-ocr page 1-
S,
A-^£
fz^^s >' y.' f¿>
¿
\
?
-ocr page 2-
■■? ' £ fz¿¿*_ ¿àé*5e£r?'¿¿¿¿¿ζ***
/'
S/,s
/
'V¥,; /'s!.-\ ¿/¿^//¿¿¿f λ \
■χ-.-.
■/ '                          ''
^Ά? '¿¿ ¿?£.fV.■-Si., s, s
Λ--' .-'¿sí .<r„-7y*¿
"■ - Sr-- ¿7&f -f'¿
(Λ s·-'..'
.'■■- si,*.-A
S*
' í'S-Sií/f ¿.       ¿f^. ,-■?..-€., -'t'.·., /,'t?r
<S%jS Sy s,,'<-. ' />r /?Ά r' .'_<.,
.'
,.<Μ.*2λ
~>"'v;
¿"--. ¿r... .S',-r/t /~'.
A> '/■¿r_;'>¿
A<::s~A
j
-ocr page 3-
DE PSALMEN
Propheeten Davids,
in't Hebreeuz genaamd
H Ε Τ L O F-B O U
"Bij den Trof heet verdeeld in
vijf Bonken.
K:
Bu -naat öen ootfpjoniidttftcn Ccrt
wan Vuoo¿&ete\íiou?.oeuertaalo/ enöe ín &z*
Ïstcbtirjt5tn rijme gefrelö op fce geluoone*
lúfct tofjfen/ tjeltjU men οίε ín öe ge*
tefojmeetöê ßerhen fingt/
DOOR
Mr. Antonis de Hubert
Rcchcf-gelecide.
$ter fijn bij atbougö fce getijuoneliíBeEof-
fmQtn/ rattlgaöecäKoctj Be CLI pfaln/ öjj
ötöanöen iasiù ttiDe <Öntlije öytje^
41»
Tot LnojH,
2?p Pieccr Muikr, tnöe ï^ccre-fïrsat'
th't gase/ 16 i 4»
-ocr page 4-
Die Staten Generad der Vereenichde Nederlanden, liefe-
ben geconfentccrr, ende geaccordccrt,Confcntcren,ende
Octroüeren mitsdeien, Mt.AntonisdeHubett, Dat hit
voor den tiidt van veerthien laren naeftcommende alleene in
«le Verecnichde Provinciën fal mogen doen drucken ende uiic
gevende Pfalmen ofte Lof-fangen des Propheten Davids, bii
liem na de oorfpronckeliicken text van vvoordc tevvoorde
vertaelt, endein Nederduiiu Riim geftck. Verbiedende alle
ende eeniiegdiiek ingefetenenvan defe Landen 'tvoorfchte-
ven bouck binnen den voorfchreven tut van veerthien laren
int geheel oft ten deele int groot ofte int cleen te doen nadruc-
ken, ende uiitgeven, of elders nagedrucï inde Vereenichde
Provinciën te brengtn omvercocht ofte uiitgegsvcn te wer- ι
den fonder confent van den voorfchreven Mr. Anthonis i
'le Hubert, bii verbeurte vande nagedruâe exemplaren, j
ende daarenboven vande fomme van vier hondert gui- ι
tiens, t'appliceren cen derdendeel daer van tot behoef van den
Officier die de calenge doen fal, het tweede derdendeel tot >
behoef vanden Armen.cndc het refterende derdendeel tot be- |
hoef vanden vootlchteven Mr. Anrhonis de Hubctt. Ge- '
daan ter Vergaderinge vande hoochgemekc Heeteu Staten
Generad, In 'sGravon-haje opten negenden Augufti xvjc.
^rientYvintich,
Nicolaes vander Bouchorft.rc
Ter ordonnantie vande hoochgemelte
Heeren Staten Generad
C. Aerflcn.
-ocr page 5-
VOOR-R E Di
de mogende, edele beeren, deGeccmnñttttr-
4e Raaden 'sLmds,ende der Graaflickhevdvan
beland.
                                             J
° «chtbaare , voorfienighe beeren 'Buree,
toeeflers, Schepenen, Trefiriers ende Raa%ft
der Stad
Ztertckz.ee·
"fgtders. den eerentveßen, hoog-geleerden, Votj-
fc»,feer befcbcijden heer, M\ Eeu^oudTee-
ll»k^den algemeenen Ontfanger over de Graaf-
hckheijd van Seeland.
Mijne Heeren,
DE loffelicke voortreffeückheijd van dit
Lof-bouk des koninglicken propheeten
Davids heeft veele trefFelicke luijdeiim
verfcheijdc talen geoeffend : Sommige
nebben het felve overgefett in ongebondens; forn-
mige in ingebondenc rede. Die het in ongebonde-
re cñ vrij-vloeiende rede hebben vertaalden van
Ve«cheijden gevoelen geweeft; Eemge van dien
°°rdeelende, dat het beter was, den oorfpronke-,
iicken text te vertalen alleenlick naar den finn,
»Onder fich aan de eijge hebreeuze woorden te
binden: dat de woorden eijgentlick tot de fake
</ ts meten deden, maar dat het genoug was, den
tinn, ende meeningevan denHcijligen Geeft mee
ik?6 kequaame woorden te duijden. Andere
hebben verftaan, dat het te forgclick was, van de
eijge grond-woordcn des oorfpronkclicken texts
af te wijken,immers als men de eijge woorden in
de vertalende fprake gevougelicker wiji'e konde
* »
                   bchou-.
-ocr page 6-
VOOR-REDE.
behouden : Gemerkt verfcheijde overfetters dick-
maals verfcheijden finn in't hoofd hebben, den
welken fij dan foukê uijt te drucken met woorde,
bequaamit om'haare befondere meeninge te doen
Vatten; een eenig middel, om van de eenvoudig-
heijd des geeites, tot het vernuft des vlecfzes te
dcijnfen, ende uijt de verfcheijdene verfcheijden-
heijd dwalinge op dwalinge te hoopen. De geene,
die haare oeríeninge hebben gehadd in 'toverfet-
ten van de lof-fangen des prophecten in ingebon-
dene rede, ofte rijm-dicht, dien heeft de moeie-
lickheijd van 't werk doen gelooven, dat het gè-
noug was, den finn van den Heijligen Geeft uijtte
drucken met verfcheijde woorden : te meer, alfo
men in 't rijm wel wat meerder vrijheijdmo^te
gebruijken, als wel anderzins; Sulks nochtans,
dat de een defe vrijheijd meer miibruijkt heeft,
als d'andcr. Van alle de geene die de Pfalmen in
nederduijts rijm gefteld hebbé,is (miins oordeels)
de Heer van St. Aldegonde verde de voortrefFe'
lickfte, een befonder liefhebber van onfe Neder -
duijtze tale, ende wel de veritandigfte daar in van
alle de geene, die ik weet aide kenn, dat lief-
hebbers van onfe moederlicke tale lïjn geweeit;
ende dat niet allecnlick in kennifzeder grond-
woorden, maar ook felfs in de t iamenvouginge
van dien, daer inne dat huijdendaags wel aider-
meeft gcfeijld word. Sijne gemelde Ed: hadde de
Pfolmen wel van woorde te woorde können over-
fètten, indien het fijner Ed: geliefd hadde: doch
het fchijnt, dat fijne Éd. 't felve gelaten heeft, om
eenige. befondere infichten ; miiTchienom 't ge-
voelen der gereformeerde kerke bij defe gelegend-
heydi
J
-ocr page 7-
VOOR-REDE.
ne>j.d,hier ende daar int befonder aan te wijfen te-
getis andere gefintheden: geluk te fien is, onder
anderen in den 51 Pfa!m,opt 7 vaers:ende in den
13 5 Plalm, opt 15 vaers en elders meer: ofte ook,
°p dat fijne Pial men met de Pialmen van Petrus
Dathenus in getal van vaeríengelijkformig ge-
maakt, ende bequaam om beneffens de feive voor
eerir gelijkelick inde kerke gebruij kt te worden,
door middel van deiè gevougelickheijd, eijnde-
"ck inde kerke mogten worden aangenomen in
plaatze van de andere. Dat het anders uijrge-
val!en is, meent men onder andere oorfaken,
ook defe te fijn ; dat fijne Ed : "Phrafm Sacra
ScrtptW£„
dat is ; de wijfe van /preken, die de
Heijlige Scb-ifc gebruijkt, veranderd , ende de
felve gevougd heeft naar de wijfe van fpreken,
die onder den gemeenen man in fvcang gaat.
Ik hebbe uijt trefFelicke perfoonen verftaan,
dat fij fijne Ed: afvragende , waarom bij fulks
hadde gedaan ! voor andwoord gaf, door dien
hij oordeelde, dat het felve den gemeenen
Volke beft fonde bevallen , ende dat fi) de fe've
wijfe van fpreken gevougelicker konden vatten.
Doch gelijk het woord des Geeftes doorgaans in
de H. Schrift bekragtigd word door eene deftige
foecvloiendheijd, ende foetvloeiendc deftighcijd,
doordringende tot in het bmnenite van den
roenze , Waar door de mghewortelde gedach-
ten uijt den afgrond der aerden opgetrocken
worden tot in het hoogfte der hemelen: en-
de dat defe wijfe van fpreken in grootachtinge
opgenomen is- bij alle de gene, die fich in
ΐ 3             'tiefen
-ocr page 8-
VOOR-REDE.
'tiefen der Heijlige Schrift dagelicks oeffenen;
ioo cn ist den defcn fo feer aangenaam niet
geweeft, hier in eenige veranderinge te hoo-
ren. Behalve dat het allen geloovigë hertë fonder-
Jingcn trooileiick is, fich in den Heere te trooften
met de eijge woorden, die Godfelfs door den
geeft fijns monds fo kragtelick uijtgefproké heeft:
daar op fij,als op de fekerfte vcrfekerdheijd aider-
fekerlickft mogen ftuenen. Hier bij gevougd, dat
het woordeken du ('t welck fijne Ed: doorgaans
gebruijkt voor gij)om de hardigheijddesgevolgs
uijt de Nederduijtze tale t'eenemaal uijtgeroeid
fijfide, feer qualick heeft wederom können inge-
voerd worden, te meer dat onfe tale een' vijandin-
ne k van alle hard-vloeiendheijd. 'Tluijt ( miins
oordeels, en onder verbeteringe gefproké ) te feer
hard in de ooren van den Nederlander te fingê,ge-
hjk fijne Ed:fingt onder anderen in den jo Pfalm;
Dußootß envvers. &c.
Waar toe toch deCe hardvlociende wijfe van fpre-
ken gebruijkt, daar wij foetvloeiender hebben,
ende fonder dat de nood ons fodanigehardigheijd
opdringt? Datmen foude willen feggen, 'tfelve
noodfakelick te fijn, om onderfcheijd te maken
tufzen de wijfe van fpreken,die men tegens eenen
perfoon alleen, ends die men tegens twee perfoo-
né ofte meer gebruijkt, en dat op dit onderfcheijd
ten hoogften dient geacht, ten opílente van de
Godclelicke Majefteijt, de welke, als een enkel
eenvoudig welen, eenvoudelick moet aangefpro-
ken worden! Dit ftaa ik van herten toe: Maar
onfe voorouders hebben fonder twijfel daar ook
alor*
-ocr page 9-
VOOR-REDE.
»Î op gelett, verftaande datter een merkelick on-
derfcheijd was tufzen het woordeken Gij, in het:
enkel, ende het woordeken Gij, 'm 't meervou-
dig getal: ende dat dit onderfcheijd duijdeiiçk
entdeckt werde uijt het gevolg der t'famévougin-
ge, lo wel van de Naamen, als van de Woorden.
Als bij exempel·, in'renkel getal feijtmen, gij God,
gij rnenz.1
in tmeervoud gij goden,gij' menzer,: hier
fiet mé immers,dat de felfftädige Naamé geyougy
hij het woordekë gij, met goed duijdelick pnder-
fcheijd uijtgefproké wordé.Inde t'famenvouginge
der Werk-woordé met het woordeken gij, is het
onderfcheijd infgèlijks geheel klaar. Bij exempel;
In 't enkel getal feijt men, Gij looft God, tu Uu-
ditsDeum,w loué Ί)iet/.
In'tmeervoud, gij lo-
vetGod, vos laudatù Deum, vous loue^ Die;·:.
So ípreekt men tot God; Gij werkt alles in allen;
■Daar men anders tegenstwee ofte meer fonde feg-
gen; Gij werket. Ende in de gebiedende ofte bid-
dende wijfe van fpreken; Geef, ofte geeft mij'.
daarmen anderzins in . 't meervoud foude moe-
ten feggen ; Gevet mij . So mede kam , biad,
Jmsk ,
ofte [meekt gij, in't meervoud , kernet,
Btddet, fmeeket gij,
&c. Hier uijt blijkt dan, dat ]
het niet van noode en fij,het woordekë du ('twelk \
orn de hardigheijd fijns gevolgs eenmaal vervvor- 1
pen is) om des onderfcheijds wille wederom op t&
rapen. >xen ¿s ookfovremd niet in onfetale,
als wel fommige meenen, dat het woordeken,??
eens ende onveranderlick foude blijven in fijn en-
kel-ende veelvoudig getal: want .dit en is niet al-
leenlick in dit woordeken Gij, maar ook in eeni-
T 4           ge an-
-ocr page 10-
VOOR-REDE.
ge andere woorden gebruijkehck: fo ièijtmen; aie
¿ooft God, die loven God , fy looft God, fy loven God.
blijvende de woorden die fy, gelijk hetwoorde-
ken gy, onveranderlick in haare bnijginge , ende
nochtans niette min onderfcheijdclick in haar ge-
tal door het gevolg der t'iamenvouginge. Defe
redenen hebben mij beweegd, het aangenomé ge-
buiijk niet te veranderen : GelijkOok de vorige
. redenen; om niet te wijken van de eijge woarden
des oorfpronkelicken texts: En volge in defe mij-
ne overiettinge Tranßationem interlinearem ofte
de grond-yraerdige verta'inge van Xantes Vagni-
fu¡
ende AricuMontnnus,ait bij de gereformeerde
Kerken, ende alle andere geílndheden, (geene
jUijrgefonderd) voorgoed ende oprecht gehouden,
X ende ib veel a's aangenomen is. Ende hebbe
mi; aan de iëlve ¿n't befonder feer ftrickelick
gebonden in texten, die ik weet tufzen de Chri-
ftcneri in verfchillte Haan, ende daar over fii on-
der den anderen oneens fiin. Verhopende, dat
geen Chiiíten-menz reden fall hebben, fich
aan defe mijne overfettinge te ftooten, ge-
merkt ik mij deièn aangaande, in alies oprechte-
tick, ende als voor den Heere hebbe geqi.eren,
naar de mate der gaven , daar mede hij mij
uijt genade begenadigd heeft, ende op dit
vertrouwen mii in delen miinen arbeiid ver-
trooft: te meer, alfo verfcheijde voortreifelickc
peribonen mh hier toe opgheweckt, aange-
pord, ende gheoordeeld hebben, dat dit-werk;
voitrocken lijnde, 'tfelvc der Kercke Godes
itft gemeen dienftig , ende allen Chrifteneii
in't befonder nuttig löuae,-können fim. Ont-
fangc
-ocr page 11-
VOÖR-REDE.
fanget dan mogende , edele heeren defè uwe
vruda , a's geteeld onder uwer Mogend: Edele
gebied , remet de felve in dank op met fodanige
gcni:gcndheijd,a!s uwe Mogcnd-.Edehdie dienfte-
"ckende ¿ankelick opgeofferd word van uwer
Mogend: Edel: ingeboren , Vaders mijns Vader-
lads: laatfe fchuiüen onder "r gefchutt ende ícherm
Van uwer Mogend : Edel : gunde tegens alle
wangunde der wangunftigen. Ende uwe Acht-
baarb: achtbaaie feer vooriienige heeren, ín
de felve toegeeiigend tot een diend-plichtich
tceken van dankbaarheüd, voor alle. cere ende
Vrundfchapp , die ik van uwe Acbtbaarh : heb-
be genoten , als uwer Acbtbaarh : gewefen.
mede-lidmaat in Weet ende Raad: uwe Acht—
baaih : in't befonder, ende ten hoogden be-
dankende voor de voortreffeiicke getuiigenifzc
ende voorfchriivinge, daar mede uwe Acht-
baarh:mii voormiin vertreck van daar begunñigd
nebben aan de heeren Magiftraten der dadt Am-
derdam, die de felve geleien, mii daar op bin aerfc
doendaan, énde vrundelick bevyellekomd heb-
ben,met aanbiedinge ván alle goede gunde. Van-
geiukenfeer vVaefiikM heer, ende neef, bidde ik.
uwe E:'deiè miine tceeiigeninge te willen er-
kennen, als voor eene hengrondige erkentenifze-
vande goede fucht, en genegendheiid t'miiwars,.
ènde in't befonder tot bcvorderinge van dit te-
genwoordige werk, daar over ik mii verplicht
Ëëftrie , ende bereiid ben , 't felve aan uwc E:
ende de /L-'vv'e in diénftbaarheiid ende dank-
baarheüd naar vermogen te verfchuldigen. Vor-
der will ik.
ΐ $            Mogende '
-ocr page 12-
VOOR-REDE.
' Mogende, edele, achtbaare, voorfienigc, wij-
fe, feer befcheijde heeren , den Heere der hee-
ren bidden, dat hij uwe Mogcnd:Ed: Achtbaarh:
naar fijn hertgrondig mededoogen,van boven uijt
der hoogte begenadige met den geeft der gerech-
tigheijd, kloukmoedigheijd,ende voorfichtigheijd,
ende voords fegene met de volheijd aller fegenin-
ge, die den lande ftrecke tot voorfpoed, de fte-
den tot eendragt, den vol ke tot vrede, ende uwe
Mog: Ed. Achtb: in't befonder tot eene gewenzte
uijtkomite ter geluckfaligheijd aan lijf ende fiele.
Dat geve de goede onfermhertige God naar hert-
grondelieken wenz van
Vvver Mogend: Ed: tAckbaarh',
feer oetmecdigen dienaart
Ë íôïí is de Hubert.
-ocr page 13-
J^oobíge toaarfcïjoutoinge aan alle Kef*
íjeüüerS öer jgeöeröntji3e tale.
Alle liefhebbers onfer moedorücke tale moeten rerdacfcï
fijn, dat ik in deie mijne overfettinge der Pfalmen.niet
alleenlick feer nauw en hebbe gelett, om de felre van
Woorde tewoordetrouwelick,endeoprcchtelick te doen, ge-
lijk men oordeelt dat Xantes Pagninus, ende Arias Montanus
in haare grond-woordige vertalinge gedaan hebben-. Maar dat
ik ookin't befonder acht hebbe genome-op de t'famévouginge
der Woorden,en Naamen.onderfcheijd der Geilachten,buij-
ginge der Gevallen, ende fpellinge van ijder woord ende zilbe:
ende dien volgende mij gehouden aan de natuijrelicke wijle
van fpreken,fonder de Woordé ofte de Naamc te verdraijen,
ofte de Geflachten te miibruijken tegens dea aatd ende eijgen-
fcfaap der tale. Want onder deckzel van tiimen, den Waal
te fpclen, is ganz ongerijmd., ende te feggen ; /£_ hebbe ¡el/eden
! God ,voor; ¿4_ hebbe, Cjod gebeden. Hij is genegen niet, voor;
Hij is niet genegen. Degunfte geed, voor: de -geede gunfi''. vij
genade deet,
voor; doet mij genade. i\ hebbe hem genemiti
aan,vooiik^hebbe hemMn^emmsn,
ende diergelijke wijfe van
fpreken meer; is het Nedèrduijtz Walzelick, ende valzelicfc
verdraijd, ende onder deckzel van rijm niet te lijden : Het en
kan ook geen goed Ncderduijts rijm fijn, dat felfs geen goed
Nedèrduijtz en is: Maar doch datmen de woorden draijt ende
verfett, fonder nochtans den aard ende eijgcnfchapp der tale te
«,u«zen, dat is niet alleeniick geootlofd, maar ook den rijme
feer eijgen, fulks felfs, datais het flibbert, ende eeiiigzins lij-
delick is, men den rijme wel fo veel mag toegeven, ende mij -
befonderlinck in defe mijne ovcrfettin?e,als die gehoudé ben„
bij deeijge woorden van den oorfptonkelickenteït te blijven,
'Tis grootelicks te beklagen, dat fo vee Ie bedaagde luijden, ja,
felfs ook die in de vrije kunften van gclecrdheijd opgetrocken
fijn, ende anderzins geoeäende herzer.cn hebben, fo onduijre
. fijn in haare moederiicke tale, 't fij in rijm fchrijven, ofte
ook anderzins: ende dar niet alleenlick in 't fpellen der zilben,
'tgqen ik wel voor 'tminfte achte,hoewel daar niet wcijnig aan
gelegen en is¡ Maar ook in de t'famqnvouginge der Woorden
ende Naamen, buijginge der Gevallen, ende onderfcheijdinge
der Geflachten, daar in nochtans dat niet alleenlick de glans
ende luijfter, maat ook de duijdelickebefcheijdenheijd det
talen beftaat. 'Tis zierlicker gefeijd; Het is den Unie nutt,
denlmijfi fcerlf'ci^, den Heyevsrtttmd.
Pan wel, het u het
Uni
-ocr page 14-
onckt.ehendeucker.aU-.meH fcijt, '^ „^ dlc]1 Gld,Jeide,
als we!; 5, v,W d.e Ç«, ¡¡«/e^wantdeic laaft« maniere van
Inreken, die nochtans onwetende meeft gekmijk« word , be-
rekent m ooft tale dat de vtund Go ƒ geleijde, dat ¡S dat
Êodvanden v,uijd for.de geleijd worden , ¡tweik immers
ongerijmd«. Merk'teensop 't onderfcheijd ¡ Hij u «krffc
Jek heek he noch op den hals, offe hij is hetV-.wachrende;
folfen merkehek onderfcheijd befpuert men in de verft heijdél
fceudder Gevallen.dat lS; tullen het woo:dcken die, het Ge-
rerooefaken Ende gemerkt veele in dele íake fo blind fijn als
mçUen , gehjk ík gaeio bekenne , ook wel eer geweell te fijn·,
,u Λ1- Cga"te Van C(n'P liefhebbers bij defe gele-
gendheijd hier; van met. een woordeken eenige openmee
gedaan , te meer alio de fchrijvcrs enfer Nederdmjtre Lettel-
klink uijtgegeven bij de kamer ¡η liefde bloeiend, t'Amv
Iterdam fonder mbereringe. gefproken j (ich hier in mif-
pepen hebberι: hoewel fi, anderzins eenige dincen feer We!
hebDen getroffen ende 't U re beklagen,datgene "aKdere gec-
ften hun h.er m de hand geboden hebben. Staat dan te letten;
dat de voorneemfte bu.jgmge.die I* cafc tale het onderfcheijd
«1er gevallen maakt gefchied in de ledekens der feifftandi« oft*
«chteNaameii.ende niet fo feer in de rechte Naamen felis. De
eijgentlick« ledefcenj fijn twee, nameliek ; De endeH« , end«
hetoneijgentlick ledeken, Een. De Geflachtenfijn drie, Man-
tfaram.g, YVijf-ftammjg , ende Geencrieij. VVeijnipe Naà-
«nen fijnd« vanrwcedcrlei, geflachte, doch die va twecderleij
«(lachte lijn , fijn meeft ter eener fijde Geenerleij , Gelijk
»h, het.orUog, de „,l..g , hetvifc , de »j^ , bet ,οσ , de «.«, het
leefde loen
Sec. Het ledeké de- word gerougd fo we) bij de Man-
ftammige .»Is bij de Wijf-ftammige Naamen , Het ledeken,
Net, auecnlick bij die Geenerleij lijn. Het oneijgentlick ledeké
Een, word gevougd bij de Man-ftammige ende die Generleij '
fijn.ende fo wanneer het bij deVVijf-ftammige word gelteld,
(o vougtmeu de letter e daar bij,Eene. De Gevallen lijn fef-
°"°Ι'„"" (jcnAtmde.bet Cjeeij^nie het Be^afde' het'BeltlMX ■
4e,h!tGcriuptH het'Benam
* ofte fo de voorfz Letter-kunlV
dienoemt; ï>, Naemer ,Barer, qever,^in^l^er, Reuter. Oh»,
m-'r
; eudc werden de felye in haare geflachceu aldus gebogen ;
-ocr page 15-
HÉT ïKKÎt GETAL
''iGenatmde 'tGeeiigende '¡'Begaafde 't^Biltliagde 'tG er tupen 'tT! enttarn
de
                f des                f den man l den man r                    ( van den man,"
Mufi-ßatma : ^ efte tata ^ tf„ mans^ 'fit ofte ^ 'fit fmtiids ^ man ^ «ff«          «/re
cen .        \ecns, eenes \_eencmäne \.ceré manne, \_                \_van eenen man
'tuen.             •tGetüg.          'fBeg.                 't'Sekl.          i G er.
{de               r der              fde der              f de                r             f van <
ëtt vvoaweJ efte vrouweJ 'üe eftt vrouwe/ tue vrouwe,/ vrouwi^ ein
eene
           \eener          \eene ecner         \_eene             \_            \.váee:
'¿Ufen,           -tGceijg.                VSef.-                'tSekl- _              'tCcrtup.
fhet        fdes          fhrt         den           fhet {^'          f ..rfvil"ht
G/enerlejJ φ* VlijiJ 'ftt wi]hJ tfte wijf tí,t wijve< ofte w¡,f cfi, wijVc *\ >V1H ct"
\,eeu
        \.ee5,eene$ ieen eenen          ^ee        eencn             L Ivaa eei
'Τ Μ E ER-VOD D.
*tGtn**mde 'tG eckende 't*Be¡/u!iié 'tBereupen             'tBemmea
«ff«
Jiaa-ffutnm! /*de mans . ,                     , ,                /•mans            ^vandémans, eït.
j. η» r                    f der mannen r den mannen f r.
j tifre mannen I ,                  I ■                  J »f/c mannen) van denmannen
*,..-<■ η        < j                < der vrouwen,/ de vrouwend                    <        j
^wijven . vvan de eue den wijvcRi
Alír
-ocr page 16-
TOT DEK LESER.
Alle defelfftandige ofte rechte Naame worden opdcferwif-
fè gebogen, ofte veri'chillen anderzins feer weijnig, gelijk de
Naamcn uijtgaande in r, hebben in 'tBegaafde ende Benomen
gevall, den ofte ecn'.n Vader niet, Vadere. gelijk ook eenige
andere meer , ende worden in 'c meervoud aldus gebogen;
Gen: De Vaders, broeders, Burgemeefters, Gecj: der Vade-
ren, broederen, Burgemeefteren, Beg: den Vaderen , broede-
ren, Burgemeefteren, Bek: De Vaders, broeders, Burgemee-
fters, Ger. Vaders, broeders, B: rgemeefters, Ben : Van de
Vaders, broeders, Burgemeefters, ofte van den Vaderen, broe-
deren, Burgemeefteren. Op de Gevallen vallen noch eenige be-
fondcre opmerkingen, dan,dit lij in't korte aangewefen. Aan-
gaande het onderl'cheijd der Geflachten, hoewel de zierlick-
heijd der talc daar in ge'egé is,fo worter evenwel huijdendaags
groveück in gefcijld-De voorlchrevcfchrijvcrsderNederduijt-
2e Letter-kunft,hoe wel fij feggen datter groot onderfcheijd is
tufzen het Man-ftammig, ende VViif-ftammig: fo fchrijven
fij nochtans onverfcheijdelick, felfs in 't hoofd ende opfchrift
van de felve haare Letrer-kunft, wanneer fij feggen Eijgen-
fchap des Neierdmjixen taals, daar lij behoorden te feggen;
lilgenfchapp der Nederdaijt^e tule, als fijndehet woordeken
Ta/i, VVijf-ftammig,felfs gctoetztop dé toetz.fteen van haare
eijge prouve, daar bij fij de Man-ftammigevande Wijfftam-
mige onderfchei¡den,want men (èijt immers een'goeds tdexaAt
niet een goed tale i>f'te taal', ende ftaat ook te letten,dat defe haare
prouve in veelen deele mank gaat, gelijk men des noods fijnde
»vel foude kenne geftand doen.Doch hoe dat de felve gedach-
ten onderfcheijdehek onderkend worden, ende ftaat ons hier
niet aan tewijfen.VVenz alleenlick dat de liefhebbers verdacht
fijn, dat ik forgvuldig ben geweeft om hun fulks uijt mijnen
Pfalm-bouk te doen verftaao, want alle defelfftandige ofte
rechte Naamcn daarin 't eiinde dit teekentje ' voorftaat,
fijnde 't felve een teeken van uijtwifzinge der letter«, die fijn
»lletefatncn VVijf-ftammig, gelijk; fond', ßei', want men feijt
eijgentlicker fonde,fiele,ende alle defe Naamen uijtgaande in e,
(heel weijnige uijtgefonderd) lijn Wijf ftammig, oftegeener·
leij, die lickielick t'onderkennen fijn door haarledcken Het.
als, hetgsbergte fcc. So tncde;als de afkoniftige voorname mijn,
dijn,fijn,haaide,
ftaandc vooreené íclfírandigé naam, met dit
felve teekentje gereekend fiin in 'tenkcl getal, ofte datfe uijtge-
trocke fiin met de letter e,als mijne, dijne,&cc-Sa beduiid het,dat
de volgende felfftandige naam VViif-ftammig is , geluk als,
Haar' duegdj voor haare dxegd, fijn' genade voor/àpe genade
4yn' hand,
voor dijne band, want Ue Man-ftammige en hcbbá
geeiie
-ocr page 17-
TOT DEN LESER,
gíeneafkomítige Voor-naamen voorfich ftaande, uiitgaanctä
in e, in 't enkel getabmaar hebben,haar, fin, in 'tGenaamde
Gevall, baars, fins, ofte haares, fines, in 'tGeeiigende Gcvall,
eñvoords¿á«re«, ƒ>/»£», uiitgefoudîrd alleen , dac de woorde-
kens Onfs ende defe fomwiilen in 'tManlUmraigfchijnen ge-
bruiikt te worden. Ende om dit oiiderfchciid der Man-ftaai-
migtn uiit te drucken , hebbe ik altijd hamen , finen, atinen ,
in 't Gevall daar fulks behoord, ftrickelíckonderhouden, be-
halven op vijf ofte fes plaatzen, als namentlick onder anderea
in den tweeden Pfalrn, op't tweede vaers.
Sijfijft den Heer, cn'fijri' geßlfden tegen.
Voor fijnen gefalfden, 't welk aldaar, als iiinde 't Begiftigde
Gevall geen goed duiitz en is: ende om fulks re doen verftaan,
hcbbe ik 't felfde met dit dubbel teckeu van uiitwiizinge " wil-
len aanwijfen. Ende hoe wel deuijtwifzinge van met-klin-
kers , niet heel wel liidelick en is , fo moet men hetmii ten
feiten afnemen,door dien beiidc defe woorden fijnen gefalfdc»
'n geen pialmdicht gefaamtelick bii den anderen en können
gebragt worden, gemerkt alle de Pfalmen gemaakc lijn op
twee-zilbige voeten,ende geene van dien opdrie-zilbige, fulks
darmen finen behoudende, genootfaakt foude lijn, in
't riim een' korte zilbe lang , ofte een' lange zilbe kort te ma-
ken, 'twclk immers niet welen en mag. De uiitwifzinge gefteld
op het woordeken Hier', betcekent datuié in't Begaatde Geval
der Man-ftammigcn in fommige woorden de e zierlicker uiic
Weckt, dan inhoud, geliik als, God is den m*nz¿ ¡unjii^. Gode
fp
'»ƒ, want G ad ¡ij lef, en is geen heel goed duijtz., door dien
dat God gefield fonder voorgaande ledeken , om des onder-
'fchcijds wille gebogen word. Anderzin« fo wanneer het Ge-
vall blijkt uijt het voorgaande ledeken,ofte dat het met eeni-
ge vvoorde meer bekleed word, fo en is fulks fo feer niet van
noode, immers in dir woord: fo fcijt men, den geiden God f¡¡
lof, doei des h'.mds Godt/dijd:
endeniet fo leer gebruijkelick ,
den goeden Gods, des hirnels Gode. Op 'tfpellen der woorden en
1'ferncnvouginge der zilben hebb ik ook in 't belondet gelett.
: ¥. mcde noodig:want het qualick fpcllen vcroorfaakt vcr-
fchtijdenheijd van uijt-fprakc,cnde talinge: behalven dat al-
le uijtheemze ende vremdelingen de tale gevougelicker konné
leeren, fo men devvoorden fpellt naar haaren aard ende cij-
genfehapp, gelijk ook de ingeborenen felfs,de grond-woorden
niet wel en können vinden, als mtn qualick Ipellt, daar men
wel fpellende,niet alleen de grond-woordé, maai ook de wij-
fcrïnBuijgingedMNaamen j» Geul ende Gevall,ende de
ruaniei»
-ocr page 18-
ΤΟ Τ DEN LESE *..
maniere van Vtrvoiiginge der Woorden in Getal ende wî|-
fe des tijds feer gevougelick kan vinden : Bij exempel ; Ik
ipelle , duegd , met d, ende niet met /, want men ièijt
in 't meervoud duegden , anders foude ik in 'tmeervoud
dxegtc'i vinden , want en bij dit woord gevougd maakt het
meervoud , ende wederom weggenomen maakt het enkel
getal, gelijk in meeft alle de Naamcn van onfe tale, uijtgefon-
aerd die in r uijtgaan: De g voor eb gefield beteekent, dat het
Woordeken ducgi, van daegen komr, ende niet var. duechen,
'twelk geen duiits en is. Ende hier op dient gelett in 'tipellea
ran alle enkele woorden, fo verde -immers, als het de nijtfpra-
ice ende talingc in eeniger wijfe will toe laten: wint vecle , ja
meert alle de Dubbel-woorden en fchijncn dit niet te willen
lijden, gelijk als; Sprinkhaan , niet , fpri»g-haan, hoe-uaerdig^
niet, heg-vaerd'ig, miffebien , nist mag fhien. Dan defe woor-
den dus veranderd,fchijnen ecnigen zier mede te brengen, be-
halven dat de felve ors genougfaem in den mond geven, datiê
t'faamgev-ougdc word íijn, ende mits dien ons ook tot op-
metkmge verwecken van haare oorípronkelickheijd , die wij
ook daarom te lichter können vinden. So fpell ik migt met
g, ende niet merci, om dat het van mogen komt: So worden
ook alle de Mcdedeelende woorden ofte Naam-wootden ge-
fpeld beiidc naar haare eiigenfehappen ende uijt den gevolge,
geliik; j^¿í4jf met eene g, om dat het van bringen komt, ende
op 't eiinde met cene t, om d-t men ieiit gtltragte , maar ge -
daagd met eene d, om dat men feijt gedaagde ende niet £r*
daagte ende met eene g, om dat he: komt van dxtgen, fo daa
mede verdagvaard ,g¿veed, gevoede , van voed η , %e jotd , ge·
veete,
van liest, fo icijt men ; het paerd is wel gno:d, dat is,
het is vesr ende 'tgladd om 'tlijf: het paerd is wel gevoet, dat
is,het is fraij van voeten. De Bijvougelicke Naamen ofte 3ij-
Biamen worden infgeliiks gefpeld uiit haar gevolg,fo fpell ik,
veil, mul!, fett, met dubbele mctklinkers: want e daar bijvou-
gende, vindc ik in de Bij-naamen het meervoud , veile, mailt,
fitte,
daar ik anders fchriivende vel, mal, fat, foude vinden,
vole, m*'e, fa:e, (b fchriif ik fir.iff, want raen fcijdin 'tmeer-
voud flrojj'e, gaaf, met een' enkele f, want men feijt ¡amt'.
vermits de enkele f in haare Buiig;nge van Gevall en Getall
altijd in een' ν verandert, als mede in haare Vervougingc;ik
geloof, wij ^eUnen. Daarom ichiiifik ook in ^meervoud
ingetrocken aldus ; leeft, voor Uvet, geleaf't voor fel f vet:
fuñes dat dit teeckentje van uiitvviiiingebcteeckent, dat ik in
het meervoud fpicke. De Bii-aaamcn hebben e in "tmeer-
Y#t*d , l'o jel'eUd is, eade als ds 1'eive fcltTUadcückcu gefield
f IR r
-ocr page 19-
En Γ Í.LL TOT DEN LESER·
ofte '°,hcbbenle ' oit '«: geliik als eengeheviie ,fw« teUnk*
Bii *'"'V'S">, "" '«?% -iw« *»»/£* ofte *e»íW D*
meen ?TUlikgalnde in * Bijvongelîck geftcld.vetliefen ge-
w·/ -·
          " ln'c meerT<>ud d<rt Má-itammige.geliik als »a
naaFfc-SíCT 'fííV*'** **&>«& ¡*yia. De wiif-ftámige Bii.
nie die altiid eveleeps fiin in 'tGcnaamdc Gcvall van 'ten-
bij r" 'ln 'tmecrvoud>vcrliefi:Iihi"de», ofte vougendet de*
j.'O lïi)tmtr.;ar,eve,fcht„d, ofte vtrfch'ihitnt ft,k¡,iwee ver-
Lu,oft? »'Φ1**''*'»'frkf» ■■ Doch SelflíafideficfcfiefteM
neii andere opmerkingen. De Woorden felis die men
verle woordcende Kjd-woorden noemt, die worden ib leer
«« gefpeldnaaiBaare ootfprônkelickheiid, gemerkt de üive
w«lt al grondwoorden fiin.alswel tuit het gevolg, Uitmik- '
*ohe tk.f">tnm
met twee r,n, Ikjate, ofte inlaat, wamde'
«ter », gevougd bii de klinkers, oke de zitbe en bii de met-
luifcers, vindmcn niet alleen het meervoud , V/n beminnen,
*■«« lam ofte 'a»ti„: maar ook de or.eiindeiickc wiiiè deste'
Rensvoordigen tiids , leminr.e,, , Uten , Uiten . Om het
tuck te verlichten hebbe ik t'elken gefebreven , Uten /Ire.
•V",
als komenderanikU,e,,*.#«*«, andersfoude iE de
den ?,'Λ Vi '?deV«vouginge hebten moeten hou-
en. gehift ,fc defelvemoet houden in de. Buiiginjre van
vluf B« .ηΜΒ"*' als -?4"/· *"'· &c- ofe »ok °n le Vet-
áis An|edes onvolmaakten tiidsvan eenige Werk-woorden
··»/fi **·*· &CC' °m in h" meetvoud te vinden «w/
der" 'cVnm' fihttvm.enae de letter », ofte de zilbe <r» we'
il*. ? "gewocken in het enkel getal te vinden, .-*,ƒ, ν„/
jee,V, M«*, &c. Voords hebbe ik in •rfpeljen ertie dubbe-
liet * £ ,ru"kt voor " : want de ei hebben wii noode-
* in anaere woorden van doen , als in ï«,(, „«irj ΛΛ,
Ρ-»™»»: voor cene dubbele f. geliik fommigc Letter-kuniU
j„-· ts.m de ïatiixize tale.dic daarvoor houden: De Hoo».
fofta" r— °ns ' hoe Wli dic bchcorcn " gebruiifceni
r».
             , W:,c{met *¿ «"Ie /"¿--n met Λ welke
Λ il« ¿°°¿dcn «™ ook « on!i=, tale gebrnükäl-, ende
tooLl7 H<t°.iMpwa uiitfprefcen. So hebben ook onf.
Ir, Z.¿ e"aIr':dg#eld,hct woord ΖΛ^ΛΑ, Z,W, Z,¡.
i*i«.i ώ ^/en '¿""i' o« «n- t, om datmen feiit den
i. ^nr.JríT í?" ecn' '· «"" datmen in't meervoud feiit,
Inf 'l \tnd5alh0=vvel wii int Nederduiitz tweederhande l
ωη η              i;k /felv«venvvel gelaten «menige rede-
ία
-ocr page 20-
TOT CIÑIESES.,
ïn onfetaleuUtgefproken, gelukte fien is int woord fcuken^,
ende finden : want foukjm te fpellcn met er, foeken , en is
ïïiiiiis bedunkens,den klank van 't woord niet genouguiitge-
druckt,de ce boort men in, feeten, voeten, ¡roeten, &CC. maai
de »Hinfouké , is een klank geluk in 'tFranze woord ¡Ouve-
raia,fnidntnypour,cuir
¿Sic. Ia dat meer is,de vlamingé en kenne
anders geenen twee-klinker au, a!s den defen, fo datfijook
de woorden fonden , vveuden, kvude uiiefpreken ofte talen
eren als wii het woord, /ou^en, doen: doch geliik ibmmigc
Wootden Cchiinen beiide cu ende ce te können lüden, hebbe
ik de felve fomwülcn dus, ibmwiilen fo,gcbraiikt, geliik als,
toemen , räumen: hetfrig, houftig : vertoeven, vertcuven:
ecjfcnen, euffenei·.
Sic. ran geliiken hebbe ik in eenitie an-
dere woordé gedaá.dieop tvveederleii wiii'e gebruiikclick im:,
gelijk tU;vier,vuijr, beß-icr., lie/'mjr. lecht, lue'it. Vorder ge-
lijk de Heiiligc Schrift, uw, ende din, mitfgaders « ende dij
ondericheijdelick gcbruijkt, fobenik genoodfàakt gcwee'it
'tfclve te volgen, doch het woordeken^y, voor du. , hebbe ':k
behouden, om redenen,daar van ik in mijne voot-rede ope-
ninge gedaan hebbe . Het woordeken SeUh behoude ik,
daarliet de hebreeuze text gebruiikt, want het beteekent foo
veel als , merk,' op , ßaai Acht . fulfcs dat het den finget tot
aandachtigheüd opweckt. Vorder lij de tefer verdacht, dat
de woorden, die tufzen de druck-haakjes gefloten firn, inden]
; hebtecuzen text nietenftaan, maar noodejick daar bij ge-
gevoujdëjn, om de onvolkomene rede der hebreeuze fpraie
te voltrecjcen.oftc ook fomwülcn om riim te (laan. Eñ als de
Hebreeuze text fomwülcn een ander woord gebruijkt,ofte
een woord meer ofte min gebruiikt, hebb ik het felve aan-
geteekend met kleen zjifergetal , flaande aan 'thoofd van
"t woord, dat veranderd is, ofte op de plaatze, daar het he-
breeuze woord ontbreekt, ende 't felve aangeteefcend aan
, 'tciinde van eiken Vfalm, ofte ook fomvviilen aan de fiide.
Daar het Züfer χ gefteld is, ende gaat voor het ziifcr, 1, bc-
teckem.dït anders,alsindé hebreeuzen text,het een voor'tan-
det geftc!dis,dochditgefchicd feerweiinich: geliik als in den
' xcv 11 Ρ Ulm opt 7vaers:daar ftell ik χ T)ie cp afgodè ¡ta.an,\ die
bee'dcnecte bien.
In 'tHebrceuz itaat; die beelden terebien,dit
tp iiffuden ftaitii.
Pit ceeKen * beduiid; dat de hebreeuze
text daar ecne eügentlicke vyiifevan fpreken gebruiikt,diemeu
in andere uien ofte vanvvoorde te vroordefo bequamciick
■. nieten kan vertalen, ofte dat de felve wel met eenige andere
I woorden mag overjefett worden. Dit tecken t iàuuen meert
twee-
-ocr page 21-
tOT DEN LESER.
Wveemaals bií di anderen vinden bii twee veríchciide woor-
den, ende beccekent; dat her hebreeuze woord beiidede
Woorden beteekent daar het bii ftaat, ende dienvolgende op
tvveederleii vviife bii de overfetters gebruiikt word,ofte a's dit
'ecken bii een woord alleen gevonden word, fo beditiithct,
dat eenige overfetters 'tfelve bij een ander voorgaande woerd
vorigen, oordeelende, dat de kragt van 'thebreeuz woord
»ulfcs mede brengt. Ik ht bbe fomvviilen het Woord, God
gebrüiikcvoor Heersten het woord Heerevoot God. doch ίο
Vveiinich, als 't doenück is geweeft, ende foude hct-felve
ook aangeteckend hebben, ten vvare, dat ik bevonden hadde,
dat niet alleen de overfetters, maar ook de propheet felfs fom-
vviiienfulfcs onverfcheijdeiick gedaan heeft, gehikte fíen is,
Ό den 14. Pfalm op't 1 ende 4 vaers, vergeleken metden 5;.
Talm,op het derde? tñ viifdevaersimitfgadets inde ¡çTtâlm,
°P'c I7 vaers, vergeleken met den 70 Pfalm, op't J vaers.
»orders liebbe ik de vaerfenafgedeeld, eikerede afgefcedea,
«nde gefloten, mitígaders groóte hoofd-letters ofte geenege-
»ruiiiit daar, ende ib die in den hcbteeuzeP- text gebruijkc
Vvorden. Eündehck fiide lefer verdacht, dat het Zijtèr-jetai,
"aande voren in 't hoofd der Pfaimen, beteekent het getal
■Jet vaerfen, diemen gcvvooneiicken t'çfFcns achter den an-
°e>-'eniïngt,het ziiffer itaande aan denkant,beteekentde pau-
'enrnet haare lingvaerfé: alfzer gcreckend ftaat; i.p. c. dat is,
"at de eetfte Paule vijf fing-vaerfen heeft,tñ fo vcords.eii die
s°eteekent noch een half vaers, 'twelk tot dien cunde is »c-
ftbied, opdat de liefhebbers, diedefé 1'falmbouk fuiic wille
Êebruiiké* beneffens den an deren, mogté vveté, hoe veel vatrt£
"j W finge hebbé,om geüjkclick met den andere uiit te kotnc:
vvaiu gemerkt ik mii aan den oorfpronkdicke text fo leer ge-
bonden hebbe.fo en hebbe ik fo veele vaerfen niet können ma-
ken, als de andere; uijtgefonderd inden j r, Pfalm, daar ik
een hajf vaers meer hebbe . Bidde den lefer dcién mijnen
araeiid ten beften te willen duijden, ende dat híj den feivin
g uukeindevreefedes Heeren. Endeint befonder verfouk
?rri Îicf'lebt|ers der Ncderduijtzc ta!c,datie defemiine
vv3a OBvvinge, fo veei de talc aaneaat, ten goeden opne-
men, te meer alio het ten goeden infichtt is geichicd, alhoe-
wei mu de fclvc buticen voornemen afgedrongen is gewor-
den, tervvnle de druckcr met het drucken van mijne voor-
rede owg was : De fike vvas anderzins 0rd¿ntdicjler,
ende brecder handeling- vereiifzendc , alfo van deakenuene
»ngeweie regelt eem£C uiijtfeudcringea fiin , die b.i de'é
gelejend*
-ocr page 22-
TOT DEN LESER,
gc'.cgcudhc-nd niet en hebben können aangevvefen VTorden:
behaiveu datter andere verfcheiide diii«en meer fijn , opmer-
kens wacrdig, end; die den geeft der liefhebberen foudcn
koimcn oerrenen: doch miin bcroiip enlaatniectoe, dar ik
hier van ciigentlick miin werk make. 'Tis mii genotig delen
aangaande in 't rouvre cenigcopenings gedaan te hebben ten
dienite van eenige.die fulcks op mii vrundelick verfocht heb-
ben , ende totopvveckjuge-van andere geeften, die tot't rol'-
rrecken van fuiken werk beter tiid, gelcgcndhcijd endegene-
¡rendheiid hebben.
Dcdruckfeiilen fíjn wat vee! gevallen, mits de veranderin-
jevan 't fpellen , de veelvoudige ziitcrgctalen, druckhaakjes
ende aile de apoftrophen ofte uiitvviízingen boven aan de
woorden gclteid tot ondetfeheiid der geflachten , ende des
gecais , die ik van meeniuge ben uiit te laten, ib wanneer de
Plàlir.en vredetom herdruckt füllen worden ·. de lefet verbe-
ter« de lèlve fo als die achter aan gefield fijn ¿ende vorder aile
andere, ende int befonder dedefe;
Tfaim,
v*ers
leeft
17
II
die mij
4*
IQ
ID Want
55
e
S Schrick
75
6
hea
7*
II
hoogftcn it
7
als een
tg
I!
men dijn' ■
¿iO
II
van dijne
>4
vroiickiicko*.
In út Waatfchouwinge op de 4 Mc op den j regel
¡eelt uijtçaaudc in er
De eerfte
-ocr page 23-
De eerfte Pfalm.
1 ~y _J__5Ë faüg te be man/Du in beitrat
' ban 'îgobloog tooel ¿er boofen tuet en gaat/
UocJ)' ¿ρ bftoeg bij fänbaars jlaîtt[ber«ieïf]/
aíflil??-??? "Ç?ll bgj|j^etgiö g^feten.
* ll^T^neliTfFß^tjjñ^öe.^^^ntüjett?
*n' uagln'nTcJjiöp^n'-1 ¿cbÖDenuti.
3 ©oft faUöij fijn gelíjfceen boom geplant
totl bicbtebn ber üjateruefeen f feant]/
«f fijne b?ucíit geeft ffíjnen tg'De [toeter]/
toteng loof ooit ntftenb¿?lt [tevaerben] nebtr:
in'aü fijn boen boet inj booifpacbeïijS.
4 <3e boofe [fijn ben befen jmet gelijk;
-»v                                                            (fïe'eit.
*»««*Ifnn]áls(fciff 3 betoino[ü¿e]0¿t)frjfe]
î qpugfüllen coït geen' goböeloofe [gec'nj
ín 'toojbeel fïaan/nccij'gecnt forbattrö' ftoms]
üi [4ßo&0ru|ij tefamentornft'tcrlJiomni.
%             6 ïDaur
-ocr page 24-
Λ                      De IL Pfalm
6 a©anr[<£»ûb]be ^eer [ote] lient ber bjomcif
paa'u :
&οφ fall be üjeg ber uoofen [gau3] toergaan.
i derboof-waeligea." i w«t. 5 het welck.
De II. Pfalm.
V VlSlÍlÍlpllllÉ
1 V V mfcMjebento$bt0enbení[fo!)eet/J
en' oüetaaan be boteen gbelíjeben ? 2 Φε
fcomngen ber aerben |íaan gerceb / be rio?'
(ten οοδ frjrt rfaain ín raab getreben / [ frj
fgn]beH $eer' en' fíjn" gefalfben regen..
3 ILaat [ feggen fíj ] ong fjaare banben nafl
onftucaen flaan; etvuierpentierre niegen
^-rj-fc=r-T-r-Jnr^
Han onf [en Jjaljs] « &aac jarfc/ in' oöetlaft
4 ¥í
-ocr page 25-
De IL Pfalm.                     3
4 ^ylatyterom&ieinbenycmelfitt/
D^eerfalijenbefpottenbé [ berftricfeen]
* Φιί falfe ban toefp?eííen ganj beryitt/
*nlJH ùen b?anb ban fijnen toom berfcfj^rSett.
6 3f&[fpieeKtbeï?eer]gebb ober %ίαη& [toe*
Hing]
°«n bergjefftroonjban mijner yetjïigyeijb/
Lyetnjfelfss gefalfb f te Ijeené als]mijn fconing.
%U fall 'tbefluijt berteÜen fo yetleijt/ f
.^e ^eere Reeft tot mij gefpjo&en [fiet];
S1) fijt míjn foon 'fe ftebb IfüijH bij geuionttc,
o <ei)f5tuan mij[nwar]etvi« fal bij[om niet]
t°t bij ner erf be Ijepbenen berjonnen ;
&e Srenfen οοδ beö aerbjuisö [bij befetten]
tot bijn befttt. 9 <©ij fuitfe mo¿3el-platt
toet eenen ftaff ban ί jfer gairç berpletten:
tn' bjtjfelen aljä een pot-aerbe bat.
lo. «öaaromme ntt gij Boningen toojb't tot jg/
p rícf)ters¡[yíer]op aerben[fjoog beryeben]
«Äftiibct η [ter turyt en' onbertotjg]. (bebé.
u potent €>obmetb¿etf7en'fíjtberblíjb met
l* stufct toef) ben foon op bat ytj níetber*
gramme/
*n. °at gij [ tfaam nocí)] op ben toeg bergaat/
jcöotïj fíjn toom ín'talbenmnfiontblammeï
roet eUwn bten/öic ficij op yem berlaat.
1 liaate feelen.
De III. Pf'alm.
% 2 a^oe
-ocr page 26-
De III. Pfalm.
<©e tuojben ftj fo feer bermenigbut
oigb ^eer ftj / Die niy fo ütrficßm : Ueel
(iasnb'ertegengmij. 3 î9eel* fyttö'cr ö«
:ïs:
r*-J>—
ϊΙξΙξρΙ
oaar [blíj'3 toan mijner fiele fpjefen / üboj
&
È£
£
«:-T-
ftem en [ ig] btj <tf>ob
ÉHüP
Φ ηοφ íjeijl X nocí)·
-——^-»·—:—<|p^jîz >£
'íjuel f nocí)' lot] / Seiah. 4 jtëaar gtj i£eer
^ΕΞΟ
flf^lë
rt-Ti
[ fijt gebleué] een ftïjilö toco* mij : [een 3ter] /
m
mijn' eer/ en' btemtj [tjier] Ijetfjoofü ijebt
ÏÜ^H
op geljetoen.
5 '3triep tot ben ^eer [ tot {jent
riep iit] met mijne flemm':
en' gij flonb mij ter fpjane
ban uijt ben berg [ ben troon]
ban fijner > ijiöi'ge tocan/ seiah.
6 'ïUtSS'
-ocr page 27-
De IV. Pfalm.                      5
6 '& Ugg· wer/ ίδ ñsa$/ 'δ aitttoitfte:
üjant <©oö bie ffttent míj.[fût].
7  [ daarom) en öjeefb' iß nút
ßf wíj tien bmjfenb frftarai
omíegítüen [tooojöaah].
8  <8 »eetUriUtoclj opftaan/
Wgn φοο ttíílt míj betoiarcm
<©íj bie βοδ Γίη îser baat)
"ín bijanb [bit] míj [naatl
°P tbatítyuyá íjeut geítegém
5g tyakt ötr bcofentanb.
J<£ííeíjl [6omt ton Jöï&eerenfjjanï)>
*>P fcíjn tola [ íjsj bíjn fegeiu
i heijligheijd.
*"      ||                                                             -              ... ._______________II..                                                                          J
·' De IV. Pfalm.
■ . 4· '_______
V V gitûpmgnrottpenmijtjctijûojen
o Φοο / ggmíjti' gtrergtigpegö/ ín ângfï
^gfag^jng^ujjjnf co¿&o¿en: cntfetmtbjj
Mgnsjƒ f η' timttt ter_οαμϊι beef' rngnet
bebe [ toígtigjjeíjb], 3 $oe lange fuit
» 3            eä
-ocr page 28-
Ê                   De I V. Pfalm.
gij mannífeohen mi)n· ijeerl&Sepb tínttt*
rennoch í totijödbepbηοφ lieföetoonea/
[eñ'ü fo] fouSep-tte b¿r@c^ien_boej]_
lHegenen[eir bal3 beb?ogj i Selah.
4 f>o Uje'et mi Dan ató Dat De ^etre
ficíj eenen afgefonDerD geeft
[toe] t fjerjlíg [té] $ begitnfï/ [bell eert] :
manneer ίκ frftjeij [eir] tot gern [Heere/
fo ís 'töat] <ßoö mij anbetooojb geeft.
i «¡»ntfett u/ fonDer obertreben ;
biilit in uto Ijerte u beraa'ii
oytbebb / en' fioub'tufïill [te bjeben]; Selah.
6 jdlcegtofferö Der gerecfitígñeben ;
nr blijft bafl on Den ^eerc (taan.
7 «Daar feggen beet : Voie fal cnp[tûoge«
eit'1 'tgoeDe [norftj Doen fíen [inbmegö]?
b3ÍU totí) o #eer 'tlirljt [öijner oogen]
bíjtté aanfcbíjité ober onö derfjoogen.
8  <t¡?íj fiebt míj ín mijn bert berftuegD/
bjanneer ató fjwnnu bJa0 [gefrtjanen]
Jjaat terbr en' moft ín oberbloeö.
9  3]n fallinbieeö' gaan liggen flauen/
tuant gij [fijt] {|eer alleen [ míjn tornen/
Díe] míj fo fefcet üjoonen Doet.
De
-ocr page 29-
4 ©joug fall mijn' fïemm· ^eei^t'üijtoarö
»îoug faü i& baerbig tfaan boo* bij/ (bigben
*£'KSoubjen't aan. 5 ï©ant [^eere] gij
®oö [ftjnö'] entottt [totgeenen tijbcn]
iet gobloog lijben:
«©een boef en fall booj bij berSeeren, r.7.
6. <©een büjaaf fatt boo? byn oogbeftaan;
Ötjüaat bie gobtooffteiib begaan.
■p 49e luegenfpjeHerss [ ^eet bet Beeten]
fuit gij betteeten/
<©ob beeft een" gtoutoeï [biet beneben]
ban ben bloeögiengen en'ban
ben ooof-beijjiegeltc&en man.
8 φοφ tot ötj η buijs fall i& intteben
mttg bijn goebbeben/
* 4          'Wal
i--------______________________¡1
-ocr page 30-
S                    De V. Pülm.
'ItfaU mg' út feg« bjetf m'et f&egfe«
êeu tcnqjel bgiter fieglig&egb.
<? muit ^eer ín bn«' gerecgtiggegb/
«n 'gbganbsitoílíe îuggelegben:
bgnTpabbemjben.
to 5Strt bioomjsren iß] ín Ijaaren menée/
gten' boofgtijb [ia] gaar gert te Heel/
een o^en graf f ia] gaart seeïV
gaar' tonge tolf gt[metbal5en grcïïbe
banfronbtotftonbê].
u ©tttooefïf' o <ö>ob/ bat fg berbalïen
ban gaarencaab/ fiootf' [all*] baarge'en/
Oîîîfiaat beelbulbtgobertre'en/
toant fnTfîjn't totíjt biejbg [ia aöenj
toe'erfpannig ballen»
ii ^off) aïle bit op bij bertrcubsJ«?
bic füllen blíjbefíjn [inb¿uegb]/
fu bigben ettrtuelúS berguegb/
* bgnfcfmtt en' íieffelícn aanfcgoutue»
fall gen begonnen;
<Pt« bijtten naame Hefoe toonen
fgn in bg bioUcß[etibe blg]>
v, ïEant i^eer De« bjomen fegent gy
Λία met een fcgilb fuît gij gem iirooncn
tttetgunftt[loauen].
f voor mij·
De V I. Pûlm.
2 €n
-ocr page 31-
c' Jfî ftraft imj nítt [ail bo^en] in ögnew,
[ ftraffen] tôjVn-, πώ&'enfeaftijb mij/#eer/
ín gramfcîjapp_[fo gejiabjg]. :'i'<é'^eèt _
fijt míj genafcig/ mant ík [ ben] t'ftoatlï
£
ε«' t teer.
4 ílttctoíltmíjljeíjUoefcííítSen/
tuant míjn' gebeenten fcïîjttfeen,
aofe ftijjïcnt míjn' fíele nocí) ·,
* maat blijft gij feer rbet fteeren] ?
5 <© í^eer toílt toebet fceereñ/
fcttloft míjn'fiele toca·,-
âlaat míj in îjoebe gobe
«mxognttfceijl-genafce.
6  Cantinee [Dotje] öoo&
W memancbtjng gebarj)t!g;:
*p« maaíít/ fe Φοο almúgtíg]
»9w ben grabe/groet?
Ä7,,!*fnw»tfttinmt(nfucDten ['üfmatSte]/
IS^mjtibeöbbijnarijte;
ΐδ boe mgn leger rftetl
rnttsimnue tranen lenen.
ingit seg ís míj beftoefeen
fcw'tftumnbs bebtet:
3* f           SW*
-ocr page 32-
ίο                 De VII. Pfalm.
8 ©eroitb ig f[in 't aanfcôoittoen]
op all' öie mij benoutuen,
9 Wijat beere ban míj fje'en
gij all' öte boofíieí jb bjeraet/
tuant «föoD [Díe] íjoojt [eirmetnet]
be flemnv ban míjn geureen.
10 5©e ^eere jjooït míjn fmceBen :
be #eet ontfangt míjn fielten,
il jBijn'öaterjimoetentfaamt
befdjaamb feer bjeeflicö bucüten :
fg moeten [ fcöaamöjoobjblucOteii/
ja fc5telic6 ftjn beftöaamö.
De VII· Pfalm.
4*
ψ Dij míjn Sot¡ f?eer [Der becrfcûarenj
aO
ïjebb tn get)oout: kuilt míj bemaren booj
iÜEEil^i
φ—«-■—;—
*-rirr-3
all' Díe míjn berbolgeriö fíjn / berloft míj
tocfj [ ín befen fctííjn]. 3 ©at íuemanb ftj
~öie mijne fíele geüj6 een leewbj roof' : [ja]
ürnnele
;
-ocr page 33-
DeVILPfalm.                  îî
utrniele 006 fonbec öattet íemanb fi j oie
[fjaat] berlof3enbe beb^g.
. 4 %bb iufulbö ^eer mgn <tf>ob bejïanöen/
1$ baat iet onrechte ín míjn' ganben.
5. <©eeb ik ijem quaab [om eenig bing]
»« met míj öjeebfaam ommeging/
ja fo tfe niet en fjebb begouben
"iefonber oojfaan' mpbenouben.
£ »©at ban bebijanb mijne fiel
berbolg'/betrapp' [en'baat bernieï']/
JBp leben treöe [jíj ter aerben /
w boe tot jtoffmíjn' eere toetben / Sdah,
7 ^taat op ín öijne gramfigapp $eer /
°oi 'Sbijanbjï toom bergefï bij [me'er] *
maan bij op t'mijtoarg f inttoerljolen;/
¿Smcgte gebt gij tocgbeboletu "
# <©at 'fbolb ftcl) ronbom bij bergaar':
c»' gij met f)un om googe baat':
9 55e ^eer fall t'i'edjtberbolb'renbjiiöteiu
unit míj naar bgir gerecbrgei jb richten
0 i£«er/ tn' naar öe bjomiggeijb
1  ÖI**n De» gtonb mijng öerten legt»
10 '^s-quaab fall be boofen nu berteeren/ p „ «
gtj fuit bet (lanb boeit [#eet ber beeren]/ '4t'
mi bte recfjtbeerbig gronben fcont
ber Berten e»' bec meren [ gronb]
% 6                  <ξρςΐ>
-ocr page 34-
u                  De VIII. Pfalm.
»6ûb[fé]retfttbaerbtg [en' toaratnttg].
il jäign fctnïb [.beruft] op <iSoö[almagrig]/ ·
Bij Die be bjoom' ban Ijêtten ftoeb.
12 MiiiS]<5oö[Die] 'ttecfttretötbaerbtgboet/
ja «©ob bertoejntttri& alle baae
13 ΓΦογΙι] fouten [baar] níet [na en bwge
tfl'j ftcftbeneet'/ fcíjerptfiíj fnnftoatrb:.
fpant fönen boog/ en' ftoubfe baerb.
14 3Doob-üiaap'ncn fall ftij Dem bercgbtn:
fty fall fíjn' pijlen boenberfp¿eíjben
'op beeftoerboigerg [alle gaar].
15. &ítt toeft ban moebtetll ging fttj ftuaar/
bc arbeijb ijs ftern Uîeberbaren/
beeft quam eeirluegen-b^acftttebareiu
ιό $tj groef een' oberbiepe graeftt/
baar ftij[beelaerb] fteeftugtgebjagt:
5® aar boeft ftij felbe fall [booj allen]
ín fíjn" gentaaHîenKurjl ne er ballen.
17  ^ijn' moeite noiut Ijem op benßopp ;
fíjn moebfinü baalt ftcm op ben topp,
18  3& fall ben lacere [fallen tijbeu]
om fnh' rcfftnjaerbigfteyö bebjöen;
btä aUerftoogften peeren i lof
fall tu lof-fwgen[ban nu of ],
1 ovcï mij. 1 naam·
De V 111. Pfalm.
én onfe i|eet/ftoe groot eir ftoogban
üjaerbtn
-ocr page 35-
De VIII. Pûl«.               IJ
^atií^ñ^í^ív^^ñmim böoj tgänT
btgtgp ber aetbcjt / gg bte [o Φοϊ>] t bíjn
lof $ bgn' majefiegt goog boben [ aü' ] "*
otíjemelenberfcjego.
î í&an ugt ben monb be* &tnbet6eng / oté
fuggett
Bebt gg ogn' foatgt gegronbbefï [om te bug*
geni
oie bg befíte'en : op bat gg ftillett foub
Den bganb [felffc] / en' bíe fíd) toje&eit bjoub,
4  1©ant fo ÍS 'toog tat brjne geemlen netre/
«ct[fcgoon]geboubJ ban bgne bing'ié[#eete
BeTOaan'[aanftgíJuto3befiírré['íií)tmti¡6Ü£ot'
»fc fli)[aU' t'faam fotogatcß] ijebt gefhcgt,
5 J©at té be metï3/öat gij fgnö fijt gebatötm?
tn' 'gmensé&ínb/bat gg't befonatLfojgöjacg*
tig],
6  <6g maairtbatggban<ii3oöwtaat· toegníg p.?.
. » tog&t:
fo a» gij gern met gÎatrç en eer berrgtßt«
7 <©g' gebt $em[$eer]boen geerçen obet[Iati*
la ober all'] be toersfeea ög'nec Rauben; (im/
89
-ocr page 36-
14                 De IX. Pfalm.
gij fjebt'et fient all onbet boet gefïtlb.
8 ''Cbee/'tgan^e bjtft: en' all'gebtett'te belb:
9 'Cgeblugg bet lucfjt/ ben btfs bet fee [ttn
fegen
*n'] allas biat be [bjoefte-totlbe] biegen
l?tc fet boojloopt. io '^eer onfe #ect/[fjoe
íimetb]
ßoe fteerlic6[i0]bi)n naam[ûtet]op ber attb í
De I X. Pfalm.
_51____
i M fau aanlganger petten [gtonb] ben
ijker bêîgben [ raUen fjonb] : _jp faüaü'
bgnjM^nbjrejiJtngeñ. _j J^r|u"egb_/ fall
jfeínbijcafpítngen:
<© albetftoogfíe bí jnen naam
fallíalofv-fíngen. 4. 2110 nu [tfaam]
ffigñ' bjebetftríjberjs füllen bríjaen:
ftj füllen fitugnlen en' befbjgaen.
[S&efbjgaen] booj btjn aangefttgt
5 «Bits gg mijn' faa&' en' reegt berußt:
gijifgt ten rtriitetfiocl gefeten
om 'twöt retßtbaerbtg ttgt te nutrn»
6 <£#
-ocr page 37-
De IX. Pfalra.
6  «5g b&tbe fteijbenen gefebeïö ; -
otngobbeloofenne'ergebelb :
Wt'] Baaren naam [ooft ban gelpen]
wrbelgb altoojï/ en' eeuteelpen.
7  <© bijanb [gij bie aliéis febenb]
tbettooeften te π« on een ent»/
fö ftefat be ftebett gatrç berbojben :
aar' gwegwfs' të met bun berftojben.
8  fïotb fitt be $eert« eetttoigbegö:
ten oojbeel flaat fijn fïocl beregb.
9 #ö felfis fall ober '¡Sbiaerelöö [tiJÜSett
notf)"] eenrerbtüaerbig oojbeel ftnjben:
i*n' boen ben bnlberen geeb reeftt.
io ®e $eer fall ben berbmebten [bnetfitl
een boog bertrerfe fijn [in fijn lijben]
een goog bertrecfc ín fbjaare tgbtn,
u φοδ füllen fyfctebijnen naam
[reeftt] ftennen op bij benen [rfaara]:
|uarit gij en bebt ^eer geener maten
Den/ btebij fouben/ oijt berlaten,
u ^»ngt <Sebe ïiit ín Zton tooont;
maabt all fijn boen ben bolbe bonb,
»3 3®ant bij beregfjt na baáren bloebe
ten'joenbt baar aàn in fgn"gemoebe;
Vergeet 'tgefrbjcrj ber armen níet »
14 «tPntfermt bij mijner $eer/ en' fiet
boe mgne bate« mij berbrntben/
in baut ma tot om booge rucbeit
-ocr page 38-
                   De X. Pfalra.
l^aHUîît'iëboobîipoojteiu f$ 3£at{ftt0f$
nrjt xiav& bcrrjteris pooîten [ηοφ]
bolmoabíg all Srjnlof faeîijbe :
tir míj ín bijnen fteíjl bcrbîijbe.
ιό <©e fieíjbencn fíjn tu be gracDt
oie frj mu groeben felfö betfinacrjt:
in 't nett * geßteefet om me'e te bangen/
baar bleef ßaar erjgen boet ín gangen.
i,?.j t7 oecíjtfeocHbeüJojb tekeer feefeettb/
öegoïïöeloof' iö[op fjctenö]
uerfnicfittH fijner öanben bjercSen:
*■ een' faße fciaeröig aan te merften. Selah.
18 «©e goöïoof moet ten grabe tre'en:
[baar moeten]alle boleen Qe'en
öie ban »©ob tmüerö níet en bieten.
19 50ofö Ujojö be fcfjaam'Ie netjt bergere«:
©e£ armen uiacrjten [en' berbjíet]
en fall níet altoog fíjn bcoj níet.
αο Φ ï^eer f raat op [booj allen bjerne]
maantöa; bc men5 ficfj nieten fterne:
3E>oet 'tbolfe booj bij te redjte ftaan :
at #eer jaagt ïjun een' berfc8ji£fo3erjb aan/
[en'}bjüt ben bolneren fecbuijben
öat (g fíjn fterffelitBe hnjben/ Selah.
De X. Pfalm.
_4._____
V Y ftarom o #ect blijft f ij fo berre
ba*
-ocr page 39-
Φε gteregaarb[bie]fegent fidj[alIom]
«η toojnt Dr ^eer. 4. <©e gobbeloofe[men3]
* toeriuaanb ná geejï e« geeft tod) nergég om/
»flat & geen Φ00 öit is alt fijn gepeins«
5 «ir ralle ttjö gaat öem fijn teieg naar teeK3/
te poog ban ijem fgn[aUe] bgn'gerügten:
fa 90 maat Maaft fo moet fön bganö ftuttfjtê.
6 ï^g geeft gefeijb tnfgn[berfiodit]gemoe&/
'»en tijanfee nu notg* in Der eemmgïjetjö/
löant nimmermeer [beniS] integeiifpoeb.
7 ¿èön motó» ijs uolï uâ biouit/bà baïjiggegb/
tooU
I
-ocr page 40-
ιδ                     De X. Walm.
tooil taan beb jog;beel' moeit' en' arrebeijö
taeel onrccijtiö[tiS]frin' tongc onbertatojpen.
8  ^tj ft« en' loert in lagen ban be feojpen/
*$n 't0eijmelttß bcob ft ij 'tonfcftttlbig[bIoeb] :
fnn oogtMoert](raag]op ben armen[man],
&o aXô een leetrtu in fijnen inujle [boet]
leijt bij ii!'töol[all']fijnelagenaii/
tn' loert of btj ben frijaam'ien grijpen ban:
[gelijn]ijtj[ocblben armen fall taermícnen
mit& trecítenb' bent ín fijne garen-ftríc&en.
ίο ^ij fluijpt en' buijgt/ beweberö [ op be*
b?og]
tn' tmagrloojí bolïi balt ín fijn' «tagt [ mítf»
fetén]
ti ^ijfeijt in tfjert: <J5o& biebergeet'ettotgi
fíjn aangeficfit berbergt fttj[taan onjs lien]/
Dij fall'et torít in eeubjtgfietjb niet fien.
12 ^taat op ï)itt Φΰϋ/ Unit byne fjauö op*
beffen/
itortj' en bergeet ben arm-bero}utfete] reffen]♦
13 1©aarommegeeft öe gobfoof' φοί» bcr*
fîuerùi
fitj fetjt ín 'tbert bat gtj'er niet op pafh
14 Φα ftet be moeit' / gij gebt ben toojn be*
fpuerb/
op bat gij hem met öijne fianb aantafï/
bet arme taolb berlaat fitfj op bij [taaft] :
gij fijt tot fjulp ben Bleetten öutpelocfen.
iï ©eri^eent ben arm öeg Φοο-bergeten
boofen:
3©oti
-ocr page 41-
De XI. Pfalm.                19
^ott onberfouS ban ftjitt gobîûûfTmib
a À* Sî) oie mi níet meer btnbenöónb.
ίο «ßeniionmgigbe pétrinecuüjig!)eíjb
»cjÜetbelícK: [altoos! en'rallen fîonb] :
*£ oeíjb'nen fgnbergaan tot in ben gronb
loerrjHijtfgnlab. 17 <£g^eetberf)acijt[be
fmerten]
                            Cten]:
«en toenî ban biefacljtmoebig fijn [ban öer*
Φή' maafetbatfij iilouKmocbtgfijnbâ ftert/
Sn fuit gijn ooj[baaropoûG]acijtboen flaan.
18 Cenegnbe bat be toeef [geljalpen] toerbi
*n' Ôem bíe ïtfer betbjucSt W letyt gebaan/
°P bateen metrç toan upt ber aero' [ontfaan].
fltet boojb en baar t fícfj [fo] bertoaanb te
bjagen/
                               fgen.
[<n t jjew J öen ftlfeícS ter öoob toe aan te ia*
De Χ Ι. Pfalm.
-ocr page 42-
ie                     De XL Pfalrn.
finitn bocge/ fict / fij ptferi üafl öaar pt>
len[om te fmcrten]/ (o batelcfe êen bij gco*
gen bonnet ftgitt cp alle bíe / öie op¿etíjt
fijn ban gerten.
3 l^anttgronbfiítgtfaHttutgtooj&ctt cm*
gefmeten:
[eg laajsjtoat geeft be tyome ίοφ gtbaan ¿
4 3&eï|eer[bteis] · ín fijnen troon f gefeten]/
beö peeren ftorï [biijftjin ben gemel[|raan]/
fijn cogi fíen/fí jn oogfcgeel fcgoutot[be bonbé/
fcgoutot alifiet ùoenjber menden Sinb'ren aan.
ί Φε ^eere fall ben bromen [notJj] booigron.*
ben;
*©ocg fijne fiel bíe gaat ben gobbeloofen/
entern t bíe roof/t bíe moebtoíll geeft gefínb.
6 ^trtcS-blagen boet ftg reeg'nen op ben boo*
fen/
tougr/ftoabel/ [floïm]en'fdj|trSelttlien totnb/
[ItoelHjfij ten beel gaarö befcerö falle goutoen.
&um bat be leer recgtbaerbtg/ 'tritot be*
mtnb ;
fíjn aangeficgt fall of btn bjomtn fcfioutocn.
s heijligen tempel.
De
-ocr page 43-
De XII. Kalos.
iBet ug-aebletj/met öubbelöertiß fmeticit·
4 ©e ï|eere fall befmjîien 'rün-gebleti/
»tsrootsetong. 5, [€n']öteöaar[trot3ig]
fließen ;
*fcatonfetong'aïï'fjaarefaatijt ut'jtfi&etj/
Φη('UpgÊ fíjn booj on#[oou fonber ijutyti] /
wie foute toto oma t ijccr en' ΐ mecfttr fíjn?
6  «©er armen o¿ucíí/e.n' Der toerö^urntê futigtf
maafet/fetjtbe i|eet/als¡bati& nu « berfcfitiu'/
'Jäfalöembeljoe'n booí bieïjem Deefit bcr*
fcfioben.
                                 Cürif3/
7  ^5e teoojöen <6oö$S/rfijrt] fuijtfre bjoozöen
als louter * eou&[bat]tn ben aerben oben/
tot febttiroaaJ aaneen gelouterb [ig],
8 «6tj
-ocr page 44-
il               De X 111. Pfalm.
8  <í?ii futtf' o -E?ter betoaren : en' brijoeüCH
tooûi[Bit]gettatflt[iwn nu] tot nímirermeet.
9 <®m groot te fíjn·,[ist out] be boofe tooeoë/
[Dit is telfnooö üooj 'ιίιηε^ε fcinb'rê[$eet].
ι opltaa. ι 'ilvct.
De XIII. Pfalm.
ölrjft gij uöoj míj »erborgen ? öoe lang
ÇelU^ m^fiel^tot^1 ftftgettf mijn fy&t
tot fmerte öaaglicfciS neer,
3|oe lange fal míjn Wjanb ηοφ
ficíj oner mij nerïieffen totï)?
                      '
4  ^>iet/ #eer mijn <©od milt. míj üetfjeujf/
toeilícíjt mijn' oogen ίοφ [al ooien]
öattfe níet Ilaayín'ííboobs [licbjog],
5  Φ» oat mijn toijanö niet [ en ro'itv
níet opentUcn] en fegg* [allom] /
ïuÖcöüc gein in míjn nermuegen:
mon'
-ocr page 45-
De XIV, Pfalnu
mijn' Saters futten ficg uerguegen
wbteniS nocij te ftrugltlen ltow\
6 ^otgifc eer]gebue[fieöe$ aan]
tn goop· ou bijtte gunfi gefiaan/
nujn gertfal in bgti öegfontftütngen/
íft fall ben idéete bootten fingen:
ïöant gg geeft mg beel goebg gebaan.
I beraadflaginjen.
Dc XI V. Pfalm.
7*
-L) «¿btoafe fpjee&tin fijn [berfioc&t] ge*
rnöeb/ baaïiögeen^o^fgjiebïjtn[tall]
gefctjjnben / fij gebbenjïrg iet grouür*
itcSs onbertooTïbënTróö5Tfo»öer ùat baar
S^^^a—^-Ι^Ιξ
ï:
ÉT¿
iernanb fij bïe goeb [Díe opjecgt] boet.
ι i;gt'SSemelS [troon] fag 4&ob op [ all' te
maal]
öefein&eren oermensen/ om te gronbeu
of baat ooíieenoerfíaubígUíevb' bebonbttt/
3 Φ«
-ocr page 46-
14                 De XV. Pfilm.
îsk ^oî3 [f)îer] focgt. 3. [<£n baat toag fleert î
ban] ail/
[DÛ] ujccS [ten bail]/
Cfaam ftjitfe bui jl·, níet een boet tjotb / níet *
ten.
4 Φeef öüof ' dl' f faam cf fi j bit níet en teeté? j
fij bit míjn bcüVgelija al¿ b?cob op-eten ; *
[oofajöebbenfü ben ^eetctjjterbeneen]
níet aan gcbe'en.
5  ®aarfíjnfenuberfcJBj.ítí*tbco?ftí)jíc6[ge^ 3
Iaat]/                                            ll
toant «Φοο [tg] tccB met 'tbjoom-op:etgt ge'  e
ttatijte.                                         ·'
6  <í5íj maant befcijaamb beg atmen raab [en'
Ötaßte]:                                      Ir.
om bat be ï?eer ífí jn Cooatöter ijS/ftín raab/J h
Φ fíjn toeberiaat.
7 «©at ff «te Èiwil tttjt ^ton tetij berftötjn'! e
toanneer atènu be ^eere[ aller öeeren]
be bangenift fijng bolfüS fall ommeaeerem .
fall Sfl&ûp bit jb / en* ψ frei [met De fíjn' ,.
teer] bjolicß fíjn.                         |1
De X V. Pfalm.
% eer toi ε [ í "Ter totô ban all' feie] bí jtie
ijuttf
-ocr page 47-
De X V. Pfaltir.                  ai
flutte fall betreben i Dijn « íjeíjltgDomm
betoconcH fallí % m Die bjoom boanbclt/
[in ött öai] en' * pertíngeretíjtígíjeDen/"
^ie toaatSetjb fpjeefct ín fíjn gemoeb,.
3 J^iet acijterMapt met fijner tongen/
1]ύψ fijnen naaflen guaaD en Doet/
tn'.fonen nabutjr [norïjte bloeb]
"ont geenen fmaaD ijeeftopgeDjongen.
,r.4 [®íe]ín fíjn oog [ficfi]beront\uaerb/
luco felfa] uerfinaaö/en' [boben an&'mi]
ïjcn/ Díe Den i^eere bjeefen/ eert:
Dte ftcfj ín ernjt te tucbten fUieert/
ea' Daar ban níet en fall beranb'ren»
■^9 Díe geen gelD op tooefter geeft/
,," ..tegens [Díe] onfcfmlDig [leben]
"0nî geen gefcljenö ontfangen Öeeft,
ote Dit Dt$ öoet/ [Die alDujß leeft/]
?n fall ín eeuUngfjeiJD níet fneben.
1 heijlîjjcn berg- i ïïch otiffent.
De XVI. Pfalm.
35                 2Setoaart
-ocr page 48-
s.6                De Χ V Ι. Pfàltn.
15 «etuaart mij <6ob/ tojautiliberttóuüj op
cij. z '&fp¿aktutben#eet:gij[fnt]imjit
'M^^^Më
ïPïiü
-«►-5
3|eer[gebleben]:
* lían bij alleen ßomtalleg
=*=$=
ΕΞΞΟ
ir*
goebgopmij,. 3 3tavn Ijeijligert [ bit gier ]
op aerben [ leben] en' [bieftri) bjoom eir]
S
treffeücßen [bjagen ]
aanbeef[feggißisij
i==S
ΪΞΞ
all míjn toeibeßageiu
4 =^aar' afgoo'n fijn geworben meer en' meet/
[fo batfe nu] tot b¿embe [goo'n] berbjemen/ ¡
ïjaar bloeb off'ranb fall in níet off ren [$?eer]/:
iiorfy ftaaren naam op mijne lippen nemen.
5  'Cfceel mijner erf' / myng beßerg [ míjtítf
gaben ]
[ig <©oD]bc ï0eer:gij fuît mijn lotïjanbïjatoett
6 ^etlût['ttoel&mij]in'tïufîigfre toebiel:
boojtoaar mijisieeri'fcgûûne erf bejegenb,
. 5· 7 [^iejsjmoet Dí ^eer/bie mg ben raab boo?'
g tel/
                                       üa"
m
-ocr page 49-
<fov toatit íttj mtj fítt aan be retfjter fíjb
ílí' fall ík [innj«u-t toanSclbanr [betoonen] :
9  «©íes iiö mgn gerí beräjuegö/myir eer ber#
_ Wtjö :
co« fall inij'n bleeft ín baf? bcrtroutoc Ureenen.
10  3©ant gü [o -ípod / een trouVu <ê>od ¡bauen
maten]
fK fuît in 'tgraf mijn' jMc níet berlaíen:
Φί) laat met toe ató bat bíjtt gittiflgenot,
«íECctitíg' fíe, u Φί) fuît [ten on&erríctjte]
£t$ lebens lueginnfeôiia boen [o míjn <£>oûj;
bebolle bjuegû [í¡s]mcí bgn'aangefttfjté:
»η bíjüe i fja'îD [ öertiflj üos¿ allen toben
CW Uiaare bjuegb/ εεη eeuüug üaitjberblgbe.
ι rechterhand.
De XVII. Pfalm.
τ=
s=pHte.3E!Zfe^
tí -£*zrdi=I'i:±:-ïr~«rr=azr:rïr;
Η
<8o¿t ï^eere bc geredjrijf rjb toííj / toîlt
nigit jP^pTäcfbWtnueien~[ ο~Φοο"]~
«wrat m$B ffeöeö ter aojen / ban Iqjjien
^ » :
          ifüig
-ocr page 50-
z8                 De XVII. Pfalm.
ïebtg ban bebjog, α 3E>at mijn gericgt
^^ΞΞ1Ξ5Ξ£ΕχΞΞϊΕΞ^|ξΙξ5^
taoojb-ßoom getreten taan bíj'nen aange*
ftcôte öec : btjn ooge frgoutaie [taan foberr].
fe<L^»-te|*I : ^$pjÊ
op [alle befe] bílUriigebeiu
5 <©tj gebt mijn gertbep¿uufo[boo¿ge'en]/
befocgt/ etv mij gebuerb/ bij nadjte/
toodj bonb gait3'iuet:[en' 'tgeen]in bacgte
en' geeft mijn monb níet obertre' en.
4 Cen opften ban ber mengen tajerfeen
fo gebb íKtaJtUen[üao¿b en' boo^b]
«aar'ttajoo^b [naar ]bijner lippen [tajoojb]/
op bes inbjeberjs ïoegen meröen,
5 5?)ijn' flappen gebb t& bafl gefeit
om bijne biegen te betrebcn/
míjn' boeten fíjn níet tnjtgeglebem
6 36 riep tot bij [ín míjn gebeb] /
baant ι bijit gegoojflaat boojmij open
o <&ob : berleent míj bijne ooj'
Seeft mijner rebe tod) gegooj»
^ 7 <© getjlanb aller bïe baar gopeit/
IBaan bat btjn ganfl' ban gun taerbjeem';
oie tekens bijne * mast iet poogem
8 35ebjaatf
-ocr page 51-
De XVII PfaliM-                  a9
8 îSebîaartmn alo get ftuart' bec oogen/
üetStmij tnbgner blucglen fcgcem',
9 lííoojüoofe Díe mg {jenen ftûûtem
«ooj mijne bt janùen fboojb aan]
»ie i'Oitbom nanüjn'fielt fraatu
10 et>ii fgn rjaam in Daar mtt befloíen:
&íi fu¿titen ti'cî3 met gaaren rnonb,
» » '^fgn/ bie ong nu ben gang omringen:
b« ftaare oogen baar toe {¡¿sagen
om [οπ0] te Djytien ín ben gronb.
»i ©elijo een leernu fo rooft fttj bieber/
e's een jong leeuaen bat ten fcöuijl
blÖft fitten binnen in benfeugl.
13 citaat op .^eer/batt ïjenv buggt gé neben
$uck mn'nt fief [ban befen leeubj]
[fη bat] btjn fbiaerb ben boofen [öeerej*
J4[fiutSmii] booj bijne Öanb o ^eere
«a« mannen/ mannen ötfer eeutuy
°« bieïner bcel [ te] in Hit] leben:
Stj bult Dun gaaren buija met 3 fcöati;
w Öaare fooncj* bjojben fait:
"iet oberfcgott öaarfetnö'cen geben>,
l* 3κ fallbijttg aangefícgíeg fcggii .
!|°Φ ta girecßtiggeijeaanfiöcutuen:
'«fall [míj] booj berfabigb [noubjeu]
wanneer ögabeelö ontusaaht fall fíjn.
1 gij verhoorde mij- λ rechterhand opítean. 3 dijnc*,
**" ■'Hi_.«u_i 1 1                            ,                                    ■ ,,                        ,,,
De XVIII Pfilm.
-ocr page 52-
De XV 111. Pfalm.
Ε*ΞΞΕ*ΞΞΞΞ|Ξ§Ξ?Ξ£Ι^
mmm
ï
Jfc fall ötj T?eer mjjn'Jrtr^JlnííJíemítinf;
~fïîïtWitt ià míf eer. roQffren Qnïet atrT
ΪΙΞΞΞΞ^ΞΞ,
:$=3
rç:
Uîinnenj/ míjn bürgt/ mijn öeijl/ mijn
Φο3/ mijn rot^/ ι mijn_toaíl/_lîftjej
5Egj==gE=£
op gern [öaat] tl» op hoyen fall:
Dele navolgende vaeríkens worden.
aidus gefongen.
rnfm
[^tjtó]mtjn.ftötlö/ míjn öetjl-ijoujit öaa
Ü*5
z-3
-SC
fcrrfezfifrz::
b«]eüé/i tmjnJ^og^ert^tóí¿im^n f^^m
[ísSöö gebieten]/ 43¡íí rtepöen j^eerfo ;
íjoog-genjefen aan/ tiv tuero faeüjtja iban
btemij tegeiifraan. 5 3£e band ee£ ocûdjS
"iiäb'ö msj'omsingb/ öt ftraomen ban 'rbooö
geftmp
-ocr page 53-
De XVIILPfalm.              31
oanö îje0 grafjí öaöö míj tonöom bepáaíb;
** (trien ¿eg bôobg fjabb mg mi atljterbaâtb"
7 Sn mijnttt angjï ijtbbïB ben ^eer gebeöé/
tot mijnen Φοο fercet ík [toan fjtcr btneöen] ;
^it fijnen troon bcïftoojb' Bij ragne {renrav;
*pt ín fíjn 00? ging míjn geitrijt tot fient«
» «©ε aerb' begoim te bcrtmn / en' te beben/
»San? gtottögefrirrjt öer bergen Daer beneben
ibero 006 beroerb-, ja tbjerb faeroerö/fo rafs
Ifoôaaft] als» pij in ïcojn ontfte&cn toag.
9 ^ccj fíjnc nueg ging etn rooft cp [úrt robe}
£en terenö bier beet üoo? mt finten montee;
ö* Bolen fijn ban Bern begíoeíb [befrraalö]♦
10 tyi) boog be iotftt en ίΰ fo ne er gebaalö:
°ε buíjfrermft [(Tono] cnber fijne trebcn.
V-J&tí i# baar tje'en op CÔentbrjng gereben/
"0 bloog/en' öjeefop tbeberblugg teöboirtbë.
u ^>e DóBerbjr^fijnffyutji-yíaat5[alíe3íniS]/' ¡
^ij fiabbíii't ronb bermítjS elorfitg ober*
fc trec&3el/
"t bonBerbeíjb bet teaat'ren tot εεη bethel.
*3 Ban inj t bet liebt bat boo? Bé fjtnen frbc'en/
ojeef ['tgaingeöïiftbanl fgne üjolfien fte'en;
C(! yagel[btei]met Holen &'«$ [to't bonöerb]»
25 4             14 Φ*
-ocr page 54-
31               De XVIII. Pfalm.
14 33e 3§ecre ïiceft in 'iSijcmriäS [ ßoogt'] 3c*
bonoerb/
['■JEbiog]1 <i5oö om ftoog[bíe]fíjite fieimtv [ίο
firaff]
met Solen bíer$¡ eii' ftagel ban fícft gaf,
15 «fmtr pijlen fcïjoot gij af/en' beebfe fnebf :.
fioeg blirem fïraal op ftraal/en' namfe ' tlebeii ♦
16 ¿é>a öatmtn nu be bjaterïiol&en fag/
en' batbe gronb bet bjaerelb open lag
mitjö Dipte frraff 0 5|eer [mitg Dijn berfïojen]
bêrmitsi tgeblaap' beg bjinbg ban bijné tojen.
t7 Φ η greep míj op uijtreijBenb' bä om ftoog/
[fo batjfjij míj uijtbele blaatten toog.
t8 fyetft míj betlojt ban 'gbijanbjS fierSe
[fcïjareifj/
ban 1 liaterg 006 bie mij te magtig toaren.
19 <f>í j Jjabbé míj ten baag' beö nooböberraf3fc
n:aar[<2&ob]be i^eer uit fïuenbe míj te baft. ·
20 â>telb' míj op tcuijm: en' fieeft mij fo ont*
Ragen/
toant aan mg toef) ïjabb gij een bjelbeftagen.
2t T&t ]$m fall mi) naar míju' opjecíjtfiítjD
boen/
etr/ na mtjirfiáb[fiter]retjn ia/mij bergot'n.
22   3©ant'Sftebfr geacfitep [all'] beg peeren
biegen/
norft' tegeng ^oöiet gobíooá biületi plegen.
23  3©ant booj mij[flaati] 5 fijn' recfiteii/ftjtie.
Vuett
enfiebb ín noijt ban míj te tugg gefett.
24 3ft
-ocr page 55-
De XVIII. Pfalm.                  y3
14 3u ïjebu tooî íjem gan3 onbebïetSt getre*
, t'en/
en nnjbermijbtioojûngereffjtigljebett.
α5 ¿§ο bat míj 45ob «aar mijn' opiecfctïjeijö
; ncïjt/
e» na mijn-gattbreijn ig bcoKtjn gefußt,
o<S <j3ij -fiittQo €»ob] goeb toefen met bé goebé/ *p·*'
Ȓbomfuit gij fijn [bjoom] met ben tojoom-
gemoeben.
27 JKet bie reijnig fijt gij [ooft] reijn.[naa«
toem}/ ■
5U fijt bcrfe'eerb met ben fcerueerben [mem] ♦
2<* Want gij ueftoub 'tarnt üol8[uijtmebe-
bcagen]
ti!' cnberbjuf fet be ftoogbertoeenbe oogen.
29<6ïj toeft o ^eerontfteelitmtjn'lampe totfj/
mijn φοο'ι toirlicijttaU'lmijne öugfteriufs,
30 niîant [#eer] met bij falli& boo? Ieger#
. béngen/
"l tn 4 (©objsferagt 'tbemuijrbe obetfpjingê.
3l Φο&0 toeg ou [tg] t toounaant [t en' fonbec
fmett]
gc!outert[i!ö]ïieg peeren lnoojb[en' toett']/
99 [is]een fcijtlb f)nn bit in Ijem ? gehoben.
ίΛ î©ant tote [ísQ45ob aïjS toel be ï|eer [ baat
, . boben]í
"ne [tjß] be rot3'/fean onfe <£oïs[aUeen]?
ö,e «löob bie mij omgojb met {terricßije'en»
ibie mijnen toeg mij [gans ] bclmaant boet
toiüben,                                          n
' 25 5            33 Φί·"
-ocr page 56-
34                DeXVÎIÎ. Pfaîm.
3435te mijnê boet mao&t eben alö ber ïjinbtïl/
pij bte mij Doet op mijner [ Boogte ff*an].
35  ©ie mijne iianö felfjs leert ten flrij De gaan/
i)óoj mijnen erin bjeek 16 öc fraaie böge.
50 <0en fcOüö bijnjs ijttjliS geeft gijmij[&ut
cmljooge]/
bgit' rerftterüanö tit ffuent mij [in ben noob];
ja Dijaeí gáfí[en'jíOotmoebinaa6t míj groot»
37 [<©οδ] çnaft gij míj ruijmt'on&et mijne
tteoen/ -
fo bat ooft fclfjï mijn' cnFi'lcn níet en glebeti:
38  ïlgn'bganben fallintoettoolgcn/ * {laan/
'«en fceer niet tue'erAicoj bat i6f- ijebb beröaatt.
39 'ItfalfMlIberbcen/ bat geenopftaaban allé:
fu füllen míj t'faam onber üoeten ballen.
ρ j4o ï©antgg Bebt míj ten Krijg' met feragt
l tc-tn' onber mij mijn' bijanbé geftojt. fomgojD:
(pi.
4t^a gij Bebt míj mijito bijanbd neen gclate: i
een fall tii Díe tnjt-roeien/bte míj Baten..
              i
41 ^>íj fdjjcïjiicn toei/ öonj öaarUJad nie*
mà«b booj ·,
[ja] tot ben ^ccr/ maar Bij gaf geen gefjoo?.
43  5Sfc falf'flld froff [fïcff] boo¿ Den iuinb
berumtjrntn:
en'al0 Ijctfliju ber firatenop boen rannten»
44  Ban bed bol&d tbrijt Bebt gij ïmj gan?
ontltrBt/
en' tot een Boofo ber BeijDcmn gefiicBt:
ÍK ij öi enb' een bolS Bet tatï& ík »iet en ließ* ï
be/                                                     *
45  t®at fitBtot möcp'ißOJSc9coj[ßetBtd]
1* lEcenöDe;
                                       δ*
-ocr page 57-
De XIX. Pfalra.                 
^?:3^ ÏU,'J ö*e &e&&en mg mifjaafit
46  ©e b¿embe lug bic fyn ten toaUgeraaSt/
I mi*tfen t'faaiu aan uíjt gaat' gutíen beben.
47  «e ^ctie leeft/ míjn' rot? fg iofgegeben/
oe:<0obmijnö gcijl£ bien eífebergoogen moet,
48  <£& »©ob Die míj aü' befe toffee boet;
^g ist' bic mij net bolii fïelt onber yanbein
49  <©ie míj berlcjl ba mijne [büobj-byanbê/
>3 59 fuit mg betijoogen [ban nu aan]
Jfcrt' bobtn ijen bie mg [gier] tueberftaan;
«U lult mii[uocl|]ugt Jâroober0[gâb bebjgbf.
Io' *©aaiOiu o '{¿eer fall ίδ Dij [tf eebg] belybeit
^Honber [ail'] be gcijbenen [eer lang];
*n bijnee naam [ïni$] loben met gcfang.
5i ^ijfö'i biei t'gcgï fgng ftoninoü groot
... fcomt makttx/
u' Detjlgenaab'bie boet gij 3pab¿b [ fntaSen]
ȕcn ntj gcfalfb [ten Koning] geeft [bereijb/
yc» J e«' fyn faab tot ín bcr eeutoiggeijb,
1 oc aMerhoogftc. ι mijne, j alle. 4 mijnen God.
5 hopen. 6 vatten.
De XIX. Pfaïm.
I
<@ gemeïen [omDoog] boen mohbe*
$ε=
=*E~ES&
3& 6                   e*
-ocr page 58-
36              De XIX. Pfalffli
mmmm^mÈ
en' 'tutjtgefjjannen ironb] boet fijne ■ tuer*
iiiüIIiiiiüiíPil
feennonb. 3 «ï&'eeit Dag ftojtutjtcn' |cî)t
öeninir«röa^etlüïiïjbT^'^«arp.
fafb"anb'rë[boôjb ftaac'liîîetenfcljappbe*
mmÊÊÊmmmmi
butjben. 4 ©aar [ig] noch' ftjaafr/notB'
taai' / öaar ftj níét [ f eenemaaï ] haav-
flemme laten lurjbén,
5 $aarrtcfitfnoer betritt Baar fiooj'
Bet ganje atcbjijfi bopj:
gaar' reDeii [fijn berfjjjtt jb]
tot iS'toaertlöia eijnb: ín Baat
Beeft BÜ bet fontte[baar]
een'Butte toe btrcijb.
, 6 ©teafeeenbmtjb'5omm[fiaat]
b'üjein uijt fíjn' ftaraer gaat ;
ftjnb' al# een Belb feer büjbe
te looyen lattgd begaan.
7 üaar opgang [ás] ban aan
bei fytmw ronb [in'ttoxjbe]/
φίί
-ocr page 59-
De XIX. Pfalm;.                ^
JB ie gaarcn loop ban bjenb
Γ„ΙΉΠ Ö'13* ugterd enö ·,
• «etblgft'et(«ntgeüje«:ö]
H^ojgenboojöaarDm·.'
ö^oihnaaht[i0]'3S getreu toeît
                  ,
«'S bte befiefliebeect-;
J^WjsTotsi ύμηϋ bjoojb/
a« lall [oo& üooib en' bûûîb]
°«ι flectjtcntuäfijeijö leeren.
9 'Cbebel <6oö0 [iöJtecMgoeb]/
^.«tojolMfttortaêinoeö:
1 «jn [ig] tgeboö bog beeren/
$N* maafct be oogen Maar.
fn » ^?ÖJS b¿tcí' ^ funberbaar/
'l]«J«)ftöoo?eeuüjelg&/
f oojßeelen ban ben î^eet
LIOOj bjaaçgegb ; [ enbe feerl
J;dJ^crDig ban eelijS.
'l taeel iuacröer [auîjfeHbbouîjl
^wj eoub/ ban louter goub ; '
wt/btfom
'tfoerban goning.
i* · *©aar ínbtjnöneegtlian fíen:
att»'tbegoub ban bien
L»oon list/f a]tteel beloonúig-.
•Jî Jfcfc ifftt tocí) [ban all:]
^bioebenen'Jberjtaani
JJwgmgt[^eei]mgtorli
^«[foïiöeuJbte[a^nocg]
«oojmgberboigenflaaiï.
H <©ntgquboo&bönenftnÉCöt
tbafl
-ocr page 60-
j<                 De X X. Pfaîra.
$ banyoagmoeb/ ibanoureryt/
gteff ober* mijne leben ¡
tori) geene ftectfcgappgv
fo bïrjf in b'joom: en' bjg
fean menig obettreben.
« HaatböbebalUgfön
te re'en mgnsi monbiS/ en' mtjit
aanbaryteliefc gcmoeb
tot boo? bijn asngíficgt;
o j|eet míjn rdtjV ¡míjn liegt
■míjn y cgi]/ bie mg begoeb»
ι handen, ι raij»
DeXX.Pfalm.
' JU <é ^eec beryooj bg uulfenbe : bat"
bn be naam [en rom] 3 î3an3;a&op?s
<£ob bergeff *♦ 3 =^gfenbe bij gulp' uíjt
'tgegUgbomm ; yg' toríll bij ban ugt Xion
fünften· 4 '#öötnJ&'aan bíjn'off Vanben ,
-ocr page 61-
ternit é
3
'S
g- Ifs»
/a
»4,
ô&¸
%
el* «ja;—/sí·0 s
** /TV *·») <X ¡m 53 ■**
S " TT**— 53 W -^ r<?
i+J^Sg |f fite»
ééøÅÂ
h# Isa ¡ütif'S
•3 >£} 'r-':d.~ ù &* fcJ
f^«j^» c St?·131—'
Ë t* C-,«-» co á á
-ocr page 62-
4*'                 DeXX.1. Pfarm.
^£t gtcii ftjn mcnb boo?. untfpjaaü' ftifr
liefet gij noi|t■afgtfiegwi« Selah.
4 gjancmtrjembooj met fegen
eer [guufïige ] bjelbaöigim jb ;
                          ,
gij broo'nt fíjn goofo [ten toon]
met een' fgiv gouöe feroon'.
                               ,
5 <©nvtlcben geeft w'j bij gebe'en/
tn' eenlangömjitglebéu
fjebt gij gern ooit gegeben/                                ι
tot aller eetouen eeubjigge'e«                            \
6 §>ttt groot tö fijne eer                                  (
nütss bijnen geijl] o feer]:                               l
<©oït fuit grj gern met majefteijt                   \
en' öeerucfegcgb öeHeeöett.
1 <6Ö
-ocr page 63-
De XXI. Pfalm.
7 <6rj fuit fjem toc ht t eebcn
ten feaen ín ber eeutotgDerjb ;
Ci'mito bgnjs üjefeug fcíjíjn
lnb¿uegb boen bjolicft fijn,
8 <©p <6ob íss't bat be ftûmng fïaaft
fn'Dijen fall níet fneben
Cafe Öijficft fall begebet;]
"î 'Salberöoogften fteijl-genaab*«
9.^11'bíjtrbijanben fall
»Sn· ftanb toel binbeii/ [all]:
. ^Ön' fiatetg fall bijn'tetftterfiant»
roelbinbeiu \o <ö>ij fuit maften
"ft V aï0 toier-oüenjs blaften
(Jtó nu bijn aanfcftijn toojnig béante
û^eet fall fien [meteen]
In fijnen toojnbertte'en -,
<©oftfalfe fbiet betteten tfaam,
ll ^aat' bmcfit banuijt btt aetbetf
i)lt Bij tot níet boen luetbem
lItJt'Smeteen Htnö'ten fiante fïamtnV
u Cmbatfe [fttet bug] Ujoe'u
°m öïj [ï^eet] quaab te boen:
r. ^ebacftten nebben fij gebacftt/
l«ocjj] Tonnen [mij] niet [bellen],.
l*W boel fuit gfiïjfe (lellen·,
S» fuit Tbe pijlen Dijnet ftragt]
"ybtjneiïet^bere'en
uc!)t op gaat bacftfcuijs fte'en.
. U <©cftUHÏtiubijnefïer6iei>ij
ÖCcNfeni£eet[Detl)eeten];
-ocr page 64-
4i                 De Χ ΧII. Pfalm.
totj füllen [bij ter eeren
Dier] fingen [^eer]/cûS füllen toij
tatt*öefe[öt)neßcagt
jf-ftngen [öag cn' natßt]»
ι fcer.
De XXII. Pfalm.
ïH^lp^IfllllI
M
3jjn <6ob / míjn Φοο / toaarom fo
ífTct tocíj fcatgíj «"i&fj3^[fb_gam] berla*
ten[ocö^]__betrfijn&e [bete'] ban mij*
tier8üíp^[^0f|]/ en' b^il-geniatfiteiu_
jPÉBijn OoF7erou¿P^baagg7 'gt^än&g
ll§§É=fe^^Í¡í Elfi .
tooo¿o niet : bij nachten ben níet ι
ftiîÙ 4 <Stj fíjtbeíjeíjí'g[ín ïtragten], -,
mîmMÈmmmwM
^Οί^Φ_ΐ?ίΕ ^toont. ? <®nf'_babcr!8__
*
toatöröen ín goog'qj bij.
-ocr page 65-
De Χ X 11. Pfalm.                 43
ft 3>Ö fytbbtn tfaam ttt yoop' getoadjt/eu' gíj
nfbtíjenperíofr [gíj maafetefe ganj b¿íj].
0  'Cotbíj [a4&oa7toíí)i)]fofcí)jetjbcnfi)/
f. en'fíjnontflegen:
¡9 íícbbenbaftgcfíoont op » bijncn fegen/
,!QtÖ'toeröen cijt befepaamb. 7 üpbaaren*
. tegen
°«nnaar een too^m/tn'geen man: [aller toe*
Der mensen fïnaab;
                     (gen]
Φη' onber 'fboïii Ucrarïjt Γίπ befen fïaat].
« 3&ü' bic mij fien befpetteit mijn [gelaat]: f
tl«treckt öeltppV elö fcftnöb bennopp[iü)t
[en'gaan bue felagcn·,]
                (haat
? «©e befé Ijee ft ficb aan ben ï^cer gebogen/
ÜÜfjelpöem [nuj: pij ruru' gein tiyt beef'
^ant ín) ¡leeftfjem meteengoeö Vuclbcgagen
[fa feer] gefotyt.
'o 5δοφgíj[ftjtbíe]mtj mit benbtrijKctoegt;
°Ιεmijne poaip'aan'amoeber boifmiUîjorÇt,
11 Φοο^ bij bé i& [ter ujaerdb ] ücojbgcbjogt
tuit ber baarmoeber,
SO fijt mijn <£?oû bä'tltjf aan mijner moeber:
x JÖaa&t bij níet berr ban míj [^eer naakt
. . matfpoeber]/
«Mt míj naafrtangfr-.en'[öaar te] geen behoe*
[bie mij bebjijb1]                          (ber
'3 ©tel' |îierc[î^eer]omringcmij [té fïrijb]:
1 ooit] tó 'tgeffcert'ban Bafanom mijirfijb'.
H ' «Tfpermunlt op míj: 't üjultmct cé Imitae
op raof tKtbtfcn.                  rgtferi jt/
*5 '&beii
É
-ocr page 66-
44              De XXII Pfalm.
15 'feben&jpenbtoegaljötuatet: afgebïetem
tgebeení'íssmgaíi'tfaamban een geretem
I  tjjett t0 alö tuaf3: f o als öet afgefleten
itriltcftaamfmelt
16 <©ojr alö ei'ftgerfh'gt mijtte Bragt gebelb/
fo bat mijn tang' míj aan 'tgégemdt fujelt;
tot fïoff bejs boobg gebt gij ntg nu gefïelb
[en" fcíjíec bccflonöenj.
17 tuent i&tiJOib [gier] ronbomcmringbbâ
gonbeti/
bet- boofen fcgaar' bie Somt mij| nu]omtenbé:
ïsïeöanbeii[bC'ijb' en' boeten miji boojUsonben
? geen leeutofo (tout.
t8)&8 bat ñt liegt míjn beenb'ren telíeit foubî
fgfcgoiíbmrtaan/ fijbebbenmg booiftíjoub.
t9 ¿o ftegltn mon geVoaab;tn' toerpcn[boub]
'tlotcp míjn'Weeren.
aoCnmaafcbgtccgmet ben;' go ^eer [bec
ïjecrenj:                              (mv.
gijmijneíumt/feriütTttíjnetouIp'gaafí See'
II  algnfielüantfüMerb;en'ntgueenfaame
bjg ban 'ftfjori&gpuut. (toeren '
αϊ aSeÇsfbmtl [»eer] ban 'gïeeubjcn muijt
[tn'fftott]·,
booigoojué ooöibaar mebcl&'êengoûjnffïaotj
[enjanöUicojb mg, 13 'JKfall bijtten naam[o
4 ben fejoeb'ren pjenem               [<©ob]
îfe faübgnlofinbcr gemeens'ontfïefeen. J
3
ρ- 24 ^ü bit <aob.b¿eej't [öoro't] bjiííetftem lof
4; fetfon/
-ocr page 67-
De Χ Χ11. Pfalm.             
m 31αδορ£ faabrtoilt geen' ban] all' [ontbje*
beaiíjftftemeer:
                 (btn
^ij Wt'efc faab bjeeft u toro too? 5 ben
** *H j fmaabbe «oí jt/ ftij fiabbe «oíjt affecer
LUotjttegenftcíjb] bau bejsbecbjurfetení feec
rr«». -, [enjtneb'rigfteifoe/
Uaoat]í)íj noijt fijnaanfcftijn af en fcfieíjbbe;
°οφ ftoojoe ftem/üjáneec bij tot p fch?eí jbc
*o Ban bij [ fo fall] mijn roem ín eeír ber*
genieent' [opgaan]:
           ffpjeijbe
. ^faïl nnjn beloft' bolboen ten oberflaan
~*n alle bie ftem üieefenfnu boojbaan].
*7 ï|et arme toolfi fall eten/ en' bafaan
,
          ficft baar beneben·,
*« bie φ au fouÊtt/ Díe fal ftem eere geben:
«ui bette fall uooi eeubieucRen leben ♦
«Cl« aerbji jüs ei jnb fait ftuegen/ en' bege*
ficft tot ben ï^eer:
                  Cben
^«ï fteijb'nen flamm* bui jg ban tfaam booj
ft tin π ter
                             rí^cttl
?? l©atit'trpbatfiomtbenï|eeretoe [ben
9D fall op all' be heijöenen6 firn' eer
en' magt ui jt-meten.
3o <©o6 falie« air be betf op aerben tttn/
«j boet-ballboen:bietn't floff fijn gefeten
ü,efullé tfaam ne'erbuijgen / * biefte bieten]
ficft níet ftan boe'«.
3i [$aatf] af-Somfl'faU ftemöienfl[etf eere]
boen;
foui
-ocr page 68-
                De XXIII. Pfalm
ban ftaiinu' tot flamm' Ujojîj [tiefe bjebe-faen]
fccti ï£eer' betreib. 32 §>ij fulíé feome[ftjoeW
åßä fall toetreben/j
en' boen bergaal ban fíjn' gerecgttggebeti;
boo¿[all]!jet bolfe geboojtig [íjter belieben] /
«ig bat inj ['t nu booj befen f oen Der bjeben
aU]geeftboIb|agt.
1 dij. é mijn. ■ j als een leeuw. 4 mijnen, 5 hem.
( heerzen.
De XXIII. Pfalm.
ôé iliilpp^ilËllIi
^iM^i j||«r^e_nu j_topebate eê ïjerbec/
[fa bat]mij nietjS en fall ontb¿eSeii[berber].
á ^g legert mg op groen-begraafbe bjegbéj
I1^iiiiiïiipiii=iiig
3 25e&eert mijn' fiel': [en'Jboert mg[mjt ge'
nabenj om fgitjs naams brillv [gier] o» be^
»ûÀûÉÉ
recjte paben
öß
-ocr page 69-
De XXIV. Pfalrn.                47
4 <©f ifî aíffí)úon[íííer] toanbelbe [beneben]
tn,ïftÖaaölBe-öal öt$ öooög/ [cn'üöaö'iu&öe*
«öi ijjecg geen guaab/luantgij fijt * míj gceö>
... öaïiig::
DlJn flocfe eir flaff/ οίε troofïen tnij [gefïaïïifl]*
5  '©D fuîtUooj mij De tafel baetöigbouüieiu
lntegenfianbban[all'] Díe mg benculuen:
<6ö jjebtmrjnfjoofb met falf gefalfD [ ißt!
goeöenj/
*p3nbe6er fall ten bollen ûberbloebeiL
0 «aenaaö' en' gitnflt' Die füllen öaar benebeng
'n9 bolgen all be öagen mijitejs lebend:
'n' boben bien fall ík ín 'tíwns bei peeren
«Qoj lange bríjl' genifteltcirberSeerert»
1 met mij.
De XXI V. Pfclm.
__£_ _
r*r:r-
¿Γ jJfe peeren[te]Ret aerbjijBf-bal/ gaat'
*?lÔeïjb: 'gfoaroibg ronb/etv [aíl'j bte~
uic|)jöajirintoo^cötjig[b«ben].__2j©ant
Ö»j geeft felfiö[brtgroniigebj«i)t] op[aü']be
meeiíii
-ocr page 70-
$                De XXIV. Pfalm.
tmerciiTgc¿roñfcfítct)tl in' bäft glmâaftF
op L'tbjtft] ber bloeben.
3 Wit fall tot <tf>obee berg opgaan ?
en' ou ftjn' fjeíjl'ge placée (laan i
4 5Pte retín uan öanbett [ie all Uûjen] /
íjíj oie fíjii ftert geftrijöerb íjeeft/
ftjn' fiel' tot tjiDeijb met begeeft ;
ΗΟφ' op bcDjog en Ijecft geflüo¿en.
5 €>o« fall ïji j fegen ban ten ï^eer/
ja ban Ben 45ob fijne fjeijle [en' eer]
fall bij geretljtigrjeijb ontfangeiu
6 ,éo fvjnfe tte[naar fijn geboö]
ïjemfouHen ; Die o 3!α6ΰ»ο[<0ΰο]
feijn aanfrtjijn foufeen [met bedangen] /Selah.
7 Φίj pookten [jeff't op ubi' goof^jcn op/
ïjefft u eentofcueren in fctn topp-,
een Ijeerlirfe Boningfallinrijöen.
8 ï©ie [ie] beee Honing boíl ban eer¿
[get ie] een fterö' een magtig $eer ;
een^eer[oie]magtig[ie] ín 'tfhtjbem
9 <6ij pookten Befft ubi' goofûen op·,
fjeff'tu eeiiUJöueren ín ben topp;
een fteerlicBKoning fall intr eben.
\o ïOiefie] beee Koning boíl ban eer?
be ï|eere ber freerftöaren [l£eer]/
fcie Rotting [aller] oeerucfctjebeii/ Selah.
De XXV·
-ocr page 71-
De XXV. PfalfJJ.                   49
_________4^______________
l|nJM5^ juiertrouto oy Djg^öat iß niet Β
? -Ξ.?ξξξξ?ξ? ~ϊξξ ξξξ?ξξ2ξξ^ξ~ i™ ΪξξΞξ
JÍ9ÜS öwWpj*_J3 #gfe en too?freñ geen' C
^Pfcifóaniö^ öanfríe aU^tej¡pJuj toa^teji:
ktor' ttöuüFlïegtüaeröig aryïen.
fe4 ϊίοπο míj frijnen toeg[en' fefren] ;           D
™te leert mg frgnepa*'n.
/ jf oet míj ín frijn' üraaijegfr treöen/
1
;f«niîj[5ïjjieïeer'beifi.a:îj:
want te <ooö iniji# lïegtë fgt gij:
JW op ötj öatüï (iaaistoarfjte.
£f eer frijn' fjegigeiiaafr' noom fr ij/
«ui« gunft- [lïoom'J in geölte, »
Jgantfrj [fqnjíjatiíeutógojefrein
y Ufceltj fre fOiïfren mgner faegfr/ '
C                frenS
-ocr page 72-
                 De XXV. Pûlm.
tizv& niet aan mijn obertreöen/
[maar] gebenfc míjnjs in ïiijn' * bucgïH
öat am biine goebl)ei)b #eer.
8 «©ob/ [tg] tyaoxn etv goebertterem
fctejs fall un befonbaarg [toe'er]
op oen [rechten] toegüe'enftteren,
19 HöfaUingerecötigocbt
be facfttinoebige boen gaan ;
en' be goeberiier'ne mtbt
leeren fijnen toeg [üertrasn].
Κ to Φυη(ΐ* en' ïaaaröeijb Lfij« oe gtORö
P· f- ban] all' t'faam be? Heeren ujegen/
boo? be geen' tit fijn uerbonö
enbe fjjtv oojnonben plegen.
L ii ï^er toergeeftmij mijne fonbe«;
om bijttjs naamg Unll [alber neeft] ;
toantfg [fíjn] feer neet [beüonben],
M u î©te té tbte bendeere üjeeftí
Uiattueg batí) ij Kicfen «net/
baar öan fall Iji) fiem bettoittcn,
Ν 13 ^)ijne fíele blijft in'tgoeb-,
eivfgnfaab fall b'aerb' beftttetn
014 <©e btrbo?gcntIjeijb bcg Heere«
[té] booj Inm bit Ijem ontjten ;
fijn toerbonb om ïjem te leeren
[toat] benennifv/LfijiïanfcieK]*
Ρ 15 Jfôijne oogen [lullen ηοφ]
ftebeö tot ben Heere [ftrecnen]·,
* mijne boeten fall DÖ boeg
felfiinccö wijt tjet nttte treeften.
-ocr page 73-
De X Χ VI. Pfalm.                ft
töntet mij aan/ fyt míj genabig:               C^
«uts tn ecnfaam ben / en* erm.
»7 i'CtsfjnuiiqgHertenangfï[biefraotgl B,
pni mij fujeeft met groot gefuierm-,
BwptJtójugtaft mijnen biucö.
*8 ¿êtet aan mijne fmerf {cir tuoiibenj/ S
,ntiu fiattijbig ongelutß:
{»'bergeeft[míj] all' mijn'fonben.
*? ,f>iet op mijne b)cberft¡íjbet#                 *
δ« barfj fîerfe fijn boben maaf:
°ohfo fjateii frj míj [UJtjöersS]
meteen" ü)¿ebelíCBen Ijaat.
?Q ^oeömp'fid'/en'l)elptmij[nocD]; V
**tt míj geene fcljanb' lacerbarcn/
«Bant op Dg berttoubJ ík torfj.
*i 'ëflerj)ten"tretf)t fall mij Oetoareti; W
*&ant op bij Γί£'t bat] lii macote.
** [Somt] o «öubüerioil finetee«              x
l'«ru] öoci) f fraeïö [geßaefjte]
u9t all fijne bangiglie en.
1 den ganzen dag. i barmhertighsijd.
De XXVI. Pfalm.
f.
0?Ϊ^ξΪξξΙξΞΕΈ;
ï^eere boet míj rerjjt/ tuant [ fíet J
^ iüanö'ie [üecöt ] ín bjomtgïjeijb [ &Í9
C 2
               toao
-ocr page 74-
52               De XXVI. Pfalm.
binbebjog] : 'littertrouUi mg oy fcèn lacere
lii!li:IÉIfi?llIIiiüÜ
~bíegtoanítíBmmmermeeret i OBepjoiift
I^íüiipiíiiiíiíií
ñigí|ecr/ befeoojtmgtocíj;
5Poo?fou6í [dan bij/ban berb ]
ítitjn' «ieren en' míjn fcert.
3 3©¿ytt btjue onfermfttitígfjren
Lftaan fíeebg] boo¿ mijnen cogen;
tn'íB fall Tnaar bermogen]
ín bíjne biaarfteíjb febigtce'en»
4 'ïtenftebbe níet berfecerb
inet Iutjöen [hier op aero]
feie tsalfî fíjn en' besiegelte!*:
en' i& en fall níet toanbleii
inet bic beöeclit'iicfe ftanb'ïen ♦
5 «©erbcofentfamen-nomfl' Baat ífe
φο bat t& bij of ' mit
be boofe níet en fítt,
,3p7 6 φίε<8 ίδ míjn' ftanb ín ontfcöulb toafs/
en'tteebombijn'outaaren
0^eer» η <®mt'openbaren
|tet geen bij míj beleben toag/
<©>i bat i& all' te maal
fcijn' toonberen berftaaL
8 -'Mnmm to uwpii &gng %uü$ o ïlw/ .
-ocr page 75-
De XXVII. Pfalm.           53
*n'foangeípentneoe
£e Vhâtw ber tooonfïebe
üa« bgne íjeerlícMjeíjD [en' eer'],.
9 föaajj mijn' fiel niet te ïjoop
wtt [befe] fonöaarö op;
laat gíi] mijtv leben níet [en nretuY]
«iet oie uloèogierig [jagen].
¿° SBeíjanb toöll liften [ö?agen]
°e recïjtetöanö öoll ban gefcöenft.
. ti 5©crij¿Bfall[ (jíerbeuren]
*" onbebkcMjeijb tte'en:
*>%t mij/ ontferm ötj mijito [Gering);
J¿ JBijn boet Weef {taan öp't effen ;
*« fall ben ï|eer « berijeffen
iu'tmiöben oer bergaöering'«.
ι fegenen...
De XXVII. Pfalm.
jèoTtóimijn lictjt/mijïï&caTöofe baar be*
Jiebeñg/ booj toien fbub ík [fetjjicnmoebig]
l^ll^lilllglilllËil
«jeefen tccyi be ï£eer[öie ig]öe fierste míj*
«tS lebeng / booj toten fouö ih [b¿étf-
-ocr page 76-
J4             De Χ Χ V 11. Pfalm.
3  <Sfnuaí-fcíjoon een leger míj ín 'troníre
omlegetb íjabb/ míjn íjert en bjeeffce niet :
of feooon een ^rijg nu regens «ir? ortfronbe/
ΐ)ίίε ssp feub ík um aa«3 öertrouvuen [flirt] -,
4  <£en Ding fjebíí íííbanr€>ob] ten i^eer Dec«
bat fall tu iiocρ berfouftf [eben flraag/ (fccijt:
bat tjs] bat í6[boo¿b¡&]. au míjn lebrnba-ag
[ijtet] in ijtt i)uUfi beiß beeren Vuonen mögt»
Φ$ bat iït mögt 45ot# uijibaarDcijö U*
fcijouUien/
m' fíjn ι païens aanbarDttlir&boujften.
î ïöant tii fíjn' fjutt fall t)ij mij frijuylëö ï)qü*
ter boofer tijb: öü fall míj boben bien (Ukn/
in'töenmelicB' ban fijne tent beftoc'en/
bte op een' rot3' míj Dan betreffen fall.
r.4.6 $u faUmijaftODfö bïröoagb fnnbabeit[aïl'J
öieconbom mu[aï?.]inöu' buanDen [ναοε'η]/
•»fall
-ocr page 77-
De XXVILPfalm.             Si
»fall ín bgn' D«tt jmjcg-offerjS gaan ont*
... fteSen :
"* fall öen ï?eer tof-fingen met gelang.■
7 %et ijoojt míjn' ftemm/ ίδ gebb gefdjjttji
s [mttfmeeßcn]/
S°rtm.g' genaat»'/ berftoo?t mij teeg [eer lang].
ö <©at gíj [tctoms] fouli't totö míjn aan*
r fcggn/ fegt/
Wattwíjgt ] míjn ßert ; ötjrt aanfdjiju fouS »δ
ï^cer.
9 îaetîscrgt toooj mg bgnaanfcpgn nimmer*
. meer/
»«floot[míj]níet in tcom[mg]t!ijnenfenetgt'
5*9 fijt míjn' i'uîp' :en teilt mij níet berfie&en/
0 Φοο mijiusjjeijlg/ nocg* en berlaatinij níet.
Jo cf tjaöer mil en' moe'ber ftJjoon befüjefcen *
'° fall öe ^etr tng tod) opnemen [fíet].
lx JBaafct f eere[maant jmrj ögné PJtgbebnipV
j'i leijb míj tocg [gier] op öe redite baan/
ter, opfíffjt [^eer j Pau Die toeberfíaan.
li €n lePert mg níet ín mijnjS bijau&si Infi;
^anttegeng míj ftaan bêle bal3' oojßonoen/
*&' een ote níet en fnojfet báu ùberiafr.
13   î©eef' gabben mí) toel t'ccnemaal ber*
. v flcncen]
lj'cun in níet [ bolffanfcencnen ba|l]
cngab& gelooft Des peeren goebgegö ηοί$
°P'taerbtergS berlebenben te fien.
14 t©atgt op ben ^eer: {leva ög/ bat pij mit* ■
. bien
                                                   I
Dsn Serte ftetS'; baacgt op ben tytm totô,
<£ 4                 
-ocr page 78-
De XXVIII. Pfalra.
6,
ί«
Hlfpüütl
<®t bij $?eer ■ fiomt mtjn' ftemm* op
llël
ε liggen/ mijn' roty en toiit feooj mij nut
<EE2
en fijt boojmij níet fouter fp¿e*
cfüjijgeñ/
f feen ; iSTï-ogteluöjbin bergeleßen "bßiif
»tenßttnle neSer-tre'eru τ AaiîQooitbe"
::.:«
π fremiu' bau míjn geteeen/
minneer iß tot bíjfíijjeíj [en'fpjeSe];
en' mijne Ijanben optoarg ffrfie
tot btjneociji'ge fpjaaft-btrtrecBen:
3  î®ilt mt) níet met be boafe treeften/
itociît' ooö met fjtm oie [(Icbess aan
gier] ongeretötig&eijb begaan/
Wit trtecb* met ijaaren naafïen fmeßem
[baar fn] in 'toert boll bcofi)etjb[|reKen] :
Wilt öun tod) naar baar merel* betoonen,
en' naar 'tquaab ftaarer baabenlconen/
boet bun naar ïwarerftanb · faebiog;
beloont ï)un Ijaar' belooiüng'toci),
5 %tV'
-ocr page 79-
DeXXIX. Pfalm.              Î7
. 5 ©erntifcgfij op beg peeren toerïiett
Ct>ûi anberflanb met eeng en mernen/
j/Ocftt' op 'töoen fijner öanben [fcöoutoen]/
ÖD fab>e boenen/ en'iuetboutoen»
£ «©efegenb fij be l£eet; bte [boojb]
öe Hemm' mgng fmeefcengíjeeftberOuo¿&*
7  <0ob [&] mtjn'ßragt/ mgnfröitb/ [míjn
.. fcfjerrem]:
«ign ïjert betfjoopt' op ■* fijnen errem/
EEijoIpcn toerb' ík ook mitss befen/
cit beeo míjn Ijertê b^oltti« toefen :
{*<* fall in gein [mijn leben lang]
»eiyben met mijn lof-gefang.
8  ^e^etrCiélüunöaar'fïertiit'[tumagte]:
*« fijns« gefaiföen fjctjl ín kragte.
9 íDctoaartísíjnbolíitotí) [allertoegen];
Seeft bijner erbe eijneri fege«;
vv toeijöf [aféfrijaapei! bijner toerjb'1/
«eroeftfe ïgüj út eeutoig!jegb»
1 roup ik. a werk. 3 hem.
De XXIX. Pfsdm.
Y-rjpHSEf^g
j* «©jfieTTfetnb'ienÖebï'bèniiter: ~bleb'F.
î>e«3|etremagten1 eer. 2 ¿iebettoeft
-ocr page 80-
f*                De Χ X I X. pfaliB.
t>en #een[aü 'tfaam] 'tiofen' eer ban fyncn
naam: bimg'tuboojben$;»eerc[bjeber]
r*~
in [feer]f)etjlig jtetjel.neoer. 3 'execren
ïiiitiiiiïiiiiifipi?
boet ben bcnöet Slaattén*
'Cíe <0ob bíe op bjaafrenF b ¿utjftt] ♦
4  '<Citf <Ê>cfc£ jtemm' bieiiraatigruöf3i:
'ttó Φο&£ fïemro'cíe Ijeerltth gaat.
5  'dg <0oös fîenun' cíe jeebjen íiaat/
ja cofe 3Ubang jeöerboomeii
fjeeft be idéete toeg genomen*
ó <£n' ftrj toeetfe fo te bbJtngen
fcatfíjaljS een 6aif oyf^ingcn:
%íban/ mit M>iton [ fmong]
eben ató 'teenDocjiten-jong.
7 ^a be$ peeren líesu-gcTutjo
CouUJt'ei· blommen toierss 006 utjt.
"δ peeren fîemm fall öe bjoetfyn*
beben boen ban barenjs pijne :
.[ja] be ï|eere [bet öccrfcftarenj
*m Set topfte ï»abeg baren,
-ocr page 81-
DeXXX.Pfalm.                  ft»
9 'peeren Itemm' [it'tbitínfpoeö
*°«j öt öinben nalben boet/
w «e faof5en ijceftf' ontboot:
t,0cÖ fp?ecKt ijber r&letjn en' groot]
p'u ín fijnen tempel eere.
|o «©p oen fonb-bloeb fitt be ^eere:
ia be 4eer fitt eeubJig/ eben
«1,8 een Ifcomng [ïjoog beröeüen^
J> fijnen bdfte fall bc ï^eer
ptiitê geben [meer eir meer] ·.
m]
<©ob fall fijn bolè [con meeol
'«fienen in [bjuêgb en'] aieeb,
de God der heerlickheijd..
De XXX. Pfalm.
Ï5^
ïëes=^£
2Γ"ΐ
^ VJ 5_3j toojb ban mij o $eer berljoogb/
"ûiîToatgCvnoOJni)öögetaogt: oo¥ijebtgij
* ober imj[fen fptjt ] mijtt' bijanbé nocí) noijt
beïbÎijbT ^ïöfeplieTnHtih^ëötotblT
iuutp befé}/ Wfiëffijt bie]mtj fjcbï geñefm.
C 6
          4*^i
-ocr page 82-
6o                 De Χ Χ Χ. Pfalm.
4 <&íi maafet' ^eer bat míjn' fiel' rtoe'erom]
foanuijt Dec gellen op-toarsfelomrar
gijgebt mg lebenb' op gegaalD
Dáár ífe ten Ëugle toas geöaalb.
WíWt tocft Den l?eeit[fonberIingen]
Sg fijne gunfrgenooten fingen/
©ter't fijne 0etjl'ge9uegenif3',
6  '€:iötoégmg bat" gij toornig is/
Set leben (laat in fíjn beoel:
t'getoecn üernacgt Ces afconbö toel/
Duc})'smoigensLtooji»]öe^uegb[ontluHen]» \
M· 7 36 Debb in mgne ruft gefpjo&en:
'Mtn fall níet toanßen nimmermeer»
8  <35g gebt naar Dijn' gelieft' o #eer/
De (lernt' ep mijnen berg gfßicgt :
tu fdöjïcK bergt gij Dijn aangefirgt.
9  -Cot Dij ^eer (all ík rcupen [fp¿e&en] /
ja/ [Dus] fall ín ben #cere pneeitttt
to Wat boozbcel ifter aan míjn bloeb;
fo tüten grabe Dalen meet?
fall 'tflöff bij ooü betijDen gaan*
fall 't bijne toaargegb ooö Derflaaní
ti ^cojt ï|eer / en' totlt Dg mijns cntfennett' |
H^eer totlt mg als een' gulp' befcgetmen»
ta 45ü neerb' ín banden míjn getoeen:
gij fcguerbe mijnen fat« Dan een/
cmgmbe míj met'tbmegben-[lieb].
t3 Mijn' eer fing Dij/ neeg'ftoijge níet:
β ^eer míjn «©ob tôt allen tijben
faiU&DglabenbebeUjbcn»
                       _ I
-ocr page 83-
De XXXI. Pfalna.               
^rjt ing tot eene rots' f η fragte
tût een bafí guijf-gebouto/
ûaar ín in mg begoutu\
4 <©tj [fijt] tocg mijne rot3'/ en' « toacgte/
*-ïït om öijiiïS naantii [berbjegben]
ttitj legben/ etv gelegnen,.
5 Créent mg ugt'tnett 'tUieïiiimtfn'bJjan*
ï Den
^rbergen míj [ttn fot jt ] ;
«utö gij mijn' fterïtte [fijt]♦
6. 'übebeel míjn" geep in oíjne flanbett/
8ij öteljst mg [ uijt gebaargeijb]
8 í|eei7gg <©cbberbjaargeijö.
, 7 ®t'e ijb'le ijbeïïje'en flaan gäbe
0le gaat ik [meer en' meer] ;
öotg
-ocr page 84-
€i            Öe XXXI. Pfaî«;
boel) ÍS D003? op ben ^eer.
«p-4 8 'ïifail míj ia öijne Ijetjlrrenabe
berbucgen/ en' berblijbe n/
toantflij [ l^eer] fict mijn Iijbcn;
<&ij quaamt míj»' pel' ín eneft $ ontmw
ten.
9 Βοφ'bebt mij oijt berpanb
tnmijnesïAHjanög Imnb:
op 'truijme ficïöe gij mijn' boete«,
to ontfermt tij .mijns [eer lange]
Φ 'φeer/ taant mij $ bange:
5ïiijnoogbcrïfioogtbanongenucöten/
mijn' fiel'/ míjn fainjß/ [mijn Ijttt]/
η
JBíju íeben [ßijt]>mifmert/
mijn' jaaren nemen af ban fucftten;
nùjn'nragiîtberbalt ten gronöe
booj finarte mijner fonbe/
^geöeent' ¿ë boïi ban buijl ellenbetn
»pj t2 36 ben mijns bijanbgfmaaö/
en' mijner buijzen baat/
een feiten feïfS mijnen toelbefcenbeit;
|7o Dat] op (Iraatv öe lieben
mij fienöe/ban mij blieben*
13 Stfó boob toozb ιδ uijt 'toert bergeten/
alg e«i betöoïbtn port.
t4 T©ant iß tjooj beier fpott/
be frijnen [beeft míj] aUom [befeten}
bemgíefíj [met lagen]
rfaam oberiny raa&ftaseiu
4*
-ocr page 85-
Be XXXI. Pfaï«;                «3
Γ«5η·] mijne fiel'ten roof befyíj'betí»
J¡> jÖAtcïj ï^ttt ta f>oo$ ομ Dij:
tll Vegg/ mijn <@oö Tfgt] gij.
16 3n Dijnefjanb [ftaanjmtjnetg&eni
wtloft míj ufjt De öanbe»
•ton mijne [DooS-]bijanDen/
^an [aß« t'faam] Die snij benoutoen»
17  3benï> 'rlirbt ogrijs aaufcftíjue [#eer]/
eabrjnenöietuatne'et:
"lilt míj Doo¿ Dtjtie ganfl beyoubjen.
18  'itfäu í^eer niet fcöaamrooD trcDen/
«î^nt 'èöcbu bij aangebeben?
^e boofc fußen t'fcitanbe &ammen>
berfmadhtenin ftct graf,
>9 [φοδ] füllen [ban nu af]                         ty.#
j¡? luegen-l typen ganjberf rammen/
γ* op De bjoom' [ontfrtSen]
öarö/ trot3/ er»' fcDtmptg fpjenen.
ip $oe φ beeïen' t groot fgn bgne gotöett,
?legrj onßutjt boojöten
?le Ui in bjeef'antsten/
Jlun/ oie ín ftope tot bij fnoebe«
Pfbt gij Díe Doen betoogen:
üOu¿r$¡meii3en &nb'ren oogen ï
?i -Stj fuïtfe fjeijmeïttfi befcrjutre»,
l'1 'tïjeijm Dt jng aanfcftijng [toan?]
JJûoj. 'tonbefhuirbeiömatw
ptfteuen fuit gij ben ín ftutten
woli] booj Den tbJijt Der tongen.
*ï «©en^eïïTtilof gefonfleuï
9m
-ocr page 86-
'#4               De XXXII. Pfalm.
î£an öatfïtj míj fo toonfeerbaarlicS;
fijn' goefee gurifî' uíjt-mect
in eene fcafie fïeeö.
2; 3n IjAaftiofteijfe fpjafc 16 [feeftoaatlttS/
nú] ben ik ban 't aatifcljouüjen
4iijä$ aanfcíjijíi^ ?.fgef)cirtuen:
ffêaargij taKrçteaatSeot ; niet faerfíooteit*
fee flemme mijner beet'/
tajannect ik töt öij kreet.,
24  ï|ebbt«öoöliefall'fija' gunfi-genootetf/
fee ï|êeçt[fean feaar bauen]
beftoefe ail' líie Qílootoen/
ïjJij tue tenoberfcfjoîtogellct
fiem feie fïtJjfonljenaagü]
fo opgeblafeñ bjaagt.
25  45ííítíeou«íoooito'fjope(lelleí
fierk't u/ eir [gtj fui't merken
feat] í)íj uüj pettfall fierketu
1 yeíl. 1 fij· 3 eikeanen. 4 dijnct ooge». ,
5 yerhqord.
De XXXII..Pfalm.
3
Yr Λ7ΒΡΙ11ΙΙ11ΐ^ΙΐΙΙ
V V €lfalígíieíííemen3]í5íen[ínfcitlefe^
a fcefonfe' bebccfet/ « fee míf&aao te bergen1',
2 "
-ocr page 87-
De XX.X-IL'Pfatni.                6f
¿,$el faligfé tremen? bien [ <©ob jfee f eet
t^^S'rerijttsßeijb riet toe en relient [meer];
W ín laietíígeeff[gtetui(ffiötïijït] geeñbe*-
^3
Riegen, 3 * egcbeent' üierö míj üercubetíf
mmmmÊsÉmÉmm
«an t'berfmíjgen : in míjn φ .geblull eñ'
ttacgt biel míj bíjir öanö te fbiaar :
S,u fumet trçoogt' toetb all míjn famíbet*
flonbeit/Selah.
'ASDccij naberganb] benenb'i» híj míjn'
foiiben/
*W betete [l^eer] mijn'ungeretfjttgQeijb.
«jaübenï^eet' [ben'#eet']/öebbingefeijb/
''**)« obcrtre'enbelijben [in ben gronoe]:
/r gtj beigaaft bemifbaaö mijner fóbe/Selah,
? «elft guîifi-gcnoot fall bij ban biöben bnf3/
Loevutjrj Ijettijbom [bij]tc binben [té[:
âuiag of aHcÖoonöetoaterbloe« öoojbja*
fcen/
                                          fo
-ocr page 88-
66             De XXXIII. Pfalm.
fo füllen fi j ben oefen met genauen,
p.»! 7 <£M\ fijt míj» fdjertn ; öooj angft « fijt gij
mijntoall:
tite míj omjmgt met b?oïicS fjeijl-gefc&all/
Se'ah.
8  'ïtfaü Dij [o men5 nu]boen bcrfïaan/en' lee>
ren.
Üoe bat gijfnlt [ïjier] op bentuegberfceeten:
» 'fefall met míjn oog bij * leíjben [Dier op aerb}
9  3&at gij [ban] níet en fijt gelijk een paetb/
<ff>ehj& een muijl/ gairç ¿joel toan berftatiDe.
totejtjS muijl men inoert met rouüJ geöittett*
banbe/
op bat öij bij met alï te na en 6om' ♦
ίο <E>en boofen noaUt btel ύμαϊβ en' fmetf
[nltom]/
Bocñ bíe in íjoop' b£ ^eer toertroutot/om befe»
fall [jö#eeren fjeíjl/ en* <6obc0]eurfteiuefen»
il Φί) bjorne toeef't ín <£ob btrjjuegb / »et'
bïijb/
tn' juijc&et all* bit bjoomban Sjerten fijt,
ι bcwiart gij mij. ι caad geren.
«—--------------------------------------------------_____-1
De XXXIII. Pfalm.
ι ν vlïp^iilÉlllli
V V g¡U'tb?olíríi ín bendeere fingen^
gij työom^itcjlten [all1 gelijk *tlof'[tf]rt
-ocr page 89-
De XXXÏÎI Pfaîm,
67
-f-v
um \3îomen[fonoerliKgéJ $ bebaíh'g/t foet
°^i limUß.' 2 Hôoftcenseer met-
flmjten; lobet í)em met Uitjten [flaatjöe
Sarpt ¡TStótj 3 WiUt Dttntnícu-Ueb fin*
Sen-, ^ùo*-gfft5jêtj boojbjirgen aerbíg
°? be maat',
4 3©attt op^tCtrt'íil'tüioojb ban ten Cecees
'" trottor [toojö jaU fgn toerf^beleyb],
2 $ecftt en' gerttljt bemint Int feere ;
c'aetb' ís teoll ban <£obs gccbigfmjb,
6 ©ooi fjetUioojb bes peeren
bteröe [t'fijncr eeren]
'Söemeispleijn [tecftoníiS];
ban gelíj&cn [toaren]
alle ôaar' fjeerfcijateit
booj ben geefi fijns tnottttjí»
? <&e üiateren [als ingebmtben]                 , t $
ïjttft öij ín fee te ï)cop betgaatb ;
tn' fielt bebiepteberafgronben
aïs in fcgat-Selbers [ biel öetoaarb].
8 '^vtttniñ
-ocr page 90-
a             De XXXIII. Pfaîm.
8  ''ŒaîtïJtijft.moet [mita ïsefen]
bao?. oen^eereb¿íefen;
tat 'tgairç'jStojaetelbsi « tono
boo?. fien* (φ jicfee toerbe.
9  iBant fit) fittûfe/ en1 'tbjer&e;
fjij betaal/ ην 'tftont*
to 5öe ï=<eere maant [tooj fijne fragten]
ben raat ter fieijbnen tojucfiteiooaï;
beririet ter tool&eren getseftten»
tj. ©eg peeren raat befïaat altoos/
fijnjs gemoeb$ getätigten
gaan tot all'geflarfiten.
ta ΉΜ ben bulfee[t'faani]
'tüjeln «Fob geeft ten ^eetej
ïbolnoatöijttereere]
tot fijn' ertoe nam»
*¥i 13 59e Heer quam uijt ten ïjêmeifcïjcuiïJfe
fagoti all' 'gmenjen frnt'ren Jje'en.
t4 Mi fagban mjt fijno troonjs* geboutoeW
ujji all' tie taert?ij6[öier]betre'ein
15  t©iejjun 'tljertbojmt t'jamen 5
fíettocíjall' tefamen
ijaaretoercfeenan»
16  €>een5 îjoî (l[ fq erbaten]
bietoo*. groot'ftcerfeftaren
fteftbeftoubennam
<©een Ijelb ontnomtet tooj beel (lerntet
17 'Cpaerö liegt ató ijet befiouDen 6a(l/
tivnoijt en'fteeft'et [tatmen mernte]
tooj fijne groóte fcragt berlofl,
18 0si
-ocr page 91-
De XXXIV. Pfalm.             69
18 «eut €>ojö oog fall ïàiftn
^betoíeftembíeefen/
feie ΐ*! ftoye f blti']
°y fijn' gunfïe fujeben.
19 ©ρ ö ;t híj íjíat köen
           . i?
liante boaöbebjij';
Qmgjein in fwserf-noob tt bocbcm
?9 Φ» Φβδ üKftfjt ottfe ftd'[tn tonego·,]
«M 13 on¡s fäftiö/ cm ûî0 te hoeöen.
2,1 <©ieg teams hert íuíKtnberfiucgtj
bnj aectrauamt [ffamf]
fijnen öetjl'gen naamé.
•M ©tjne gimft' ftj [tan]
ober oiiö oï^eere ;
eben alfa feere
alsu.ïijuottjfïaan*
* de zijter. 1 inwoonders. 5 Avoninge. 4 koning.'
De XXXIV. Pfalm.
-ocr page 92-
7*              De XXXIV. Pfalm.
gaan; 'tf&fjttnoebtg ttoiß fall lit ■ tetftaan
»en' loeft η fter beithjb :
C 4 Jlïaafe'tmetmij [Votluebotiii]
oen ^eecegroût; en'fijnen naam
laat ΟΠ0 fcicit ίοφ iiecDoogen rfaann
D 5 ^fe jjeob Den #eer gefûφt/
en' mi ïïeeft míj berljooiï»;
betloft tttjïl bjecfeütnen ftljijit,
E 6 <©ül)emfofagcnfij/en'ftjn
Xjcrltc£st gebJO¿ben [üoojiJ]/
3|aaraanf$tjnUjcrb [Dtttbcoj]
noijt niet befcljaainb fia eeuttJígtjeíjb].
F 7 ©ees¡ atm-bebjutte íjeeft gefeöittjö/
οοδ gaf be Heer geljooj ;
öeljoebe (jem mite bien
ban allen fijnen angft [allom]♦
G 8 3DesÈ peeren engel ïïgtronDom/
« p+ ban all' bte ïjtm onty'en«
«En' fjelofe met ber baab.
H 9 ¿&tttaa6't/fiet / fjoe goeb öe 1§m ίοφ [t£)'
tojel-falig ij* öe man gclmf,
bie #φ op fjem berlaat.
I to Wwf't ίοφ ben i^eer gij all'
bit &em geljeijligb fijt [ban geeft];
ine'et bat ben genen bit Ijem bjeefi
gan3wctjííiM&¿c&eiifaU.
-ocr page 93-
De Χ χ χ IV. P&lm.               γι
u^t leeuuî tija arsremoeö/                        K
»id iîoiîgêc/ [iijD Peel fmerf en' pijn];
¡TO öte oen i)eere founen/ fíjn
Y Seen gebiedt ban goeb.
Î,* *om'tíií¡io'ten/í)oo?tnamíí/ . L
o« tyeefe ©odjS boe tu u feanb.
xL}pit [të ] öe man ote [íjter gcfonb]
          M
fleten]/ eüenbitf];
r ^teaIIfxjrtïebênnof0
ι» Saetea gaese bagen f lag ί
tft Betoaatt ûtjn* tang' uooj 'tbaofe [(laag]; ν
uJ!L lippen üösj bebjog. 5
*> «Laat 'tguaaö/ boet 'tgoeb; [áebüjt/] o
tJ faulitbebjebejaagfenaar.
A? '©obs ooge neemt öe b¿o¿ne maar;          Ρ
'lJit oojen öaat gefirtjt.
p ^eö '#ê?ren aanfcfitjn [tg]                     O
"ï alle bte f)et guabe boen:                         ^
r7n öan öer aer ben tttjt te roe 'tl                     ä »
,Senw]&aat'íwegentf5.
tn> r%Ö Ôebbcn [feer]gefdXîetjb/                 R
;M<6ob]be^eerï)eeft[bit]geîJoûjî>;
Jtio&ijedaflefttjfeboojb
^aU'Öaarbangtgöetjö.
{?, ¡&t #eer[tö] ttaafl[en' titeeft]                S
£ °te ban ftett geb¿o&en fíjn:
Ätttf ' 006 bte[tntijaareníc0tjn3
Cl«tgenftjnbangee|L
fcP^joat [t0]?ies\jjomen fntert;                Τ
Ä«i)t bat <i&3ö Uem rut&t [en" fpaart,]
haY©te fíjn gebeent' all t'faaw beüíaart: γ
^ Seen gegolten terb,
                   ία φι '
-ocr page 94-
               De XXXV. Ffalm.
22 tDe&îofoeijû bjenrt [¿ftefcf-aan]
ttv CvObicloofen om fcen tuig:
en' 'jï jomen hatera fitíícn aig
tfooi f'jae^{)uiö «ergaaru
,23 3Dí lyctretíe oi'tíiaat
fcefteVi anfijne DtenearjS ífter]:
■iff níemino gs¿t oooj ftfjula u niet
fcíe fief) c¡p íjcm 'ccriaat.
ι hoorcD. i alle mijne vreefen. 3. telpteken.
EeXXXV, Pfalm.
-ocr page 95-
De Χ Χ Χ V. Pfalm.                   'η%
'W' Φ faUgfjeijb.
4 €ïfe fall befrijaamîi/te fcljaiiöe gaan
nanoua ote na míjn' fíele (han;
w fallen toe'er te russe ßeeren/
'n KÖaamtoob tuo^beitter oneeretî
°ttcr¿j míj {¿ebben guaab berfinb.
2 âij (ïjn allí Mf [tja] booj ben Urínfo
*:E3í)eeren engel raiaaöfe inatt*
ö ^aar iueg fall buijßer fîj:t eu' glabb;
35ess 'peeren engel boigfe na.
7 &U bergben 'tnett booj mij te fpa'
«π &uiji':o η t\im ip't bat ft) [öjabeii
gm] mtjner fiele t'onûcr grauen.
? [ 3a felf*] fall &et twoetf [al reeb]
««η oütrb.alen eer m'j 'ttoeet
u)n et jgen felfa berbojgen laanb
D« fall {jem bangen [Doe Stjt fyattt] ;
¿Nan'nne bâtïiii [ban ten bal!]
aw ten berberbe ballen fall.
Ρ Φ oto fall míjn' fiel' in <©ob berbmtgen:
;U'ftcF) in fijnen íjeíjl bed) negen.
Jo. ^ll míjn gebeent' fall feggen : ^eer
^ie [ús] absgn [ínmagt en'eer']4                ,p<<
?n maant ben arm-berbwcfcten b¿íi
°<*!t bte beel fterner [ig]aljs ijg ·,
jf5?) bte b'arm-frfjamele Γ beïjoeb ]
,a« bie gun oberlajt aanboet ?
¿} •eetutjgenfgnberopgereffn
g,f bal3 [en' üimügfvjn Dantoefen]-.
                    ΓοΛ]
-ocr page 96-
74             De XXXV. Pfalm.
Xooîijiîjagen fij tntj [na befcfteeb]
caartjan ín níet met ail tn toeet.
tz ,t>ij Ioonen míj !jct quaab öooj gotb/
op bat mijn' fiele toerb wrtooeb,
η 'ídjebb/alss fij toar en fíen [ en'(matul/
iñrj ûberlileeb met eenen fach/
mijn' fiel' met bafien berootinoebtgb :
cn'inijittjebeb [iötoe'et gefpoebigb]/
ís toe'er ge&eerb in mijnen fcboob.
14  <6elpmet eenen imenb/ fo groot
of !)ij mijnbjoebertoaar getoecft
£ebb iïi met Ijemgeujanbelb [meefl]/
2S.ÏIS een bien 'gmoeberg routoc fmart/
fo gingmbuij&en [Ijeelirtt] fwart.
15  M>\) toaren in míjn Jjin&en blnbe/
tn' tjebbcn fiel) berfaamb [ ter fíjbe] /
'tijefpuijiS ftonb tegenjß míj [ge&ifjt/]
ijergaöerb / fonber bat in tVuift.
^>tj lachten mctgefpalfctenKronjj/
en' notlj en bleiben fij níet og,
té [^bíe/bíe]ínbebeíjnfben [fcBtjn]
fter fröamperlicRe fttjmmerjs [ftjn] ·,
[fo] ftnerften fij 00 öaare tanben
tot mijnen fpijt [tot mtjner fc|)anben] *
17 $oe fiet gtj't =^ter fo menígtoerf i
ruefet mijne fiel' uüt Öaat berberf ;
en' míjn' eenfaam' [tu jt öaare fcanb]
wijt befer jonge leeutoen [tatib j.
5lp.i8 %k fall bij leer' [tu't openbaar]
beljjben tu een' poete fr&aar ;
               _fl
-ocr page 97-
De XXXV. Pfaîm.              3f
βΰ& |λΠ i& örj norfj öaarenboben
"3 een feer Sragtig bols yoog-lobem
*9 iLaat mijnen fegano ug't beooog
ptt obeï míj berbígíien tori) :
Τ of ] öie mg íjatca fonöer re'en
toiniîoogeiîÈe [baargenen tce'en]♦
£° 3®ant ban geen' bjeeö' en fließen fij/
£°cj) faiïen ban bedriegerij'
J&* Utbbm fíj geDarífí[t'aanbaecDen]
¡JP bie [gier] bjeebfaam [ftjnlopaerben*
*l «Den mono ûpfçerrenbe feer laya
}? leggen fij/ tot mijnen fptjî>:
ö'Vga -, Fteattnag 01$ toey inifTrgie'ii;]
ön§ ooge yeeft'et aíí gefíen*
?i <©g Öebt'eiaïïgefteno^eer/
Sj'ärom en f bj¿jgt[bOQ¿oaan] nkt [meer];
^iltbg mettoerc' ^eer ban mij mafen.
*3..^iaat op/bjiït tat míjn rerijt onttoaSicn :
*·Μ)π (6oï>/ mgn #ecr/ [íetí] op mijn fegt.
*4 Ätcfjt* mij naar Dijn' gerecgtigljegö
r.^eer mijn <&ab/ eir geeft Dat fg
,lti) níet berbltjDen ober mg,
<£ 3£>at fg niet feggen in gaar gert/
&?/r9nfe fwl' 'Pi* bunten fmert] :
Γη T^ "κt fessen [t'e-en'gen ftonben] :
{gl Ijthbm ton' gern {30113] beraonöen.
40 Jliaaö öie befcyaainb / en' fcgaamrooD
b. me'eb/
I wi·* *«*Uit>éti ín mijn ïeeö:
¿ f fcijaamt' en fcijanbe Díe befcle'en/
'ç«2cn3 mg fo trotea twen.
-ocr page 98-
fi         De XXXVI. Pfalm.
τη ^ietnrmjntetfttrbter] fgaüerDuegO
bie füllen juijtftenfeerberbjuegb/
tn' fessen flteeög : Φε $rer [bet beeren]
Íu' groot gemaabt[in aller eer en]
ite üjeüe fijnen iuiecbt bereiit.
a8 jDgii' tong' fall bijn' gêrecfirigijeijö ;
en' bíjnen roem bermelben [ftaag/
Uan tijb tot ttjt/] ban öaag' tot baag\
De XXXVI. Pfalm.
2 «πΙ^ΡϋίΞ^Ιϊ^ΐΞΞ^
jLJ <q$ gobbeloofen gobloofbtijb fp¿ecfct
binnen tnjngn |ert_ [eirfegtO j^oöjhj jeef^
C.lJ* I «gtfgn'oogett«, 3 ¿g>oate bjij firgL^
1 rógfi^ntttfe fmeefttf * ate aan föB^-i
boofbetjb nictss ontbjeefet om baat te Bpili.
en toogen. 4 53e re'en fijng monbgf^
. lifl en' toaaiu all müleng brilt bij niet b«^
-ocr page 99-
De XXXVI. Pfalm.               77
ftaan tot eeiííg goeö te jílegé. 5 <©g 'tbebb'
ipiî^^îlëisiiuii
öeeft hg een" bocfen finit : gij flaat ïsen
Boeben toeg met ín ; geen quaab en fhiat
Öcm tegen,
{..<© $eer tot in ben Çemel [fïrecfîtl
Jwgoebe gttnfi ; bgn' toaargejjb [zttkt
*«i noorj] tot aan be uiolfeen.
7 1<£η'] otjn' geredjtíggegb geeft frgg'H
^bergen<£>objs/bija' «cgten [ fgn
|*J grcnbetoofefeoliren:
ψΐΐ gíí begouö ben men^ en' 'Ajeé-
is ^ <6cb goe obernoft'iirB ["íne'e
              «
L' "] bgn' batmgertíggeben í
ly® füllen '¡ßmeicen äinbren [ï|eet·]
t., ; Dijner bluegl'en fr yaab'toe [tue'er]
'toeberlaattoe-trebcn.
Mten bollen tooien frj berbuïb
g« 'tbette bgness mm ; gij fuit
¿{•«ι bjeniîen baar benebettf
^'»t bijner Iuftiggeben bloeb,
^ «ij bij[ig'tbatmen fouSenmoet]
wWtterbojn'beekberg:
*"*} füllen 'ίΐίφί in bíjn liegt fien*
Φ 3           u l0er*
-ocr page 100-
j*             De XXXVII. rfalm.
îî ^erfïrerïtt bgn' Deijlgena'oe biea
δη Sennen [tnbe acriben];
en' bgn' geterijttg&erjb [ oießoem']
oy [all' öc gene ] Die [ íjter] bjeem
toan {jerten [fíjn beboitbenj.
îî ©aî'ëtrofrsen boet mg níet e«tteff';
bat '¡¿boofen ganb riet [aan en geff' ]
mg' ligt fee plaat;' [ te j liegten.
ï3 SPe boofc liggen mt baar ne'er:
baar Itggenf emgeftooten [ feerj/
»otö' Bonnen fitg opjttgten,
ι in fijns oogen.
Dc XXXVII Pfalm.
5».
A Hv 3$ ftcojt tij níet ter fafee ber cnbjometi; ,
"enljbert níet op~feie [ijier] oumljt boert» '
|^?lflliïlliü;lili|^
2 ¿S>íj 'liojîien toeg âîg tjoij rafj tueggen^
-*_·-—=_-—^—_—
κ επ·, cu' ballen af als« Krugben t ^ct¿-4
S eu' ΐ groéñ. j ï^ooyt op ben ^cer / ^'ε<
-ocr page 101-
De XXXVII. Pfalna.             79
w tout be Uiaarljegb toe'n,
^■ï^ebt ín ben $eer toer) ail brjn toelbeoagetî;
°JJ"§ yerren Infi fall inj btj ùoen boojttwar.
* wtit bynegtüeeag bt) aan ben ï?eer gebîagf:
c
*u>Jjoopt op yein/yg felfé maaírt[aUe$¡ iiïaai].
0 ï^ij fait brjn rerfjt gelp een ïicljt tioojblbjin^
gen:
tll'bgn geritgt geltjS [oft] mibbag [toaar],
7 âtorjgt [booj] ben^eer/ toarDt op licmD
fonberiingen/
^"frocjtbij níet op bîêboojfpaefctg fpceb
|p fönen teeg ; en' pleegt berbtóufete bingett.
® Ä>taataf tan toojn / eu'Iaat ben grammen E
mocb·,
*n Jtoojtöijniet;om quaab baarboo? te pïegâ,
9  want 'tboofe boln fall tocjben utjtgcroeb;
^te op ben ^eer toertoacijten Daarentegen
,
le füllen b'aerb beerben [ban ben #eer] ♦
10  L t©acïjt ] üjetjmg trjbg beboof ijs tnj'ttr F
»,» t. toegen:
««tot op ftjn' plaats / men binfeter gern níet
meer.
IL ^'ootmóebfge bie füllen 'tlanb beerben ; ·
p s
M1 ηφ inbjeeb' berlujïen eben feer.
l2· «©e goblooffou&t ben toornen te bebetbÊ: S
<© 4             
-ocr page 102-
So             De XXXVII. Pfalm.
tn'ïnierft op fiern, 13 Φε ï^eer fpott fïjnet
[meetf] ·,
„ í»tj fíet toef} bat fíjn bag aan 6omt[ban fterbé}·
" 14 l|etgobiooobol6í}eeft'tfüjaerb [garçon*
bebjeefb]
op bíe berbmcfet en' arm iö/ uijtgetogen
»»' ftaaren boog/ om gern te boon/ gepecfö.
<8m teberflaan [all' ] bíe [na] bjoom [Ijeijö
poogen].
15 ^aar ei jgc" ftoaerb fall ín ïjaarf öerte gaan;
oniftticfcen moet[baar pijl en' Jftaare bogen.
116 ï^et bJttjnig goeb ban eenen bromen man
**■4 [tg] meerber fcbatt ban all'bet boofen goebett:
17'i©ant'jsboofen erm fall [<&oti] in-(ïut6eii,
flaan;
JKaat &οφ öe ïpeer bíe onberfluent ben bjoe'
ben.
Κ t8 'Cío [€¡ob] be ^eer bíe 'jsbjomen bageH
feent:
gaar erf [fallöij] ín eeuürigljeijb [beflotben].
19 'STer boofer tiib Í0 ißin geetr fcüäb'otttrei!*·'
in h^ugcijStlJbfrjnfíjbetfaab gebleben.
L20 5©ocH'tgoblooiibûlfebergaatnoc^[oppft
enb]/
3ttë lammer bett fo [fíjn] €>ob Ijaterg ebem
fij fijnbergaan/ al$ rooit fo gtngenfljt'eiu
M 21 «S>e boof;ontleent oofe fonöer üjcer te gebeid
meboogcb'[ie] 3e bjooin/ en' fcíjcníitmet eert*
22 mwt bíe aan fjem gêfegettû [fíjn ín fen*1'·-!
bíe füllen b'aerb [ηοφ] tot Jjaar erf betre'e«;
0H&
-ocr page 103-
De XXXVII. Pfalrn.            ál
3Baat bit ban gern betblouat fgn baaten*
.. tegen.
«efullenLt'faamnotg] tooien uijt geblikt,
23 *©e ï^eere tirgt Deg meinen gang ter begiü: Ν
Qan fijnen bieg beeft Ijij 006 fijne luft
M 3nbten gg balt men floot gern met om
berden:
"tttg gern be ï|eer be ganb feïfjs onberruff ♦
M ÎDijl toas* in jong/oouben i& oub getoerbf/ O
~0Φ fag nogt [batj De b?ocm' berlaten [lag]
«οφ' bat fíjn faab moob bebelb' [ gier og aer*
ben
?δ Mcbboogentltflîleent gg' ugt aîle bag':
*ι<# bjoîb fgn faab met fegen obergotem
*7 ï©ijnt af ban 'tquaab/maafe bat gij 'tgoeb p
ïjcitracî)';
^«'eetibiigfultgg toonen [onberbîoten].
*8 3©ant [ Φαϋ ] be ï^eer geeft 'trecgt lief
[enbetóaaröj
"Otir en berlaat [geen ban] fgn' gtutff genoten;:
ί« itiibjigftcgb fo bjojben fg bebjaatb.
*°n) luojD rjet faab bet toefen gairçberSonbéV
*9 ï|ct aerb^gö bsojD bé b¿omé aangegaajb.Q
^aar fallen fg og bjonen fallen ftonbem 3 p s
so
Ctó lob jomé monb bíe[ftaag]bábjgf(íegb r
,„., fiout:
*« fnne tong1 tríe fall getredît bermonbest.
51 [|ï)tt38öïïjrn'tgett be bjctt fgn£ <öob*
... [öegoub]:
^t bjatifcdbaat en fMfgti boetfragg teefen.
3i ©e.goblocft^'t o« o* bi bjoml fegoubît: s
Φ 5
                lij '
-ocr page 104-
8i            De XXXVII. Pfalm.
ïHi fouSt bat Dij Dem uinmebjeng' mítss beff ♦
3,( ® oeö]iaat De l^eer Dent tuet ni fgne Danb:
btrbnj(i Dem tuet al toojb Dg ftDoon tiertoeffc
Τ 34 Partît cp De i|eer/ [toacljt op fíjn cnbety
ftanb/j
$ cubfijitcn bieg: eu'DU fall bij berDcogen/
op bat gg mögt.'tlanb erben ['tganse lanb];
& e boefe fuît gij fíen [boo? btjnen oogen,
gti fultfíften] Deelugtgeroeib tot níet.
y 35 'Ajas bat be boof ftcjj i'cOjtcfeUtß ging ber>
toogeiî;
tn' bat DD ftcD togb enbe b¿eeb op jîiet
itút anbete ban be groene lautuer-bootnem
36 Φοφ DÖ ging booj/ en' Dené baas* Dg fictî '
5fe focDte Dem/ bofD ftonb Dem níet beBomf ·
W 37 ILeïtop bé bjcom'V ftetbéopjecDten aaj'>
■be bjteb' [té] tofD Dct egnbe ban Den: bjomev
38 ^org fallen [all·] b'onbjome tfaam ber>
gaan;
berboofen tgttb fall tenberberbe raften.
χ 39 Jfâaar 'itijomröegl [fall] bábé #eer[otf*'
(taan']·,
^tjir IterBt' [ ís Dg] ín tgbe.ban noob-fatttflv
40 ©oo^boaar be 3|eet bie fall Dem [tu &*
baab]
beïmîpig fgn/ Dg fall Dem b?g ontOaBcn/ ,
etr [booibüf] bcDoe'n teoojboôf [en alle qua^bJ
ja [in beDoebl fall Dg Dem falig mafiem
cm ö$t DD fiel) in Doop' op Dem berlaat.
t man.
-ocr page 105-
De XXXVIII Pfalm.              85
1+
O Craff míj níet ín bgnen tojen [ naat
^Doojcn] . ^eer/Jöatp mgníetíiafrg'
ín bcrboigciitï) et)ö onttoonfeetu 3 ïöant*"
Stfonfeen fíjn bgn' pijlen öieg ín míj ♦
^gne gant baalt [nu aï Hiebet]
op míj neBer»
4 «©inj míjn tileefo ί$ engefonb
»^ttSöijir toom: ' 'tgeoeent'geeft tneoe
h $ rufínocn'tmebe
c,it ten opfícgt mijner fonb',
* ^©antmgn'ongeretgtígíjeben
. fnngetreben
v^aen mijnen ínyo ijoojtimr;
wf0 fijn míj bsoin magen
. [opgetogen]/
«l» een tajtig pacn/ te fiuaar*
5?6
6 &ίίικκεηΐ' fíjn míjn' etterbaglea
h fcoll bin tinglen;
«« o;n mijner Dta.ufi)etjö mili'.
' »ranm. en'aomm ben t&geftiMtöen/·.
r.e'ergefouficn
Φ 6               mt
-ocr page 106-
84             De XXX VIH. VùHm.
3net een all te groot berfcgill:
Weelben bag gaa ίδ baat Qenen
[bucljen/ (lenen/]
[fienbe] ftoatt [ban treutemfj].
8  ïöantüoü üugfë ftjn mijne bermen
initg [oclj ermen]
nietfieeljs ín mijnbleef3 eni$.
9  iBatfitloojSbeiufernm gefmeten]
gabber lieten:
tía] ίδ' b¿ull fo Klopt míj toert:
to 3iU míjn meit3 [Somt] uooj bij [blaften] 5
mitjhngnfucftten '
bg/ ^eer/niet berbo^gen toerb*
tt 'Cßerte fbjeeft míj gin? en' toeber/
[op en' neüer]
mijne feragt begeeft míj [$eer]:
feïftf oofe mijner oogen fclaarïjttjb/
inbcrbjaarbeijb
fij en fíjn bij míj níet meer*
η 'ifefte mijn' bjunben cnbe magen
ban míjn* plagen
ÖcelbefijöebjatjS af-flaan·,
en' míjn' naaften berr e fmeben»
»p«
         t3 3¡>íe míjn leben
fenßen/ leggen lagen aan/
ßo bat biemijn quaabbefiene«
qualitfe fpiefeen:
fraag berfinner.f ober ι oeb.
t4 jfBaar 'ben fiooj alg een[boof-bommej/
aïg een fiomme                          ^
-ocr page 107-
.          -De Χ Χ Χ V111. Pfalnv
»Κ ben mono niet open boet,
M 'ïtben alö een bte [boof gebojen]
níet δαη hooien;
"J^^inonb geen tae'erfi^aaS' [tg],
l6 Φί) ï^eer/ taant ίδ o» bij macjjte/
Ä fait [míjn' ulagte]
^tttmijn (©ob bed)0Qjen[im'f3],
13©attttlifpja6 bat geen'ban aUt
bij gcballe
mijnent ftaiben ftrlj berbltj··,
ÄIS mijn' boeten (ïrugö'len üjoubeit/
fft h.irt fhrihi»»
ft j ban fouben
wettig bjojben ober míj.
18  3©ant tS fïaa gereb tot JjtnSen
['fefteoelirffeen}
fijner fmart' fiaagboojmij (taan*
19  Hls ίδ mijne mifaaab uonbe/
, otnmrjn'fatibe-
»en iß fea nmevltcö belaa'm
a° 3fc [felfa] mij^e toeberftcijbersS
. toojben [toijberö]
'fbtnbig gefletfit [o ^eer]:
*Rbe bte míj t'ottretijt gaten
bte gelaten
%9 beel meerber enbemeer,
! *t ®temijgnaabboû?goÉbùergeIbett
[bíemijfcíjelbeni
mn mij tegenfirtjötgrftet]/
°betmttö i6 na bet goebe
blnttgföoebe,
*a ^ecre ea berlaat mö niet/
            φ mí
-ocr page 108-
t¿            De Χ XXIX. Pfaîm;
φ míjn «6oö tout ban gcltjöcn
toríjtntttogfeen
[ toíjStj aan míj [ níet] all te toijö.
23 m lit tot mijner (wip' yaatt feeeren ;
ï&ecr [ öerfjeeren/]
[ggbte] mgn üerlßjTtt [ fgt .]4
ι mijn..
                                                                     ... —---------------------------------------. - _„                                                                                                                        ^
De XXXIX. Pfiltn.
__________^L__ ___________j
_Xjájciio*^jraU_itvon]_Uíígen flaöeflaatt
nocí)' míj mtt mijne tong' ontgaan/ '6falr
mijnenmonïj toaftgûùïtenínbeötoang mei?
eenen $ toom en' t mwjlen pjatïgv betoiji'
teboof'ommijnuflaatronbom. 3 ©a*j.
fttüe ftoggen tocto ife jîomm/
gSftfttbbe [ttaojîHS] gedegen ban getgoeü:
en' mijne f marte toero nertooeö.
4 ©an binnê tocrD mijn ïjert berôitt[aliîtcrJ/
in mgn gepegag outitafc ce« bier s
             ß
-ocr page 109-
T>e Χ Χ ΧΙX. Pfidni.             t?
íu yebb gefeyb met mijnen eijgen monb*
5 <& ï§eer maafet mtj mijn eijnbe feonb/
[35ût ίκ] be mait' ban mtjne bagen [6enn'];.
«n' totte toan bJ;vt tija ίδ ben.
o íBfjn' bagen bzengt gij tot een ganbbieeb
°û6 [10] Wgn tíjb booj fetj aijß mit:, (fltt/
'fiaat ijsKÜjeijö en í jfct-ín ber baaö
met ijöer mem [ goe baft] lîij (laat/ Selah.
? ©o^toiar be menj en üianbeít maar in
jm ntetjs t^'t bufe inoelenb' fíjn : (TtfJijn/
m raapt en' fcgjaatit ftet ober ßoop met all/
^οεί)' uieet niet tote get bueren fall.
y €n' nu o peerwaar opbJacgtiR[aIjS ηοφ]ί ρ·4«
<*? bij beruft míjn' gope totô.
9  JBaaÊmg ban all' mijn' obertrebing' bjg:
tytngt'gbtoaafen fraaab níet ober mij.
10 'Sibiert froirtm/nocg' liet cijt mijne mono
0l« bat gij't [^eere] fiabb gebaan. (Opgaan:
il ï©enö bgne plaag' ban ober míj berraf :
*toefUnja bcoj bi jner öanben frraff.
\l ^l0 gij ben mem Saftijbíngen onïetjt
5l« fijne ongerernriggeijb/
ψ tß't bat gij all fíjn gebmtff [ o 45ob]
^tflijten boet gcïijö een' motf:
5« mei« en iss maar ijbelíjeí jb/ merS bit,
l3 <© ?§eer bergoojt míj alö ίδ möb/
*fat míjngefdj:eíj bij toef) ter oojeii gaatt s
[« fijt níet boof tot mijne traa'n/
' «ant ίδ een gafl/een bjembeUng bcci bij/
pajö all'mijiie babero/ fíj.
Η Uaat ban míj af/ bat ín tot fietste toenn';
*«r bat ik gaa/ eir níet meer ben.
BE
-ocr page 110-
De XL. Pfalm.
SS
a τΐΞϋΪΞ^ΐΞΪΞΞ^ΕΞ|Ξ|
1 "Afteiîlïben ^eec all Vaacfltébe getuacfit:
f 00& quam flö af tot mí jtuarg Uojb / en'
Éfllilllï!liiilïl!l|:
Bfleeft mijn fcfl¿eíjen aangtfloc^b. 3 €n
%í jtbenputtbejSbmíjf5eng¡míj gebjagt/
fe-y -—s-^^-----y—v—■»- ar-T—¿r^„cri:fLr¿*
bieg iiijt ben maböerflijne : fltj tjeeftooö
=sí
'iL
Sto
op eenen üaflen (leen
míjn'
¡eüü
±'
—y-—y; :
t¡ boeten [boo? geïoelb] rerljt obérajnb ge#
%elb ; en' míj fa fle'en boeu trc'eiu
4 ^ij gnf míj ooít 'interna lieb ín mijne 'meö/
ben lof-fangonfen (©ob f ter eer] ♦
Deel' fuUen't fien/ en' b?eefen fecr :
tn'op ben #eetbetttouVue» [fallen ftono],.
5  IBelbíen/bíeínberttouluen
jïrfi aan ben Speere íjou'ajen;
en'Die níet om en fíen
ta
-ocr page 111-
De XL Pfal«*,                    8?
naûpgeblafe/nodj
£» ttt tot bal·? bebjog
'lcD neigen boben Dien,
6 Φίj #cer / míjn <®tô / gtj Sebt gemaalt
h [getoif5]
«at otjner Ujonb'rett/ bat toan btjn
Pê »acoten foiifbjarë fo toeeV fíjn
p* baar beo: ßij geen reefe'nenaan en i$ ;
lûttb ifefe ban bermo'iöen
Sí fpjcuenfuijtvomSonben
Wîjmijtoeeltetoeel.
l <6een'lujr en bebt gtj toc&
^"offeroanbe/notô*
W ûffertoer& ban meeU
ifêaar] gij fîeût míj be cejen gan? bûoj&aoîS
Mnboferöefct gtj nietbegaerb
î;0f0' fonben-offer [ïjier opaerb].
£ <©oefpjaSib/ftet/iöben >ïnerrecí)tetouuí>
«an míj (laat [Daar beneben]
l'i tbouft Der fcftjíft gefchjeben.
? Λί tjn <i&ob 'ttiö míj een' luft
pti&btjii'bJtlle pleeg:
I°batbvjinijcttterbeeg
otePínmíjnbeii [beruft],
3ßftebb getutjgt toan brjn' wötbaerbtg* *■·*
Jjî beel' bergaberingcn/ftet/
                CÖetjb»
JJ>iju' lippen en ouiijuuö íít nitt ;
«9 bje't'tt ï|eer. 'u 'Sthebö bg.tf gerechtig*
'ÍOSt in myn Dert gclofeen ;
'fcftebfc
-ocr page 112-
je                  De X L. Pfaîm.
'Êgebb ban bon' troubu gewonen/
[ífcgeb&Jügn fjeijl [berlüaarü]:
Dijn' gunitv Dijn' biaargeijb J|eeí
en fjeel í& núnmermees
baatbelefgn bergaarb,
12  45íj $eet oittgoubmíj fegittgunftettM'et:
Datbiji«gegl-furhtmg [torgfuaar]
en' bijt« tuaargeijD fteebg beüiaar^
13  "ffiant mij omringt ontaüicïi beel betaut'
mgn' ongetetihtígfteDeii
bie «ebben mij beftreöen;
líen j&ebfe níet befdjoub:
fij fijn all meetbet biift
Dan 'tftaat mi jng ftooföejS ig/
bjaac booj míj 'tgett berflcutot.
14  '<3Tgeïièbe tíjo^eírííiíjtebegoe'it·,
î|eet gelp míj gaaft. 15 &o füllen norfj
feeftljaamö en' fdjaöinrooö ïuojben terg
fij bie mijn fiel' [gier] fouten te berboen :
fijfuUenfcoaamroob blijben/
Díe ín míjn quaab berbli jben.
16 <©qh füllen Díe [uijt gaat·]
mtjfeggenga/ga/[ga]/
berbelligb bjojben [braa]
tot loon ban gaaren fmaab.
\j <&k Díe bij fou&t fall ín bij feer btrfelijö
en' bjolitíí fijn/ bat Díe bijn ïjeijl
beminnen feggen* fonber fetjl/
«©e %ete fij bergeben bert' tn' bjijb»
t8 SubenbebmrHt/en'crrem/
Doel) fall De l%m [ mij emm]                ^.
-ocr page 113-
De X L î. Pfalaa»
emutfj noto benSen [ftet]:
Sij flit] míjn î)uïî3' faftijb]
««'mijn tonder [fijt]:
mijn *6otJbe«oef toco níet»
l sekoiEtn, ι, altijd.
S?*
De XLI. Pfalm,
3*
fe$E¿
eUjemfcíe [ íjútj goeb am: g ig :
«©oöbèbjijb fjeuitnbeitboofeitttjb. j^s
^eeïtoiîTfinnbebjareiî/eiV [tengoe'n] in'f
î*£4==e==*
leben [ fang] beôot-π; gcoot íngeluríi en'
faïtg ban geüjß ftjfmoptaerötertjïu 'bat
Síjljem todj níet obëcgeeft [^^^2_JÜ_
UlttegtoijanbsiJjanb.
4 v©e ^eer ftj &em een fïuen3eï] t'eetttmaal]
eP tbeööefijneï quaai';
-ocr page 114-
92                De X LI. Pfalm.
fíjn gan^e fcefcö lîcbt gg gefdjuöö [gefojegb]
tnfgneftoatiuggetjö.
5 3δ fP?afe:o '#eer ontfermt bij mtjner[notfj]>
geneefi: mijn1 fiele ίοφ ·,
^ltgcbb tegenö bij gcfonbígb [in ttt baab]
6  jftrjnbijanbumçtmijquaab:
Wanneer fall gij torg ftetbcn^ enltt faam]
bergaan [ met] fijnen naam >
7  »efoufit öij [««i] fo liegt fgr[ufiíg] gert/
grj tiJo?b in 'tquaab bertoerb :
fjij fmeeitter ban uíjtgaanb\ 8 <8ofi morop'*
Ien [ftj]
míjn gatero ober inj ;
ja ober mij berbentïunfij [all] tquaab
[pet tuelBj míj tegen [gaat].
9 '€:boog tajojt [fegt elfe] ig btep in gern bet?
dok fall gij bie baar legt
                   CfpιΦ>
tuet toe'er opftaan. ίο 3a felfjS mgn bjece"
On tüten in öebb gefîuenb/
               (tyuw.
bie míjn bjoob at / íjícf tegenjï míj [ ten too0J
be bet5enen om goog,
\\ 3Doet mg genaaù'o ï^eer / berquicfet \W
foloon ife get gun ποφ*
                     (Atv*
u ^tjn'lufttctmg/ bietoeetifc fiter aatj/
toanueer míjn bganb níet
                    [fietj/
emmijen juijcgt. η 3R[gaalinb¿oomgetp
gij ijebt míj laaft boen tre'en/
             rjje'cHJ'
en' míj rjcftelö ín eeutuiggeijb booj bij,
»4 «E)at <&ob gefegenb ftj
fifraelg 45ob ban nu tct immermeer:
[ οφ] amen/amen [^eer].
                     ¿
-ocr page 115-
9}
Het tweede bol;κ
DER. PSALMEN.
De XLII. Pfalm.
4 cIS^e;":?=3^?
irJ^ €> aigtljertJî(st najie beken/ _ Ijtjgt
^Uv fiel' o ΦοϊΓπα ύί(, 3 Jiïa <©oi Dojfl
JW ja' fïèï* [oittftebenj/ na Dejs lêuenss <©oö
[sojjï fjjJ: ujanneer fall ίδ Sometí öan eu'
koo¿ Φοί>ε£ aanfcfjíja « fîaâtt 1 4 íHíjw]
¡¡^MjUfjittmijtffjJtjfe" 'sftaägsEen^närfjtjs
toÄecüJijjef:
25* ίδ iiaagltcfcá ßooj bermanen:
3,6flojt
¿9*pKî)îtii mtjn' [tranen]/
£f1.« öaatom öenftenö' wogt/
Cl *tmet öen 9°°P <í"ai« ire'en/
öl)U6metftmifeö!gl)e'en
tot
-ocr page 116-
n                De XLII. Pfalm.
tct aan <6ûbeg Cuija quam treben
met te ftemm' ûer bíolíáifteDen/
flîet be fîemm' ban lof-gefarge/
[en'] beci battent bolït [baar bij] ♦
6  jïîijnefiel' vuntftjt gij bange/
toiiarambjoelt gíj bínnetaníj i
VD&ciß
op «ÊJüi5 te fall öcm «ocô
ïobenfee beltjî en toclj:
[lobenbe met Icf-gebítftte ]
'ifjeijl ban fijnen aangeficjjte*
7  ïfôrjne fiel o «©ob [aïmagtig] /
gaat fícíj binnen míj berflaan:
baarom ben ík btjnjs inbatfjttg
slban ober ben áojbaan/
germon/ 'titletjn gebergt' [iix't fuíjb].
8 [<©aar] be afgronb obetluíjb
tot ben afgronb íiríjt op 'tbjmjfen
Dan [all'] bijne tomter-üuí jfetn
3· ^ijne ftojmen enbe fttcomen
fíjn all' ober míj gebloo'iu
9  [<Pocb] be $eer [íss] 'gbaag$i[ge6omeM
ttí] fjecft míj fíjn' gunfr geboc'n/
fíjn gefang Líí¡]míi 'gnacfjtíí bíj:
[οοδίδ] Ijct gebeb [ban míj]
totmmtslebens¡»0ub [getoeben].
10 'üjall tot €>ûb míjn' rotse fnjeßttu
3©aatom gaat gij mijns bergeten i
tuaarom fujeef tb aller bant
[fienbt] fb)art[ban bjucb berileten]
onöer 'jSöijanöjï bJjeebe fjauö i
-ocr page 117-
De X LU I. Pfaîtn,               9f
™ ['Ctg] ter boob toe [mg ce«' {tuer]
? ,ilmöü gebeente Ducr/
ww nu] ïnijneïoeöerfhtj&erg
,n0 ialùuiijbe|côiiripen tuopenö]/
míj [nocü] baaglid#bj;?.gem
12 SL^Ôn <ßto> [wel] ïuaar [fc] ïitj*
toa «P«fijt ¿υ míjn' fiel'öerflageu/ , .
. ««itomüsoelt gij kirnten míji
u5öt op 45oö/ tn füll gern itocft
ÄöebettjöentotB-,
tn';'lmtJH0 aancfeficötö/[míjnleben/]
H mtjn eob.[foi j&ij gebieden],
1 geilen: worden.
De XLIII. Pfalm.
tt- ^3Φΰηίί ö ^oWlaeoIn^nnijiPTanV*
_ boomen boisfonbermeöêlij: [maa& öat]be
^an[mtj níet en rafee] met [fijn] bebjog
; ^ûb[ftjt] gtj/ toaarum öcrfïoot gij mg?"
Waarom
-ocr page 118-
96              De XLIV. Pfalm.
daarom moet ίκ míj fjenentoenbett
füjart [ftenbeban toerílagentljcíjb]
mite 'jjbijanöß oberlaftig frljenoen?
vdüt míj bijn uebt/ cíju' uiaarjjegb fenbeitï
bie mij tot aan oen berg gelegü'
banbn'nerÖegltgöegD:
<©te mtj tot binnen bíjn'bjoünfíebett
[norij] in geleijDciî [met gefanft].
4   3h fall tot 4P ooeiSc utaartreben/
tot €*aü be bjuega > öet bjoli^aijeöen :
"fefall <©oo/ mijn <©ob / op garp-[ge6Ianfi]
bij fingen lof en' banu,
W?X fijt gij mijne fiel' berflagett/
UK* moeit gij binnen míj fo fcer ?
milt Dij in hoop' aan <li5oö gebogen/
•Sfall ftem torij loben * all' mijn' oag en:
[Ijij tèjmijns aanfefjt ing Öeijl·, [mi jn eer]
inijn[eenig] <!5ob [en ü|eer],
ι mijner, ι noch.
De XLIV. Pfalm.
4
si£l
=ï=ï=s=^=
O!
<©oö Ulij Ijoojûen 't met oni' oojen· ^
en'onfetoabersi [&ietteboien] btebeöe^
-ocr page 119-
De X LIV. Pfalrn.                 5>P
eng ¿ga \£tth oerfhian / bij paaren tfö/
^nou^gcöaan. 3 *^g fjcbt be íjcíjsstntit
J^i&igo metbijncljaiiö/ eu' öeef* J boea
poeten : qö ijefet be bolFiei![l)ier] geplaagb/
IUP
Hl btfe fcôottg op Doen bloeieiïT
£ ttëaptbooj jjaatfiijatrb igt níet geaome*
j^t fg tlanö íjcbbtn ingenomen/
y««c ttxn en beeö fitui geetibefrijemi:
»,,??r öijnctecl)terijanö/ öfin erm/
l'A tucl)t bíinjí aangefící)ts¡ [fcooj Dij] ;
ψ Üaob aaïi íjentocíj een besagen.
LfMitt honing fcifjö o Φ00 [fijt] gij/
««neb bat 3|afeop luerb ontflagen.
ih !?Ö' fallen boo¿ bij onf uenijberiS
vilft Ôoojncn ftootett: onf beftnjöerö
jj Huilen lïiij [na all' te faam]
J^cïJen [l^eer] tn bijnen naartfc
iiifi fn °P mÖn' ^00?' üertrouta ίδ níet:
o'flnfuiaerb en fall mij níet beu?ijöeit.
u ifêaar gij boet ong beboaöe« [fiet]
"*"»* alle bie 0110 üjeöerftröbeu.
-ocr page 120-
98                  £>e XLIV. Pfelm.
tír>íj maafet onf IjatetS ter oneere,
9 Wij roemen baaglicus ín * ben ï|eere/
fcies fülle« tonj 'altoos [ben lofj
bijlig naams belgöen (ban nu of]; Sclah·
ιό jßu fijt gij berr ban ons getre'en/ '
eir fiibt ons fcgaamroob boen beftugßen:
nocí) toogt met onfe légers Ije'en,
il <E>ij beeb ons boojben bganbtoguctt:
Cifettfe flaters [fijn ge&omen]
οίε gebbcn't all ten bemt genomen*
12  %tíí flacijt-bee gebt gg ons beregb;
en' booj beijetjöenenbetfjj?cgö.
13  3&g« bolii ber&ocljt gij fonbet baatv
fo bat gtj iitetbcrob'ren mmbe.
14  15ij {lelt ons t'onfer butjren fmaab;
tot ffljimp en' fpottaUom in 'tronbe.
H «i3îi maafet bat tog benfjegb'iten [eben
aïS] tot een fpjeentooojb [fijn gebleben] i
be buíHíit fcguöocboilen [blij].
16  jítógtr frftanb' [ís] gal^benbâgboo?wí',
mgns aanfcgí jns fcgaamt' geeft mg bebecSt»
17  3Batorn beftcmm'beskfter-fpjeserS/
bat om be fíemm' bic fpott'lícñ aetitt.
oin 'sbganbs totílv tiv fijns few bJ^eßerS*
18  ΊΙΙΙ 'ttoel& [tog] ons feejegcnb [toeten]/
botg hebben bgner nogt bergtíen;
«od}' met een" trontoeloofen gronb
gefranbelb [ïfeer] ínbgnbcrbonb.
1 ·*· 19 Φπέ Sert íjeeft fícg níet omgefettî
4-i «oijttoeeíi ons boet bfiiiögnetoese«. „y
10 0fï
-ocr page 121-
De XLV. Pfalrn.                   99
m met 'sftooog fcfjaaö'teelja&& oinilegtn..
ll c?>o teij ttu öabben [met boojtoeieit]
*fCîl «aam ban onfen <®ob teergeten;
J* oiife üanbcn [fo beblecfct]
*pt tenenbjemben Φου gefrwcnt:
i * €n fouo coS oiife <ö>oö teel met
FSS ije&ben Sonnen onöergronöen?
F^iit })g pst öie öaac Sent [ en fíet]
8*ï Öerten ïjtgmeitt&e [boriöen] .
Β Ifôcn fíet onö baagltcSö om bij flacgteit/
'ûbatf onö aie aatfit-fcljaapen nrijten.
H ©ntteaafct tocfj/toaarom flaapt go ^ttti
^aafctop/ üeríloot onjSmet 3 te fecr.
?í daarom teenö gij Dijn aanfcijijn of i
^tgect oïï0 bang / eüeubig ieben?
i6 Jteant ciïfe fiel bmjgt tot út 'tfïoff :
D
Jugö tout oui aan b'aerDe Síebeiu
7
r
Ι
};
teü
* «etlofl t berfoent onjac toc& [alleen]
e,tt bijne onfemißeriigye'en.
1 geplant, t Gode. 3 altoos.
De XLV.Pfalm.
C 2,              boo¿b*
-ocr page 122-
De X L V. Pfalm.
100
ϊ=3£ϊ
-1--------
-J}=z
ί _::$._: a.—Λ-
—Φ ^
*[üoojDfa"jíngeii] / mijn rijm fßSG * [ fall
¿an] ben lening fingen : ceit fc
:*=£
==±=iöi
fcSF
:5er:
E
*=3=
Éi
fhjl[í0] mijne tong' in toljjt 3 <6ijbíebe
fcijoonft'ban'jsmen^enninb'ten fijt-, beüal*
-*»-»—=?
ligfieijb ïjeeft btjnc" mono betcgenb : baarom
^ΞΞΞΪΞΞϊΞΞΪΞί
=^^
©eeft Φοϊι bij eemuelícíí gefegenb. 4 φαηβί
fytj btjnftoaetbaan öïjnerfijüe [t'liansi]/
mm
o magtig ïjclD ín öeerltr&öeijb / en' glatç,
5  <£iv maant bat gij ín bijn sicraat [en' nla^'
ííeijb]                                     (öefltf
boojfpaebígtreeb/njb op í)ct tooajb berVuafl^
fjrijtmaeDigJjeöb/ geretf)ri)etjö:cn' mits* &*"
fall bíjne. Ijuib bij laanbeten boen fíen. ..
6  <®gnpt)! [iö] fcïjetu / 'tttoln balt bij onöf
ftauotn:                                (fltiDefi'
fg [baalt 1 tn 'toert fcan ''jftottbig* [ boabM,
éÊ*
-ocr page 123-
DeXLVPÍalin.                 lot
^gn ftod'o €ta&[öttifct]eeitu»fl [bS] flee&s
>. [af].:
ftaf öJJ.1J5 ryijö [ijs] eeu opjecgte flaff»
8 fcgfobt tretet Kef/ en'gaat gtt gobioog
» ·■ toefen/
                  *
,e %ei· Drin «äöob ítccfí bij -gcfalr ö mit& befett
¿"^bjucgbcH rfsífen' foeten] Qlg'-[bloeb]. '.;
jjftimetrbän[8g]b#n'iiatgcH¿at«t[Daet]¿ .
? ^an inirçf [fijnj cois alle Dyne íileeben/
7*n alee/ tan îrafja: f gij feoir.í .treßen]
{J5t btjíí palegjä n-.ítfríjoon ijbooj bercero/ ι
a!î tàaanueu ög πι groóte ¿¿negbe bièit,
Ä°>©e boeijîrrss [fclfë] bet:f£omngé[bíeí}uubJe¡'
LIrU] in bc.rang üan ögne ftaei-joitttüjotHücu;
j.e P?«gö fitt baat aan Dtgte reeïjter ijanö
«i batet gouö ban <©piji'ic ['trijöe ïanD],
1 ^oo.it bocgíer/ftet/ en' neggtbgn' oojert
j, nabec:
J^'Seet ögnboln/cn tijitgö ban bnnett babero
r<©u bat bijn 51er btn ftoning biel gerne tí):
J9 lISJ biju ï^eer/fo balt gern oanteuoet.
^ <Be bocjjter %o% fall/ met- '^bolfiíS rgfifíe
ka [íjeeren]/
y» aangtficrjî met Tgrost] gefcïjettë bereerett*
* uêiettorf) goe] fraglfîcfj] 's&omngg ΰοφ
t tergouD]
Aïbeitefcgaatuleeb [fc] biegt ban goub.
rl-s"ftteit5el-lrierc6[en' $i erelid« tooning]
J,.*°o?öfe [ban] gebjagt tot üooï í¡en δοπί ng·.
¿ *t%engtboo?bg bemaagbti¡eng [gerob]
" Saar gefleej? bau fpeêl-genoetsn meeb.
.3 î iö j^m
-ocr page 124-
rat                 Ds X L..V Ι Pfalm.
té JBen ojíñsf« öaar met fe&iegö eiriçoïfcB*
SleDen-,
feie tot 'ípaafjiS bes Scmngö- r&anl tiitseöen.
»7 ®ytr fiinî^tenCoeS] Die futle!i[aan ep.ö* aart..
sig ín Dcpïaat^' üan ötjne baíJírsi (taan:
tat &o¿íhn fuit gij bxe op airöen Treilen.
tä'&faUfegueititaamfcafl (lamm' tat fîamttfe f
bestellen:
'fcifS fallen fall'] ist boîScn [te çtlifâ]
ig. leben [X)m¡ alteo,»/ c;r êeuiaelp»,
ι iccliKilund..
De XL VI Pfalm.
-ocr page 125-
De XL V I. Pfalm.                103
JJttboerb. 4 ï&aar baatten bjutjfben /
S^rrnr!
f=FBF==-7=
Cl%ercerb :, ^^^^^^^^
S^iam 'tgcbergte [baar Beneben]"
>°S&aat' oufiugmiglîenîs te beben
}r *®e befecη ban be tijatèrbto'en
liDtt't btel<6oCiS fîabbeei bzuegb aan boen
kt itjltgbomm [ber f»ífiít3¡íiDen]/
îerijqogfien 45ob3Siaoonfîebeit.
j¿λ
? ¿©aar<©obtn tnúbben híj yaar [ftoccfï].
n «öugen batfe níet en beeft:
5?8& ñaatfe booj fijn' ïmlpe gäbe/
¡Lnettferifï«n ban ben bagetaabe,
L % yeijö'nen maaftteit groot gebaar ;
ίΛΛ'ϋδοη foerben (ίφ te gaat:
efMttf fijn' (lemmt toijb en' berbe/
J,aoat {jet: strbxpbïtfttgtoerbe.
* Jïkt eng [mí] Be f eer Sebaoti):
V!!g ôcogbfïmc&tis] laiton €>où / Sdah.
awi'ttotS/ tnfiet bejS peeren InerSen;
t£m gefieiö geeft [aan te nwnen] ;
^^f'otfr ï)ït op ber aer&en üïoeb.
¡z. *#9 bie &en ftrt'jg oplpuben boet
fei ν n ^ei wtïterfte Der serben/
^ « on be bogen toeeßt/ [be ftoaetötn]/
feÈ !fyf3en tsltcft[ntet fijne ganbj
«agensi met ben biete b¿anb,
53 4             u %m
Í.**
-ocr page 126-
104             De XL V 11. Pfalm,
ti %2&t af [fgjeelít F,tj ] en'taílíet leeren/
ató bat fí* <¿>ob fbtn/ l?fer ber Jjeeren]■:·
btrîjoogb faii î5 [in glas^ en fríirja
ftlfíSlonber [all·] be gei jö'nen fijn/
οοδ fall ίδ[ »ιοφ in öosgtr beerben]
begeben toojben [ íncr op aetben.
12 jleton;Sf$]be^tet:Ecfaautfi:
eng gooa berîteîB [ig] 3!a6upg <S5ob / Sela»·
De XLVII. Pfalm.
-ocr page 127-
De XLVIII.Pfalœ.            ι»5
* $g fieeftong » beteijö:
jíaftopjSÍ)eertttftoeíjb
.toienjs liefD' hem berftuegb/ Sclah.
? <6oö tceciït op met bzwgö:
W]begeer [metfanft]. . '
,n« trompttten Mavfo.
2 finget <©oöe [blij]
»«Set: finget [*»$]/
IJifl't s oen honing [fing't].
*> Uöant aljS feontng [fctoingll
ÍPob 'tgan? aeröterp/
n,,B't ber|ranbelij&.
?w<i5oïi bef)eer3t in magt
Jïeijöcnen [geflacöt] :
ÏPoofitt op Den troon
'lJnerftenTgetooaiu
*ο <©c0 bolBsi üojfïett flaa»
^etbebol&enaan
ian bien [gcooten] €>ob
5%ijamjS[eeniglot]/
f£ant <g3oö boert op aerD
»e]fchilö[eiVfüjaerb];.
PWDíefícfttoagt]
Heffelic&berhûûgb.
1 'ot ons erfdeel yerkoren. i dien hij liefheeft. ¡ öB&Jfc
D XLVIII. Pfalro,-
_h______
fr
€J|ecr[isijgrout/en'i}!jog-beroem&:
5                   ÍJt
-ocr page 128-
!06______Th-_XLVU1. PfiïteL
ξξ2
&
-$.,.
ia piife.ö <ü>»beíS ftaD / [ geñoeñib ·, ]
be
bergbenigner Degl's' eettoaetoeiu 313an
fËti§IltiIÉiÉIIii=l
lanbfcöapp fcïjcon / mx' tojaegb Utratiben/
[ijtt ijs] Étonjs berg [g ligt tegen** 'tj*ooj^
iHä
■r-y—<E§
"oen [aangefriert: 'ïig]be~ftab bejsgtoo
4 <a>oö~bie Í0 xat yaâtt tobo? ,
tin Koning'
i
5=3E
==hF=*
nítig ûfà «en íjcestoetttcfíi [ fcerôenen/
~ atë Öaar fcfjerm ] beítenb [gebleben] >
f, iStarttfíet be nantngen [ op aarb]
fíjn bij malHanoerenbérgaatb ;
ftj fíjñ te famen opgetogen,
é ¿èo ftj bit fagen [öoo'j Jjaat' oogtn]
fckten [ij üertojqnberb lr.etft:
[ooft fo] toctben fg bet^ctfö/
Jjtbbenbtbe blucgt genomen,
7 ^ciJjitfe i# Dun baas obernomes
[e«»«·1
-ocr page 129-
De XLIX. Pfalm.                 iq?
Γ enîse ] fmarte Γ taeüerbarcn ]
&\8 tener bit fall öares.
f.^ij fmíjt befcfjepen ban öe fee
'Clfö met Den <©öjïen-Uriuö onttoee*
f íf elijo bnj't fjcfaben Sonnen fioojcii/
,uSebbenten't ook nonnen fpojen
ín De jïaö <©ob£ Sefaaotl)/
in öe fïaö ban onfen <©oö ;
tied5oö eettbríg faaftfalïgronbé. Selah.
10 Wij fíjn Díe / öie [tallen flonöen ]
* aan fcîjîî' gtmjï'o<iî>cB [en'öragtenj/
imööeninbgn" tempel batjjten.
J;1 j©Sntoem[&] aljï bijnnaatn benenb
? Φοο/ tot aan ceö aeröjnösi enö/
¿ la] bijtte recfittrïjaniJ & [mcöe
**η' Öanö] boíl ban geraljtigfjeöe.
« Etomsbei'gfníoííjberíjnegb/ ·
3,uöaasS öorijïeris san? bcrbjuegb
om ötjirwijten. 13 <©aat al bojead/,
gaatam Zion : teilt »jaar' tojenö.
14 &tvt utu iïert op baar faolujeriien :
bjtllet íjaar' paleijfén fïeruen.
^at gtj't ben nageílarjjte Sonb't.
¡want öefe^ob [í¡s] fallen fionö
i^ob] onfeiöoD in eeutoigljetjben:
^&aob toe fall hg ons¡ gelepben,
De XL IX. Pfalm..
f bolfté Ö03wit.bit al-tefgâiîî[eii' -mea·:
C: 6              fjCOj't-
-ocr page 130-
ιol                De XLIX. Kàlm.
"^mYittitgfWuit^mmtib&xonu ¡ be*
tree'öt. 3 Φη fcíno'ten fciftf toan ben ge*
we'enenñíañ/ ~gf«bTellämm': Oßtifie
en'arin'Líjooj'taii]. 4 JÉ tjn mono Die fall
toecl tóöiöegb j'pjefeen [t'gang] : [ en' J ijtt I
gepegnsi mgng geríi-toeelberftaii&#¿ 5 Ce?- I
ft—^—ryrrrr:-------——4-~f—^^—v *zVi^""
β3ΐοίΕ fpjiicJi' fall ίίΐ mijn cc| cníttugten : .j,
en cp öc fjarp' mijn' buyfïer raabsei unten·
6  ©aarem tjö'ttorfj bat fk [fo] fyteefen fottö
ter boofer tgö Wanneer men mg benoulut] ■ y,
[teasmeer te tibof] om mg[nu] flaat[gercïD/]
ïj'cüif'reriïtïgijegïï mg [op] De Her^'né [WW;
7  [^aarfiinDerbcel] Díe ftuené-ep gaat go*"'
eir roemen ftrfj ï}m$ rg&bomg otoerWoeD.
8  ©'een merc? en i# ben anb'ren geen btW
bef, .
tioiiy gec rameen bg <0uöbco? fönébjoföe^
-ocr page 131-
De XLIXPfálm.                «o*.
f ^ant [aß] te Bier fei ïjaarer fiel' ra^oen/
*u nimmermeer en nannten fuliüö iet boen»
•o 9110 Dat een nten^nocïj eeutm g lenen fou' :
fîî fenber batíjíj 'ograMnerberf] aánfrijoubí
¿ι 3£>e toijfe toctj bie freröen/ fo men fiet/
** foït* en' DUiaaf' gaai' [aß'] te faam te níet ;
tn [all] Qaargoeb blijft bomben ten gerijbe». ·
l* '^ligt hun tn 'tüert Datfjaargebom» (teebjs
[bttjöe]/
^n· bat ífm' fjutt' [ blijft] fiammeltcB [ be*
> roembl:
Uo bat] ;?en tianb naat öaare naamen noemt»,
13  SDgar Οοφ be mens níet fteebg ín eer' blijft
ftaan-,
'ftaar too¿b gclrjfe be beefïen/ öfe bergáan»
14 <©t eg fjaate töea[isjiïun een btoaafe toonb/ f.p·
%9í}angífjaat' fiamin' aan [tüjoojb fcanj
fjaarenmonb/Selah.
\l Mtn falfate nee ín "tgraf ter rjellê Ieijöen/
l&e boob faß fjenj be boob bie falf' af toetjben/
r^ori) 'tb?ome bol6 bat faïï ten mojgen-tijb *
IWfs ] o\jer fjmi [norft] Ijeer^c [berr' en' Urijb]:
rn' Öaar.gcbaant'tujt fjaarè bJOon[geruc6t]
'j«l [ín] Oei graf bcEcub'rcn Γ ne'er-gebjucfetj»
10 ¿Kaar Φοο [be #eer ] fall mijne fiel' ont*
ta- , ßaan
Hllt 'sgrafis getoelb:en' mij ín gttnft' ontfaan/
Sïlah.
v; Stijs nn een man rijs UJOjb /en bjilt níet
, fc&iomcn-,
HRn« £ie eer'fíjn oaíjí Deefttoegencmen»
-ocr page 132-
ït@                    De L Pfalm.
»8 U&ant αϊ£ M Herft neemt &ij nieto me'í I
met all;
                                                '
fo öat fijn* eer Ijem niet navolgen fall.
19  «entejatttögtnujtertoöl'ÖÖftifftS^f0^ î
flirt' fíele [felfëijoli op] gefegenö geeft:
                J
(ofall meut Dij aanpjijfen [afcsücojgoeD]
öat gij inj felfé ooS gaeö gematfi aanbeet.           ,
20  [ <©ot ö] fernen tot öaar baaöten flamm' ,
intreöe;
fij fulleii 'tUcijt niet fien ín eemmgï>ebe,
              ¡
at *©e mem Díe[í}íet]ín[flaaten']eere [leeft]/     j
en' geen toetflanö [geen' recijte toijf netje Jljeeffc
tö met Öettoee in een'gelijken flaat/                ,   ,
tiuelcB feenemaal [met lijf en fiel' ] üergaat.       j
j besvoontt.
De L. Pfalm-.
-ocr page 133-
De L. P&lnr.                     m
;-* —φ-.-·»-----**——------»-τ.-----------0-------.-——
tteh ncgter-ftoel oplttjgen]. 3 <©ksè «©ofc
te renö biet fait ijocç -ïjem {jenen gaan :
',l' tonöom Dem een groóte ftomt ontftaan*
4 t'îtle] íjí j toan íjoog otn fjemcl / 'taeröjgSf-
^[aUjfíjntooH, tericgti/ rouyen faB. (bal/
¿. ^ergabert míj [alV] mijne gunft-genootem
gií míjn toerbonb met offerganbe floten».
& 35e íjemel feïfjf berKonbigt[bo0;t geüiíf3]
'w G'cefï)tigï)etjö : öat Φοϋ feifé ricf)tet
[fcl/ Selah.
                           M/
r.^oozt gij míjn tooïFi/iH fn?eeB;üfegg opent*
PWrael: [öijn] Φ00 bíjn <£ob [ ben ] 16»
ζ 'mu írtaff sijmetom bijtte offeranben:
"°Φ' offtrg οοδ/oíe fteöejs toooj míj bjanöetn
? 'ïtfaihtgfcbg'ngm'jö geen' toaerft: geenê borS
;'lfall ia torg aantoaeröen ttijt bgn Ijotfe.
» ïöantaU 'tgeö.ert'&mgn toan ['tgarçt]
. toîouQ/
.7 'tbce bat fíff? cto i fo beeí' bergen gonb.
1 C&o batliuTbluggOisLaUrtgebergfeiv
Ur'tbjílb beVtotlbisfgelgS al¡S]bg'ing[toJtnne],
u?'&«nfegb*t bg niet/of ¿ft fcnoongógergabb; p.
l wt b'aerö i$ mgn met gaare» bollen fcöatt»
á wojö ife ban ηοφ met {tieré bleef? gebocö·,
-ocr page 134-
îiz                  De L Pfalm.
aft' ooB geïaafb met t>jan6 »an öocSett-Moeö'
t4 3©tlt «!3obe 'tlof onoff ren [t'eenemalen]:
en' ijgtv beloft'bengoogften [%ect]bétalciu
fcounmijtocg aaníntgbbantegenfnceb:
bat in bij fielp'/ en' gij mij cere boet»
16 ©ocij[buc]fpîee6t «©ob bfgobbelooféaatf
lust ig't bat gg míjn' feueren raüt berllaan:
nv míjn berbonb in bijnen monte batetí «
17  ©aar gg nocbtaiiis be tutyt [bejS leben? J
Batet/
<6n' toernt mgn bioojb bert' achter rttgö*
Öc'en.
                                          ,,
18  ï©anneer gij bä noríj eenc" bief fitt[tre'fJ '
gt j loan ter meû'; fo bat bija' erff eníf}.
nok tfaam met all' bc onccfneelberg [ie].
19  Φί) gaat ben ntonb té boofen genen |tíef*·
tn' bíjne tong' boet níet ban lift berfieren.
ao<S>ij fitt/en' fpjeeut ná bijnébjoeber quaa0'
gtjö oet ben foon üan bijne moeber fmaa b : r
ai ©tt boet gij all/en fbjgg ίδ [baar on] Pv'
meent gij bat in/fa alö gij/ bjefen bnll:
boeg in fall bij beftraffen/ en' booj oogen
fall t& get bij ojbentelitn bettoogen.
ïx ©crfïaat nu bit [gij all']bic <á3ob bergen'
on bat iß [u] niet bjegrucn / [ eer gij 'tbje'et ]
en'batter [ban oob] geen berlof5er [fg],
χτ, '^íjbíebelíjb opoffert/ ecret mg/
         .1
en' bic bientoègfidjboo£ftelt[t'onbergoubJy
ben bien fallía ®oî& faltgg«Jb boen fcgoun^'
ι daijfeuA,                                                         γ^
-ocr page 135-
De LI. PíiltH.                    ïij
:^^t^^^i£m^ii^o_<©cjJjta_a£^bjjti^
aeiiaab' ttaat^ 'tgroot getal tan oí jn'toarm*
fC^f—________              .._„_-_____-—■_---__
£- -—i.ïzx—--------------fcrSr-------«-----¡£_—i¿
9îïttgj)eben í \3jtf5t uí jt en' Φ belgt míjn
ftojíg] otoertteben. 4 trafst míjfcijoon
^fban [ alle ] míj η' mí fbaab ; en' maafet
^tfj toto lóanjrijne foñbe bjtj^ J j®aMjß_
°!«emimijirmtfbaab[mijn'oneere]·, míjn'
;«C2
Jûiiîj' [íbIdoh geftabettrfc tooojmíj; 6 <©ij/
qi) alleen î)*Ub ta gefonbígb[ idéete] /
jjta] boc^ bij« oog beeb ífi een « gobloog fetjt/
ff,«atmen bíj tecpaeröig ín ben inonbe/
J tecíjt tefijiünbíjn gecítfjt/ ueüonbe.
\vv Iít/Ítljengeümmbinongeretljtígíjeíjb;
"w moebec 006 fjeeftmij fcerüjecmb ínfonb·.
8 ψζ
-ocr page 136-
π4                De LI. Pfalm.
8  ®e toaarßctjö/ fíet/ímmtit gij titfeê gróöi!
ín'tgeíjmelícíí boet gij míj brijffteijö&onb,
9  <¡£fftinaa&tmi) tocg met ijjcop teíjn fcsfl
fonbe/
^o bjojb i& rei jn: toaf3tmtj/ op bat ife [nett
en'jfneebrittuierbl io ©oetmij '^uego?,
blijbfcöapp Doojen:
βρ bat 'tgebcent[eens¡] ïmiegbe mag otnbow
[ tgebeent' ] bat gij onftttci»enijebiberplctt.,,
r-sy tt ©g'naanft6g'ngaamijn'fonöé[nu]boojöiJ>
berbelgt all'f faam mniv ongewcgtiggeben-..
« .©rgepttocö o Φ ob etu futjuec ï)ert itnr^j
femiieufcut een" geeft / öie bjoom ig / in mö11
leben.
berfírecSeí
ma.i& bat een geefï bíe brillíg W míj * fließt'»
15 [Äo] faUífe[feIfe] be obertribero [ban]
met [goeb] becicíít [all'] bíjnebiegen leeren
ban füllen oob be fonbaanä [an enb' ait]
tot öytoaeji fitMootmoeöeUcß] bostecen.
1.6 <©oö / mgns fteglg <öoö / poeö mg W$
btoebffcbanöaal]/
                       ,
fo fall míjn' tög'ögn' g'recîjtigiïegb ïjoog low,
#etr opent totí) míjn' lippé [bä baarbed-1
op batmgnmonb bgn lof [en' eer] becgaak,
i8 t©antggtn brilt geen' offeranaen [ï|eefJ'
ín fottbfe [bij bjeljôebbenbooî gebwgen:
öjan&offtr tg bij raet beuaag1ú& meer» ..
19 φ Off**"
-ocr page 137-
De LH Piaîm.                  ftf
H) ^'offrârfce Φοϊ>£ [të] een getjí gans Uur*.
i^^töegeu gert/btröjcÊtn [e«' benoub]/
^WKcfefön/ metbjaiiö/ en' fiaeitf-ßfftau*
hj·· i«ti nu» b« ten offer [ê
"Caerfen oeßop trjneiiouiaatbjattöein.
1 qtiaaü. j ftucne.
Be Lil Pfalm,
7i
rat
ϊηξΙξξξξΞΟ
; -V V «
*j.t inccgt go renn op liaoßjetjö.
¡Sea™-»------2«¿S---t-J ;
m.
-»—■»-----------------
¿l*m gii {ober] ^nagtig [folg]? €fofeg
I^Ôejjï) [öutjrt totjj] [jede fcngen._4 ©tjn
^^iliiilliiS^i-
.í:!{|a'j?eynfíopgeUreío;· be&^og beb|ot¡enb_
FESS^^E
1 "* een p?ícm] a!s¡ een ge&nen blfem
tt,' p-qaaaö Ijebt gt j Uebet. Dan &et gcebe; ;
L Ipîtîlîi meer Iuëgentaal
™ îgeea νΐφι ί# [in bija" geniocbe]/ Se&tí.
6 Gemini
-ocr page 138-
*ι6                Bc LH PfalükV
6  2Semútt ûûîi [teenemaal]
berberffettcnenUjoojben[tbjijL
en'] tongen boll ban lift-
7  ^otjfaïïtii félffc [nocfjonöerbjuckni
en' mafeen ftecös ïe ftganb/
ïlij fall bij tójt bet gnttetutfen:
ï)ij fall bíi uijt (jet lanö
t»èr lebenben [gtlijS al£ niet]
ïengtonb' ugtroeieii/ Sic¿.
8  <©e bjome fallen bit aanfrgoubjen/
[<€^oö] bjtcfenbc boojöan-,
en' nocg ben fnott met Ijem [im$] goubietu
9  ¿§>iet baar [iss nn] be man
sie <6ob [ben $eere] noijt altoog.
ïot fijne fterfetenoosi/
<©iefii'nberttoubjenop fee greotgegö
fyiïsö tn&öomS geeft gefteïb/
fin' bte ficg geeft in fnne fnaobgegb
ïjebeftigb metgebjeib.
to ®ot|) ík [fall[in 'timtjg <£5objSin fctltjiT
ten groen ülgfrboom [fgn]:
giß bïgf alteeg/ en' 'fallen tgbe»;
ejj ^obö genaue fïaan.
tt 3!S fall Bij eeubjelten beloben/
gg ïjebt'et totg gebaan:
in bjatgt op bgnen »aam/ gg' [boet]
&ήα" gunftgeneoten goeb. "
De LUI Píala».
(h
-ocr page 139-
Pfaira.                  ιί'7
ΙΜΜΜΜ
^_W3oa3|eJ^jej*^í«Jón^i^o*tJge*
rllïi'r""""^—ï>;t——-'a—-ΐ—f φ—-—»-e
¿^l,J Sefcftonûen/ en* ficö Deg¡ quaaD0 feec
^ouvu'íícli onbertooneéñ/ [οοδ] fohber οεΓ
^ar iemanb fg Die gbeb [Die og¿ed)t] Doet»
3 ^gt'gïjemeïsÈ [ tcoon ] fag €»oö op [ aï-fe*
κ ,. maal]
^«tnbereuber mensen/ om te gronben
J «aat 006 een betfïanuig uierb bebonben/ .
,e Φοϊ) [Dier] fotftt« 4 [ €ir baar toas geen
ijg to είδ [ten toalij /
              ban] all
fgttfe bugl/niet een boet goeb/niet een.
fü ïr ** ba°ö bebjgf of fg Dit niet en toeten i
[¿ι*! Ί?αη boUt gelglî atë bjoob op eten :
a«J uebben fg oen ^eece[gier bene'en]
tüetaangebe'en,
w!*!ar fö"fe nu 000¿ fWcfoltcïf gelaat
c'M)?tfet getoeefl / baat ntt geen fcyiicfe toajS
lila««- lto«ö«3]/                           ' CDerS;
«nt (©o£l berftcogt 'tgebeente bgnö btfitg*
« maa&fe rfcganö/ mant <£oö geefltf [in Der
aIVt'faam]liei;fmaab,
(baaö
7 ©at
-ocr page 140-
ii8               DcLÏV. Ffalm.
7 Œat Çfr'dje îiîtji uíjt 2ίοπ totfl birfcp»' !
toattnea· alö im[ong]<i5ofe[be #eet bet ijccreuj
benaugemfe' fgnjS tJolïïiö fallammeneercn ;
fall 3aöop bïtjö/ et·.' f ft' el [nut be fíjn' ]
feeröjolicnfytu
De LIV. Pfalra.
lTleebnuj α €»ob ín bijtten naam; en'
rícgt mij toet) DÔo| ¿gne fetagten, a €>o^
aanöoo^jo^tnjttej^a^ej^^fto^tn^jW^
wen mtjtigmóbgjÏe faam]. 5 itMtg b¿einj
be tegenö rag opjîâan / en* (toute na mgrtj_
fíele y eogén : fg (teilen <©ob ftcö níet neu?
¿ogén/Sclah. 6 ,á>íet Robbie fall »«£.
>;
!;äEÜ3C
terg bgftaan ;
-ocr page 141-
a*               De LV. Pfalra.                  ne
îX S«r [fe] onber [öet gcíall]
Λ"ûie mnV fíde onüerfianöeit.
ta* ï ° tatjfiij mnaett [öao-s-j ogaubett
fWe toel beraten fal:
ff' [all] naar Dyne toaaryeyD ugt»
>&gf,« offer btj gaii3 goebertteren :
oihNÖnenrenm 0 #eete bieren/
q °at y y goebertteren [Iaijö] ♦
^.^antfttjijeeftmtj berlofï [afleen]
ftife r mÖa angfïelutë benoutuen:
o^Ö^ft mijn ooge mogen fcyotttoett
^laiie] bie mybieberflre'etu
De L V. Pfalm.
6
^oï» neemt mijn gebeb ter oojenf^
fciïöutjit nfet boot mijn ¿efmeeS [ toiïT^
Í%enJ. 3 5|oojJC inj/ beryeoft mij [ugt
î=§==ï=i=3
ίδ ôermjn mijn gegeijng /
4 33an boegen '¡ebganb's
p -Ι1Ι11ξ|ξ||ο-:ξΕΙ
ß«mn*[aUper] b«n toegen &ttgebJííb ~
üejs
-ocr page 142-
                 DeLV. Pfalm.
fceg quaaben
lïïttö fg tr íj Iuegenen aantijgen/
en' tegctiSÈ wij in too¿n opflggen.
5 Jt gngerttoo?bmijgefouijftbanWnnelß :
fo bit De fcljjicfe beg booSs. [eií pijn]
lïttjrt'eenmaanoüerMlenfjjn.               ., ,
¿t>c0¿íca/enbe fcgjoom » frygnt mg te toirt»1*' ,
*3îligg onber gromnel ne'cr-gebofeen.
7  <£n ' [baarom] tiebb ik [baö J ge jpjoEeit: .
ocg toieftü" míj tori) bluegetó bicöen
atë eenerbutjber&bloog/en' [forfjt]
ι
fcaar ift toerfefeerb toonen mögt.
8  JJíet/nerbefoubíBtoJoefiíg blieben;          {
3!δ foub iirttooefte lanb bernacgten/ Sciah-
9  'ïîfou* fnellú« na'tontloapen trarjjten ;
booj üJínb ban groeten ftomt geBjcbett»
         ¡.
to ©ermiifcf'ïieer/bat gaar* tongefpujt'»
     t
toattt binnen fiab [baar] ïjtbb i6 fïrtjö/
          t
en* oberlafr [ín ftoang] fíen [ftiieben],
           |
ti "Φίε bag en'nacfjt [geftabig brnjrcn         «
tir] gaar omringen om gaar' mugreiu
ja binnen gaar [ig mit gelaten]
all onrer gt/ moebünll [en· gebaar].              í
η öampfaUgöetjb [frguglt] binnen gaa*:    ¿
bebjog/ norg' lift vuij&t ban paar' ftraten.     
η Want['ti$]geenbijanb [geenbefrrijötf^
¡>íe míj fo laftert [geen benijöer]/
              ^ ι
f.t
-ocr page 143-
De L V. Pfalm.                    m
fcfjabb'et anberö Sonnen IgDen;
¿ε» [í0] seen |?ater [Die mg treft]
?'e ttgenss mtj ftrtj fo tocrfjeft:
* feonb mg uitberg tooo? gern mgbert*
H $>aar gg c-itieny Die [ fjter op aerben]
¡j^t míj toaart toan gelgfter maerben:
, jflnïegbfman/een ban mijn' beSenbetn
:6 XBij Die fo lieflttfe ijuelben f faam:
f.1'1' met een groot $ gefleep φ te faam
*n8 tot get guijg best "f tere« toenb'öcit«
1* &aat[mt]be [ïrçeebe] Doob ljun [allen]
f Mi een ftöuibgeer überbauen/
n^tfín 'tgraf letoenb neber fmgreit;
rR 'tquaaa Dat onber gaar gdrieb/
[?1] mibben onber ften [gcfcljieb],.
7 3ifc fall tot <&ob [lutjbjufíjíig] Srtjietn
18°|faH be ^eeretwij begoeben.
¿
b.
β3δ fall nanbacgtigfgii/ etr tnoeben
t^f^bonbö/ 'sünojgeng/ 'jïmiDDagsî mebe;
tti iLai Ög mijne ftemm'bergoojt.
glFan fïrtjü/ Die mg [lang] gabbberfîoojb/
™ ög mtjn' fiel berlofï in üLieöe,
ίο ¿ile mtt mÖ öefiff fîonbem
* ft»«?ob Öoo?t'et/ en' φ fait gmt ooi&onbeif/
um ueroatmoeötgen rmi« befenj/
^^banouöjs aanfttt [en' firt]/ Sdah.
Kl^*iranb*renntet:
^ Öebben ^ob met totífenb¿eefetn
1 JBeit jjeeft fyn' Jfcnbcn Tom te tojeßen]
f
                    09
-ocr page 144-
na                De L VI. Walm.
op fíjn' bjeebfamen uíjt gcffr&en/                  !
uteri íjeeft [006] fijn betbonb berb|ofcen.          !
22  [*|oetoel be re'en] fjjng rnonbss [ín ftîjijn]    ]
gemoeiiger ban botet fijn/
                           1
noto [fc&gnt] fíjn ôcft]>â]fcttjg [te fmo&e J·
^»íjn'üjoojben bíe afà olij glijben/
[boet ftíj] ató bloote fbiaetöen [fiipen] ;
23  3©etpt bijtten lafitoîô op bendeere/
en' íjíj fall bij bctfieti [allant]·,
Ijtj fall níet lijben/ bat be bjooin'
fall toanfeen [tm müjt] ratmetmeere.
24  ^orijtnöenbiepeu feuijl bet qualett
o <©ob fuit gijfe tte'er boen balen:
geenbloebSjonb [tffet] geenüftbabig·
[bíe] fijne bagen [ín uit bal]
ten Ralben toege bjeugen fall:
maar ίδ bettrouto) op bij [ ge jïabtg] ♦
1 is mij overkomen.                                                    ;
De LVI. Pfclm.
-ocr page 145-
De LVí. Kita,
^nbïemg'gbaagsibengbé; ntttg »ele mg/o .
piiiiii|E^igiiii-|i
,ll|/of]t'een'glfgW.'ffg fijt wgn'öoopfen' Ist.]
£3n <©ob rcem 16 fgit toccjö/i& ßaa op^ob/
β £jtaeefe níet »rartbieeftmg boe ftet fnott]
Q ©en ganzen bag fo bjagt. get boofe tott.
ôn
         míjn' tooojben om ten fmaabc;
r^paar etpeijiisÈ [ήί] tegeitë mg ten qttaabe.
f ¡®ö Öou&f'trfaam/fü bmjßeRt'faam[te raa*
ι,ή] feine flaan fg mijne fiapnen gabe¿ (De]
fcíe na tngn'fuie/raam
wJ&el fouben't fg fco« eberîsfï ßiitgaattf p.
r11« tocy 0 €»ob/ úit »bife in toom »ernaan. "
y iSign fucfe'Ien tdt gij [$eer] /laat mijne
.„ Λ in baue fleße [ftoetoen] : (traan
ι ' 2**Γ* níet in bgnen beun [gifrijjeben]?
a, ^s*ß ife tot bgί míjn' fiemm' yebb ongefjtnë
* »an fo üjojb míjn »ijanb ge'en gegeben,
batgytewggeöeer';
¡f^toeetffi[toel]45ob[i$]mttntg[aï toe'er];
%fu ^oöe mm & ö£fe fak* fect/
«Wllbítbebjñf feoogrotmcn in ben ^eer»
F»M'i ν t2 áfe" fall »Ρ ^5ob »ertrcmaen/
¿!" J «t en fall níet »¿eefen/ [níet »erSoutoen}/
*«t ing mi men5 ocfe aanpot [»oûibenontoéj-
-ocr page 146-
IM                De LVII. Pfalm.
t3 ['φφ] ~§m o» míj bat bijn' beloftf [fdjou*
ïk boe bijng lofé beltjö. (toen]»
14 ïtëantlian beboobljtbt gij mtjtï fiel'be*
tojíjb/
[fjoeb gtj] mijn' ttt'en boo¿ ballen nitt[altijbjí
om fo too?. <6ob te bjanbelen [ir ettoltjt];
in 'tfttljt toan bíe íjíer leben ?
ι ßj. i hebb gätoupen.
De L V 11. Pfalm.
3-
fllijiiiîliïlilil
D
«®etmn genaao' o «©ob/ bott míj ge .
=£=p=#=£Í
=*:-*=
.....a- .1 l.· =====
naabv ou bij ts't tot!) bat mijne fiel' üttUiat/
'ßfail in be ftpeem
~ÍPÍ
ir-
tot [bit] üiegfij bit garçtamufalig quaab*
3 %k fall tot <£ob benalbet&oogjíen roep**1*
Cot<6ob[fegg in] bit'taUtooojmij boletín
4  #tj[í0'tbíe l)ul»']ban uíjtbenöemelfett»/
en' míj betloft / bíe míj foußt in te flicfteit
îïien bjeitgtïjij tocf) tbtf$anöettcR'tUeiiö/4ll
Selah                                  ffCOÍí^J
^ob fall fíjn' gunft'/en' tojaarijeijb [ míj ] W
5  Jfâijn' fíele ligt sla in bec leeiftien febart?/
iuligge ne'ec bjj 'guíense« Siuöjen [t'öartsu -e
-ocr page 147-
De L V 11. Pfalm.                uj
»tefjttttsftjn/ íjaat' tauten [fijnúibaerben]
ff?ígb een pijl/ [fij fgnj gelyfe een' lany:
öaat' rongé ook [öie fgti] al$ ftyerpe fttraerM:
6 ^triïeft bij / '®eer/ op '$)emelg googb' om p
rs
ííoog;
                                   (toog'].
i.0^ ftcg] öyn' gian? 'tgait3 aerbjg'B booj [toer*
Z- &g gingen 'tnett booj mijne botté fp¿egbé/
iï? öat] mgn' fiel' aUtacseno' neöerboog/
'rj Singen míj ball eenen fiugl berei jöen ;
^otgjfgfgn feïfjs baar miöben in geïey'ö/
λ Selah.
r Jfêijn yerto <6ûb/mgn Jjcrt[featig]beregb/
0 iIí¡3 öercgb : 'ftfall loben/ enße fingen,
« &taat op [fiaat op] gij mgne í}eeriítM)eíjb/
K«at op mgn' lugt/míjn' ijarp'[bJüiiß boö?ö*
. fingen]/
*fen b?eag ©pflaan [üjoug] ík ben mojgen-
lö -τ, ^0RÖ<                                  f JJBM1Ü]
y <© #eer / [mgn <©cb] in fall ruyt'jsyertcn
J,°»öcl· [ali'j öebolöcitnoïgbelijöen:
iif,-?»ber [all'] be yegöïienfaU > míjn mono,
ü 'Oben ['^tet/ ban nu tot alien toben],
1  ^ermttg bg'n' ganfi' tot aan ben yentel
ij' bJaatetroubj'totaan betooIfien[rec6t].
^eryeft bij f eer goog bobeu '¡sgeitteljs
'la,.,, [troonen]·,
IjStyne t gíáí εη'Φ yoogyeíjb [opgeVuecnt]/
* tganj [begrgpbejS] aerö?g&j$ [ftegber*
toouenj.
ι ik.
S 3                Oc
-ocr page 148-
«*               De LYIII Pfalt».
■SStcg't gtj ttcrfi tttotc JDanben treSert
[ben teliie] toe mer op btt aero?
4 Φε bosje Die fíjn [af geüecrö]
ban 'graoeöers Itif [nw Î af gevmfcenï
beUtegenfyjtfiers iKbben [gtof]
gebbjaaluban'gmaebersiUcöaam of»
5 ^>ί j fjebben eeît bcrgtft als Hangen/
al¿ een öoof-aöuer/ble baar ooj
tocflopt. 6 <©ç batfe meteitljoo?
'ööilefergi ftemnv [en' tootoeqangcn]:
-ocr page 149-
De L VI. 11. Pfalm.             uj
Ν taaistnaatss: fcíe ugt bet maat'
w&opöctoücE-ËUttfl: berfïaat.
7 <© <£>ob toflt Öaare tanöen Sibben
ïu öaaten mono: <© $eer betbieeS
J^IetufensSicfeiL 8 3Mt fij [bjeefc]
           s
ï* taater fmeftenbe/ toejbjiiben;
pjï faö ben pij! ooiï pcefen [fiet]
°Φ] falfer fyttaübjaatferniet*
2. &íj fußen alg een Eetn' berötotjnen
^ Nar alï fmeltenot ; toetfraootf]:
Ji^-Qft een tyoufeiegi toäiugcboortv
i'fitUenfg S«»' fonn' f"n [fdjijtten].
f° ïöeei eer [men] utnen öoojn ban [nitjfe']
ltt fö] öcnoelr gaas' öoojne firuijcB';
Ja fa« fttj göet ba« 8un Ueten
F'96 mét eenen frojm [boojö-aan]
'; ^aniftftapp/ïfbenbig/ taerflaan«
aJtot tajóme faff (ϊφ [oiegjberbïijbett/
a ?ug begaaft' [tot fgn fatijouö
0w$] fall Rebben aaitgefcocub:
jjafdtae] faU&tj fijne boeten
^«WieniubeèööofenBloeö*
»¿ J^ieö «Der mens ooh fpje&en moet/
c« Jome fall norij bjucgt [befoeten] :
ijj'11;t baar ijs tocij een «©ob geüJïfï
*ç Picoter op Der atrben $♦
1 metizen kinderen.
iP 4              Bc
-ocr page 150-
S4*                 EXLIX. Pfalm.
35e ontoenaagöe [ fíjn gennoerö                      ι
fij ] fijn [tljang] ober míj toetgaoeris :             ,
$ecr fauijten mijne fono* of' quaao.                 ]
$ £>ij loepen fonöcv mijn* mtföaab/
tir jjjtbtmi fítí^imo"] op gaan mafeeit:              ]
tu iït gij tot míjn onfr$ftt onttoafeen/                i
fiettoe. 6 *©ij ^eet <©oö ZtbàOtïJ/             \
oim»aaßtgtjogöffv'elsi€>oe/
-ocr page 151-
De LI X. Pfalm.                  íi9
$9 bat gg' inoogt [ín alie gouBen]
ξ* yegoenen äff tfaam befoufeem
w boet l)un geen' genaöe toef)
»ie boof fugo boerSen op beb jog/ Selah,
J ^>g bie ontrent ben abonb ftoieren/
*n' eben alg De gonben iteren/
o11 Saan be flab geel om in'tronb.
ö <§g fnaat'ren/ fut/ met Ijaaren mono/
f'G&fgtt in ïjaare lippen ftoaerben:
w« benfit] míe t$'t tit 'tijoojt op aetben 4
f ^εϊαφεη felfis fuit ggf' o€»ob:
3clg&J gg aller íjegb'íten fpott.
F «fall ög om fgn geVuelb aanMcben:
*"ant Φ ob/ i$/ mtjn oertreciî [ gebîeoen] :
rV L 3^] <^ob fall mg boo?fiomen Uttfj
^ε <£5oö] Die mg goeb-gunfiig ig:
           _,.
^obfal mg nory beenfefjomuen [rngberg]
,;wjaalV banroefe] mgn'bengUerö.
* ^ir boobfe níet [maait bat men 'ί meet] *
, ξm mgii bou» öet níet bergcet/
J|'fe batfe bom bgn' feragt gaan bbaalen/
uW o^eermgnfcgilötot balen,
bn v fonöe Ö*85*!6 inonbjs [iss] 't bi jc}ö
~*£η gaare lippen rrecnteboojb] /
iu hatomme laatfe tofö [eer langen] ■„.
t paren googmoeö fijn gebangtn:
b^tfe Oan eeitö boen bergaal
rrlgaaten blottit/ en' luegen-taaï.
bewf^î0^*11 Öittigftetjö ban to}ta/
$
;°oerfe/ fo gaan fg berloien/
iii«F ?ö al0 9ecr5ft Í9 beüènö
4a&op/tot aan 'jsbjaerelbö tnb/ Selah.
$ 5 if 3a
-ocr page 152-
»5 3λ ínatf OKtretit btn aüon& fvaícrtn             |
ttr etica alo" be öonöen tieren/
tn'loopen omite fia ö [tieröoft]«.
16  galaatfeftoertieitombenßufh
tir alffe níet tierjaab en nierben/
in tegenfnienen nodj ticüjerben.                      ι
17  jöaar boci) i& lotie örjne gragt/
tijoug roem iß Dpe gurifV [er magt}/
t8 <@m bat gtj míj [fjttr in bit le'oen]
fijt tot ten fioog tierrrerfi geisletitn;
en' mij tot eeitetoetilucüt fijt
ten baag' ató míj be nooö tiefïtob.
t9 'IfefaÄ bij/ 0 gij míjn' fîerfetc lotietlt              ¡
toant €>ob [öe ïfeere toan baar botien              ί 1
fé] mij een fioog ticrtreta [getotf?]/
ten «©ob/ ose míj goeb-gunftíg ísf,                  ι
De LX. Pfalrfu                        ]
-ocr page 153-
De L X Pfaim.
131
I=«=ä
ir^—-^—~+~-r—*—~~t~"~f—"o"— —
l^F"ta5'reTöeTö7~etF"uiaife^ößn)£t"""
Auerb' en'] fgíeet : eygeelitocïj [ï|eere]
föne fcijaetöeit/ of anberg ftoicSt [be Bloot
°er aetö«T],
Cargaros beeb gij fegn"feoUfeffen:
¿ nJ ftgonöt gun tugmrltojjn [mitö în'eit]*
Γ.3un οίε bij bjeefen gaaft gg [Qtcrl*
ÏJ» op te fïeïién/ een' banier?
*öï öijneï Uiaarijeijö lof en eer/ Seiah.
:©? batàgsïiuel-geuefDen [^eer]
¿''«agen Uierben [uijrtbenouuien]:
^tt booj bon' recgterganb uegouüaen/
OToojtmg tocg. 8 <£ob [geeftgefegö
a'JfMbg fijne gegUggegö/
&lallbetguegbfgn: íEijigcmfaU
q ««lern 'fcmete Stieget^ bat
i L%e!] etleaö/ ¿ëanafT ie míjn'
te aJ* mn^ôoefi* [falï] Cfr'ím [fön]:
ίο, riJuoa faH »»ôn' toetí lïoojfdjjjjüe«.
L^ory] «öoab [ fall ] míjn frod-toatrHn
ben]/
                                      J
ïA^i^enfcöoeti op <£bom ge'em
^Dt ober mg gg ^giltfîemî
á* <>                         1.1
-ocr page 154-
ïjt               De LX I. Pfalm.
ti Wk ig 't fcic míj geleijöenfall
tct ín öer (laïi beüefte toall?
ftuíciá't] tute iffet Die mij noclt
fall lenöen tot in «eco η tod) ?
η ©aart gtj't níet %er bieong uijtfïeîBt?
ßorij' traefet #eer met os# fytzt te belee Í
13 ^ijn' ôuïji'fij oras fa noeööereijïi:
iuant ^míi!3cníjeíj;[iss] ijöelfjtiiö.
14 ï.aat ons ín <&oïs uotn fíjn en' ü|Oom:
fa brengt l)i} onf befïrijDtrjS; om.
De LXI. Pfclm.
SB&ïtt míj sattn' ftoog betfefjeijoea'
totje Iepen.
4 5©aitt fiö fijt míjn ïjooa' [mijn Ιίφί]
-ocr page 155-
DeL XII. Pfalm.               tjj
^JKbertretfe: een' ßoogbeiietßte
.
            toafte fïerfîte
m*l bt$ bijanög aengefitgt.
* Centen lang fall ÍS bt jir troonen
itf« [uoeftj beînooiwn;»
|*falî fo't berbo?.gen [tooo?&]
"öaerbluegelen ■ berheeren/Selak.
fc . 6 Jßtjn begeeren
öeiJt QD ^eer toc|) aangeDoojb,
*Ö Bebt 'tetfactl ίηιη beUicfen
,           bie*brjüieefen.
¿ Stfîûmnga öagen fuit gij mete
τ? boen οοορεϋ: en' fnii jaaren
6          ftammtgfparen.
β ^eutoig bUjft gij boo¿ ben ï|eet:
^üttotïj s[Urt(t' er.' troubr beregbeö
0·- bieCemsleijbe«»
fc^o falltS ban ebenfiaag
'J»en naame [norft] Icf-fùigem
w.. tn'bolbungen
*W! beloften alle baag.
* hopen, ι diJBin naem. 3 bewaren.
De LXII. Pfalm.
4*
-ocr page 156-
i}4             DeLXIIPfalm:
ban lytni ontflaat míjn ijeiji [ en' ittfï]. #tj
[ig]alleen mijn' rot3' [gebieben] / 006 [ ijs]
fjt j mijne faligöeijö : míj [tot ] een goog
bertrofe [beretjö]/ ÏenfaIïfagcocteli£fi£
niet fnebcn«.
4 =|ee lange fitlt gijfcijaluöeijöba«
betocñen regens« eenen man?
gij fuut alt t'faam berßegtn blíjben;
gelgü een mntjt bieDclIenö fïnat/
een toanö bie »alt. f $ori} flaanfetaaö
íjtm ban fíjn' ßeogöeöb af te b¿oben/
^otluegen fïrtcfit fjaarsi fjerten gronb/
fö feeg'en teel met paaren mono;
maar 'tí$ ban binnen batfe blonSen/ Selah.
6  &ufl gij mijirfïel'alleen op <S>ob:
teant ban · ben ^ieere Sefeaom
[mseti&all] míjn bet!jäogt*[fbttfiett]*
7  Meen [i<s] M míjn bafïe fïetn/
míjn rjetjhmrjnfiuog bertrecíi [alleen]/
'fien fall níet teannen [immermeere]
*·4· 8 iBgnDîOl/ntîiîV «r[ruíi]oj? #eög [mas*!
-ocr page 157-
De LXIII. PÍMm,              133:
lïîtj ís] te toise mijner htagt/
togn toeverlaat [té] 09 ten ^eere*
9 «6g bolhen öooptop íjtm attgt/
*x£¥t utoeíjetteu boo¿ gern "0£:
sooîî [φ] 'tnntrera Daar tai} toe tolíete; Selah*
»o ^tt iv.cnjeiî hinteren en fijn
ψΜι ij&eíyeíjD/ jaluegenfrhtjn
'δη [all] te hinteren oes lieten/
gefielt] tiïeene tegen-ftfW
Κ fouten fn ooh al-temaal
'tlfs too? te tjûeUjeijb opteígcn*
Í,1 Verlaat' u op geen oterlñfi/
^ΟΟεΓίúniet [al te tof}]
™ teugen roof [inj u uerheegen]:
JJf « al frJjoon grost goet toeftfitet
γ1 ftelt taar op tin herte niet.
:? <Sot fg«fe eens / tmeemaaïjö Soojt' iM
,f tat ín] «èot te fterhte fn. f [meloen];
X <©tikifftÏÏ}ï\}lfviti)t ^eerbi) tij;
*9 fuit elfe" naar fijn ïwrh tergeiotn,
1 hem.
De LXIII. Muía
3^
^CT^ <Çîot/[mtjîî <©0t] ¿mijn^ob fijt gij/
^^fe^S»—-?Ξί|Ξ |§ΞΞ§Ξ|γ E^Ejpiz?
'fall tij fm9jaen?fou6en[^etteV'~ña"Wí""
tojfï
-ocr page 158-
t36           De LXI H. Pfalra.
bojft mijne ftelc ftere / mijn bkeft bedang*
ookjeer na öij:_j^j^oose_tßjf«ge Uvùow
teejn.__3 ^o fagtft^jntoeM^cmin/^.
onvöi jne ftcvfxtí [baar afl¡ajn]ejr^^e|[eer^
lieferet jï5 faanfcfiowUmu
4 IBatit beter ban bet leben té
mijötme gunfre [ban baar boben]·,
, nttjn' lippen füllen Dij [nocfi] loben,
y-j; 5'Mali t>iï mijn leef Daag'feeg'nen \»tf5;
'Bfallnupte ïjanöen [híer op aerfcen]
opljeffen [ %er] in öijnen naam.
6 <á>eiíjR filo mtrg/ttfoett [te faam]
fall mijne fiel' btrfabigb bjerfcem
JHijtt mono fall metlof-lippen blij
tof-jutjtben. 7 -^aoob [übernächtig]
feijns op míjn leger fijn geöarfjtig
fenipeijnftnbjatiier ftjubvop Dij
5 <ü>ij ftjt mijn* frutee toch gebleben:
»itfaïl ontter öijner btueg'len ftbeein'
[tof-lfinaen t^eer] inetbjuegcen ftemm'.
^tj Lbifl ftU mijtte fiel aanfeleben:
-ocr page 159-
De LX IV. Pfalm.                ι
^iJ«tetötedianD fluttmij [alteen]
*p JBaar beef/Die om fiele biaeten
°m ute te tooefhit: Defe motten
lyt tnbeg «rbjtjfcjs afponö tte'en:
I] Ät) fuUcn malien öatfe ballen
F«l» booj öe fiîjîtpte ban îjetfbïaerb:
J'en bof5en fülle« ftj on aerb
*«n oeeie toojben [all' met alten],
ï* ^ori) fait öe Sontng oberbltj
Jn <6obe fijn/ Dien fall men loben
v«btj í)emftoeert;mtt0 [ ban baat 6oben]
5 »Megen-monb gefloten ftj»
De LX 17. Pfalm.
h
5e*
* -Tl ^oitlmjnefteitmv^áñTn míjn Sü*
^btJañb^fcíjjícKtelícfe öeDjogT j£ ^r*
^egt mí) boo? betboofen lagen bíe ftj
^ξΙΙξξξξ
Waai
-ocr page 160-
iSt               De LXIV Pfaîra.
Waai't t'famen-rottett ber booftintotefl»
4  3©ic ïjaate tonge [fjter op aerb]
gefiepen öebben alfa een ftoaesb:
bie Ijaare bittre teoojben πφίεη
SCíijÉt ató fciucJjien.
5  <©p bat tili een ban trijt feïHtijî-pêr&eK
rerljtoü ûe« cubeblethten f coût':
ft j fristeren fnell « iior&' tojeefen níet.
6  ©oûjfecofe t touo?t¡en t j*fce iuerßeil
gaan fíj ftffí fíerfeeiu
©aîifîrftfien fp^e&en * fcaare mcnbem
en' feggen nocí)/ Wit falfe fíení
ρ·5·7 ^etftjn boojtrapte bocfe [lie'rt]/
ftj tytten boo¿ gefokte bonben
aU'g renbetgtonben:
[«Ig cf fíj] 'tbitttierfrc [tûojfarjtn]
tn' 'ttitm ßert. 8 ifôaar <2?oö fcj^ict [fíra
îien pijlfeer ftÇielicS op tfm af:
ï»it fíjn 6e t firaffen enïte t pîagen
oie fíj [íjier] bjagen,
9 §>ü füllen Baare tong' boen glieben
ftiffc tegcitjs ftcfi,; efê een fall blie'u
itte öefe [busi bcrbioeft] fall fíen,
ίο Äeüjeefb fo füllen alle lieben
«ípobg bjerít bebíeben:
jèij fußen fijne baab bebjoeben*
11 ©e tojoom' fal blíjb fíjn ín i¡m tyttt/
en'opöern Copen [meer en' meer]:
οοδ füllen alk bjonn-gemoeben
[tot] roemen [fpoeben],
« op hem, i ftj.
-ocr page 161-
DeLXVPklm,                 *5S>
%vf blijft o <&Gb ín SjjcnS [jâltnj
Ξ££
rfc
ttóefíe fall
op bij i!^fi{löei(ö_fhan_;____________
tct fei) fall alle bJ«f3j^*Hi ,
rz^T' ,L—ryrz^—S—λ------¡τ-——3-
ï*5f9aanj_____________
Ι^φj~oñfeonggteefjtigfte&gñ betfoent
ΙΙΕΙΙΙεΙΪΪξξ
8ij [ t'eenegaar }♦
Mösï bien/bien oí jíjebt tîijtbetÊûjeit/
Jörnen boet na bij/
f7 ïiat &í j [©«r3 ín btjn boojbXoerea
^•l bjucb] tubnan3tig fíj/
?? fallen timben [begenaïsigö]
5^i)neöijtU)fe!Sg0eb·,
lu,alleaeberbloeb],
κ,.^ίΐ fttlí [o <£>ob] ong anttsooíb geben
wt« attetljtigluijö
baar
I
-ocr page 162-
«40               DcLXV. Pfalm.
baar booj men fristenen fall [en' bebenl
<©obonferfaligi)et)b:
[gij bie] ban alle 'saertmjus palen
&ebafreijope[frjt]/
tiv oofe ban alle bte [ baar bbsalen]
aanfeefaberr'en bJiib.
tyii befi be bergen booj fijn' magten·.
[fnj biej met fterent' om^ingb.
8 'Cgtbjupf ber fee/ be'r baren* nragten/
en' tbjoelber boln'teu bbnngt.
                 1
».4- 9 'atoóle bat op 'teijnbebïoont [beraube™
frf)¿íc&t booj Dijn' bjonberbaab:
SÖ boet ben abönb-fionb bij loben/
alsoocítbenbageraab.
to $et lanb befoust gij [ban om fjoege]/
Én'naöatgijöet[flt)6]
gemaakt ïjebt bojftig enbe öjooge/
fo maant gij '¡Ober-rijK·,
boïl biaters [ ís] be beelr beS peeren:
gij ïjefat itaar graan beret jb/
na bat gij 'tlanb ijabb r om boen öeertn]
geteelb [ totb^ucijtbaerheijb].
il <©tj tit bebotljt fíjn" acfeer-bojen/
tir fijneMtiijtenbjecfii:
als gt jt met regen [naar behoojen]
natb?uppenbe boojbïeeSt/
gij geeft ben bjafbomnv bijtten fegen.
12 ''Sjiarferoont gij met bijn goeb/
oonbjupnenbijn' rmolfe-rijae]biegen
ban betr [ί η oberbioeö] ♦
*3
-ocr page 163-
Pfalm.
ujoeftijneiî
De LXVI.
»4»
S¿5ettnetoíüey>enbtc
3 »tappen oïietfto?!:
S..1 e Öu^cleiï [öie fdjgnen]
\'e!^oit:fîijcijî3 osngojü.
¿4 v^t Oiv\ »en fgn bîiîleeî) tttetimööen/
S^nfgnbeöecftt
iaVrïen: Lùie î>aar]tuijf3tgfimt>oeti/
H'l«Sen[upg:\i3eciií].
Pftlm.
De LXVI.
Τ §^£$ξξΕξ^ξξ?ξ3=Μ=
*·'Mitoteóse tgan? [begrijp Der] aer*
&en. alLcf-ftitgetfijnönaamjS ôeerlicfi*
ÖouD't toef) fgn lof in googet toaerï
=-—->-
tlIIPIIilli
ï^T=
--11·! 3 [€ñ'Jfpjee6'tfot€>oöeö [maje*
:?-—±;^^zlz
Ï=Ü
^eer bet
jptfcrjjtcMïcSfjitgg
=*=&
**ttn ] ín all' be toerfeen bijner [magt]?
'Sn bgano faü ög toeijnfenfc' «ten bat om
te
-ocr page 164-
14*               ÖcLXVIPfidm.
be groetfjcijb bijner nragt                         B
4  ÏJiiganjeaer&rtjöfbaarcn&obïnj
fall îsaoj bij neöerbutjgen [t'faam/                    \
ftj füllen öij [o $eer] loben:                                j,
fy loben bgnen [fjeijt'genj naam/Selah.
# :
5   itonvt / brilt be Daaben <6obs¡ aanmerneU' ι
ben meinen mnb'ren [Ijícr op aero]
                   *
[tg] öö een frímcS boo? föne tocrifeert*
                í
ó 31n &¿cegt' Ijteft&g be fee ge&ecrb;
               l
3tlg ftj te boet boe? bloeben gingen:
baar Usaren brij in gern berblgö.
7  ^ij öeerf3t [totg ober alle ¿tilgen]               ' t
&oo¿ fijne magt tot allen trjö/
                           5
0p 'tboln beryeíjb'iien fíen fíjn' ooge Π:
             «
op bat b 'afballíge [nu barer]
                             l
fiel) felben tuet Lte feer] berftoogen/ Selaliu         ξ
8  €>ybolßenfegen't onfen í?eer:                     ι*
«Pe ftemm' ftjnö iofg fy op geftebe«
t
9 ^g maaht bat onfe fiele leeft,
fo bat gij onfen boet totfnebtn
                            jj>
notg nog t met übergeben geeft.                ,i '
to ïBant ggyebtongo^eötboentr«^^ £
gebt ong gefeuerb: en' eng berfotgt
               il
geiy&ment filber plag te interen                   jj
u <6y gebt ongíiiget nett gebjogtt
ii
$ ^toang tttù gij onfen lenb'nen lijbeö
omgojb.i meteenen flrengen batiD. , „
n> \% Φίί Öt&t ben [fyoofen] men5 ieen rp»' ^
-ocr page 165-
De L XVI. Pfaîm.              t43
g ûttfen ijoofbe [t'cnfer fc0aub]·,
h£lxïn eegaan boo? bier/ öooj barent
CT m becbcrfting' [öeeft Wfn' feagt]
¡JJ.31) [o $ecre ber oeerfcöarcn]
"»we&aomOaarmjt sebjagt»
fmí!** ^ll tot öi'neiS ^11?15 [ösojfalen]
'¿rottet b¿anb-offeten intre'en:
l4'S mijn'beloften gaan betalen.
tir hT^öan **ΐ!' "Ρ**0 βορ'ηίπο' be'erts
tfe'le.ínijn mono íjecft utjtgefpjoften
ιΛΰ$ be faangígoeíjb [beeret]
{¿f* fall bíj betí' off ranben ftoSen
clöJanb-nteB ban [goeö] baam'Icnbees
\/Mï 'tcunb offeren met bocBen/
ttf» v0,tti ftoo?et all' te famen aan
K¡$*Φο* bjeef't/ 'tftj ubertrocfeert/
ιΛΗΡ mijn* fiel' ail' öeeft gebaan,
&,,.4«öebbe [fteebgjmet mijnen mottbe/
tu. Popen [na om boog] tot trem:
■¿Wt ís gij [tot allen (ionbe]
löoogbgeüjeeft booj mijne 'fiemmV
Oí, Snoten ίδ ín mijn Ijert [te bojen]
bt^Sonrecljtöaöö gcfpoojö/
ïQ'f^cenftabbniet brillen fioojett*
hU^aat <6ob boojtoaet öeeft mij bergoo^î
i¿l}Ífft geluijfïetb na mijn fmeenent
bú,!®obfíj in fegen öoog-geeetb/
\\¿¿M ngebeb niet öeeft berfleben/
^i'inegunfïbanmij [geöeerö],
8 tong«.
©e
-ocr page 166-
»44              De LXVII. Piàlm.
a VjBiOïîbegenaïiig'onsi/eu'fegen'; ba*
ftíjfiinaanftíitjn ronfujarsiι bieñnvSelah.,
3  <Θρ taimen[íjier ] Oí»aerb'bíjn'lbÉt
4 Dat 'tbolß [berr eir tuijöe] bij o 4^Dj
': ^^^±^Ξ^^Ξ^ΕΞψΞΪ^0
jenmuegen fiítli tnijjue^b berb^ueg^
en't'tüoffíjtijolitíífii/
©an bat git 'tbûl& ricfjt goetertierem
be luijfeen Ietjö ou aeröen ijiet/ Sclah.
6 <iB €>oö ftet bolf» ontmoet bij bieren:
bat all fiet bolk bij [blijtig]bter\
D'aerö'fall ι öjucfjten öjegen;
Jobbte geef ong fegen/               φ'
-ocr page 167-
14Γ
De LX VIIL Pfalm.
ßnfe€>oö. 8 Notfall
eng [nocif] fegen fenöen:
bat Imn 'gaerojijÊfS enöen
V¡|eefen [ober] all.
·· licht«, i. zijne.
Pfalm.
De LXVIIL
1 ϊλΙ^ξ11Ιξ|ξ^Ιξ=§1Ρ
fcftfUenraëten/ en'iblieïientioo?fijnaaiige*
fef^t. n, í3er&¿pen fttltfe gtj fo üdht
IÍÍlÍEÍpÍi|ppíl?:Í!|¡
% roo& teojö toieg gegeben; gelp al¿
JtoasjÄtoooi {jetUier "fall [trott] öer
|^oi^eioöfcn[{)ier"] boe? (éoiJejS aei'frnü»
'""tüteu, 4 ΦοφζαίΐΓ] íqoh« (uilen ùiija/
Φ              Uocj
-ocr page 168-
op Ujucßbc (lichte«.
5  £>ing't <©oî>e/ finget fijnen naam/
beríjouget íjem; ïjem bie baar quam
op 't Ijoogjl' Becöeem'lcn tijbett:
fijn naam t# ^eer/ bie^ balkt tocö
ïMOi fijnen aengefiri)te [ποφ]
in bltjbfrfjajm u üctiiltjöe«*
6  ^tj öte oer toeefen ¿aber [totft]/
ber bjebuten gaar rester [ip];
<©ob fitt [ín fijne troonen]
be toomng' fijner Ijeijligiïegïr.
7  3,n 'tOunfgeftnnCöerüjutötöaaröeöbJ
îioeî <fi5oö b'eenfaame bjoonen/
<3ebocib* inboeten maant Bü b¿ij':
bocfj be bie'erfpanntgc [boet ftn]
bcbioonen bojre [fteben].
ιΡ·4 8 %\g gij beo? bijnen bolne toagt/
o <©ob: aljö gij [fa Doog bcröoogb]
öooj 't Xaotftt üioub quaamt treben/ Sclah.
9 »©oebaberbe 'tgants¡aerb¿tiuf-[bal]
ja boo? €>obg aanfc&tjn bjujjten [au'j
oenemelen[ban regen/
en'] ,f>ïjnabefe [Qoogerotj'
Uiag] boazbcnaengeficijte <£>oboY
toooj $fc'clg <í?ob [berilegen].
ίο ©en mtlben regen ^ώΐgij <Φοο
toen ftojten in groot oberfc&ot/
btjn erfbeel/ watt ban bjcogte                D'
-ocr page 169-
De LXVIII. P&lm.          i#
»*tsQbebefï/berquicfet [btrftôoenb]:
11 <©Öu Jjoop bie ïiecft baat ín getoosnb:
? 'pab [toan «rjt ber íjoogíe]
seot flrjt öen armen toeberegb
Γ°°ΐ bi}negnn|r-Uielbabigl)eij&.
»* %έ #cer gaf ftoff mnfjjjcfctm
^uttrötr boobfcf)«pfreten [ie] groet,
»3 ^'(jetrfríjaren fcomngen fön[bloob1
«Plutôt/ ft} fpn gclöcBen;
^ίε tintín bleef öcelbc baar ben roef.
â <®f βΟ fdjoen miböen [in fcet floff]
j%'tponBea&abb't gelegen/
gftól'tgfj ebtnUieï [infrinja
J.l5tJblues'Itnttmt butjüe [fijn]
¡^tfüterotoerflegen:
^tbjelfter fceeb'renftfn [geblocijt]
,*« gelen gonce [fön geU?|otijt].
1* Wanneer nu j<©eb] almegtig
£ Koningen toerftreijbe baar/
£ erb gij til Salmón t'eencgaar/
8tijjS al^ fnee toitbjagtig.
]δ Γ &t'et] Zafana* berg [í£j een berg <^ob|S:
pn berg boíl níigpen [eene rot5                     *
f] 25?.fanë berg [ten jeone]♦
Í7 Jfôaar gtj genrun'nbe bergen notQi
^tfpjtng't gt? oní ben befen toet)
•:?Seert Φο& rfönerbjeoue:
qS baat δε ϊ|εει· jceebjSUjonenfaU.
Ιγ C>obíS üjaag'ncn fön beel in getall
,^l buijfenb eng'Ienfdjarem
'n«î)un [uiajl Φοο] be f eer raltom]
€> a               te
-ocr page 170-
148          De LX VI IL P&lm.
te ^>ínaíj in 'tíjegiígbomm.
19 €>$ fijt om goog geraten/
<5t) bie be bangenife' [ber oer b/
ja felfsQ' gegangen Ijetit geboerb/
tu' gaben [Hebt be&omen
biegg] jjebtboojben men? ontfaa'tt:
ia bie bjeerfoamríg [toeberfiaan/
bie gebt gij opgenomen]/
om bij €»ob in te tooonen [ftaag],
20 <©ob fg gefegenb alle baag/
ijg fall eng oberlaben/
<ö?ob [bozber] onfe faligïjegb/ Selah.
ai [31a] <©ob [öie ig] eng [toegeftgö]
ten tfi?ob becíjeglgenaben/
3P.Î <©o&ígbg <©ob benotet [ín noob
_ ηοφ] eeneugt&omft' ban beboob,
2í €>cb f al ben Soup öooj ¡joonben/
ban fgne bganben boojbjaar/
en' oo&beníjaartoppban bie baat
boojbuaartín fgnefonben.
11 33e ï^eere fyjaS ugt 25afan fall
ÍS [bij] roe'er beengen [ ober all] :
'lifaü uijt ber fee afgronbeiu
[bg] bieberbjengen ♦ 24 ^atbgnboet
roo öbertoig fin«' in 'jsbganbö bloeb/
[jafelfjSC betong' ■ ber gonben/
[3ln t bloeb] ban tjber een' ban bien.
af jilîen mögt 0 »©ob bijn' gangen fíen
'ttoelft] mijns «©Obs gangen [bjareit}/
ugjiîjï üoningg in get Deglígoomm.
26
-ocr page 171-
De L XVIII. Pfalm.             H9
?6 ^e fangerg gingen üojeit om
"fcitna 'tgefpelber fnaren;
í!rtmtbbentoasíber maagben [rang]
l* bomben, τη Hooft ©oö [met gefangj
pl*8aöerö: looft bendeere
l,s^uie]\jaiiffraelöfontetjn. -·*λ
î8 ^aar heeft oofe Benjamgn bt filehn*
«^n obcri)èer5t [ín eere] /
¿3*] 3ubaajS ttojfien/ftaare frhaar':
ri T^«Won0 tifien [toaren öaar];
             4p 3
fc,°e fagmen Daar-en-botten]                       \.
■3 geptaltifje tto^ften [magt] ♦
ff *Btjn <©ob heeft [befe] brjneferagt
^W.cii [ttan baar botten]/
ϊ5^ fae&ragttgt [en' uefenorht]
5^η gij aan ons ¡"hier] hebt gettijotfjt*
¿2:3nbgn' [gettnjbe ttloeren
f!}] tempel te 3eniijflem [$i«c]-
ffifter δοηίησ bij [ter eet
^S groot] gefcöenfetoettoetem
rL25efíraft ben fptef-ttoerenben {joop/
CTttaft] öer ftieren rfamenloop
£ Mueren berttol&'en/
¿ntt bie baer trotzig henen treeö
j,?1 ftltter ftic^el ttjerfe [befeleeb] :
troeft [ttan utjt be ttjol&en]
3' «oir&en Dien te 6rögen lufi.
fö ©e ttojften uijt egtpten [feufl]
rt5 'tillen hcr'ujarS feeeren:
jffiïï] J!t>o?enlanb fall [oofe ín hoop]
t¿'' Öanbenftrecfeen met toe-loop
l<6ob[ben ^eer ber peeren],
Φ 3           33 Φ9
-ocr page 172-
«JO             De LX IX. Pfalm.
33 Φ$ lonít&njfteH » íjítr beiie'en/
fttig't<©oDê: looft benotet [alleen]/ Se!ak
34·[^mt] oie tan oube tgöen
rijo οφ ber geem'len ijeem'Ien: ftet
•tiöfäne fîemm' tste bonberftluit*
35  3HHlt<©ßbeö Kragt beltiben/
in $ fr :el & frjn' öeerhtM)e"ij&:                     ;
fö«' fîerSt' [&] in be Iocßt [Uerf^ep],
36  <© <©ob mj fgî te îMttfen
gij ffirtîd <êob î b« tjegügleeft:
îsie öragt en· magt ben fcolue geeft:
<$oö inoet gefçgenb toefen.
1. eijnsr. ι. cp aetden. ; .niitj dijne hey!igJomin«t!;
J'                                                                 -------------------------------------------                 1 1 -^
De L XIX. Pfalm.
aHÍimÉ¡II!iipilf
____#efe mg 0 <$ob/be toatedrioeb^f f g?j
biegen (Igin/baar geen gronb too?b bernoi^
"oui baflt te fiaan/finS ίδ [ten afgronb] ne[#L
'ß ben tt^u'tjrieçt^torjuja^en geöaaj?^
öe~ftwm$ttft wöooogbloeienöe" terfoÄ
-ocr page 173-
______JDe î-2f_l^—^1~           
i^^Uêîijtrouptji moebV rtnp'jcejtá ¡f)eef|
^lfrfyaato/mgn oog beitorjfct ban op mijn''
^oote§0gcin
fij^e ßent bie mg Ijaten onbebatftt
'/h ?^ öeei tnetr öan83ϊ °P mijnen ïjoofDe:
j, "°*δ bat mg gaern toermelenbe berocfbe/
rftlt t'otirecgtmg bffrrgben/ Hrijgeit maßt:
r «ebb ts bau betaaïb fnecft op fjet enö]
^Jlttra^ niet gercoföftebfa [níet gefielen].
tl,p9[fïjî']o<j5cb[bie] mijne öüjaanmjb fient;
? ''HgaêfcguiDeniiöDgnietUergolen.
l^m mfjnf t toiïl' ^eer/ber gectfcyaré[$eer J
ta*&t geen' befcgaamb toan all οίε op bij
κ
          toatíjten/
^mijnent bjüt en maafit tit na bi] trarijten
¡¡Krols 45ob/HíetfcFjaamroob [immermeer].
κ ©m btjuent teilt* jo toojb if$ toet) befcfjempt:
fcyaamte berfit imjtigs aangeficgtg aan*
*             ftfoOMüeJL
^3&ben [gelpfi aliS] mg'nê b?ueb'¿ento¿cmb·, ιΙ>·<
u0n moeberg fiinb [teilt mij toooj] uytgeemsi
ponteen],
k ^ê f«cf>t ognö guija ïjeeft mij giflonbê fut·,
^ KÖimu baar meb' be fcftimperjs bij belajten
^ [nuj op mg', u 3,6 gebb gtfrpieyb tut
<# 4            [en']
-ocr page 174-
ifî                De LXIX. Pfalm.
[en'] mgtte fiel' [öetnebcrö in 't teerDjiet] ;
en' Dit ta mg tot lafteríng' geíteerD.
iz í¿: et eenen facS gebb tö mijnïiïeeDenIatetfi
botíj ben Öu/t Dteg tot eencr fpiueß' onteerö.
13  ¿fnjjortenmnng bit aan Der poojte fate#
'3äteo?D booj ei lieb bl faijberiS ugtgefdneö&\
14  Φοφ gebb Dijteer mijn' bebe tooojgeD^
gen:
Φ Φ0& De tgb ban Dijn goeö toelbeöagen
[is] in De nragtban Dijn' batmljattiggeijb: ,
Ueilïooit mg [ ï?eer] in tiomu bgnë ÖcgW
[Öoojtmij].
1$ ûutkn.ij/ Dat in níet ne,erfúi&' «rjt ü«11
flpe:
Dat ίδ berieft ban mijne ïjaterg fij/
en iiijt get Dien Der tenteren [ontiugSe],
t6 <0y bat bc ftrcom m et grooten eberíoop,
míj níctüergolf /noeft D'afgronD mij üerílín¡Jf·
tiï bat De feuijl [Daarin in mg nu fcinbe]
jiictoüer mij fjaar' fiele toe enfiroop'. -,
17 Berguojt mg'^eer/íuát Dgne ganjl [alíete
ίο goeberííer: fíet mg toefj aan [ín fojgen]
naar 'tgtootgetalbanbijn' barmfjertigge'eti»
18 3®ílt bgnen fenetgt bij n aanfcgíjn níet bef'
bozgem
3©antmg 1,0 bang' berfjoojbrng/ fnoeb/ \9'
[ 3a] toenb/
bg' t'mgner fiel'/ en' bííltfe totg bebjgbem
toerloft míj [ír^eer] aingen Díe mg bemjben»
2oi«gn fiuaab/ mgn' fcganb'/ en'fcgaam*
tsbgbeP»enD:
5CCJ og ίο jraan au" mgn' Befírgbews [fot].
-ocr page 175-
De L XIX. PTalrn;             - f55
11 ^maaîî bjeeSt mg 't Sert/ De fmert Ijeeft
,t
          mijberftonfcen;
«iüariït na bie mij beklaag/ ijij iflp er niet:
^troûfïetjs felfjs/îsorïj ïjtùbê geen' gebonbett,
f? jt>íj gaben mij tot fptjfe [níet ban] gall ;
'« »lebben mij ben bojft gelaafbmet eDicö;
a3 [<©iepl fall ftaat Dif3 Ijun toefen ate eert
ft
           [\jjee]-frric&.
^atboojipoeb ooft gelp een nett ten ball.
H l^aar' oogen blinb / op batfe níet en fien:
,Qi* fuit gij ftaag Jjaar lenbené boen fdEjjicaert.
p <ïnet obec öun bijn* ongenaab'/Lmitfpien]:} ρ ,
Dt bjanb brjng toojng laat Dtefe tfaam berfïrio
aen.
ï6ï|aartooonfijbJoetï: gaar ïjutten fonber
todero.
                              (geílagen:
;7 H»aiitmenberbûlgt ïjem/ bien gij öabö
Ftfî Salen ftj be fmetteu op [en'plagen]
rjin Sun bie gij boojtoonb Ijabb ¡jji er op aerb]„
*8 ï^oopt t ïjaare ftraff t öaat' fcSulb op
fcljuio [ten bloufc]:
}$$ΐ laatfe niet m bijn gerecSt'Setjb' Samen.
*9s>ij moeté fijn gefrüjabb uijt 'pleberes faoufc
^tij toojben 006 befetjjeben metbenbjomen:
30  JïïaatboeöiBbenbebjufet/bebjoufb' [boíl
*9» Seijl/o €>ob/faU mij om So*g boen rijfen»
31 [ngiv] €>oöe0 naam fall in met loffâg pjnfé":
^°6 fal luijem groot manen metbelijö.
« <&at fall ben ïfeer meer fijn bá ofy cffiaïf,
Sfgoojnb/ gettïautob, 33 ^'ootmoeb'geLbaas
beneben]                <í¡> s             
-ocr page 176-
<f4               DeLXXPfaîm,
feit fulîen't ríen/ en'bltjb ftjn[öcftnt ïjalf];
80 bit <í$ob treeft/ οαδ fallutogerte leben»
J4 HSKint ^d^ beröooit 'ΐ&οΐδ [bat] eUenbtë
[leeft];
Kfltí)' en berfmaab fön' fiíjamele geüangen".,
%r «©atpcmel/ aerb Bern ïoemen [met lef
fangen!:
fcegmrçefee/ en' aUtoat baarínfttseeff. lt
$6 l»ant [fjetíje] ^ob [bíel^íjon nemêfa11'
in fíjn beßoeb/ en' ^ubaajïfteben feoirtmní
fobatmen baar fall toonen [ober all]/
jíj fallen bie tenernfbetlbeijoitoen»
57 <©ß§ fallet faab ban fijnt fetjnaarg wee* ,
fct'tfflairçeïanb] aîg tot gaar erföeeltoinneii»
fean («lien ftj feie fijnen naam beminnen
baar toonen [begb' ín alle bmegb/ tn' bjeeb'];
De LXX Pialm.
feemt ©eer totinfjmt gtflp'inbaerbe. 3 ^
tïit befrf}aamb en' frgaamtoab Ujeröe/ batíj^
namtjne fíele ffaa.u.£Iaatf aerßuigjü/ms^
-ocr page 177-
ν __De L XX IJMähn^____¡Jig
s l«teerenjiíe fiep bj5]uft«un_ mgnjnmaö,
g-.'jgoet gen tot loon ban paaren .fmaajb/Jñe
feggen/ aerílíngs¡ Beeren
at &*< öö fouSen/ tfaam ín bg
» ecÖuegb fijn/ en' in bjuegb ontfleßcn/
St ögir îjegl-Uebenbe fteebiö fpjeaen·,
c^at Φ00 feer Ijaog gepzefen fm
^otyi&benarm/ ban groot begoeben/
' "öoD uomt rmgbjarg tocg in blgt
JJfl L&te]mgn' ftuipv míjn fteglanb [fg't]:
'«tollte ïjecre niet berteeben».
De LXXI Pfalm.
fe^^fal %!3H*H!imet,L J&tf$a!^ön»·
¿^Ël^ÖL^i^l^^'^m^ticlie^^be^
feafoisn/ «r biut.mjtûjtf) bttytjïttn:
-ocr page 178-
U6               Be LX XI Pfalm.
iiiîiïUfili
« vuüt mti bíiit nnie bleuen/
toiit míj bijtt ooje bícDen/
Wüt míj ín bíjne ftoebe foaren,
3  Jbíjt míj een bafle ficen
cm fleebsf ßaar toe te tre'en/
gtj bebt belafl míj te betoarctt:
fo ûat so mtj [míts¡ oefen]
ten' tot5 en' toefï [tout toefen] ♦
4  Jfötjn <tëob tutS míj uíjfsi boofenι mag«
uíjtbegtoerneftbenftanb/
en'oegbetbmc&eriM W&tit
gij fijt o aftob baat ín op toaríjte;
míjntocbetlaat [en' eere]
banmíjner juegb aan/ ï|eere»
6 3h fíebfc gefhtenb op ι btjn bermogen
ban '0mcebets¡ lícfiaam aan
gij bebt míj [gan? bclaan]
uíjt'íímoebero íngetoanb getogen:
bij [fallib] rallen tíjben
boo? mijnen roem [belijden]*
, τ, 7 StljS een geb¿ot&t geheel toanfcTjayetl
bení&banbeel'geacfit:
maar gij fijt [i^tcr] ín firagt
míjn eenig tocbetlaat [en' toapen].
8  JBÍjn monb ftj baagltcBg [^eerc]
bollbanbijnlof/en'eere.
Wilt míj ottb ftjnbe níet berfienen:
tïorft en Verlaat míj ntct/
«ijs míj míjn· nragt ontbueö.
jKiö*
io
-ocr page 179-
De LXXL P&liB.             «7
J° J^tt^ mijtr üiiatiöcn aj? mij ffttfiett:
w öie míjn fiel' befpieben
Hm tfamen als taaOflieöeiL
ll &ii feggen: 43oï> tout Dem öeftoijSen:
Jjöïalg'toem/ grijpt fiemtoïij/
«ant ntemaub fiaatüemtrij.
1:1 Φ <©cö tont níet bert' ban mg togaen;
§9 o míjn 45oS [totitgoêben/]
^l t'míjner guipe fpoeben.
Í3 ^at bic op mijne fiel' bcrgetbtn/             χρ.4<
?*ft&aambte níets gaan/
£ie na míjn'fcgaöe Haan/
D«>tc6t met fmaab/ en' fdjanbe teerten,
H 3&ocíj tfc fall fleeböberbeyöen/
tn'allbíjnlof üecbjevjöen.
Î5 íBíjn mono fall öijn' getecgt'geijö [reemf]
Jfi' öijn' berlofjintf [(laag]
»lenallebaag:
6 en meet tocïj geen getal [te noemen] ♦
Î6 [Boel)] fat ín bo?Oer -tteben
111'S Beeten ©obg fletugeoen:
jWttn aan bíjntecgtbaetbíg » toefen
wtëgenenfien. 17 <©9 .
0 Ifeer míjn] ©ob ïtebt my
.£»η mijner ittegö aan onbettoefert:
e.tallnotf) ten befen (lonben
öÖn' bjonberen beriionöen.
*8 3afelf0 tot aan ben ouberbomme/
lt«atgfe,n&aare[fiet]:
                               :
o<U5ob
-ocr page 180-
IJS              Dü LXXIPfalta«
θ 45obberlaatmg niet/
ïsoai inben nageöiwgt' allomme
[hocíj felfö niet bollen monbe
feeep'1 bgnenermberfeonbe»
[Φοίίδ] bgn' ftetBte [Öebbber0eben]»
»9 3abgn'gete$tiflgegD
o <6ab [fe] 8003 berfpjegb/
['tisT) groot all bjat gg gebt bebjebeiti
j* {brie ís¡ [ban algelg&e]
o «öob totfjbijl«* geignes
2,0 Φα bíe mg öebt beeï biucfcjî boen fcljeubtf
beeltegenfnoebg [geleerb]/
botfj gnfgt üje'er ge&eerb
[en'] ftebtmg'tleben [ηοφ] befioubien:
ja mjt ben &ugl ber aerbr
gerucnt/ als go bie'erfceetbe.
at ^gfultnvtbrgrootnegb [ηοφ] besmette
eo&fultggmg[o$eet]
berttootfen [meer en' meet]
aio gg nu baeberom fuit Beeren*
il 3JÏ» fal op 't fpel ber lugtett
't lof bgner bjaargegb uijteit:
5ϊδ fall bg' fingen baar-en-bobeti
o «©ob/ op't 3gter-fgeU
ggßegTg'mWrael.
α3 jBgn mono falbfj met fingen lobent
en' mijne fiel' [belijbenj
bat gtjfe quaamt bebjijben»
»4 ©an bijn' o.ere$rf)etjö baat benebt» r^
-ocr page 181-
Be LXXII VMm,             lf£
feHtnfjne tange [tfaag]
««meloen alie öa^g';
sant frjjaamtoaö fíjnfe tof9 gebleUeu/
'Λ IJjnbefcfjaawöäeoofl&e»
"« na mijíí' fcijabe fton&eii«
s hand. i dij· j hcijd»
De LXXI I. Pûlm..
>V Crgunt bi feoiîtng ögn' genc|)t£ e^5oö:
. *οφ [(Hegten]·, α Φρ bat &ö [op ben troonf
^OÍb^fíííto^jSe^t|tt6|e^e:^^Í3rmeír
Ü^öefiSetjb» 3'^gebergte fyeng'öen DoISs
q^c: be^j'leng'recf)tia§cDÖ.
5 ^ii fall beü boïfes öetbnic&te ernte«
Fecïît «legen [aan eiib' aait] /
5eS ftjjaavu'ïeü fcinberen Defcßctmem
«Λ
-ocr page 182-
;£β             De LXXII. Pfalm.
en' bettbetöjuciter Haan,
ί SöfuUenötieïrbieïsiö iîjttfêrt
folangöefonn'[ín ftragt]:
fo lang De nune bluft tn toefen/
bau geflacht tot geflaefit.
6 $ö fall af-baïen alé een regen
tip 'tafgtmatifce grag/
ñU mefeüng' Die 'éaerbn'jSé [toegen]
Ïbebjupt/ en t borM [banpaf3].
q SDebjooin' fall tn fijn* öageii bloeien:
ïieb?ebe[fall] baar bij
ín obetbloeötgljetjs [eengroeten]
tot baar geeir maan'meet [frj],
8 ©an fee tot fee fallinv ooft Uienbett
frjn' öeerfffjapptj' [tn' magt]/
tn'ban ben bloeb tot aanbe enben
öes> actbtijfté [fijne uragt] .
o [«êelfsfj füllen bfe ban bet tooeftgnett
pem boetball boen [tn baerb] /
ooft fal be btjanb [met ben ftjnen]
'tfltoff ïetften [banberaerb].
ï.5' to [$em] füllen [groot] gcfcfienft&efianöei*
'be ftomngen berfce/
be ftontiigen ban ¡bert'] ejjlanöeti:
eu'ötebanZtbame'c/
be jfôooj fall Rem gcfrfjenft bereeren,
it φειη füllen Díenft [en' foen]
ooft alle fco Ungen [en* Reeren]
tn alle fiegb'nen boen.
η ^g fall ben anntntotDöebio'ö*» ft
-ocr page 183-
De LXXII. Pfaîm.
S^fríjínJiUfDíníbfífí]: ·
?» uenbet-^ufStenfcierm 'tlíjben]
f^ geenenfjuiperljieft.
Î,3 #i) fall Den untgcteerbcn fparen
WoefttgenTbrj-frianl:
Pö fall öc fielen ooit bebjaren
8*n ote baat fijn belaa'n»
b· ^i) fal Raar fiel [uijt mebeöcog:«]
*eftoe'"nta»oj lift/erf fcragt:
J°* fall ftantbloeb ín fijnen oogen
'eec öterbaat fijn geacftt.
Il €n' bij fall leben [mei berblnben]/
^nfcijeniröem 't Ïlïooj^e goitö/
£«« btDöe boa? fjem tallen tijûen:
^n fegen'fjein « beelboub*
J,6 «en'fjanbtïoïïfiirone/ inber atïisen
ρ 'tfoppbetbergenfaU
'f'î'bmrljtfa ruijf5enbe boentoetben
je iüüanon« [gefcDall]:
"Q« füllen öie ban uijt öe fiebert
Woeien [all' te faam]
,ls gra« bet aeröen [ftier beneben],.
17 «Beubj-buijtigi« fíjn naam:
^ijn naam/ folang men fomr bejegent/
Ia11 groeten feet bjucfttbaat/
¿oolfien futten fijn gefegenö
^oem/ooii allegaar/
^» fall Ijem gelucnfaltglobem
•Î? ^elonfn M r«tot Iflf-fiul]
^ab [onfe"ÄiöVf éerTöaat boten]
-ocr page 184-
ï6î             t>e LXXIII Pfaka.
6e<í5obbanWraeI;
ψ i Me alken [fa Boog ge^efen]
beel'tuunöereHueleijD.
19 ^genb moet De naam fteebjstoefea
Banfnneötedicfeocöö/
cos fall ï)et gans begrijp öer serbes
¡"^fip tgla«3 en* tttt
ottàuïîi [ia alle bol&eijb toerbtn/
βφ] amen/ «tmnfrm].
HET DERDE BOVK DER
PSA LÍ MEN.
DeLXXIIIPfalm.
______*_             _ ν
ii^të toeïj gTratJJ^ffoeö'JiutiLbie Daaf.
retjn fíjn ban gemoeö, 2 '^iuatf feer na bij
bat ís [op'tglaöbe] met intjuenboet gefreut
fielö ßabbe/ t en fegilöe fcfjter nietjS bat [mifi
-ocr page 185-
Den LXXIII Pfalm.             t&$
i^o loop 'tirtjjaajï bola t'í jb'ren piag: ate i8
Γ—-4 ^r^^Srr&rS—<■ ■           : —~ ~ ■ : ■ ^
^boofentyebtfàg,
jL^aar i# geen fïricS-banb in fiaat' bstô/
*mt Jjaare èvagt blijft eöen groet«
'¿ij*ij fijn in geene ftoarigijeben
tji^lt mengen [frier ueneöen]:
' wojben niet [berbaïgö/ betjaagb]
''*tben gemeenen man geplaagö.
. «9 bat beftoGg-meebfiem entgingt
* eben aö ee η ¿alfbanb [btoiugtj ♦
? ^aar uogen ptnüen wijt banbctfc
ytl herber poogen fïj te tracïftcn
^tifci^ tíjsijtóca gconö^5;;t§teH.
? S>i) Relient ongebottben aîm/
^quaaöenfcjefeen fti mtt fmaa'it:
L} lieben [met een tcat$ üer toag]
Kbjbectoi)f' ai£M; sin Daoa.
l Φμ in ben ötmel fingt Baarmoitb:
*«ar' tonge bjaafr ou 0aeröcij&jS gtonb.
ti« ^it0 fall fijn boÏKficöoetUwriet niesen*
,¿' ttoatec falmen ßun uiltöjucben
fc^becbenöboIL u^ijfeggen aodf
fn0c fattóe <¡3ob bit bieten tori):
£u' i>aar oûb üjetenfröapp [in frfltjn J
"*\ Ôoogç tg öen Jjoogjîen foui
ta £>icfc
*.F*Î
-ocr page 186-
164            De LXXIII, Pfalm.
á>íct beef fíjn gobloos·, en' [naar Infi]
in ocfe bj aerelb tuelgcrufi
ftj floopeii fcöatt. ij 'Ser goebertronbJett
om níet fiebb t& 'tiïert retjn geftomntm'
míjn' fjaitö ín onfcftulb afgefpoelb,.
t4 <£n' dagen bagelicHô geboelb:
jamijn'hafltjötnge [bcgonb]
ten elften bjougen mojgenlronb»
15 ¿f>eijb' in/ tit fall in con berflaan:
fíct 'ßljabbmíjttDubJ'lootticß baar aan
aan bijner &tnb'ren flamm" gequetetn
t6 <£n' mcif fo bacïjt ia fulfiö ie toeten :
[maar botíj] fjettoajs mij felfji [baar naar]
in mijnen oogen altefmaar.
17 Sot batifttoag genomen tot
ïjetïjcïjligbomm' ban [mijnen] <tf>ob:
€*t iS fjaar tt'jnb begrepen Ijabb*
t8 <önj nebtfe miß geftelö op 't glabb':
gij öebtf ín tooefttngen boen ballen,
p.i.ytç ï^oe merben ftjfo gan3 met allen
ierbjoefling' ineenoogetibUtn?
ftj fijn bergaan/berbaan booj fcijjicB.
20 [$ij fijn] gelijö een b?oom [gejlaafit]
na batmen baar ban tg ontroaafet:
ïjaaraanbeelb ï|eer [en fefto^nea toaan]
fuit gij ontbiaaenbe berfmaa'n,
ai ï©ant als míjn (jertbegojl tefutjrenr
en' bja$¡ gepjititelb ín míjn' nieren.
%z «©ρε iuag iß gan3 uijtfinnig [éter ] /
-ocr page 187-
6 T         De L Χ X I V. Pfalm.             j6|
^«nabtî íh geeneftenniíj' meer:
j* ^^ baaz &ïj ató een öoinm bee:
*3 $u[ben]iK?teeö!3 bij bij [in bje'ej:
^j'Bebt míj bij öerr Fjanb rrebaat«,
Λ Mi\ Icijbcnöe be»02 lijnen raab:
j nmij baer na met glaste firoonett.
'fe, ®ίεη Öaö&* ίδίη Denöetml [uJooiien]í
i/'lÔieïtmetDij níet [fuer] op aero,
κ íteijn bleef? befaieeff mg en' mijn fiert/
Ä] (©oö be roí?' imweftttteti [t£¡/
teu'ajeíícíi míja' erffenif?'*
jJ 3© mit oí e ban in'; Herb lernten fiet/
J> S -îsîî tori) t'eenemaâl te' níet:
ajifraeienbefa-fitit «ii ineren
J«te/ Dteífíiíüü Dij Doerereü»
ς ^acft bit vuejt iß/ alö bat fjet míj
S^ob tí ïiafcenoajöaatfij:
m] <j5abi[baar] ík míjn'¡jeep o«îleII/
*«at t& all bíjii boenberteir,
1 rechterhand, l Je Heer.
Pc L Χ XI V. Pfalm,
jb^___Äarom o <¿?ob betÇoot gij [οπή alj-
¡s5>· fall ban bij» toojit[-jiftaûeíteoe»]toaiiê/
ι Un']abet 'tbeebauöijnetueijöe [fmoBtn]?]
ι iöêöeiièt
-ocr page 188-
iS6             Den LXXIV Pfalm,
—±.*-j
% 4ï>ebeii6t£geöen&.t]aan byii' gemeente iûfà
^iegtjbanot&gbirtoojbenljebt/ [en* to^
tat]
gtj tierlofî be rcebe bgnec erbe :
[bat] Ztjct'g bergbeek [ts bjij ban berber^
fcaar ira« gij [baat gij] ïjebt ingetoaenb.
3 ©ergeffc brin' îre'en ten eemm'gen berbeffy
fce bpanb Ijeeft ín 'toeijltgbomm [en* totjbenj
|jet allgefrJjeub. 4<©u&b¿uHf bijn' befrrijttf17
int miöben banöe $\mt$t bi jtter χ erf:
[5©aar] Bebbtnfij Baar teerßcnen geboub
tot teellenen, 5 ©ρ batmenftbaarsenbe
ïjoeelnbanijunbeötjlebertoarfStoenbe . 1
[en' bjeef] om Jjoogop't btc&te banget ßoti** |
6 Jhtgati&en fijt met bijlen [au] ombert·/,»
metgamenS οοδ gaat' toeruen fraij gefnea£li/
η [&o batf] in't but jr bijn geíjlígoó üertt^í,
en 'tjjuíjs'brjno" naamsf outgcíjlígen ορί><* ,
8 [fîocgjfmetten ftj in't íjerte [frout ttíttoVl
[Hom'tjlaatf ons¡ t'faam getoclöelitöbero"1'
ftj gebben gier 00 aerben[Daat-en-üoben h¿, ¡
totafj] berbjanb be t'famennomflen <0<Ρ*
tí.« 9 45n totj en fien onf teec&enen níet imttf
οοδ íffer geen piopíjeet meer [t'befer ttii&%
tioclj' geen bij cito bie toeet íjoe lang['tfaU W*j,
to ^oe läge fall be bíjanb Iaflcen j|eer. ·*' \
<£η' bij ¡ten naam booj eeu'toeltcfí 'Uerfma^/
11 iDaaremetocg toilt gij bijn' f)áb [nu]='e£l
tafelbet'ocß bijn'recïjternanb [aftueercnJ ,1
rwclif' wijt Win" fcgoob [en] boetfe ti^U')
toergaatu
                         v- ¿u"
-ocr page 189-
.           De LXXtV Pfaîm.             167
I toi^raât ^ tÖIe te) m*'n feonfttff bâ ouöjef-
ï jíj ûîe onji Doet m 'tmiööftwn DeraerDé CÔcïï
'' η i!1 [geluffe* en'] falisbeijo getuerDen.
Í 1* ^ooj ûijne fcragt üerueeiöe gij öettwen
1 ^^laaftcScw^aaBtgjjop fïnsoonttiîeen.
1 * ^en tualbíB-íiopit singt gij ín ffrttSett
'btir, tyíjfen:
, »„".rateen ooi* Dceö aft toteener fpíjfert
tteoeftelanDDenüol&etoeöece'en.
[L^aargíj &ebeety/Detoarerbo?!t'ap&jaa6fe
ie-L^iö I niöaar] Den fïeixnc toloeö oyöjoagê»
w «eijb'Dagcirnacôtnj» öijn: [naar ötjtt
L, betmogen]
ι αι öij Set ließt/ en5 oofc îte fouir gemaafct»
J f>i\ oie og aero De païen bebt g^cfrcïb;
ί ι» ^nc|«ettö' en' tuwterIjebt geplafierb*
/ " ^cnstfticraan.[feer] ijot öat öebijanbi.?.«
• L. lafîert:
                            ffcfielb.
I vc eeti btoaajs bolfc [bier] btjnen naam [ömjs]
k r^n ^*rt toco &«n toilbtn Dieren níet
fU°?.?ube jïeruaii Dtjjte to^telíauíjtjc;
' ö'nkt i*"0** «"i*Di í» αα>βΦΓ berftJnnjbe
öoop öie [-fiter] berömtfct Uiojo [ïnwj ber*
, ^«tiktoptbetbonbetoant 'jSaerörij'ßjSjfoV
! kjtf,. Ien[$tetJ
' *i 'ii"v«bu[ömet[magtige] roef&tujlen.
^« iaat níet toe Dat Die öerDjutiit moei
Wr fcfiuijlen/
(|· "«laab ciî'fqjaiio fer rug^ç bJebcrSeer;
-ocr page 190-
t68               De LXXV. P&Iffl.
<§o füllen [oan] te onbercmcnte [nocïj]
en' Die gcbjerfc [ín arremceïse] lijtim
fclffc Dtjnen naam ftoocroemcnöê fbelgbetiT«
21 ¿ètaat op o «©oö beûingt ïnjn' fa&i teef)'·
4Pebenfet?&tín¡s fdu'mïtë [öaar ineo' gij toJ«^
uefclnmpï]/
                               ,
a Die taaßliciüö [Dij bejegent] ban ben bteaaF,
23 ©eraeet toiij níet Ijoe Díjn'befmjkeig (i
ff":                                         a
[£oe]fraag 'tgeD?iujs¡DijnjSbtjaní>}í cjbi^
feiíint.
i vergaiieringe. i de vijaeA,'
De LXXV. Pûlm.
6.
4 '¿&a«rötö&!8 teatts« ston'gejltcÇi]
met b'intuaobûers öatbefuseéli:            ,^0
-ocr page 191-
mVb fíjn' fhjien ougertcgt/ Sdah.
î 'Cbebb gefujo&en ] enbe fmeen]
¿JtbeerbtoaafemeittenCfíít]
'««t tod) ben btoaafen níet,
&öb] ben boofen [bit boo? oog] /
6 let tot& öen &00^n nitt °9*
f %ffetutijen fjoojnmetöoog:
'Ä met geeuenijarben δορρ.
¿ «Dant t berfjoogen[fomen fut]
"°btt ùan 00jî/ ÎÎOCj)' uîeften met;
f °Jï' ban uijt &et tooefïe tooub.
£ ieaac aljS rtcijter ricyt be ©eer:
»:. «m befen neberftoutot/
o J^t'ftoogt beu flcnen toe'er,
w. T®aht ín <©obs öanb [i$] een BroejS/
*°ön/ bie roob i& ban ben ö|oeiS/
íaatugtfrfjenKtuíj: fo bat aU
>t Suiïioog ü0^ 0p 'taetötertjfe
^otibfopo baar utjt futjpen faUV
Anfullenf aUgelp.
¿£n'äU· 'tfelbigefalïtB
*tw boen [ftaag en] eeutoeltcB:
^^»^«Sûbïoofiu [alleen]
f '« fall ber boofen Doouten gans
Λ Saar ín ftutnen tre'en:
{,^0 beji b¿oom-op¿ecí5tenniang
■cjïntn füllen [noríí ten toog]
TÜ? oygmcljtoro íjoog.
Wij. _________________________________ __^^
-ocr page 192-
lyo             De tXXVI rûlm.
7*
ssJ
a Vjfi<©öj[ßiJin3uDatotlbe"äenb: fM
p^llilfilillliilii^
" naam [ í<i] groot ín ffracî, ; 'Cot gá> ,
piilIiÍI?;EÍliIlülí^
»fem [baar] «s fijne tent; ftjn'tooort>
*bier-pijl'geböge·. BetfcbübMVtfume^
SEÍHÍ=;fe_____
"en'b'oojeïoge/ Seiah.                   ^^
5  <6íj [fijt] öoojIucBtig: magtig groot
ÍJerb' boben be roofbergen [bcrö'].
6  ^tjftjnberocfb getoeefr [ontbloot]
fïj öie baat toaren Mouîî ban Bert/
Íy fjebben Baaren flaap geilapen            ,.
ie fctouBften * Öaoïjen Banb not &' toa$efl»
7  IBitöbijneftrafo 3&oj$4Bote
fo fijn in tiaap gefanhen t'faam
te toagen/ tpaero [en' 'tgan?e rott]»
8  ^IJ/ßgLiStÄicfeUtfeLbgliaaw]? .
-ocr page 193-
De L Χ Χ V11. VMaíl            %f%
ïïjfoub booj inj fïaan [onfatftoefien]/
* »« ögn toojn begint t'ontfteßerti
haf,*1*] CÖ [,ml 'toojbeeï goojtn beeb
jw' Wijt beggcmefei [goog ffcfltrtjtj:
ίο Ι^Οδ üjeefbV en' fïilö' [in b?eeb]ï
om r ^00 nu °P ^onö ten Sfricgr
Tff 9l*e goebertiern' op aerben
L '*»nj in beöoubemf3' t'aanbaerben / Seiahj
JL * ^gejjeijiiiS fall bij belijben ίοφ
Γι™ öwen^en toornig ongebulb;
S1;*] Bö Öet oberblgftel [nocg]
ï7 «ojni afteöen fcgojten fuit.
¿ρ /Selaof't/ en' uriltet ooït in ttmftaeit
11 %ete uVucn <©ob tocg gcuüjcu
{JS alle bie conbom Fjem fïaat:
j5 e&gem/ bie baar öoag-gebjeefa
JM gefcgenÊen oberlaab'.
Lf 3 neemt ben boifïen gaaten geefï;
i« i ?l«"6omngcn op aerben
**·! öö feet fcïtètc&êïiiö [gebjerbeii] ♦
De LXXVII Halm.
4 M |zj^g^EÍg|^^EJlliilg
\i             $¡M ftttW»' tot <£oö [topeten] ! í£
© 2                    Dafje
-ocr page 194-
χηι          De L XX V II. Plaira.
i batí roupenöe geblèaen : mtjne ftemnV.
η [quam] <©obe booj / en' ftij neíjgbe míj f?jj
α jmj'He£jmaríeíít6e plage/ mane ban5
l=iiiiiillPiIilË^"#
fe5JSnacöt0utjtge|îreát/ bleef geHabíg [uú*!
flereíBí]»
J^íjne fiel [albug omgangen]
jjeeflgetojeijgetb ttooft routfangen.
4  [¿©c] ib 4É>obs gebaebtig toag/
toerbiboob beiucrb [feer raff»]:
•fctooub aanbacbtelicbenfnjebên/
en* mijn geeft ig mij beftiieben/ Selah.
5  «©Öontbielbmijnoogban baab
'btoaji bebtoelmö/ efffonber fpjaab',
6  'IWjebb berteutocniaaren/bagen
el batí oubö öer oberflagetu
7  [«Ijs] tb [nu]om'tfpahn-fpeIbacöt/
[en·] tb bit olïnt0 bij naeftt
in mijn berte oberbotbte/
«ι' mgn geefl bit onöerfacöte.                  *
-ocr page 195-
rr          De LXXVII Pfalm.              I71
Wh&]. 8 â>al be í|eer mij ba«
*EwUjeiífii terftooten gaani
f, &oub htj ban met fijnen fege«
ig tjöiuarss níet meer fijn genegen*
ün:4n fpn barmgertigft etjù
Jlftit m ber eeutttíggeijb:
ζ As net tojoojb ban fonber bragte/
Aeílacftte tùt getlacDie*
τ. «
*f~,mtft <©ob öan Vergeten [foen
'Jßenabe meer îe boem
jiftft í)íj ban [fo unterboten]
ιΓ* Suiift ín too¿n benotend Selafe
¿t pocfi tu \)tbb [bij mg] gefeijö
toa mijne ftoacUígoeíjb:
"«ar ïteg ftcogfien « ganb fall beeren.
Λ 36 cebacgt aan 'ttoetb bcg fettem
^ÍÍiUí6geben&enbert'
^n ögn' tajonb ren ban oubjî ger,
»1 '&falîoo btjne baaben meríien
Äitfeenban bijn' werben.
í\i&$n tocÖ [«St] ín fteíjíícfietj&
tM <6ob. í©íe [tuojb gefegb]
,'l ßvoot Φοϋ/ ató <©ob [befonber]í
tá, c0" ]fijt] <©ob/ gij boet groot toonbetî
ta» Ρ alberen [fteebji aan]
yne bragt ftebt boen toertfaam
laSönbo16 [Met ggbníjten fiínb'ren]
íe&s etibe 3ofeps$ bínb'ren
eriönn arm gemaabt gant3 bjtj/ Selah.
/ beerbetoaat'ren fagen bg/
$ 3              fcö
-ocr page 196-
174          DéLXXVIII. Pfaltn.
îirjUKUS't featbetoaafren fagen/
tu' ftj toaren gan^ betflagen:
[ja] ö'ßftsTonösn fijn [bcbcefï
fijn all í'faam] beroerb getoeefh
t8 [Wjtietoûfôat [fagmen] tuaat'ren/
'ífcftoff bat Oeeij öen bonber «laat'rem
jaöi|M [MyemJ-mjien [#eer]
gingen ober enbe toe'er,
ig ,.g>o bat; öaai-Dijtröuitiier-fkigett/
[Ijiîï ι in trotib bijn'büjcem-blagen
[btoaalöen] fîraalben: tacröjößßeefit
eoö ßebaberb/ en'gcbeefb*
20 <©p îît fee [fjabb gij] öijn' toegen/
en; öijn paö ορ t meer [geßegen] ;
dm? «tf^efímen baar ontrent
&îjnê T?r¡{íp$n nieî nie î geftenö,
11 Φί} íjebí r#eevej * bijne ßnaageti
eben ate een' nubbefcDaapen/
[í)íer] öoo? iliofe0 íjnnb geïerjb
t jr beo¿ ^ron^i [ fctenft getoetjb] ;.
ι. ende ick fall roupen. i. rechterhand. 3. in't (0<ι
4· volk.
De LXXVIII Pfaînu
O
»j35 y mijn bolfî luílt mijne toert mty&L·
neemt tatïj met bïijt be re'e« mgtig raonb^{(i
-ocr page 197-
De LXXVIÎÏ Pfalm.          i7s
J?0}ín. 2 'Unfall mijnen mono ici fpjutficn
=.ΰ=ζζ^.ψ.&έ
;fsp=|;i3i|iiiliii|i
Saan cntilinjîf: fcfaU batí ouïtg 0er nenmfte
u^en utjten» 3 ©an ons βφοοξρ/ ban ong
fcrqfcfc
â ^tjfuUen 'tmetboinÇnateBtnb'rcnfjêcié/
£lE uaare ftamm'öan füllen mebebeelen
fcff r%eré roem/ fyn'feragi/en' tuonfetrftctë
* eJ#i falg <©ob] gebaan Ijeeft [fjteriteiuisen].
L,%) geeft een ■ recötinSaSop qjgcticöi;/
1 «ne üjett ín f frael scfítctjt
jwe |ή' geboob bat onfe baberg foubeit
^ •^tanb're[{îamm al-ijterjteo?. oogé ijoufef ♦
hïti® bat alfo'tnabûlaenbe gcftadjte
r{.«»toten 00&'en'oie men nocí} bertoacljtbe
oííííipanj beVDufî:t5olVuaerbig inogtenfiaaen/
'" Melüeboojbí&aat" fónb'reníe beraaan.
í ort"' «"f °9 ^00 Öaar 9QPeuöen ftefon/
itiv *poisegbaabbetgeten[aante merken];
8 Ie f9" gebo'on [ftanbbaftig]onöeri)oubetn
ten níet geljjä Jjaar' babero uiefen fouben/
ecn
-ocr page 198-
%η6              De L XXVIII Pfalm.
een èrtjlig bolfi/ toe'erfpannig[en inifnoug&l
een bols bat neijt fö« bert en beeft gebeugt'
<©oít té baar geeft níet tronbi bíj<í5ob gebied'
i.p.49 [ifêaatfíjn gcUieeftjaijs €pb¿'ímss bitiD'itf "
eben/
feie toegeru{t[toeIftbceteit met baar bogen; <
[fcccb] fíjn té ï>aag'öe0Hrgn>terugg' getotf''
to <€>η baboen níet op <©obö berbonb gelet'·
en' boeijgtröen te üianö'len in fíjn'üJett;
η t%rgaten oofi [all· befe] fijne tuetben: Λ
fijn' toonbrren/bie fttj bun babb bcen ineri^'
u í£>eeIbjanbergbt]buojbaaretoabers¡ &c
«Scripten £¡ac2/ op't belb ban Zean mebe.
ν? 'íiijUítf öefee/en iietfeöaar boojgaa^
en* «¿φ een tafï öeeb Ijíj be üjat'cen (laan,
14 ï|ij gíngfe 'göaagjs booj eene tootë' ["'
fífterjiíen]
                                   *■
en' gan3 be nacfjt [ató] boo¿ een fcicrItcIitIcöDL
t5 [^aarjbíjberots'ín'ttooefíe lanb ϋο°'
boiibe:
op bat ßtj btm uíjt btepten b?en6en feube, ,,
16 Cn"beeftuíjtíteenbe|ícooitien boojö ν
ftaalb:
en' 'ttuater í$ bloectoíjfe ne'ergebaalb,
. 17 jaocb boeré fíj boo¿b¡e tegeng gern «Φ" „cc1
en' tyWtn fo [Den ï^eer ban ftonb tot fu-
tren Öoogfïeii [<¡5obl ttïttooefrelabgeberiiö ;
18 ¿èij íjebbé «©ob ¿ob in baar Ijert getertw
eir eijfjten fptjf naar fiaarer fielen luft. Λι;
t9 Clíi mojo' op Φοο/ en' fpiaben [ongetui^
-ocr page 199-
*           De LXXVIII Pfalra.          χηη
£»ouî> <©0b ban ons op befe bopre pepben
r3« tenen bif3 nocí) nonnen toeber eíjben?
i0 [Bant] fietpöpeeftbefreenrot3*aanse*
en· ». tfooten/
r" «aarfijn [flur] beel' matten ugtgebloten/
'" o« oeüloetber benen oberbloob.
^•nKan pp ons ban- níet ber fien ban bjoob?
^°Uu pp ban οοδ fijnbola geen bleef3 bepatt*
1 wpoojbe <á>ob/ en'quam in toom te
rft. bianben?
L Wjctbuijr in SfaSop lxierb ontfrenen:
£* ís ftjn toojn op f frael getoeneiu
i * 6m öatfe níet en' paböen [ín eenbottb]
n ©ob geloafb/nocp' op fö« Öetjl bertroub,
?3 ï^oetoel bat pij ben toolfeen ban baar boben
,laoliiiïjabö: en' 'slocytsfcpoftopgefcpoben.
Λ <eir 'tiBanna felfs pabb ober paare öutté
ia h1 tcS«^n om tot paar' fpijf te nutten:
, Ö^«el3 gceijii pun nu gegeben pabb.
' £>uuatbeir¡en3petbíoobbet: «¡2ng1enat:îp-
jjc bolpegb toe font pij ipw paare fppfen:
0 ^ö öeeb ι om poog oen <©o|ren toinb op*
be„^ ..rtjfcn:
fco'^Htnöen biint bien peeft pij baar beneben
iJ^wienragt ooit perbjars pe'engebjeben»
' l»©aar]i)ö als (ïoff 'tbleefsoppenreeg'nen
«ir >«. öee':
tbogelblugg fo bitft als 't fanb ber fee,
a8 ^n'peeftfelansSÖaar leger ballen latem
# 5
               tono«
-ocr page 200-
178            DcLXXVIII Pfalm.
fóöom baar' tooon. 29 ¿§>o Oatfe baarbá ßtw
f η' toeröcnfatt ten VtoUcn toe [bebonben]:
tuant fraare Injt beeft ïjtj bun toegefoifimu
Ü
$otb toaffer geen öiefíjn' begaettc biaft: I
aar bocfj] be fpgf' ín öaaren mono nocg fï# |
31 3êIjS nu «Spo&s! taojn toag ober gun gcrefi
boob' bij baar betfl': boog ffr'elg ugtgelefe»1*!
3a Jlocft ßebben ftj gefonbigb 4 onbelabeii:
en'met gtloofö aan fijne toonberöaaben. ^
ti»>* 33 daarom fjeeft fin baar' bagé onbertoacΨ
par' jaarett ooS feer ftpcItcS oingebjagt.
34 ^lougbnfeöoob/fatoajS'tbatf' om p^
bocbïem                                       -
"♦frj neeerben toeer/op batfe <U3ob tyoug focin*
135  €n' barftien boe/ «©obmoefi baar' *m
mítg befen:
$fee ßoogftc <©ob moeft baar berlofjer toefen·..
136 ^ijoebbenbemgelocBtnietbaaren mo', '
m\'
baare tong' bitioog ítem [ín be» groii&J '
87 $aarbertentoerbníet tojopiit booj Pcl
bebonben/
§eo& toaren frf níet írouto ín fíjn' berfconöe%/
*    38 3Docft bij bergaf barmbertíg be mtfDa^
Síofb' tooúb'fe níet berboen [ín ongenabeiu',^
bat bij ooB fijn' gramfdjapp bifftm'K/
*    »errftjnetîtoojntoelnietgebeeiûi-îftab. (w*,·,.
3 9€n'|jf gebaeöt bat toij maar bïeefî[i b#$.
tf toínb/bíe baar níet toe'erncert/be'cn ö'^u/
x -ρ ïfoc fjeöbff ft«« in 'ttooefíe lab getertf'}
boe mentgmâiîlin'ttoîîbe toouö neberrtff^]/
ίϊ>.5 4i3at'eïbas/fïi«fïjtoc'frgeKeerï>[ïmfr.uï{»
tu' íjebben «©ob berfowïmibe gepicufo»
-ocr page 201-
- ., De L Χ Χ VIÎI Pfaltn.            179
Φΰ Öebben [gern] bepaalb [ín fijne magteíi]
Zltn Oeíjltgcn in $fr'el. 42 JlûfS' en bacyteii
?a« líjiie gano: notó' οοδ aan öcfe Dagen
?0tJ$f lu'jt angfl be£ toganbs gabb ontflage ».
¿1 ^oc lig gun Ijabb fíjn' teen'nen öoojgeffelö
^Siptenboo^.fgnöociun Soang belöt
Ή Snbioeb fcecrb' gij Daar' bloeben: cn'öasr
^ (troomen/
UP w?,ife níet [aan] bjinbenfouben [Bouten],.
45 '^bliegbluggtg fujerm geeft ggyim toe*
κ.. gefonben/
;«atfe op: bc 'îîû#> geeft gen berflonbeit»
Γ f O a/.f ïjaar bjucgt b§neberen[tc¡t ftraff]:
^ f&tntíjaaii [at co& ] gaaren arbegb [af],
Í7 Mtt gagel flotig g g íjaarf toijnftûcfî nebcr: ■*
°en bggeboom metten Boiiö-bbjjlig toeöer.
48  <©i> all Baar bec beeb gij ben gagel balen;
fji cp gaar gaaf öloetj-glugmigc bjtâb-fîralé;
49 Φεπ tManb' fijnjs tooi-sijs / UerftüojtgetjD/
h [onbeflier] ♦■
^tbolgcntöegb/ errangjt fonbßg jSjun [öier]:
¡y iSgipicn&BO?ft«ftötj all' eerfî-geboo^V
*« mcgamjS guit'ba*6ragt2trou îUerjîooib
¿^ sarugt tat gij fíjn bûlSabi fcgaapé íeíjtos;
V* i*isi eeiv Jmbb'in 'ttmlb^Uioef&toeijbbe.
¿3 *0ijlegb'fciatf5/fo öaticrniesnänö f einigte:
^niitsö; fee gaar'bganben «•berftwute*.
H €n'&>.gt(e tocjbjS tôt aan fgnfjegUsLinir
^ 6.
                ' fccsr
-ocr page 202-
*8o           De LXXVIII Pfalm.
feen íjerg/bíen Dij Kreeg boo¿ fijn' redjterDaitt1'
* 55 ;HnDeeftboo¿DunbeDetjbenenberb¿ebei'/
enDeeftfe Dun ten öabelbeel gegeben:
en' öeöefo bedammen [enbe foonen]
χ banWfraelmDaare Dutten bJoonen.
56 jSorDDebbenfijöenalöeröoogfïen<i5ob .,
ban meubjg berfocyt/berbitterb/ [en* befpctf J'
¿§>ij Dtelben geen ban alle fíjn' oojKonben.
7,p.457 /Baar fijn te rugg' getreuen [t'elben fïfl"
ben]
en' pebben fíe D troutnloofelicK gebjagen/
ceïtjiierbïij0 alöDaarebaberS [plagen]:
4 fijSeerbeuorngdijfteenlocfeboog.           Λ,
58 €n' tergbé Dem ín Daar gebergt' om Do0*5'
«^on Debbeu fg met beelben/ bte ft] fneben/
Dem opgeDit3t tot toom en' tjbjtgDebeiu f
59  ï©itDoo?öe C^ob/en't.ö tu toom ontfíF
ten:
en' f?frael bien Beeft Díjfeer berfteoten.
60  <s2n' Zíjlaog D»tt' berlaten: [befe] tent'
baar boo¿ Dö[meeft] bij menjen toerb beneflp'
61  $ij Deefïfijn'öragt gebangen ongegeW!'
ín 'iibijanbö flanb Γ té] fijn^eraatCgeblebe"^
62 lij Deeft fíjn bolu boen firuij&'len boo? &{i
fbjaerbê:
fo bat Dij gramm oob ojt fgn crfoeel toerbe» y
6%
ïçsetbuijrbetflor.b fijn uijtgeleef ne[meefi¡!'
Daar' maagben fijn níet ugtgeDgl'rfit gebjee"'
64 laar !êjiê|ïer3S fijn geballé booj be fma^.
ben
                                      Daa
-ocr page 203-
De LXX VIII Pfalm.            t8t
«aar Ujcbutocn entoeenbe[notrj' enbaerben]:
?.]. ^o bat be ï^eer/aîjo ce bie {Itep/ontüjaaßte·
s" \tcÔ geltjü een magttg ftelb [op-maabte]
^banbenurijnontvuaaßtmet beel gebaart
ô #Ü [quam enj floug beu bíjanb aciîtcr*
UjaarjS:
l?ft eeuto'gefcfiattb' geeft Dijfc obergoten.
i¿ ^' f^oiepö ftutt' bcrariitelicfiberfroteu:
'0cü boog be flamm' toan «épíjjaím [alio too* ,p.j
fio ^ ren
6 B)aar fjecft be flamm' ban 3;uba ftríi ber¿ ,
ν . hoieu:
¿'•»J bijons berg/ bienbrj liefuoaerbig ßottb,
9 «©ob beeft bij [baar] fuá iKniigcouun ge*
bouö.
^Seenpaierjö['tteelcli] boog [fiaat] opge^
ni«». rií-ljtet:
Í7n ïïaecö/ bíe Ö.Ö ü0°? eettot g Tîeefî geflícbtet*
¡: «GöS ^©abtö tsûli tet een uan frjne fenáapfc
7i «ïm Öem °P öan "# Oft flaU ber fc&aapeit.
v¿ 4a hn beeft bem [omtoofeltrs berbtuaalb]
m aeöter af be meUicb-bubb' gebaeb/
iHlOaiiop [ate] fíjn [etjgen] bsïb te letjöen:
* ffraelfiju' erffenif? te bjeijben.
lia» ^ Öeeftfe oob getoetjö [ín ruft en bjebe)
m¡JWt [trouüiV en] 'gbertenbjomtgbebe:'
[¿¿.^tffe [t'faam] geleijb op bet tberflatib,.
" J t bJijg befiier öan fijne [Ijerber0]-ftanb.
1 oorkond. ι in de hemelen. 5 dit alleí nJeftejjenftaande·
4 Verflagen, t overdekte.
Dt
-ocr page 204-
Üc LXXIX Pfalm:
4*
îS'i
D
^|ápñcñWe«7 fíjn nt ϊημι etf qtj ¿
tteOet?/ "benlëmpei [felfiS]ban ïrijnè ïf«R
[en met eenen] 3|erufaïcm gemaakt ta*
gyeutg ¿an fteentrt.. a 'Çboob tefiea»?.^ '
^efabëiffij- i»an bíjnt Dienaar* [ (fa) \¿
'jëiociîteucog'leîîboûjgejîooten: ërt'^t<
¡=¡¡li^^i!=Íi#^
gebiert' og'ttKfó· tot aad ['tto'lee? togg.^1
—«·-
Ï=Î3£Ë=L             
^c
____
gefiêlù ]i tfrieefëbtjner ganft-gej^g
iioûteiu.'
3 5X5é öeeft öaarbloebaïö toarer uijtíroígjií
[en'] roufcottiöc'en Sewfalem [fien tobfI
g»;
-ocr page 205-
, £>e LXXIX Pfatm,              183,
^ifrtttaefienfij] 006 gtabclooS [befugten],.
ft »CS fíjn tot fpaît ban oitfe naaebmjren,
Vi?e.Uín] sot eenen fmaab/
à^ofgn] tot ftoon [en' Baat]
r^/öte tonooiu oui [fitten]*
iihî fang fuit sü α feec
170 fteües eben feer
" atimmígftego berg itten/
6
St «ij níet fient/ op riiêen [enöe fïeöen]'
?*»ö'nen naam met ftebben aangeöcDctv
' want. rSa&op eet men op:
¿f« eaat [nu oa enb'ou]
y« ïKoonpïaatV teoeftig Brcnfeen*
w «inuïül toeft t"#eet|ïctquaaö]
¿* bouger mifoaaö
M«n ons níet meet geöenfen:
Jjpotb [f eere fpoeu]ïaattcePijn»ïêSêkjbf:
i¿'s [aïl'tefaam] booi&omenöe [bebten] ;
o Àî£ tot) fijn toeft aeüjozöen teel te teere,
v ® €>oö on'S ftcylg ftelgt ons om tyjnfr
ν, naams cere :
gjJoftonsraU'tefaamjA
ϊτψ ons om öijnen naam
i,:'0"0«! toeft .bergebeii.
¿¡L^aarom foub tbolft [mjtfpottl
C!J 53êii: [toaar ís «©cis:]
y*t [ís] ftaat -tfob [gebleben]?
ooj ons oog oen ftey&'Ren openbart«
be
-ocr page 206-
*84             De LXXX. Pfalm.
6e tojaafc' bt$ blce&tf berflojt bá bíjir bfenafl'
ren.
                                       t
il ^atboo|[öentroon]öynjSaanfiy;jtti* LÖeI
bedangen]
                               ,
RetfucgtenRoom'banbte [Dier] fijn getoai#
"* öe Sragtbijng ermss betoaar
ben uif!i3 in boobö gebaar.
« ïïMtfebenbouö bergelöen
ín onfer butjren fryooö:
oefcyelbíiige[fofnoob]
baar meb' fy/ ï^eer/ bij fcRcIbem
13 €n' toy ögn bolö / ist fcyaapen bijna: tof #'
beii
totj füllen öy Mgbenbe [berbjegben]
ín eeutoigöcyb/ toijfuUeh [t'alien ftonben] .·
bé roem'bijttjs itaamg ban flamm' tot ftan»1'
berßonbem
», —_______________________________"
De LXXX. Pfalm.
-ocr page 207-
De LXX X. Walm.                18?
j]*fej«j&] fittbobenopbewCberubtjn maafi
||ϋΞ:ϋΞ|
uat ötjn' glan3 boajlutbtig f$nn%
L^t ötjfie ff erbt' op €pö|Tmpaf3e/
t,i ?f ntamijn en'op JBanaf^e:
J J*«b fa üoojöö tot ong begoeb.
nia t^oD öjengtot# toe'^ t'fameti: [fpoeö/l
'f3« bat ogn aengcftcftt tocg fcßönv
,ui«llen ton'begaben fgn,
¿Φ ^tere gij <6ob bet beerferagten:
g?e lange fuit gg op be blagten
Ma ViDlfejS nocgrooben [fobetfïooib]?
υ, ^tfpgfo gebt gijfe rrecgteboojb ]
Me« fcnennen ugtbtn bollen bopp.
tu 5*9 Debt onjS tegenjï onfe bugren
tj^c meb' bat onfe uganb fpett.
nt**H'erbïengt onö ggbeetbragten <6oö:
Γη r ? °at biin aangeficbt tocg frggtv/
'"wueiitogbeöoubenfyn.
¿ Φή" bebt btn tognfïorb ttijt [be païer
!t« r 'trwfe] ««Bgiptenlanb boen balen:
lïtclpt be benbenen ban bant/
P.tf.
't ben befen baar geplant.
fh-i Î' Öabb'0002 b?>n [öe plaaty] beretb
'lacJ ßtj fijn' bJojte&UJojt'Ien beeb/
£>e
-ocr page 208-
î86              DeLXXXPfaîm,
&o bât M 'tsait5e Ianb bco¿ firetîtie,
tt ^e bergen met fíjn' frfjeem'beüecnte:
fíjn' rannen [fcítooten ín btn topp]
&Í8 fjooge scber-boomen "[op] .
η Έοί aan be fee ftrecnt' ftsj fíjn' fpíuíjf:
tot aan benbloeb fyn'taciien Mijt,
13  Weá inogtgíj fijnen tutln ne'er rucnetî
bat öte bsojbij gaan gent af pluruen í
14  ï|etbof-fbatjn ßceftflcm ftetïberplett:
entbJilb gebiert' ga¡t3 af-geett.
t5 ©ob öcr ileerff öaren neer toto fcoe'er/
fcijotitot ttijt ben ijemel/ fiet torij [ne'er] ♦
Itomt befen totjn-frorn tocï) befounen, .
%ά [Wilt] befen togttgaarb [ totïj mmw
feeö]
ben toelSen bgne retfjteröanö
[ten beften oojbaar] íjeeft geplant:
bat om ben foon bien gij 1 beSragt,
$g ig int buijr berbjanb/ berfmacgfc
$u gaanfe [t'eenemaal] bericjett
bermibjs be fïraffban bijnen tojen»
t8 ï©atbgnegan&frjopbeninan
banbijnerecgterljanb [boojban];
[en'] op benfoonbeg menden [acgt]
bien gij bij [nragtig]f)ebtbe&ragt,
t9 ^ofuïïentotj bij níet begeben:
en' gtj oon fuit on£ bje'et boen leben/
en' bJij aanbioöen bij ter eer.
                  tf :
ao ï|eerfc£iarédoblaje'ertyeirgtottë*?*
-ocr page 209-