ip.nbsp;(over welke plaats men Gregorius Raphelius nazie) van denbsp;meelle Ifraëliten fchynt te getuigen, dat zy met vreeze des doodsnbsp;door al hun keven der .Dienjtlaasbsid onderworpen waren. Want-het gemeen zeggen is eene ouwederfprekelyke waerheid ;
Na dat de ziel bewuft is van haar eygen daaden^^
Js zy door hoop getrooft, of mei de vrees bekaden.
En dit niet alleen , maar zy wierden ook eenenallerzwaarften vloek onderworpen, indren zy der gcheele wet van Mores de ver-fchuldigde gehoorfaamheid niet bewezen. En hoe groot eennbsp;regt om te gebieden de Opvolgers van Mofes uit dezen kalver-dienft, waar mede de Hraëliten Gods verbond hadden overtreden als Adam, verkregen hebben, kan zelfs daar uyt worden
-ocr page 33-den opgemaakt, dat de Schriftgeleerden en Pharifeën zware latten en moeilykom te dragen, der raenfchen fchouderen op-leidden, hoewel zy dezelve met hunnen vinger nietaanroerden.nbsp;Dit zeer magtig en uitgettrekt gebied der voorfchrevencnbsp;wet, en deze Slaaffche vrees der Ifraëliten toont onze A-poftel, dar, nu de Nieuwe Huishouding de plaats der Oudenbsp;innam, ophield: zo dat de zonde niet langer, volgens het voor-fchrift der wet, heertte over de waare Gelovigen, zo veele ’ernbsp;van Chriftus tot het verttaan van den regten en innigen zin dernbsp;wet, met her wegncemen der fchaduwen, gebragt waren: ge-lyk wy kezen Rbm. 6: 14. Daar zy in tegendeel vereert waa-ren met de vryheid der heerlykheid der Kinderen Gods, waarnbsp;van een allcrklaarft merk in dit ons Hoofdftuk gegeven word:nbsp;zo dat het hun zelfs in dit leven wierd toegettaan, des Hecrennbsp;Heerlykheid,- als in eenen fpiegel, met ongedekten aangezigtenbsp;te aanlchouwcn. De hoofdzake onzer Uitlegging dan is deze, datnbsp;Wy met onzen Hoog-Eerwaarden FoorzUter^ en welke Vermaer-de Mannen ’er meer zyn mogen, het daar voor houden , datnbsp;Paulus hier ter plaatfe den Ictterlyken zin der Wet van Mofes,nbsp;onder den mzmder letter, onderfcheid van den verborgenen,nbsp;als welke hy by uitnemendheid den geeft noemt, en die byzon-der tot de tyden des Euangeliumsbewaart was. Waar uit volgt,nbsp;dat ’er niet het minft in dit geheel Hoofddeel van de ligcha-melyke Vryheid uit de grondvetten der Euangelifche vryheid afnbsp;te leiden, gefproken word, maar alleen van eene Geeftelyke.
§• VII. Dezelve geettelyke Vryheid, waar van wy zo even gefproken hebben, vereift de plaats Gal, f: i- Staat dan in denbsp;•vryheid j met •welke ons Chriftus vry gemaakt heeft, ende •wort nietnbsp;•wederom met bet jok der dienftbaarheid bevangen. Want de aller*nbsp;zekerfte Uitlegger der Heilige Bladeren, Paulus, in het evsn-voorgaande 4. Hoofdft. vers zz. gefproken hebbende van denbsp;twee zoonen van Abraham, welker eenen, uit eene dienftbaarenbsp;Vrouw gebooren, de dienftbaarheid, edog den anderen, uit dcnbsp;vrye gelproten, de Vryheid aankleefde, zegt in het 14. vers,nbsp;dat dit dingen zyn, die andere beduidingen hebben. Waar medehynbsp;met nadruk als te vooren waarlchuwt, dat hy in dc volgendenbsp;redeneering door de dienftbaarheid dc uitcrlyke ondethouding
E nbsp;nbsp;nbsp;der
-ocr page 34-der wet van Mofes, onder den naam van het verbond op Sinaï van deszelfs voornaamfte deel voorgeftelt, maar door de Fry-heid de Huishouding des Nieuwen Vei bonds, van alle die plcg-tigheeden bevryt, zoude verltaan. Hy wekt de Galuticis op,nbsp;in dit ons vers , om op dit ondevfcbeid wel agt te finan : opnbsp;dat zy zig het Sinaïtifch juk van den Joodsgezinden (als welke op de noodzakelykheyd der befnydenis inzonderheid aandrongen j niet zouden laten opleggen.
22.
dienft niet noodzakelyk vereift word. verwonderlyke omkeering der zaaken, waardooriiy, dkdienfi.nbsp;baar zynde geroepen was, een vrygelaten des Hecren wierd, en,nbsp;van de andere zyde, die vry geroepen was, een dienjiknegt vannbsp;Chrijius wierd. Hier uyt befluyt hy in ons vers, dat eenieder, hy zy dunflbaar y of vry^ moell erkennen , dat hy door
bet
Dit dog betekent de
§. VIII. De derde plaats, genomen uit x Corinth. 7: zj. Gy zyt dier gekogt , en 'Word geen dienjiknegten der menfche».,nbsp;word wel zo ligt niet Ixrantwoort. Indien zy egter naarlbgnbsp;oveiwogen, en by het in haar uit alle de omftandigheeden dernbsp;zaaken en de zamenhang van Paulus woorden doorfchynendnbsp;ligt befchouwt wmrd , zal dezelve niet voor derTcgenftrcveren ,nbsp;maar voor ons gevoelen ten allerklaarften (Iryden. Want daarnbsp;is niemand, die niet bemerkt, dat bier word te kennen gegee-ven, dat ^er gefchil onder de Corenthiers was, of de eigentlyknbsp;gezegde Slavcrny met de Chvillelyke Vryheid wel bedaan koude : zo dat toen het zelve vraagltuk , waar over wy nu handelen , onderzogt zy. Dit geichil, ’t welk heviger was, alsnbsp;het behoorde , hebben de Corinihiers, met hunne overigenbsp;iwyfïclingen, aan Paulus, door eene Brief, te bcflilTengegeven.nbsp;Deze hun zullende beantwoorden , wil in het zo. vers, dat mennbsp;als eenen algemcenen regel zal vaft houden, dat de Leer desnbsp;Euangeliuras het verfchil der llaatcn geenzins wegneemt.nbsp;Waar uyt hy vers 21. afleid, dat zo een Slaaf Chriflen wierd,nbsp;hy met zynen ftaat moeft te vreden zyn, zo egter, dat, indien hy konde op cere cerlyke wys (dat ismectocltemming vannbsp;zynen Heer) vry worden, hy de Vryheid boven de Slavernynbsp;behoorde te agten. Ondcrtullchen verklaert hy evenwel in hetnbsp;vers, dat dc uyterlyke of perfbneele vryheid tot den Gods-
-ocr page 35-3r
ONDERZOE K-S C H R I F T.
lii!
dierbnar blotd van Chriftus gekogt was. Hy rnoeft zig derhalven wagten, dat hy zig zei ven met weder tot eencnSlaat-fchen dienfl; (a) by de Heydcnen overgaf, volgens de verfoey-lyke gewoonte van dien tyd, in welken zig veele aan dc Meekers der Scherm - fchoolen verkogten, om met de wilde dieren,nbsp;ot Zwaard-vegrers, te ftryden : (i) gelyk de onvermocyelykenbsp;Lezer der Oude Schryveren , Claudius SalmaQus, in zyn Antwoord aan Milton Bladz. “lï. b. waarneemt. Het blykt der-halven ten vollen, dat onze Tegenfprekers ook in deze plaatsnbsp;geen fteunlcl voor hun gevoelen zullen vinden. Ja! dit antwoord van Paulus aan de Corinthiers is voor ons zo klaar cnnbsp;zo gewigtig , dat het den Wederftrevers ajle middel beneemt,nbsp;om zig tegen ons te (lellen, en tc zeggen, dat de Slaverny innbsp;de Eeuwc der Apoftelen zo lang verdragen wierd , tot zy eyn-delyk, terwyl het ligt des Euangeliumsdagelyks toenam, en hetnbsp;Genoodfehap der Ghriftenen valter cn zekerder gegrond wierd,nbsp;geheel onder de zelve zoude ophouden. Want, indien mennbsp;dit moeft ftellen , wie dog ziet niet , dat de Apohel, by zonbsp;eene bequaamc gelegenheid , ook van de duurzaamheid dernbsp;Slaverny moeft gchandelt hebben? Maar, dewyl hiervan nietsnbsp;gewaagt word, zien wy overtuigend, dat ons gevoelen hiernbsp;door als met eene nieuwe verfchanfing word omgeeven.
§. IX. Eindelyk is de laatfte plaats nog te overweegen , yoann. 8; jx. Ende gy zult de waarheid verftaan, ende de waarheid zal u vrymaken. In dit zeggen van onzen Heiland tot denbsp;Jooden, fchynt, in den cerften opflag, eene groote belcher-ming voor de ons tegcngeftelde gedagten te zyn. Inzonderheid , zo men zig te binnen brengt, dat bereids door de Ge-oeffendftc Mannen in de Griekfchc Taal is opgemerkt, datnbsp;het woerd iAtuöïfSK, in eene zeer gewoone betekenis, by de belle
(lt;») Men zie over deze plaats Jo. Chriftoph. Wolfius in het
a. deel zyner Taal-en-Oordeel-kundige Aantekeningen.
{h) Zie Jo. Chriftoph. Wolfius op de aangehaalde plaats.
E a
-ocr page 36-fte Gnekfche Schryvers, gebruikt word in de veiiolTing der Slnaven, waer doo. i.y vry, f)t vrygelatcn wierden: gelyknbsp;boven . ndcien te ziLii is uit bet 'rrcuil.el van Eunpides. denbsp;Hcracl den genoenu , daar zekere \ rouw , haaren Slaaf denbsp;Vrvheid belovende, dus Iprckcnde word ingevoert, m hetnbsp;788. vers.
goeder uurquot;' heeft u dcez' dag tot my gedreven.
IVant deze boodjehap zal u heden vrfheid geven.-
Hierom word geftelt tegen iMdèifo? in de t. Socratl-fche Zamenf| raak van yidchincs bladz. 4 aan h t einde., in d» uitgaaf van Petrus Horreus. De Tcgenipieekcrs krygen meerdere hoop, om dat, uit het antwoord van de jooden , op hetnbsp;gezegde van Chnftus gegeven , hun fchynt te nmeten wordennbsp;opgemaakt, dar Chrilhis door de Vryheid, geene geeftclyke,nbsp;maar eene ligchaamelyk veiitaan heeft. Zeker de Joodennbsp;antwoorden den Heiland, op eene vergramde wys, in het 55.nbsp;ven: Wy zyn /ibrahamszaad., ende en hebben noit itrnandgedint:nbsp;hee zegt gy dan., gy zutt vty voorden? Waar uit Jo. Seli enusnbsp;over deze plaats, die wy dadelyk zullen verklaicn , eeitydsnbsp;gifte, ontkennen zy hier, u)t het onderwyt hunner oude Leern/ee-fiers, niet alleen, dat zy die innerlyke Slaverny vit waren dienfl-baar gevoeed ? m-st die andere, uf utterly ke {van welk tweevouwignbsp;onderIcheid van de Slaverny onder de'Joden tvy bovengefprouken hebben) welke zy in een volk., dat, of door overwinning, of b\ overgaaf, t' onder gehragt was, altoos erkent hebben: in het 6. Boeknbsp;over het Regt der Natuur en Volkeren, in het ly. hoofdtl:.
X. Maar dewyl aan niemand, dic de Waarheid zoekt, onbekent is, dat een legelyk de Belle Uitlegger van zyne eigene woorden is, laat ons her volgende ^ers geen de minllenbsp;twyfFel overig, ot de Jonden hebben, ’c zy uit quaadaardig-heid, en daar uir gefprotene verdraying, of uit onkunde ( hoe-danige in Nicodemus zelfs, de Wedergeboorte in eciien vlee-Ichelyken zin opvattende, plaats had) dewyl hunne innerlykenbsp;gedagten, in dezen tyd, meer op vkelcheiyke, als op gcelle-
lyke
-ocr page 37-^yke dingen* ingclpannen waren, ChrilVus zeggen qualyk uit-geiegt. Want hy (teir m h^t helder d igligt, wat hy door de V.yhcid wilde veritaan hebben, namelyk, de vrynraking vannbsp;de zonde , dewyl door de zoniie de Duivel over alle, die toenbsp;Chrdhis den Zaligmaker in een waar geloot nog geen toevlugcnbsp;genomen hebben , heerll ; zo dat hy, die aan de zonde, daCnbsp;is, aan Jc weduften en begeerlykheden is overgegeeven , by uit-nemenheid , een Slaaf der zonde genoemr word. Dat, nietnbsp;alleen uit zeer veele getuigenilVen der Heili e Schnft , maarnbsp;ook uit de overeenkomit der Gneklchc Kerkvadeicn, ja dernbsp;Heidenen zelve, beveftigt , en in ’t breede aantoont J Cafp.nbsp;Suicerus in het i. deel der Kerkelyke Schaikaincr onder hetnbsp;•woordnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n°. i.bladz. 95'6. Men zie ook ]oach Kühmus,
in de aantekeningen op de verjebeidene gcfchiedeniff'en vm yElia-nub, tn hel 14. houfdit. des z. Soeks^ £l«dz 94, van den druk van Joh. Henricus Lederlinus.
§. XI.. Wy ondeifchciden derhalvcn de Slaverny des gewe-tens cn der zonde, van eene burgerlyke Slaverny ; het regt des Hemels van eene aardfche Regibank , en eyndelyk eene Gee-ftelyke V'^ryheid van eene iigchaamelyke: zo dat Chnüas hiernbsp;van het re^t des hemels, en van de geelWlyke Slaa t rny des gewetens Ip etkr, uit welke wy onder het Nieuw Verbo 'u verloftnbsp;¦wotden; gelyk dit onderfcheid wel gemaaki word van joh.nbsp;Crocius over het i gedtelte des 6 hoofddeels van den i.nbsp;Brief aan Timotheus, blaJZ. 181 in de 1. afdeling der lellennbsp;over het verfchil der ilaaten. En waar in de ChrilleiykeVry-heid, onder het Nieuw Teftament, beftaai, toont Henricusnbsp;Morus van Cantelberg, in zync Godg leerde ld'quot;erken tn hetnbsp;Soek aan bet 7. Hoofdituk ^ bladz. ^94. §. 8 9. 10 Namelyk, de Gelovigen worden i. vrygemaakt van de laftige ennbsp;wyd uitgclltekte bezwaarniflen der plegtighcden,: zo dat wynbsp;met langer in de bygelovige ftnkken van overtollige waarnemingen zyn mgewikkek , welke zeker zodanige zyn, dat zynbsp;geenzins , uit haare natuur , tot het voortzetten van het gee-ltel)k leven, of het unbrtiden van Chrillus Koningvyk op denbsp;aarde dienen, a. De Gelovigen worden ock vrygemaakt van
de zonden, dat is, van de hoogmoed , nyd, haat, toorn, l'pyt, gierigheid, en alle begeerlykheid: zo dat deze vryhcidnbsp;ons leid tot de Regtvaardigheid, welke niet kan nalaten eencnbsp;kragtigc overtuiging der Waarheid te vooronderftelien. Hierom fchynt het my toe, dat ik niet qualyk gegift heb, datChri-ftus, onze Hemelfche Leeraar, te dezer plaatfe, door denbsp;fprcekwys, de ‘waaihAd zal u vrymaken, niet anders verdaannbsp;heeft, ah dat de Gelovigen, door de Waarheid, inGodts Woord,nbsp;zouden geheiligt worden, gelyk aangeweezen word Joan. 17:nbsp;77. Die door eene breeders uitlegging, aangaande den aart ennbsp;de deelen van deze Ghrittelyke Vryheid, wil onderrigt worden,nbsp;leze Jo. Caivinus in het 2. boek zyncr onderwyzingen in hetnbsp;p. hoofdfl:.
5. XII. ladien egter iemand aan deze oploffingen zyne toc-ftemming niet wil geven, hy doorleze den korten Brief van Paulus aan Philemon , cn hy zal met my bekennen, dat ^ men^nbsp;daar duidelyke hlyken by der hand zyn, geen ^voorden nodig heeft.nbsp;Want uit dezen Brief blykt middigldaar, dat de Slaaf Onefi-mus, die van zynen Heer Philemon heymelyk naar Romennbsp;gevlugt, en aldaar door Paulus in de Gronden der Euangeli-leer onderweezen was, daarna zynen eigenen Heere is weder-gezonden, die (gelyk uit het gantfche beloop van den Brief tcnbsp;zien is) op het allerbelecfft verzogt word, dat hy dezen wederkomende Oneiimus, niet metflagen, volgens zyn regt, maarnbsp;met eene broederlyke liefde, wegens de gemeenfehap des Ge-loofs (waar door Ouefimus, in het vervolg, bequaraer tot hecnbsp;waarnemen van zynen dienfl, als te voren, wezen zoude)nbsp;ontfange. Waar uit ten allerklaarften word opgemaakt, hetgeennbsp;wy wilden aantoonen, dat namelyk de natuur der Huishoudingnbsp;van het Nieuw Verbond, niet noodzakelyk, om God te dienen., een nkerlyke, maar alleen eene gcelfelyke Vryheid ver-cift: zo dat door den Chriften Godsdienfl het onderfcheid dernbsp;ftaaten geenfïns moet worden weggenomen. Waardig hier overnbsp;geiefen te worden, zyn de woorden, welke de wydberoemdcnbsp;Hugo Grotius, wiens nagedagtenis eene blinkende fter is in denbsp;Geleerde Wereld, over het laatfe gedeelte van het ly. vers
dezes
-ocr page 39-ONDERZOE K-S C H R I F T.
dezes Briefs heeft aangetekent, als mede de vermaarde Paulus Voet over het i. boek der Infttiuten het 5* opfchrift. n°. 4-§. XUI. Die zig tegen dit ontwyfiFelbaar bewys der Waarheid , het welk wy (ir.dien ik my niet bedriege) uit den aartnbsp;des Euangeliums gehaalt hebben, nog hardnekkig zoude willen aankanten, moet daardoor noodzakelykindeuiterlle,ennietnbsp;uit den weg te ruimeiie moeilykheden vervallen. Want hecisdennbsp;eer ll beginnend en zelfs bekent, dat in bet Euangeliuni zelfs,nbsp;het geellelyk Koningryk van God, met eene fpreekvvys genomen van de Koningryken , Koningen , en Heeren dezer wereld, dikvvyls zo word belchreven, dat de cenige en getrouwenbsp;Horde r onzer zielen, Chriftus Jezus, gehouden word voordennbsp;Koning en Uiytlcnykft.cn Hcere van dit Koningryk, die, metnbsp;vcele dienaaren omringt, de wetten aan zyne Onderdanen geeft.nbsp;Deze worden, dcwyl hy hen met zyn eigen bloed vcrloft liceft,nbsp;vermaant, altoos indagtig te zyn, dat zy diere gekogt zyn, omnbsp;zo God in ligchaam en ziel ic vcrheerlyken: wordende dusnbsp;eene toefpeeling gemaakt op het regt, ’t welk de Heeren vannbsp;ouds over hunne (laven , welke zy voor hun geld gekogt hadden, bezaaten. Op wat wyze zullen nu deze en dicrgclyke uitdrukkingen , in eenen goeden zin, naar haare kragt, verftaannbsp;en uitgelegt worden, iudien men met onze Tegenllandcrs itcl-le, dat de naaro cn het gebruik der Slaverny, op zig zelfs be-fclioiit, tegen den aart der Huishouding van het Nieuw Verbond 20 ftrydigis, dat het geenen Chriften vryftaat,ecntn Slaaf,nbsp;die ook Chriften is, te bezitten? Zullen dan alle deze fpreek-wyzcn ontleent zyn van eene ongeoorloofde en den ChriÜenennbsp;verbodene zaak? Daar en boven, hoe grootedeur zoude’er geo-pent worden voor het bedrog cn onregt ? Want gelyk allenbsp;menfehen zo kunnen ook de Slaaven valfchelyk den naam vannbsp;Chriften voorwenden. Dit zouden zy te ligter doen, indien denbsp;loon van zo groot een Ichelmftuk de Vryheid was. Waar uitnbsp;volgen zoude, dat de Heeren, door deze lift meermalen bedrogen , van hun regt zodanig zouden berooft worden, dat vee-ien, op hun eigen voordeel voornnamclyk gcftelt, van alle zorgnbsp;om dc Slaven te bekeeren zouden afzien, en zig veel eerder daar
tegen
-ocr page 40-tegen kanten. Het welk wy allen begrypen, zeer verre van den wens en begeerte der Godvrugtigen af te wyken.
§, XIV. Die op dit alles, ’t welk wy, van de 4. §. van dit Hoofdlluk tot hier toe, hebben bygebragt, met het afleggennbsp;van alle vooroordeel gelet heeft, zal my van zelfstoeftemmcn,nbsp;dat certyds bedricgclyk aan de Ghriüelyke Wereld is opgedrongen een Onderioekfchrift , onder dezen n.nam : Over denbsp;vrylating der Turkfche Slaaven in hunnen doop ingewikkelt. Dezenbsp;heeft de zeer Beroemde Chriflianus Thomafius in zyne vcrfchet-de Gefchiedkundige fpysgerige en Rcgtsgeleerdc Fcr/chiljiukken innbsp;de 8 vraag met regt het momtuig afgerukt en verworpen.
flaan kan ? In dezen zin moeten ook, opgenomen worden deze zegdens van den zelven Apoflel, in het Koningryke God.nbsp;food, nog Griek, nog man ofvrou, dienflbaar of vfy. Wederom,
§. XV. Maar om eindelyk dit bewys voor ons gevoelen, genomen van den aart der Huishouding van het Nieuw Verbond , te eindigen, zal ik befluiten met de woorden van dennbsp;Eerwaarden Jo. Calvinus, in welke die ernflige en Godvrugtigenbsp;Man, en beroemd Lid onder de eerfle VoorzcttersderChrifle-lyke Waarheid, de gedagten van onze Tcgenfpreekers, al in zy-nen tyd, opentlyk wederlegt hcefr, alshy, in hei 4. Boek zy-nsr Onderwyzingen aan het 20. Hoofdfl. over de' Burgerlykenbsp;Regcering, op het einde der i. afdeling^ zegt: Maar die onderfcheidnbsp;•weet te maaken^ tuffchen ziel en lichaam, tujfchen dit tegenwoordig vergankelyk en het toekomend eeuwig leven, zal ligt begrypen,nbsp;dat het geeftelyk Ryk van Chriftus, en de Burgerlyke ordening veelnbsp;van elkander verfchillen. Dewyl bet dan eene ydelheid dér Joodennbsp;js, het Ryk van den Mcffïas in deze PFercld te zoeken en te heper~nbsp;ken-, laat ons liever overwegende, gslyk de Schrift ons duydeljknbsp;leert , dat het eene geejielyke vrugt is, welke eene weldaad vannbsp;Cbriflus zynde, ons deze gcheele Vryhetd in hem belooft en aanbied,nbsp;dezelve binnen haare palen houden. Want waarom zegt dezelve A-poftel, die beveelt, dat wy (laan zouden, en het juk der dienf baarheid niet meer onderworpen worden, op eene andere plaats, dat denbsp;dienfiknegten zig over hunnen ftaat niet moeten bekommeren: als omnbsp;dat de Geeftelyke Vryhsul met de Burgerlyke Slaverny zeer wel be-
veis noz
O waar
-ocr page 41-loaar in niet en is Griek ende Jode, befnydenijfe ende voorhuid, Barbaar ende Scytba, dienfibare ende vrye: maar Chriftus is alles ende in allen. Pf^aar mede hy te kennen geeft, dat het evenveel is ,nbsp;in vaat ftaat onder de menfchen, en volgens de wetten van welk P^olknbsp;men leeve., dewyl hier in bet Ryk van Chriftus geenftns gelegen is.
§. XVI. Gelukkiglyk aldus de eerfte flagovden der Tegen-ftanders overwonnen hebbende, moeten wy ook op de twedc aanvallen. Zy beweren namelyk, dat men, door het toeftemraennbsp;van onze Helling, zonder reden afwykt van eene tegelyk aloude en aangenomene gewoonte der oude Chriftcnen, by welkenbsp;de vrylating der Slaven als een teken van uitnemende God-vrugt geprefèn wierd. Byzonder op den Paasdag, wanneer zynbsp;de gedagtenifle der Heerlykc Verryfenis onzes Zaligmakersnbsp;vierden : zo dat men by Gregorius den N yflener, die in hetnbsp;jaar 370. bloeide, leze: Op dezen dag worden de gebondene lof~nbsp;gelaten; den fcbuldenaar quyt gefcholden ; de Slaaf door eene goedenbsp;en vriendelyke uitfpraak der Kerke vrygelaten. Hier uit meenen nunbsp;onze Wederfpreekers te moeten befluiten , dat de Oude Chriftcnen in dien tyd oordeelden, en als met de daad zelve bewezen, dat de perfonele Slaverny en de Chriftelyke Vryheid onderling ftreden. Om op deze bewysreden, zo ras het mogelyknbsp;is, te antwoorden, begeer ik, dat men vooreenen vallen grond-flag houde, dat het vraagftuk, waar over wy nu handelen,nbsp;niet is, ot deze zaak zy voorgevallen, maar of dezelve metnbsp;gefchied zy: zodat wy niet onderzoeken, wat de oudenbsp;Cbriftenen, uit een byzonder, en altoos te prylen teken vannbsp;goedertierenheid en zagtmoedigheid, gedaan hebben , maar alleen, watzy, wegens de Chriftelyke Vryheid, noodzaaklyknbsp;hebben moeten doen j en wat verpligting daar uit op alle Chriftcnen, in alle tyden, gedurig en naarftig waar te nemen, ligt.nbsp;En dewyl onze Tegenftanders de vrylating der Slaven tot hetnbsp;laatfte brengen, zullen wy met weinige moeten zien, doornbsp;wien, op welken tyd, en by hoedanige gelegenheid, ditfoortnbsp;van vrylating ouder dc Chriftenen zy ingeftelt; als mede hoenbsp;ver het dezelve heeft verbonden : op dat daar uit blykc, hoenbsp;^ualyk men tegen onze ftelling uit deze gewoonte redeneere.
STA.ATKUNDIG-GODGELEERD
g. XVII. Dat de uitvinder van de vrylating der Slaven in de Kerk Conftantinus de Groote geweeft is, getuigen denbsp;Schryvcrs der Kerkelyke GefchiedeniHen. Zo zegt Sozomcnusnbsp;in het i. Boek aan het 9. Hoofdfl. Dewy hik dit verhaal heb aangevangen , dunkt het my der moeite waardig, ook die wetten hiernbsp;te vermelden^ welke ter nuttigheid der gene, welken de Fryheid innbsp;di Kerken gegevennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ingedeld. Want dewyl, ten deele wegens
de naauketirige waarneming van zommige wetten, ten deele wegens de bezitters, die hunne Slaven onwillig hadden vrygelaten, daarnbsp;zeer groote zwarigheid was in hét verkrygen van de voornaamflenbsp;zoort dar Kryheid, welke de Romeinen noemden met het Burger-fchap vereert te worden: heeft hy drie wetten gegeven, bevelende ,nbsp;dat alle , die, in de Kerken, by getuigenis der Priejlérs, zvaren vry-gelatvn, in de Roomfche Burgery zouden aangenomen werden. In onzen tyd zelve zyn 'er nog klare bewyfen van deze Godvrugtige in-fleiling overig: want men heeft nog de gewoonte, die door hem ge-gevene wetten aan het hoofd der brieven van vrylating te ftelien.nbsp;Deze zyn de wetten van Conftantinus ingefield: die alle zorg ennbsp;gedagte tot het vereeren van den Chrifelyken Godsdienfl heeft aangewend. En by Nicephorus Calliftus in het 46. Hoofdfl. des 7.nbsp;.Hoeks, leefl; men van hem deze woorden. Uy heeft ook aan denbsp;Kerk door eenegegevene wet de Vryheid toegeftaan, en dat de vrygelaie-tie, by getuigenis der Priefters, onder de Roomfche Burgers zondertnbsp;worden aangefebreeven. Al het welk neg deze tyd zelfs, die gewoontenbsp;door een lange reeks van jaaren de overhand hebbende, bevejiigt.nbsp;Met grooten yver heeft hy dusdanige wetten ingevoert, en metnbsp;zyne daden zelfs den Godsdtenil naarfig bevordert.
Met dezen ftemt cindelyk overeen de Kerkelyke Gefchiede-nis, welke de.Dnedelige genoemt word,;» het ï. Boek. Hoofdfl, p. Dewyl, wegens de namkcurigheid der Wetten, de bezittersnbsp;zelve tegen bunnen dank moeite hadden aangaande het geven van denbsp;hoogfte trap van Vryheid, zvelke het Burgerregt van Romen genoemtnbsp;word , heeft hy drie wetten gegeven , bevelende door eene God-vruglige uitvinding, dat alk vrygelatene in de Kerken, by getuigenis der Priefters, het Reomfeh Burgerregt zouden genieten, waarnbsp;Vila tot heden toe nog een kenteken overig is. Want het was de ge-
•woon
-ocr page 43-•Woonte de wetten aangaaf de de Fryheid in de vrylütings- brieven voor aan te ftellen. Dit deed Conftantinus uit zugt, om in allesnbsp;den Go'lsdiea/t te vereeren Du word ook beveftigt in de i. ennbsp;2. Wet van den Codex, aangaande die, welke in de Kerk vrygelaten worde». De eerde Wet dog luid dus. Men heeft al voernbsp;lang goedgevonden ^ dat in de Catholyke Kerk de Heeren hunnen Slaven zouden kunnen Vryheid geven, indien zy dit in het geztgt desnbsp;yolks, en in tegenwoordigheid van de Priefters der Chriftenen,nbsp;doen: zo dat, tergeheugenijfe van de zaak, 'er eeniggefebrift tuf-fchen beiden kpme, 't geen zy als getuigen tekenen. Derhalve» kuntnbsp;gylieden ook de Vryheid met regt geven, of zulks nalaten, op watnbsp;wyze het eenen iegelyk van ulieden behage, indien 'er maar een klaarnbsp;getuigenis van ulieder voornemen bykome. De volgende Wet zegt:nbsp;Die zynen welver dienenden Slaven, in den fchoot der Kerke, metnbsp;een Godvrugtig oogmerk, Vryheid gegeven hebben, moeten gehoudennbsp;worden, zulks met het zelve regt gedaan te hebben, als men gewoonnbsp;is het Rnemfche Burgerfchap, na het waarnemen der plegtigheden ,nbsp;ie geven Maar dit heeft ons alleen goedgedagt, aangaande degenen,nbsp;die onder het oog der PrUfteren hunne Slaven zullen hebben vrygelaten ,nbsp;toete [taan: enz. Het is wel waar, dat in de i. Wet deze woorden.nbsp;Men heeft al voor lang goedgevonden, fchynen van de boven aangehaalde Schryvers te vcrfchillen, entebeletten,datwyConftantinus voor den cevften Infteller der vry latingin de Kerk zouden houden. Edogik bemerk, dat onder de voornaamfteRegtsgeleerden,nbsp;die hun verftand in het uitleggen van deze woorden hebbennbsp;geoeftent , dit verfchil en deze zwarigheid op twederley wysnbsp;• word weggenomen , dewyl zy waarnemen, dat Conftantinusnbsp;voor het geven van die twee Wetten, over deze zaak geraadplecgtnbsp;zynde, of door een brief geantwoord heeft, dat dit geooilofcnbsp;was, of dat hy drie Wetten daar over heeft gegeven, gelyk wynbsp;•20 even uit Sozomenus gehoort hebben. Waar uit zy beflui-ten, dat deeerfte dezer Wetten door de lankheid des tyds vernuft is. Hoe het ook zy, dit is, zo veel ik weet, ten vollennbsp;zeker, dat niemand, voor de tyden der bekering van Con-ftaminus , uit het Heidendom , tot het waar Geloof,nbsp;van deze infteUing en gewoonte gewaagt, maar dat deze foovt
van vrylating eerft, tuflclien het jaar 51Z. en ?i6. na Chriftus geboorte, heeft ftand gegrepen. Weshalven ik met regc dennbsp;wederftrevers afvraag, waarom na zo grooten luflchentyd, vannbsp;de Eeuw der Apoftelen en eerfte Chriüenen, in welke buitennbsp;twyfïel de Godvrugt en weldadigheid niet minder was, dezenbsp;gewoonte eerft is ingevoert? Is het, om dat, in dien cerftennbsp;tyd, de aangenaamheid en vrugt der Chriftelyke Vrybcid nietnbsp;begrepen wierd ? of om dat ’er toen in den fchoot der Kerkenbsp;geen Slaven waren? Die een van beiden ftelde^ zoude niet alleen zyne eigene onwetenheid ten toon ftellen, maar ook tegennbsp;de bekendfte waarheden , van ons te voren bewezen, zondernbsp;vrugt aandruifl'chen.
§. XVIII. Indien iemand de gelegenheid , by welke Con-ftantinus deze foort van vrylating in de Kerk geboden heeft, uit de aangehaalde Schryvers van naby beichouwt, zal hy bemerken, dat dezelve door de Kerkelyke niet zo zeer is aange-prefen , om de Euangelifche Vryheid te beichcirmen, als welnbsp;om hun eigen gezag zelfs in wereldiyke zaken te bevorderen,nbsp;\Vanireer namelyk de vervolgers der Chriftenen, ten deele betoomt , ten deele door de dood weggerukt zynde, de Kerknbsp;een aangenamer gedaante en te gelyk eene lieflyke vtede vannbsp;alle kanten verkreeg, heeft het dien Keifer, uit liefde en ageing voor de Belyders van den Godsdienrt behaagt, dat hetnbsp;regt van vrylating (’t welk de Chriftenen, zo wel als anderenbsp;Volken , daar zy dog zagtmoediger als de Heidenen moeftennbsp;zyn , volgens de welvocgdykheid moeften hebben) by de Bil-fclioppen zoude zyn : als welker ftem, die men ftelde gewif-fer en magtiger te zyn, als die der wereldiyke Regters, meernbsp;geloovc waardig was. Dewyl Conftantinus had aangeraerkt,nbsp;op dat ik de woorden van Sozomenus gebruike, dat door denbsp;naaukeurigc waarneming van lommige wetten groote moeilyk*nbsp;, heid was in het verkrygen van de voornaamfte foort van vry.nbsp;heid. Want gedurende dc opfchryving der Roomfche Burgeren , welke door de vrylating in de Kerk vervangen is, ennbsp;daarom van voornaame Regtsgeleerden in de tweede wet, doornbsp;htt inaarmmin der fkitighcden verftgan word, was het de gewoon-
-ocr page 45-ONDERZOEK-SCHRIFT. 451
Woonte te Romen, dat de Slaven, die, op het bevel hunner Hee» ren, hunnen naam onder de RoomTche Burgers opgaven, de Vry-heid verkregen.
§. XIX. Deze wetten van Conflantinus hebben geenzins een ider Ghriften verpligt, om alle zyne Slaven, het zy Heidenen^nbsp;het zy Chriftenen , of zy wilden, of niet, vry te laten (alsnbsp;of men toen eerft was gewaar geworden, dat de Slaverny tnecnbsp;de Vry heid des Euangeliums ftreed) maar zy handelen alleennbsp;van zulke, dienzy, volgens hunnen willekeur, indien zy het verdient hadden, hunne Vryheid konden fchenken. Op de zelvenbsp;wys als de Oude met hunne getrouwe Slaven reeds gedaannbsp;hadden , volgens het zeggen van Terentius ïn zyn Bly!pel, ge-noemt de Vrouw van Jndrm ^ in hei i, Bedryf^ in de i. Uitkontfi.
’k Heh u van Slaaf gemaakt tot mynen vrygeJateny Wyl ik op uw trouw my veilig koft verlaten.
Om dit te geloven bewegen ons de woorden van Auguflinus in zyne f. Kerkreden , bladz. 60 - in den Parylchen druknbsp;door Jacob Sirmondus uitgegeven; Gy brengt uwen Slaaf in denbsp;Kerk om hem los te haten. Daar word Jlilte gemaakt. Uw briefnbsp;word gelezen, of uwe begeerte word verhaalt. Gy zegt, dat gy a-wen Slaaf vrylaat, om dat hy u in alles zyne trouw betoont beeft.
§. XX. Dit be veftig ik te meer, om dat in de, hoewel met by-gelovigheden vervulde, Eeuw van den Monnik Marculfus (van welken de aantekeningen van Bignon op het i. boek zyner voorbeeldige opftellcn bewyzen, dat by omtrent het jaar 660. na Chri-llusgeboortein Vrankryk gebloeit heeft) Conflantinus niet alleennbsp;voor den Uitvinder der vrylating in de Kerk gehoudenis, maarnbsp;om dat het ook den Heeren vry Hond, hunne Slaven, welke zynbsp;vry lieten, eene voorwaarde, welk zy ook wilden, voor te fchry-ven. Dus zegt Marculfus in het t. Boek zyner voorfchriften ianbsp;het 53. Hoofdfl. N. aanzynen geliefden N. ten aanzien van denbsp;trouw, waar mede gy my dient, maak ik u, ter vergevinge mynernbsp;zonden , vry van allen band der Slaverny: egier onder deze voor-waarde, dat gy , zo lang ik Uve.^ my zult dienjibaar zy», maar
V -STAATkUNDiG GODGELEERD
na rnynen thod overig hlyvende, wy zyt: enz Hier by komt ein.ieJyk, dat in deze Eeuw de verkoping der Slaven in gebruiknbsp;was; gelyk blyki uit de vooifchriftcn van Brgnon, welkeden-Zelven Marcubus fchynen toegeeigent te moeten worden. Wynbsp;lezen dog in het x. Hoofdft. In den naame Gois, ik N. ‘verkoper aan den zeer aanzienlyken Heere en Bfoeder N. koper. Het zynbsp;kennelyk^ dat ik., nog door een ingehecid 'egt^ nog door iemands bedwang , maar door mynen eigenen vryen wille, aan u verkope , gelyk ik ook van heden verkogt h(bbe , mynen Lyfeigenen N. enz.nbsp;Waar uit ten aÜerklaarften blykr, hoe verkeerdelyk men ge-love, dat de vrylating der Slaven in de Kerk eertyds is ingevoerd , om de Slaverny , wegens de Euangelifche Vryheid,nbsp;uit de geheele Chriften- wereld , en over al daar de heilzamenbsp;Leerihikken verkondigt wierden , uit te roeien : zo dat allenbsp;Chnllenen, in alle plautfen , ook in onzen tyd, tot het onderhouden van deze zelve gewoonte zouden zyn verbonden.
§. XXL Maar mogelyk zullen onze Wederftrevers, volgens het zeggen van den Digter,
Niet zelden ook hervat der menfehen firydbaar hert
Den heldenmoed^ hoewel het eens verivonnen wert.
tegen ons opllaan en zeggen, hoewel wy aan de voorgaande betoging plaats geven, egter houden wy uit den aangehaalaennbsp;Marculfus (bande, dat van ouds niet weinige Chriftenen het,nbsp;niet alleen, voor een godvrugtig, maar Zelfs voor een verdienend werk hebben aangezien, als iemand zynen Slaaf of Slavinnbsp;van het juk der dienftbaarheid verlofte : zo dat wy altoos moeten met yver tragten naar het geen wy geleerd worden eertydsnbsp;Gode aangenaam te zyn geweelt.
Wy omkenhen wel niet, dat vele onder de Oude Chriflc-nen, en inzonderheid onder de Franfchen tot dit gevoelen zyn gebragt door enige Kerkelyke perfonen , aan welke h*ct regtnbsp;der vrylating, volgens de inftelling van Conftantinus, wasnbsp;aanbevolen: maar wy maken ook gene zwarigheid deze inbed-ding voor ydel en bygelovig te verklaren. Want, behalven
dut
-ocr page 47-c!at ’er geen, gewag van deze mening, als of dezelve aangenomen was, by de boven aangehaalde Schryvers der Ke krljfce
Gefchiedeniflen gemaakt word, zullen die gene, wtUte G'J met eene verhevene kennifle begaaft heeft, en die van on^ennbsp;Hemelfchen Onderwyzcr geleert hebben, dat het oils met gc-oorlofc zy , de gewigtiger geboden vau God , hét.'iegt, denbsp;barnihertigheid en het gelov'e agter te laten , om aan de overleveringen der Menfchen te blyven hangen, uit de vormennbsp;der gefchrifcen , naar welke in deze Eeuw van MarcuUus dcnbsp;vrylating der Slaven gerigt wierd, oordelen kunnen, hoe verre (ieze gedagten van de Goddelyke waarheden afwykè. Opnbsp;dat dit zelfs onder het oog onzer Wederfprekers gebragt ^erde,nbsp;zal ik alleen dne in der daad belagchelyke pla.ailèn u/t Mar-culfus zelve aanhalen. In het z. Boek aan hei 3 i. HoofdJ}. lezennbsp;wy : /Die eenen aan zig bcboorlyk verbondenen Slaaf vr’^Uat, moetnbsp;vertrouwen , dtti hy loon in het toekomende by den Heere voor zignbsp;oplegt. In den naam^ des Hoeren derhalven, laat ik N. ende my-,nbsp;ne Huisvrouw N. tct een hulpmiddel voor. onze ziele ^ .of,eene ver^nbsp;gcldinge. i4 de Eeuwigheid , u N., eenen onzer huisgenotenvatinbsp;den huldigen dag , vry van alle verbinding der dienflbaarheid enz.nbsp;En een weinig verder in het 34. Hoofd[l. Wy vertrouwendatnbsp;wy onze beloning in het toekomende hebben zullen, indien wy eenigenbsp;iüt onze bedienden van het juk der Slaverny vrymaken, Derhdveitnbsp;ontjla ik N., om den naam des Heer en en eene eeuwige vèrgeldingynbsp;u N. van allen hand der Slaverny zo dat gy van dezen dag ,afnbsp;een vry leven leiden zult, als of gy van vrygeboorene Ouders waartnbsp;gefproten, begeer ende, dat gy niemand myner Erfgenaamen, of der-zelver Erfgenaamen, of wie het ook zoude mogen zyn, diénfibaarnbsp;zyt, ds onder behoorlyke betuiging van uwe Vryheid, by welkennbsp;myner Erfgenamen gy zult verkiofen, en dat gy de offerhanden, ofnbsp;ligten , door my befelt ter plaatje, daar myn arm hgcbadm rüflennbsp;zal, jaarlyks zult moeten bezorgen, en zo vervolgens. Eindelylcnbsp;in het Aanhangzel in het 13. Hoofdji. vind men deze woorden :nbsp;'Terwyl de Almagtige God ons in dit leven vergunt een gezond ligchaamnbsp;te hebben, zyn wy verpligt dikwyls op het welzyn onzer ziele te denken, op dat wy verdienen een klein •weinig van onze zonden te vermin-
-ocr page 48-mnderen. In den naame Gods derhalven, ter bulpe myner ziele, «ƒ om tnyne zonden te verminderen, op dat het den Heere behage,nbsp;my in het toekomende vergeving te Jcbenken, heb ik N. den mjnbsp;toebehorenden Jlaaf N. in vryheid gepelt: enz.
5 XX. Maar, om ons beftek in langwyligheid niet te buiten te gaan, ga ik voort om te bewyzen , dat alle, die trag-ten zig zelvcn en anderen wys te maken, dat de flaverny, in den allernaauften zin genomen, daarom onder de Nederlanders geen plaats meer heeft, om dat de wetten en grondfla-gen van het Euangehum daar tegen ftryden , eerder uit onkunde, als uit eenen vallen grond redeneeren. Niemand dog,nbsp;als die van de Ncderiandfche zaken geheel geene kenniflè heeft,nbsp;kan ontkennen, dat de oorzaak, waarom hier een ider Burger en By woonder , volgens de voorregten aan deze Land-ichappen door de Graven en Koningcn gegeven , eenc aller-Tolkomcnftc vryheid geniet, in Staatkundige redenen moet
fezogt worden. Want de Slaverny was, en voor, en na dc eftraling van Nederland door het heilfaam ligt der Hervorming, ter dezer p4aatfe eanc zeer bekende zaak ; gelyk niet alleen de oude , maar ook de latere Regtsgeleerden getuigen,nbsp;welke in hunne werken eenig gewag van de Ncderiandfchenbsp;¦Staaten gemaakt hebben.
5. Xxlll. Zeker! de zeer Vermaarde Regtsgeleerde Petrut Gudelinus, in zync gefchriften over het vernieuwd Regt, innbsp;het I. Boek in het vierde Hoofdtt. over die dingen vselke door hetnbsp;Nieuw Regt aangaande den Staat der Slaven zyn ingevoert, blad-z..nbsp;ƒ6. op het einde, zegt: Het is uit de gedenkflukken kennelyk, dat,nbsp;350 wel hier, als elders, onder de Chriftenen, het flrengft gebruiknbsp;der Lyfeigene en in dienftbaarheid geborene Slaven plaats heeft gehad, ja / dat, zelfs de Kerken dezelve bezeten hebben, tot dat denbsp;ChriftelykeUefde, welke de meefte tot het vrylaten ried, langfaamnbsp;aanwajfende , eindelyk de Slaven byna overal hebben opgehouden,nbsp;gelyk Joannes Molanus over de Canonniken in bet 3. Boek heeftnbsp;aangetekent. Wanneer dit gebeurt is, weet men niet regt; zekernbsp;de Schriften der Paufen in de Decretale brieven onder het opfchrift,nbsp;dat men de Slaven niet zal wyen, en over het huvuelyk der Slaven,
tonen.
-ocr page 49-o N D E K Z o E K. S C H R I F T, 49
tonen ^ dat omtrent het jaar 12.00. na Chriftm nog Sltiven in Ita~ Hen cn Duitfchland geweeft zyn. ' Hier by voegt Molanus in hetnbsp;amgehaalde Boek, dat de S. Pieten Kerk te Leuven ecne abie vannbsp;zekere vrylating heeft, welke in die Kerk is voorgevallen in den jurenbsp;1140: zo dat het bewyslfk ts ^ dat de bezitting der Slaven in msnbsp;Nederland en of de mtefie andere plaatfen maar voor 300. jaren isnbsp;uit het gebruik geraakt. Egter is het gebruik der Slaven en der~nbsp;¦zelver verkoping behouden tot den huldigen dag.^ zo in Portugalnbsp;als iu andere geweflen, die den Kurken nSiburig zyn-en daar is hetnbsp;de gewoonte, dat zy Slaven blyven, hoewel zy den Godidienft vannbsp;Mahomet hebben afgezworen, en den Cbriftelyken aangenomen. Hetnbsp;welk niet vreemd moet voorkomen, dcwyl het eene bewezene zaaknbsp;is, dat de Perfonele Slaverny en magt der Heet en tegen de Godde-lyke IVet niet flryd.
Op dat egter geen Voovftander van het ons tegengefteld gevoelen zig inbeelde , dat ’er wapenen , om ons te be-Üiyden, voor hem verborgen liggen onder die woorden, totnbsp;dat de Chrifletyke liefde , welke de meefle tot het vrylaten ried.^nbsp;langfdam aanwaffendc, eindclyk de Slaven byna overal geheel heb»nbsp;ben opgehouden ^ zal ik hem alle gelegenheid, om zig ce herftcl-len, ahnyden. Wy zullen, namelyk, wel ligt toettaan, dat dcnbsp;Chrillelyke liefde niet alleen verhinderde , dat de Chriftenennbsp;hunne Slaven wreedelyk zoude handelen, maar dat zy ook,nbsp;hy verloop des tyds, heeft konnen gelegenheid geven, omnbsp;den Slavenllaat geheel weg te nemen : en dat het zo eiken Chri-ften altoos geoorloft is, indien hy wil, zynen Slaaf vry re laten. Maar wy ontkennen volftrekt, dat zulks uit enig uitge-drukt gebod des Euangelinms vloeye.
Dy Gudelinus voege men Paulus Chnftinzeus, by wien, inde uytfpraaken van 't Hof van PJolland.^ in het 4. Deel, in de 8 Uyffpraaknbsp;n°. i. 5. byna defeive woorden gevonden worden. De Agtbaarcnbsp;.Ulr. Huberus, die de ophoudingder Slaverny onderdo Chnhenennbsp;tot laateren tyd brengt, zegt, in zyno V001 leezingen overhet Op-fchrift der Inliitutcn^ over het regt der perfoonen. §. ö. Kan dee-zen t)d af, dat is-y van het jaarna Chrijlus 121 z, of niet langnbsp;, daarna, hebben de Chriftenen opgehouden zig onderling tot Slaven te
G nbsp;nbsp;nbsp;maa-
-ocr page 50-maakett. Ook bekent Hugo Grotius, in zyne, in de Nederduyt-i fc tael gefchreevene ^ inkydinge tot de Hollantfe Regtsgekertheid, datnbsp;het gebruik der Slaven eerft voor driebondert jaaren, uit IMc-derland is weggenomen.
J. XXIV. Indien iemant vraagt, welkeeigentlyk de reden err oorzaak geweeft zy, waarom denaam en het gebruik van het lyf-eigenfehap in Nederland heeft opgehouden, hy hoore, wat denbsp;beroemde Paulus Voet, over de Inllituten, in het i. Boek , on-der het opfchrift, n®. f. zegt; de Fereenigde Nederlandennbsp;behhen, naa dat zy •zag door het regt der wapenen hebben vrygevog-ten, Joo grooten af keer van het Slaven-regt dat, indien eenige Sla^nbsp;ven van elders tot ons overkeomen, of de palen van ons gebied zynnbsp;ingetreeden, zy daar door zelfs hunne Fryheid verkrygen. Zo datnbsp;zy veel meer in dit land in veiligheid zyn geftelt, die zig in ons ge~nbsp;hied^ als tot eene vry- en-befcherm-plaats, begeeven hebben ^ en aan-de hunne, van wien zy gevlugt zyn, niet worden overgegeven. Uitnbsp;dit alles blykt een ieder overvloedig, dat het, niet foo fèeraanrnbsp;de wetten en grondflagen des Euangeliums, als vvel aen Staatkundige redenen, moet worden toegefchreven, dat alle Slaven,nbsp;van elders herwaerts gebragt, hunne volle Vrybeid in Nederland genieten.
§. XXV. Op hoe vaflen grondflag ons befluytfleune, word zelfs hier uyc opgemaakt, dat, iiidien men het gevoelen van onze Tegenftreevers aangaande dit land aann.im, men zoude moeten toonen,. hoe, behoudens de Euangelifehe Vryheid, in vee-Ie andere Staaten der Chiiftenen, in welke alle inwooners,,nbsp;hoewel roet verfchil van gedagten, en op vcrfcheydene wyze,nbsp;het Chriftendom belyden , niet alleen eenige voeiftappen vannbsp;de oude Slaverny, maer ook, dat meer is, de kooping cn ver-kooping der Slaven zyn overgebleven. Want P. Voet, op denbsp;zo even aangebaalde plaats.) heeft met veele andere aanzienlykcnbsp;mannen dit getuygenis, daer zyn niet te min eenige voetftappertnbsp;der wel eer gebruikte Slaverny overgebleven in Duitsland., Poolen^nbsp;Mufeovien , Zevenbergen, Pruifjen, en ook in 't gebiet van Zut-phen, en de Feluwe. En een weinig verder, hoewel in het Ryknbsp;van Engeland de harde Slaverny is weggenomen, worden quot;'er egter
eni'-
-ocr page 51-«ntgen tot het 'werken in de mynen gedoemt^ anderen-zyn vooreen ^ajlgeflelde tyd als Slaven dienjtbaar, «feV apprcntiesnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;isjor-
dcn. En wat het kopen en verkopen der Slaven, gelyk der heeften, aangaat, kan men nazien, wat van de Portugelenver-haalt word by |o. Bodinus. in het i. Boek oier den Folkjlaa^ynbsp;in het u Hoof djt.
XXV1. Ja zelfs! zeer geleerde Mannen, die veel van dc Burgcrlyke Regeringen verdient hebben, maken geene zwarigheid te wenfehen, dat de pevfoneele Slaverny, die, in onzenbsp;tyden, onder dc meefte Chriftenen, of byna, of geheel is weggenomen , mogt herftek worden (zo egter, dat de Heeren dénbsp;Chriftelyke zagtmoedigheid zouden betragten, en geene onre-delyke llrafhcid gebruiken) als welke den Burgerftaat zeernbsp;voordelig is. Want het is volkomen zeker, dat, uit het af-fchaffen van het gebruik der Slaverny, vele ongemakken, dienbsp;niet ligt op te tellen zyn, geboren worden. Hier henen loopennbsp;de woorden van den zeer Aanzienlyken en Hoog - geagten Bus-beek, als hy in zyne 3. Turkfe Brief, bladz. löb, róu in den druknbsp;te Leiden, in het j aan, 1633. uitgegeven, zegt: Edog ik weet niet,nbsp;if hy, die de eerjte is geweejl in het wegnemen der Slaverny, welnbsp;het grootjie nut aan onze zaken heeft toegebragt. Indien eenenbsp;¦regtvaardige en zagte Slaverny, hoedanige de Roomfche wettennbsp;voorfchryven, inzonderheid die, in welke de Slaven aan het ge-meenebft eigen zyn , nog Jiand greep , men zoude mijfchien zonbsp;veel galgen en raden niet nodig hebben om zulke te bedwingen ,nbsp;welke buiten het leven en Vryheid niets hebben , en welken de armoede tot het bejiaan van alle euveldaden dringt, Eene Vryheid,nbsp;zonder goederen raad niet altyd tot eerlyke daden- Het verjiandnbsp;van een ider is niet bekwaam om eene Vryheid in armoede te dragen, en alle zyn niet zo geboren, dat zy zig zeken weten tenbsp;beheerfchen, Zy hebben het geleid een gebied van eenen, die beternbsp;is, als een hulpmiddel nodig; dam zy anders geen einde van boze daden zullen maken; gelyk zonmige dieren, welker woejiheidnbsp;altoos te vrezen is, indien zy nkt met banden bedwongen worden. Aan deze plaats word een zwakker gemoed door de magtnbsp;der Heeren geleid: de Heer aan de andere zyde leeft van het
•werk Z'ynes Slaafs. De Turken trekken, zo in bet gemeen, afr in het byzonder, zeer grote voordelen uit het Lyfeigenfchap j zynbsp;onderhouden hunne huishouding deftig uit de winft der Slaven ;nbsp;'waarom zy ook tot een gemeen fpreekwoord gebruiken , dat hynbsp;niet arm is, die flegts eenen Slaaf bezit. Maar ook , indien ’ernbsp;van ’s lands 'wegén iets te bewerken , te vervoeren , op te reg-ten , of af te breken is , dat verrigten zy door de geduurzamenbsp;hulp der Slaven. Wy kunnen nergens tegen de heerlykheid der oude'nbsp;gebowmen op. En 'waarom? Het ontbreekt ons aen handen, datnbsp;is, aan den dienji der Slaven. Op dat ik met Jiilz'wygen voor-hyga , hoe groot een middel de geleerdheid der Slaven aan de’nbsp;Ouden verfchaft heeft tot het verkrygen van alle vvetenfchap.nbsp;Zo toont ook Potgieflerus, op de toeltemming en degetuigenif-fen van grote Mannen, en inzonderheid van Busbeek fteunen-de, aan, in de vooraffpraak aangaande dfin ftaat der Slaven. §. 3 5'.nbsp;34. 35. niet alleen dat’er zeer grote voordelen voor het menf-dom uit de lyfeigene Slaven boven de gehuurde vloeien: maarnbsp;hy handelt ook in het byzonder van den toevloed van ledig-gaande Bedelaars, die het voedfel hunner'Medeburgers, ofvarrnbsp;andere menfehen, herwaarts en derwaarts zwervende vertceren,nbsp;cn hunne kragten verzwakken : welk kwaad gefluit zoude worden, indien tot nog toe de cigentlyk gezegde Slaverny ondernbsp;alle Chriftenen ftand greep.
§. XXVII. Uitr.lhet voorgezegde, hoewel ik alle de woorden van deze zeer geleerde Schryvers geenzins de myne maak, befluyïnbsp;ik egter, aangaande het hooft der zaken fzo ik oordeel ) metnbsp;genoegzame zekerheid , dat de Slaverny (als welke hier,,nbsp;of uit enig inzigt van toegeventheid en zagtmoedigheid , ofnbsp;uit Staatkundige redenen, en niet uit de Goddelyke wetten, isnbsp;afgefchaft) tegen de Cbriftelyke Fryheid geenzins flryd. Waar uicnbsp;van zelfs vloeit, dat zy geen beletfel is om het Euangelium uit tsnbsp;breiden in die Folkplantingen der Chriflenen, daar tot heden toe denbsp;Slaverny in gebruik is. Want op deze wys Zal ’er een zeervrien-lyk en Gode aangenaam Ryk kunnen en moeten opgeregt wordennbsp;tuflehen de Heeren en Slaven in eenen beteren Godsdienft onderwezen : gelyk Paulus aan Philemon in het 16. vers van zynen
-ocr page 53--S/«/'aanpryrt. Zo zullen dog de Slaven op den wenk van han-ne Heercn vaardig zyn, volgens het gezegde: (®) Gy dienft-knepen zyt gehoorfaam 'uwen Heercn n% den Fleefche met vreefe en-de 'beven , in cenvouwigheid uwes herten,, gclyk als Chriftus. En zo zal die andere fpreuk diepe wortelen Ichieten in hét gemoednbsp;der Hecren, zo vele ’er den aart vaneenen Chrillelyken Meafchnbsp;niet hebben afgelegt; (^J Ende gy Heeren doet het zelve byhaer^nbsp;nalatende de dreiginge: als die wet et ^ dat bok uw'^ zelfs Heere indenbsp;Hemelen is, ende dat geen aanneminge des perfoons by hem en is. Denbsp;middelen en wyzen, door welke dit Rylc met geluk kan gegrond en beveiligt worden, heeft de zeer geleerde/ en vannbsp;try, iniien immer iemand, veel verdient hebbende Heer Hendriknbsp;Velfc, zeer Eerwaardig Leeraarder HaagleKerke, getoontin denbsp;geich'cdkundige Voorreden voor een Boek genoemt: Naukeu-rige Berigten nopens de grondvefting des Chriftendoms ondernbsp;de Heidenen op de kuil van Choromandel en Malabar, door denbsp;Deenfchc Miffianariflèn op Tranquebar. Alwaar die Onverge-iykelyke Godgeleerde, §. 46, 47. de twylfelingen van zommigenbsp;Menlchen, waar door zy zorgen , dat de Euangelifche Lcer-ftukken niet zonder fchade aan de Slaven kunnen worden ingeprent, opgetelt cn opgelolt hebbende, van de 48. tot de 55.nbsp;fiiede de middelen, die dit Godsdienltig, werk zullen voortzet-ten en tot het zelve dienen, in bekwame order gelchikt heeft.
(a) Ephef. 6: y- 8. nbsp;nbsp;nbsp;(b) f. 9.
-ocr page 54-I. JVy Jlelkn vajl dat een denkbeeld van God onsnbsp;ingefchapenis.
II. nbsp;nbsp;nbsp;Men kan met geen gezond verjland de meervou^
wigheid der Goden Jlellen,
III. nbsp;nbsp;nbsp;De eerjle waarheid ^ die ons y tot het betogen y zonbsp;. van Gods, als van ons aanwezen, uit het ligt
der natuur y voorkomt y is die guide fpreuky Ik denk, derhalven ben ik aanwezig.
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Meer dan eene vrouw te geljk te hebben ftryd tegen
de wetten der natuur en de Goddelyke waarheden.
V. God is in zyn wezen niet alleen onhgchamelyk ,nbsp;maar ook met geen ligchaam bekleed.
VL De natuurlyke Godgeleerdheid is ter zaligheid niet genoegzaam.
VII. De Heilige Schrift is nog by gevalgefchreven y nognbsp;van het gezag der Kerke afhangelyk.
VIII. Gods eeuwigheid Jluit niet alleen alle begin en einde ynbsp;maar ook alle vervolg van tyd uit.
IX. De daad der Regtvaardigmakinge moet met de Heiligmaking met vermengt worden.
X. Daar is geen iweederley omfhangelyk beginfel.
XI. God kan nog bedriegen, nog bedrogen worden.
A A N D E N
H E E R E
AVanneer zyn E. opentlyk Redentwifte, onder den Wytvermaarden Hooglecraar,nbsp;den zeer Eerwaarden
H E E R E
JOAN VAN DEN HONERT: T.H.Z,
!7é Leiden den io*“. van Lentemaand^ 174^*
, erdient het lof, als Een int Giriftenen gebooren ,
En in den teed’ren fchoot der Kruiskerk opgevoed,
Gods Woord met kragt verklaart, en yders ziel door de oor® Ontvoert door tong en pen: wat Eerkrans zal en moet,
O! Wakkre KAPITEIN, Uw zeegb’re kruin verfieren?
Daar G’ in het Wellen, en van Heid’nen zyt geteelt.
En in uw eerfte jeugd de afgodifche banieren Moeft volgen, buigende U voor menig nietig beeld f
En
-ocr page 56-Èn nogtans hebt uw Volk en Vaders huis verlaaten,
Den waaren GOD omhelft, en met een têer gemoed Vorft JEZUS aangekleeft, en met zyn Onderzaatennbsp;Zyn Naam beleden, ja met eenen vallen voet,nbsp;in Zyne Wysheidsfchool gefteilt en onderweezen,
Met and’re. Leer aars klom op deeedele Eeretrap ,
Om als een Heilgezant, uit duizend uitgeleezeii ,
Het Volk te leeren ’t merg der befte weetenfchap:
Uw vlyt, uw'yver, ftreeft degrootfte vlyt te boven,
Uw roem ryft hemelhoog , daar uwe pen en tong.
Zelfs door geen Feniksvêer naar waarde te volloven,
De nyt doen fidd’ren, en uw deugd hem ’t gif ontwrong. Beftaat, o! Dicht’ren, niet, hoe hoog en fchoon in ’t zingen,nbsp;Den Lof van KAPITEIN te fchetfen op ’t papier,
Geen Dichtwerk treft den geeft van ’t puik der Jongelingen, Zoo blaakende , zoo vol geheiligt Pingftervier:
Den gloor van zyn vernuft en weergalooze gaaven Verftert en tooit zyn hooft met d’allerbeften glans;
Zoo blyft gee-n blank gemoed in ’t zwarte vel begraaven,
Op ’t Moorenhooft vertoont zig ’t witft een paerlekrans,
Een krans, die gy U zelf hebt om uw kruin gevlogten, Roemwaarde Hemeltolk, waar van deez’ ryke blaannbsp;Getuigen, daar gy hebt in ’t letterperk gevogtennbsp;Als een mannioedig Held , zoo groeit uw luifter aan.
Gelyk het Zonnelicht, wanneer het uit het donker Te voorfchyn komt, en fchynt tot op den vollen dagh:
Gy prykt, o! Eed’ Ie Moor, met heerelyk geflonker,
Nu g’ als een krygsknegt voert Vorft JEZUS Zeegevlag:
En nog vind Uw geluk geen maat of perk of paaien,
De ryke Goudkuil moet ook van uw grooten geeft Getuigen, in Gtdnee moet uwe heilzon ftraalen,
Daar moet gy JEZUS Bruid op het gezegent feeft Der guide vryheid nóon, door de Evangeliblaaren,
Die aan het Heidendom, aan eenen flaaffchen band Wel eer geboeit, dat heil, dat zalig heil, verklaaren:
Zoo fchynt met roem uw licht ook in uw Vaderland.
Reis
-ocr page 57-Reis heen dan, KAPITEIN, reis heen, o ! TempeKligter^ Reis heenen, wel getroofl, met Godes gunft verzelt!
Gods Geeft zy met U, als den waaren Alverlichter,
Zoo maak geen onfpoed ooit uw vroome Ziel ontftelt!
Gaa heen, verlaat met moed de Nederlandfche ftreeken! Verlaat ons Leyden,, zeg het Hoogefchool vaar wel,
Al voelt g’ Uw teed’re Ziel door fmart en weedom breeken: God zy uw Leidsman! Hy voer’ ’t Vaartuig wonder fnelnbsp;Door de ongeftuime Zee, bevryd van ramp en plaagen:
Vaar wel! geniet altooseene ongeftoorderuft!
Terwyl uw grooten Naam word tot het Zwerk gedraagen, Keer naar uw Vaderland met moed, en vreugd, en luft.
Sara Maria van Ravestein: Wep. L. Steversloot.
-ocr page 58-lt;iam- mi ik fyn gepmfe-n , PFant Zionsfoorte fyn veel fcboondsr'uitgeleefen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Sy is my hoogei' ah de woning J'acobs t’ faem,
gt;y
yy
Dit is dk plaetfe , daar ik fchenke wil myn naem ;
'k Sal Babels - beydendom ja Rahub ook doen horen ,
yy
Dat uit haer trotfe Jiad die geene fyn verkoren^
.De Bhilijlyn, lyrier^ een-volk vol duijlerheyd Ja felfs in ’t Moore land heb ik een wegbereydinbsp;Dies fal ik agte dat, fy aan my fyn verbondennbsp;Om niyn geregtigheyd en deugden te verkonden r.
yy
Dies looft my , want voorwaar uyt deefe Heyl Fonteyny Sal u in overvloed genaad’ gefchonke zyn..
Maar fchoon ons Korachs liet Gods wondere doet gedenh So wil Jehova God ook lof en eere fcbenkenrnbsp;Schoon Palefiina juigt gans Neerland vind ook Jlof,
Om op dees blyde tyd te roemen Godes lof:-Vermits het blykt dat God ook meede heeft verkooren Een Moor, waar door de Faam fig niet alleen laat hoorem.
In Ley de, maar voorwaar in. h gantfche Neederland Verheffende fyn roem. van Godvrugt en verfiand.
So lang het Leyds Atheen nog Eeuwe kan verduwen.
So fal men roeme dat voormaar in hare muuren Veel mannen in den Jlaat en kerck fyn voortgebragtnbsp;IVactr door het land behoud de grootfle fieun en kragt...
Men fal ook fegge dat de geen die h ligt ontbraken In u vermaerde fchool, dus fulke wond're fpraken^
Dat niet alleen u lof den onfe is bekent Maar ook den. Vreemdeling fo heerlyk ingeprent
Daa.
-ocr page 59-Daar heeft den Afrlcaen fo btyle van gegeeven }j t Als hy betoonde, wat het was op Aard’ te lefvennbsp;gt;j 'Als Freenideling, dan dat men verkryge het genotnbsp;„ Fan ’t meede Burgerfchap, ja Huisgenoot van God,.
Dan toonde hy ons weer wat nut het ons moeji weefett * Dat Jefus Chrifius uit den dooden is verree/ertfnbsp;,, Hoe hy uit Davids faat gelyk het was voorfeySnbsp;,, Gekomen is, dit hebt gy klaarlyk uitgebreyd.
Maar fchoon ik op dees dag u lof dien uit te fpreken ,
So fwyg ik liever want myn pen fou veel entbreeken,
Seer dihnaals gaf gy aan de Zangkunjl ryke Jiof,
Als fy befwangert was vol van u groote lof;
Maar nu tny dunkt dat gy van ’s Leyds Atheen wilt fcheyden So moet myn Zanggodin u met haar wens geleyden,
Nu dat gy wederkeerd na ’t Africaanfche land,
So wil Jehova God, die door een Jlerke hand U uit de dutjierheyd het ligt heeft doen aanfchouwennbsp;Betoone, dat hy is u Heyl en Siels vertrouwen,
Op dat gy door fyn kragt die geen een weg bereydy Waar door fy middel fien tot hare Zaligheyd.
Heeft God u tot fyn dienji, ja tot fyn Heyl verkoren ,
So wens ik dat de Faam ons binne kort doet hooren,
D’Elmina is voorwaar by ieder hoog ge-eert,
Om dat uit ’t Heydendom veel duyfend fyn bekeert.
Dus wil den Heeniel in fyn gunjie aan u geeven,
Dat gy nog lang tot nut van Jefus volk mag keven.
Vermeldende Gods roem, fyn Heyl, Bevel, en Wet,
Die hy in ’t^ ft een taf reel fo wyslyk beeft gefet:
Om dus op t Heyl-verbond vol vreugd te zegenpraaïen,
Wanneer gy daar ’t vobnaakft in ’s Heemels Bruilofts zaaien Aanfchouwen fult, ja fien dat hier het nietig ftof,
Ten volle niet befeft Jehoovaa’s roem en lof;
Maar
t Dit heeft hy in fyn eerfle ReJenvoering tot een ftof genoo-men uit Epbef. 2- vers 19.
Tweede Redenvoeniig uit z Timor. 2. vers S.
lï 2
-ocr page 60- -ocr page 61-Onlangs gebeurde ’t als in \ holïle van de nagt Ik my i'chier van de flaap geheel verlaten dagt,.
Dat ik, vermoeyt door my ftaag heen en weer te keeren-En wenden, om maar ruft te vinden in de veeren,,
My eyndelyk van haar ganfch overwonnen vond;
Maar naauwlyks was ’k in ruft of ik begon terftond Tè droomen , dat ik hoorde een Maagd die luydkeels fchreyde-Heel' droevig zugtede, en flaauw’Iyk Iprak, ag Leyde lnbsp;En Leydfche Jeugd treurt vry! ik trad wat naader toe,
En dagt ’k moet zien wie z’ is, maar uyt te drukken,, hoe Verbaaft ik ftond en in verwond’ring opgetogen ,
Zoo dra een heldre glans my flikkerd’ in myn ogen Is my niet mogelyk; want die my hier verfcheen.
Was Dogter van Jupyn, wel waardig aangebeên,
¦’k Meen Pallas de befcherm Godin van ft I^ydfch Atheenen ,, Die ik heel droevig in haar eenzaamheyd vond weenen.
Ik boog my voor haar neêr^ en vroeg wat baar de vreugd Zo zeer benam? en wat zy met de Leydfche Jeugdnbsp;Dus toe te roepen had te kennen willen geeven ?nbsp;z’ Antwoorde dat daar van was oorzaak, dat van ft levennbsp;d’ EToogleeraar s’ Gmvezand berooft lag., wien ft geweldnbsp;Des Doods t’ ontydig en te vroeg bad neêrgeveld;
Een wysgeer wien ’s gelyk men nooyt nog heeft gevonden,, Helaas L is in den bloey zyn ’s levens dus verflonden:
Zyn. dit geen, reen genoeg ? dat ’k roep-, o Jeugd,, breek vry ft Vermaak af en beween het dode Lyk met my.
Dit hoorende fcheen my myn hert van rouw te breeken En na een diep gezugt, dagt ik my dus te fpreeken:.nbsp;Godin, ik twyfièl niet of dees Hoogleeraar ’s dood-Verwekt veel droefheyd en getreur by kleyn en groot;;
^ Beken een zwaare flag is Leyden overkomen .
Dog, men behoeft daarom in ft minft nog niet te fchroomen:
H 3 nbsp;nbsp;nbsp;Dat
-ocr page 62-Dat het geheel en al verlaten is; dit word Door d’ Heer van MuJJchenbroek - in wien ray dunkt in ’t kortnbsp;Een tweede h Gravezande in wysheyd te herleevennbsp;Vergoed , nadien die nog is overig gebleeven:
Bedaar Godin, en zet dees fmert wat aan een zy.
Waar op zy tot my fprak; dit is ’t niet al ’t geen my Zoo treurig maakt en ftof verleent tot jammer klagen,nbsp;Vermits een Jongeling in v/ien ik myn behagennbsp;Altyd gevonden heb, van my zeer teer bemind,
My haall; verlaat: O ramp! CAPTEYN, myn waarde Vrind, Dien ik een Perel aan myn kroon met regt kan noemen,
Ja wien het Hooge School zig altoos zal beroemen.
Te hebben binnen hare muuren ooyt gehad ,
Zult gy, o Lieveling, vertrekken üyt myn Stad?
Voorts gaf zy my de hand, waar in ’k heb plegtig moeten Belooven, dat ik u voor ’t laatll: in digt zou groeten;nbsp;Waar op zy henen voer, en ik weer wakker wier,
’k Stond op, en fchreef naauw half ontwaakt fluks op ’t papier Deez’ droom, en wyl ’k niet wil aan die Godin mishagen.nbsp;Of breeken myn belöft’, kom ik uw op te dragennbsp;Uyt vriendfchap maar alleen, dit flegt en foutryk digt,nbsp;Niet na de kunft maar tot voldoening van myn pligt.nbsp;Derhalven wyl gy hier niet langer kunt verbeydennbsp;En u de tyd reets wenkt dat gy van ons moet fcheyden;nbsp;Wenfch ik uw, dat, na gy voor elk in ’t openbaarnbsp;Een ruyme en duyfl’re ftof, opheldert, Zonne-klaar;
(Dat k niet is tegen de Chrift’Iyke, vryheid ftrydig Dat d’ eene Chriften maakt den and’ren Chriften lydignbsp;Na ’c ligchaam tot zyn flaaf,) met roem tot d’hoogfte trapnbsp;Van eer m’ u ziet verhoogt, als gy u wetenfchapnbsp;Zult toonen kort daar aan, op nieuwe (waartoe God geevcnbsp;Zyn zegen en gena) om ons te doen beldeven'.
Dat gy tot Leeraar van Gods woord zyt ingewyt.
En tot den Predik-dienft dlis toegelaten zyt;
Niet om de Kudde Gods hier onder ons te weyden.
En langs den Weg van ’c Woord ter Zaligheyd te leyden.
Om
-ocr page 63-Om zoo des Zondaars Zie] te raüerr,. I:'em doen zien?
Dat hy verkeert gaat, den verleegen huJp te bien.
O Neen!. God wil dat gy zult na D’EImina trekken,,
Om daar het woeft’ en ongelovig volk te ftrekken,
Een tweede Paulus, en wyl g’ uyt dit Heydenfch volk Gefprooten Chriften zyt geworden , kunt g’hun tolknbsp;Zoo veel te beeter zyn, na dien g’‘ hun taal kunt fpreeken,,nbsp;Plun verw deelagtig zyt, zo dat met yvrig fraeeketiunbsp;Dat zy tog aflland doen van hunne Satans Teernbsp;En grove dwalingen, men u ligt ziet veel meernbsp;Als ooyt een blanke wien z’ in ’t minlTe niet gehengennbsp;Of g’loven zouden in dit Stukte weege brengen;
Wyl zoo een’ eer hy fpreekt by hun al is verdagt,
’t Is zeeker dat het geen gy fpreekt van grooter kragt En indruk zyn zal , wil daarom niet langer wagtennbsp;Met na hun toe te gaan, maar wil veel liever tragten „
Zoo draa het moog’lyk is, met ’t eerfte Schip ’t geen ree Ter vaart legt, af te gaan van Land, en ruyme Zee '
Te kiezen, die ik wenfch dat gy bedaart zult vinden Uw ganfche reysen niet te min dat uw de Windennbsp;Voorfpoedig zyn, en dat geen klip of bank onheylnbsp;Veroorzaak’ of dat gy meugt zien een Roovers Zeylnbsp;’t Geen uw doet vreezen van te vallen in zyn handennbsp;Geen onweer doe u ook op vreemde kullen ftranden;
Zoo zal al varende allengskens als te niet Verdwynen voor uw oog dit Land, terwyl gy zietnbsp;Kort daar aan naderen de Africaanfche Stranden,
Wier zand heet door de Zon legt als een vuur te branden ,, Zoo zult g’ op 't eynd der reys, op welke een kalme Zeenbsp;Uw Schip heeft op zyn Nek getorll, de goede reenbsp;En haven van de Stad met vreugd gejuyg in varen,.
Om voorts bevryd te zyn voor ’t woeden van de baren. Dus krvgt dan ’t Moorfche Volk van God een Afgezand^nbsp;Met laft, dat hy by hun het Evangelie plant,.
’t Geen tot dus ver by hun is onbekend gebleeven,.
Wyl zy maar doen het geen is in hun hert gefchreeven .•
Daarom.1
-ocr page 64-Daarom zoo draa g”er komt, zie toe, en overleg.
Op wat manier g’ hun beft zult brengen tot den weg Van waare Wyslieyd, en hoe gy zult openbarennbsp;Dat zy den regten dienft Gods milTeti: op ’t verklarennbsp;Van dien aan hen, komt ’t aan, geev daarom geen gehoornbsp;Aan hunne laflertaal, u aan geen fchelden floor;
Want zeker in het eerfl, zal ’t uw heel moeylyk weezen Hen af te brengen van hun Leer, en voor te leezennbsp;De Wet, en ’t Woord waar na dat gy hen voor gewisnbsp;Zult leyden zoo gelyk het reets befchreeven is.
Wil daarom niet te min voor 't Volk yverig werken.
Om dag en nagt uw beft te doen zoo zult g’ haafl merken. Dat gy veel Zielen wint, en fraay aan ’t vord’ren zyt,
Ey geef derhalven nooyt den moet verloren, quyt Uw ,pligt maar, zoo zal God met zyn genade reeg’nennbsp;Op u en op uw werk, en ’t aan hun Zielen zeeg’nen.
Stel u als wagter op de miiuren voor het Volk Zyt door ’t gebed ook God voor hen weer tot een tolk;nbsp;Weeft vroom in wandel, blyf flandvaflig in ’t Gelooven,nbsp;Zoo zult gy hemelwaarts ma uwe dood hier boovennbsp;Gevoert, ontfangen de lang weggelegde ICroonnbsp;Der Heerlykheyd uyt hand van Jezus Godes Zoon.
Voorts is myn Beé dat wy elkand’ren al te malen Hier namaals weder zien in ’s Hemels vreugde Zalen,
Op dat door ons Gods eer eeuw uyt eeuw in verbreyd Mag werden: ’k breek hier af, vaar wel in eeuwigheyd.
oor iseïk een drift ‘wort thans niyn Zangeres bevangen,
Dat zy voor ’t Schildertuig,
De ontfnaerde Harp voor lang als nutfloos veeggebangen Weer grypt ? om beur gejuichnbsp;By ’t Leidfche Dichterdom, op deze keer te voegennbsp;Zou het wel Roemzugt zyn ?
O Neen! dat -laf P'ermaak, kon nooit beur Ziel vernoegen,
Zy fchuuwt zulx als fenyn.
Is 't om beur Vriend CAPTEIN, dan eer hy af gast Jiekcn,
Na ’t Land van waar hy. kwam
( Om (*) Mitzraims geflacht, daer ’f Heil - Verbond te p-êken^ JVaer van de Vloek van Chamnbsp;Nog niet is afgewent.) beur vriendfchap te bewyzen ?
O ja! dit is ’t gewis:
Want zou zy hier wR Deucht naer eifch befiaan te pryzen,
Waer aen geen eind en is ?
Dat waer als of zy gink, met Ikarefche pennen,
Gantfch roek’loos en verwaent,
Langs ’t barnent Stargewelf, na 't Zonne - licht toe rennen ,
Door wegen nooit gebaent.
De Deucht die pryjl beur zelfs, zy heeft geen Lof van noden, nbsp;nbsp;nbsp;-
Zy wyji die van de hand!
Vzn hem die Lofspraek zoekt, is zy voor lang gevloden ,
En huisvefl by ’t Ferftand.
Uw Oogmerk kan aen elk genoegzaem doen bevroeden,
Wzt Ziel er in u woont j
’t Welk gy om dat de Menfch niet ydel zou vermoeden,
Jen hun in Schrift vertoont.
Geen
(^) In Afrika heeft Mitzraim, en zyne Zonen het hoog en laeg Egipte bezeten ; als mede het Libifch Egipte, Marmarika, en Weft-cf Zuid-Morenland. Zie Goerees jopdfehe Oudh. bladz. uiö.
-ocr page 66-Üeen Goudzucht is *t, 'waerom ge-u demaerts gaet begeven^
Gelyk de Grote hoop ;
Maer om dien Volk’ren driefi en by na beejtig leven ^
Te fluiten in den loop.
Een volk gewoon als. Gedt het Hemelflh Heir te Eeren,
Ja, dat geheel verkeert
Uit vrees. ( hoe- kan ’t gernoet van Godt vervreemt verkeren /.’)
Daar by den duivel eert.
O wonder voorwerp tot dit grote werk verkoren!:
’t Profetifch woord, word hier In u vervult (* gt; hoe in. Godts Kerk zal zyn geboren j.
De Moor en de Tyrier.
Maer ’k merk-uw- oogmerk zal by wrekks Beurfeflropers^
Niet door den beugel gaen Die van. hun evenmenflh zyn kopers en verkopers..
O fchand’lyke Euveldaen!
My dunkt ik zie dat Volk als hang voor fchade kryten,.
En daerom flout beflaen Uit fnê Geldgierigheit, verfoeylyku.verwyten ,.
Dat dit uw derwaerts gaen Niet flrekken zal om_ Vree maer Muitery te kwekennbsp;O Zotte laffe tctel l
Mits gy het Heil verbond, gaet domme Slaven préken;-,
Die zeker altemael,
Zig_ wanen zullen , vry na. ’t Lyf te moeten wezen Maer wacht niet,. dit gefchilnbsp;Door fny beweert te zien; datzy uw woorden kezen:
Zoo zal de fchaamt hun flil
Schoon tegens dank. doen zyn; zy kunnen daer uit leren „ Dat, wen God is een Geeft,
„ Men met het Lighaem hem wel dienen moet en Eeren ,*
„ Maar met de Ziel het meeft.
Dat beide Vorfl enflaef, gelyk flaan om te ontfangen ,, Het Euangelie Woord;
„ Schoon'
Pfaim S7. f. 4. S'-
-ocr page 67-f. Schoon de een den Tulband torjl, en de ander zig voelt prangen „ Door Keten, Boey, ofkoort:
Dat mei een Jlaef, een Jlaef kan zyn, en Chrijlen mezen „ Maar dat het niemant paji,
Zig van zyn eventnenfch als God te laten vrezen.
En door een Jlaaffcbe laji, nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦
Gelyk als reed’loos vee, hunn’ nekken te doen bukken:
Hier in zoo raekt den band Van Menfchen liefde , myns bedunkens , gantfch aan Jlukken ;
Alen kan, is me in een fiand Van Heerfchappy gefielt, vp redelyke gronden,
Aen hen die dienftbaer zyn Bevelen geven, m zyn orderen verkonden ,
Ver buiten band pyn.
Maar zouden deze reen den wrek 't gemete raken ?
Neen geenfints de Jfrikaen,
Zal eer zyn Godtsdienji, hoe daer aen verknocht, verzaken,
_Eu 'tot den Chrijius gaen,
Maer laet al hun geblaf , niyn vriend ! u niet verbazen ;
Tre rujiig in het veld ;
Een grote Ziel, bekreunt zig nooit de tael der Dwazen;
Een Moedig Oorlogs - Held,
Of Dapper CAPII'EIN, en pafi het niet te ontzetten.
Voor ’t fchor Cartoums gekit;
Maar om op ’s Vyands nek zoo lang zyn kling te metten;
Tot dat de dood hem fluit.
De Godt, die u zoo veel genaden kmam betonen,
(^Dit ’s myner Zielen Beê)
JVil met zyn Zegening u verder nog bekronen ;
Hy breng u op de Ree ,
Van ’t Land fchier gantfch ontrooft van aengename lommer , Daer gy geroepen zyt
Als ’t Vee hun leven flyt
Tot urn geflacht, dat in den Godtsdienjl fchier nog dommer.
O p heden komt myn Zangheldin U, Afrikaanfchen Fenix tegen,
Ter wenfching van een gullen zegen,
Wyl Gy ten heilgen tempel in Getreden, uw toehoorders toonde tnbsp;Dat Godgeleerdheid U bezat.nbsp;Taalkennis U bevangen hadnbsp;En ware Godvrucht in U woonde.
Nu keert G’als overwinnaar wier,, Befluwt van glory, roem en eer..
Wanneer Gy door de woelïe baren In Nederland gekomen waart,
Van uwen Vaderlandfchen haart, Verzelt van duizenden gevaren
Toen heeft de Wysheid ü gekulï.
En d’Outheidkunde met haar aaffem,
Blies in U eenen zachtert waallem.
Dus werd op beiden Gy beluft.
Die fteets uw groote ziel verrukken,
En U doen lettervruchten plukken.
Gy leerde heden overklaar ;
Dat het rechtaardig Chrilten worden Een Slave niet ontllaat van d’ordennbsp;En ’t recht, dat zyn Lyfseigenaarnbsp;Vall op hem houdt; maar ook dien Heerenbsp;Verplicht om hem met goed befcheit,.nbsp;Te handden en met billykheid-Nu zie ik Code reets ter eere,
De Slaven, voor uw ftem, niet doof. Aan ’t Heilwoord geven veel geloof-
Wen;
Wen Gy , Geleerde Heer] zult llreven Naar huis uit Néerlands veilge ree.
Dan hoede God U op de Zee!
Hy wil ’t U voordenwind fleets geven!
Hy late U fpoedig aan de kufl Van ’t roezige D’Elmina landen Inbsp;Hy drage U op zyn Almachts handen!
Hy fleir LT in zyn wil geruft.
Hy wil U tot een leidsman ftrekken,
Waarheen Gy ook zoudt mogen trekken.
Bouw daar in ’t k^idendom Gpds Kerk ,
Verblindt door vele en valfche Goden:
Wil hen tot zyn gemeinfehap' nooden
Vertrouw op God, wees daar in fterk;
Want immers is ’t toch hunn’ bekeering Voorfpeld door zyiien trouwen me^d ,
Zoo in het Nieuw als Oud Verbond.
Sticht hen door onderwys en leering, nbsp;nbsp;nbsp;'
Die geeftlyk hunne zielen voedt.
Dan zullen zy, bekeert, Haag zeggen Tot anderen , komt, Iaat ons totnbsp;Den tempel gaan van, Jacobs God,
Daar hoort men zyn geboóh uitleggen,
Daar kan men uit zyn heilig woordt Vernemen, hoe men fleets moet handelen.
Op aard; en welken weg bewandelen,
Om zo te leven, als ’t behoort;
En Gy zult na uw dood ontfangen,
Den kroon, aan ’t eind’ ten ptyz’ gehangen.
Mlatjs anno i^'^.focius Confortn Poëtici 'fub fyinbolo,
Öu mrt voor yders oog op 't luyjterrykjl vervult 'n eertyds is voorfegt door d'Heilige Propheten,
Die groote mannen Gods, die ’t hebben voorge-weeten Het geen gy ‘waarde Vmnd nu haaji waarmaaken zult.
En waarelyk dees^ dach baart ongemene vreugd,
Een vreugd voor Slaaven beyd’ der Sonden en der Menfchen H^at heeft een fterveUng doch better goed te wenfchen ?
Hls hartelyk te zyn een dienaer van- de deugd.
Gy zult den weg die tot den Hemel' geeft een regt,
Hen klaerlyk doen verftaen om dus den Heer te vreefen,
Dit kan men zonneklaer in uw Gefcbrifien leef en;
Eleb dank O God! datg’hemgemaekthebttotiiw knegt.-
•
’K meen grond te hebben tot' een wenfchelyk gezigt,
Dat gy door Godes httlp den Heere volk zult winnen ;
JVanneer fy door uw leer haar harten,- en haar zinnen Op d' Hoekfteen Cbrijlus vejiigen als ’t eeuwig ligt.
Door uwe zoete tael, en vrund’lyke- ommegang,
Zult gy feeds meerder plaats in hunne harten krygen;
My dunkt D’Elmina juicht!. het kan uw lof niet zwygcii O Capitein! gefpoort door liefdenryke dwang:
Vaer voort, Myn Heerl vaer voort in liefde by ’tgefagt;-Ik heb inzonderheyd uw teed’ren gunji genooten Daerom zyt gy bemint by kleinen, en by groot en:
Om dat gy yder zef bemint, en viert, en agt.
De Hemelkooning zy u dan een Borg, en Schilt!
Een Stut, een Hoogvertrek, een Schermheer , en Behoeder! Een Leydsman door’igevaer, een Raadsman, en een Broeder]nbsp;Hy weere van u af al ’t geen gy niet. en wilt:.
Ik eyndig met een wenfch, myn wenfchen zyn opregf,.
Die Godt, ge'éerde Heerl die u zou klaar ver ligt e,,
Die u ook gaf een ligt cm anderen te fiigten;
w:
Die kroone u, en «W v:erk als zyn getrouwe knegt.
lA a
odt was uw toeverlaat,
O wonder boven wonder!
O Capitein! die onder DenGrooten HONERT Raat;
Wanneer hy u al vroeg,
Door ’t ftormen der gevaaren,
En ’t ziltig nat der baaren Op Arents vleug’len droeg
In ’t Leidfch beroemt Atheen; Daer g’ in Taalkundighedeen,
Uw tydt en vlyt bellede,
’T geen blykt uit deze reen.
Lang moet uw kloek verRant In vollen luyRer bloejen;
Uw Godgeleerdheit groejen,
O eer van ’t Moorenlant!
Wil met uw dierb’re geefl O Godt! zyn werk bekroonen,nbsp;Och! doe hem zeker woonennbsp;Hier, en hier na het meeR.
RAPTIM.
NB. By Ph. Bonk en G. de Groot , zyn ook te bekoomen Ge-lukwenfchingen am den He ere Jacobus Eeisa Joannes Capjtein, ter gelegentheyd als zyn Wd-Ed. voor de eerjle en tweedemaal Predikte als mede Hffcheitsgroet aan den Eerwaarden enzeerGeleerden Heere Jacob Elisa Joan Capitein , in 4°. als mede Zeegen-menfch aan den Hooggeleerden Heer Jacob Elisa Joannes Capi-TEiN, als Predikant gaande na ’t Kajieel St. George op D’FJmina.