-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-

'.•7

-ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-

VEEARTSENIJKUNDIGE BLADEN VOOR NEDERLANDSCH-INDIË

UITGEGEVEN DOOR DE VEREENIGING TOT

bevordering van veeartsenijkunde in

NEDERLANDSCH-INDIË



DEEL XXVI.

BATAVIA

Javasche Boekhandel amp; Drukkerij L 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19 14

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

-ocr page 8- -ocr page 9-

INHOUDSOPGAVE

VAN

Deel XXVI.

Origineele en in hun geheel overgenoineu artikelen.

Bladz.

Veeartsenijkiiiidige inededeeliiigen van liet Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel;

13

No. 11. Beschouwingen omtrent de serodiagnostiek van malleus in Nederlandsch-Indië, door C. Bubberman. . nbsp;nbsp;nbsp;.

No. 12. a. Twee uiigehreide gevallen van hyphomycosis destruens eqiii, door C. Bubberman......

b. nbsp;nbsp;nbsp;Boiitvuur in Nederlandsch-Indië, door J. Ch- F.Sohns

c. nbsp;nbsp;nbsp;Borstziekte der varkens (septichaemia snum) ennbsp;varkenspest in Nederlandsch-Indië, door J. Ch. F,

260

SOHNS.................

No. 13. Tuberciilose-onderzoek in Nederlandsch-Indië, door C

Bubberman................

No. 14. Distomatose bij cavia en konijn, door J. Ch. F. SOHNS javaansche voedergrassen VI,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;door C. A. Backer .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ nbsp;nbsp;nbsp;VII,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;168

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VIll en IX „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;226

X en XI „ nbsp;nbsp;nbsp;„ „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;394

Keuze van fokdieren, door nbsp;nbsp;nbsp;B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vrijburg.........'10

De zoogenaamde „pest quot; der gedroogde runderhuiden, door

J. A. Gunst................. '42

Gras, grasvoorziening, hooi en hooibereiding, door W. Groe-

NEVELD............. '45

Benige cijfers uit de kliniek van de garnizoensziekenstailen

te Batavia, door nbsp;nbsp;nbsp;W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VANnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;DERnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;BURG........'6'

209

214

216

220

Het veepassenstelsel en de veeregistralie, door Dr. B. Vrijburg ....................

Coöperatie in de paardenfokkerij, door W. Groeneveld . nbsp;nbsp;nbsp;. .

Een korte mededeeling over de schoft van hel paard in velband met spierwerking, door DR. G. Krediet .... Behandeling van saccharomycose volgens Harber, door J. N.

A. C. Scheepens............• ¦ ¦

Jaarverslag van het Institnut-Pasfenr te Weltevreden over 1913, door W. A. BORGER............

268

-ocr page 10-

VI

Bladz.

De voorziening in de behoefte aan ambtenaren bij den burgerlijken veearfsenijkundigen dienst in Ned'rlandsch-Indië,

door C. S. JERONIMUS..............277

Statistisch overzicht der geneeskundig behandelde paarden van het Nederlandsch-Indische leger over het jaar 1913 .nbsp;Acarnsschurft bij een buffel (karbouw), door Dr. J. H. Smitnbsp;De Arabier als rasverbeteraarin Ned.-lndië, door Dr. B. Vrijburg.

Het Bengaalsche vee in bergstreken, door J. H. ZiJP . nbsp;nbsp;nbsp;. .

Vleeschhygiëne in de tropen, door J. Stapenséa .... Coöperatie in den handel van slachtrunderen, door Dr. H. ’t

Hoen...................

Herpes tonsurans, door J. A. Gunst.........

Benige anatomische afwijkingen bij het rund, door Dr.C. KUNST

Dermoid van de conjunctiva, door Dr. C. KÜnst.....

Veeartsenijkundige betrekkingen, door Dr. G. Krediet . nbsp;nbsp;nbsp;.

Huidenpest, door Dr. W. C. A. DOEVE........

Das Tusche-verfahren, door Dr. W. C. A. Doeve.....

Voederbriketten uit afvalprodukten der rijstpelmolen, door H.

J. VAN Giffen...............

Bengaalsch vee in bergstreken, door Dr. B. Vrijburg. . . . nbsp;nbsp;nbsp;572

Referaten.

javaansche benamingen van de teekens en lichaamsdeelen der

paarden (van Hinloopen Labberton)....... 81

Buffelmelk in Britsch-lndië.............. 84

Immunization tests with glander vacine (Mohler and Eichhorn). 180 Einige Blntbefunde bei Osteomalacie der Pferde (jOEST und

JAHNICHEN).................. 181

De stoeterij te Ahmednagar (Eng.-Indiëi, door majoor Hunt . nbsp;nbsp;nbsp;185

Uit het Jahrbuch für wissenschaftliche und praktische Tierzucht,

Jahrgang 1913.................477

Die Resultaten des diagnostischen Verfahrens bei Rotz in

Oestenreich in den Jahren 1911, 1912, 1913 (SCHNÜRER). 485 Subcntane injectie van kamfer bij acuut rheumatisme (Borqhesi). 487nbsp;Behandeling van tetanus met sulfas magnesicus (Meltzer eu

Auer).................... 488

Overzee-transport van paarden............. 489

Boekaankondigingen.

Veterinaire studenten-alnianak 1914 (v. d. B.)...... 91

Verzameling voorschriften betreffende den burgerlijken veeart-senijkundigen dienst, bijeengebracht door J. C. Hoekman (v.d. B ) nbsp;nbsp;nbsp;94

-ocr page 11-

vil

N

Bladz.

Dr. h. Jacob, Diagnose and Therapie der innere Krankheiten

des Hundes (DOEVE)..............193-

Die abnornien Kaubewegungen init erhöhter Salivation nach Atropinistillation ins Auge von Hand und Kaize, von

W. C. A. Doeve (Sm.).............289

Anatomische, hisfiologische und bacteriologische Untersnchun-gen über elf Falie von Hiindetuberkulose von H.

SCHORNAQEL (Sm.)...............292

Das Tusche-verfahren, door j. C. Witjen (So.)......470

Rapport omtrent eene reis naar Australië ter bestudeering der

veeartsenijkundige toestanden, door L. DE BLlECK(’tHoen). nbsp;nbsp;nbsp;407

Necrologie.

Dr. Dominicus Pieter Frans Driessen......... 86

Onzen Oud-inspecteur (met portret)........... 89

Jan Hendricus Zijp.................4)2

Officieele mededeelingen.

Formatie personeel burgerlijke veeartsenijkundige dienst ... nbsp;nbsp;nbsp;95

Ressorten van de adjnnct-inspecteurs bij den burgerlijken vee-

artsenijkundigen dienst............. 96

Overgang van afgekenrde legerpaarden bij de tamme stoeterij

te Padalarang................. 96

indeeling en emplacement van het korps militaire paardenartsen. 96

Directeur van het Veeartsenijkundig instituut....... 204 nbsp;nbsp;nbsp;^

Verbetering der militaire pensioenen..........300

Invoer en quarantaine van vee......... 300—420—511

Formatie van het korps militaire paardenartsen...... 302

Hondsdoiheid-ordonnatie...............420

Reglementen. Veeartsenijkundige dienst. Politie...... 420

Titulatuur bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;422nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;y

Bezoldiging en formatie van het personeel van den burgerlijken

veeartsenijkundigen dienst............ 422 nbsp;nbsp;nbsp;^

Nederlandsch-Indische veeartsenschool.......... 423 nbsp;nbsp;nbsp;^

Studietoelagen voor aanstaande gouvernenientsveeartsen . . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;508

Berichten.

Begrooting van Nederlandsch-Indië, 1914......... 97

Nieuw reglement voor het Weduwen- en Weezenfonds der Europeesche officieren van het Ned.-Indische leger ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;100

Oproeping voor gouvernenientsveeartsen......... 204 nbsp;nbsp;nbsp;^

Xde Internationaal veeartsenijkundig congres te Londen . 205—303 Traktement van den gemeenteveearls te Batavia......311

-ocr page 12-

VIII

Bladz.

Begi'ootiiig van Nederlaiidsch-Iiidie, 1915. Indisch ontwerp . . nbsp;nbsp;nbsp;425

Nederlandscli-Indische veeartsenschool..........430

Voorschriffen voor het diagnostisch onderzoek van kwade-droes. 512 Vrachtreductie voor leden van erkende vereenigingen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;513

Entingen tegen septichaemia epizoötica.........573

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;haenionhagica suis.....577

Begrooting van Nederlandsch-Indië, 1915........578

Ingezonden.

Het voorstel betreffende de positie van de gouvernements-veeartsen, gezonden aan den Directeur van Landbouw,

N. en H. op 5 Februari 1914, door Dr. W. C. A. Doeve. 297 Heterogene bezoldigingen van gouvernenientsveeartsen, door

C. S. JERONIMUS................503

Aanvulling, door P. VAN Velzen............ 506 nbsp;nbsp;nbsp;/

Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Neder-

landsch-Indië.

Naamlijst der Vereeniging.............. 1

Voorstel gezonden aan den Directeur van Landbouw. N. en H.

op 5 Februari 1914...............195

Programma van de Algenieene vergadering te houden op 27

en 28 Juni 1914................200

Agenda voor de bestuursvergadering op 27 nbsp;nbsp;nbsp;Juninbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1914.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;203

Afdeeling Midden-Java................203

Verslag over het 30ste vereenigingsjaar.........415

Mededeelingen van hel bestuur..........418—502

De heer W. C. Schimmel, directeur van ’s Rijks veeartsenijschool benoemd tot doctor honoris causa in de geneeskunde.................... 6

Personalia........... 101—206—311—431—518—583

Naamlijst der veeartsen in Nederlandsch-Indië.......203

Errata......................206

Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-

Indië ............107—207—433—519—587

Formatie en sterkte van en het verloop onder de militaire paardenartsen bij het Nederlandsch-lndische leger sedert

1 januari 1905 nbsp;nbsp;nbsp; 584

Verzamelstaat der gevallen van besmettelijke veeziekte onder

het vee gedurende het jaar 1913.........586

-ocr page 13-

NAAMLIJST

DER

Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië.

EERE-VOORZITTER;

Dr. A. W. H. WiRTZ, Oud-directeur van ’s Rijks Veeartsenijschool, Zeist.

EERE-LEDEN;

W. P. Groeneveld, Oud-vice-president van den Raad van Nederlandsch-Indië, ’sGrave iiliage.

Mr. H. Kuneman, Oud-directeur van Binnenlandsch Bestuur van Nederlandsch-Indië, Brussel.

BESTUUR:

Dr. L. de Blieck, President, Buitenzorg.

W. VAN DER Burg, Vice-president, Weltevreden.

J. Ch. F. SoHNS, Secretaris, Buitenzorg.

Dr. P. Pil. VAN DER Poel, Thesaurier, Buitenzorg.

REDACTEUR VAN HET TIJDSCHRIFT: W. VAN DER Burg, Weltevreden.

-ocr page 14-

LEDEN.

No.

Naam.

Betrekking.

Woonplaats.

1

Asbeek Bnisse, J. E. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Gou vernemen tsveearts.

Lahat.

2

Avis, J. A. R. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Idem

Fort de Cock.

3

Akker, Dr. W. van den .

Leeraar I. V. School.

Buitenzorg.

4

Bergli, J. D. van den . nbsp;nbsp;nbsp;.

Gou vernemen tsveearts.

Padang.

5

Blieck, Dr. L. de ...

Chef Veeartsenijk. labor.

Buitenzorg.

6

Bloedveld, 1......

Veearts.

Bindjai.

7

Biibberman, C.....

Assistent Veearts, labor.

Buitenzorg.

8

Burg, W. vaii der . nbsp;nbsp;nbsp;.

Inspecteur-paardenarts.

Weltevreden.

9

Cliambre, F. C. de la. .

Gou vernemen tsveearts.

Bondowoso.

10

Does, J. K. F. de . nbsp;nbsp;nbsp;. .

Adj. inspecteur B. V. D.

Soerabaja.

11

Doeve, Dr. W. C. A. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Gou vernemen tsveearts.

Cheribon.

12

Duim, F. van ....

Mil. paardenarts 2de kl.

Tjimahi.

13

Eek, L. J. van ....

Gou vernemen tsveearts.

14

Gasille, P. H. J. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Idem.

Rembang.

15

Gunst, J. A......

Veearts.

Soerabaja.

16

Hellemans, Dr. J. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Gemeenteveearts.

Weltevreden.

17

Heshusius, A. C. A. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Gou vernemen tsveearts.

Padang Sidem-poean.

18

Hinriclis, L. E.....

Mil. paardenarts 2de kl.

Padalarang.

19

Hoen, Dr. H. ’t . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Adj. inspecteur B. V. D.

Malang.

20

Hubenet, D......

Gou vernemen tsveearts.

Buitenl. verlof.

21

Jeroniinus, C. S. ...

Idem

ld.

22

Kempen, F. W. ’ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Gouvernementsveearts.

Benkoelen.

23

Kok, J........

Idem.

Pamakassan.

24

Kunst, Dr. C.....

Idem.

Pasoeroean.

25

Lenshoek, J. A.....

Gemeenteveearts.

Soerabaja.

26

Leurink, Dr. G.....

Leeraar I. V. School.

Buitenzorg.

27

Lier, Dr. G. A. van. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Gouvernementsveearts.

Kaban Djahe.

28

Lini Liang Boe . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Koopman.

Weltevreden.

29

Numans, Dr. J. M. C. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Mil. paardenarts 2de kl.

Malang.

30

Numans, J. C. . . . .

Gouvernementsveearts.

Soerabaja.

31

Penning, C. A.....

Inspecteur B. V. Dienst.

Buitenl. verlop.

32

Poel, Dr. P. Ph. van der.

Adj. inspecteur B. V. D.

Buitenzorg.

33

Post, C. C......

Veearts.

Medan.

34

Pulle, W. M. Ph. . . .

Mil. paardenarts 2de kl.

Banjoe Biroe.

35

Ratkamp, amp; Co.....

Apotheker

Weltevreden.

36

Scheepens, J. N. A. C. .

Mil. paardenarts Isfe kl.

Weltevreden.

37

Schroeft, Dr. H.J. van der.

Gouvernementsveearts.

Pekalongan.

-ocr page 15-

38

39

40

41

42

43

44

45

46

47

49

50

51

52

53

54

55

56

57

58

59

60 61

de

Senstius, H. D. . . Smit, Dr. H. J. . .nbsp;Soliiis, J. C. F. . .nbsp;Speriia Weiland, K. T

Stapenséa, J.

Steur, A. van der Stuur, A. E. P. R-Tan Wie Siong .nbsp;Teljer, P. . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Temmen, C. J. van

^ I - •

, nbsp;nbsp;nbsp;.j .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A...

Veen, Dr. K. van der Velzen, Dr. P. A. vannbsp;Vermast, A. M. .nbsp;Vermeer, J. H. C.nbsp;Visser, P. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Vletter, A. de. . Voogd, A. J. B. denbsp;Vrijburg, Dr. B. .nbsp;Wagenaar, D. B.nbsp;Wilde, Dr. C. T. O.nbsp;Witjens, Dr. J. C.

Zijp, J. H. . .

Zijp, P.....

Qouvernementsveearts Leeraar I. V. School.nbsp;Assistent Veearts, labor.nbsp;Goii vernemen tsveearts.

Gemeenteveearts.

Gou vernemen tsveearts. Idem.

Landheer Gedonggedeh. Gou vernemen tsveearts.nbsp;Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Gemeenteveearts.

Gou vernemen tsveearts. Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Mil. paardenarts 2de ki. Gou vernemen tsveearts.nbsp;kiem.

Koeta Radja. Buitenzorg.nbsp;Buitenzorg.nbsp;Balige (via Si-bolga).nbsp;Seniarangnbsp;Verlof 3/3-’14nbsp;Soekaboemi.nbsp;Krawang.nbsp;Soerakarta.nbsp;Makassar.nbsp;Poerwokerto.nbsp;Bandoeng.nbsp;Weltevreden.nbsp;Djogjakarta.nbsp;Bniteid. verlof.nbsp;Medan.nbsp;Waingapoe.nbsp;Koedoes.nbsp;Salatiga.nbsp;Apeldoorn.nbsp;Soembawa besarnbsp;Salatiga.nbsp;Magelang.nbsp;Madioen.


-ocr page 16-

INTEEKENAREN.

No.

Naam.

Betrekking.

Woonplaats.

1

Affoiirtit, K. J.....

Landbonwk. ambtenaar.

Wonosobo.

2

Ariiaiid Gei keus, G. C. P. d’.

Inspecteur Pandhuisdienst.

Weltevreden.

3

Bagchus, C. W.....

Landbonwk. ambtenaar.

Bandoeng.

4

Bervoets, M. E.....

Landheer Djonggrangan.

Klaten.

5

Bleij, W.......

Kendal.

6

Boogaart, Th. L. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Assistent-resident.

Kraksaan.

7

Botlima, J. F.....

Lembang.

8

Cavalerie, Bibl. Wapen der.

Weltevreden.

9

Cock, C. A. ter ....

Majoor der artillerie.

Banjoe Biroe.

10

Coiivreur, F. J.....

Koffieland Kalisat.

Halte Prakdje-kan S. S. 0. L.

11

Dalfsen, H. W. van . nbsp;nbsp;nbsp;.

Bandoeng.

12

Delden, M. van ....

Soekaboemi.

13

Dissel, J. S. A. van. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Assistent-resident.

Ambon.

14

Dorp amp; Co. van (‘). . nbsp;nbsp;nbsp;.

Boekhandel en drukkerij.

Semarang.

15

Dijk, J. A. G. van . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Javasche Boekhandel.

Weltevreden.

16

Elfferich, J......

Luchtkuuroord Tenger.

Pasoeroean.

17

Ellerman, H. L.....

Directeur Abattoir.

Dordrecht.

18

Groeneveld, W.....

Directeur Stoeterij.

Padalarang.

’s Gravenhage.

19

Hoogkamer, L. J. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Oud-dirig. paardenarts.

20

Hippos,.......

Onderlinge Paardenverze-kering.

Buitenzorg.

21

Ingen, H. van (^). nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Soerabaja.

22

Jansen, T. J......

Resident.

Bandoeng.

23

Javasche Boekti. amp;drukkerij

Weltevreden (2 exemplaren).

24

Jeune amp;. Co. H.....

Kooplieden.

Weltevreden.

25

Kaligis, J. A.....

Inlandsch veearts.

Menado.

26

Keyzer, N. J. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Landbouwleeraar.

Bandoeng.

(9

Tijdschrift te zenden aan hef Soekoredjo, Kendal.

„Leesgeszelschap Selekafen”, te

(2) Tijdschrift te zenden aan het „Algemeen Syndicaat van Sni-kerfabrikanten op Java’’ te Soerabaja.

-ocr page 17-

No.


Naam.


Betrekking.


Woonplaats.


27

28

29

30

31

32

33

34

35

36

37

38

39

40

41

42

Land-

43

44

45

46

47

48

49

50

51

52

53

54

55

56

57

58

59

60 61nbsp;621

Kock, W. E. . . Koorenliof, A. C.nbsp;Kruymel, D. C. .

Kriaii, Suikerfabriek Lent, H. J, C. vannbsp;Linde, Or. J. A. van dernbsp;Lips, W. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Markus, Dr. H. . Masman, J. U. .

Merck, E. . . . Middelbeek, H. M.nbsp;Middelb. Kolon.

bouwscliool. .

Müller, C. . . .

Müller, Job. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Mooyen, W. C. . Overzee, A. van .

Palm, J. C. van der . Pangeran Aria Soeria At-

madja......

Preangerbode,. . . . Raden Abdoel Manap .

R- A. Aria Marta Negara R. A. Soerodingrat .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

R- A. Tirtokoesoemo .

R. A. Admopadmodjo .

R- M. T. Pandji Tjokrolia-

dinegoro.....

R- Tirtoprodjo . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

R- T. Qandanegara . nbsp;nbsp;nbsp;.

R- T. Soeriomiliardjo . Ramakers Vermeys . .

Rens, D......

Riemsdijk, Jlir. W. J. E. van R. Notosoediro....nbsp;Rijks-Se ruminricliting .nbsp;Schimmel, Dr. W. C. .

Schultz, J......

Simon, W. F.....

Landboiiwk. ambtenaar. Veearts.

Gemeente-veearts.

Mil. paardenarts Iste kl. Administrateur Soemadra,nbsp;Leeraar ’s R. V. A. schoolnbsp;Adj. inspect. Kredietw.nbsp;Chemicalien-fabriek.nbsp;Administrateur Mento.

Veehandelaar. Boekhandelaar.nbsp;Merdikapark.nbsp;Superintendent v/d.nbsp;Michiels-Arnold-Landen.

Regent,

Inlandsch veearts.

Regent.

Rijksbestierder.

Gepens. Regent. Veemantri.

Regent.

Veemantri.

Regent.

Regent.

Empl S. F. Poerwodadi. Dir. Rijt. Mij. Fuchs.nbsp;Adj.-dir. Remonte-depot.nbsp;Inlandsch veearts.

Directeur’s R. V. A. School Kapt. der artillerie.

Comm. Gewest. Bureau.

Soekaboenii.

Soekaboemb

Haarlem.

Sidohardjo.

Tiel.

Utrecht.

Garoet.

Utrecht.

Weltevreden.

Darmstadt.

Soerakarta.

Deventer.

Soerabaja.

Amsterdam.

Bandoeng.

Tjileungsi-Hal-te Bekassi. Djember.

Soemedang.

Bandoeng.

Poerwakarta.

Bandoeng.

Soerakarta.

Karanganjer.

Poerwakarta.

Wonosobo.

Magelang.

Poerwakarta.

Keboemen.

Madioen.

Weltevreden.

Padalarang.

Medan.

Rotterdam.

Utrecht.

Batavia.

Padang.


-ocr page 18-

No.

Naam.

Betrekking.

Woonplaats.

63

Slooten, J. van ....

Mil. paardenarts Iste kl.

Utrecht.

64

Sluijs, D. van der . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Oud-directeur Abattoir.

Amsterdam.

65

Smit.........

Java Hotel.

Weltevreden.

66

Soesman F. J. H. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Bandoeng.

67

Soesmans Tattersall. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Semarang.

68

Tromp, P. H......

Laiidbouwleeraar p/a K. J. Affourtit.

Wonosobo.

69

Velders, A. F.....

Assistent-resident n. a.

Kramat 51 Weltevreden.

70

Verlieij, B. J. C. . nbsp;nbsp;nbsp;. .

Kina-onderneming Wono-sari.

Lawang.

71

Visser amp; Co......

Boekliandel.

Weltevreden (2 exemplaren.)

72

Vloten, 0. van ....

Buitenzorg.

73

Voute Caesar.....

Onderneming' Banaran.

Ambarawa.

74

Vrijburg, Dr. A.....

Veearts.

den Haag.

75

Wegener, W. H. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Assistent-resident.

Modjokeito.

76

Willems, F. F.....

S. F. Delanggoe.

Klaten.

77

Wijs, W. de.....

Landbouwadviseur.

Clieribon.

78

IJsendijk, A. P, M; van .

Hoefsmederij.

Weltevreden.

79

Zegers Rijser, W. A. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Laiidbouwleeraar.

Modjokerto.

80

Zijl, W. G. van ....

Tjisaroea (via Tjiniahi).

-ocr page 19-

De heer W. C. Schimmel,

Directeur van ’s Rijks veeartsenijschool, benoemd tot doctor honoris causa in de geneeskunde.

Ter gelegenheid van de feestelijke herdenking van het herstel der Utrechtsche Hoogenscliool in 1813 werd in denbsp;zitting van den Acadeinisclien Senaat der ütrechtsclie Univer-siteit op 14 November 1913 o. m. het doctoraat honorisnbsp;causa in de geneeskunde verleend aan

den heer W. C. Schimmel,

Directeur van ’s R ij ks veeartsen ij school te Utrecht-Met groote ingenomenheid is ongetwijfeld door de Indische veeartsen kennis genomen van de welverdiende hulde gebracht aan dezen voorganger van de veeartsenijkunde, dienbsp;zijn gansche leven in de voorste rijen der strijders voor denbsp;belangen der veeartsenijkunde en het veeartsenijkundignbsp;onderwijs heeft gestaan. Op welke wijze de tegenwoordigenbsp;directeur van onze alma mater, ons aller oud-leeraar, daarbij de wapens heeft gevoerd en successen heeft behaaldnbsp;moge blijken uit het hieronder opgenomen (ons door eennbsp;vriendelijken collega toegezonden) verslag van de plechtige uitreiking van het eere-doctoraat op 4 December j.1.,nbsp;voorkomende in het Utrechtsch Dagblad.

Hoe de studeerende jongelingschap in Utrecht den heer Schimmel waardeert, is te lezen in de volgende door dennbsp;T e r u g b 1 i k s c h r ij V e r in den Verterinairen Studentennbsp;Almanak 1914 geschreven regelen:

Wie oog heeft voor den groei, die het veeartsenijkundig „ onderwijs speciaal in de laatste vier jaren heeft ge-„ nomen, dient dankbaar te erkennen, welk een grootnbsp;„ voordeel het voor de Nederlandsche veeartsenijkundenbsp;), is, dat een verouderde functie als het directoraat wordt

-ocr page 20-

,, bekleed door iemand, die dienaangaande zulke mime „ inzicliten heeft, als dat met den heer Schimmel hetnbsp;„ geval is.”

Behalve eene onderscheiding voor den heer Schimmel persoonlijk mag dit eere-doctoraat ook ongetwijfeld wordennbsp;aangemerkt als een blijk van waardeering (zooals reeds denbsp;Redactie voor het Tijdschrift van Veeartsenijkunde opmerkt)nbsp;van de zijde van de Utrechtsche universiteit voor het hoofdnbsp;van de inrichting voor veeartsenijkundig onderwijs. Met hetnbsp;oog op het streven naar hooger veeartsenijkundig onderwijs,nbsp;is dit zeer zeker niet van beteekenis ontbloot.

Aan de gelukwenschen, door het Bestuur onzer Vereeni-ging den heer Schimmel reeds toegezonden, voegt de redactie dezer ,,Bladen” de hare toe.

Plechtige uitreiking van het eere-doctoraat in de geneeskunde aan den heer W. C. Schinmel,nbsp;directeur van ’s Rijks-veeartsenijschool.

Professor EijkMAN reikte aan Dr. Schimmel het eere-dotoraat over, erwijl hij het volgende tol den nieuwen doctor zeide:

Het is mij, geachte doctor, een voorrecht U allereerst te mogen gelukwenschen met de onderscheiding, welke de Senaat op eenstemmignbsp;advies van de faculteit der geneeskunde U heeft toegekend en gaarnenbsp;grijp ik de gelegenheid aan, om de beteekenis dier onderscheidingnbsp;te dezer plaatse in het licht te stellen.

De faculteit stelde er prijs op U te eeren om uw wetenschappelijke verdiensten en tevens in Uw persoon, als directeur van ’s Rijks-veeartsenijschool, de zusterinstelling te huldigen, welke nu reeds bijnanbsp;een eeuw in deze stad gevestigd is. Ik mag spreken van een zusterinstelling, want uit wetenschappelijk oogpunt kennen wij immersnbsp;slechts één geneeskunde: het zijn de behoeften der praktijk, welke eennbsp;afzonderlijke beoefening der geneeskunst van den mensch en dienbsp;van het dier hebben in het leven geroepen. Hoezeer zij door voeling met elkander te houden, wederkeerig kunnen winnen en bevruchtend werken, is misschien nimmer duidelijker dan in de laatste jaren

-ocr page 21-

gebleken. Ik behoef slechts te wijzen op de studie der infectieziekten van niensch en dier, welke sedert de ontdekkingen van een PASTEUR en een Koch een ongekend hooge vlucht heeft genomen en voor de praktijk in den vorm van vaccins en sera zoo rijke vruchten heeftnbsp;afgeworpen. En welk een gewichtige taak is niet den veearts toebedeeld, waar hij door het opsporen en het bestrijden van ziekten vannbsp;het vee, welke ook den inensch bedreigen, mede het zijne bijdraagtnbsp;tot bevordering der volksgezondheid.

Vond de wetenschappelijke beoefening der geneeskunde reeds sedert eeuwen haar plaats bereid aan de universiteiten, die der veeartsenijkunde is van veel later datum, in ons lajid dagteekent zij eerst van 1821, het jaar der oprichting van de Veeartsenijschool. Ik bennbsp;niet hij machte een getrouw beeld te geven van den invloed, welkenbsp;ook in wetenschappelijk opzicht in al die jaren van haar is uitgegaan.nbsp;Mag ik naar de laatste jaren oordeelen, dan is die invloed van grootenbsp;beteekeni's geweest; de school heeft zich alierwege, zoo in binnen-als buitenland een welverdiende reputatie verworven. Onder de leeraren,nbsp;meerendeels uit de eigen leerlingen voortgekonien, waren ten allennbsp;tijde mannen, die op het gebied hunner wetenschap, onder niet zelden moeilijke en bekrompen omstandigheden, belangrijk werk hebbennbsp;geleverd. Ik wil, om van de levenden te zwijgen, er drie van denbsp;uitmuntendsten noemen, die ook ik het voorrecht had meer van nabijnbsp;te kennen. De Bruyn, Thomassen en Van Esveld, met wie Gij velenbsp;jaren vruchtbaar mocht samenwerken.

Het besef van het hooge standpunt, dat de school meer en meer is gaan innemen, is ook bij ’s lands Kegeering levendig geworden.nbsp;Zet deze — waaraan nauw te twijfelen valt — haar plannen door, dannbsp;bevinden wij ons aan den vooravond van gewichtige veranderingennbsp;en mogen wij weldra de onder Uw leiding staande instelling tiegroe-ten als hoogeschool. Uw leerlingen zullen dan niet meer naar dennbsp;Vreemde behoeven te gaan om den titel te behalen, die de kroon zetnbsp;op in het eigen land verrichten wetenschappelijken arbeid. In zooverre zullen zij zelfs bevoorrecht zijn boven velen onzer discipelen,nbsp;voor wie de gelegenheid tot promotie aan een binnenlandsche uni-versiteit nog steeds blijft afgesloten. Doch wij zullen U dat voorrechtnbsp;niet benijden, integendeel er ons in verheugen, want het zal maar alnbsp;te duidelijk aantoonen, dat hier een onbillijkheid begaan wordt, zoonbsp;groot, dat zij onmogelijk lang kan worden gehandhaafd. Zoo kan dusnbsp;van Uw school ook voor ons de victorie uitgaan.

Op een dag als deze, nu wij bijzondere aanleiding hebben om vergelijkingen te maken tusschen voorheen en thans, zullen ook Uw ge-

-ocr page 22-

10

dachten onwillekeurig teruggaan naar lang vervlogen tijden, niet echter een geheele, maar juist een halve eeuw terug, het jaar, toen Gijnbsp;leerling weidt van de veeartsenijschool.

Sta mij toe in het kort Uw cnrricnlum vitae van af dat tijdstip te schetsen, daartoe in staat gesteld door wat een bevoegde hand schreef.

Naar de hedendaagsche opvattingen liet de toenmalige toestand aan de school alles te, wenschen over en was slechter dan aan de meestnbsp;bekrompen hoogere burgerschool. Toch zijn juist uit die jaren uitnemende veeartsen voortgekomen.

Voorzeker zijn deze woorden niet het minst op U van toepassing. Na in 1867 met lof het eind-exainen te hebben afgelegd, werd Gij alnbsp;spoedig tot leeraar aan de K. M Akademie benoemd, vondt daar aanleiding en gelegenheid lot verdere studie en verwierft een zoo goeden naarn, dal bij de nibreiding van het personeel der veeartsenijschoolnbsp;in ’77 de keus op U viel. Van de vele leervakken, welke U werdennbsp;opgedragen, mag de chirurgie wel als Uw hoofdvak genoemd worden. Bijna allen veeartsen in Nederland danken U een degelijke opleiding. Uit eigen beweging voegdet Gij er de oogheelkunde aan toe,nbsp;welke door U hier te lande haar intrede deed in de veeartsenijkunde.

Doch ook Uw ond-leerlingen en vakgenooien hebt Gij bij voortduring aan U verplicht. Jaren lang toch waart gij een der redacteuren vannbsp;het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en veelal de werkzaamste. Daarin en ook in bnitenlandsche periodieken verschenen van U talrijkenbsp;verhandelingen, waaronder de mededeelingen uit Uw kliniek in denbsp;eerste plaats verdienen genoemd te worden. Met medewerking vannbsp;twee vakgenooten steldet gij een standaardwerk samen, de Handleidingnbsp;tot de paardenkennis. Van Uw breeden wetenschappelijken zin getuigen ook de mededeelingen op het grejisgebied der beide lakken vannbsp;de geneeskundige wetenschap, welke gij sedert jaren aan ons medicinbsp;ten beste geeft in het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde.

Dat Gij ook bij de vakgenooten in het buitenland hoog staat aangeschreven, daarvan getuigt op sprekende wijze het feit, dat Gij te Bnda Pest weidt aangewezen tot voorzitter van het negende internationale veeaitsenijknndig congres. Dat dit congres in 1909 tenbsp;Scheveningeii gehouden uitnemend geslaagd is, dankt het—daarovernbsp;is slechts één roep — in de eerste plaats aan Uw voortreffelijkenbsp;leiding.

Toen in het daareven genoemde jaar Dr. WiRTZ als directeur der school aftrad, waart Gij, als primus inter pares, diens aangewezennbsp;opvolger. Hoogelijk is het te waardeeren, dat Gij dien post van vertrouwen naast de werkzaamheid als docent, op U hebt willen nemen.

-ocr page 23-

11

vooral ook met het oog op de komende gebeurtenissen. Moge het U, met rijke ervaring toegerust, gegeven zijn met onverzwakte krachtnbsp;de reorganisatie tot stand te brengen, waarnaar reeds jaren door velen reikhalzend is nitgezien. Moogt gij daarbij gesterkt worden doornbsp;het vertrouwen en den steun, welke U ongetwijfeld van de zijde dernbsp;Regeering en van Uw medewerkers zullen geschonken worden ennbsp;door de groote waardeering voor Uw persoon en Uw werk, van welkenbsp;de in deze stonde U te beurt gevallen onderscheiding mede een bewijs moge zijn.

De heer Schimmel bedankte den promotor voor de waardeeren de woorden tot hem gesproken, doch meende, dat zijn verdienstennbsp;overschat waren. Hij geloofde dan ook, dat de huldiging meer goldnbsp;’s Rijks veeartsenijschool, welke hij vertegenwoordigt, dan hem zelf.nbsp;Deze inrichting heeft, volgens spreker, toch reeds groote verplichtingnbsp;aan de Universiteit te Utrecht. In verband daarmede wees hij er op,nbsp;dat de hoogleerarer. Van Lidt de Jeude en J. Vosmaer er bij de openingnbsp;der veeartsenijschool in 1821 het eerst onderwijs gaven, terwijl eerstgenoemde tevens directeur was. Voorts, dat toen Vosmaer in 1824nbsp;overleed, hij werd vervangen door den hoogleeraar De Fremery, en datnbsp;'11 1822 de gunstig bekende aan de universiteit werkzame Schubaertnbsp;ook aan de Veeartsenijschool als prosector anatonies werd verbonden.

In het 4de decennium van de overige eeuw, aldus ging spreker voort, ontstond door verschillende omstandigheden een inzinking vannbsp;het veterinair onderwijs. Wederom sprongen de hoogleeraren dezernbsp;Universiteit in de bres, om de veeartsenijschool te behouden en tenbsp;reorganiseeren; vooral spande professor O. J. Mulder zich er vóórnbsp;en gaf tot dit doel een brochure uit, getiteld „De Veeartsenijschool”nbsp;Het gevolg was, dat het Rijk de school in 1851 overnam; tot diennbsp;tijd was zij bekostigd uit het Fonds van den Landbouw. Dit fonds wasnbsp;echter uitgeput.

In de eerstvolgende jaren kon de school zich, ondanks de haar ook overigens ten deel gevallen reorganisatie, niet genoezaam herstellen.nbsp;Dit geschiedde eerst, nadat Dr. MAC Qillavry in 1871 directeur werdnbsp;6ti zich belastte met het onderwijs in de physiologie. Onder zijn directoraat werd het aantal leeraren en het onderwijs-materiaal nitgehreidnbsp;0quot; ontstond het instituut der assistenten. Een der eersten was Dr.nbsp;Van ’t Hoef de later zoo beroemd geworden chemicus. Mac Qillavrynbsp;belastte hem met het onderwijs in de natuurkunde.

Toen Mac Qillavry in 1877 als hoogleeraar naar Leiden ging, volgde Dr. Pekelharing hem op; deze gaf niet enkel physiologie, doch ook algemeene pathologie en pathologische anatomie.

-ocr page 24-

12

111 1881 ging hij over naar deze universiteit. Evenals hij hebben zijn opvolgers iii dezelfde leervakken, Dr. De Jager, die thans nog innbsp;Amerika is, Dr. Zwaardemaker, nu hoogleeraar aan deze Universiteitnbsp;en Dr. HAMBURGER, hoogleeraar te Groningen, zich voor het onderwijsnbsp;aan de Veeartsenijschool zeer verdienstelijk gemaakt.

Spreker wees er verder op, dat ook de lioogleeraren Van Itallie, thans te Leiden, en NiERSTRASZ, nu in Utrecht, met vrucht als leeraar aan denbsp;schooi werkzaam zijn geweest, en besloot daaruit, dat terwijl aan denbsp;eene zijde de Rijks Veeartsenijschool eenigermate is geweest eennbsp;pépinière voor onderscheidene lioogleeraren der verschillende Univer-siteiten, zij van een andere zijde mag worden aangemerkt als hetnbsp;pleegkind der Utrechtsche Universiteit. En nu meent spreker, is de band,nbsp;welke steeds tusschen beide onderwijsinrichtingen heeft bestaan, doornbsp;de hoQge onderscheiding hem ten deel gevallen, en waarvoor hijnbsp;hartelijk dank zegt, nauwer aangehaald. Hij spreekt de hoop uitnbsp;dat de weldra te verwachten veterinaire hoogeschool eenmaal alsnbsp;6de faculteit in deze universiteit zal worden opgenomen. Een dergelijke vereeniging bestaal reeds op vele plaatsen in het buitenland,nbsp;en op andere wordt ze voorbereid.

-ocr page 25-

VEEARTSENUKUNDIGE MEDEDEELING VAN HET DEPARTEMENT VAN LANDBOUW, NUVERHEIDnbsp;EN HANDEL. NO. 11.

f Veeartsenijkiindig laboratorium te Buitenzorg.]

Beschouwingen omtrent de serodiagnostiek van malleus in Nederlandsch^lndië,

DOOR

C. BUBBERMAN.

lil het jaar 1909 werd met liet serumonderzoek bij malleus iu Ned e V lan dsch-1n d ië een begin gemaakt, echter vooreerst nog bij wijze van proef, zoodat het aantal op grond van dat onderzoek afgemaakte paarden in 1909 en 1910nbsp;niet groot was.

Van af het jaar 1911, toen aan de hand van in de beide vorige jaren verkregen resultaten definitieve voorschriftennbsp;konden worden gegeven, geschiedde het malleiis-onderzoeknbsp;in zijn geheel op meer uniforme wijze en liet is om dienbsp;reden, dat voor het bewerken van dit artikel gebruik isnbsp;gemaakt van de gegevens, die in 1911 en daarop volgendenbsp;jaren werden verkregen.

Volgens het Besluit van den Directeur van Landbouw dd. 16 Januari 1911 No 526 (opgenomeii in de Veeartsenijkun-dige Bladen voor Nederlandsch-Indië, Deel 25, Afleveringnbsp;5), moet het serumonderzoek geschieden:nbsp;o. bij alle paarden, die twijfelachtig op de ophthalmo-nial-leïnatie reageeren.

b. bij dieren met verdachte verschijnselen der ziekte, die negatief op de malleïnatie reageeren.

-ocr page 26-

14

c. bij dieren zonder clinische verschijnselen, die op grond van de malleïnatie zijn ziek verklaard, docli niet werdennbsp;afgemaakt en op verzoek van den eigenaar opnieuwnbsp;worden onderzocht, om na te gaan of genezing is totnbsp;stand gekomen.

De metliode van onderzoek, welke zal worden toegepast is in liet besluit niet aangegeven; deze is aan den Chefnbsp;van het Veeartsenijkundig laboratorium overgelaten. Ongetwijfeld is dit een voordeel, daar nu niet aan een bepaaldnbsp;systeem moet worden vastgehouden en dus de nieuwstenbsp;vindingen op sero-diagnostisch gebied kunnen worden toegepast, zonder dat daarvoor wijziging der voorschriftennbsp;noodig is.

Vanaf hef jaar 1909 tot 1 October 1911 geschiedde het malleus-onderzoek door middel van de ophthalmo-nialleïnatienbsp;en van de agglutinatiemethode. Daarna werd de comple-mentbindingsmethode ingevoerd, terwijl door gebrek aannbsp;voldoende personeel de agglutinalie voorloopig achterwegenbsp;moest blijven. 1 Maart 1913 was het echter mogelijk denbsp;agglutinatie weder erbij te verrichten, zoodat vanaf diennbsp;datum beoordeeld werd op grond van de malleïnatie ennbsp;van de beide genoemde serologische methoden.

De te onderzoeken sera worden door de gouvernements-veeartsen naar het Veeartsenij kundig laboratorium opgezonden. Zij ontnemen het bloed door middel van een steriele canulenbsp;aan de vena jugularis, laten het eenigen tijd in daarvoornbsp;bestemde buisjes staan en zuigen met een steriele Pasteur-’sche pipet (inhoud 2 c. c. M.) het serum af. De pipet wordtnbsp;aan beide einden met lak gesloten en in een ervoor bestemdnbsp;houten blokje verzonden.

Tropische invloeden schijnen geen nadeelige werking op het serum uit te oefenen, tenminste door ons zijn enkelenbsp;malen eenige sera, zoowel van zieke als van gezonde paarden, tot vier maanden bij kamertemperatuur (29—30°C.)nbsp;steriel en zonder toevoeging van eenig conserveeringsmid-

-ocr page 27-

15

del bewaard, zonder dat het gehalte aan agglutiniiien en complenientbindende stoffen verandering had ondergaan.nbsp;Ind ien de sera zorgvuldig zijn verkregen, gebeurt het zoonbsp;goed als nooit, dat zij in bedorven toestand aankomen.

rechniek.

A. Aggliitinatiemethode:

De diagnosti.sche beteekeiiis van deze methode berust op de eigenschap van het serum van aan malleus lijdende paarden om de in een keukenzout-oplossing homogeen gesuspendeerde malleus-bacillen totnbsp;klompjes en vlokken te doen samenballen, welke dan op den bodemnbsp;der buisjes bezinken en in den vorm van vlokken of als de zoogenaamde „agglntinatiesluier” zijn waar te nemen.

De door ons gevolgde techniek is in hoofdzaak dezelfde als die, welke door SCHÜTZ en MiESSNER is aangegeven en later door Müller, Pfeiler e.a. is gecompleteerd.

Voor de bereiding van de proefvloeistof wordt gebruik gemaakt van een stam, waarvan gebleken is, dat zij een voldoende en constantenbsp;agglutinabiliteit bezit. Op gezette tijden passeert deze stam een cavia;nbsp;quot;a elke isolatie uit de cavia wordt zij gedurende een week dagelijksnbsp;Op glycerine-agar overgeënt. Van dezen bacil wordt om de tweenbsp;quot;laanden een nieuwe proefvloeistof bereid. Daartoe worden 48 uurnbsp;oude plaatciilturen op glycerine-agar gebruikt, welke gedood wordennbsp;(2 uur op 60quot; C.) en daarna afgespoeld met Va carbol-keiikenzout-oplossing en vervolgens door papier gefiltreerd. Aan de aldus verkregen emulsie wordt eerst door optische vergelijking met de vorigenbsp;proefvloeistof dezelfde dichtheid gegeven, terwijl zij daarna wordtnbsp;gecontroleerd door een vergelijkend onderzoek van de oude ennbsp;de nieuwe proefvloeistof met sera van bekende waarde en welnbsp;van een ziek paard met hoogen en van een gezond paard metnbsp;lagen titer.

Voor het bepalen van den titer van een serum wordt deze proefvloeistof in een hoeveelheid van 0,2 c. c. M. gevoegd bij de gebruikelijke verdunningen (1 op 100, 200, 300, 500,800,1000,1500,2000,4000,8000)nbsp;van het te onderzoeken paardenserum, terwijl voor controle een buisjenbsp;'quot;et proefvloeistof zonder serum wordt ingezet (zie tabel 1). Voornbsp;het onderzoek van de sera uit de praktijk wordt meestal volstaan metnbsp;de verdunningen van 1 op 100 tot 1 op 2000.

De gezamenlijke buisjes (inhoud 1 c. c. M.) vertoeven eerst 24 uur

-ocr page 28-

16

in de broedstoof bij 37“ C., daarna worden zij in een handcentrifnge gedurende 20 niinufen gecentrifugeerd bij een snellieid van 800 omwentelingen per minuut en staan dan nog 24 uur bij kamertemperatuur,nbsp;alvorens het resultaat wordt afgelezen. Het totale onderzoek is alzoonbsp;in 48 uur afgeloopen.

Het aflezen van het resultaat geschiedt bij doorvallend licht te^en een witten ondergrond, ten einde na te gaan of zich op den bodemnbsp;der buisjes in het eene geval de punt van niet-geagglutineerde bacillen,nbsp;in het andere geval de sluier of vlokvorming van geagglutineerdenbsp;bacillen heeft gevormd.

De hoogste serumverdunning, welke in staat was alle bacillen te agglntineeren, wordt als titer van het serum aangeduid.

De beoordeeliug geschiedt dus met het bloote oog; een microscopisch onderzoek van het bezinksel vindt niet plaats, alleen wordt altijd hetnbsp;afgelezeii resultaat door opschudden van den inhoud gecontroleerd.

Er zij hier gewezen op het feit, dat de gebruikelijke buisjes soms afsmeltpuutjes bezitten, welke den schijn kunnen geven, dat de bacillennbsp;tot een punt zijn bezonken, zoodat daardoor het resultaat onduidelijknbsp;wordt; door ervaring leert men dit gemakkelijk onderscheiden eunbsp;bovendien kan men zich na opschudden van het bezinksel overtuigen.

Op enkele punten wijkt dus de door ons gevolgde methode af van die van andere onderzoekers. Hef hoofdverschil bestaat wel in dennbsp;tijd, welke verloopt alvorens het resultaat wordt afgelezen.

Toen SciiüTZ en MiESSNER de agglutinatie bij malleus voor hef eerst uifwerkfeu, gaven zij aan, dat het resultaat kon worden beoordeeldnbsp;na een verblijf der agglutinaliemengsels van 24 tot 30 uur in de broed-sloof bij 37quot; C; Wladimiroff geeft echter aan, dat er soms zeernbsp;trage reacties voorkomen, die zelfs na 48 uur nog niet zijn afgeloopen,nbsp;zoodat men volgens hem voor het bepalen van een juisten titer minstensnbsp;twee dagen moet stellen.

Om een vlugger stellen der diagnose ntogelijk te maken, wordt door velen de versnelde methode van GaethQENS toegepast, waarbijnbsp;men het spontane bezinken der bacillen niet afwacht, doch dooreennbsp;matig ceutrifngeeren verhaast. Volgens dit systeem neemt het onderzoek veel minder tijd in beslag en kan men het resultaat volgensnbsp;Müller reeds aflezen na ongeveer 10 tot 15 minuten centrifugeerennbsp;bij matige snelheid, na 5 minuten bij een snelheid van 2000 oniw. pernbsp;minuut, volgens MiESSNER ua 10 minuten centrifugeeren bij eennbsp;snelheid van 1000 omw., na 3 minuten bij één van 4000 oniw. per minuut.

-ocr page 29-

17

Het bleek ons, dat wanneer de snelheid meer dan 2000 omw. bedraagt, men onduidelijke sluiers krijgt en ook de geagglutineerde bacillennbsp;tot een punt kunnen bezinken. Daar wij slechts beschikken over eennbsp;centrifuge met motordrijfkracht, welke niet minder dan 2000 omw.nbsp;kan loopen en verder over eenige hatidcentrifuges met een maximumnbsp;snelheid van 800 omw., wordt met laatstgenoemden snelheid gedraaid,nbsp;doch dan 24 uur gewacht, alvorens het resultaat wordt afgelezen.

Tabel 1.

Te onderzoeken, paardenserurn.

Proefvloeistof

in

c.c.M.

Vs “/o Carbol-keukenzout-oplossing in c.c.M.

Titer.

Verdunning.

Hoeveelheid in c.c.M.

1:10

0.1

0.2

0.7

100

1:100

0.5

0.2

0.3

200

1:100

0.33

0.2

0.47

300

1:100

0.2

0.2

0.6

500

1:100

0.13

02

0.67

800

1:100

0.1

0.2

0.7

1000

1:1000

0.67

0.2

0.13

1500

1:1000

0.5

0.2

0.3

2000

1:1000

0.25

0.2

0.55

4000

1:1000

0.13

0.2

0.67

8000

0.2

0.8

Controle.

B. Complementbindingsmethode:

Door voorbehandeling van konijnen met schapenbloed ontwikkelen zich in het serum van die dieren z.g. haemolytische amboceptoren,nbsp;die het vermogen bezitten schapenbloedlichaampjes tot oplossing tenbsp;brengen. Inactiveert men dit serum (verhitting gedurende Vs uur opnbsp;56—57“ C.), waardoor het complement wordt gedood, dan treedt dezenbsp;werking niet op, wel indien men weder complement (versch cavia-serumj toevoegt. Geïnactiveerd haemolytisch konijnenserum—verschnbsp;caviaserum—roode bloedlichaampjes van het schaap vormen het z.g.nbsp;haemolytische systeem.

Volgens hetzelfde principe vormen zich na een infectie met een bepaalde bacteriesoort z.g. immuun-amboceptoren. Zoo bevinden zichnbsp;in het serum van malieëuze paarden anti-lichamen, die, samengebrachtnbsp;met het antigeen, dat hen deed ontstaan, in staat zijn een specifiekenbsp;Werking op dat antigeen uit te oefenen onder invloed van het in hetnbsp;paardenserurn aanwezige complement, dat daarbij gebonden wordt

-ocr page 30-

18

Ook deze werking blijf! uit na inaciiveeren van het paardenserum, doch treedt weder op na toevoegen van versch caviaserum (complement).

Gesteld, dat men met de noodige verdunningen werkt en de vele technische bijzonderheden in acht neemt, dan zal door middel van denbsp;immuun-amboceploien van een geinactïveerd serum van een ziek paardnbsp;het toegevoegde antigeeii gebonden worden aan het aanwezige complement, zoodat bij latere toevoeging van schapenbloed en geïnactiveerd haemolytisch konijnensernni geen haemolyse zal optreden, daarnbsp;het complement reeds gebonden is, daarentegen wel, indien het paar-denserum van een gezond dier stamde m.a.w. geen immuun-ambocep-toren bevatte.

Een kort schema ter verduidelijking;

antigeen nbsp;nbsp;nbsp;] binding van het

-1- geïnactiveerd serum ziek paard nbsp;nbsp;nbsp;gt; complement.

4- complement (versch caviaserum) nbsp;nbsp;nbsp;\

I geen haemolyse, gt; daar complementnbsp;I verbruikt is.

I geen binding van het complement.

4- geïnactiveerd haemolytisch konijnenserum -b schapenbloedlichaampjes

antigeen

geïnactiveerd serum gezond paard -bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;complement (versch caviaserum)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\

-b nbsp;nbsp;nbsp;geïnactiveerd haemolytisch konijnenserumnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;haemolyse.

-b nbsp;nbsp;nbsp;schapeubloedlichaampjesnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l

Voor het onderzoek wordt hoofdzakelijk de door SCHÜTZ en Schubert aangegeven werkwijze gevolgd.

Als antigeen werd in het begin een malleusbacillenextract gebruikt, hetwelk bereid was door een emulsie van glycerine-agar culturennbsp;afgezwommen bacillen, na een verhitting van 3 uur bij 60quot; C-, viernbsp;dagen bij 37quot; C. in het schudapparaat te schudden en vervolgensnbsp;gedurende 2 uur te centrifugeeren bij een snelheid van 3500 omw.pernbsp;minuut.

Daar zulk een extract echter meestal na een zestal weken zijn werkzaamheid gedeeltelijk verloeren de bereiding tamelijk omslachtignbsp;was, werd later uitsluitend de ook voor de agglutinatie gebruiktenbsp;bacillenemulsie als antigeen aangewend. De resultaten, die hiermedenbsp;werden verkregen, stemden volkomen overeen met die bij het gebruiknbsp;van extract; nooit ontstond belemmering der reactie of haemolysenbsp;door deze proefvloeistof in de gebruikelijke verdunning.

Het haemolytische serum wordt gewonnen bij konijnen door deze te behandelen met een oplossing van roode bloedlichaampjes van hetnbsp;schaap. De beste resultaten werden verkregen door de konijnen drie-

-ocr page 31-

19

maal intraveneus in te spuiten niet 1 c.c.M. bloed niet tusscheiipoo-zen van een week, doch ook werd een hoogwaardig serum verkregen door de dieren ineens met een groote dosis bloed te behandelen. Typisch is, dat witte konijnen (albino’s) zich bijzonder slecht voornbsp;deze serunibereiding leenen; de meeste sterven aan anaphylaxie nanbsp;de tweede injectie; zwarte daarentegen zijn veel resistenter en verdragen bijna alle de injecties.

Voor de bereiding van het haemolytische serum en bij de uitvoering der reacties wordt gebruik gemaakt van schapenbloedlichaampjes. Hetnbsp;wordt dezen dieren door punctie van de vena jugularis ontnomennbsp;gedefibrineerd, door neteldoek gefiltreerd en ten slotte gewasschen.nbsp;Een viermalige wassching in de handcentrifuge is meestal voldoende.nbsp;Eiken dag wordt versch bloed gebruikt. Voor de uitvoering der reacties dient een 5% emulsie in physiologische keukenzoutsoliitie.

Als complement fungeert het serum van caviae. Dit serum wordt niet bewaard, doch voor ieder onderzoek een nieuwe cavia gedood.nbsp;Het schijnt, dat de voeding van deze dieren een grooten invloed opnbsp;de waarde van het serum heeft. Voedert men ze met knollen ennbsp;versch gras, dan kan men meestal een hoog complementgehalte verwachten; niet, indien het voedsel weinig vocht bevat.

Drie dagen na de laatste injectie worden de konijnen, die voor de bereiding van het haemolytische serum dienen, aan een proeftappingnbsp;onderworpen. Van het aldus verkregen serum wordt de titer bepaald,nbsp;terwijl het slechts dan gebruikt wordt, indien de titer minstens 1500nbsp;bedraagt (zie tabel 3). Het is ons gebleken, dat dit serum, mits in denbsp;ijskast en onder afsluiting van licht bewaard, tot een half jaar toe ennbsp;misschien ook langer zijn titer behoudt.

Ieder versch caviaserum wordt eerst gecontroleerd, daar in het systeem het werken met de kleinst benoodigde hoeveelheid complement van groot belang is. Met de bepaling van deze hoeveelheidnbsp;wordt dus bij ieder onderzoek begonnen (zie tabel 4). Gemiddeld genomen is een verdunning van 1 op 20 tot 1 op 30 de juiste; eennbsp;enkele maal wordt weleens een hoogwaardig serum gevonden metnbsp;een titer tot 1 op 50, een enkele maal een laagwaardig met een titernbsp;Van 1 op 10, terwijl eenige malen een cavia werd aangetroffen, welkenbsp;absoluut geen werkzaam complement bleek te bezitten. De somsnbsp;groote verschillen, welke worden aangetroffen in de titers der seranbsp;van verschillende caviae, schuiven de noodzakelijkheid van de titer-bepaling zeer op den voorgrond.

Bij iedere nieuwe aanmaak van antigeen wordt dit eerst gecontroleerd en wel door het in verschillende verdunningen (1 op 50

-ocr page 32-

20

100, 200, enz.) te voegen: a, bij het liaeinolytisch systeem en b, bij de minimale hoeveelheid van een ziek paardenseruni van bekendenbsp;waarde, welke met het vorige antigeen de haemolyse nog volledignbsp;belemmerde (zie fabel 2). De verdunning van het antigeen, welke bijnbsp;de controle b de haëmolyse nog juist geheel belemmert, terwijl innbsp;controle a daardoor geen belemmering mag ontstaan, wordt gebruikt.nbsp;Meestal is een verdunning van 1 op 100 de juiste.

Voor het onderzoek van paardensera uit de practijk wordt meestal volstaan met serum hoeveelheden van 0,2. 0,1 en 0,05 c.c.M. Hetnbsp;tweeledig onderzoek, dat SCHÜTZ en Schubert voorstaan, waarbij dennbsp;eersten dag slechts een hoeveelheid van 0,2 c.c.M. wordt onderzochtnbsp;en een negatief resultaat van het onderzoek dien dag reeds kannbsp;worden afgelezen, terwijl bij positieven uitslag den tweeden dag denbsp;verdere verdunningen worden onderzocht, zou te tijdroovend zijn; denbsp;beslissing der positieve sera kan bovendien nu vlugger geschieden.nbsp;Er wordt dus slechts een eenmalig onderzoek met de drie genoemdenbsp;hoeveelheden ingesteld, hetgeen voldoende kan worden geacht, daarnbsp;ook door ons een belemmering van de haemolyse bij 0,1 c.c.M. serumnbsp;als positief wordt beschouwd. Bij ieder onderzoek van praktijkseranbsp;wordt tevens een ziek serum van bekende waarde en een gezondnbsp;eruni in alle verdunningen van 0,2 tot 0,01 onderzocht, terwijl verdernbsp;steeds gezorgd wordt voor de noodige controles van konijnenserumnbsp;caviaserum, antigeen en keukenzotoplossing. Onnoodig te zeggen,nbsp;dat iedere verdunning van het te onderzoeken paardenserum wordtnbsp;gecontroleerd door in een tweede buisje het antigeen uit het systeemnbsp;weg te laten (zie tabel 5.)

Tabel II.

= . _L •

(U '.n cü

b/5 G nbsp;nbsp;nbsp;.

C re gt;

•Z ' nbsp;nbsp;nbsp;o

c W O c 3 jr ^

3 O)

quot;O ^ r-'' T3

b/D

£ «1/

3

. re

aj 3 £ cfl .3 O)

re nbsp;nbsp;nbsp;CU

^ — agt; 3

O) l-O nbsp;nbsp;nbsp;I

.2 ^ nbsp;nbsp;nbsp;h

= .E

'g

o o

1) nbsp;nbsp;nbsp;Q.

E O. z: gj re re

3 £ re re

S E J= i

D X nbsp;nbsp;nbsp;O

O g: «5 ¦J=gt; quot;

® nbsp;nbsp;nbsp;Qnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o»

tn nbsp;nbsp;nbsp;3:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—^

1

o

2-2 ^ 3nbsp;o O

m w

00

o

^ s

•o

3, o

P s

1:50

1.0

1.0

1.0

2.0

1:100

1.0

1.0

1.0

20

3

1:150

1.0

1.0

1.0

2.0

1:200

1.0

1.0

1.0

2.0

1:300

1.0

1.0

1.0

2.0

O)

1:400

- 1.0

1.0

1.0

2.0

1:500

1.0

1.0

1.0

2.0

-ocr page 33-

ssisis

o o o o

rD

N

=¦ g'TO lt; : _ O g 2; 5

3 p

n lt; 3 a» =

.fDftjO-

n (T 3 2r. 3

*^3-00 lt;‘

r*quot; nbsp;nbsp;nbsp;2 ^

-•« 2 »Tgt; ^

D. — -n o

3 CL 3

Ö Ö Ö b Ö b

2. E ^ ' cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-®

c/5 p nbsp;nbsp;nbsp;©

— o ^

S S- ^3

3* ^ P 3 ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r#r

3 nbsp;nbsp;nbsp;S2.

? nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p

Caviaseruni

b b b b b b

verdunning

1: 10.

lO to to N5 lO to

b b b b b b

O-SS»/» NaCl-

solutie.

Twee uren.

- ri I

p

c^ -

3

§ CL

P

ÖT ü CO w

88S8gS°

^ Ü. 63 to ^ — oi 888888®

Verdunningen ' inalleiis-anfi- |nbsp;geeti, hoeveel-'nbsp;heid I c.c.M.

p p p o o o o b b b b b b b

o o o o o o o b b b b b b b

Serum ziek paard met bekenden titer, b.v.

b b b b b b b

Ö Ö Ö Ö Ö Ö Ö

Caviaseruni, minimale hoeveelheid.

b b b b b b b

M M 1 1 1

Geïnactiveerd ' konijnenserum,

]. tiler

~2r'

b b b b b b b

M 1 1 1 1 1

5“o emulsie ' roode bloedli-!nbsp;chaampjes inbsp;schaap.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

b b b o b b b

b b b b b b b

0.85% NaCI- i solutie.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

Twee uren.

Een uur.

Tijd ill de broedstoof.

to


-ocr page 34-

ÜT có tó ^ ^

O O O nbsp;nbsp;nbsp;O Oi O

ÜT 4^ ló tó Kj ^ o o o Cji o CJT o

Verdunning

caviaserum

hoeveelheid

1 c.c.M.

ö ö ö ö ö ö ö

b b b b b b b

Malleus-anti- 1 geen innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

gebruikelijke 1 verdunning, i

ö ö ö ö ö ö ö

1 1 1 1 1 M

Geïnactiveerd

konijnenseruni

j. dier ¦

ö ö b ö o ö ö

1 M 1 1 M

5% emulsie roode

bloedlichaampjes schaap. \

to to lO to lO to to ö b b o b b b

to to to to to lO lO b b b b b b b

0,05 “/o NaCl-solutie.

Een uur.

Vs uur.

Tijd in de broedstoof.

H

gt;

co

ro


K5

to


-ocr page 35-

Oeïnactïveerd te onderzoekennbsp;serum; gezondnbsp;seriiiii; zieknbsp;serum metnbsp;bekenden titer.

Malleiis-an tigeen in

gebruikelijke verdunning.

/ '^ol .

f-l

j 1- 1)

¦iiï

5quot;

p' M

3.5 .

s =2

cnp

•01-

lt;U

u gt;

•o e'

S3

^ « 1) L,

o 5 ^ '

cü c • • c :s»

V C

2 § M ^ r c

.gt;S|8

0=3*^

^ a-u .. c —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

:s» lt;u

O o

.5^ nbsp;nbsp;nbsp;E ci

c/3 nbsp;nbsp;nbsp;re f5

H'S-S’g

^ u -O «

lt;U OJ

o nbsp;nbsp;nbsp;o

^ nbsp;nbsp;nbsp;~ a.

u .

re V

z ^

sf °

00

oquot;

Tijd in de

broedstoof.

0.2

1.0

r

1.0

1.0

02

1.0

_

_

2.0

01

1.0

1.0

_

1.0

0.1

1.0

_

2 0

0.05

1.0

1.0

_

1.0

0.05

1.0

_

2 0

3

0.02

1.0

1.0

_

1 0

3

0.02

1.0

20

£

0.01

1.0

1.0

__

_

__

1.0

0.01

1.0

_

_

2.0

1.0

1.0

_

_

1.0

2.0

1.0

-

0.2

1.0

1.0

1.0

_

1.0

1.0

0.2

1.0

1.0

_

1.0

2.0

0.1

1.0

1.0

1.0

_

1.0

1.0

0.1

--

1.0

1.0

_

1.0

2.0

0.05

10

1.0

1.0

_

1.0

1.0

0.05

1.0

1.0

I.O

2.0

002

1.0

1.0

1.0

_

1.0

10

0.02

1.0

1.0

1.0

2.0

0.01

1.0

1.0

1.0

1.0

1.0

0.01

1.0

1.0

1.0

2.0

CU

1.0

1.0

1.0

1.0

1.0

2.0

10

1.0

1.0

1.0

1.0

1.0

2.0

1.0

1.0

3.0

1.0

1.0

30

I.O

4.0

H

gt;

co

m

r

N3

CO

-ocr page 36-

24


25


Tabel


VI.


Overzicht der bij de malleusbestrijding afgemaakte Paaiden, waarbij serumoiiderzoek plaats vond.


O)

£

c

3

O

gt;

EERSTE ONDERZOEK.

TWEEDE ONDERZOEK.

D E R D

r

¦Onderzoek

VIERDE ONDERZOEK.

= = i

£ gt; n ^ M !S = -

o. 5 M

Q

«c ^ re C

3 —

S 5 Oi =

1

re

3 V-—

3 '3

lt;

i

o, 3 nbsp;nbsp;nbsp;.

11-o 5

3

3

re

Q

^ o re

_re 03

S quot;

O) —

ö; 5

1

re

O)

bjo ’-S lt;

1 1 — .5nbsp;a S

o S3 quot;O

O B

é

3

re

Q

lt;i3

11

3 ‘oï crt —

i

re

•5

O)

1

11 nbsp;nbsp;nbsp;3

Q. IE tX

O i3 ^

u =

re

Q

re

re

3

(« nbsp;nbsp;nbsp;-3

a g

'3 S3

a3

5X '-S lt;

3 .E

H 3 .E o 1) *onbsp;U B

1

d

1000

_

A.

2

d

1000

___

_

.

_

A.

3

__

P'

2000

_

_

_

_

M. A.

4

d

1500

.—

_

_

_

__

A.

5

P’

2000

.—

_

_

_

M. A.

6

P‘

1300

__

_

_

_

_

M. A.

7

d

1200

_

__

_

_

A.

8

d

1800

— ¦

_

_

_

A.

9

d

1000

_

_

_

_

A.

10

d

1000

.—

_

_

__

A.

11

d

1900

_

_

_

_

A.

12

d

1500

-_

_

_

_

A.

13

d

900

_

_

_

_

V.

14

P^

2000

_

_

_

M. A.

15

P'

900

_

_

_

_

M.

16

P’

700

_

_

_

M. V.

17

P'

1000

--

_

__

_

_

M. A.

18

P'

500

M.

19

d

1000

_

_

_

_

A.

20

P'

900

_

_

_

_

M.

21

d

900

_

_

_

_

V.

22

d

1700

_

_

_

_

A V

23

d

500

_

_

___

_

V.

24

d

600

_

_

_

V.

25

d

300

_

__

_

_

V.

26

d

400

_

_

_

V.

27

d

300

~

_

_

__

_

V.

28

d

900

¦—

_

__

_

_

V.

29

d

1500

_

_

_

_

A. V.

30

P^

2000

__

_

M. A.

31

P^

700

¦—

_

_

_

_

M.

32

d

2000

_

_

A.

33

d

1000

_

_

_

__

_

A.

34

d

2000

_

_

_

_

A.

35

d

2000

_

_

_

_

A.

36

d

2000

_

_

_

_

A.

37

d

2000

_

_

_

_

A.

38

P’

2000

M A V.

SECTIERESULTAAT

(=).

(*) d = dubieus/, pi = positief, p’ = sterk positief.

Aangegeven is de kleinste hoeveelheid paardenserum, welke nog totale vet hindering van de haemolyse teweeg bracht. Alleen voor de hoeveelheid van 0,2 c.c.M-zijn alle teekens apart vernield.


Lg. k Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lgnbsp;Lgnbsp;Lg

Lg. k Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Ns. knbsp;Ns. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. L.

Lg.

Lg

Lg. kl.

Lg. lever. Lg. kl. Ml.nbsp;Lg. kl.

Lg. kl. Ns.


Tr. . Tr.


. Ml.


Ns.


Tr. Ml. Tr. Ns.nbsp;Ml.


Ns.

Tr. Ns. Tr. Ns.nbsp;Tr. Ns.nbsp;Ns.


Tr. Ns. Ns.


mallei'natie.

(3) Lg = longen.

L

= lever.

agglutinatie.

Ns = neus.

kl

= klieren

complenientbiiiding.

Tr = trachea.

verschijnselen.

Ml = milt.


-ocr page 37-

24


25


Tabel


VI.


Overzicht der bij de malleusbestrijding afgemaakte Paaiden, waarbij serumoiiderzoek plaats vond.


O)

£

c

3

O

gt;

EERSTE ONDERZOEK.

TWEEDE ONDERZOEK.

D E R D

r

¦Onderzoek

VIERDE ONDERZOEK.

= = i

£ gt; n ^ M !S = -

o. 5 M

Q

«c ^ re C

3 —

S 5 Oi =

1

re

3 V-—

3 '3

lt;

i

o, 3 nbsp;nbsp;nbsp;.

11-o 5

3

3

re

Q

^ o re

_re 03

S quot;

O) —

ö; 5

1

re

O)

bjo ’-S lt;

1 1 — .5nbsp;a S

o S3 quot;O

O B

é

3

re

Q

lt;i3

11

3 ‘oï crt —

i

re

•5

O)

1

11 nbsp;nbsp;nbsp;3

Q. IE tX

O i3 ^

u =

re

Q

re

re

3

(« nbsp;nbsp;nbsp;-3

a g

'3 S3

a3

5X '-S lt;

3 .E

H 3 .E o 1) *onbsp;U B

1

d

1000

_

A.

2

d

1000

___

_

.

_

A.

3

__

P'

2000

_

_

_

_

M. A.

4

d

1500

.—

_

_

_

__

A.

5

P’

2000

.—

_

_

_

M. A.

6

P‘

1300

__

_

_

_

_

M. A.

7

d

1200

_

__

_

_

A.

8

d

1800

— ¦

_

_

_

A.

9

d

1000

_

_

_

_

A.

10

d

1000

.—

_

_

__

A.

11

d

1900

_

_

_

_

A.

12

d

1500

-_

_

_

_

A.

13

d

900

_

_

_

_

V.

14

P^

2000

_

_

_

M. A.

15

P'

900

_

_

_

_

M.

16

P’

700

_

_

_

M. V.

17

P'

1000

--

_

__

_

_

M. A.

18

P'

500

M.

19

d

1000

_

_

_

_

A.

20

P'

900

_

_

_

_

M.

21

d

900

_

_

_

_

V.

22

d

1700

_

_

_

_

A V

23

d

500

_

_

___

_

V.

24

d

600

_

_

_

V.

25

d

300

_

__

_

_

V.

26

d

400

_

_

_

V.

27

d

300

~

_

_

__

_

V.

28

d

900

¦—

_

__

_

_

V.

29

d

1500

_

_

_

_

A. V.

30

P^

2000

__

_

M. A.

31

P^

700

¦—

_

_

_

_

M.

32

d

2000

_

_

A.

33

d

1000

_

_

_

__

_

A.

34

d

2000

_

_

_

_

A.

35

d

2000

_

_

_

_

A.

36

d

2000

_

_

_

_

A.

37

d

2000

_

_

_

_

A.

38

P’

2000

M A V.

SECTIERESULTAAT

(=).

(*) d = dubieus/, pi = positief, p’ = sterk positief.

Aangegeven is de kleinste hoeveelheid paardenserum, welke nog totale vet hindering van de haemolyse teweeg bracht. Alleen voor de hoeveelheid van 0,2 c.c.M-zijn alle teekens apart vernield.


Lg. k Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lgnbsp;Lgnbsp;Lg

Lg. k Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Ns. knbsp;Ns. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. knbsp;Lg. L.

Lg.

Lg

Lg. kl.

Lg. lever. Lg. kl. Ml.nbsp;Lg. kl.

Lg. kl. Ns.


Tr. . Tr.


. Ml.


Ns.


Tr. Ml. Tr. Ns.nbsp;Ml.


Ns.

Tr. Ns. Tr. Ns.nbsp;Tr. Ns.nbsp;Ns.


Tr. Ns. Ns.


mallei'natie.

(3) Lg = longen.

L

= lever.

agglutinatie.

Ns = neus.

kl

= klieren

complenientbiiiding.

Tr = trachea.

verschijnselen.

Ml = milt.


-ocr page 38-

27

26

Tabel VI (Vervolg.)

Overzicht der bij de malleusbestrijding afgemaakte

lt;u

B

E

Sd

o

gt;

EERSTE ONDERZOEK.

TWEEDE ONDERZOEK.

DERDÉ

n3

D

CC

CC cc

— 'gl

tn Jz

^ §

1

’3 ^

amp;£

lt;

ÖJD

A 3 ^ .B

S Z w o

o B

E

a

cc

cc cc

— *aj co Jz

Qi 5

C

1

«;

agt;

quot;ïc

tjD

lt;

1 lt;

CU c

a.'B ^ c = £

o oj ~ O E

Ic

Q

cc w

£ '23

co ri

^ t

39

1000

40

_

600

41

P^

1700

42

P'

2000

43

P'

2000

_

44

d

2000

45

P^

2000

46

P'

900

47

P'

500

48

P‘

1700

49

P’

2000

50

P^

1400

_

51

P'

1700

52

d

1000

53

P'

800

54

P'

2000

55

P’

400

__

56

Pquot;

1000

57

d

2000

58

P'

800

_

59

P^

1000

60

P'

2000

~

61

P'

2000

62

_

P'

2000

63

P'

1200

64

d

1000

65

d

1200

66

P^

1500

_

67

d

2000

68

P‘

2000

69

P^

1000

70

d

1500

71

P^

2000

_

- ^

_

—.

--

72

d

1500

_

—-

73

P^

1500

_

_

_

___

74

*-

P’

500

_

_

_

75

P'

1000

_

_

_

_

76

iT

1000

_

--

77

Pquot;

2000

_

_

--

78

P’

1500

_

79

d

1000

_

_

--

80

P^

500

iïiPERZOEK.

VIERDE ONDERZOEK.

- cc cc o gt; cc

bio re =

o, S bc

SECTIERESULTAAT

(»).

1

2

£ nbsp;nbsp;nbsp;^

c: nbsp;nbsp;nbsp;O)

3 :t:: tuo agt;nbsp;bjD

1 1 £ ”nbsp;o. £ ^

o B quot;O Cj B

quot;cc

Q

i - £

1 cc ^ cc cc

3 *B co —

¦ OJ -Z

Di 1

1

3 -H

öjO ^

b/) ¦*-lt;

1 gt;

O)

o. S 5?

5 5quot;'^ O E

_

M A

Lg. kl.

__

M.

Lg. kl.

M A

Lg. kl.

M A

Lg. kl.

M A

Lg. kl.

~

_

__

A.

Lg. kl.

M A

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

_

M A

Li?, kl.

M A

Lg. kl.

M A V

Lg. kl. Ns.

M A

Lg. kl. rib.

-

A.

Lg kl.

_

M V

Ns. kl.

_

_

M A V

Lg. kl. Ns.

_

M V

Ns. kl.

'¦ ¦

A V

Lg. Ns.

M A

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

“““

_

M A V

Lg. kl. Ns.

_

M A V

Lg. kl. Ns. pharynx.

_

_

_

_

M A V

Lg. kl. Ns. huid.

_

M A V

Lg. kl. Ns.Tr. larynx.

_

M A V

Lg. kl. Ns.

_

A V

Lg. kl. Ns.

_

A.

Lg. kl. L.

M A

Lg.

_

A.

Lg. Ml.

_

M A

Lg.

_

_

M A

Lg. kl. Ml.

_

-

_

_

A.

Lg.

'

_

—,

M A

Lg.

_

A V

Lg. Ns.

_

_

M A

Lg. kl. Ml.

_

M.

Lg.

_

M A

Lg.

_

M A V

Lg. kl. testikels.

_

M A V

Lg. kl. Ns.

--

_

M A V

Lg. kl. Ns.

_

A.

Lg. kl.

1

M.

Lg. kl.


-ocr page 39-

27

26

Tabel VI (Vervolg.)

Overzicht der bij de malleusbestrijding afgemaakte

lt;u

B

E

Sd

o

gt;

EERSTE ONDERZOEK.

TWEEDE ONDERZOEK.

DERDÉ

n3

D

CC

CC cc

— 'gl

tn Jz

^ §

1

’3 ^

amp;£

lt;

ÖJD

A 3 ^ .B

S Z w o

o B

E

a

cc

cc cc

— *aj co Jz

Qi 5

C

1

«;

agt;

quot;ïc

tjD

lt;

1 lt;

CU c

a.'B ^ c = £

o oj ~ O E

Ic

Q

cc w

£ '23

co ri

^ t

39

1000

40

_

600

41

P^

1700

42

P'

2000

43

P'

2000

_

44

d

2000

45

P^

2000

46

P'

900

47

P'

500

48

P‘

1700

49

P’

2000

50

P^

1400

_

51

P'

1700

52

d

1000

53

P'

800

54

P'

2000

55

P’

400

__

56

Pquot;

1000

57

d

2000

58

P'

800

_

59

P^

1000

60

P'

2000

~

61

P'

2000

62

_

P'

2000

63

P'

1200

64

d

1000

65

d

1200

66

P^

1500

_

67

d

2000

68

P‘

2000

69

P^

1000

70

d

1500

71

P^

2000

_

- ^

_

—.

--

72

d

1500

_

—-

73

P^

1500

_

_

_

___

74

*-

P’

500

_

_

_

75

P'

1000

_

_

_

_

76

iT

1000

_

--

77

Pquot;

2000

_

_

--

78

P’

1500

_

79

d

1000

_

_

--

80

P^

500

iïiPERZOEK.

VIERDE ONDERZOEK.

- cc cc o gt; cc

bio re =

o, S bc

SECTIERESULTAAT

(»).

1

2

£ nbsp;nbsp;nbsp;^

c: nbsp;nbsp;nbsp;O)

3 :t:: tuo agt;nbsp;bjD

1 1 £ ”nbsp;o. £ ^

o B quot;O Cj B

quot;cc

Q

i - £

1 cc ^ cc cc

3 *B co —

¦ OJ -Z

Di 1

1

3 -H

öjO ^

b/) ¦*-lt;

1 gt;

O)

o. S 5?

5 5quot;'^ O E

_

M A

Lg. kl.

__

M.

Lg. kl.

M A

Lg. kl.

M A

Lg. kl.

M A

Lg. kl.

~

_

__

A.

Lg. kl.

M A

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

_

M A

Li?, kl.

M A

Lg. kl.

M A V

Lg. kl. Ns.

M A

Lg. kl. rib.

-

A.

Lg kl.

_

M V

Ns. kl.

_

_

M A V

Lg. kl. Ns.

_

M V

Ns. kl.

'¦ ¦

A V

Lg. Ns.

M A

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

“““

_

M A V

Lg. kl. Ns.

_

M A V

Lg. kl. Ns. pharynx.

_

_

_

_

M A V

Lg. kl. Ns. huid.

_

M A V

Lg. kl. Ns.Tr. larynx.

_

M A V

Lg. kl. Ns.

_

A V

Lg. kl. Ns.

_

A.

Lg. kl. L.

M A

Lg.

_

A.

Lg. Ml.

_

M A

Lg.

_

_

M A

Lg. kl. Ml.

_

-

_

_

A.

Lg.

'

_

—,

M A

Lg.

_

A V

Lg. Ns.

_

_

M A

Lg. kl. Ml.

_

M.

Lg.

_

M A

Lg.

_

M A V

Lg. kl. testikels.

_

M A V

Lg. kl. Ns.

--

_

M A V

Lg. kl. Ns.

_

A.

Lg. kl.

1

M.

Lg. kl.


-ocr page 40-

29

28

29

28

Tabel VI

(Vervolg.)

Paarden, waarbij serumonderzoek plaats vond.

Overzicht der bij de lualleusbestrijding afgemaakte

5x1

o

gt;

EERSTE

ONDERZOEK

TWEEDE ONDERZOEK.

D E R D

Q

CC CC

— *0)

CO —

l

CC

'¦B ^

ÖX)

lt;

bij

-Q

Ci- C —V nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

o

^ s

3

X

Q

^ ai

CC

cC cc

CC

(u

3 ‘H

ö^o a

lt;

1 i

OJ —

5 S ^ O E

quot;cc

O

« i ~ 2

/O CC

81

500

82

_

d

1500

_

_

_

_

83

500

_

_

_

84

P^

300

_

_

_

85

p2

200

_

_

86

d

1000

_

_

_

87

d

2000

_

_

_

88

P'

1000

_

_

_

_

89

P'

1500

_

_

_

90

_

P'*

500

_

_

_

_

_

91

d

1000

_

_

_

92

d

1400

_

_

_

93

11

1900

_

_

94

p'

1000

_

95

_

P‘'

100

_

_

_

_

_

_

_

96

9-9

d

600

17-10

P'

_

_

97

26-9

d

700

18-10

P^

98

26-9

d

500

18-10

99

26-9

d

400

18-10

P'

100

20-11

d

400

11-12

p2

_

101

20-11

d

300

11-12

P^

_

102

13-12

d

500

2-1

p“

_

103

7-3

d

300

27-3

P^

104

18-3

d

500

8-5

p2

__

105

18-3

d

300

8-5

p2

106

24-3

d

800

16-5

P^

¦ —

107

24-3

d

300

16-5

P^

_

108

4-4

d

400

29-4

p2

_

109

8-4

d

400

18-5

Pquot;

110

20-4

d

800

24-6

p2

111

20-4

d

500

24-6

Pquot;

112

29-7

d

400

7-10

P'

113

29-7

d

500

_

7-l0

P^

114

9-9

d

700

1-12

P^

115

7-6

d

100

2-7

P^

116

15-7

d

300

5-8

P'

117

3-5

d

100

1-6

P^

118

18-2

d

800

4-3

P‘

119

14-8

d

9-9

d

1000

~

120

3-5

d

9-8

d

2000

121

23-5

d

_

9-8

P'

1200

122

30-8

P

1 -

26-9

1 P'

900

:iilPERZOEK

VIERDE ONDERZOEK

- c 5

5 g “

“ « g 0

Q. S M

O ^ «

SECTIERESULTAAT

(^).

2

-is Gj

bx) w bx ^

1 1

O) 3

Q. io bic

o S T3

O =

3

X

Q

•4- nbsp;nbsp;nbsp;lt;V

X SS ^ cc

S

agt; —

Cc: g

1

cc

3 u-

agt;

bi) B

bxi •*-lt;

OJ

Q. S M

S 3 •-O u

O 3

_

M.

Lg. Id.

A.

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

_

M.

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

_

A.

Lg. kl. Ml.

— •

_

A.

Lg. kl.

_

M A

Lg. kl. Ml.

_

M-E A

Lg.

M V

Lg. kl. Ns.

A -1- V

Lg. kl. Ns. Tr.

A.

Lg. kl.

A.

Lg. kl.

_

M A V

Lg. kl. huid.

_

M V

Ns., submaxillaireklier.

_

__

M.

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

M.

Negatief.

M.

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

_

M.

Lg. kl.

_

M.

Lg. Ml. kl.

_

M.

Lg. Ml. kl.

_

M.

Lg. kl.

_

M.

Lg. Tr. kl.

_

M.

Lg. kl.

_

M.

Lg. kl.

M-t-V

Lg. Ns. kl.

_

M-

Lg. Tr. kl.

M-

Lg. kl.

_

M.

Lg. kl.

M-E V

Lg. Ns. kl.

_

M-E V

Lg. (acuut iniliair), Ns.

__

M.

Negatief.

_

M.

Lg.

_

M.

Lg. Ml. kl.

_

A.

Lg. Ml. kl.

_

A

Lg. kl.

_

M-Ê A -E V

Lg. Ns. Tr. kl.

M.

Lg. kl.


-ocr page 41-

29

28

29

28

Tabel VI

(Vervolg.)

Paarden, waarbij serumonderzoek plaats vond.

Overzicht der bij de lualleusbestrijding afgemaakte

5x1

o

gt;

EERSTE

ONDERZOEK

TWEEDE ONDERZOEK.

D E R D

Q

CC CC

— *0)

CO —

l

CC

'¦B ^

ÖX)

lt;

bij

-Q

Ci- C —V nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

o

^ s

3

X

Q

^ ai

CC

cC cc

CC

(u

3 ‘H

ö^o a

lt;

1 i

OJ —

5 S ^ O E

quot;cc

O

« i ~ 2

/O CC

81

500

82

_

d

1500

_

_

_

_

83

500

_

_

_

84

P^

300

_

_

_

85

p2

200

_

_

86

d

1000

_

_

_

87

d

2000

_

_

_

88

P'

1000

_

_

_

_

89

P'

1500

_

_

_

90

_

P'*

500

_

_

_

_

_

91

d

1000

_

_

_

92

d

1400

_

_

_

93

11

1900

_

_

94

p'

1000

_

95

_

P‘'

100

_

_

_

_

_

_

_

96

9-9

d

600

17-10

P'

_

_

97

26-9

d

700

18-10

P^

98

26-9

d

500

18-10

99

26-9

d

400

18-10

P'

100

20-11

d

400

11-12

p2

_

101

20-11

d

300

11-12

P^

_

102

13-12

d

500

2-1

p“

_

103

7-3

d

300

27-3

P^

104

18-3

d

500

8-5

p2

__

105

18-3

d

300

8-5

p2

106

24-3

d

800

16-5

P^

¦ —

107

24-3

d

300

16-5

P^

_

108

4-4

d

400

29-4

p2

_

109

8-4

d

400

18-5

Pquot;

110

20-4

d

800

24-6

p2

111

20-4

d

500

24-6

Pquot;

112

29-7

d

400

7-10

P'

113

29-7

d

500

_

7-l0

P^

114

9-9

d

700

1-12

P^

115

7-6

d

100

2-7

P^

116

15-7

d

300

5-8

P'

117

3-5

d

100

1-6

P^

118

18-2

d

800

4-3

P‘

119

14-8

d

9-9

d

1000

~

120

3-5

d

9-8

d

2000

121

23-5

d

_

9-8

P'

1200

122

30-8

P

1 -

26-9

1 P'

900

:iilPERZOEK

VIERDE ONDERZOEK

- c 5

5 g “

“ « g 0

Q. S M

O ^ «

SECTIERESULTAAT

(^).

2

-is Gj

bx) w bx ^

1 1

O) 3

Q. io bic

o S T3

O =

3

X

Q

•4- nbsp;nbsp;nbsp;lt;V

X SS ^ cc

S

agt; —

Cc: g

1

cc

3 u-

agt;

bi) B

bxi •*-lt;

OJ

Q. S M

S 3 •-O u

O 3

_

M.

Lg. Id.

A.

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

_

M.

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

_

A.

Lg. kl. Ml.

— •

_

A.

Lg. kl.

_

M A

Lg. kl. Ml.

_

M-E A

Lg.

M V

Lg. kl. Ns.

A -1- V

Lg. kl. Ns. Tr.

A.

Lg. kl.

A.

Lg. kl.

_

M A V

Lg. kl. huid.

_

M V

Ns., submaxillaireklier.

_

__

M.

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

M.

Negatief.

M.

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

_

M.

Lg. kl.

_

M.

Lg. Ml. kl.

_

M.

Lg. Ml. kl.

_

M.

Lg. kl.

_

M.

Lg. Tr. kl.

_

M.

Lg. kl.

_

M.

Lg. kl.

M-t-V

Lg. Ns. kl.

_

M-

Lg. Tr. kl.

M-

Lg. kl.

_

M.

Lg. kl.

M-E V

Lg. Ns. kl.

_

M-E V

Lg. (acuut iniliair), Ns.

__

M.

Negatief.

_

M.

Lg.

_

M.

Lg. Ml. kl.

_

A.

Lg. Ml. kl.

_

A

Lg. kl.

_

M-Ê A -E V

Lg. Ns. Tr. kl.

M.

Lg. kl.


-ocr page 42-

CTQ



-ocr page 43-

CTQ



-ocr page 44-

32

Tabel Vl

Overzicht der bij de malleusbestrijding afgemaakt^

3^

(Vervolg.)

Paarden, waarbij serumoiiderzoek plaats vond.


O)

o

gt;

EERSTE

ONDERZOEK.

TWEEDE ONDERZOEK.

-

DERD^^

¦Onderzoek.

r:

Q

^ 1) cC V-a a

11 tS 5

r:

lt;D

bjo

lt;

ÖjO

1 ^

0) ^

a. .H

S £ ^

° c

O S

s

Q

^ 5

3 'S

CO —

aj *3

cx 1

’s:

quot;So ^

CXI

lt;

1 ‘

OJ

Q, Id bx

= = :S

O tu ^

O E

c:

Q

B

S ri

S 2 ^

cc:

'¦3 QJ

'S quot;

SjO •-•

1 1 ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3

a. nbsp;nbsp;nbsp;ci:

s -= .= c3 !¦=

165

24-1

P'

900

11-3

P'

300

166

24-1

500

24-2

p’

2000

^ ;

—-

167

12-2

pi

900

__

19-4

p‘

1000

^ :

168

22-3

200

14-4

p2

300

—.

--

169

26-3

pi

500

14-4

p’

1000

_

--

170

6-4

d

900

8-6

P^

800

,

171

21-5

d

300

20-6

p'

1400

--

172

24-7

P'

300

--

13-8

pi

1200

--

173

10-5

d

500

19-6

d

2000

—•

174

20-11

d

800

11-12

d

700

4-1

P*

—-

175

22-5

d

8-8

d

800

5-10

d

1000

176

22 5

d

8-8

d

900

-—

5-10

d

1000

177

22-5

d

8-8

d

1200

5-10

d

400

178

23-5

d

8-8

n

1700

5-10

n

2000

179

23-5

d

8-8

d

1000

5-10

d

500

180

23-5

P’

_

9-8

d

1700

5-10

d

500

181

23-5

d

9-8

P'

500

5-10

P'

500

182

30-8

d

26-9

d

800

18-10

d

1200

183

30-8

d

26-9

d

1300

18-10

d

700

184

30-8

d

26-9

d

800

18-10

d

2000

185

30-8

d

26-9

P'

700

18-10

p;

600

186

16-11

P^

14-12

P'

2000

5-1

P'

2000

187

5-9

d

1400

26 9

d

1500

18-10

d

'000

188

7-3

d

1700

27-3

d

1900

21-5

d

'500

189

25-4

d

2000

_

13-6

d

2000

29-7

d

1900

190

8-2

P'

800

11-3

P'

300

21-4

p;

300

191

12-2

P'

900

11-3

P'

200

19-4

p’

500

192

Pquot;

0.05

193

d

0.05

194

d

0.2

--

195

P‘

0.05

196

P^

0.05

197

d

0.2-

---

198

d

0.05

_

__

199

d

...

0.05

__

200

P'

0.2±

201

P*

0.05

202

d

0.05

~

203

d

0.05

204

1 d

0 05

205

I d

0 05

_

206

1 d

__

0.1

_

VIERDE ONDERZOEK.


£/3 ^

OJ —

5


^ ^ J:C = = 05

P 2 5

5i) nbsp;nbsp;nbsp;— 5

Q, g M

o ^ B


SECTIERESULTAAT


M A M Anbsp;M Anbsp;M.

M A M.

M A M Anbsp;A Vnbsp;M.

A.

A.

Gestorven

Beenbreuk,

A.

A.

M.

A.

A.

A.

M.

M A A.

A.

A.

M A M Anbsp;M C Vnbsp;C.

C V M Cnbsp;M C Vnbsp;V.

c.

C V M Vnbsp;M Cnbsp;C V

c.

c.

c c


Lg.

Lg.

Lg. kl.

Lg.

Lg.

Lg.

Lg. kl.

Lg. kl.

Lg. Tr. Ns. kl.

Lg. kl.

Lg. Mi. kl.

Lg. Ml. Tr. kl.

Lg. kl.

Negatief.

Lg. Tr. kl.

Lg. kl.

Lg. kl Lg.

Lg.

Negatief.

Lg. Tr. kl.

Lg. kl.

Lg. kl.

Lg. kl.

Lg. Mi. kl.

Lg.

Lg.

Lg. Ns. Ml. kl.

Lg. kl.

Lg. Tr. Ns. kl.

Lg. Tr. kl.

Lg. Ns. kl.

Ns.

Lg. kl

Lg. Ns. Tr. kl.

Lg. Ns.

Lg. kl. 2 ribabscessen. Lg. Tr. Ns. kl.

Lg. Ml. kl.

Lg. kl. ribabsces. Lg. Ns.

Lg. Ns. lever.


-ocr page 45-

32

Tabel Vl

Overzicht der bij de malleusbestrijding afgemaakt^

3^

(Vervolg.)

Paarden, waarbij serumoiiderzoek plaats vond.


O)

o

gt;

EERSTE

ONDERZOEK.

TWEEDE ONDERZOEK.

-

DERD^^

¦Onderzoek.

r:

Q

^ 1) cC V-a a

11 tS 5

r:

lt;D

bjo

lt;

ÖjO

1 ^

0) ^

a. .H

S £ ^

° c

O S

s

Q

^ 5

3 'S

CO —

aj *3

cx 1

’s:

quot;So ^

CXI

lt;

1 ‘

OJ

Q, Id bx

= = :S

O tu ^

O E

c:

Q

B

S ri

S 2 ^

cc:

'¦3 QJ

'S quot;

SjO •-•

1 1 ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3

a. nbsp;nbsp;nbsp;ci:

s -= .= c3 !¦=

165

24-1

P'

900

11-3

P'

300

166

24-1

500

24-2

p’

2000

^ ;

—-

167

12-2

pi

900

__

19-4

p‘

1000

^ :

168

22-3

200

14-4

p2

300

—.

--

169

26-3

pi

500

14-4

p’

1000

_

--

170

6-4

d

900

8-6

P^

800

,

171

21-5

d

300

20-6

p'

1400

--

172

24-7

P'

300

--

13-8

pi

1200

--

173

10-5

d

500

19-6

d

2000

—•

174

20-11

d

800

11-12

d

700

4-1

P*

—-

175

22-5

d

8-8

d

800

5-10

d

1000

176

22 5

d

8-8

d

900

-—

5-10

d

1000

177

22-5

d

8-8

d

1200

5-10

d

400

178

23-5

d

8-8

n

1700

5-10

n

2000

179

23-5

d

8-8

d

1000

5-10

d

500

180

23-5

P’

_

9-8

d

1700

5-10

d

500

181

23-5

d

9-8

P'

500

5-10

P'

500

182

30-8

d

26-9

d

800

18-10

d

1200

183

30-8

d

26-9

d

1300

18-10

d

700

184

30-8

d

26-9

d

800

18-10

d

2000

185

30-8

d

26-9

P'

700

18-10

p;

600

186

16-11

P^

14-12

P'

2000

5-1

P'

2000

187

5-9

d

1400

26 9

d

1500

18-10

d

'000

188

7-3

d

1700

27-3

d

1900

21-5

d

'500

189

25-4

d

2000

_

13-6

d

2000

29-7

d

1900

190

8-2

P'

800

11-3

P'

300

21-4

p;

300

191

12-2

P'

900

11-3

P'

200

19-4

p’

500

192

Pquot;

0.05

193

d

0.05

194

d

0.2

--

195

P‘

0.05

196

P^

0.05

197

d

0.2-

---

198

d

0.05

_

__

199

d

...

0.05

__

200

P'

0.2±

201

P*

0.05

202

d

0.05

~

203

d

0.05

204

1 d

0 05

205

I d

0 05

_

206

1 d

__

0.1

_

VIERDE ONDERZOEK.


£/3 ^

OJ —

5


^ ^ J:C = = 05

P 2 5

5i) nbsp;nbsp;nbsp;— 5

Q, g M

o ^ B


SECTIERESULTAAT


M A M Anbsp;M Anbsp;M.

M A M.

M A M Anbsp;A Vnbsp;M.

A.

A.

Gestorven

Beenbreuk,

A.

A.

M.

A.

A.

A.

M.

M A A.

A.

A.

M A M Anbsp;M C Vnbsp;C.

C V M Cnbsp;M C Vnbsp;V.

c.

C V M Vnbsp;M Cnbsp;C V

c.

c.

c c


Lg.

Lg.

Lg. kl.

Lg.

Lg.

Lg.

Lg. kl.

Lg. kl.

Lg. Tr. Ns. kl.

Lg. kl.

Lg. Mi. kl.

Lg. Ml. Tr. kl.

Lg. kl.

Negatief.

Lg. Tr. kl.

Lg. kl.

Lg. kl Lg.

Lg.

Negatief.

Lg. Tr. kl.

Lg. kl.

Lg. kl.

Lg. kl.

Lg. Mi. kl.

Lg.

Lg.

Lg. Ns. Ml. kl.

Lg. kl.

Lg. Tr. Ns. kl.

Lg. Tr. kl.

Lg. Ns. kl.

Ns.

Lg. kl

Lg. Ns. Tr. kl.

Lg. Ns.

Lg. kl. 2 ribabscessen. Lg. Tr. Ns. kl.

Lg. Ml. kl.

Lg. kl. ribabsces. Lg. Ns.

Lg. Ns. lever.


-ocr page 46-

35

34

(Ver

Tabel VI ''^''volg.)

Overziclit der bij de malleusbestrijdiiig afgemaakte Psardeii, waarbij serumonderzoek plaats vond.

u,

£

bi)

o

gt;

EERSTE

ONDERZOEK.

TWEEDE

ONDERZOEK

DE RD^

^illDERZOEK^

VIERDE ONDERZOEK.

¦s = s

5 gt; « ^

“« i ^

Cl S M

O 75

SECTIERESULTAAT

(»).

.

Q

V-fC 2

75 —

‘V ~

K 1

Ct

OJ

3 ïH ’öi

bJD

lt;

lt;X) ^

a. = ^

E :c w

o -U 5

1

ai

*5 •£

75 if

QJ

a: 5

lt;

3 u

3 -H

Ö/3 OJ

bn '-z:

lt;

1 t

05 .E

Q, Ic W

i i ^

o E

£

quot;cd

Q

^ ai re ^nbsp;re tc

B

3 'oi

75 --O) *3

1

5

c

'S

iuj ~

O) nbsp;nbsp;nbsp;Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

£* nbsp;nbsp;nbsp;£nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

o nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

o nbsp;nbsp;nbsp;E

3

re

Q

-t-

re

re re

3 ‘S

75 nbsp;nbsp;nbsp;.3

oc 2

1

re

3

OJ

bi) 5

ÖiD —

lt;

1

O) 3

a !E

E ¦£ .= o 05 *0nbsp;c c

207 '

d

_

0.05

_

__

C V

Lg. Ns.

208

11

0.05

_

c.

Lg.

209

P'

0.05

_

M C

Lg.

210

d

__

0.2±

V.

Lg. Ns.

211

0.05

__

_

¦—

M C

Lg. kl.

212

d

0.2-

V.

Ns. siibiiiaxiliaire kl.

213

d

0.05

__

_

¦—•

C V

Tr. Ns.siibinaxillairekl.

214

d

0.1

_

*—

C.

Lg. kl.

215

d

0.05

_

_

-

—“

c.

Lg. kl.

216

d

0.05

_

_

C V

Lg. Ns. kl.

217

P^

0.05

_

¦—

M C V

Lg. Ns. kl.

218

iV

0.05

M C

Lg.

219

P'

0.1

M C

Lg. kl.

220

d.

0.05

_

_

C.

Lg. kl.

221

“7

d.

0.05

C.

Lg. kl.

222

P'

0.05

_

M C V

Lg. Ns. kl.

223

d

0.05

c.

Lg.

224

P^

0.05

_

__

M C V

Lg. Ns. kl.

225

P'

0.05

_

M C

Lg.

226

d

0.05

_

C.

Lg.

227

P^

0.05

__

_

__

M C

Lg. Tr. Ml. kl.

228

P^

0.05

_

M C

Lg. kl.

229

01

M C

Lg.

230

P^

0.1

_

MbC V

Lg. Ns kl.

231

d

0.1

_

C V

Lg. Ns. bijhal, ribabsc.kl.

232

P^

0.1

_

—-

M C

Lg. kl.

233

d

0.1

_

C.

Lg. Mi. kl.

234

15-1

P'

0.2—

20-2

p^

_

M.

Lg. kl.

235

15-1

P'

0.2—

20-2

p^i

_

_

M.

Negatief.

236

22-1

d

0.2±

14-3

pquot;

_

M.

Lg.

237

31-1

P^

0.2

10-3

p^

_

_

M.

Lg.

238

20-2

d

0.2

7-4

p'

'—

_

_

M.

Lg. Ml. kl.

239

21-3

d

0.2-1-

23-4

p'

M.

Lg. Ml. kl.

240

14-4

P'

0.2-b

23-5

p^

_

__

M.

Lg. kl.

241

22-1

d

0.2±

14-3

p^

_

_

M.

Lg. kl.

242

1-3

d

0.2

20-5

p'

' '

_

M.

Lg. kl.

243

1-3

d

0.2

20-5

d.

_

_

_

_

V.

Ns. subniaxillaire kl.

244

1-3

P^

0.2

20 5

p^

_

M.

Lg. Tr. kl.

245

13-1

d

0.2±

25-2

p-^

M.

Lg. Ml. Tr. L. kl.

246

27-3

d

0.05

4-4

d.

0.05

---

c.

Lg. Tr. larynx.

-ocr page 47-

35

34

(Ver

Tabel VI ''^''volg.)

Overziclit der bij de malleusbestrijdiiig afgemaakte Psardeii, waarbij serumonderzoek plaats vond.

u,

£

bi)

o

gt;

EERSTE

ONDERZOEK.

TWEEDE

ONDERZOEK

DE RD^

^illDERZOEK^

VIERDE ONDERZOEK.

¦s = s

5 gt; « ^

“« i ^

Cl S M

O 75

SECTIERESULTAAT

(»).

.

Q

V-fC 2

75 —

‘V ~

K 1

Ct

OJ

3 ïH ’öi

bJD

lt;

lt;X) ^

a. = ^

E :c w

o -U 5

1

ai

*5 •£

75 if

QJ

a: 5

lt;

3 u

3 -H

Ö/3 OJ

bn '-z:

lt;

1 t

05 .E

Q, Ic W

i i ^

o E

£

quot;cd

Q

^ ai re ^nbsp;re tc

B

3 'oi

75 --O) *3

1

5

c

'S

iuj ~

O) nbsp;nbsp;nbsp;Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

£* nbsp;nbsp;nbsp;£nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

o nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

o nbsp;nbsp;nbsp;E

3

re

Q

-t-

re

re re

3 ‘S

75 nbsp;nbsp;nbsp;.3

oc 2

1

re

3

OJ

bi) 5

ÖiD —

lt;

1

O) 3

a !E

E ¦£ .= o 05 *0nbsp;c c

207 '

d

_

0.05

_

__

C V

Lg. Ns.

208

11

0.05

_

c.

Lg.

209

P'

0.05

_

M C

Lg.

210

d

__

0.2±

V.

Lg. Ns.

211

0.05

__

_

¦—

M C

Lg. kl.

212

d

0.2-

V.

Ns. siibiiiaxiliaire kl.

213

d

0.05

__

_

¦—•

C V

Tr. Ns.siibinaxillairekl.

214

d

0.1

_

*—

C.

Lg. kl.

215

d

0.05

_

_

-

—“

c.

Lg. kl.

216

d

0.05

_

_

C V

Lg. Ns. kl.

217

P^

0.05

_

¦—

M C V

Lg. Ns. kl.

218

iV

0.05

M C

Lg.

219

P'

0.1

M C

Lg. kl.

220

d.

0.05

_

_

C.

Lg. kl.

221

“7

d.

0.05

C.

Lg. kl.

222

P'

0.05

_

M C V

Lg. Ns. kl.

223

d

0.05

c.

Lg.

224

P^

0.05

_

__

M C V

Lg. Ns. kl.

225

P'

0.05

_

M C

Lg.

226

d

0.05

_

C.

Lg.

227

P^

0.05

__

_

__

M C

Lg. Tr. Ml. kl.

228

P^

0.05

_

M C

Lg. kl.

229

01

M C

Lg.

230

P^

0.1

_

MbC V

Lg. Ns kl.

231

d

0.1

_

C V

Lg. Ns. bijhal, ribabsc.kl.

232

P^

0.1

_

—-

M C

Lg. kl.

233

d

0.1

_

C.

Lg. Mi. kl.

234

15-1

P'

0.2—

20-2

p^

_

M.

Lg. kl.

235

15-1

P'

0.2—

20-2

p^i

_

_

M.

Negatief.

236

22-1

d

0.2±

14-3

pquot;

_

M.

Lg.

237

31-1

P^

0.2

10-3

p^

_

_

M.

Lg.

238

20-2

d

0.2

7-4

p'

'—

_

_

M.

Lg. Ml. kl.

239

21-3

d

0.2-1-

23-4

p'

M.

Lg. Ml. kl.

240

14-4

P'

0.2-b

23-5

p^

_

__

M.

Lg. kl.

241

22-1

d

0.2±

14-3

p^

_

_

M.

Lg. kl.

242

1-3

d

0.2

20-5

p'

' '

_

M.

Lg. kl.

243

1-3

d

0.2

20-5

d.

_

_

_

_

V.

Ns. subniaxillaire kl.

244

1-3

P^

0.2

20 5

p^

_

M.

Lg. Tr. kl.

245

13-1

d

0.2±

25-2

p-^

M.

Lg. Ml. Tr. L. kl.

246

27-3

d

0.05

4-4

d.

0.05

---

c.

Lg. Tr. larynx.

-ocr page 48-

36


37


Tabel VI

Overziclit der bij de inalleusbestrijding afgemaakte

(Vervolg.)

Paarden, waarbij serumoiiderzoek plaats vond.


1

-----

0)

E

E

M

O

gt;

EERSTE ONDERZOEK.

TWEEDE ONDERZOEK.

DERDE^

iiNDERZOEK.

VIERDE ONDERZOEK.

3 ^

o re re

Sq ^ E re ^

Q, re bjo

O ^ *re

SECTIERESULTAAT

e).

E

Q

5 5

3 'oJ c/2 —

C13

S L. oj

3 nbsp;nbsp;nbsp;2

b£i

ÖjO V-lt;

ii ^

^ .E

5 ^ o

O (D

E

Ct

Q

CS

re re

3

w —

dj -~

re

E

t

re

3 u

1)

3 *3

Öfi O)

ÖjO '.3 lt;

1 *

O) ^3

Q, lo bJD

= = ;3 O £

-i-t

re

Q

re ^ re renbsp;— 3

crgt; ^

Ë.

1

re

-3 CU

3 .t:

Ö/) 0) tu) '-zz

1 1

U E

re

Q

dJ

re

- S

O) z:

^ g

1

re

.3 OJ

3 S

M .E

SU ^

lt;;

1 nbsp;nbsp;nbsp;t

OJ

Q, :£ bib E 3 ,£nbsp;o ‘1* *0

u s

247

27-3

P'

_

0.2±

4-4

p^

_

0.1

_

_

_

M C

Lg. Tr Ml. larynx.

248

27-1

d

0.05

17-3

d

0.05

--

C V

Lg. Ml. Ns. kl.

249

27-1

d

0.05

17-3

d

0.05

— '

C.

Lg. kl.

250

26-1

d

_

0.05

30-3

d

__

0.05

¦—'

—,

_

__

c.

Lg. kl.

251

7-2

d

0.1

7-3

d

0.2

'—¦

_

_

c.

Ml.

252

31-1

d

0.1

10-3

d

0 1

c.

Lg. Ml. kl.

253

20-2

d

0.2

7-4

d

0.1

-

'

c.

Lg. kl.

254

1 3

d

0.1

20-5

d

0.05

' —

C V

Lg. Ns. kl.

2E5

1-3

d

0.2—

20-5

d

0.05

_

C V

Lg. Tr. Ns. kl.

256

10-3

0.2

4-4

P^

0.2-t-

M.

Lg-

257

29-1

d

0.05

20-2

d

0.2-1-

- ¦

-

c.

Lg. Ml. kl.

258

13-1

P^

0.1

25-2

d

0.1

7-4

d

¦ '

0.1

-

c.

Ml. long. kl.

259

13-1

P'

0.2—

25-2

P'

0.05

7-4

P‘

0.05

~

-

M C

Lg. Tr. kl.

260

d

1700

0.1

_

__

A C V

Lg. Ns. kl.

261

P'

500

0.05

--

__

M C V

Lg. Ns. kl.

262

P^

2000

0.05

_

M A C

Lg. kl.

263

__

d

2000

0.1

A C

Lg. kl.

264

d

2000

0.05

__

A C

Lg. Ml. kl.

265

d

2000

0.05

A C

Lg. kl.

266

d

1500

0.05

1—

— ¦

A C

Lg. kl.

267

d

1500

0.05

...

A C

Lg. kl. hartspier.

268

d

1000

0.05

--

*

A C

Lg. Ml. kl.

269

P^

500

0.05

_

M C

Lg. kl. L.

270

P^

1700

0.1

M A C

Lg. kl.

271

P^

500

0.2-1-

M.

Lg. kl.

272

iV

1000

0.1

_

M-l-A C-l-V

Lg. Ml. huid. kl.

273

P*

1700

0.1

_

_

. —

__

M A C

Lg. Ml. Tr. kl.

274

P'

1000

0.05

-

M -I- A-f C

Lg. Tr. kl.

275

d

2000

0.2

A.

Lg. kl.

276

P^

800

0.05

_

?

__

_

M C

Lg.

277

p'

900

0.05

M C V

Lg. Ns. kl.

278

P^

1000

0.05

— 1

_

--

M-t-A-l-C-l-V

Lg. Ns. kl.

279

d

900

0.05

_

_

c.

Lg. Ml. kl.

280

d

1500

0.05

— ¦

¦ ¦

_

_

_

A C

Lg. kl.

281

d

500

0.05

_

C.

Lg. kl.

282

d

500

0.05

'—¦

_

c.

Lg. Ml. kl.

283

P'

500

0.05

¦—•

_

_

M C

Lg. Ml. kl.

284

d

300

0.05

— ^

¦ '

_

_

c.

Lg. Ml. kl.

285

P^

1500

0.2—

ii ' '

_

__

M A

Lg. Ml. Tr. kl.

286

d

500

0.05

_

_

C.

Lg. Tr. kl.

287

d

900

0.05

_

c.

Lg. Ml. kl.ribabsces.

288

P'

1000

0.2±

— *

__

M-t- A

Lg. kl.

-ocr page 49-

36


37


Tabel VI

Overziclit der bij de inalleusbestrijding afgemaakte

(Vervolg.)

Paarden, waarbij serumoiiderzoek plaats vond.


1

-----

0)

E

E

M

O

gt;

EERSTE ONDERZOEK.

TWEEDE ONDERZOEK.

DERDE^

iiNDERZOEK.

VIERDE ONDERZOEK.

3 ^

o re re

Sq ^ E re ^

Q, re bjo

O ^ *re

SECTIERESULTAAT

e).

E

Q

5 5

3 'oJ c/2 —

C13

S L. oj

3 nbsp;nbsp;nbsp;2

b£i

ÖjO V-lt;

ii ^

^ .E

5 ^ o

O (D

E

Ct

Q

CS

re re

3

w —

dj -~

re

E

t

re

3 u

1)

3 *3

Öfi O)

ÖjO '.3 lt;

1 *

O) ^3

Q, lo bJD

= = ;3 O £

-i-t

re

Q

re ^ re renbsp;— 3

crgt; ^

Ë.

1

re

-3 CU

3 .t:

Ö/) 0) tu) '-zz

1 1

U E

re

Q

dJ

re

- S

O) z:

^ g

1

re

.3 OJ

3 S

M .E

SU ^

lt;;

1 nbsp;nbsp;nbsp;t

OJ

Q, :£ bib E 3 ,£nbsp;o ‘1* *0

u s

247

27-3

P'

_

0.2±

4-4

p^

_

0.1

_

_

_

M C

Lg. Tr Ml. larynx.

248

27-1

d

0.05

17-3

d

0.05

--

C V

Lg. Ml. Ns. kl.

249

27-1

d

0.05

17-3

d

0.05

— '

C.

Lg. kl.

250

26-1

d

_

0.05

30-3

d

__

0.05

¦—'

—,

_

__

c.

Lg. kl.

251

7-2

d

0.1

7-3

d

0.2

'—¦

_

_

c.

Ml.

252

31-1

d

0.1

10-3

d

0 1

c.

Lg. Ml. kl.

253

20-2

d

0.2

7-4

d

0.1

-

'

c.

Lg. kl.

254

1 3

d

0.1

20-5

d

0.05

' —

C V

Lg. Ns. kl.

2E5

1-3

d

0.2—

20-5

d

0.05

_

C V

Lg. Tr. Ns. kl.

256

10-3

0.2

4-4

P^

0.2-t-

M.

Lg-

257

29-1

d

0.05

20-2

d

0.2-1-

- ¦

-

c.

Lg. Ml. kl.

258

13-1

P^

0.1

25-2

d

0.1

7-4

d

¦ '

0.1

-

c.

Ml. long. kl.

259

13-1

P'

0.2—

25-2

P'

0.05

7-4

P‘

0.05

~

-

M C

Lg. Tr. kl.

260

d

1700

0.1

_

__

A C V

Lg. Ns. kl.

261

P'

500

0.05

--

__

M C V

Lg. Ns. kl.

262

P^

2000

0.05

_

M A C

Lg. kl.

263

__

d

2000

0.1

A C

Lg. kl.

264

d

2000

0.05

__

A C

Lg. Ml. kl.

265

d

2000

0.05

A C

Lg. kl.

266

d

1500

0.05

1—

— ¦

A C

Lg. kl.

267

d

1500

0.05

...

A C

Lg. kl. hartspier.

268

d

1000

0.05

--

*

A C

Lg. Ml. kl.

269

P^

500

0.05

_

M C

Lg. kl. L.

270

P^

1700

0.1

M A C

Lg. kl.

271

P^

500

0.2-1-

M.

Lg. kl.

272

iV

1000

0.1

_

M-l-A C-l-V

Lg. Ml. huid. kl.

273

P*

1700

0.1

_

_

. —

__

M A C

Lg. Ml. Tr. kl.

274

P'

1000

0.05

-

M -I- A-f C

Lg. Tr. kl.

275

d

2000

0.2

A.

Lg. kl.

276

P^

800

0.05

_

?

__

_

M C

Lg.

277

p'

900

0.05

M C V

Lg. Ns. kl.

278

P^

1000

0.05

— 1

_

--

M-t-A-l-C-l-V

Lg. Ns. kl.

279

d

900

0.05

_

_

c.

Lg. Ml. kl.

280

d

1500

0.05

— ¦

¦ ¦

_

_

_

A C

Lg. kl.

281

d

500

0.05

_

C.

Lg. kl.

282

d

500

0.05

'—¦

_

c.

Lg. Ml. kl.

283

P'

500

0.05

¦—•

_

_

M C

Lg. Ml. kl.

284

d

300

0.05

— ^

¦ '

_

_

c.

Lg. Ml. kl.

285

P^

1500

0.2—

ii ' '

_

__

M A

Lg. Ml. Tr. kl.

286

d

500

0.05

_

_

C.

Lg. Tr. kl.

287

d

900

0.05

_

c.

Lg. Ml. kl.ribabsces.

288

P'

1000

0.2±

— *

__

M-t- A

Lg. kl.

-ocr page 50-

39

38

Tabel VI

Overzicht der bij de iiialleusbestrijdiiig afgeniaakte

(Vervolg.)

paarden, waarbij serumonderzoek plaats vond.


agt;

o

gt;

EERSTE ONDERZOEK

TWEEDE ONDERZOEK.

DERDË

B

cc

Q

^ 0)

CO

^ -p

K g

t

(D

B S

ae ?-lt;

bJD

1 C

S 5 0 U §

c

Q

S

u

n

1

lt;u

ie

M —

lt;

, 1

cj H

a 3 M

o 3

O c

E

Q

«jj

CS

-5 cö

s S

lt;u cS ca ^

289

d

300

0.1

_

___

_

__

290

d

2000

0.05

291

d

700

0.05

-

292

__

d

2000

0.05

— ¦

293

P’

1500

0.05

-

294

2000

0.05

295

d

2000

0.05

296

d

1500

0.05

297

d

1500

0.05

298

P'

1700

0.05

299

d

2000

0.05

300

p2

500

0.2±

__

3ul

d

2000

0.05

302

d

1000

0.05

-

303

--

d

100

0.05

304

d

2000

0,05

~

305

d

2000

0.05

306

d

800

0.05

--

~

307

d

1500

0.05

308

d

2000

0.05

309

P'

900

0.2—

-

310

P'

1000

0.05

--

--

311

d

2000

0.05

-

__

312

d

2000

0.1

-

313

d

1400

0.05

314

d

2000

0.05

--

315

P'

500

0 1

_

316

11

1900

0 05

-

317

9-6

Pquot;

200

0.2—

14-7

p'

318

9-6

d

500

0.2-

14-7

P^

319

5-8

p2

600

0.05

8-9

p^

320

5 8

d

300

0.05

8 9

p^

321

9-6

P'

1200

0.2—

U-7

p'

322

15-8

d

800

0.2±

8-9

p^

323

3-10

d

2000

0.05

4-11i p’

324

18-7

P'

__

4-8

p^

1500

0.05

325

18-7

P'

4 8

p'

1200

0.2

326

17-2

d

0.2—

13-6

p^

2000

0.05

327

26-3

d

0.1

25-4

d

700

0.1

328

26-3

d

0.05

25-4

d

900

0.1

329

23-6

d

0.2±

27-7

1 d

2000

0.05

HPer

«

2

¦3 ü

^ .3

lt;C

ZOEK.

1 1

O) =

D, io

S =

0 OJ — U =

VIE

s

Q

RDE

O)

1:^ '-n

CS

— nbsp;nbsp;nbsp;s

nbsp;nbsp;nbsp;*d)nbsp;Vi JZnbsp;agt;

oa 2 =

3NDEF

1

CS

'B

ÖjO ^

hc

lt;

tZOEK.

1 JL

OJ

Q, 5 bJO

£ s

0 igt; *0

0 S

*0 _

i M -A “ ra s ^

r-'

0

SECTIERESULTAAT

(9-

_

_

_

c.

Lg. Ml. kl.

A -b C

Lg. kl.2ribabscessen.

c.

Lg. kl.

_

A-b C

Lg. kl.

M-b A-bC

Lg. kl.

_

M-b A C

Lg. Tr. kl.

A-bC

2 ribabscesseii; loiigkl.

_

A-bC

Lg. 1'r. kl.

_

__

A-bC

Lg. kl.

_

M-b A-bC

Lg. kl. L.

A-bC V

Ns. loiigklieren.

M.

Lg. kl.

_

A-b C-b V

Ns. kl.

A-b C-b V

Lg. Ns. kl.

C.

Lg.

_

A-b C-b V

Ns.

A-bC

Lg. kl.

C.

Lg. kl.

A-b c

Lg. kl.

A-bC

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

quot;

M-l-AC-b V

Lg. Ns. kl.

A C

Lg. kl.

_

A-bC

Lg. kl.

__

A -bC

Lg. kl.

_

A -bC-b V

Lg. Ml. Ns. kl.

_

M-bC

Lg. Tr. kl.

~

_

A-b C

Lg. kl. kaakboezeni.

M.

Lg.

---

z

__

M.

M C

Lg-

Lg.

_

M-bC

L'4. kl.

M-bA

Lg. kl. L.

M.

Lg. kl.

¦--

M-bA-pc V

Lg. Ml. Ns. kl.

_

M-b A-bC

Lg.

_

_

M-b A

Lg. kl.

M-b A-b C

Lg. Ml. kl.

¦--

C.

Lg. kl.

'

_

c.

Lg. kl.

i

— ¦

A -bC

Lg. kl.


-ocr page 51-

39

38

Tabel VI

Overzicht der bij de iiialleusbestrijdiiig afgeniaakte

(Vervolg.)

paarden, waarbij serumonderzoek plaats vond.


agt;

o

gt;

EERSTE ONDERZOEK

TWEEDE ONDERZOEK.

DERDË

B

cc

Q

^ 0)

CO

^ -p

K g

t

(D

B S

ae ?-lt;

bJD

1 C

S 5 0 U §

c

Q

S

u

n

1

lt;u

ie

M —

lt;

, 1

cj H

a 3 M

o 3

O c

E

Q

«jj

CS

-5 cö

s S

lt;u cS ca ^

289

d

300

0.1

_

___

_

__

290

d

2000

0.05

291

d

700

0.05

-

292

__

d

2000

0.05

— ¦

293

P’

1500

0.05

-

294

2000

0.05

295

d

2000

0.05

296

d

1500

0.05

297

d

1500

0.05

298

P'

1700

0.05

299

d

2000

0.05

300

p2

500

0.2±

__

3ul

d

2000

0.05

302

d

1000

0.05

-

303

--

d

100

0.05

304

d

2000

0,05

~

305

d

2000

0.05

306

d

800

0.05

--

~

307

d

1500

0.05

308

d

2000

0.05

309

P'

900

0.2—

-

310

P'

1000

0.05

--

--

311

d

2000

0.05

-

__

312

d

2000

0.1

-

313

d

1400

0.05

314

d

2000

0.05

--

315

P'

500

0 1

_

316

11

1900

0 05

-

317

9-6

Pquot;

200

0.2—

14-7

p'

318

9-6

d

500

0.2-

14-7

P^

319

5-8

p2

600

0.05

8-9

p^

320

5 8

d

300

0.05

8 9

p^

321

9-6

P'

1200

0.2—

U-7

p'

322

15-8

d

800

0.2±

8-9

p^

323

3-10

d

2000

0.05

4-11i p’

324

18-7

P'

__

4-8

p^

1500

0.05

325

18-7

P'

4 8

p'

1200

0.2

326

17-2

d

0.2—

13-6

p^

2000

0.05

327

26-3

d

0.1

25-4

d

700

0.1

328

26-3

d

0.05

25-4

d

900

0.1

329

23-6

d

0.2±

27-7

1 d

2000

0.05

HPer

«

2

¦3 ü

^ .3

lt;C

ZOEK.

1 1

O) =

D, io

S =

0 OJ — U =

VIE

s

Q

RDE

O)

1:^ '-n

CS

— nbsp;nbsp;nbsp;s

nbsp;nbsp;nbsp;*d)nbsp;Vi JZnbsp;agt;

oa 2 =

3NDEF

1

CS

'B

ÖjO ^

hc

lt;

tZOEK.

1 JL

OJ

Q, 5 bJO

£ s

0 igt; *0

0 S

*0 _

i M -A “ ra s ^

r-'

0

SECTIERESULTAAT

(9-

_

_

_

c.

Lg. Ml. kl.

A -b C

Lg. kl.2ribabscessen.

c.

Lg. kl.

_

A-b C

Lg. kl.

M-b A-bC

Lg. kl.

_

M-b A C

Lg. Tr. kl.

A-bC

2 ribabscesseii; loiigkl.

_

A-bC

Lg. 1'r. kl.

_

__

A-bC

Lg. kl.

_

M-b A-bC

Lg. kl. L.

A-bC V

Ns. loiigklieren.

M.

Lg. kl.

_

A-b C-b V

Ns. kl.

A-b C-b V

Lg. Ns. kl.

C.

Lg.

_

A-b C-b V

Ns.

A-bC

Lg. kl.

C.

Lg. kl.

A-b c

Lg. kl.

A-bC

Lg. kl.

M.

Lg. kl.

quot;

M-l-AC-b V

Lg. Ns. kl.

A C

Lg. kl.

_

A-bC

Lg. kl.

__

A -bC

Lg. kl.

_

A -bC-b V

Lg. Ml. Ns. kl.

_

M-bC

Lg. Tr. kl.

~

_

A-b C

Lg. kl. kaakboezeni.

M.

Lg.

---

z

__

M.

M C

Lg-

Lg.

_

M-bC

L'4. kl.

M-bA

Lg. kl. L.

M.

Lg. kl.

¦--

M-bA-pc V

Lg. Ml. Ns. kl.

_

M-b A-bC

Lg.

_

_

M-b A

Lg. kl.

M-b A-b C

Lg. Ml. kl.

¦--

C.

Lg. kl.

'

_

c.

Lg. kl.

i

— ¦

A -bC

Lg. kl.


-ocr page 52-

40


41


Tabül VI i (Vervolg.)

i


Overzicht der bij de malleusbestrijdiiig afgemaakte Paarden, waarbij seriimonderzoek plaats vond.


S

B

n

tn

gt;

EERSTE ONDERZOEK.

TWEEDE ONDERZOEK.

D E R D E_

Q

S ^

(A Ji.

“ s

¦-zr

biD ^

tUD ^

lt;

1 .n

OJ 73

quot;o. 3

S x: w o

CJ q3

B

3

'x

Q

Ó

X

-5 X

S 3

OJ —

0:^ 5 c

1

X

(D

lt;

, 1 lt;v -

o 03 £

O S

3

'x

Q

oi

1 1 r: 'tü

X

lt;u X

Cïi 3

330

15-3

d

0.2-1-

21-5

d

1800

0.05

331

23-3

d

0.1

11-5

d

100

0-05

332

2 5

d

0.05

27-6

1)

500

0.05

333

8-5

d

1700

0.05

30-5

d

300

0.05

334

28-12

P'

300

0.2-1-

10-1

d

300

0.05

335

28-12

500

0.2-1-

10-1

P'

400

0.05

336

28-12

P^

500

0.2-1-

10-1

P'

500

0.05

337

10-1

pi

200

0.2±

28-1

P'

300

0.05

338

17-5

p3

700

0.2

27-5

P'

1000

0.05

339

17-5

n

800

0.05

27-5

P'

900

0.05

340

17-5

pquot;

1200

0.2-t-

27-5

P^

1200

0.2

—’

341

30-9

P’

800

0.05

26-10

d

800

0.05

342

7-11

d

500

0.1

2-12

d

300

0.05

—’

343

12-11

P'

400

0.05

6-12

P'

500

0.05

344

30-5

P^

800

0.05

8-7

Pquot;

1000

0.05

345

9-6

P^

400

0.05

8-7

Pquot;

1200

0.2

'

346

13-6

d

400

0.2±

14-7

d

1500

0.05

347

27-5

d

500

0.2—

23-6

d

2000

0.05

—¦

348

15-8

d

1000

0.05

8-9

d

800

0.05

349

15-8

d

800

0 2—

8-9

P^

1000

0.2

350

8-9

P‘^

1900

0.05

13-10

d

2000

0.05

351

6 1

d

700

0.1

31-1

d

0.05

—¦

352

6-1

d

300

0.2-1-

31-1

d

0.2

—'

353

6-1

d

800

0.2—

31-1

d

0.1

.

354

6-1

P'

1400

0.05

31-1

d

0.05

355

6-1

d

300

0.2—

31-1

d

__

0.1

2-4

d

356

14-2

d

_

0.2±

12-3

d

0.1

10-5

p'

357

1-3

d

_

0.1

20-5

d

0.05

27-6

d

358

21-10

d

01

12-11

d

300

0.1

6-12

d

359

16-6

d

_

0.2

1-7

d

600

0.2

11-8

d

360

17 5

d

600

0.05

27-5

d

600

0.05

7 6

d

361

15-8

P'

800

0.05

8-9

P'

800

0.05

13-10

d

362

15-8

d

1400

0.05

8-9

d

2000

0.05

13-10

d

363

15-8

d

1000

0.05

8-9

P^

2000

0.05

13-10

d

364

8-7

d

1200

0.05

1-8

d

1000

0.05

15-9

d

365

15-8

d

800

0.05

8-9

p2

900

0.05

13-10

p'

366

6-1

d

400

0.2±

31-1

d

0.05

2-4

d

367

30 5

d

700

0.2—

8-7

d

1500

0.05

1-8

d

JIPerzoek ^

VIERDE ONDERZOEK

X

3 gt;-*

3 .t: b/3 o

bfi

1 1 ^ Enbsp;a £ ^

o ai ’O U =

X

Q

•4- nbsp;nbsp;nbsp;lt;V

X

-5 2

X ^

lt;U ZZ

Cr: 2

1

X

— nbsp;nbsp;nbsp;

£ £

M

lt;

1 JL

CU 3

O. ^ ÖX)

3 £ .5 c ^

U E

T3 r-

5 g «

^ 1 g £

o ^ «

SECTIERESULTAAT

(“).

A C

Lg. ld.

C V

Lg. Ns. kl.

¦

c.

Lg. kl.

—¦

A C

Lg. Ml. kl.

c.

Lg. kl.

—¦

M C V

Lg. Ns. kl.

—¦

_

M C V

Submaxillaire klier.

M C

Lg. kl.

M A C

Lg.

• —

_5.

_

M C

Ml.

—-

M A C

Lg. Tr. Ml. kl.

¦

__

C.

Lg. kl.

C.

Lg. kl.

M C

Lg. Tr. kl.

M A CfV

Lg. Tr. Ns. kl.

__

MtAfCfV

Lg. Tr. Ns. kl.

_

A C

Lg. kl.

A C

Lg.

A C

Lg.

—¦

M A C

Lg. kl.

_

A C V

Ns.subiiiaxill.kljlongkl.

C.

Lg. Ml. kl.

c.

Lg.

¦

C.

Lg. kl.

¦—

M A C

Lg. Ml. Tr. kl.

0.2

~

__

C.

Lg.

2000

0.05

_

M A C

Lg. Ml. kl.

500

300

0.05

--

C.

Negatief.

0.1

1

c.

Lg.

700 ,700nbsp;gt;000nbsp;2000nbsp;2000nbsp;'400 inbsp;800 '

0.05

_

_

_

c.

Lg. Tr kl.

0.05

- !

C.

Lg. kl.

0.05

- )

A C V

Lg. Ns.

0.1

_ j

_

A C

Lg. kl.

0.05

0.05

24-10

p- j

A C V M A C

Lg. Ns. kl.

Lg. kl. L.

0.1

17-11

P'

M C

Lg. Ml. Tr. kl.

'ooo

0.05

4-6

d

600

0.05

c.

Lg. kl.

0.05

15-9

d

1500

0.05

A C V

Lg. Tr. Ns. kl.


-ocr page 53-

40


41


Tabül VI i (Vervolg.)

i


Overzicht der bij de malleusbestrijdiiig afgemaakte Paarden, waarbij seriimonderzoek plaats vond.


S

B

n

tn

gt;

EERSTE ONDERZOEK.

TWEEDE ONDERZOEK.

D E R D E_

Q

S ^

(A Ji.

“ s

¦-zr

biD ^

tUD ^

lt;

1 .n

OJ 73

quot;o. 3

S x: w o

CJ q3

B

3

'x

Q

Ó

X

-5 X

S 3

OJ —

0:^ 5 c

1

X

(D

lt;

, 1 lt;v -

o 03 £

O S

3

'x

Q

oi

1 1 r: 'tü

X

lt;u X

Cïi 3

330

15-3

d

0.2-1-

21-5

d

1800

0.05

331

23-3

d

0.1

11-5

d

100

0-05

332

2 5

d

0.05

27-6

1)

500

0.05

333

8-5

d

1700

0.05

30-5

d

300

0.05

334

28-12

P'

300

0.2-1-

10-1

d

300

0.05

335

28-12

500

0.2-1-

10-1

P'

400

0.05

336

28-12

P^

500

0.2-1-

10-1

P'

500

0.05

337

10-1

pi

200

0.2±

28-1

P'

300

0.05

338

17-5

p3

700

0.2

27-5

P'

1000

0.05

339

17-5

n

800

0.05

27-5

P'

900

0.05

340

17-5

pquot;

1200

0.2-t-

27-5

P^

1200

0.2

—’

341

30-9

P’

800

0.05

26-10

d

800

0.05

342

7-11

d

500

0.1

2-12

d

300

0.05

—’

343

12-11

P'

400

0.05

6-12

P'

500

0.05

344

30-5

P^

800

0.05

8-7

Pquot;

1000

0.05

345

9-6

P^

400

0.05

8-7

Pquot;

1200

0.2

'

346

13-6

d

400

0.2±

14-7

d

1500

0.05

347

27-5

d

500

0.2—

23-6

d

2000

0.05

—¦

348

15-8

d

1000

0.05

8-9

d

800

0.05

349

15-8

d

800

0 2—

8-9

P^

1000

0.2

350

8-9

P‘^

1900

0.05

13-10

d

2000

0.05

351

6 1

d

700

0.1

31-1

d

0.05

—¦

352

6-1

d

300

0.2-1-

31-1

d

0.2

—'

353

6-1

d

800

0.2—

31-1

d

0.1

.

354

6-1

P'

1400

0.05

31-1

d

0.05

355

6-1

d

300

0.2—

31-1

d

__

0.1

2-4

d

356

14-2

d

_

0.2±

12-3

d

0.1

10-5

p'

357

1-3

d

_

0.1

20-5

d

0.05

27-6

d

358

21-10

d

01

12-11

d

300

0.1

6-12

d

359

16-6

d

_

0.2

1-7

d

600

0.2

11-8

d

360

17 5

d

600

0.05

27-5

d

600

0.05

7 6

d

361

15-8

P'

800

0.05

8-9

P'

800

0.05

13-10

d

362

15-8

d

1400

0.05

8-9

d

2000

0.05

13-10

d

363

15-8

d

1000

0.05

8-9

P^

2000

0.05

13-10

d

364

8-7

d

1200

0.05

1-8

d

1000

0.05

15-9

d

365

15-8

d

800

0.05

8-9

p2

900

0.05

13-10

p'

366

6-1

d

400

0.2±

31-1

d

0.05

2-4

d

367

30 5

d

700

0.2—

8-7

d

1500

0.05

1-8

d

JIPerzoek ^

VIERDE ONDERZOEK

X

3 gt;-*

3 .t: b/3 o

bfi

1 1 ^ Enbsp;a £ ^

o ai ’O U =

X

Q

•4- nbsp;nbsp;nbsp;lt;V

X

-5 2

X ^

lt;U ZZ

Cr: 2

1

X

— nbsp;nbsp;nbsp;

£ £

M

lt;

1 JL

CU 3

O. ^ ÖX)

3 £ .5 c ^

U E

T3 r-

5 g «

^ 1 g £

o ^ «

SECTIERESULTAAT

(“).

A C

Lg. ld.

C V

Lg. Ns. kl.

¦

c.

Lg. kl.

—¦

A C

Lg. Ml. kl.

c.

Lg. kl.

—¦

M C V

Lg. Ns. kl.

—¦

_

M C V

Submaxillaire klier.

M C

Lg. kl.

M A C

Lg.

• —

_5.

_

M C

Ml.

—-

M A C

Lg. Tr. Ml. kl.

¦

__

C.

Lg. kl.

C.

Lg. kl.

M C

Lg. Tr. kl.

M A CfV

Lg. Tr. Ns. kl.

__

MtAfCfV

Lg. Tr. Ns. kl.

_

A C

Lg. kl.

A C

Lg.

A C

Lg.

—¦

M A C

Lg. kl.

_

A C V

Ns.subiiiaxill.kljlongkl.

C.

Lg. Ml. kl.

c.

Lg.

¦

C.

Lg. kl.

¦—

M A C

Lg. Ml. Tr. kl.

0.2

~

__

C.

Lg.

2000

0.05

_

M A C

Lg. Ml. kl.

500

300

0.05

--

C.

Negatief.

0.1

1

c.

Lg.

700 ,700nbsp;gt;000nbsp;2000nbsp;2000nbsp;'400 inbsp;800 '

0.05

_

_

_

c.

Lg. Tr kl.

0.05

- !

C.

Lg. kl.

0.05

- )

A C V

Lg. Ns.

0.1

_ j

_

A C

Lg. kl.

0.05

0.05

24-10

p- j

A C V M A C

Lg. Ns. kl.

Lg. kl. L.

0.1

17-11

P'

M C

Lg. Ml. Tr. kl.

'ooo

0.05

4-6

d

600

0.05

c.

Lg. kl.

0.05

15-9

d

1500

0.05

A C V

Lg. Tr. Ns. kl.


-ocr page 54-

Tabel VI geeft een overzicht van de iii liet tijdsverloop van I Januari 1911 tot 1 November 1913 afgemaakte paarden,nbsp;waarbij één of meermalen serumonderzoek plaats vond.

Mogelijk zou dit aantal geringer hebben kunnen zijn, daar van enkele positief (meestal p') op de malleïnatie reagee-rende dieren ook serum is onderzocht; sommige veeartsennbsp;zijn gewoon slechts bij p^ reactie een beslissing te nemennbsp;en laten bij eenigen twijfel liever de reactie door serumoii'nbsp;derzoek controleeren. Dit verdient alle aanbeveling, te meernbsp;daar niet iedereen in .de gelegenheid is door het zien vannbsp;veel reacties eeii groote ervaring in de beoordeeling te krijgen en in andere gevallen de beoordeeling wel eens gedeeltelijk aan veemantri’s moet worden overgelaten.

In 140 van de 367 gevallen was de malleïnatie bij eerste onderzoek positief en dus een serumzending overbodig geweest, indien de noodige zekerheid omtrênt de positiviteitnbsp;van de reactie had bestaan.

Dat het echter in zulke gevallen zijn nut kan hebben het serum te onderzoeken, leeren de Nos 162 en 235, waarbijnbsp;de sectie een negatief resultaat gaf en welke beide op grondnbsp;van de positieve malleïnatie ziek werden verklaard, hoewelnbsp;het resultaat van liet serumonderzoek niet daarmede in overeenstemming was, hetgeen een waarschuwing had moetennbsp;zijn om voorzichtig te zijn met de diagnose.

Bij 299 dieren vond een één- of meermalige bepaling van den agglutinatietiter plaats, hiervan zijn 294 dieren bijnbsp;sectie malleëus bevonden ; van deze 294 was bij 211 eenmaal,nbsp;bij 71 tweemaal en bij 12 driemaal onderzocht.

Van de 211 dieren, waarbij de titer eenmaal werd bepaald, had deze bij 124 een waarde van 1000 of er boven en wel in 41 gevallen een titer van 1000—1400, in 83 eennbsp;van 1500—2000.

In 87 gevallen gaf dus de agglutinatie bij eerste onderzoek geen aanwijzing en moest de diagnose op grond van een der andere methoden of van beide worden gesteld. Ech-

-ocr page 55-

43

ter waren onder deze 87 paarden niet mede te rekenen de Nos 122, 271, 276 en 306, alle dieren tot hoogstens viernbsp;jaar oud, met titers liooger dan 400.

Waar n.l. volgens Schütz de titer van 400 in den regel eerst wordt bereikt bij den vierjarigen leeftijd, zouden waarden van 500—800 bij jonge en nog niet vierjarige paardennbsp;voor mallens pleiten. De genoemde gevallen zoudeu dusnbsp;volgens deze opvatting niet als miswijzingen van de agglutinatie zijn te beschouwen.

Bij 30 der genoemde 83 gevallen (Nos 96, 97 en 99 t/m 118, 317, 318, 319, 320, 322, 351,352, 353, 355,) werd verdernbsp;de diagnose gesteld op grond van een tweede malleïnatie ofnbsp;op grond van een tweede of derde malleïnatie complement-binding, echter zonder herhaalde agglutinatie, van welkenbsp;gevallen in 27 de éénmaal verrichte agglutinatie overeenkwamnbsp;met de gelijktijdige malleïnatie of complementbinding. Dezenbsp;gevallen komen niet ten nadeele van de agglutinatiemethode,nbsp;daar de malleus processen in een stadium verkeerden, datnbsp;geen der methoden aanwijzing gaf.

Totaal van de 87 gevallen blijven er 56 over, waarin de agglutinatie bij eerste onderzoek geen aanwijzing gaf en éénnbsp;of beide andere methoden wel. Van die 56 gevallen bedroeg de titer bij 14 paarden 100 t/m 400, bij 42 paardennbsp;500 t/m 900.

Bij 71 dieren had de agglutinatie tweemaal plaats, hoewel het in 25 gevallen niet noodig was geweest het serumonder-zoek te herhalen, daar de eerste titers reeds voldoenden grondnbsp;gaven in positieven zin te beslissen. In die 25 gevallen werdnbsp;in 13 een eerste titer van 1000—1400, in 12 een van 1500—nbsp;2000 gevonden, terwijl van deze dieren de tweede titer bijnbsp;2 paarden verhoogd, bij 16 gedaald en bij 7 gelijk hoognbsp;was gebleven.

Een tweenialige herhaling van de agglutinatie was dus noodzakelijk bij 46 paarden, waarvan 23 bij hel 2de onderzoeknbsp;een tweeden titer van 1000 of er boven, 2 een verhoogden

-ocr page 56-

44

titer onder 1000 (waarvan geen een positieve beslissing toe liet op agglutinatie alleen), 4 een daling vertoonden (waarvan 1 op agglutinatie positief verklaard kon worden); 5 dieren hadden een constanten titer van 100 t/m 400, 12 een vannbsp;500 t/ni 900 gehouden.

Bij 12 paarden had de agglutinatie driemaal plaats. Hiervan liet zij in 6 gevallen reeds een beslissing bij eerste, in 3 gevallen bij tweede onderzoek toe, zoodat een drieinaligenbsp;toepassing slechts noodig was bij 3 dieren, waarvan 1 bijnbsp;het derde onderzoek een tot 1000 gestegen vertoonde,nbsp;terwijl deze bij 2 constant bleef op een waarde vannbsp;600 t/m 900.

Resumeerende blijkt dus dat van de 294 aan malleus lijdende dieren de titer bij 159 = 54% aanwijzing gaf bij eerste onderzoek. Van 135 paarden, waarbij herhaling der agglutinatienbsp;noodig zou zijn geweest, indien uitsluitend op agglutinatienbsp;beslist moest worden, is deze bij 51 geschied. Van dezenbsp;51 dieren kon de diagnose bij 27 = 52,9 % na tweemalignbsp;en bij 1=2 ®/o na driemalig onderzoek gesteld worden. Bijnbsp;107 paarden = 36,4“/o, van welke de titer eenmaal werd bepaaldnbsp;bij 83, tweemaal bij 22 en driemaal bij 2 dieren, was geennbsp;diagnose door de agglutinatie te stellen.

De agglutinatie gaf na één of meer bepalingen een titer van 1000 of hooger bij 180 van de 294 zieke dieren ofnbsp;61,2 % (hetgeen iets minder is dan dat van 63,4 °/onbsp;Schütz en Miessner en dat van 66% dat Nevermann vond).

Onder de paaiden met een titer boven 1000 werden er slechts 2 aangetroffen (Nos 178 en 184), waarbij de sectienbsp;een negatief resultaat had, hetgeen een percentage van 1,09 °/onbsp;uitmaakt, iets wat vrijwel inligt tusschen dat van 1,5 “/o.nbsp;Nevermann en dat van 0,5 ®/o, dat Schütz en Miessner aangeven, doch veel verschilt van dat door Schnürer gevondennbsp;(15'’/o). Waar het aan vele onderzoekers en ook aan onsnbsp;gebleken is, dat zulke waarden soms'ook bij gezonde dierennbsp;voorkomen, zoo zou uitsluitend op grond van agglutinatie

-ocr page 57-

45

op die wijze een aantal gezonde paaiden voor ziek worden gehouden.

Wei zal natuurlijk een dergelijke titer meer beslissend zijn, indien tevens één of beide andere methoden positief isnbsp;of wel tevens verdachte verschijnselen aanwezig zijn; in onsnbsp;systeem werd dan ook steeds de agglutinatie beoordeeldnbsp;met in achtneming der malleïnereactie.

De behoefte aan een tweede methode van sernmonder-zoek naast de agglutinatie doet zich daarom direct gevoelen. Om die reden is dan ook van de 180 gevallen slechts in 51 op de agglutinatie uitsluitend beslist, van welke naast denbsp;agglutinatie in 50 gevallen alleen de malleïnatie had plaatsnbsp;gevonden, terwijl na 1 Maart 1913, toen de complementbinding werd ingevoerd, slechts iii 1 geval (No 275) opnbsp;de agglutinatie alleen beslist is. Het betrof hier een jongnbsp;geval van malleus, waarbij de agglutinatie eerder positiefnbsp;was dan de malleïnatie en de complementbinding.

Bij de 27 paarden, waarbij een beslissing kon worden genomen, nadat twee agglutinaties waren verricht, vertoonde de titer bij 24 een sprong naar boven, bij 3 een naar beneden. De stijgende titers waren in alle gevallen bij hetnbsp;tweede onderzoek tot 1000 of er boven gekomen. De dalendenbsp;titers werden aangetroffen bij de paarden Nos 165, 190 en 191;nbsp;deze daling kon voor de diagnose in aanmerking genomennbsp;worden, terwijl de diagnose bij de andere paarden met dalende waarden (Nos 151, 152, en 342) op grond van anderenbsp;methoden werd gesteld, en wel was in één geval de malleïnatie, in één geval de complementbinding positief, terwijl in de beide andere gevallen er clinische verschijnselennbsp;bestonden.

Van het eene paard (No 361), waarbij beslist kon wordenna drie agglutinaties, vertoonde de titer een sprong tot boven 1000.

Het geringe aantal van 6 onder 294 paarden, dat bij een eersten titer onder 1000, bij een tweede en derde onderzoeknbsp;dalende waarden vertoonden, komt overeen met jiet getal van

-ocr page 58-

46

9 onder 395 dieren, dat NEVErmann vond. In liet algemeen kan dus gezegd worden, dat deze dalende titers door hunnbsp;betrekkelijke zeldzaamheid een ondergeschikte rol bij denbsp;serodiagnose spelen.

In 107 gevallen kon dus op de agglutinatie geen beslissing worden genomen, terwijl zulks tegelijkertijd door middel der andere methoden bij 27 eveneens onmogelijk was. Vannbsp;de overblijvende 80 gevallen was bij een twee-of driemalignbsp;onderzoek in 5 gevallen de titer constant gebleven op eennbsp;waarde van 100 t/m 400, in 14 gevallen op een waarde vannbsp;500 t/m 900. In het geheel werd in 83 gevallen slechts éénnbsp;titer bepaald en zou het dus niet onmogelijk geweest zijn,nbsp;indien de agglutinatie meermalen was verricht, bij een gedeelte dezer dieren door eventueele sprongen in de titersnbsp;toch tot een diagnose te komen, doch in elk geval bij 56nbsp;paarden later dan door de andere methoden. Schütz ennbsp;Miessner toch beweren op grond van hun experimenten, datnbsp;titers van 500—800 bij een deel der malleënze paarden slechtsnbsp;van voorbijgaanden aard en dus of stijgende of dalende zijn.nbsp;Volgens hen gaat de afname der titers trapsgewijze. Welnbsp;komen die sprongen ook bij gezonde paarden voor, dochnbsp;zonden hier na langeren tijd optreden dan bij zieke dieren.

Er blijkt dus uit, dat paarden met waarden van 100 tot 400 niet in alle gevallen als gezond mogen worden beschouwdnbsp;en dat zulke titers op zich zelf, daar ze ook bij gezondenbsp;dieren voorkomen, moeilijk diagnostisch te gebruiken zijn.

Even slecht te gebruiken voor de diagnose zijn waarden van 500 tot 900; zij kunnen zoowel voorkomen bij oude alsnbsp;bij jonge malleusgevallen en ook wijzen op een hoog gehalte aan normaalagglutininen. Door sommige onderzoekersnbsp;wordt van dergelijke paarden beweerd, dat bij een gedeeltenbsp;ervan toch een diagnose zon zijn te stellen wegens hetnbsp;bestaan van clinische verschijnselen. Volgens opgave vondnbsp;Nevermann verschijnselen bij 14 “/o van zulke dieren. Vannbsp;de 14 door pns met constante waarden tusschen 500 en 900

-ocr page 59-

47

aangetroffeii paarden, vertoonden slechts 3 cliniscli verdachte symptomen. Daarnaast kan vermeld worden, dat van de 14 slechts eenmaal onderzochte dieren met een waarde tiisschen 100 en 400, er 6 en van de 43 met een waarde tusschen 500 en 900, er 10 clinische verschijnselennbsp;hadden. Zonder bezwaar kan dus worden gezegd, dat eennbsp;gedeelte der malleëiize dieren met titers onder 1000 doornbsp;êen goed clinisch onderzoek kunnen worden onderkend,nbsp;hoewel het aan te raden zal zijn bij de beoordeeling vannbsp;zulke tilers niet alleen af te gaan op de aan-of afwezigheidnbsp;van verdachte symptomen, daar deze ook kunnen voorkomennbsp;bij vele andere ziekten.

Men kan dus omtrent de diagnostische waarde van de agglutinatiemetliode zeggen, dat met zeldzame uitzonderingennbsp;titers van 1000 of er boven voor malleus pleiten en dat denbsp;agglutinatie naast andere onderzoekingsmethoden een goednbsp;hulpmiddel is, vooral omdat in jonge gevallen de hoogenbsp;waarden gevonden worden, als wanneer meestal clinischnbsp;nog niets is vast te stellen, en ook in enkele gevallen denbsp;complementbinding en in vele gevallen de malleïnatie geennbsp;aanwijzing geven.

Wat betreft de 5 paarden (Nos 98, 162, 178, 184, 357) waarbij de agglutinatie geschiedde en welke bij sectie niet aan malleus bleken te lijden, zoo valt direct in het oog, datnbsp;slechts de Nos 178 en 184 als miswijzingen van de agglutinatie zijn op te vatten, daar deze bij geen enkel der anderenbsp;drie dieren een positieve waarde gaf.

In 176 gevallen vond een één-of meermalige complement-bindingsreactie plaats; hiervan zijn bij sectie 174 malieëus bevonden. Van deze 174 paarden werd de reactie bij 119nbsp;eenmaal, bij 41 tweemaal, bij 12 driemaal en bij 2 viermaalnbsp;verricht.

Van de 119 gevallen waarbij de reactie eenmaal geschiedde, was deze in 6 positief tot een waarde van 0,2, in 16 tot een van 0,1 en in 76 tot een van 0,05, terwijl een ne-

-ocr page 60-

48

gatieve reactie bij een serumhoeveellieid van 0,2 c. c. M. werd gevonden in 8, een dubieuze in 13 gevallen.

Beoordeelen wij dns deze reacties volgens liet door ons aangenomen principe, dat zij als positief kunnen wordennbsp;aangediiid, indien het complement totaal gebonden is bij waarden tot hoogstens 0,2, dan heeft de complementbinding innbsp;98 gevallen bij eerste onderzoek direct aangewezen en innbsp;21 gevallen niet.

Bij 8 der genoemde 21 gevallen (Nos 236, 238, 241,242, 243, 245, 318,322) gaf bij eerste onderzoek de agglutinatienbsp;en de malleïnatie evenmin als de complementbinding aanwijzing en werd de diagnose gesteld op grond van een tweede maleïnatie, zonder dat de complementbinding herhaald isnbsp;geworden. (Deze had bij het 1ste onderzoek in 7 gevallen eennbsp;waarde van 0,2 en in 1 een van 0,2).

Deze 8 gevallen kunnen daarom niet als werkelijke miswijzingen van de complementbinding tegenover andere methoden worden opgevat, daar de processen in een stadium verkeerden, dat geen der methoden aanwijzing gaf.nbsp;Bij 13 paarden gaf dus de complementbinding bij eerstenbsp;onderzoek geen aanwijzing, terwijl een der andere methoden znlks wei deed, of wel bestonden clinische verschijnselen (van deze 13 dieren vertoonden 6 een dubieuze ennbsp;7 een negatieve reactie).

Bij 41 dieren had de complementbinding tweemaal plaats. Evenwel was het in 31 gevallen overbodig geweest hetnbsp;serumondeizoek te herhalen, daar de waarden bij het eerstenbsp;onderzoek reeds beslissend waren. In die 31 gevallen werdnbsp;bij 7 een eerste positieve waarde tot 0,1, bij 16 een totnbsp;0,05 en bij 8 een tot 0,2 gevonden, terwijl de tweede innbsp;18 gevallen constant was gebleven, in 9 een sprong naarnbsp;boven en in 4 een sprong naar beneden vertoonde. Eennbsp;tweemalige herhaling was dus noodig in 10 gevallen, waarvan de waarde in alle positief was geworden en dusnbsp;beslissend.


-ocr page 61-

49

Bij 12 dieren liad de reactie driemaal plaats.

Hierbij was deze reeds positief bij het eerste onderzoek in 8, bij het tweede in 4 gevallen.

In 2 gevallen, welke beide bij de tweede bepaling reeds een positieve waarde vertoonden, had de reactie viermaal plaats.

Resnmeerende blijkt dus, dat van de 174 aan malleus lijdende paarden, waarbij de complementbinding geschiedde, deze brj 137=78,7% aanwijzing gaf na een eenmalig onderzoek. Van de 37 gevallen, waarbij een herhaalde complementbinding noodig zou zijn geweest, is deze bij 16 geschied en hiervan kon de diagnose bij alle (lOO^/o) gesteld worden na een tweemalig onderzocht. Bij 21 paarden (12%), welke alle eenmaal onderzoek waren, kon op grond van denbsp;complementbinding geen beslissing worden genomen.

De reactie gaf dus na een één- of meermalig onderzoek een positive waarde in 153 gevallen = 87,9 “/o (waarvan 143nbsp;een hoogste waarde van 0,1 vertoonden, wat een percentage van 82,2 “/o uitmaakt, hetgeen beduidend hooger is dannbsp;dat van 61 “/o en 70 “/o 9at Nevermann aangeeft), terwijl in 2!nbsp;geen positive waarde werd gevonden, van welke er 8 nietnbsp;medetellen, omdat hierbij het onderzoek niet volledig is geschied.

Onder de paarden met positieve complementbinding werd er slecht 1 (No 357) aangetroffen, waarbij de sectie een negatief resultaat gaf, hetgeen een percentage van 0,69 “/o 9e-teekent. Ongetwijfeld is dit veel gunstiger dan dat van Nevermann, die 3 gezonde dieren vond onder 84 met positieve waarden tot 0,1.

Positieve waarden bij een serumhoeveelheid van 0,2 c. c. M. werden totaal aangetroffen in 10 gevallen. Volgens enkele onderzoekers komen er gezonde dieren voor,nbsp;welke eveneens die waarde bezitten; naar aanleiding echternbsp;van het feit, dat onder de 10 genoemde paarden geen enkelenbsp;miswijzing werd geconstateerd en op grond van onze ondervinding bij geseceeide en gezond bevonden dieren, waarbij

-ocr page 62-

50

nooit een positieve waarde van 0,2 werd gevonden, zal het aanbeveling verdienen zulke reacties als positief aan te duiden en de paaiden, waarbij ze wordennbsp;aangetroffen, af te maken. Meestal zullen deze reacties worden aangetroffen bij jonge of zeer oude gevallen van malleus. Bovendien kan worden opgemerkt, dat bij de toepassingnbsp;van ons systeem altijd de uitslag der malleïnatie en van denbsp;agglutinatie mede in aanmerking wordt genomen.

''¦1

Anders echter is het met de dubieuze reactie bij een serum-hoeveelheid van 0,1, c. c. M. gesteld. Totaal werdennbsp;deze in 21 gevallen bij eerste onderzoek aangetroffen. (Ne-VERMANN vond onder 137 paarden 10 van dergelijke waarden). Het is ons gebleken uit de bevindingen bij gezondenbsp;dieren, dat bovengenoemde dubieuze reacties bij een zekernbsp;gedeelte van hen worden gevonden, zoodat wij er ons vannbsp;onthouden een positieve waarde eraan te hechten. Wel zalnbsp;natuurlijk zulk een paard nooit op grond van die reactienbsp;gezond kunnen worden verklaard, doch zal het integendeelnbsp;een aansporing zijn het serum-onderzoek na eenigen tijdnbsp;te herhalen. Blijft de reactie dubieus en geven de anderenbsp;methoden geen aanleiding tot verdere verdenking, dan wordtnbsp;zulk een paard gezond verklaard.

In 8 gevallen, welke alleen éénmaal onderzocht waren, werd een negatieve reactie bij een serum-hoeveelheid vannbsp;0,2 c.c.M. geconstateerd. In enkele hiervan (Nos 234 en 317)nbsp;betrof het gevallen van zeer ouden malleus, waarbij nognbsp;alleen de malleïnatie positief verliep, doch het meerendeeinbsp;van deze reacties zal worden aangetroffen bij jonge malleusinfecties, waarbij één der andere methoden reeds een positiefnbsp;resultaat kan geven, vóór dat zulks met de complenientbin-ding het geval is.

Wat betreft de 2 paarden (Nos 235 en 357), waarbij de complementbinding werd verricht en welke een negatievenbsp;sectie bleken te hebben, zoo is slechts één hiervan eennbsp;miswijzing, daar in geval 235 het resultaat van de comple-

-ocr page 63-

«i

51

meiitbiiiding met dat van de sectie in overeenstemming was.

Een afzonderlijke vermelding verdienen de reacties bij gevallen van beslist ouden malleus. Zij werden aangetroffennbsp;bij totaal 18 van de 367 paarden, waarvan 3 onderzochtnbsp;weiden door middel van malleïnatie en agglutinatie, Trloornbsp;middel van malleïnatie en complementbinding, terwijl bij 8nbsp;alle drie reacties werden toegepast.

De 3 gevallen betreffen de paarden Nos 93, 140 en 144. Bij één hiervan was de malleïnatie negatief, bij de'mee anderenbsp;ook bij herhaling dubieus, zoodat bij alle de diagnose mogelijk was op grond van de agglutinatie, welke in de beidenbsp;laatste gevallen sprongen naar beneden vertoonde.

i; \

De 7 gevallen betreffen de Nos 234, 237, 238, 240,250, 253 en 256. In 4 hiervan gaf de malleïnatie een positiefnbsp;resultaat, in 3 een dubieus. Deze 3 konden worden beslist op grond van de positieve complementbinding, terwijlnbsp;deze bij 2 van de overige 4 positief, bij 1 dubieus en bijnbsp;1 negatief was.

De overige 8 gevallen, waarbij alle reacties toegepast werden, betreffen de paarden Nos 306, 315, 317, 320, 332, 352nbsp;en 358, Hierbij kon in 2 gevallen beslist worden op malleïnatie en complementbinding, in 5 op complementbindingnbsp;alleen, in 1 op malleïnatie alleen.

Bij geen enkel dezer paarden waren alle drie reacties positief.

Volkomen kan aan de hand van het bovenstaande worden onderschreven de meening van Schütz en Schubert, waarnbsp;zij aangeven, dat gevallen van ouden malleus, waarbij denbsp;seroreacties negatief verloopen, zelden zijn. Dat echternbsp;oude malleus in het algemeen zelden is en dan in dennbsp;regel clinisch duidelijk, zooais zij tevens beweren, blijktnbsp;niet uit onze statistiek, waar toch 18 van de 367 paardennbsp;of 4,9 ®/o zulke veranderingen bij sectie bleken te hebben,nbsp;terwijl clinische symptomen bij geen enkel ervan werdennbsp;aangetroffen.

-ocr page 64-

52

Resumeerende blijkt dus, dat van de 18 gevallen van ouden malleus, waarin de inalieïnatie werd toegepast, zijnbsp;in 7 een positief resultaat gaf, de agglutinatie in 3 van denbsp;11 en de complementbinding in 10 van de 15 gevallen,nbsp;zoodat voor bet aantoonen van oude processen de complementbinding het van de andere methoden wint en denbsp;agglutinatie verre bij inalieïnatie en complementbinding tennbsp;achter staat.

In 4 gevallen (Nos 236, 239, 318 en 321) werden naast oude ook jonge processen gevonden. Bij de Nos 236 en 318nbsp;berustten waarschijnlijk de niet-positieve reacties bij hetnbsp;eerste onderzoek op de aanwezige oude veranderingen ennbsp;de positieve malleïnatie bij het tweede onderzoek op de acutenbsp;processen; in de gevallen 239 en 321 waren de positievenbsp;malleïnatie, agglutinatie of complementbinding bij eerste onderzoek waarschijnlijk al aan de acute aandoening te wijten.

Wat betreft de reacties bij zeer jongen malleus het volgende: dergelijke gevallen waren de Nos 32, 95, 200, 210, 275, 285,288,309,321,325,340,349. Hierbij was de complementbinding in 7 van de 10 gevallen, waarin zij werd toegepast, negatief of dubieus, in 3 positief, de agglutinatienbsp;in 8 van de 10 gevallen positief en in de beide anderenbsp;dubieus of negatief, de malleïnatie in 9 van de 12 gevallennbsp;positief en in 3 dubieus. In geen enkel geval waren allenbsp;reacties positief, doch ook werd geen enkel dier met drienbsp;negatieve reacties gevonden.

Van de drie reacties was dus de malleïnatie degene, die in de meeste gevallen het eerste aanwijzing gaf, daarnanbsp;volgde de agglutinatie, die in 2 gevallen eerder dan denbsp;malleïnatie een positieve waarde had, terwijl de complementbinding in 3 gevallen positief verliep, doch tot eennbsp;hoogste waarde van 0,2.

Dit resultaat is geheel in overeenstemming met hetgeen verschillende schrijvers daaromtrent vermelden en waaruitnbsp;blijkt, dat nu eens de malleïnatie, dan weer de agglutinatie

-ocr page 65-

53

liet eerst positief is. Volgens Miessner bezit daarom de coiijiinclivale metliode voor de vroege diagnose van malleusnbsp;geen voordeel boven de agglutinatie, doch wijst in het algemeen een jonge infectie eerder aan dan de complemeut-bindingsmetiiode.

Uit de statistiek blijkt dus dat de complementbinding het van de agglutinatie verre wint, doordat zij in veel meernbsp;gevallen een beslissing bij eerste onderzoek toelaat, aangenomen nog dat men een paard met een titer van 1000nbsp;voor ziek houdt.

Daartegenover echter staat het feit, dat er tevens paarden met jonge malleusinfecties voorkomen, waarbij de agglutinatie eerder aanwijzing geeft dan de coinpleméntbinding,nbsp;welke door ons bij 7 (Nos 275, 285, 288, 321, 325, 340,nbsp;349), door Nevermann bij 3 onder 137 paarden werdennbsp;aangetroffen, terwijl het bovendien door de hoogte van dennbsp;titer in vele gevallen mogelijk is den ouderdom van de infectie eenigsziiis te bepalen, zoodat het niet aan te bevelennbsp;zou zijn de agglutinatie niet toe te passen. Integendeelnbsp;pleit alles voor een combinatie der beide methoden, gelijknbsp;dat sedert October 1908 in Pruisen geschiedt (echternbsp;zonder'de malleïnatie).

Waar de Pruisische „Viehseuchenpolizeilichen Anord-nung” ook als ziek beschouwt:

a. de paarden, wier serum in een hoeveelheid tot 0.2 c. c. M. een volledige of onvolledige binding van het complement te voorschijn roept, zonder de agglutinatietiternbsp;in aanmerking te nemen,

lgt;. de paarden, wier serum in een hoeveelheid van 0.2 c. c. M. geen binding van het complement bewerkstelligt,nbsp;doch waarbij de agglutinatietiter meer dan 1000 bedraagt, zoo zouden, indien in N e d e r I a n d s c h-1 n d i ënbsp;volgens dit systeem was gewerkt, van de 107 dierennbsp;met positieve sectie, waarbij beide reacties naast elkaarnbsp;werden uitgevoerd, er 8 (Nos 309, 317, 318, 347, 349,

-ocr page 66-

54

353, 355 en 367) bij eerste onderzoek niet zijn onderkend. Twee liiervan vertoonden een positieve malleïnatie en 6 een dubieuze, zoodat volgens ons systeem denbsp;beslissing in 2 gevallen bij eerste onderzoek inogelijknbsp;was, waar zulks volgens liet Pruisische systeem nietnbsp;het geval zou zijn geweest.

Men vraagt zich af of liet niet aanbevelingswaardig zou zijn dit laa-ste systeem ook in Ned.-lndië in te voeren, waarnbsp;het aantal - paarden, dat ermede onderkend wordt slechtsnbsp;weinig minder is dan volgens het onze. Het voordeel zounbsp;dan zijn, dat de tijdroovende en betrekkelijk kostbare malleïnatie achterwege kon blijven.

In de eerste plaats zou het echter volgens onze ervaring niet gemotiveerd zijn om dieren met een dubieuze bindings-waarde van 0.2 reeds als positief te beschouwen zonder dennbsp;agglutinatietiter in aanmerking te nemen, daar zulke waarden door ons niet zelden bij gezonde paarden wordennbsp;aangetroffen.

Maar verder behoef ik slechts te wijzen op de Nos 300, 322, 337 en 338, waarbij juist de positieve malleïnatie eennbsp;groote steun was voor de diagnose.

Bovendien zouden er nog enkele practische bezwaren bestaan. Waar toch in 1912 ruim 26000 paarden aan het mal-leusonderzoek moesten worden onderworpen, waarvan onder het tegenwoordige systeem slechts bij 522 een één-of meer-malig serumonderzoek werd verricht en de overige dierennbsp;uitsluitend op grond der malleïnatie konden worden ziek verklaard of vrijgegeven, zoo zou het bezwaarlijk zijn zulk eennbsp;groot aantal sera te verwerken, terwijl verder de beslissingnbsp;bij paarden op de Buiten-Bezitlingen te lang zou kunnen uitblijven, daar zulke sera dikwijls veel te lang onderweg ziju.

Dergelijke paarden zouden daardoor te veel in de gelegenheid zijn weder andere te infecteeren, om niet te spreken van de financieele offers, die zulk een langzaam onderzoek van de paardeneigenaars zou eischen, daar toch de on-

-ocr page 67-

55

clerzoclile dieren als verdacht moeten blijven beschouwd, zoolang de uitslag van het serumonderzoek nog niet ter plaatse bekend is. Het wil mij om die reden voorkomen, dat, hoewel de wetenschappelijke nadeelen van het Pruisische systeemnbsp;gering mogen worden genoemd tegenover het Indische, hetnbsp;echter uitsluitend geschikt zal zijn om te worden toegepastnbsp;in staten, waar men over goede verkeersmiddelen beschiktnbsp;en waar de malleus niet die uitbreiding heeft als in Ned.-I n d i ë .

Naar aanleiding van hun experimenten zijn MüLLERgt; Gaethgens en Aoki tot de conclusie gekomen, dat de combinatie van de malleïnatie met de complementbindingsmethodenbsp;de beste resultaten geeft. Op grond echter van de hiervoornbsp;genoemde voordeelen, die de agglutinatie in sommige gevallen boven de complementbinding kan hebben, doet zichnbsp;in dit systeem het gemis der agglutinatie direct gevoelen.

Miessner is de eerste geweest, die pleitte voor de combinatie van de malleïnatie met de beide serologische methoden. Zijn systeem wijkt echter van het onze in zooverre af, datnbsp;hij reeds bij het eerste onderzoek naast het conjunctivalenbsp;onderzoek een serumtapping verricht, terwijl in Indië gelijknbsp;liiervoor reeds gezegd, de indicaties voor het bloedonderzoeknbsp;veel minder zijn. Voor het heiïiaalde onderzoek beveelt hijnbsp;alleen liet serumonderzoek aan, daar een herhaalde toepassing der malleïnatie het onderzoek slechts lïoodeloos duurdernbsp;zou maken en bovendien de herhaalde indriippeling in velenbsp;gevallen een zwakkere reactie ten gevolge zou hebben.

Dit laatste argument is dunkt mij niet geheel juist. Wei zal een oogreactie volgens onze ervaring zwakker kunnennbsp;worden bij paarden, die veelvuldig worden iiigedruppeldnbsp;(zooals het b.v. voorkomt bij de paarden van het Lal)o-ratorium, die voor de controle van de malleïnepartijennbsp;dienen), doch niet bij dieren, die bij een tweede of derdenbsp;onderzoek na minstens twee tot drie weken weder wordennbsp;onderzocht.

-ocr page 68-

56

Maar in weerwil daarvan is naar mijn opinie liet weglaten van de inalleïnatie bij tweede onderzoek wel aanbevelingswaardig. Waar dit zooals Miessner opmerkt, dooreen tweede malleïnalie onnoodig duurder wordt gemaakt, zoonbsp;geldt dit ook voor N e d.-l n d i ë. Het 3 a 4 maal in 24 urennbsp;controleeren van het ingedruppelde oog moet noodzakelijknbsp;door een deskundige geschieden; veel eenvoudiger zou hetnbsp;dus zijn, slechts met een serumzending te volstaan, welknbsp;serum zonder bezwaar door een mantri kan worden getapt,nbsp;hetgeen in de eerste plaats veel minder kosten met zichnbsp;mede brengt en waardoor in de tweede plaats de veeartsnbsp;gelegenheid zal hebben zich meer met andere werkzaamheden bezig te houden.

Waar in geen enkel der door ons onderzochte gevallen bij tweede of derde onderzoek een dubieus of negatief resultaat van het serunionderzoek werd gevonden naast ee-n positieve inalleïnatie, zouden de uitkomsten, die met het tot nu toenbsp;door ons gevolgde systeem werden verkregen, volkomennbsp;zelfde zijn geweest, indien volgens Miessner’s principenbsp;was gewerkt.

Aan een combinatie van malleïnatie en agglutinatie kleven te veel nadeelen, dan dat zulks aanbeveling zou verdienen.nbsp;Genoeg is in het voorgaande reeds gewezen op de grootenbsp;voordeelen, die de complementbindingsreactie in vele gevallen boven de agglutinatie bezit: zij is gemakkelijker te be-oordeelen en laat meer beslissingen bij eerste onderzoek toe.

Waar tevens met een enkele ingezonden serumhoeveel-heid vrij eenvoudig beide reacties kunuen worden verricht, staat niets de toepassing van de complementbinding in dennbsp;weg.

108 paarden werden in Indië volgens het tegenwoordige systeem afgemaakt, waarbij slechts éénmaal (No 357) de sectie negatief was, een geval, dat echter juist voor hetnbsp;systeem pleit, daar slechts de complementbinding een positieve waarde had. Bij 98 dieren (91,6%) was het mogelijk

-ocr page 69-

57

bij eerste onderzoek een diagnose te stellen, hetgeen volkomen de uitspraak van Mii-.SSNKR bevestigt, waar hij zegt, dat het volgens zijn ervaring in de meeste gevallen geluktnbsp;reeds bij eerste onderzoek alle malleëuze paarden te onderkennen.

Tabel 7 duidt aan, bij hoeveel van de 360 paarden, waarbij van 1 Januari 1911 tot 1 Novembei 1913 het resultaat van de malleïnatie aanleiding was tot een srumonderzoek, eennbsp;der serodiagnostische methoden afzonderlijk of in combinatie met elkander of met malleïnatie, aanwijzing gaf na eerste of herhaald onderzoek. Verder is ook aangegeven innbsp;hoeveel gevallen geen beslissing was-te nemen.

Tabel VII.

-ocr page 70- -ocr page 71-

59

Uit liet overzicht blijkt, zooals reeds gezegd is, dat de combinatie van malleïiiatie agglutinatie 4- compleinentbiii-ding het snelst en het zekerst tot het doei voert en dat denbsp;resultaten, die ermede bereikt worden slechts weinig verschillen van die, welke met de combinatie van malleïnatienbsp; complementbinding of die van agglutinatie comiilement-bindiug worden verkregen. Het ongunstigst zijn de resultatennbsp;der agglutinatie, welke echter aanmerkelijk verbeteren, iiidiennbsp;de malleïnatie erbij wordt verricht. Het aantal miswijzingen,nbsp;in dien zin, dat ziek verklaarde paarden bij sectie niet aannbsp;malleus bleken te lijden, was bij beoordeeling volgensnbsp;verschillende methoden als volgt:

Percentage

miswijzingen.


METHODE.


1.13%

1.09»/o

0.69«/o

2.2%

1.2%

0.9«/o

Malieïnatie nbsp;nbsp;nbsp;........

Agglutinatie.............

Complenientbiiiding..........

Malleïnatie agglutinatie.......

Malleïnatie compleimentbindiiig. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Malleinatie agglutinatie coinplenieut-binding...........

Uit dit overzicht blijkt, dat beoordeeling volgens comple-nientbinding alleen, het geringste percentage miswijzingen geeft. Evenwel blijkt uit tabel 7, dat de genoemde methode nog te veel zieke dieren niet onderkent, zoodatnbsp;derhalve de combinatie van de malleïnatie met de beidenbsp;serologische methoden het meest aanbevelenswaardig is.

Door bovenstaande resultaten is bovendien duidelijk, dat de meening, als zou het aantal miswijzingen bij dieren,nbsp;die op grond van het serumonderzoek worden afgemaakt,nbsp;zoo groot zijn en het daarom aanbeveling verdienen uitsluitend paarden met positieve malleïnereactie af te maken

-ocr page 72-

60


eii niet bij dubieuze reactie de diagnose door seruinonder-zoek te doen stellen, onjuist is.


RESUME EN CONCLUSIES.


De agglutinatie gaf in 54% aanwijzing na een éénmalig onderzoek. Van de paarden, waarbij een lierlialing dernbsp;agglutinatie noodig was en geschiedde, kon in 52,9'’/onbsp;na een tweemalig en in 2“/o igt;a een driemalig onderzoek een beslissing worden genomen; een beslissingnbsp;was niet mogelijk in 35,7“/o van alle gevallen.

De agglutinatie gaf na één of meer bepalingen een titer van 1000 of erboven in 61,27o 6er gevallen.

Slechts l,09“/o der paarden met titers van 1000 of erboven bleek bij sectie niet aan malleus te lijden.nbsp;Dalende titers bij een eerste waarde kleiner dan 1000nbsp;waren zelden; zij werden aangetroffen in 5,6% dernbsp;tweemaal onderzochte dieren.

Op grond van de complenientbindingsmethode kon in 78,7'’/(, een beslissing worden genomen na een éénmalignbsp;onderzoek. Van de paarden, waarbij een herhaling dernbsp;reactie noodig was en geschiedde, kon in 100°/o beslistnbsp;worden na een tweemalig onderzoek; een beslissingnbsp;was niet mogelijk in 12“/o der gevallen.

De complementbinding gaf na een één- of meermalig onderzoek een positieve waarde van ten hoogste 0,2nbsp;in 87,9°/o der gevallen.

Slechts 0,69% der dieren met positieve complementbinding bleek bij sectie niet aan malleus te lijden. Paarden met een hoogste positieve waarde van 0,2nbsp;werden aangetroffen in 5,7% der gevallen.

Bij de voorkomende gevallen van ouden malleus gaf de complementbinding de beste resultaten, de agglutinatienbsp;de slechtste.

10. Voor het aantoonen vati gevallen van jongen malleus bleek de complementbinding het minst geschikt te zijn, terwijl


2.


3.


4.


7.


8.


9.


ji


-ocr page 73-

61

vail de andere methoden nii eens de agglutinatie dan weder de inalleïnatie liefzeerst positief was.

11. nbsp;nbsp;nbsp;De agglutinatie is in vele gevallen een goed hulpmiddelnbsp;voor het stellen van de malleusdiagnose; bij jongenbsp;infecties geeft zij soms betere resultaten dan de complementbinding.

12. nbsp;nbsp;nbsp;De compleinentbindingsmetliode geeft in het algemeennbsp;betere resultaten dan de agglutinatie; een binding vannbsp;het complement tot bij een serumlioeveelheid van 0,1 c.c.M.nbsp;is als positief te beschouwen ; binding tot bij 0,2. c.c.M.nbsp;serum is als zwak positieve reactie aan te duidennbsp;en paarden met een dergelijke waarde zijn ziek tenbsp;verklaren. Onvolledige binding bij 0,2 geeft geen rechtnbsp;het dier ziek te 'noemen.

13. nbsp;nbsp;nbsp;Het Pruisische systeem verdient voor Ned-Indië geennbsp;aanbeveling.

14. nbsp;nbsp;nbsp;Aan de hand van de in het tijdsverloop van 1 Januarinbsp;1911 tot 1 November 1913 verkregen resultaten, kannbsp;gezegd worden, dat men in Indië de meeste gevallen innbsp;den kortst mogelijken tijd zal kunnen beslissen door eennbsp;gecombineerde toepassing van de oplithalmo-malleïnatienbsp;met de agglutinatie-en de complementbindingsmethode,nbsp;doch dat het aanbeveling zal verdienen het tot nu toenbsp;gevolgde systeem te wijzigen in den zin als doornbsp;Miessner aangegeven en dus de malleïnatie slechts bijnbsp;eerste onderzoek toe te passen en bij eventueele herhaling ervan achterwege te laten.

Buitenzorg, 1 Januari 1914.

-ocr page 74-

Literatuuroverzicht.

Marioth. Der gegenwartige Stand hezüglich der Bewertiing der zur veferinarpolizeilichen Bekaiiipfiing des Rotzes verfügharen diagnosti-scheii methoden, unter bezondei er Berücksichtiging der Malleïnaiigen-probe. Monatshefte für praktische Tierheilkunde, Band 24, Heft 7nbsp;bis 10.

Schütz und Mif.SSNER. Zur Serodiagnose der Rotzkrankheit. Archif für wissenschaftiiche nnd praktische Tierheiikiinde, Band 31.

Müi.LER Qaethqens und AOKI. Vergieichende Untersucliiingen zur Auswertung der diagnostischen Methoden beini F^otz. Zeitschrifl fürnbsp;Imniunlatsforscliung und expeiinientelie Tlierapie, Band 8. 1911.

Pfeiler. Ueber die Serodiagnose der Rotzkrankheit und die Be-schiennigUTig der Aggiutination des Rotzbaziiien durch zentrifugieren. Archiv für wissenschaftiiche und praktische Tierheiikunde, Band 34,nbsp;Heft 5 und 6.

WladimiROFF. Handbuch der patiiogenen Mikroorganinien von Kolle-Wassermann 1913, Band V.

Schütz und Schubbert. Emiittlung der Rotzkranklieit mit Hiife der Compiementablenkungsniethode. Archiv für wissenschaftiiche undnbsp;praktische Tierheiikunde, Band 25, Heft 1 und 2.

Schütz. Zur Aggiutiuation der Rotzbaziiien. Arciiiv für wissen-schafliiche und praktische Tieriieiikunde, Band 35.

Nevermann (ontieend aan Marioth).

SCHNüRER. Die Resultate des diagnostischen Verfaiirens bei Rotz usw. in Oesterreicli im Jahre 1910. Zeitsciirift für Infektionskrankheitennbsp;der Haustiere, Band 10, Heft 5 und 6.

MieSSNER und Trapp. Untersuchungen fiber die Entstehung der Rotzkrankheit. Archiv für wissenschaftiiche und praktische Tierheiikunde, 1909-

Miessner. Die Bedeutung der Aggiutinations-Konipiementbindungs-methode und Konjunktivaiprobe für die Diagnose des Rotzes. Zen-traiiblatt für Bakterioiogie, Parasitenkunde und Infektionskrankheiten, Band 63. Originate, Heft 4 und 6.

De Blieck. Veeartsenijkundige Biadeii voor Nederiandsch-Indië, deei 25, afievering 5. Jaarboek van liet Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel in Nederlandsch-lndië 1911 en 1912.

-ocr page 75- -ocr page 76-


XL Paspaldm Royleanum Nees.


-ocr page 77-

JAVAANSCHH VOHDERGRASSEN VI,

DOOR

C. A. BACKHR.

8. Paspalum Royleanum nees. Zie Plaat XI.

Royleamim is de plant genoemd ter eere van John Forbes royle, hoogleeraar te Londen (f 1858).

Behalve onder dezen naam vindt men de plant ook nog vermeld onder de namen Digitaria rhopalotricha büse,nbsp;Paniciiin argyrostachyiim Steud. en Panicum rhopalotrichiupnbsp;KOORDERS.

Botanische literatuur.

Hooker, Flora of British India, Vil, 18

Koorders, Exkursioiisflora I, 126 (als Panicum rhopalotrichum).

Miquel, Flora van Nederlandsch Indië III. 435 (als D/.g'fïaria r/zopa/o-tricha).

Trimen. Flora of Ceylon, V. 125.

Beschrijving.

Eenjarig gras, met een bundel vezelige, niet diepgaande wortels in den grond bevestigd. Vaak zijn er meerderenbsp;stengels aanwezig, die dan rondom in een kring staan. Hetnbsp;lagere deel der halmen ligt in den regel op den grond,nbsp;het overige deel staat omhoog. De hoogte der plant varieertnbsp;tnsschen 20 en 90 c.M. Kruipende uitloopers heb ik bijnbsp;deze soort nooit waargenomen.

De stengels zijn tamelijk dun, bij alle door mij onderzochte exemplaren minder dan 3 m.M. dik. Zeer dunne stengels zijn massief, de dikkere hol. De knoopen zijn bijnbsp;gedroogde exemplaren donkerbruin gekleurd. De bladschee-den zijn onbehaard, ze bereiken een lengte van 55—175nbsp;m.M., de lagere zijn soms paars gekleurd, de bladschijfnbsp;varieert in lengte van 45—300 m.M, bij een breedte vannbsp;3—7 m.M; haar top is zeer spits. Achter het goed ontwikkelde tongetje draagt de bladschijf eenige lange dunne

-ocr page 78-

64

haren, overigens is ze nu eeiis geheel kaal, dan weer met enkele vrij lange haren bezet. De bovenste bladscheedenbsp;omvat slechts een enkelen bloeihalm, die op en nabij zijnnbsp;top 4—10 schninopstaande aren draagt. De spil dier arennbsp;wordt 70 a 190 m.M. lang, bij een breedte van nauwelijksnbsp;^/4 m.M. Aan de onderzijde draagt zij over haar geheelenbsp;lengte een uitspringende kiel, waarmede aan de anderenbsp;.zijde een krachtige middenribbe correspondeert. De kielnbsp;draagt aan weerszijden koitgesteelde aartjes, die aan dennbsp;top der spil afzonderlijk zijn geplaatst, lager ten getalenbsp;van 2—5 groepsgewijs zijn ingeplant, elk op een fijnnbsp;behaard steeltje, welks lengte varieert van ‘/^ tot 2‘/2 ni.M.nbsp;De haren op en nabij den top der steeltjes zijn aanmerkelijk langer dan de andere, zij bereiken bij de doornbsp;mij onderzochte exemplaren een lengte van '/2 ^ 1 m M. Denbsp;aartjes zijn langwerpig, l'/2—D/4 m.M. lang, ±2/3 m.M. breednbsp;g, bevindt zich aan de achterzijde van het aartje en isnbsp;duidelijk korter dan dit, het bereikt een lengte van ^/4-l‘/4 m.M. Men kan er 3 duidelijke nerven op onderscheiden.nbsp;Tiisschen de randen en de nerven, en ook tussclien denbsp;nerven onderling, is het dicht bezet met aaidiggende ofnbsp;min of meer afstaande, witte, knotsvormige haren (vandaarnbsp;de naam rhopalotricha, afgeleid van rhopalon, knots ennbsp;thrix, haar). Dikwijls is die haarbekleeding zoo dicht, datnbsp;het aartje een witte kleur aanneeint (vandaar de naamnbsp;argyrostachyum = zilveraar). ga is aan de voorzijde vaiinbsp;het aartje te vinden, het is even lang als dit, met 5 duidelijke nerven. Tusschen de nerven is het dicht met aanliggende knotsvormige haren bezet. Aan den voet van ganbsp;vond ik nooit het schubje (rudimentair kafje), dat vaaknbsp;aangetroffen wordt bij Paspaliini sanguinale.

gg is even lang als het aartje, onbehaard, overlangs gestreept, overigens glad. Alleen bij sterke vergrootingnbsp;kan men er fijne puntjes aan opmerken. Met zijn randen,nbsp;die elkander bijna of geheel aanraken, omvat het pg.

-ocr page 79- -ocr page 80- -ocr page 81-

65

p3 is even iang als gs, als dit laatste glad; de randen zijn binnenwaarts omgebogen. Tusschen gg en pg vindt men denbsp;eenige bloem; ze bestaat uit 3 meeldraden en één langwerpignbsp;vruchtbeginsel met 2 vrije stijlen. De stempels zijn roodpaars.

De rijpe vrucht blijft, evenals bij andere soorten van het geslacht, tusschen gg en pg besloten. Ze is langwerpig rond.

Bloeitijd:

Bloeiend ingezameld: Jan., April, Oct.

Verbreiding :

Evenals Paspalutn sanguinale, komt dit gras vooral op akkers voor, bij voorkeur tusschen tweede gewassen. Het is o.a. ingezanield in Bantam, bij Cheribon, op Noesa kembangannbsp;en bij Lawang.

Economische literatuur.

Economische gegevens omtrent Paspaluni Royleamwi, dat tot de zeldzamere grassen schijnt te behooren, zijn mijnbsp;onbekend. Duthie (Foddergrasses of Northern India, 2)nbsp;vermeldt het gras terloops zonder er iets van te zeggen.nbsp;Het gras gelijkt echter in groeiwijze zoo zeer op Paspalutnnbsp;sanguinale, dat wat daarvan gezegd is omtrent voeder-waarde, hoogstwaarschijnlijk ook hier van toepassing is.

9. Paspaliim niinuiiflorum Stevd.') Synopsis Olum. 1,17. Zie plaat XII. De soortnaam minutiflorum beteekent me/zee/'nbsp;kleine bloemen en zinspeelt natuurlijk op de kleine aartjes.

Inlandsche namen; Djoekoet pingping kasir, Soeket tajoenian j.

Botanische Literatuur:

Bentham, Flora Aiistralieiisis VU, 461.

Hooker, Flora of British India VII, 18.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Hooker (Flora of British India VII, 17,18) vereenigt deze soort metnbsp;de volgende (P. brevifolium) onder den naam van Paspolum longiflorum

¦ Retz.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Dr. Kooders heeft hierin een foutieve determinatie van MERRILLnbsp;gevolgd. Paspalum violascens is een soort uit tropisch Amerika, die welnbsp;aan Paspalum minutiflorum Steud. verwant is, doch zich o. a. door aanmerkelijk kortere aren onderscheidt.

-ocr page 82-

66

Koorders, Exkursioiisflora I, 126. (als Panicum violascens^).

Manson-Bailey, Queensland Flora VI, 1814.

Beschrijving.

Eenjarig gras, niet een biiiuiel vezelige, niet diepgaande wortels in den grond bevestigd. Nu eens is er slechts 1,nbsp;dan weer zijn er 2—4 halmen aanwezig. Doorgaans staannbsp;de halmen rechtop, niet zelden ook liggen ze met hun voetnbsp;op den grond, doch nooit liggen ze geheel of bijna geheelnbsp;op den grond. De hoogte der plant varieert tusschen 25nbsp;en 100 c.M. Kruipende uitloopers lieb ik bij deze soort slechtsnbsp;eenmaal waargenomen. De stengels zijn dun, bij geen dernbsp;door mij waargenomen exemplaren dikker dan 3 m.M. Denbsp;onbehaarde bladscheeden bereiken een lengte van 50 a 100nbsp;m.M. Ze zijn dikwijls violet gekleurd. De bladschijf varieertnbsp;in lengte van 40 tot 230 m.M. bij een breedte van 3—6 m.M.nbsp;Haar top is zeer spits. Achter het goede ontwikkelde tongetjenbsp;draagt zij meestal enkele lange haren, overigens is zij nunbsp;eens geheel kaal, dan weer met zeer enkele lange harennbsp;bezet. De bovenste bladscheede omvat slechts één enkelennbsp;bloeilialm, die op en nabij zijn top 3 a 10 opgerichte ofnbsp;schuinopstaande aren draagt. De spil dier aren wordt 65

a 150 m.M. lang bij een breedte van V2 a m.M. Aan de

onderzijde draagt zij over haar geheele lengte een uitspringende kiel, waarmede aan de andere zijde een krachtige, uitspringende ribbe correspondeert.

Deze kiel draagt aan weerszijden gesteelde aartjes, die aan den top der spil afzonderlijk zijn geplaatst, lager tennbsp;getale van 2—4 bijeen zijn gezeten. De steeltjes der aar- *nbsp;tjes van eiken bundel zijn onderling ongelijk, de lengtenbsp;ervan varieert tusschen '/anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1V2 'quot;-M. Deze steeltjes dra

gen verspreide korte haren, waarvan de bovenste niet of nauwelijks langer zijn dan de andere.

De aartjes zijn langwerpig rond, l‘/2—2 m.M. lang, ‘/a— m.M. breed, vaak violet gekleurd, g, bevindt zich aan denbsp;achterzijde van het aartje en is ongeveer even lang als

'm

I


-ocr page 83-

67

of wat korter dan dit. Men kan er 3 duidelijke nerven op otiderscheiden Tussclien de nerven en tiisschen nervennbsp;en randen is ga meer of minder dicht bekleed met zeer fijne,nbsp;betrekkelijk lange, nu eens meerendeels aanliggende, dannbsp;weer grootendeels afstaande, niet knotsvormige haren, ganbsp;bevindt zich aan de voorzijde van het aartje, is even langnbsp;als dit, op dezelfde wijze behaard als gi en 5-nervig. Nooitnbsp;vond ik aan den voet van ga het rudimentaire kafje, datnbsp;zoo vaak bij Paspalnm sanguinale aangetroffen wordt.

ga is even lang als het aartje, onbeliaard, overlangs gestreept, overigens glad. Alleen bij zeer sterke vergrooting vallen er fijne puntjes in op te merken. Met zijn breed omge-bogen randen, welke elkander bijna aanraken, omvat het pg.

p3 is ongeveer even lang als ga, even als dit laatste glad, de randen zijn in de onderhelft binnenwaarts omgebogen. Tusschen ga en pa vindt men 3 meeldraden en eennbsp;langwerpig vruchtbeginsel met 2 vrije stijlen. De stempelsnbsp;zijn donkerpaars. De rijpe vrucht is langwerpig rond ennbsp;blijft, even als bij de andere soorten van het geslacht, tusschen ga en pa besloten.

Bloeitijd.

Bloeiend ingezameld in de maanden Januari, Mei, juni en December.

Verbreiding.

Dit gras schijnt op Java vrij zeldzaam te zijn, of mogelijk is het vrij algemeeti, doch weinig ingezanield. Tot dusver is het gevonden bij Temanggoeng op 600 M. zeehoogte,nbsp;bij Buitenzorg (250 M. zeehoogte), bij Pasir Ajoenan innbsp;Bantam (^150 M. zeehoogtq') bij Nirmala (grens Bantam ennbsp;Buitenzorg 1200-1300 M. zeehoogte) en zeer overvloedignbsp;in djatibosschen bij Randoeblatoeng, waar elk exemplaarnbsp;afzonderlijk groeide en er dus geen graszode gevormd werd.nbsp;Elders het groeide meest op akkers en in tuinen, zoo-

Volgeiis Koorders ook in het Rahoen-ldjen gebergte.

-ocr page 84-

dat het evenals Paspalitm sanguinale als een onkniidgras te beschouwen is.

Voederwaarde.

Omtrent de voederwaarde is niets bekend. Hoogstwaarschijnlijk is wat daaromtrent bij Paspoliirn sanguinale is gezegd, ook hier van toepassing.

10. Paspalutn brevifolium Flügge. ') Zie plaat XIII.

De soortnaam brevifoliiini beteekent met korte bladeren en is een zeer gepast epitheton.

Volksnamen: mij niet bekend.

Botanische literatuur:

BENTHAM, Flora Aiistralieiisis VII, 461.

Hooker, Flora of British India VII, 18.

Manson-bailey, Queensland Flora VI, 1814.

Gras met kruipende, overal wortelslaande stengels, die van afstand tot afstand opgericlite bloeitakken voortbrengen.

Bladscheeden nu eens nagenoeg of geheel kaal, dan weer duidelijk behaard, bladschijf langwerpig, spits, aan den voetnbsp;met enkele lange haren, overigens kaal, 7—15 m. M. lang,nbsp;1—3 m.M. breed. Tongetje vliezig, ingescheurd, 1 m. M.f

lang. Bloeitakken opgericlit, 5—30 c. M. hoog. Bovenste bladscheede slechts 1 bloeihalm omvattend, welke op o

nabij zijn top 2—4 aren draagt. Spil der aren 25—50 m.M. lang, ±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m. M. breed, met min of meer golvende

randen, aan de onderzijde over de geheele lengte meteen uitspringende kiel, welke aan weerszijden 1 rij kortgesteeldenbsp;aartjes draagt. Steel der aartjes '/2 —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'H- M. lang, kaal,

aartjes langwerpig, l'/2 — l^/a ni. M. lang, m.M. breed, g, bevindt zich aan de achterzijde van het aartjenbsp;en is even lang als dit. gg is aan de voorzijde geplaatst ennbsp;evenaart g,. Beide glumae zijn duidelijk generfd, nu eensnbsp;nagenoeg of geheel kaal, dan weer fijn behaard. Tusschen

1) Door Hooker, Flora of British India VII, 17,18, wordt dit gras met het vorige (Paspalum minufiflorum) M één soort vereenigd, ondernbsp;pen naam van Paspalum longiflorum Retz.

-ocr page 85- -ocr page 86- -ocr page 87-

69

ga en Pa bevindt zich de eenige bloem, die uit 3 meeldraden en een vruchtbeginsel met 2 vrije stijlen bestaat.

ECONOMISCHE LITERATUUR :

Maiden, Useful native plants of Australia, 104.

Bloeitijd. Bloeiend ingezameld Maart 1893.

Verbreiding op Java.

Tot dusverre is dit gras op Java slechts twee maal gevonden. De eerste maal bij Buitenzorg langs een weg, de tweede maal op het stationsterrein van Pandeglang.

Economische gegevens zijn schaarsch. Maiden zegt, dat het een vrij groot product en veel zaad geeft. Op Java isnbsp;het te zeldzaam om een rol van eenige beteekenis te spelen.

Deelden wij op pagina 331 van den vorigen jaargang mede, dat er van Java 10 soorten van Paspaliini bekend waren,nbsp;dat aantal is sedert met 1 vermeerderd en bedraagt thansnbsp;11, Deze elfde soort, Paspalum cartilagineum, werd indennbsp;loop van dit jaar ontdekt in een djatibosch in Midden-Java,nbsp;waar zij in vrij groote hoeveelheid voorkwam. Door dezenbsp;vondst moet de op die pagina voorkomende determina-tietabel der soorten als volgt gewijzigd worden:

Determinatietabel der soorten.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Aartjes minder dan dubbel zoo lang als breed ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.

Aartjes minstens dubbel zoo lang als breed......6.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Aren steeds 2, tegenover of zeer nabij elkaar geplaatst. Aarspil

aan de rugzijde (d. w. z. de zijde, die geen aartjes draagt) hoogstens 1 m. M. breed. Aartjes minder dan 2 m.M. lang, langharig. Stempelsnbsp;eerst wit daarna geelachtig. Plant met latige, kruipende nitloopers.nbsp;Bladeren 7—17 m.M. breed.....4. Paspalum conjugdtum.

Aren 2 of meer, zelden, en siethts bij verarmde exemplaren, 1. Zoo er minder dan 3 aren zijn, zijn de aartjes volkomen kaal. Aarspil aannbsp;de rugzijde (d. w. z. de zijde, die geen aartjes draagt) meer dan 1nbsp;m.M. breed. Aartjes minstens 2 m.M. lang. Geen lange nitloopersnbsp;aanwezig...................3.

3. nbsp;nbsp;nbsp;In het wild groeiende grassen. Aartjes gewoonlijk minder dan 4nbsp;m.M. lang, kaal of met uiterst korte, met het ongewapend oog nietnbsp;of nauwelijks waarneembare haren bezet. Stempels eerst wit, daarna

-ocr page 88-

70

donkerbruin.................4.

Uitsluitend gekweekte grassoort, nbsp;nbsp;nbsp; 4 m.M. lang, langharig,in 4

rijen geplaatst. Aren 3—5, zelden 6, vaak 4. Stempels donkerpurper.

1. Paspalum dilatatum.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Aartjes kaal, meestal in 2 rijen geplaatst, zelden in 3—4 rijen. 5

Aartjes vrij dicht kortharig, in 3 — 4 rijen geplaatst. Aren 4—18. Plant

40—130 c. M. hoog........3. Paspalum longifolum.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Aartjes 2 — 2V2 m.M. lang, IVs — 2m.M. breed Bladeren ineerei]-

deels minder dan 12 m.M. breed. . nbsp;nbsp;nbsp;2. Paspalum scrobiculatum-

Aartjes 3—3V2 m.M. lang, ± 2V3 m.M. breed. Bladeren 12—18 m.M-breed............2a. Paspalum cartilagineum.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Binnen de bovenste bladscheede (openmaAre/z.O vindt men slechts

1 bloeihalm. Stempels purper...........7.

Binnen de bovenste bladscheede (openmaken!) vindt men 2 a 4 zich achtereenvolgens ontwikkelende bloeihalmen. Stempels wit, bruin verkleurend. Aren 2 of 3. gi aan de voorzijde van het aartje geplaatst-Lange, kruipende uitloopers aanwezig. Bladscheeden zeer breed ennbsp;plat.............5. Paspalum platycaulon

7. nbsp;nbsp;nbsp;Aartjes meer dan 1 m.M. breed, steeds volkomen kaal. Aren

steeds 2. Overblijvend gras met horizontalen wortelstok en blauwgroene. schiiinopwaarts staande bladeren. Alleen op drassige of vochtige plaatsen op ziltigen bodem.....6. Paspalum distichum.

Aartjes minder dan 1 m.M. breed, dikwijls behaard. Aren vaak meer dan 2...................8.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Aartjes 2—4 m.M. lang, zonder knotsvormige haren. Aan den

voet van gj (het van de aarspil afgekeerde kafje) is vaak een rudimentaire gluma aanwezig in de gedaante van een hoogstens V4 m.M. lang schubje..........7. Paspalum sanguinale.

Aartjes IV2—2 m.M. lang, vaak met knotsvormige haren bezet Geen rudimentaire gluma aanwezig..........9.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Aartjes met knotsvormige haren bezet 8. Paspalum Royleanum

Aartjes kaal of met dunne, niet knotsvormige haren bezet. . nbsp;nbsp;nbsp;10.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Stengels kruipend, met opgerichte bloeitakken. Bladschijf minder dan 30 m.M. lang. Aren 2—4, 25—50 m.M. lang. 10. Paspalum

brevifotium.

Stengels opgericht of alleen aan den voet neerliggend. Bladschijf 40—230 m.M. lang. Aren 3—10, 65—150 m.M. lang. 9. Paspalum

minutiflorum.

I) Dit kanalleen met een zeer goede loupe worden waargenomen.

-ocr page 89- -ocr page 90- -ocr page 91-

71

2a Paspalum cartilagineiim Presl. ') Zie Plaat XIV.

De soortnaam carülagineum beteekent kraakbeenaclitig en zinspeelt op de harde gg en pg.

Volksnamen. De mij vergezellende koelies wisten voor het gras geen inlandschen naam op te geven.

Botanische literatuur en afbeeldingen.

MIQUEL, Flora Indiae Batavae, III, 432.

PRESL, Reliquiae Haenkeanae, 216.

Beschrijving.

Overblijvend gras, met een bundel krachtige, diepgaande wortels in den grond bevestigd. Geen lange kruipendenbsp;wortelstok in den grond aanwezig, evenmin onderaardschenbsp;of bovenaardsche nitlöopers, zoodat het gras het vermogen mist om zich noemenswaard te verplaatsen. Even ondernbsp;of vlak boven den grond stoelen de oudere planten vrijnbsp;sterk uit. De krachtige halmen bereiken een lengte vannbsp;60— 140 C.M., ze staan rechtop of zijn schuin opwaartsnbsp;gericht. De bladeren zijn over den geheelen stengel vrijnbsp;wel regelmatig verdeeld, zij worden in groote hoeveelheidnbsp;voortgebracht. De bladscheeden zijn lang en onbehaard, denbsp;bladschijf is bijzonder krachtig ontwikkeld, ze bereikt eennbsp;lengte van 200 — 700 m.M., bij een breedte van 12— 18nbsp;m.M., haar top is spits, de randen voelen bij het terugstrijk-ken ruw aan, overigensis de bladschijf zacht en onbehaard,nbsp;uitgenomen vlak achter het korte, vliezige tongetje, waar zenbsp;met zeer korte haren is bedekt. Het allerbovenste blad isnbsp;altijd veel kléiner dan de andere. Aan den top draagt denbsp;stengel slechts één enkelen bloeihalm, die nu eens geheel, ofnbsp;nagenoeg geheel door de bovenste bladscheede wordt omvat,nbsp;dan weer vrij ver daarbuiten steekt. Deze bloeihalm is duidelijk afgeplat, hij draagt 4—9 schuinopstaande of horizon-

1) Behoort iiigelascht te worden na 2. Paspalum scrobiculatum. Vaak wordt P. cartilagineum als een vorm van P. scrobiculatum beschouwd.

-ocr page 92-

72

tale, op oiigelijke hoogte iiigeplaiite aren. De aarspil wordt 50—105 m.M. lang, 2'/2—3 m.M. breed, aan den naaktennbsp;voet is zij fijn kortliarig, soms bovendien met enkele langere haren bezet; langs de eenigszins golvende randen isnbsp;zij fijn gewimperd. Evenals bij de andere Paspaliim-sooT-ten loopt aan de onderzijde der spil over de geheele lengtenbsp;een uitspringende lijst of kiel, welke aan weerszijden een rijnbsp;van aartjes draagt. Deze aartjes zijn zeer kort gesteeld,nbsp;ovaal, ze hebben een lengte van 3—3'/2 m.M. bij een breedtenbsp;van±2‘/2 m.M. g, is aan de achterzijde van het aartjenbsp;geplaatst, grootendeels in de holte der aarspil weggedoken,nbsp;sterk gewelfd, 5-nervig. gj is aan de voorzijde van hetnbsp;aartje gezeten, vlak, eveneens 5-nervig; bij sterke vergroo-ting blijkt dit kafje bezet te zijn met in overlangsche rijennbsp;geplaatste, uitspringende, uiterst fijne puntjes, gj en gj zijnnbsp;beide zacht, gg en pg zijn beide hard, gg is sterk gewelfdnbsp;en omvat met zijn randen het vlakke pg. Ook deze beidenbsp;kafjes blijken bij sterke vergrooting met in rijen geplaatstenbsp;puntjes of schubjes bezet te zijn. Tusschen gj en pg vindtnbsp;men drie meeldraden en een vruchtbeginsel met 2 vrijenbsp;stijlen. Het rijpe vruchtje blijft besloten tusschen de beidenbsp;binnenste kafjes, die na den bloei nog harder worden, dannbsp;zij reeds te voren waren.

Bloeitijd.

Tot dusverre is dit gras alleen in de maand Februari bloeiend op Java aangetroffen.

Verspreiding op Java.

Tot dusverre alleen gevonden in een droog djatibosch bij Krandegan (N. O. helling van den G. Lawoe) op 200 M.nbsp;zeehoogte.

Economische gegevens.

Economische gegevens omtrent dit gras schijnen geheel te ontbreken. Op den dorren boschbodem, waar de plantnbsp;door mij gevonden werd, viel zij terstond in het oog door

-ocr page 93-

73

haar friscligroeiie kleur eii weelderigen groei. Er stonden daar talrijke exemplaren. Rijpe zaden werden in overvloed gevormd. Misschien zou het aanbeveling verdienen,nbsp;in droge streken met het verbouwen van dit gras eennbsp;kleine proef te nemen.

Het tweede, op Java voorkomond geslacht der Panicaceae draagt den wetenschappelijken naam van Erióchloa. Ditnbsp;woord is afgeleid van de beide Grieksche substantiva ïptov,nbsp;wol, ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gras en zou derhalve met „wolgras” vertaald

kunnen worden. Deze naam kan echter tot verwarring aanleiding geven, daar een totaal verschillende Hollandschenbsp;plant, een Cyperacea, den naam van Erióphoriim dragend,nbsp;met den bijna gelijklnidenden naam „wollegras” wordtnbsp;aangednid. Houdt men echter in het oog, dat Eriophoriimnbsp;niet op Java, Eriochloa niet in Nederland voorkomt, dannbsp;kan het gevaar voor verwarring niet groot geacht worden.nbsp;De Latijnsche naam Eriochloa zinspeelt op de langharigenbsp;kafjes g, en van dit grassengeslacht, dat alleen door dennbsp;knobbelvormigen voet der aartjes van Paspalnm verschilt.

II. Eriochloa H. B. K.

Aartjes 1-bloemig, vereenigd tot aarvormige, éénzijdige trossen, welke tot een pinimvormige bloeiwijze samenkomen.nbsp;Spil der afzonderlijke trossen aan de onderzijde met een uitspringende, overlangsche kiel, welke aan weerszijden denbsp;gestelde aartjes draagt. Aartjes met het dragende steeltje geleed, zoodat dit laatste achterblijft, als het aartje afvalt. Voet dernbsp;afzonderlijke aartjes knobbelvormig (Zie plaat XV, fig. c).nbsp;Glnmae 3, ') g, en ga ongeveer gelijk van lengte, vliezig,

b Hierop dient vooral gelet te worden. Want sommige later te bespreken Panicum-sooilen (P. javanicum, P. ambiguunt) vertoonennbsp;bij oppervlakkige beschouwing een vrij groote gelijkenis met dit geslacht. Men kan ze echter gemakkelijk herkennen aan het aantal glnmaenbsp;(4) en de 2-bloeniige aartjes. Zie voorts onder Verspreiding op Java

-ocr page 94-

74

ga aanmerkelijk korter, gekroond door een korte naald, welke niet voorbij de beide buitenste glumae reikt, ga en panbsp;reeds vóór den bloei hard, daarna nog harder wordend.nbsp;Meeldraden 3, helniknoppen lijnvormig, stijlen 2, vrij; rijpenbsp;vrucht binnen gg en pa besloten blijvend, doch daarmedenbsp;niet vergroeid.

Eén- of meerjarige grassen van vochtige standplaats. Soorten gering in aantal, van Java is er slechts één enkelenbsp;bekend, welke ook buiten Java voorkont en in vrijwel allenbsp;tropische gewesten verbreid is.

1. Eriochloa ramosa Ktz. (Zie plaat XV).

De soortnaam ramosa beteekent „vertakt” en zinspeelt op de vertakte bloeiwijze.

Wetenschappelijke namen. Dit wijd verbreide gras mag zich in het bezit van vele wetenschappelijke namen verheugen. Behalve als Eriochloa ramosa vindt men het o. a. ondernbsp;de volgende namen vermeld.

Eriochloa javdnica Boerl.

„ nbsp;nbsp;nbsp;polystdchya H.B.K.

„ nbsp;nbsp;nbsp;puncldta Ham.

„ nbsp;nbsp;nbsp;sundaica Miq.

Helopus laevis Trin.

Milium ramosum Retz.

Paspaliis punctatus Fluegge.

Volgens sommigen zou de door KuNTH als Eriochloa anniilata beschreven plant niet van E. ramosa verschillen.nbsp;In de Australische literatuur worden echter aan E. annulatanbsp;kleinere aartjes en onbehaarde spillen der bloeiwijze toegeschreven.

VOLKSNAMEM. Geen der door mij ondervraagde inlanders wist voor dit gras een bijzonderen naam. In de literatuurnbsp;vind ik de beide Javaansche namen: G i 1 e n, j. en Pen-d j a 1 i n a n, j. opgegeven. In hoeverre deze namen vertrouwennbsp;verdienen, zal de toekomst moeten leeren. In de Australische


-ocr page 95- -ocr page 96- -ocr page 97-

75

literatuur wordt het soms als „Early Spring Grass” vermeld.

Botanische literatuur en afbeeldingen.

Agricultural Gazette of N.S. Wales II, 1891, plate XVIII (als£. punctata Ham).

Bentham, Flora Australiensis VII, 462 (als E. punctata).

Duthie, Foddergrasses of Northern India, p. 2. j

Illustrations of the indigenous foddergrasses of r nbsp;nbsp;nbsp;als

N. W. India, PI. XLI. nbsp;nbsp;nbsp;( E. polystachya.

Hooker. Flora of British India, VII, 20. nbsp;nbsp;nbsp;j

KOORDERS, Exkursionsflora I, 122.

Lamson-Scribner, American grasses fig. 35 (als E. punctata).

Manson bailey, Queensland Flora, VI, 1815 (E. punctata).

MartiuS, Flora Brasiliensis II, pars 2. pag. 125.

Miquel, Flora Indiae Batavae, III, 434 (als Hetopus laevis), III, 441 (als Eriochloa punctata), Supplement, 606, (als Eriochloa sundaica).

Roxburgh, Flora Indica I, 316 (als Milium ramosum).

Trimen, Flora of Ceylon V, 126 (als Eriochloa polystachya).

Beschrijving.

Overblijvend, iii den regel zodevormeiid, eeiiigszius blauwgroen, vaak gezellig groeiend gras, waarvan de wortels op Java den grond gewoonlijk niet diep indringen 1).nbsp;Geen wortelstok aanwezig. In den regel stoelt de plantnbsp;vlak onder of even boven den grond tamelijk sterk uit ennbsp;krijgt daardoor een wat bossigen habitus. Halmen 50—150nbsp;c.M. lang, massief of met een kleinere of grootere centralenbsp;holte. Het ondereinde der langere halmen ligt meestal opnbsp;den grond en slaat daar niet zelden wortel, dikwijls ooknbsp;ontwikkelen zich korte uitloopers, waaruit verscheidenenbsp;opgerichte of opstijgende halmen ontspruiten. Halmennbsp;met uitzondering der fijn en vrij dicht behaarde knoopennbsp;kaal. Bladeren aan den stengelvoet vrij dicht bijeenstaand,nbsp;naar boven door grootere tusschenruimten gescheiden. Blad-scheeden 30—200 m.M. lang, kaal, tongetje een rij van fijne

1) lil the Agricultural Gazelle of N. S. Wales II, 1891, pag. 122 woi dl echter medegedeeld, dat de wortels „penetrate the soil to a great depth,nbsp;which enables the grass to withstand a very long spell of dry weather.”nbsp;Bij Batavia vond ik de wortels nog geen d.M. lang.

-ocr page 98-

76

haren, bladschijf 75—150 m.M. bij 2—7 in.M., lijnvormig, met zeer spitsen top en bij het teriigstrijken ietwat ruw aan-voeleiulen rand, onbehaard, vrij zacht. Bovenste bladsclieedenbsp;tot aan of tot nabij de onderste vertakkingen der bloei-wijze reikend, slechts één bloeihalm omsluitend, welkenbsp;3—20 boven, of ten deele paarsgewijs naast of tegenovernbsp;elkander geplaatste, aarvormige trossen draagt, waarvannbsp;in den regel de onderste het langst, de bovenste het kortstnbsp;zijn. De eenigszins golvend gebogen, fijn behaarde aarspilnbsp;bereikt een lengte van 25—90 m.M. bij een breedte van '/anbsp;m.M. Aan weerszijden van de kiel, die aan de onderzijdenbsp;over de geheele lengte van de aarspil loopt, ontspruitennbsp;korte zijtakjes, waarvan de middelste elk 2, de lagere 3—5, denbsp;bovenste elk slechts een enkel aartje dragen. Bij géénnbsp;der door mij waargenomen exemplaren waren die zijtakjes,nbsp;waarvan de onderste tevens de langste zijn, meer dannbsp;15 m.M. lang.

Wanneer de aartjes paarsgewijs aan die korte zijtakjes staan, is één ervan steeds aanmerkelijk langer gesteeldnbsp;dan het andere. De steeltjes der aartjes zijn over hunnbsp;geheele lengte kortharig; aan den eenigszins verdiktennbsp;top dragen ze bovendien vaak enkele langere haren. Denbsp;aartjes zijn langwerpig, spits; aan den voet eindigen zijnbsp;in een onbehaarden, —‘/s m.M. langen, '/s—V2 m.M.nbsp;breeden knobbel, welke met het dragende steeltje geleednbsp;is. Met inbegrip van dien knobbel bedraagt de lengte dernbsp;aartjes±3‘/2 m.M., de breedte 1 — l'/s m.M. g, en ga zijn nbsp;3m.M. lang, beide zijn spits, dunvliezig, teer, met fijnenbsp;aanliggende haren vrij dicht bezet, gj is duidelijk gewelfd,nbsp;met zijn omgebogen randen omvat het het nagenoeg vlakkenbsp;P3; deze beide kafjes zijn veel harder dan g, en ga, ze zijnnbsp;onbehaard en hebben een netvormig-korrelige oppervlakte,nbsp;gg, bereikt slechts een lengte van 2 m.M., de topnaald nietnbsp;medegerekend, en is dus veel korter dan de beide buitenste glumae; het wordt gekroond door een uit den top ont-

-ocr page 99-

77

spruitende, '/2 m-M. lange, fijn kortharige naald. Binnen ga en pa vindt men behalve 3 meeldraden nog een langwerpignbsp;vruchtbeginsel, dat op zijn top 2 vrije stijlen met pluim-vormige stempels draagt. Over de kleur dier stempels vindnbsp;ik nergens iets opgeteekend, door een onvergeeflijk verzuim ook niet in mijn eigen aanteekeningen. F^ijpe vruchten zijn in het Buitenzorgsclie Herbarium niet aanwezig.nbsp;Volgens de afbeelding in The Agricultural Gazette ofnbsp;New South Wales II, plate XVllI, zijn ze langwerpig rond.

Bloeitijd.

Op Java is dit gras tot dusverre alleen van Juni tot November bloeiend aangetroffen. Het is echter geenszinsnbsp;onmogelijk, dat het ook op andere tijden van liet jaarnbsp;bloeit.

Verspreiding op Java,

Dit in vrij wel alle tropische en in meerdere subtropische gewesten voorkomende gras schijnt tot de zeldzamere planten van Java te behooren. Tenminste het is tot dusverre alleen in de omstreken van Batavia en die vannbsp;Tjilatjap ingezameld; al het andere van Java afkomstigenbsp;materiaal, dat onder den naam van Eriochloa in het Bui-tenzorgsche Herbarium lag, is mij gebleken niet tot dezenbsp;soort, maar tot later te bespreken soorten van Panicum tenbsp;behooren. Hoe de heer Koorders er in zijn Exkursions-Flora (1,112) toe komt, dit gras, al is het dan vragenderwijze voor Ganz(?) Java te vermelden, kan ik niet verklaren. Hij zelf heeft de plant nooit ingezameld, het doornbsp;hem geciteerd nummer 32642 door hem zelf ingezameldnbsp;en tevens het eenige, dat door hem als Eriochloa ramosanbsp;gedetermineerd werd, is ganschelijk geen Eriochloa, dochnbsp;Panicum javanicum, een gras, dat wel een flauwe gelijkenis met Eriochloa vertoont, doch zelfs bij het oppervlakkigste onderzoek daarvan gemakkelijk is te onderscheidennbsp;door het aantal glumae, dat hier vier bedraagt, en de 2-

-ocr page 100-

78

bloemige aartjes. De foutieve determinatie van Dr. KoOR-DERS is waarscliijnlijk oorzaak, dat hij vindt; „In sterilem Zustand gleicht die Art einigermaszen Hierochloë Horsfiel-dii. Fruchtend gleiclit die Art liabituell Panictim ainbiginimnbsp;Trin. ’’Want beide gelijkenissen zijn voor het oog van eennbsp;gewoon opmerkzaam menschenkind onwaarneembaar.

Economische Literatuur.

Agricultural Gazette of N. S. Wales, II, (1891), 122.

Bentley, 1j Report upon the Grasses op Central Texas, U. S-Department of Agriculture, Division of Agrostology, Bulletin X, pag, 38.

De Clercq, Nieuw Plantkundig Woordenboek voor Nederlaiidsch liidië, p. 230, No. 1294.

Dekker, Voederstoffen, 23, 25, 36.

Duthie, Foddergrasses of Northern India, pag. 2.

Maiden, Useful native plants of Australia, pag. 89.

Manson Bailey, Comprehensive catalogue of Queensland plants,

603.

New1 Mexico State Bulletin, 18, pag. 57 seq.

Samenstelling van het gras.

Nergens heb ik een analyse van dit gras kunnen vinden, tenzij de analyse van Pendjalin, voorkomende in Voederstoffen, tabel 7a inderdaad op dit gras betrekking heeft.nbsp;Het is zeer te betreuren, ja het moet een ernstige fout geacht worden, dat van de grassen, welke door W. R. Trompnbsp;DE Haas of anderen indertijd chemisch onderzoclit zijn, geennbsp;herbariumexemplaar is bewaard geworden, waarmede de determinaties gecontroleerd kunnen worden. Tlians is een grootnbsp;deel van den aan de analyse besteden arbeid als nutteloosnbsp;te beschouwen. De inlandsche namen toch zijn onbetrouwbaar. Voor Pendjalin vind ik bij Dekker de volgende cijfers opgegeven:

1

De met een asterisk gemerke bronnen heb ik niet kunnen raadplegen.

-ocr page 101-

79

Asch. Ruw eiwit Zuiver eiwit. Ruw vet. Ruw vezel. Stikstofvrij

extract.

15,3 nbsp;nbsp;nbsp;10,0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9,85nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2,16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32,3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—

Voederwaarde.

Dekker, hierin Nauta en Boerlage volgende, noemt deze plant een middelmatig voedergras. De Clercq zegt, zoo kleurloos mogelijk: „Dient wel tot paardevoeder”. In denbsp;omstreken van Batavia, waar dit gras op enkele plaatsennbsp;in zeer groote hoeveelheid voorkomt, rangschikken de in-landsche grassnijders, het onder de goede grassen. Ook innbsp;het buitenland wordt het zeer gunstig beoordeeld. In Australië wordt het allerwege geprezen als een uitmunteud, zoetnbsp;sappig gras, „much relished by all herbivora”. Het wordtnbsp;een uitmuntend weidergras voor de tropen genoemd, waarvan uitstekend hooi valt te bereiden. Ook ik Amerika rekent men het onder de aanbevelingswaardige grassen. Wienbsp;op de drassige vlakten, die zich bij Batavia op meerderenbsp;plaatsen langs den binnenzoom der vloedbosschen uitstrekken, de prachtige, hoewel kleine natuurlijke weiden heeftnbsp;gezien, waarin dit gras een hoogte van anderhalven meter bereikt, wie de inlanders zich aan dit malsche gras te goed heeftnbsp;zien doen, zal dit gunstig oordeel gaarne onderschrijven,nbsp;zij het dan onder het voorbehoud, dat een nieuw te verrichten analyse de goede meening moet bevestigen.

Eischen, die het gras aan klimaat en bodem stelt.

Daar op Java het gras tot dusverre alleen in de laagvlakte gevonden is, mag men voorloopig veronderstellen, dat het bij voorkeur op warme plaatsen groeit. Overal,nbsp;waar het door mij werd aangetroffen, groeide het op open,nbsp;zeer vochtig terrein of aan rivieroevers. Vermeld dientnbsp;echter te worden, dat het volgens de Australische literatuur veel droogte verdragen kan. Volgens Maiden groeitnbsp;het in Australië op stijven, kleiachtigeu grond. De vlaktennbsp;waarop het bij Batavia het meest voorkomt, zijn gewoonlijk zelfs in het hart van den drogen moeson nog vrij drassig,

-ocr page 102-

80

althans vochtig; in den natten moeson staan ze in den regel onder water.

Opbrengst.

Bepaalde cijfers ontbreken. Zoowel volgens de Australische literatuur als volgens mijn eigen waarnemingen levertnbsp;het gras een groote hoeveelheid groen voeder op. Denbsp;Bataviasche grasverkoopers, wie het te doen is om spoedignbsp;een groote quantiteit gras te verzamelen, ziet men hetnbsp;dikwijls snijden.

Zaaien en planten.

Tot dusverre zijn op Java nog geeji rijpe zaden ingezameld, waaruit echter geenszins afgeleid mag worden, dat dienbsp;daar niet of zelden zouden worden voortgebracht. Waar-schijidijk laat zich het gras zoowel door scheuren als doornbsp;zaaien vermenigvuldigen.

Verdere bijzonderheden.

Zoowel in Australië als op Java worden de bloemen van dit gras soms door een brandzwam vernield.

Wie Eriochloa in zijn omgeving mocht aantreffen, wordt dringend verzocht, een gedroogd takje aan mijn adresnbsp;{Buitenzorg) te willen opzenden. Ook alle andere grassennbsp;zullen zeer welkom zijn.

(Overgedrukt uit Teysmannia afl. 7. 1913.)

-ocr page 103- -ocr page 104- -ocr page 105-

REFERATEN,

Javaansche benamingen van de „teekens” en lichaamdeelen der paarden.

In zijn artikel „Javaanscli voor het leger” in het Indisch Militair Tijdschrift behandelt de heer D. van Hinloopennbsp;Labberton ook opgemelde onderwerpen. Wij ontleenennbsp;hieraan het volgende:

De slechte teekens heb ik (zie plaat) onderstreept, zooals Pjandang-mangoe, Djandang-kirap, Tadah-loeh, Kala-misa-ni, Babi-rantjah, Baja, Soedjen-teroes, Kala-ketjantèl, Boen-e!-majit. Die Babi-rantjah bestaat uit een stel werveltjes,nbsp;waarvan één links en één rechts van het lichaam zit. Metnbsp;de Baja is het net zoo, links is er een drietal, rechts eennbsp;drietal. De Boentil-niajit bestaat hierin, dat de haren vannbsp;den staart geheel verward zijn.

Goede teekens zijn: Djaga-moengsoeh, Baja-keprang-goel, Boedjangga-ngoembara, Loemakoe, Radja-wahana, Dja-la-lindri, Satrija-pinajoengan, Boentoet-soerang, Woelan-mantjoer, Djaja-paroesa, Asta en Panggoeng.

„Pjandang is „raaf”, mangoe „weifelen of mijmeren”, kirab „de vleugels uitspreiden om te vliegen”. Het Woordenboek kent nog andere combinaties met djandang als teekens van een paard, b.v. djandang-aring-aring „troostkraai”,nbsp;iets als een „lijkbidder”? Pjandang-mangoeweng (mangoe-soeweng?) en djandang-lak „loer-kraai”. Al deze djandangnbsp;teekens zijn ongunstig, er is maar één, dat gunstig wordtnbsp;geheeten, djandang-leksantara (vermoedelijk ten rechte reks-antara, „wraak-kraai”).

In deze herinnering aan het doen en laten der vogels leeft iets van het over de heele wereld bekende, en in dennbsp;ganschen Archipel (vooral bij de animisten der Buitenbezit-

-ocr page 106-

82

tingen, maar ook op Java) nog zeer levende vogelwiclielen voort.

Tadah-loe beteekent „tranenweerder” of „traanopvanger”. Dit teeken heet wel zoo naar de plaats, waar het voorkomt. Kala-misani is de „Kala (tijdgod), die in eens het levennbsp;afsnijdt”. Rantjah is synoniem met soesah, en Babi-ran-tjah dus „’t zorgenzwijn”. Baja beduidt „gevaren”. Soeden-toeroes is een „door-en-door gestoken braadspit”, figuurlijknbsp;ook voor een steekwapen, dat iemand geheel doorboort.nbsp;Kala-kantjèl beduidt, dat het paard Kala (de Dood) metnbsp;zich meevoert. Boentel-majit is „lijkomwikkeling”, iemand,nbsp;die op zoo’n paard rijdt, is zoo goed als ten doode opgeschreven.

Van de gunstige teekens beduidt Djaga-moengsoeh „vij-and-bespieder.” Baja-kepranggoel is „gevaar ontmoeter”, Boedjangga-ngoembara „geleerde globetrotter”, zooals ernbsp;van ouds heel wat uit Hindoesthan naar den Archipelnbsp;kwamen afzakken, Loemakoe „voortloopend”, Radja-wahananbsp;koningsrijdier”, Djala-lindri een „net met spleetoogjes”,nbsp;Satirija-pinajoengan een „ridder door een eere-pajoeng over-schaduwd”, Boentoet-soeroeng „staart-opduwer”, Woelan-mantjoer „stralende maan”, Djaja-paroesa „die ruwheidnbsp;staat”, Asta „acht”?, een benaming voor het hebben vannbsp;vier witte hoeven, Pantjal-panggoeng, die „zich als eennbsp;paalwoning van den grond afzet”, van een paard met viernbsp;witte sokken ’).

De namen van de verschillende lichaamsdeelen van het paard zijn (vgl.quot;^ cijfers op de afbeelding):

1. nbsp;nbsp;nbsp;koeping, talingan (tembang 1) ook karna, ooren.

2. nbsp;nbsp;nbsp;tjitaq, voorhoofd, de neuswortel tusschen de oogen;

(1) Voor eene meer uitvoerige beschrijving van de „teekens”, wordt verwezen naar „Haarwerwels, kleuren, afteekening enz. bijnbsp;paarden in verband met den aankoop van fokmateriaal in Ned.-Indië” van B. VRIJBURG in deel 16 van deze Bladen, bladz. 279.

V. d. B.

-ocr page 107-

83

koentjoeng, kuif, liaarlok of öok wel vederbos op het voorhoofd; pétaq, bles (bij een kerbo heet de langenbsp;witte bles-streep, pèrèt).

3. nbsp;nbsp;nbsp;niafa, mripat, oogen; tlapoeqan, ooglid; alis, imbanbsp;(K. I. ron) wenkbrauwen; idep, oogharen; pasoeloekan,nbsp;de binnenhoeken van de oogen.

4. nbsp;nbsp;nbsp;iroeng (tembang: grana), neus; léng, de holten (ooknbsp;oorgaten heeten léng of léng-lengan).

5. nbsp;nbsp;nbsp;tjangkem, bek; oentoe, tanden, bam, kiezen, sijoeng,nbsp;kaken of boekhanden (vertoonen zich bij den hengst,nbsp;djaren lanang, kapal djaler op 4-jarigen leeftijd in denbsp;onderkaak; zijn de kaken op 10-jarigen leeftijd afgestompt, dan noemt de Javaan dit „vollen middag”nbsp;wajah bedoeg wantji bedoeg; goesi, tandvleesch; ilat,nbsp;lidah, tong; tjeteqan, verhemelte; poepaq, het eerstenbsp;wisselen (op 2V2-jangen leeftijd); rampas, alle tandennbsp;gewisseld (omstreeks 6 jaar —? v. d. B.—); pendaqrampasnbsp;de kronen der snijtanden zijn geheel glad (omstreeksnbsp;6 jaar—? v. d. B.—); beginnen ook de kernen van denbsp;tandkronen te verdwijnen (omstreeks 12 jaar), dan noemtnbsp;de Javaan dit „namiddag” wis wajah lingsir koelon,nbsp;sampoen wantji lingsir kilèn; begint het paard „langenbsp;tanden” te krijgen, dan heet het „tijd voor het namid-daggebed” wajah asar, wantji asar (omstreeks 14 jaar).

6. nbsp;nbsp;nbsp;lambé, lati, lippen; betjiq lambéné, zacht in den bek,nbsp;niet hardnekkig.

7. nbsp;nbsp;nbsp;soeri, manen; woeloe, de haren; keroeq, roskam, nge-roeq of ngeroq, roskammen, keroqan, afschraapsel.

8. nbsp;nbsp;nbsp;djangga, hals, koetis, onderste deel van den hals, evennbsp;voor de schoft.

9. nbsp;nbsp;nbsp;toenggang djalaq, schoft; poendaq, schouders; walikat,nbsp;schouderbladen.

10. nbsp;nbsp;nbsp;geger, rug; oela-oela, ruggegraat; bojoq, het ondereindnbsp;hiervan bij het staartbeen.

11. nbsp;nbsp;nbsp;lamboeng, zijde; bangkéqan, ledenen; tjetiq, heup;

ij.


-ocr page 108-

84

kenipèng, de zijde boven de heup; poepoe, wentis, dijen; djagat, kruis. ¦

12. nbsp;nbsp;nbsp;boentoet, staart; bobat, de haren; djaiiggel, hetstaartbeen.

14

15,

13. nbsp;nbsp;nbsp;Silit, aarsgat; doeboer, aars; bol, endeldarm; témpong,nbsp;billen (nénipong is het medeloopen met een ruiter, terwijl men de hand op de heup van het paard legt);nbsp;poekang, de dij daaronder,nbsp;dada, borst; iga, ribben.

dengkoel, djenkoe, knieën; gandoe, knieschijf; baloeng-gares, scheenbeen.

16. tratjaq, hoeven; tjempoerit, het beenig gedeelte, waaraan de hoef vastzit; oegel-oegel, het gewricht boven den hoef; lapis, hoefbeslag; nglapisi, beslaan. De huidnbsp;heet voorts koelit (weloelang, wetjoetjal is leer), denbsp;huidharen (ook de huidskleur) woeloe, de vacht oeles;nbsp;gewrichten atiq-atiqan of gegilitan; darmen, iso; maag,nbsp;wadoeq; binnengedeelte van de pens, babad; zenuwennbsp;en pezen, otot; aderen, oerat getih, oerat rah.

V. d. B.

Buffeltnelk in Britsch-Indië.

In de Bombay Presidency en sommige andere streken van Britsch-Indië is buffelmelk de algemeen gebruikte melk.nbsp;De Bengalees heeft er echter een afkeer van, wat jammer is,nbsp;aangezien de jongste onderzoekingen (van twee landbouw-scheikundigen Meggitt en Mann) op nieuw hebben aangetoond, dat buffelmelk veel rijker is dan koemelk, zoowelnbsp;wat vet als andere waardevolle bestanddeelen betreft. Bijnbsp;langdurig voortgezette proeven met een groot aantal buffel-koeien bleekdeochtendmelk6,6—7,9,deavondmelk7,4—8,4%nbsp;vet te bevatten. In den koelen tijd werd een grooter vetgehalte gevonden dan in het warme jaargetijde; op de hoeveelheid melk bleek het jaargetijde zoo goed als geen in-

-ocr page 109-

85

vloed te liebbeii. De hoeveelheid was het grootst ± 8 weken na het begin van de lactatieperiode, bleef dan 8nbsp;weken ongeveer even groot om daarna snel af te nemen.nbsp;Verschillende beesten gaven een zeer iiiteeiiloopende hoeveelheid melk gedurende de lactatieperiode; minimum wasnbsp;1.868, maximum 4,990 Ibs. Dit doet de groote wenschelijk-iieid in het oog springen om, nu de buffel op steeds groo-ter schaal wordt gebezigd als melk - en boterleverend dier,nbsp;de slechte melkgeefters uit den veestapel te verwijderen.nbsp;De opbrengst aan boter gedurende een lactatieperiode,nbsp;bedraagt 158 tot 449 Ibs, terwijl de beste Gir-koe nietnbsp;meer dan 223 Ibs leverde en de beste Sind-koe hoogstensnbsp;270 Ibs. Wat dit betreft verdient de buffel dus zeker aanbeveling boven het rund. Voor en juist oordeel zou echternbsp;nog een onderzoek noodig zijn naar het verschil in koopprijs, in voeding en op andere punten.

Zooals bekend, worden in Nederlandsch-Indië buffels slechts zelden gemolken ; alleen in enkele streken vannbsp;de Buitenbezittingen, waar koemelk moeilijk te krijgen is,nbsp;schijnt het te gebeuren.

V. d. B.

{Tijdschrift voor Landbouw en Nijverheid.)

-ocr page 110-

Dr. Dominicus Pieter Frans Driessen. f

Op den 2den Januari j.1. is te Nijmegen overleden de Oud-inspecteur van den Burgerlijken veeartsenij-kuiidigen dienst in Nederlandscli-Indië Dr. D. P. F.nbsp;Driessen. Aan hem heeft de veeartsenijkunde eennbsp;van hare zeer verdienstelijke beoefenaren verloren.

Geboren te Horst (Limburg) op 4 Augustus 1853, ving hij zijn veeartsenijkundige studie in Utrecht aannbsp;in het jaar 1871 en verkreeg het diploma van veeartsnbsp;in 1876. Tijdens zijn studie vond hij gelegenheid zichnbsp;klassiek te ontwikkelen en zich te bekwamen voor hetnbsp;z.g. staatsexamen.

Na korten tijd te Dreumel gevestigd geweest te zijn, werd hij bij Koninklijk besluit van 2 April 1877 (')nbsp;voor den tijd van drie jaar benoemd tot assistent aannbsp;’s Rijks veeartsenijschool in de leervakken van dennbsp;toenmaligen leeraar WiRTZ. Hoezeer het aan goedenbsp;samenwerking tusschen liem en zijn principaal nietnbsp;ontbrak, zocht Driessen een meer zelfstandigen werkkring en werd bij beschikking van den Minister vannbsp;Koloniën van 18 December 1877 ter beschikking gesteldnbsp;van den Qouverneur-Generaal in Nederlandsch-lndiënbsp;om te worden benoemd tot gouvernementsveearts. Nanbsp;bij Koninklijk besluit van 7 Januari 1878 op verzoeknbsp;eervol ontslagen te zijn en een bijzondere tevredenheids betuiging van den heer WiRTZ te hebben ontvangen, gedateerd 5 Maart 1878, volgde hij per Stoomschipnbsp;„Conrad” zijn bestemming naar Indië, alwaar hij opnbsp;9 Mei 1878 arriveerde.

(h Deze datum is, evenals enkele andere, ontleend aan de necrologie van de hand van Dr. W. C. Schimmel inafl.2vannbsp;het Tijdschrift voor veeartsenijkunde.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Red.

-ocr page 111-

87

Bij besluit van 31 Mei d.a.v. tot gouvernemeiitsveearts benoemd, werd Driessen te Padang geplaatst. Op Sumatranbsp;vond hij volop werk en werd o.a. in 1879 in commissienbsp;gezonden ter onderzoek en bestrijding van eene veepest-epizoötie in Atjeh en andere streken van Sumatra.

Toen reeds gaf hij blijk verre boven het middelmatige uit te steken en trok de aandacht van de autoriteiten, zooals moge blijken uit eene bijzondere tevredenheidsbetui-ging van den gouverneur van Atjeh (1878).

In 1880 teruggeroepen naar Java werd hij werkzaam gesteld bij de veepestbestrijding op West Java en vervolgensnbsp;te Semarang geplaast. Na een ongeveer tweejarig verblijfnbsp;aldaar volgde na den dood van den veearts Klarenbeeknbsp;reeds in 1884 zijn definitieve plaatsing te Batavia. Sedert konnbsp;hij invloed op den algemeenen gang van zaken bij de bestrijding der veeziekten uitoefenen, want, naar het schijnt,nbsp;was de gouvernemeiitsveearts te Batavia ambtshalve adviseur van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur, ondernbsp;wien toen de veeartsenijkundige dienst ressorteerde.

Driessen nam zijn nieuwe taak zoo goed waar, dat bij besluit van 27 juni 1890 No. 13 hem de personeele titelnbsp;van ,,Adviseur voor den burgerlijke veeartsenijkundigennbsp;dienst” werd toegekend.

In 1894 werd hem wegens ziekte een tweejarig verlof naar Europa verleend, hetwelk later met zes maanden werdnbsp;verlengd. Van dit verblijf in Europa werd gebruik gemaaktnbsp;om op 19 December 1895 te Giessen het doctoraat in denbsp;veeartsenijkunde te verwerven op een proefschrift ge-ttield; Utber die Tiersenchen, besonders die Rinderpest innbsp;Niederldndisch-Ostindiën. Niet onopgemerkt mag blijven,nbsp;dat Driessen de eerste Nederlandsche veearts was met hetnbsp;predicaat: doctor medicinae veterinariae. Dank zij zijn klassieke vorming, werd hij te Giessen tot de promotie toegelaten. (Het toelatingsexamen tot de veeartsenijschool

-ocr page 112-

88

van dien tijd stond n.l. te laag om naar den doctorhoed te kunnen dingen.)

In het najaar van 1896 in Indië teruggekeerd, werd hij op nieuw te Batavia geplaatst en op grond van zijn verdiensten als ,,adviseur” bij Koninklijk besluit van 31 Augustusnbsp;1898 No. 17 benoemd tot ridder in de orde van Oranje-Nassau.

Spoedig daarna wist hij de Regeering te overtuigen, dat de veeartsenijkundige dienst een eigen „inspecteur” behoefde,nbsp;die zich geheel aan de leiding van den dienst kon wijden,nbsp;en bij besluit van 13 Januari 1900 No. 18 werd hij benoemdnbsp;tot „Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigennbsp;dienst” in Nederlandsch-Indië op het aan die betrekkingnbsp;verbonden maximum tractement, welke functie hij vervuldenbsp;tot hij bij besluit van 21 Januari 1906 No. 32 op verzoeknbsp;eervol uit ’s lands dienst werd ontslagen. Einde Februarinbsp;d, a. V. naar Europa vertrokken, vestigde hij zich te Nijmegen.

Driessen, die vroeger een zeer werkzaam aandeel had gehad in alles wat de vakaangelegenheden betrof—hij wasnbsp;een van de medeoprichters van de Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederlansch-Indië, jaren langnbsp;bestuurslid dier vereeniging en redactie-lid van deze „Bladen”— moest om gezondheidsredenen zich langzamerhandnbsp;uit het openbare leven terug trekken. Dit had echter nietnbsp;tengevolge, dat zijn vroegere verdiensten door zijn collega’snbsp;werden vergeten: Den 13eii September 1912 werd Dr.nbsp;Driessen ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan vannbsp;de Maatschappij tot bevordering van Veeartsenijkunde innbsp;Nederland benoemd tot eerelid dier vakvereeniging.

Lange jaren heeft Driessen niet mogen genieten van de welverdiende rust na zijn lange en succesvolle Indischenbsp;loopbaan. Een chronisch lijden sleepte hem reeds opnbsp;60-jarigen leeftijd ten grave.

Zijn nagedachtenis zal ongetwijfeld langen tijd bewaard

-ocr page 113-

89

blijven bij de Indische collega’s, die bij het doorbladeren van de eerste jaargangen van dit tijdschrift tal van origineelenbsp;en belangrijke bijdragen van zijn hand zullen vinden:

Deel I: „Over bronnen van inkomsten, ter bestrijding van noodzakelijke uitgaven, verbonden aan een veeartsenijkun-dige staatsregeling.”

Deel II; „Elementaire stellingen uit de voedingsleer.”

Deel 111: „Is invoer van steen-of klipzout in Nederlandsch Indië noodig voor de voeding van den veestapel?”

„Bijdrage tot de runderpest-geographie.”

„Over den duur der zwangerschap bij onze Indisclie luiisdieren en de voornaamste gedurende dien tijd te volgennbsp;voedingsregeleu.”

Deel IV; „Over den grondslag eener natuurlijke opvatting van dierenbescherming.”

„Over bloedverwantschap, temperament, constitutie.”

Deel VII: „Oorzaken van leggers.”

Redactie.

Onzen Oiid=lnspecteur.

(Met portret).

Met Dr. D. P. F. Driessen, die in Januari 1914 te Nijmegen overleed, is iemand heengegaan, die in de annalen van dennbsp;veeartsenijkundigen dienst in N e d. -1 n d i ë met eere genoemdnbsp;dient te worden.

De gelieele wordingsgeschiedenis van dezen diensttak werd door Driessen meegemaakt en liet is am zijn strevennbsp;en aan zijn arbeid te danken, dat deze geworden is, watnbsp;hij thans is.

Wat Driessen hier gewrocht heeft na veel, en na harden strijd, wat hij gedaan heeft op wetenschappelijk gebied,nbsp;daarover wil ik hier niet uitwijden, men leze daarover denbsp;necrologie in dit tijdschrijft of in het Hollandsche; sleclitsnbsp;eene enkele bladzijde over de manier hoe Driessen werkte.

-ocr page 114-

90

Ik hoor het liem nog zeggen; „Mijne veeartsen moeten hebben vrijheid van beweging en aandeel in de centralenbsp;directie.” Daarnaar streefde Driessen. Het eerste heeftnbsp;hij voor ons weten te bereiken, het tweede gaf hij ons zoonbsp;veel hij kon.

Driessen kwam bij den veearts de belangen van zijn ressort bespreken en na gezamenlijk overleg werd de werk-richting in hoofdlijnen vastgelegd, de uitvoering aan dennbsp;veearts overgelaten.

Of dit animeerend werkte en de ambitie verhoogde, behoeft nauwelijks gezegd te worden.

Tijdens de dienstbesprekingen was bij de chef, de leider. Wij oudere veeartsen zullen ons nog levendig herinneren het eerste veterinair congres te Bandoeng, hoe goed dat in elkaar was gezet, hoe keurig de leiding was, hoenbsp;ernstig we in de openingsrede aandachtig werden gemaakt op het belang van aanéénsluiting en samenwerking.

We zullen ons herinneren de vergaderingen van onze Vereeniging, waarvan Driessen jaren lang de ziel was, hoenbsp;tallooze malen zijn gastvrij huis voor deze bijéénkomstennbsp;werd opengesteld.

Na den dienst trad de Inspecteur af en was Driessen, de meest hartelijke collega, die men zich denken kon.

Toen bij het heengaan als Inspecteur hem door de oudere veeartsen een blijvend souvenir werd aangeboden, was ditnbsp;zeker eene welverdiende hulde.

Dr. Driessen, wij veeartsen in Indië zullen uw naam met respect blijven noemen, ons herinnerende, hetgeen gij voornbsp;ons en voor onzen werkkring deedt. Velen onzer zullen Unbsp;bovendien met innige vriendschap blijven gedenken.

V.

-ocr page 115- -ocr page 116- -ocr page 117-

BOEKBEOORDEELINGEN.

Veterinaire studenten^almanak 1914.

Gaarne wijden wij weer eenige regelen aan het jaarboekje van het Veterinaire Studentencorps „Absyrtus”, dat ook ditnbsp;jaar, gehuld in een rabarbergroenen band, tijdig, d. w. z. vóórnbsp;de kerstvacantie, aan leden en inteekeiiaren werd toegezonden. Opnieuw kan een niet onaanzienlijke toenemingnbsp;van omvang worden geconstateerd. Het boekje bevat n. 1.nbsp;behalve een voorwoord niet minder dan 468 bladzijden, tegen 422 in het vorige jaar.

Op de eereplaats, onmiddellijk na het voorwoord, vinden wij het goedgelijkend portret van prof. Dr. D. A. de Jong,nbsp;hoogleeraar aan ’s Rijks veeartsenijschool. De bijbehooren-de korte levensbeschrijving van den heer de Jonq is vannbsp;de hand van v. d. P , die daarbij de gelegenheid te baatnbsp;heeft genomen ons een vluchtigen blik te doen slaan in denbsp;geschiedenis van de veeartsenijschool, een onderwerp, waarvan de bestudeering door de tegenwoordige aanstaande veeartsen, met hun moderne eischen, niet genoeg kan wordennbsp;aanbevolen.

In het daarop volgende kalendergedeelte vinden wij als nieuw „Troonopvolging” en „Titulatuur”. Daarna komennbsp;als gewoonlijk, na een zeer goed geslaagde photo van dennbsp;Senaat van liet corps, de verslagen van het studentencorpsnbsp;en zijn subvereenigingen, erkende en niet erkende. Onder denbsp;laatste begroeten wij ais nieuw de Veterinaire studentennbsp;dam- en sctiaakvereeniging „Hernies” en de Veterinairenbsp;kegelclub „Duim in ’t gat”. Wij weuschen zoowel de meernbsp;zwijgende als de meer rumoerige vereeniging een bloeiendnbsp;bestaan toe en hopen, dat het koninklijke schaakspel nietnbsp;minder den geest zal scherpen van zijn beoefenaren, als het

-ocr page 118-

92

forsche balspel op de gladde plank in staat is de spieren te sterken.

Onder de verslagen trekt dat van het Veterinair Studenten-maandblad onze aandacht. Wij constateeren met genoegen, dat de verslaggever „een opgewekter toon” heeft „kunnennbsp;aanslaan”. Inderdaad, de uitgave van dit blad is bestemd eennbsp;der nuttigste levensuitingen van Absyrtus te worden ennbsp;verdient derhalve den vollen steun van alle veeartsenij-kundigen.

Na de „Merkwaardige data” uit de geschiedenis van Absyrtus volgt weer een opgave van de bestuurs- en senaatsleden sedert de oprichting van het corps. Wij zouden in overweging willen geven deze 8 bladzijden in beslag nemendenbsp;lijst ééns in de 4 a 5 jaar, b.v. elk lustriimjaar te geven.

Den Terugblikschrijver volgden wij dit jaar met meer dan gewone belangstelling. Zijn degelijk artikel maakt eennbsp;zeer gunstigen iiidruk. Uit alles blijkt de goede verstandhouding, welke bestaat tusschen studenten en docenten, eennbsp;gelukkig verschijnsel, dat het onderwijs niet dan ten goedenbsp;kan komen.

Aan portretten bevat de almanak verder die van den leeraar Dr. M. G. Dekhuizen en van den nestor van het docee-rende personeel, den onderwijzer in de artsenijmengkunde J. C.nbsp;VAN Effen, respectiepelijk vergezeld van een korte levensbeschrijving van de hand van P. V. en van W. C. Schimmel.

Na de „Veeartsenijkundige onderwijsinrichtingen in het buitenland”, waarin nog altijd het vijfde werelddeel is vergeten, volgt tweemaal een lijst van de veeartsenijkundigenbsp;scholen in Amerika, eene overgenomen uit The Veterinarynbsp;Record en eene toegezonden door den heer Dr. van Es tenbsp;North Dacota.

De hierna volgende voorwaarden, waarop te Bern en te Zurich de doctorstitel kan worden behaald, acht ik nietnbsp;meer op haar plaats in dit jaarboekje, al heeft blijkens denbsp;,,Promoties” gedurende het tijdvak 1 September 1912 tot

-ocr page 119-

93

1 September 1913 eeii tiental veeartsen in het buitenland den doctorbul gehaald.

De gegevens betreffende deNederlandsche veeartsenijkundi-ge vereenigingen bevatten geen nieuws; die, wat Indië aangaat, zijn aangevuld met een opgave van de „Standplaatsen en ressorten van de Adjunct-inspecteurs en Europeesche veeartsennbsp;bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst.

De „Naamlijst, standplaatsen enz. van alle gediplomeerde veeartsen in Nederland en zijne koloniën” blijft een zeernbsp;belangrijke bijdrage voor den almanak. Jammer echter dat,nbsp;wat betreft de Indische veeartsen, onvoldoende partij is getrokken van de gegevens op bladz. 317 en volgende te vinden.nbsp;Voorts moet mij omtrent deze lijst eene opmerking van hetnbsp;hart. Middels een sterretje vóór den naam is aangegeven,nbsp;welke veeartsen geen lid zijn vlt;i\\ At Maatschappij tot bevordering van veeartsenijkunde. Het wil mij voorkomen, datnbsp;de Veterinaire studenten-almanak niet de plaats is omnbsp;dergelijke aanduidingen te geven. Der Redactie wordt dannbsp;ook ernstig in overweging gegeven deze sterretjes voortaannbsp;weg te laten.

Aangezien ik als gewoonlijk het „Mengelwerk” en de met aardige teekeningen versierde „Varia” onbesproken laat,nbsp;ben ik hiermede aan het eind gekomen van mijn kort overzichtnbsp;van dit sympathieke jaarboekje, voor de samensteilingnbsp;waarvan de Redactie, bestaande uit de heeren J. van dernbsp;Hoeden, W. F. O. van Capelle, G. van der Most, F. W. K. denbsp;Moulin en H. R. Hofstra, den oprechten dank heeft verdiendnbsp;van de leden van hetstudentencorps Absyrtus en deoud-leden,nbsp;inteekenaren op den 28sten almanak.

Mogen deze regelen er toe bijdragen het aantal der laatsten aanzienlijk te doen toenemen, want waarlijk, deze almanak,nbsp;die van jaar tot jaar in waarde stijgt, dezen keer o.m. doornbsp;een betere rangschikking van den inhoud, verdient op denbsp;schrijftafel van alie veeartsen te staan.

v. d. B.

-ocr page 120-

Verzameling voorschriften, betreffende den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienst,

bijeengebracht door

J. C. HOEKMAN,

Administrateur bij het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel.

Een verdienstelijk werk heeft de heer Hoekman verricht door de samenstelling van bovenvermeld, aan de Landsdrukkerij te Batavia uitgegeven, boekwerk. Verdeeld innbsp;hoofdstukken, behandelende de verschillende onderdeelen vannbsp;opgemelden dienst, voorzien van een overzichtelijken in-houd, een chronologische lijst van ordonnanties, besluitennbsp;circulaires en missives, en bijgewerkt tot 13 October 1913, magnbsp;dit werk een uitstekend vervanger worden genoemd van hetnbsp;verouderde, in 1905 verschenen „Recueil voor den burgerlijken veeartsen ij kundigen dienst in Nederlandse h-1 n d i ë”, samengesteld door J. B. Leon,nbsp;waaraan fouten kleefden, door Hoekman zelf aangestiptnbsp;in zijne bespreking van dit Recueil op bladz. 465 van deelnbsp;XVll dezer „Bladen”. Het spreekt wel van zelf, dat thansnbsp;deze fouten, waarvan de voornaamste was, dat de verscliil-lende staatsbladen enz. niet bijgewerkt en zonder de laternbsp;gegeven toelichtingen waren uitgegeven, zijn vermeden.

Deze verzameling voorschriften, welke — voor zoover door mij kan worden nagegaan — op volledigheid kan bogen, isnbsp;dan ook een uitkomst voorden jongen gouvernementsvee-rts, die anders heel wat leertijd noodig heeft om den wegnbsp;te vinden in de staatsbladen, besluiten enz., op zijn dienstnbsp;betrekking hebbend. Echter niet alleen van deze burgerlijkenbsp;veeartsenijkundige ambtenaren, maar ook van de vele anderenbsp;landsdienaren, die met de veeartsenijkundige wetgeving te

-ocr page 121-

95

maken Iiebbens, als die van liet burgerlijk bestuur, van het liavendepartement, de militaire paardenartsen enz., verdientnbsp;de heer Hoekman de erkentelijkheid voor het samenstellennbsp;van deze publicatie, welke ongetwijfeldook nuttige diensten zalnbsp;bewijzen bij het onderwijs aan de Inlandsche veeartsenschool.

Ten slotte zij naar aanleiding van dit boekwerk er op gewezen, dat het tijd wordt de Publicatie van 25 Juni 1854 (Staatsblad No. 48J bevattende een „Tarief van betaling van Euro-peesche veeartsen voor de behandeling van zieke en gebrekkige paarden” op te ruimen en enkele andere voorschriften, zoo-als de „Handleiding voor de kenteekenen van verschillende besmettelijke ziekten” van de jaren 1871 en 1874 (Bijbladnbsp;No. 2464 en No. 2903) eens duchtig te lierzien of eveneensnbsp;voorgoed te deponeeren bij de afgedane stukken.

V. d. B.

OFFICIEELE MEDEDEELINGEN.

Formatie personeel burgerlijke veeartsenijkun-dige dienst.

Bij gouvernementsbesluit van 20 Januari 1914 No. 86 (Staatsblad No. 60) is goedgevonden en verstaan.

Eerstelijk: Het getal Adjunct-inspecteurs bij den burgerlijken vee-artsenijkundlgen dienst, bij het besluit van 27 januari 1910 No. 23 (Staatsblad No. 76) (1) gesteld op twee, te vermeerderen niet één ennbsp;alzoo te brengen op drie.

Ten tweede : Het getal Etiropeesche veeartsen voor den Indischen dienst, ingevolge het besluit van 11 Januari 1913 No. 48 (Staatsbladnbsp;No. 45) (2) vastgesteld op veertig te vermeerderen met vier en alzoonbsp;te brengen op vier en veertig.

Ten derde: Met buitenwerkingstelling van het besluit van 17 Mei 1913 No. 27 het getal mantri’s bij den burgerlijken veeartsenijkun-digen dienst, ingevolge het besluit van 16 Januari 1912 No. 92

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Opéenomen op bladz. 94 van deel XXII.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;82nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XXV.

-ocr page 122-

96

(Staatsblad No. 116) (1) vastgesteld op één honderd negen en twintig, te vermeerderen met vijf en dertig en alzoo te brengen op één honderd vier en zestig.

Ressorten van de Adjunct-inspecteurs bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst.

Met wijziging van het besluit van den Directeur van Landbouw, N. en H. dd. 12 Juli 1913 No. 7465 (2) is bij besluit van 20 Januarinbsp;1914 No. 86 als dienstressort voor deze ambtenaren aangewezen:

a. nbsp;nbsp;nbsp;aan den waarnemenden Adjunct-inspecteur J. K. F. de Does denbsp;residenties Soerabaja, Pasoeroean, Besoeki, Kediri, Madoera, Balinbsp;en Lombok, met voorloopige standplaats Soerabaja ;

b. nbsp;nbsp;nbsp;aan den Adjunct-inspecteur D. H. ’t Hoen de residenties Semarang,nbsp;Rembang, Kedoe, Banjoemas, Soerakarta, Djokjakarta en Madioen,nbsp;met standplaats Salatiga;

c. nbsp;nbsp;nbsp;aan den Adujnct-inspecteur Dr. P. Ph. van de Poel de residentiesnbsp;Bantam, Batavia, Preanger Regentschappen, Cheribon en Peka-longan en de bezittingen buiten Java en Madoera, met uitzondering van het gewest Bali en Lombok, met standplaats Buitenzorg.

Overgang van afgekeurde legerpaarden naar de Tamme stoeterij te Padalaraiig.

Bij gouvernementsbesluit van 16 December 1913 No. 8 is bepaald, dat de afgekeurde Australische merries, afkomstig van het leger, welkenbsp;ingevolge het besluit van 24 Mei 1907 No. 11 in aanmerking komennbsp;voor overgang naar de Tamme stoeterij te Padalarang, teneinde aldaarnbsp;voor de geschiktheid voor de fokkerij te worden onderzocht, niet oudernbsp;mogen zijn dan 12 jaar.

Indeeling en emplacement van het korps militaire paardenartsen.

(Vastgesteld bij artikel 2 van het gouvernementsbesluit van 2 September 1904 No. 22 en gewijzigd bij besluiten van 24 Mei 1905nbsp;No. 26 en 12 November 1913 No. 54.)

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Opéenomen op bladz. 116 van deel XXIV.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie bladz. 369 van deel XXV.

-ocr page 123-

97

Iiideeling eii eiiiplacementstaat van het korps militaire paardenartsen, (a)

Garnizoenen.

c ü

5 nbsp;nbsp;nbsp;«

•O G -2 n c «

« gt;- e

O' cn

•o c ^ a u CBnbsp;u gt; «

ü

^ i S

t ^ Q quot;

c n u —lt;

•o nbsp;nbsp;nbsp;^

b nbsp;nbsp;nbsp;fl

« nbsp;nbsp;nbsp;Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-S

G “

L, nbsp;nbsp;nbsp;G

•— nbsp;nbsp;nbsp;1-1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K

1 .ë 6

Ü 2

1.1

«1

ü --i,

c e

V n

n lt;9 nbsp;nbsp;nbsp;«

Q T3 C (M U

-O J

i ?

rt

cb

O

H

TOELICHTINGEN.

Batavia.

1

_

2

3

(a). De hier aangegeven

indeeling kan, binnen de

Padalarang.

1

1

grenzen der totaal cijfers.

doorden Commandant van

Salatiga.

1

1

2

het Leger gewijzigd wor-

den naar behoefte.

Banjoe Biroe.

1

1

(b). Kunnen den onmid-

dellijk hoogeren rang be-

Malang.

1

1

kleeden, wanneer zij vol-

doen aan de eischen ge-

Tjiniahi.

_

1

1

steldin art.32derRegeling

opgenomen in het Kon.

Reserve.

1

1

besluit van 8 Sept. 1910

No. 39 (Staatsblad No. 592).

Totaal.

1

2

7

10

BERICHTEN.

Begrootiiig voor Nederlandsch=Indië, 1914.

J.

De maatregelen door den Minister van Koloniën voorgesteld in het belang van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst^) zijn bijnbsp;de behandeling van de begrooting het onderwerp geweest van onderstaande schriftelijke en mondelinge gedachtenwisseling.

Voorloopig verslag.

Onderafdeeling 174. (Uitgaven in Indië.) Een der leden meende, dat het aanbeveling verdiende geen veeartsen uit Nederland te doennbsp;komen, maar liever het inlandsch personeel uit te breiden. Anderen

1) Zie bladz. 374 Tan deel XXV.

-ocr page 124-

98

achtten Europeesche veeartsen noodig voor de leiding van den vee-artsentjkundigen dienst.

Onderafdeeling 53. (Uitgaven in Nederland). Voorgesteld wordt aan candidaat-veeartsen toelagen ie verstrekken. Sommige ledennbsp;meenden, dat dit niet zou leiden tot het verkrijgen van het benoodigdenbsp;aantal veeartsen. Hnns inziens zon verbetering van de positie diernbsp;veeartsen, die thans te wenschen overlaat, doeltreffend zijn.

Memorie van antwoord.

Onderafdeeling 174. Tegenover de meening van een deel der leden, dat het aanbeveling verdient geen veeartsen uit Nederland te doennbsp;komen, maar liever het inlandsch personeel uit te breiden, schaart denbsp;ondergeteekende zich aan de zijde van die leden, die Europeeschenbsp;veeartsen noodig achten voor de leiding van den veeartsenijkundigennbsp;dienst. Zooals intnsschen uit deze ontwerp-begrooting blijkt, wordtnbsp;met de indienststelling van veemantri’s en inlandsche veeartsen krachtignbsp;voortgegaan.

Onderafdeeling 53. Naar het oordeel van den ondergeteekende is af te wachten of van eene verstrekking van studietoelagen aannbsp;candidaat-veeartsen voldoende toeloop van veeartsen naar den Indi-schen dienst het gevolg zal zijn. Dat de positie der veeartsen innbsp;dier voege te wenschen zou overlaten, dat daarin, om een behoorlijkenbsp;aanvulling van het korps te verkrijgen, verbetering moet wordennbsp;gebracht, schijnt mij twijfelachtig.

Beraadslaging over onderafdeeling 53, luidende: Veearts e n ij k u n d i g e dienst,/ 9500.

De heer VAN Vollenhoven : Een enkel woord. Mijnheer de Voorzitter, over de zaak, naar aanleiding van het antwoord, door den Minister gegeven in de Memorie van antwoord. De Minister zegtnbsp;te kunnen afwachten. Naar mijn meening is dat afwachten zeernbsp;gevaarlijk, omdat het hier gaat om een belangrijke zaak. Ik zal straksnbsp;nader toelichten. Hier is de bedoeling te geven en studie-toelagenbsp;in verband met het te kort aan veeartsen in Nederlandsch-lndië. Ernbsp;is echter gezegd, dat het te kort is te wijten aan te lage salarissen. Hiernbsp;in deze Memorie van antwoord wordt dit ontkend, maar van anderenbsp;zijde is mij dit verzekerd. Ik zou hier ook kunnen voorlezen eennbsp;stuk uit het Tijdschrift voor veeartsenijkunde, waarin een bevoegdnbsp;deskundige dit als zijn oordeel uitspreekt.

Ik zal er slechts enkele zinsneden uit voorlezen:

„De studie toelage aan cand.-veeartsen verdient m.i. als lokaas aanbeveling. Er moet echter gezorgd worden, dat de jongelui, dienbsp;op die lijm ingaan, later geen berouw hebben (gelijk terecht door den

-ocr page 125-

99

heer Döeve iii dit tijds chrift werd opgemerkt), en dat kan bereikt worden door voldoende salarieering’’.

En iets verder; „De hoofdzaak echter, verbetering der positie prac-tizeerende gouvernenientsveeartseii, blijft achterwege”. Dit acht de schrijver het voornaamste bezwaar.

Iets verder in het tijdschrift leest men, dat blijkt, dat de Minister een open oog schijnt te hebben voor de belangen en de verbeteringnbsp;van den Indischen veestapel. Ik geloof dit zeer te moeten toejuichen, want dit is van groot belang voor die categorie van menschen,nbsp;die dit het meest noodig hebben, de inlandsche landbouwers.

Het komt mij echter voor, dat dit hoogst urgent is, want in den loop der discussie is reeds gebleken, dat de veestapel vrij sterk achteruit gaat. Wij hebben daaromtrent van dezen Minister de oorzaken vernomen. Ik lees o. a. op bladz. 224 van de Handelingen :nbsp;„behalve aan de buitengewone sterfte, ten gevolge van de geheerschtnbsp;hebbende ziekten onder het vee”, en kan ik daaruit alleen op makennbsp;dat de veestapel o. m. ook ten gevolge van verschillende ziektennbsp;is achteruitgegaan.

Als dit nu waar is, zijn er dringend maatregelen noodig, om daarin te voorzien en dan geloof ik niet dat men kan volstaan met hetnbsp;nemen van maatregelen, waarvan alleen in de toekomst resultatennbsp;zijn te verwachten. In mijn eigen ervaring heb ik kunnen constateeren,nbsp;dat op dit gebied zeer veel te doen is. In Deli was altijd een zeernbsp;goede particuliere veeartsenijkundige dienst en men is er daar innbsp;geslaagd groote, gevaarlijke ziekten te weren. Zoo herinner ik mijnbsp;van een veepest in 1890, deze is in 1895 nog eens teruggekomennbsp;maar sedert dien tijd heeft men er nooit meer last van gehad.

Het blijkt dus, dat het werkelijk mogelijk is door goede maatregelen daar tegen te waken. Men ziet de groote maatschappijen deze nemen,nbsp;waar zij noodig zijn, maar uit den aard der zaak kan men dat vannbsp;inlandsche landbouwers niet verwachten. Daar moet dus de regeeringnbsp;helpen.

Maar dan dient er ook niet te worden gedraald. Wat mij betreft, geloof ik wel, dat die studietoelagen op den duur zullen helpen,nbsp;maar voorloopig noem ik ze nog niet anders dan toekomstmuziek.nbsp;Toch zal er dadelijk geholpen moeten worden, opdat er geen verloopnbsp;komt onder de veeartsen, die er nog zijn. Ik wensch dit onder denbsp;aandacht van den Minister te brengen, omdat ik dit niet beschouwnbsp;als een gewoon geval van salarisverhooging, voornamelijk uitnbsp;billijkheid tegenover hen, die dat salaris genieten, zooals wij dat innbsp;verschillende andere gevallen hebben leeren kennen, maar als eennbsp;zaak, waaraan hoogere belangen verbonden zijn.

-ocr page 126-

100

Nil zal ik van dezen Minister geen directe toezegging vragen, maar ik zon hem toch gaarne wiilen verzoeken al zijn invloed aan tenbsp;wenden bij de Indische regeering, dat deze zaak worde onderzochtnbsp;en dat zoo spoedig mogelijk kon gegeven worden de belofte, dat bijnbsp;een volgende begrooting daaraan de volle aandacht zal gewijd worden-

Dat zal op zich zelf al zeer veel nitwerken.

De heer Pleyte, Minister van Koloniën; Mijnheer de Voorzitter! Ik wil den geachten afgevaardigde zeer gaarne de gevraagde toezeggingnbsp;geven.

Ook mij komt het voor, dat de veeartsenijkundige dienst in Neder-andsch-lndië een van de belangen is, waarop de aandacht van de regeering steeds gevestigd moet blijven. Ik vertrouw dat, wanneernbsp;het hier gesprokene ter kennis van de Indische regeering zal wordennbsp;gebracht, deze niet zal nalaten de zaak opnieuw onder de oogen tenbsp;zien.

V. d. B.

Nieuw Reglement voor het Weduwen- en Weezenfonds der Buropeesche officieren van hetnbsp;Nederlandsch-Indisch legen

Bij Koninklijk besluit van 18 Juli 1913 No. 61 (Ind. Staatsblad No-540) is een nieuw Reglement als boven bedoeld vastgesteld. Uit dennbsp;aard der zaak kunnen wij daaruit slechts enkele punten aanstippennbsp;en bepalen ons tot de rangen, welke de militaire paardenartsennbsp;kunnen bekleeden.

Als bekend, was bij toetreding van een officier tot het fonds of bij het aangaan van een huwelijk door een deelgenoot, aan contributienbsp;een hoofdsom te storten gelijk aan het jaarlijksch pensioen van denbsp;weduwe van een officier van deiizelfden rang.

Deze contributie, dus ook het jaarlijksch pensioen van de weduwe, bedroeg;

voor nbsp;nbsp;nbsp;eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;luitenant-kolonelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1200.—,

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;majoornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1100.—,

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kapiteinnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;900.—,

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eerste-luitenantnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;700.—,

Hierin is in zooverre wijziging gebracht, dat deze som thans voor een kapitein met meerdan 17 dienstjaren ƒ 1000.— en voor een eerstenbsp;luitenant met meer dan 9 dienstjaren ƒ 800.— zal bedragen.

De jaarlijksche onderstand der weezen, wier moeder pensioen geniet

-ocr page 127-

101

ƒ 96.- op ƒ 192.-ƒ 168.— op ƒ 300.— ƒ 228.— op ƒ 384.—nbsp;ƒ 264.— op ƒ 444.nbsp;ƒ 288.— op ƒ 480.—

ten laste van het fonds, is gebracht: voor één kind vannbsp;„ twee kinderen vannbsp;» drienbsp;» vier

„ vijf of meer kinderen van Het bedrag; dat uitgekeerd wordt ter bestrijding van de begrafeniskosten van een overleden officier is gebracht:nbsp;voor een hoofdofficier vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒ 125.— op ƒ 150-—,

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ subalterun officier vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒ 90.— op ƒ 125.—,

v. d. B.

Personalia.

Eervol ontheven van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst:

ter hoofdplaats Soerabaja en te Kanial (afdeeling Baiigkalan, residentie Madoera), de gouvernementsveearts te Soerabaja J. K. F. De Does;

in de afdeeling Bangkalan der residentie Madoera, de gouvernementsveearts te Pamekasan J. KOK.

Belast mei den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst ter hoofdplaats Soerabaja en in de afdeeling Bangkalan der residentie Madoera,' met standplaats Soerabaja, de benoemde gouvernementsveearts J. C.nbsp;Numans.

Wegens overgang in 's Lands burgerlijken dienst op verzoek eervol ontslagen uit Harer Majesteits militairen dienst, de militaire paardenarts der 2de klasse J. L. VAN ECK.

Benoemd tot veearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Nederlandsch-Indië, de op verzoek uit Harer Majesteits militairennbsp;dienst ontslagen militair paardenarts der 2de klasse J. L. van Eck.

Verleend, wegens zesjarigen dienst in Nederlandsch-Indië, acht maanden buitenlandsch veriof naar Europa aan den militairen paardenarts der 2de klasse F. H. Sardemann.

Overgeplaatst van Malang naar Padalarang de militaire paardenarts der 2de klasse L. E. HinriCHS en van Batavia naar Malang denbsp;idem Dr. J. M. G. Numans.

Belast met de waarneming van de betrekking van adjunct-inspec-teur bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, de gouvernementsveearts te Soerabaja J. K. F. De Does.

Bevorderd tot dirigeerend paardenarts der 1ste klasse de dirigeerend

-ocr page 128-

paardenarts der 2de klasse W. van der Burg.

Belast met den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in het resquot; sort Cheribon, met standplaats Cheribon, de gouvernementsveeartsnbsp;Dr. W. G. A. Doeve.

Verleend acht maanden buitenlandsch verlof naar Europa aan den leeraar aan de Inlandsche veeartsenschool Dr. Q. Leurink.

Bij Koninklijk besluit van 30 December 1913 No. 69 is, voor he* fijdvak van 1 Januari 1914 tot 1 Januari 1915, benoemd tot Conservator aan het instituut voor parasitaire en infectieziekten van 's Rijksnbsp;veeartsenijschool te Utrecht, tevens belast met het geven vannbsp;onderwijs in; tropische veeartsenijkunde aan die inrichting, Dr. Anbsp;Vrijburg te 's Qravenhage.

Nevens zijn eigen functie tijdelijk belast niet den veeai tseniikun-digen dienst:

a. nbsp;nbsp;nbsp;in de residentie Soerabaja, met uitzondering van de gewestelijkenbsp;hoofdplaats, de wnd. adjunct-inspecteur J. K. F. De Does.

b. nbsp;nbsp;nbsp;in de afdeelingen Salatiga en Kendal der residentie Semarangnbsp;de adjunct-inspecteur Dr. H. ’T Hoen.

Verleend wegen ziekte, een jaar verlof naar Europa aan den gon-vernementsveearts A. van der Steur, met bepaling,dathij zijn betrekquot; king zal veerleggens op 3 Maart 1914.

Overgeplantst van Salatiga naar Rembang de gouvernementsveearts Dr. B. Vrijburg en van Rembang naar Singaradja de idemnbsp;P. H. J. Gasille.

Benoemd bij het Departement van Landbouw, N. en H. tot directeur van het veeartsenijkundig instituut de afdeelingschef Dr. L. denbsp;Blieck.

V. d. B.

-ocr page 129-

103

NAAMLIJST DER VEEARTSEN IN NEDERLANDSCH -INDIË.

A. MILITAIRE PAARDENARTSEN BIJ HET LEGER IN NEDERLANDSCH-INDIË.

Dirigeerend paardenarts (luitenant-kolonel). (Inspecteur-paardenarts.)

Geb. jr.

21 Jaii. 14. 70

1. Burg, W. van der, Weltevreden.

Dirig. paardenarts 2de kl. 11 Oct. 09.

P. arts iste kl. 26 Juli 04; 2de kl.

27 Juli 98 {Ned.); 3de kl. 20 Juli 94 {Ned.).

Militaire paardenartsen der l^te klasse (kapiteins)

Scheepens, J. N. A. C., Weltevreden. . 22 Mei 06. 70. P. arts 2de kl. 31 Aug. 01 ; 3de kl. 6 Febr. 96.

Broeke, A. E. ten, Salatiga .... 8 Aug. 06. 68 P. arts 2de kl. 31 Aug. 01; 3de kl. 24 Dec.96.nbsp;Slooten, J. van (v.) Utrecht. ... 11 Oct. 09. 78nbsp;P. arts 2de kl. 27 April 04; 3de kl. 10 Mei 02.

Linde, Dr. J. A. van der, (v) Utrecht. 29 Jan. 12. 75 P. arts 2de kl. 28 Jan. 05.

Militaire paardenartsen der 2lt;le klasse (eerste luitenants).

Dulm, J. van, Tjiniahi. . .

Sardemann, F. H., (v) . . .

Hinrichs, L. E., Padalarang. .

Stadhouder, Dr. L. J. H.,

Numans, Dr. J. M. G., Malang. .

Witjens, Dr. J. C., Salatiga .


1.


3.


4.


25 Maart 05. 80 15 Oct. 06. 83nbsp;19 Juni 09. 80nbsp;8Nov. 10. 76nbsp;20 Juli 12. 85nbsp;27Sept. 12. 87


1.

2.

3.

4.

5.

6.


Gedetacheerd van het N^ederlandsche legen Paardenarts der 2de klasse (eerste luitenant).

PuLLE, W. M. P., Banjoe-Biroe . nbsp;nbsp;nbsp;. 14 Sept. 09. 84

i

-ocr page 130-

104

B. nbsp;nbsp;nbsp;VEEARTSENIJKUNDIG PERSONEELnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;BEHOORENDE TOT

HET DEPARTEMENT VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL IN NEDERLARDSCH INDIË.

I. Burgerlijke yeeartsenijkundige dienst.

Inspecteur, chef van den dienst:

Penning, C. A., 9 Mei 1906. Buitenzorg.

Adjunct-inspecteurs:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Poel, Dr. P. Ph. van der, 27 Januarinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1910.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Buitenzorg.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Hoen. Dr, H. ’t, 27 Januari 1910......Malang.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Does J. K. F. de, (wnd)........Soerabaja.

Gouvernementsveeartsen :

1. nbsp;nbsp;nbsp;Velzen, Dr. P. A. van, 27 Juni 1890. Weltevreden.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Vletter, A. de, 11 April 1890. Waingapoe.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Hubenet, D., 21 Februari 1891. (v)

4. nbsp;nbsp;nbsp;Bergh, J. D. VAN DEN, 13 November 1894. Padang.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Wilde, Ch. Th. G. H. de, 13 November 1894. Soeni-

bawa besar.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Vrijburg, Dr. B., 1 Juli 1895. Rembang.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Veen, Dr. K. van der, 26 Juni 1897. Bandoeng.

Hellemans, Dr. J., 2 Sept. 1897. {zie Gemeenteveeartsen.)

8 nbsp;nbsp;nbsp;Kempen. F. W., 29 April 1901. Benkoelen.

9 nbsp;nbsp;nbsp;Lier, Dr. G. A. van, 18 November 1901. Kaban Djahe.

10. nbsp;nbsp;nbsp;ScHROEFF, Dr. H, J. van der, 2 Sept. 1911, Pe/«i'/o/;oïï«.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Jeronimus, C. S , 24 December 1902. (v).

12. nbsp;nbsp;nbsp;Teljer, P., 30 December 1904. Soerakarta.

13. nbsp;nbsp;nbsp;Stuur, A. E. P. R., 21 December 1905. Soekaboenii.

14. nbsp;nbsp;nbsp;Wagenaar, D, B., 23 October 1906. (v).

15. nbsp;nbsp;nbsp;Vermast, A. M., 23 April 1907. (tijd.wd.) Djokjakarta.

16. nbsp;nbsp;nbsp;Vermeer, J. H. C., 21 December 1907. (y).

17. nbsp;nbsp;nbsp;Zijp, P., 13 Juli 1908. Madioen.

18. nbsp;nbsp;nbsp;Heshusius, A. C. A,, 13 Juli 1908. Padang Sidernpoean.

19. nbsp;nbsp;nbsp;Voogd, A. J. E. de, 2 October 1908. Koedoes.

20. nbsp;nbsp;nbsp;Avis, J. A. R., 19 November 1908. Fort de Koek.

21. nbsp;nbsp;nbsp;Steur, A. van der, 15 December 1908. (y).

-ocr page 131-

105

22. nbsp;nbsp;nbsp;Asbeek Brusse, J. E., 26 Maart 1909. Lahat.

23. nbsp;nbsp;nbsp;Zijp, J. H., 29 October 1909. Magelang.

24. nbsp;nbsp;nbsp;Gasille, P. H. J., 23 November 1909. Singaradja.

26.

27.

28.

29.

30.

25. nbsp;nbsp;nbsp;Temmen, C. J., van, 25 Februari 1910. Makassar.nbsp;Sperna Weiland, T. P. A., 3 April 1910. Balige.nbsp;Valois, H. J. M., 25 Februari 1910. Poerwokerto.

Kok, J., 3 October 1910. Pamekasan.

Chambre, F. C. de Ia, 3 October 1910. Bondowoso. Senstius, H. D., 1 Juni 1911. Koeta Radja.

31. nbsp;nbsp;nbsp;Kunst, Dr. C., 24 Februari 1912. Pasoeroean.

32. nbsp;nbsp;nbsp;Roukens, W. A., A. 20. Maart 1912. Serang.

33. nbsp;nbsp;nbsp;Raabe, J. F. C., 29 October 1912. Kediri.

34. nbsp;nbsp;nbsp;Doeve, Dr. W. C. A., 12 December 1913. Cheribon.nbsp;35 Numans, J. C., 13 December 1913. Soerabaja.

36. Eck J. L. van, 29 December 1913. tijd. te Magelang.

Inlandsche veeartsen. (^)

Kaliqis. j a., 13 Augustus 1912. Menado.

Raden Notosoediro, 28 Augustus 1911. Medan. Abdoelmanap, 16 Augustus 1913. Poerwakarta.

Lowij Jahja, 16 Augustus 1913. Pamekasan.

Meray, W. H., 16 Augustus 1913. ld.

Soenodo, '16 Augustus 1913. Soerabaja.

SOETOMO, 24 September 1913. Karanganjar.

II. Laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek te Buitenzorg.

Chef:

Blieck, Dr. L. de, 12 juni 1908.

Assis-l Sohns, J. Ch. F., 28 April 1913. tenten\' Bubbermann, C., 28 September 1911.

III. Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg.

Directeur-. Blieck, Dr. L. de, 1 Januari 1911.

(b Alleen zijn opgenoinen de Iiilandsclie veeartsen tnet liet diploma „Buitenzorg”

-ocr page 132-

106

Leeraren: Leurink, Dr. Q., 27 November 1907. (v.) Smit, Dr. H. J., 31 December 1910.

Akker, Dr. W. van den, 21 Juni 1913. Ass.-Ieeraar: Waworuntu,F. W.Iiil.veearts. 19 Aug 1913(ivr/).

C. EUROPEESCHE VEEARTSEN IN NEDERLANDSCH-INDIE, NIET IN STAATSDIENST.

I. Gemeenteyeeartsen.

Lenshoek, J. A., Soerabaja.

Hellemans, Dr. J., Batavia.

Stapenséa, J., Seniarang.

Visser, P., Medan.

1I« Particuliere veeartsen.

Breedveld. ]., Bindjai.

Post, Q. C., Medan.

OosTiNG, W., Soerabaja.

Gunst,]. A., Soerabaja.

Maart 1914.

V. d. B.

-ocr page 133-

tel


DD

H?;WC/3C0m3quot;0quot;0C/5C0quot;D2C0WO?s2?;a3‘aM;:0C0(y2-0O't3D3C0 oaiOOajrpftJCjajSawrrrDO*—•n)S3rt»ï«ï“CirDpngt;rt)3**^ïJö3

;®fg-SS=;5w^3g|gi-.£|rg-a5g-«,g3os« 5.=

: rnlt; ¦ uTSS- - nbsp;nbsp;nbsp;“•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'3’W • m = “¦ • •

sS: 0^: nbsp;nbsp;nbsp;“=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: ;^g:-:;

?§¦:: 3. •• S 3: 0 nbsp;nbsp;nbsp;: :

«g :; r; g S nbsp;nbsp;nbsp;3-: :

—.....aj • • ^.................c . .

0

ff

ff

c/gt;

H

1 M M 1 1 M 1 1 M 1 1 1 1 1 1 I 1 ! M 1 1 1 1 M

Veepest bij herkauwers en varkens.

1 1 1 1 1 1 1 1 1 M 1 ! II 1 M 1 1 ! M 1 1 1 1 1 » 1

Miltvuur.

IIISIIMIIIII|!MiIII~.IIIIIISI

Septichaemia epizoötica bij herkauwers en varkens

to to 10 nbsp;nbsp;nbsp;•— co lO co

i nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IN5IC04i».COO^COOtOOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CO^COinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lolO^O4^C0CJX.t^00C0^b0CO^lnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Mond- en klauwzeer.

1 IcjlltOOil 1 1 ' 1 1 Icjlji-col 1—w— gt;co — toco-^l

Kwade-droes.

lllllolllllltollll-lll^ll nbsp;nbsp;nbsp;1--

Saccharo mycosis.

ul M 1 M M M 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

Sarcoples-schurft.

1 1 1 1 1 1 M 1 M 1 ü, 1 1 -- 1 001 ^ 1 M 1 1 ^o4. 1

Surra.

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 M 1 M 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 ^ : 1

Kwaadaardige dekziekte.

1 1 M 1 1 1 1 1 M 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 ^ 1 M

Piroplasmose.

1 1 1 1 1 1 1 II M 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 ^ 1 ! 1 1 1 1

Tuberculose.

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 M nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 w 1 1 1 M toto 1

Hondsdolheid.

c/)

H

gt;

gt;

H

cr = agt; o.

ft) o. ^ o

B

lt;¦ CL

ro n

N O

ngt; n

PT

O

s o*

^

fD (£gt;

rt W

ST 3

^ ÏÏ

rgt; ^

S;

ngt;: a


V’il


-ocr page 134-

OJ



I I I I I I I i I I I i I I II I


O

m

C/)

H


Veepest bij herkauwers e» varkens.


Miltvuur.


Septichaemia epizoötica bij herkauwers en varkens


c/3

H

gt;

gt;

H


2 cr?

— ft

Cl

lt; =


cr Q* ft figt;


a Q*


I I I I I I 1 h: i


'—‘CO nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CO

Wliocn o—‘Ji-CO 00 O OOa)Cnoo4igt;.OOtOj;igt;.


-Ill


to I


Mond- en klauwwzeer.


Kwade-droes.


Saccharomycosis.


Sarcopfes-schurft.


Surra.


Kwaadaardige dekziekfe.


Piroplasmose.


Tuberculose.


Hondsdolheid.


O

00


ft


3 O* — ft


ft


St


3 CTQ Q- ft

§¦


ft:


ft


-I

-ocr page 135-

lOD


Staat der gedurende de maand December 1913 nieuw bijgekomen gevaiien van besmetteiijke veeziekten in Nederlandsch-Indië.


GEWEST.


lt;V OJ SZ ^

im

Xi gt;


lt;ri O) CJ cnbsp;CU

o ir

.N gt;

Q. c U fUnbsp;cn

rt i-.— oj

C S

5 re o •£

a -c 01nbsp;co


Bantam............

Batavia ............

Preanger F^egentsch

Cheribon...........

Pekaiongan.........

Semarang..........

Salatiga............

Rembang...........

Soerabia............

Pasoeroean ........

Banjoemas..........

Kedoe..............

Madioen...........

Kediri..............

Djokjakarta.........

Soerakarta..........

Besoeki............

Madoera............

Paieinbang,.........

Benkoeien...........

Sumatra’s Oostkust..

Padang..............

Pad. Bovenlanden... Padang Sidempoean.

Celebes.............

Bali en Lombok.....

Soemba.............

Soembawa..........

Karo- Bataklanden... Toba- Bataklanden,.


66

44

16


46

2


53


43

30


2

281

669

43

18

266

5

103

2

127

11

4

13


1056


B.


Vart ¦enspest en borstziekte kwam bij 51 varkens voor op Sumatra’s Oostkust

-ocr page 136-

'i‘h'J ' nbsp;nbsp;nbsp;'■*'


-ocr page 137- -ocr page 138- -ocr page 139-

1

Keuze van fokdiereii,

DOOR

Dr. B. VRIJBURG.

( Gouvernenientsveearts.)

Bijzondere drukte, iii lioofdzaak veroorzaakt door de waarneming van liet ressort Soerakarta naast mijne gewone werkzaamheden, was de reden dat ik, in aansluiting metnbsp;het vroeger geschrevene over „Overeving” (') pas nu voor ditnbsp;onderwerp een plaatsje vraag.

Waar de vorige verhandeling veel theorie bevatte, vermeldde ik daarin echter reeds, dat het volgende onderwerp „Keuze van fokdieren’’ meer praktisch kan zijn en meernbsp;met voorbeelden kan worden toegelicht. Daar wij veeartsennbsp;reeds zoovele jaren met de praktische toepassing der veeteelt zijn belast, zal het niet moeilijk zijn, hieruit de voorbeelden te halen. Ook de stoeterij te Padalarang, onder de kundige-leiding van majoor Groeneveld staande, kan hierin helpen.

Meer dan eens zal hieruit blijken, dat ik het met bestaande regelingen en voorschriften niet geheel eens ben. Men houdenbsp;mij dat ten goede, ik stel op den voorgrond, dat het nietnbsp;is zucht naar kritiek, doch belangstelling in de goede zaak,nbsp;de veeteelt hier in Indië, die mij tot schrijven aanzet. Mochten er collega’s zijn, die met mij van zienswijze verschillen,nbsp;dan zal het mij steeds aangenaam zijn, ook hunne opinienbsp;in deze „Bladen” te mogen vernemen.

Alvorens op genoemd onderwerp in te gaan, wil ik eerst nog eens terugkomen op hetgeen vroeger op andere plaatsen door mij werd aangeroerd en de vraag inhoudt, dienbsp;noodzakelijk eerst behandeld en beantwoord dient te worden.

(h Zie bladz. 32 van deel XXV.

-ocr page 140-

112

voordat eeiie keuze wordt gedaan op het gebied van het beschikbaar zijnde fokmateriaal. Die vraag is deze:

Is veeteelt in een bepaalde streek mogelljk en winstgevend ? Toen ik destijds voor het onderzoek naar de minderenbsp;welvaart der Inlandsche bevolking ook deze vraag gesteldnbsp;wensclite te zien overal, waar men met veeteelt denkt tenbsp;beginnen, lokte dit van de kant van den Indischen fokkernbsp;BervOETS, lid van de commissie, de ontboezeming nit, datnbsp;deze sprenk met gulden letters zon moeten worden geschreven overal, waar men veeteelt tracht te drijven.

Mij komt het ook hoogst belangrijk voor, zich eerst ernstig rekenschap te geven van de mogelijkheid of veeteeltnbsp;tot haar recht kan komen, of zij loonend kan zijn. Iknbsp;heb de vaste overtuiging, dat, ware dit steeds gedaan, mennbsp;zich heel wat teleurstellingen had bespaard, en heel watnbsp;geld in den zak en vooral in ’s Lands kas had gehouden.

Gemakkelijk is het niet, deze vraag te beantwoorden, vooral niet in een land als Indië, waar we nog voor zooveel duistere zaken staan en we ons zoo moeilijk kunnennbsp;verplaatsen in de lusten en lasten, die het bedrijf voor dennbsp;Inlandschen fokker medebrengt.

Toch zullen we ons best daarvoor moeten doen en trachten na te gaan ;

a. nbsp;nbsp;nbsp;of de bodem zich leent voor het fokken van een bepaalden diersoort;

b. nbsp;nbsp;nbsp;of het klimaat daarvoor geschikt is;

c. nbsp;nbsp;nbsp;of de omstandigheden, waaronder de fokker leeft, geennbsp;bezwaren in den weg leggen, en

d. nbsp;nbsp;nbsp;of er afzet is en dus het bedrijf loonend kan zijn.

Waar deze zaken overwogen worden, zullen we bij de

beslissing ook al dadelijk onze keuze op een bepaalde diersoort laten vallen, daar elk daarvan haar bepaaldenbsp;eischen stelt. Een bodem, die laag en drassig is, zal zichnbsp;b.v. voor karbouwen eigenen, niet voor paarden en geiten. In lage, warme streken zullen somige rundersoorten

-ocr page 141-

113

zich goed houden, terwijl andere kwijnen en in productie sterk zuilen verminderen.

Het klimaat kan zeer verschillen, zelfs voor streken, die even hoog liggen, kan de gemiddelde temperatuur, denbsp;vochtigheid, de windsterkte, de plantengroei en zoo meernbsp;groote verschillen geven, die op het fokken van bepaaldenbsp;diersoorten van zeer veel invloed zijn. Qeneraliseerennbsp;mag in deze dan ook nooit geschieden, zoodat de vraag,nbsp;die ik meer dan eens van Buitenzorg te beantwoordennbsp;kreeg: ,, het gaat ginds ook, waarom zou het daar dannbsp;niet gaan?” mij steeds heeft verbaasd.

De omstandigheden, waaronder de fokker leeft, dienen in deze te worden nagegaan. Een plan opmaken voor hetnbsp;uitoefenen van veeteelt in een streek is aan de hand vannbsp;de vorige gegevens mogelijk. We moeten echter bedenken,nbsp;dat de uivoerders Inlanders zijn, die nog op een vrij laagnbsp;peil van ontwikkeling staan. Zoo somber als een collega-paardenarts ben ik niet, die me jaren geleden eens zei:nbsp;,,van jelui paardenfokkerij en veeteelt komt niets terecht,nbsp;„zoolang Kromo uitvoerder is”, maar toch voelde ik en voelnbsp;nog, hoeveel waarheid in dat gezegde ligt. De Inlandschenbsp;fokker is dom en vasthoudend aan adat en gewoonten, hijnbsp;ziet en hoort alles, wat hem voorgedaan en voorgepraat

wordt, wantrouwend aan..... Hij betaalde ook reeds

zoo menige teleurstelling.....

Verder nog een belangrijk iets, hij is als regel niet kapitaalkrachtig en veeteelt is niet zijn hoofdbedrijf. Dit laatste is de landbouw, en daarvoor heeft hij zijn vee noodig. In vele streken kan men dan ook heelemaal niet van veeteelt,nbsp;alleen van veehoitding spreken. Gelukkig zijn er streken,nbsp;waar werkelijk veeteelt wordt uitgeoefend, zij het dan ooknbsp;als nevenbedrijf. Doch juist omdat het slechts nevenbédrijfnbsp;is, komt er maar een gedeelte van wat de Inlandsche fokker aan energie en aan geld heeft, de veeteelt ten goede;nbsp;en aangezien hij, zooals reeds opgemerkt werd, over beide

-ocr page 142-

114

niet in ruime mate beschikt, is dat gedeelte niet groot. De er afzet moet zijn voor eene fokkerij, spreekt wel vannbsp;zelf; wanneer die er niet is of niet gevonden kan worden,nbsp;zal de fokkerij niet loonend en dus niet gewenscht zijn.nbsp;De afzet wijst ons als regel de fokricliting aan. In eennbsp;streek, waar alleen vraag naar paarden is, zal eene run-derfokkerij niet loonend zijn. Waar alleen trekvee wordtnbsp;gevraagd, zal men geen melkvee moeten fokken, en zoo meer.nbsp;Kan een afzetgebied in de buurt worden gevonden, zondernbsp;dat de prijzen door duur of lastig transport te veel wordennbsp;gedrukt, dan is dit vaak eene oplossing.

Voorat hel feit, dat de Iniandsche fokker geen kapitaal heeft, maakt dat de afzet voor hem alles is, en wel een spoedige en voordeelige afzet. Zijn bedrijf is ingericht opnbsp;slechts enkele dieren, laat ik zeggen 3 of 4. Dit kleinenbsp;aantal kan hij stallen, kan hij met eigen personeel verzorgen; komen er meer dan moet hij verkoopen, daar andersnbsp;de verzorging hem lastig wordt en geld zou kosten. Geregelde afzet is voor hem dus vereischte; elke maatregel,nbsp;die dat tegen gaat, zal hinderend werken op zijn bedrijf.

Dit zijn wel de voornaamste zaken, die overwogen dienen te worden, niet alleen daar, waar men veeteelt wil beginnen, doch evenzeer daar, waar men wil gaan verbeteren. Ook in het laatste geval dient te worden nagegaan of bodem, klimaat en fokker aan het verbeterde rasnbsp;kunnen geven, wat het vraagt, want de eischen zullennbsp;anders — en uit den aard der zaak — hooger worden.nbsp;Om in dit alles een goed inzicht te krijgen, zullen we eennbsp;zeer te waardeeren hulpmiddel hebben in de ondervinding,nbsp;die voor elk speciaal geval dient geraadpleegd te worden.nbsp;Veel kunnen wij daaruit putten.

Bij de fokkerij zijn het het fokken zelf en de opvoeding, het groot brengen, die het succes beheerschen. Het eerste kunnen we door invoer van fokdieren, door castratie en een premiesteslel nog al bernfluenceeren, het

-ocr page 143-

115

tweede liangt bijna geheel van den fokker af en juist dit, ik zou liaast zeggen; het belangrijkste, laat hier nog zoonbsp;veel te wenschen over.

Ik durf gerust zeggen, dat in streken, waar de opvoeding en speciaal de voeding, vooral van het jonge vee, verwaarloosdnbsp;wordt, elke poging tot verbetering schipbreuk zal lijden.

Deze zaken lijken als van zelf sprekend en te eenvoudig haast om in een vaktijdschrift vermeld te worden. Indiennbsp;ik echter niet zoo dikwijls had opgemerkt, hoe ze voorbijnbsp;gezien worden en hoe met jeugdig vuur maar begonnennbsp;wordt plannen in elkaar te zetten, geld en vee aan te vragen voor zoötechnische doeleinden, dan zou ik hierop nietnbsp;zooveel nadruk leggen.

Wij hebben in onze opleiding een leemte, die ook aangetroffen wordt in de zoötechnische handboeken. Daar wordt de materie iiigedeeld in algemeene- en bijzondere veeteelt.

Het eerste omvat de verschillende hoofdstukken als: overerving, paring, methoden van fokken en zoo meer. Innbsp;het tweede worden de fokkerijen van de onderscheidenenbsp;diersoorten behandeld.

Bij elk dezer fokkerijen wordt er wel op gewezen, hoe die gedreven moeten worden, waar en wanneer ze op haarnbsp;plaats zijn en hoe ze door de regeering of door particuliernbsp;initiatief gesteund worden, doch bijzondere aandacht wordtnbsp;daaraan niet geschonken, het wordt meer als aanhangselnbsp;behandeld.

Het wil mij voorkomen, dat dit niet juist is, en dat men hiermede een zeer belangrijk deel van de veeteelt niet totnbsp;zijn recht laat komen. Toen ik tijdens mijn verlof in Berlijnnbsp;aan de „Landwirtschaftliche Hochschule” colleges volgde,nbsp;noodig voor het examen van „Tierzucht-Inspector” viel hetnbsp;mij op, hoe als vóórlooper van de eigenlijke landbouwkundigenbsp;vakken zooveel uren werden besteed aati het vak datnbsp;men „landwirtschaftliche Betriebslehr” noemt. Daarin wordtnbsp;duidelijk uitééngezet, wat het landbouwbedrijf is, welke

-ocr page 144-

116

gegevens iioodig zijn om liet uit te oefenen, lioe men liet moet opzetten, en dat men in sommige streken uitslnitendnbsp;op den landbouw, in anderen op landbouw en veeteeltnbsp;aangewezen enz.

De gelieele voorbereiding en uitvoering van het bedrijf wordt in algenieenen zin behandeld.

Zoo zou ik ook in de veeteelt een dergelijk hoofdstuk willen inlasschen en liet b.v. het veeteeltbedrijf willen noemen. In dit hoofdstuk dient te worden behandeld, wat veeteeltnbsp;is, welke eischen het bedrijf stelt aan bodem, klimaat ennbsp;bevolking, waar op gelet moet worden bij de keuze vannbsp;diersoort of ras, wat afzet is, en welke omstandighedennbsp;daar invloed op uitoefenen. Besproken dient te worden,nbsp;welke richting men moet kiezen, waarom hier werkvee,nbsp;elders slacht- of melkvee gefokt moet worden. Het tenbsp;verwachten resultaat verdient nauwgezette overweging, ofnbsp;de plaatselijke omstandigheden van dien aard zijn, dat mennbsp;het verkregen product in stand kan houden.

Het voedselvraagstuk, de financieele gesteldheid, de intel-lectneele ontwikkeling van den fokker en meer dergelijke aangelegenheden zullen in dit hoofdstuk een plaatsje moeten vinden. Niet te vergeten zijn : het tentoonstellingswezeii,nbsp;het aanleggen en bijhouden van stamboeken, het nut daarvan voor de beoordeeling van fokdieren, het renwezen,nbsp;het remonte-vraagstuk, regeeringsbemoeienis, waarondernbsp;stoeterijen, depots voor fokdieren, subsidies, invoer en aanschaffing van fokvee, markten, het vereenigingswezen, coöperatie, boekhouding enz. Ik zou het bedrijf willen splitsen in ;

a. nbsp;nbsp;nbsp;de veeteelt als volksbedrijf]

b. nbsp;nbsp;nbsp;de veeteelt als particulier bedrijf.

Het eerste omvat de veeteelt, uilgeoefend in een geheele streek, het tweede meer het bedrijf van een enkel persoonnbsp;of eene vereeniging.

Vooral voor ons gouvernementsveeartsen, die op zoötech-

-ocr page 145-

117

niscli gebied adviseurs zijn en voor een deel uitvoerders van de inaatregeien, is een deugdelijke kennis van lietnbsp;veeteeltbedrijf van overwegend belang.

Waar ik dit als inleiding aan mijn eigenlijk onderwerp wenschte vooraf te laten gaan, komen we thans tot:

Keuze van fokdieren.

Eerst zullen we in algemeenen zin releveeren, waarop bij de keuze te letten valt, om dan later de speciale fokkerijennbsp;hier in Indië te bespreken. Volledigheidshalve zullen welnbsp;eens zaken vermeld worden, die bij eiken veearts bekendnbsp;zijn, echter zullen we daarbij maar aannemen, dat het zijnnbsp;nut kan hebben ook bekende zaken eens weer te hooiennbsp;of te lezen.

Er is dus vastgesteld, welke diersoort we gaan fokken, nu komt de tweede vraag, welk ras is aangewezen.

Waar een inheemsch ras is, dient men na te gaan of dit voldoet aan de eischen, die men aan de fokkerij in dienbsp;streek kan stellen. Mocht dit niet het geval zijn, dan overweegt men, of het mogelijk is, door reine teelt het zoovernbsp;te krijgen, dat het wel aan de eischen voldoet.

Het fokken in eigen ras heeft vele voordeelen, vooral bij fokkers, die nog laag staan in ontwikkeling en die financieel niet sterk zijn. Het inheemsche ras heeft zichnbsp;aangepast aan klimaat en bodem, is een prodnkt daarvan,nbsp;lijdt weinig aan locale ziekten, de fokkers zijn aan den omgang met deze dieren gewend, voorwaar zaken, die nietnbsp;gering te schatten zijn.

Zijn er echter in het aanwezige ras geen of onvoldoende exemplaren, aan' wLen men de verbetering met succes zounbsp;durven toevertrouwen of zijn omstandigheden, vooral dienbsp;welke vraag en afzet beheerschen, zoodanig veranderd,nbsp;dat het bestaande ras niet meer voldoet aan de te stellennbsp;eischen, dan zal men moeten verbeteren door kruising.

Bij deze methode van verbeteren komen moeilijkheden, die de andere mist en die oorzaak zijn, dat de keuze van

-ocr page 146-

118

het ras, waarmede meii wil verbeteren, niet zoo eenvoudig is. Men moet zekerheid hebben, dat het nieuwe ras bestand is tegen bodem en klimaat, tegen de voorkomendenbsp;ziekten of althans daartegen beschut kan worden ; dat hetnbsp;een goede kruising geeft met het oorspronkelijke ras, eenenbsp;kruising, die wel beantwoordt aan de eischen. Men moetnbsp;de zekerheid hebben, dat het in te voeren ras niet te hoogenbsp;eischen stelt aan voeding en verpleging en dat de nieuwenbsp;eigenaren, de fokkers hier, de dieren kunnen geven wat hunnbsp;toekomt en wat voor hun welzijn noodig is. De voorraadnbsp;van het in te voeren vee moet zoo groot zijn, dat hetnbsp;geregelden import toelaat en dat aan den export of importnbsp;geen moeilijkheden in den weg zullen worden gelegd, zoodatnbsp;de invoer gestaakt en de kruising halverwege opgegevennbsp;moet worden.

Dit omtrent het technische gedeelte, waarnaast de even belangrijke oecononiische zijde slaat. Wat zij de kostennbsp;van de te importeeren dieren; zullen de voordeelen, dienbsp;men hoopt te behalen, daartegen opwegen ? Zullen nietnbsp;te hooge financieele eischen worden gesteld aan het gouvernement, dat uit den aard der zaak bij eiken import moetnbsp;helpen, of aan de fokkers zelf?

Dit alles is van te voren te overwegen, echter niet steeds nauwkeurig na te gaan. Kon men de ondervinding raadplegen, dan komt men direkt veel verder; gaat dit niet, dannbsp;is een proef aangewezen op kleine schaal, om op die manier ondervinding op te doen.

Hebben we onze keuze gedaan aangaande het ras en de manier van verbeteren (reine teelt of kruising) vastgesteld,nbsp;dan moeten de individuen uitgezocht worden.

Wil men in eigen ras verbeteren, dan moeten de uitge-gezochte fokdieren rasecht zijn. Ook bij kruising beginnen we hiermee en zal het afhankelijk zijn van het einddoelnbsp;der kruising, hoelang daarmee moet worden doorgegaan.

De rasechtheid dient bewezen te worden door exterieur

-ocr page 147-

119

en herkomst, voor zoover het de natuurassen betreft, door stamboeken, voor zoover het de ailtuurrassen aanbelangt.

Behalve rasechtheid stellen we als eisch voldoend exterieur.

Het is hier de plaats er uitdrukkelijk op te wijzen, dat van het individu, afgescheiden van rasechtheid, zeer veelnbsp;afhangt. Men stelle zich met het ras alleen niet tevreden.nbsp;Uitspraken als, ,,het is een Arabier, dus goed; het is eennbsp;Ongole, dus goed”, zijn uit den booze. Het dier als zoodanig, afgescheiden van ras en afstamming, moet goed zijn.

Waarop te letten valt bij de beoordeeling, hoe het exterieur moet zijn, daarop wensch ik niet nader in te gaan; ik mag dat als bekend veronderstellen. Wel nog wil ik ditnbsp;ééne als hoogstbelangrijk aanstippen; het dier mannelijk ofnbsp;vrouwelijk, dat men als fokdier wenscht, moet het uitgesproken type vertoonen van zijn ras en van zijn sekse.

Wanneer het dier op fokprestatie kan wijzen en men de progenituiir kan beoordeelen, is dit natuurlijk van bijzonder veel gewicht.

Heel dikwijls echter moet men het zonder dit stellen.

Op de individueele waarde als fokdier mag weinig worden toegegeven. Wanneer een dier fouten heeft in exterieur, dienbsp;zullen overerven, zal het als fokdier worden afgekeurd. Ooknbsp;zal men dit doen, wanneer bewezen is, dat het dier mindernbsp;goed overerft, de progenituur minderwaardig is.

Op rasechtheid zal men niets toegeven, wanneer men reine teelt drijft of wanneer men een ras door kruising geheelnbsp;wil vervormen en gelijk wil maken aan het ras, dat voornbsp;kruising wordt gebruikt.

Men zal het echter wel moeten doen, wanneer men een ras wil verbeteren, door in het inheemsche ras een bepaaldnbsp;percent vreemd bloed te brengen. Tot op zekere hoogtenbsp;gaat men kruisen met rasechte dieren, is de graad van verbetering bereikt, dan moeten de producten in zich zelf worden verder gefokt en door selectie de eigenschappen worden

-ocr page 148-

120

vastgelegd, waardoor een nieuw ras, of wil men, een nieuw slag zal ontstaan.

Voorbeelden zullen dit bij de bespreking der speciale fokkerijen, waartoe wij thans overgaan, duidelijk maken.

Onder de speciale fokkerijen noemen we in de eerste plaats de paardenfokkerij. Voor Java is „de Preangernbsp;Regentschappen,, de eenige streek waar noemenswaardnbsp;aan paardenfokkerij wordt gedaan en waar de inheemschenbsp;paardenstapel iets beteekent. In andere residenties vindtnbsp;men wel hier en daar merries, ook wel die speciaal voornbsp;de fokkerij worden gehouden, doch aantal en qualiteit zijnnbsp;van weinig beteekenis. Wil men daar verbeteren, dan is mennbsp;aangewezen op een overwalschen hengst en neemt liefst eennbsp;Sandelhout. Soemba levert nog goede exemplaren, beternbsp;dan de andere eilanden, en de kleine inerries als hier bedoeldnbsp;kan men met geen andere rassen kruisen. In de Preangernbsp;Regentschappen is het anders gesteld.

Vooreen goed begrip van de zaak moet ik hier een stukje geschiedenis ophalen van de Preanger fokkerij.

Van jaren her zijn daar hengsten ingevoerd, die als verbeteraars dienst moesten doen. Daar men de keuze niet bepaalde tot een vast ras, maar alles wat een beetje maatnbsp;had gebruikt werd, was er in het paardenslag van de Preanger weinig uniformiteit, wel hoogte. Pas ongeveer in 1896nbsp;is men meer systematisch gaan kruisen en werden alleennbsp;Sandelhouthengsten gebruikt.

De tijden veranderen in Indië echter langzamerhand, ook op paardengebied. Het leger, vroeger een goede afnemer,nbsp;was niet meer gediend van de betrekkelijk kleine paardennbsp;en stelde de lioogte eischen zoodanig, dat van remonteeringnbsp;binnenslands langzamerhand geen sprake meer was. Denbsp;officieren moesten, de particulieren gingen volgen, zoodatnbsp;de vraag naar giootere paarden vrij algemeen wgrd, tenminste zoo, dat er een tijd kwam, dat men voor kleine paarden weinig, voor grootere (paarden van ± 1,40 M. en hooger)

-ocr page 149-

121

flinke prijzen kon maken. Als het getij verloopt moet men de bakens verzetten. In de fokkerij gaat dit geheel op. Denbsp;fokkerij moet zich richten naar vraag en afzet, kan dezenbsp;niet dwingen.

Toen ik in de jaren 1905 en 1906 in de Preanger werkzaam was, had men reeds in één van de beste fokdistricten zich clandestien een paar Australiërs aangeschaft, die voornbsp;dekhengst werden gebruikt. De dieren waren zeer minderwaardig; dit teekende echter de toestanden. De vraag naarnbsp;grootere paarden, dus ook naar grootere hengsten, wasnbsp;dringend; ik wees hierop en zoo werden er een paarnbsp;aangekocht, Swell en Sirdar, paarden van de race-baan welnbsp;bekend, met goede pedigree’s. Later is dit tweetal nog metnbsp;den Arabier Narzib vermeerderd. De eerste twee hebbennbsp;goed, de laatste heeft slecht werk geleverd.

In 1906 was dus de vraag naar grootere hengsten reeds urgent.

In de aan volgende jaren zijn geen groote hengsten meer aangekocht, er werd doorgegaan met Sandelhouts, die deelsnbsp;te Padalarang werden gefokt, deels overal, waar men ernbsp;beslag op kon leggen, werden aangekocht.

Het jaar 1912 zou echter belangrijk worden voor de Preanger fokkerij.

In Augustus van dit jaar nl. had eene bespreking plaats van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handelnbsp;met den Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkun-digen dienst, den Directeur van de tamme stoeterij te Padalarang en den -Adjunct-inspecteur Dr. van der Poel.

Deze bespreking werd noodig geacht naar aanleiding van voorstellen tot reorganisatie van de stoeterij te Padalarang.

Eindelijk dan werd erkend en neergeschreven, dat men op den ingeslagen weg niet kon voortgaan en men meernbsp;hoogte, meer massa in de Preanger moest brengen.

Vreemd, dat dit moest uitgaan van den Directeur van Padalarang. Ook lijkt het vreemd, dat de leider van de

-ocr page 150-

122

fokkerij, de gouveriieineiitsveearts in de Preaiiger, hier geen woordje mee moclit spreken en niet op de conferentie was.

Van het resumé der besprekingen, den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel aangeboden, was de zakelijke inhoud als volgt:

1quot;. Omdat als vaststaand kan worden aangenomen, dat om de paardenfokkerij van de bevolking winstgevend te doen zijn, in enkelenbsp;streken, a.o. in de residentie Preanger Regentschappen, een paardnbsp;gefokt moet worden van grootere handelswaarde dan het tegenwoordige en dat daarvoor noodig is de. beschikking te verkrijgen overnbsp;dekhengsten van hoogere taille en meer massa dan de Sandelhonts,nbsp;doch het bovendien noodzakelijk is dit ras, om de goede eigenschappen van temperament, adel en ausdauer, een grooten invloed te doennbsp;behouden in de fokkerij, werd aanbevolen halfbloeds te fokkennbsp;met overwegend Sandelhoutbloed en wel door middel van kruisingnbsp;van Australische merries en Sandelhouthengsten.

Hiertoe werd noodig geacht een fokkerij van hoogstens 20 superieure Australische merries met goede massa, beenwerk en gangen, (Engelsch) volbloed ponies of zoo hoog mogelijk in bloed staandenbsp;ponies van goede afstamming, type hunter, schofthoogte 1.45 M.nbsp;^/m. 1.50 M. of hoogstens 1.55 M., indien bovenbedoelde merries metnbsp;een maximum hoogte van 1.50 M. niet te verkrijgen zijn; leeftijdnbsp;niet boven 7 jaar voor merries, die nog niet geveulend hebben ennbsp;hoogstens 10 jaar, indien zij veel en met succes voor de fokkerijnbsp;zijn gebruikt. Aankoop van vossen en van merries met groote af-teekeningen werd niet gewenscht geacht.

! Si

De voorkeur verdienen merries, die snelheid en ausdauer op de renbaan getoond hebben of afstammen van dergelijke ouders. Merries, die aan de gestelde eischen voldoen, doch die tengevolge vannbsp;hun rencarriere, gebreken hebben gekregen, die als niet erfelijk beschouwd kunnen worden en van geen nadeel zijn voor de fokkerij,nbsp;kunnen eveneens aangekocht worden, mits de prijzen er mede innbsp;overeenstemming zijn.

Als dekhengsten te bezigen, uitstekende Sandelhouthengsten uit de volbloed Sandelhontfokkerij (vide onder 2“j.

Alleen de aan hooge eischen voldoende halfbloed merrieveidens worden voor de halfbioedfokkei ij aangehouden en weer gedekt doornbsp;een uitstekenden Sandelhouthengst; de overige worden uit de stoeterijnbsp;verwijderd, waarbij echter de goede aan inlandsche fokkers overge-gedaan kunnen worden onder daarvoor vast te stellen voorwaarden.

-ocr page 151-

123

De halfbloed hengstveulens der generatie worden gecastreerd en verkocht, onder de zeer goede afstammelingen der 2de generatienbsp;zullen mogelijk enkele goede dekhengsten met voldoende constante,nbsp;eigenschappen aanwezig zijn, doch dit aantal is vermoedelijk geringnbsp;zoodat de aandacht voornamelijk gevestigd moet zijn op de 3de generatie, overwegend (Vs) Saiidelhoiitbloed, dus verbeterd Sandeltiont-type, voornl. wat betreft massa en hoogte. Een hoogte van 1.40 M.nbsp;tot 1.50 M. wordt gewenscht geacht.

Thans zijn in de tamme stoeterij te Padalarang aanwezig 10 Australische merries. Hackneytype, die geschikt geacht kunnennbsp;worden voorde halfbloedfokkerij, zoodat nog 10 ponies, Hun-tertype, in Australië ofeldersaangekocht moeten worden.

Daar in de eerste jaren nog niet op goede halfbloedhengsten uit de stoeterij gerekend mag worden en o. a. voor de Preanger Regentschappen reeds thans hengsten met meer hoogte en massa en van hetnbsp;gewenschte type noodig zijn, werd door den Directeur van Landbouw,nbsp;Nijverheid en Handel aanbevolen, tegelijk met den aankoop der merries, één uitstekenden volbloed Australischen poniehengst voor denbsp;paardenfokkerij van de bevolking aan te koopen, waarmede werdnbsp;ingestemd.

2®. Ten einde voor de halfbloed fokkerij superieure volbloed Sati-delhouthengsten te verkrijgen, werd noodig geacht een fokkerij van hoogstens 20 uitstekende sandelhoutmerries en 3 zeer goede Sandel-houthengsten, genomen uit de in de tamme stoeterij te Padalarangnbsp;aanwezige Sandelhouts, waarvan bekend is, dat zij ‘zeer goede veulens verwekken.

Indien in de volbloed Sandelhoutfokkerij meer goede dekhengsten beschikbaar komen, dan voor de halfbloedfokkerij noodig zijn, kunnen deze voor de paardenfokkerij van de bevolking gebezigd worden,nbsp;terwijl de merrieveulens, voor zoover zij niet noodig zijn om het aantanbsp;van 20 Sandelhoutmerries compleet te houden, aan Inlandsche fokkers afgestaan tkunnen worden op daarvoor vast te stellen voornbsp;Waarden.

3“. Ten einde te kunnen beoordeelen, of op Java, door kruising van volbloed Sandelhoutmerries en Arabische hengsten, dekhengstennbsp;gefokt kunnen worden met meer massa en van betere qualiteit, dannbsp;die verkregen door onder 1° genoemde kruising van Eugelsch-bloednbsp;poniemerries en volbloed Sandelhoutdekhengsten, zooals de Directeurnbsp;van renionte-depót en tamme stoeterij vermeent, werd overééngeko-nien, bij wijze van proef een dergelijke fokkerij op kleinen schaalnbsp;op te richten, bestaande uit hoogstens 10 uitstekende Sandelhout-

-ocr page 152-

'124

merries van de tegenwoordige tamme stoeterij, die bewezen hebben zeer goede afstammelingen voort te brengen en een aan te koopen snpe-rietiren Arahischen hengst, onder voorwaarden echter, dat deze hengstnbsp;alleen voor genoemde 10 sandelhoutmerries gebezigd mag worden ennbsp;de door hem verwekte halfbloeds niet voor de paardenfokkerij vannbsp;de bevolking, zoolang hnn snperieriteit boven de onder 1“ genoemde halfbloed Sandelhont-Anstraliërs niet dnidelijk gebleken is.

Den Directeur van remonfe-depot en [tamme stoeterij werd door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel opgedragen naarnbsp;aanleiding van het resultaat dezer besprekingen een volledig nitge-gewerkt voorstel met kostenberekening voor den aankoop van voor-noemd fokmateriaal in te dienen.

De keuze van het ras, waarmede men wilde verbeteren viel dus op den Australiër. De gewenschte hengsten zullen worden gefokt te Padalarang en wel zoo, als in hetnbsp;resumé is aangegeven.

Men wil dus 20 superieure Australische merries met goede massa, beenwerk en gangen. Of de 10 van het Hack-neytype, die reeds te Padalarang zijn, daaraan beantwoorden, laat ik in het midden, in elk geval heeft men nanbsp;aankoop van nog 10 de 20 dieren bijeen en ook reedsnbsp;een paar superieure Sandelhonthengsten voor de kruisingnbsp;aangewezen.

Wanneer we dus nagaan wat we hebben, dan zien we aan den eenen kant eene nierriestapamp;l, die sedert 1896,nbsp;dus 16 jaar, steeds met volbloed Sandelhout is verbeterd.nbsp;Men heeft daardoor bereikt, dat aan uniformiteit is gewonnen, er meer gelijkheid is gekregen; aan hoogte en massanbsp;is men echter achteruit gegaan.

Dit is een gewoon verschijnsel; waar men te veel bloed inbrengt, gaat men in massa achteruit. In Europa, waarnbsp;men de inheemsche paardenstapel met bloedpaarden (Arabieren) verbeterd heeft, lieeft men spoedig daaraan grenzennbsp;gesteld. In Oost-Pruisen b.v. wil men niet meer dannbsp;ongeveer 25 % Arabischbloed, daar men gezien heeft, datnbsp;bij meer bloed de massa achteruit gaat. In de Preanger

-ocr page 153-

125

heeft het vele Saiidelhoiitbloed hetzelfde gedaan. Men ziet daar tal van paarden merries, vooral, met dunne lichamen, fijne beenen en veel te veel temperament.

Alleen het volbloed (Engelsch) kan massa en temperament tegelijk geven, het heeft dit van origine, van huis uit. De Arabier, de Sandelhout liebben dit niet.

We krijgen later, bij riinderteelt eenzelfde voorbeeld met het Mysore ras, de Arabier onder de runderen, zoo-als het in Britsch-Indië wel wordt genoemd.

Aan den anderen kant, om massa te brengen, nemen we een hengst met sterk overwegend Saiidelhoiitbloed, en zeernbsp;weinig, slechts 1272 % Australisch, ’t Is mij een raadselnbsp;waar dan de massa vandaan moet komen, vooral in eennbsp;merriestapel, die al te veel Sandelhoutbloed heeft.

Er is nog iets anders. Men heeft veel geklaagd over de Sandelhouts, die te Padalarang gefokt zijn. dat ze minderwaardig zijn aan de paarden van Soemba, eigenlijk geennbsp;ware Sandelhouts zijn.

Men heeft de Sandelhoutfokkerij, die als bestemming had, dekhengsten te fokken voor de Inlandsche bevolking,nbsp;opgeheven, terwijl toch nog elk jaar Sandelhoutdekheng-sten noodig zijn, die men thans van Soemba zelf wil betrekken, door middel van het opgerichte veulendepótnbsp;aldaar.

Wat is de reden geweest van de opheffing dier volbloed stoeterij? Als het eens was, omdat de qualiteit tegen viel,nbsp;bestaat dan niet datzelfde gevaar voor de paarden, die mennbsp;wil fokken en 8772 % Sandelhoutbloed wil geven? Ditnbsp;is slechts een vraag.

Thans iets over de manier, waarop de aanstaande Pre-cinger dekhengsten verkregen zullen worden.

Uitgangspunt: hoogstens 20 Australische merries en 2 Sandelhoutdekhengsten.

Doel: dekhengsten met 8772 “/oS^i'delwood en 12 72 °/o Australisch bloed (derde generatie dus).

-ocr page 154-

126

Veronderstellen we, dat reeds begin Januari 1913 alle 20 dieren bijeen waren, we krijgen dan in 1914 uit dezenbsp;dieren, laten we zeggen 70'’/o = 14 veulens. Dit procent isnbsp;hoog vergeleken bij andere goed gedreven stoeterijen, ennbsp;zeker hoog als men bedenkt, dat de merries bij voorkeurnbsp;zullen worden gezocht onder de race-paarden. We weten,nbsp;dat die van hunne vruchtbaarheid hebben ingeboet.

Van deze 14 veulens zijn de helft merries. Alleen de aan hooge eischen voldoende halfbloed merries wordennbsp;voor de halfbloed fokkerij aangehouden. We zullen echternbsp;niet al te streng selecteeren en slechts 1 afkeuren. In

1917 nbsp;nbsp;nbsp;worden deze 6 jonge merries gedekt en geven in

1918 nbsp;nbsp;nbsp;vier veulens. Ik ben hier iets lager dan 70 °/o, dochnbsp;zal tot het vierde jaar, zoodra ze gedekt kunnen wordennbsp;en ook in de volgende generaties voor sterfte en afkeuringnbsp;niets afrekeneu.

Hierbij zijn 2 merrieveulens, die in 1921 worden gedekt en in 1922 twee veulens werpen. Zeer gunstig gerekendnbsp;dus. Hiervan is één merrieveulen, dat in 1925 gedekt wordtnbsp;en in 1926 een veulen werpt, ’t Is te hopen, dat het eennbsp;hengstveulen is; we zijn daarmede in de 3de generatie ennbsp;de lang verwachte kan dan in 1930 als dekhengst zijn entréenbsp;in de Preanger maken.

Niemand zal kunnen zeggen, dat ik bij mijne berekening niet erg optimistisch ben geweest.

Het wil mij voorkomen dat dit systeem te veel tijd en te veel geld neemt.

In afwachting van de dingen, die komen zullen, werd, zooals in het resumé, meer genoemd, vermeld wordt, opnbsp;voorstel van den Directeur van Landbouw, Nijverheid ennbsp;Handel één superieure poniehengst in de Preanger gestationeerd. jammer, slechts één exemplaar. Ook andere hengsten, als halfbloed Arabieren, worden echter thans getoloreerdnbsp;en vindt men Sandelhouts, Australiërs en half-Arabierennbsp;naast elkaar.

-ocr page 155-

127

Tegenover 't geen ik afkeur zal ik iets moeten stellen, daf in. i. wel aanbeveling verdient, en dat is liet volgende.

Algemeen wordt erkend de noodzakelijkheid niet alleen, maar ook de urgentie van grootere hengsten.

Men is het eens, tenminste bij meerderheid, dat die uit Australië moeten komen. Welnu, laat men dan doen hetgeennbsp;door den Directeur wordt aanbevolen en direct goede ponie-hengsten importeeren. Niet één, maar een 20of 25 stuks.nbsp;Waarom eerst het Australisch bloed op een klein beetje nanbsp;weggefokt, het zal dan weinig meer tot zijn recht kunnennbsp;komen. Saiidelliout bloed hebben we daar niet meer noodig,nbsp;dat zit er al genoeg. Mochten we het later noodig hebben,nbsp;dan is het altijd bij de hand. Het spreekt van zelf, dat wenbsp;hengsten nemen, die vrij hoog in 't bloed staan en eennbsp;goeden pedigree hebben, zoodat we ze met gerustheid innbsp;de fokkerij kunnen zetten. De ondervinding heeft ons reedsnbsp;lang geleerd, dat Java een uitstekend land is voor Australiërs met voldoende bloed, dat ze hier zeer goed gaan. Ooknbsp;heeft de ondervinding geleerd, dat de fokkers er met genoegen gebruik van maken. Misschien, dat dan bereikt wordt,nbsp;waarnaar thans wordt gestreefd, dat de fokkers hunne merries houden en niet aan de verhuurderijen verknopen.

De circulaire van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel, volgens welke getracht moet worden de goede merries met gouvernements voorschotten weer uitnbsp;de verhuurderijen terug te koopen, om aan Inlandsche fokkers te verstrekken, geeft te denken. De kosten van ditnbsp;systeem zullen stellig aanmerkelijk minder zijn dan van hetnbsp;vorige en het succes sneller en zekerder.

Wanneer men met Australisch bloed werkt, heeft men zekerheid paarden te kunnen krijgen, die een goeden pedigree hebben, die betrouwbaar zullen zijn. Met ander bloed,nbsp;ik meen hier voornamelijk Arabisch, heeft men dat niet.nbsp;Men kan paarden koopen van keurig exterieur, doch verdernbsp;weet men van de dieren niets.

-ocr page 156-

128

Ik zonder hier uit, de dieren die door den luitenant Jlir. VAN Riemsdijk te Cairo werden gekocht, deze warennbsp;uit eene speciale stoeterij eii zijn slechts bij uitzonderingnbsp;te krijgen.

Wanneer er een 20-tal hengsten van goed model, niet te hoog en met goeden pedigree in de Preanger wordennbsp;gestationeerd, zal men deze na eenige jaren op hunne pro-genituur moeten keuren. Er zullen bij zijn, die tegenvallennbsp;als dekhengst, deze worden geëlimineerd. Er zullen echternbsp;ook bij zijn die prachtig overerven, krachtig doorslaan.

Deze vooral zijn het, die we moeten aanhouden, waar de verbetering van moet komen. Ook afstammelingen vannbsp;deze dieren, de exemplaren n. 1. die in exterieur en temperament alles van den vader hebben, zal men gerust alsnbsp;dekhengst kunnen stationneeren, ze zullen goed werk leveren.

Dit is meermalen bewezen bij de vorming van nieuwe rassen, van het Engelsch volbloed, den Oost Pruis, dennbsp;Hannoveraan, den Noniusstam. Alle danken hun bestaannbsp;en hun rasstandvastigheid aan enkele individuen, die metnbsp;het aanwezige ras gepaard werden en wiens nakomelingennbsp;in de verschillende generaties gebruikt werden, vaak innbsp;incestteelt, steeds na strenge selectie. De eigenschap vannbsp;krachtig over te erven zat zoo in eene dergelijke familienbsp;en ging zoo goed over op de nakomelingen, dat deze denbsp;basis konden vormen van een geheel nieuw slag of ras.

Wij kunnen in de Preanger zooveel doen, omdat de hengsten gouvernements eigendom zijn ; we kunnen geheel denbsp;richting aangeven. Dat men bij het laatste systeem op hulpnbsp;van de fokkers kan rekenen heeft Swell bewezen, die hetnbsp;eerste jaar, dat hij dekte 120 merries op zijn boekje kreeg,nbsp;waarvoor per dier / 10,— dekgeld werd betaald.

Paarden als Reminder zullen stellig niet over te weinig werk te klagen hebben, en dan behoeft men niet te trachten met premiestelsels de merries bij de fokkers te houdennbsp;ze zullen dan hunne goede merries niet verknopen.

-ocr page 157-

129

Het spreekt van zelf, dat men niets kan hebben tegen proeven, die op fokgebied te Padalarang worden genomen.nbsp;Hoe meer hoe liever, men is daar zeker van nauwgezettenbsp;observatie en kundige leiding; veeteelt maatregelen in hetnbsp;belang van de economische ontwikkeling der bevolking mogen daardoor echter niet worden op zij gesteld of verschoven.

Over het gebruik van niet ras-echte dieren voor veever-betering komen we bij de runderfokkerij uitvoeriger terug.

De keuze van het fokdier zal zich in algemeenen zin bepalen tot het mannelijke, omdat dit als verbeteraar wordtnbsp;ingevoerd. Dat de keuze van de moeder, individueel vannbsp;evenveel belang is, spreekt van zelf.

Waaraan deze te beantwoorden heeft zullen we hier niet bespreken, daar het niet in de lijn van dit onderwerp ligt.

In groot aantal worden merries zelden ingevoerd voor fokdoeleinden, tenzij voor eene stoeterij.

Op Java is mij slechts één voorbeeld daarvan bekend in Karanganjar (Kedoe) waar in één district Sandelhout-Australische en Bimaneesche merries zijn geïmporteerd.nbsp;Het doel hiervan is mij niet bekend.

Wat zal bij de runderfokkerij op Java onze keuze van fokdieren zijn.

Er zijn streken, waar de rundveestapel vrij slecht is, altijd slecht geweest is en wel altijd slecht zal blijven. Dit is te wijten, of aan schralen grond, dus aan te weinignbsp;voedsel, of aan het feit, dat de veestapel daar niet vannbsp;overwegend belang is en de bevolking er zich zoo goednbsp;als niets aangelegen laat liggen. In zulke streken is hetnbsp;nutteloos te trachten door kruising het vee te verbeteren.

De rassen, die verbetering moeten aanbrengen en hunne nakomelingen eischen meer voedsel, meer zorg, dan de dieren, die aan de misère gewend zijn; krijgen ze die niet,nbsp;dan ontwikkelen ze zich slecht en blijven in den regel tennbsp;achter bij het inheemsche vee.

-ocr page 158-

130

III zulke streken zou ik alleen de castratie willen regelen; de slechtste exemplaren — b.v. te beginnen met 30 a 40'’/onbsp;van de stieren — castreeren en dit zoo mogelijk op te voerennbsp;tot een hooger °/|,. Verder niets.

Ik wijs hier met nadruk op, omdat men zoo vaak hoort zeggen: „in die en die streek is het vee zoo slecht, daarnbsp;moet noodig beter vee ingevoerd worden.” ’t Is geldnbsp;weggooieii, als men dat doet.

De meer gunstige streken,waar de toestanden van dien aard zijn, dat een verbeterde veestapel tot zijn recht kannbsp;komen, verdienen onze volle aandacht.

We kunnen twee wegen inslaan, verbeteren in eigen ras (door selectie) en kruisen.

In streken, waar men nog niet aan verbetering en geregelde veeteelt heeft gedaan, zon ik met de eerste methode willen beginnen, dus het slechtste door castratie nitsluiten,nbsp;de beste Inlandsche stieren voor dekstier aankoopen en alsnbsp;zoodanig in de verschillende dessa’s te werk stellen. Zijnnbsp;plaatselijk geen stieren aanwezig, dan moeten ze van eldersnbsp;worden betrokken. Dit is de goedkoopste manier om denbsp;bevolking langzamerhand te gewennen aan meer rationeelenbsp;veeteelt.

Later komen deze streken misschien in aanmerking voor hetgeen ik voor de beste streken wilde doen, n. 1. verbeteren door kruising.

Dit zal sneller tot resultaat voeren en men bereikt meer dan door fokken in eigen ras.

Alvorens verder te gaan, zij hier opgemerkt, dat de verbetering geldt den Inlandschen veestapel en dat we dus als richting en doel hebben het fokken van slacht- en wexkvee.nbsp;Ik wil eens opslaan, hetgeen door collega Zijp (Magelang)nbsp;werd neer geschreven in afl. 6 deel XXV van deze ,,Bladen” over „Gekruiste Javaansch-Bengaalsche dekstieren”.nbsp;Op pagina 494 wordt gezegd, sprekende over Javaanschenbsp;stieren, dat daaronder te vergeefs exemplaren zullen worden

-ocr page 159-

131

|fezoclit met voldoende „individual Potenz” om van lien te kunnen verwachten, dat ze het „lieruntergekommene” rasnbsp;nieuw leven in kunnen blazen.

Ook Dr. Krediet spreekt in zijn „De runderfokkerij op Java en Madoera” (aflevering 3 deel XXV) over sterkenbsp;degeneratie van het Javaansche ras.

Ik ben ook van meening, dat het absoluut onmogelijk is een voldoend aantal goede Javaansche dekstieren tenbsp;krijgen en dat die, welke te krijgen zijn, in prestatie nognbsp;zullen tegenvallen. Voor de beste streken zou ik dan ooknbsp;zonder eenige aarzeling kruising aanraden. Ook voornbsp;Madoera geldt dit.

Met welk ras moet worden gekruist? De rassen, waarmee we ondervinding hebben opgedaan en die door ons zonder te hooge kosten betrokken kunnen worden zijn:nbsp;het Mysore ras, het Ongote ras, het Hissar ras, deze watnbsp;het Bengaalsche vee betreft, het Hottandsche ras en denbsp;Hereford en Shorthorn, wat de Australische rassen aangaat. Voor de lage streken met tropisch klimaat en tropische ziekten kunnen we niet anders gebruiken dan dieren,nbsp;die daartegen bestand zijn en moeten we onze keuze bepalen tot een van de Bengaalsche rassen.

Het eerst werden, van gouvernementswege tenminste, Mysore stieren geïmporteerd. Het Mysore-vee is in Biïtsch-Indië bekend als het taaiste, het meest volhardende ondernbsp;de veerassen. Het heeft veel energie, veel adel en wordtnbsp;daarom, zooals gezegd, daar wel genoemd de Arabier ondernbsp;de runderrassen. Geen wonder, dat de keuze daar het eerstnbsp;op viel. De resultaten zijn echter tegengevallen. Men krijgtnbsp;geen massa met den Mysorestier en dat is toch wel hetnbsp;eerste, wat men voor slacht- en trekvee dient te hebben.nbsp;Wel ziet men hier en daar een goede kruisingen met Mysorenbsp;bloed, doch alleen dan, wanneer de moeder zwaar is.

Bij verder kruisen (2de generatie) gaat de massa nog meer terug; het is ook hier: te veel adel, te weinig massa.

-ocr page 160-

132

Voor verbetering van den Inlandsclien veestapel is het Mysore ras niet geschikt. Ze hebben verder nog dit tegen,nbsp;dat ze, ouder wordende, spoedig lastig, ja zelfs gevaarlijknbsp;zijn en daardoor bij de bevolking niet in den smaak vallen.

De afdeeling Salatiga is het ruimst bedeeld geweest met Mysore stieren; daar werden ongeveer 250 geïmporteerd.nbsp;De bevolking, die de slechte resultaten zag en de dieren,nbsp;toen ze afbetaald waren, wilde opruimen, werd van uitnbsp;Buitenzorg gedwongen ze aan te houden. Dit was nietnbsp;billijk en ïiiet goed gezien; men heeft de veehouders, dienbsp;voor aankoop en onderhoud der dieren zoo zwaar geofferdnbsp;hadden, zeer ingenomen tegen de maatregelen, van gou-vernementswege genomen in het belang van den veestapel.

Thans is besloten de Mysore stieren te vervangen en geen nieuwe meer aan te koopen. (Conferentie te Buitenzorgnbsp;op December 1912, Directeur van Landbouw, N. en H.,nbsp;Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst,nbsp;Adjunct-inspecteur Dr. van der Poel en gouvernementsvee-arts Vrijburg.)

Het Ongole vee, een paar jaar later ingevoerd, heeft beter ingeslagen.

Dit kruist zich zeer goed met het Inheemsche ras, geeft massa en is bovendien om zijn kalmeren aard bij de bevolking gewild. Dit is het vee, dat in de lage streken bij uitnemendheid gebruikt kan worden om ons vee te verbeteren.

Ook het Hissar vee zou goed zijn, is echter moeilijker te krijgen en duurder, is ook niet zoo mak als het Ongole vee.

Waar dit voor de vlakke streken van Java opgaat, nog meer is dit waar voor Madoera. Op Madoera, waar bodem,nbsp;klimaat en „last not least”, de veehouding en veeverzorgingnbsp;zooveel overeenkomst hebben met de streek in Britsch-Indië,nbsp;waar het Ongole vee vandaan komt, zou dit vee zondernbsp;eenigen twijfel zeer goed aarden. Toen ik in 1907 met denbsp;veeartsen van der Poel en Dr. van lier den veestapel opnbsp;Madoera heb nagegaan en een schema opmaakte voor

-ocr page 161-

mm.


133

verbetering, kende ik liet Ongole vee nog niet en wist niet, welk een verbeterenden invloed dit op ons vee uitoefent;nbsp;ik liad anders zeker kruising aangeraden.

Thans, nu het aantal superieure stieren op Madoera onvoldoende blijkt, is kruising een eisch. Laat men eens, voor één keer slechts, de som, die jaarlijks besteed wordt aannbsp;de veeverbetering op Madoera, aanwenden voor den aankoop van jonge Ongole stieren, men zal daarmee reeds innbsp;enkele jaren bereiken, wat men met reine teelt nooit verkrijgt.

Men wachte daarmee niet zoo lang, tot de bron (Ongole) uitgeput is en men geen superieur vee meer van Britsch-Indië kan betrekken. Die tijd is niet ver meer.

Men hoopt later het volbloed Ongole vee van Soemba te halen, daar is veel Ongole ingevoerd en wordt er zuivernbsp;gefokt.

De berichten over deze fokkerij luiden gelukkig gunstig. Toch kan men in 1ste en 2de generatie nog teleurstellingnbsp;krijgen en is het ook niet zeker, dat de jonge dieren, vannbsp;Soemba naar Java of Madoera gebracht, de daar heerschendenbsp;piroplasmosen kunnen doorstaan. •

Het Ongole bloed wil hier bijzonder goed en blijft, wat men zou kunnen noemen, lang hangen ; men krijgt niet gauwnbsp;terugslag naar het Inlandsche. Streken als Mirit en Kendalnbsp;(de lage districten) bewijzen dit (vide de aangehaalde artikelsnbsp;van de veeartsen Krediet en Zijp). In genoemde streken isnbsp;vroeger Ongole bloed ingevoerd, doch jaren nadien geennbsp;volbloed meer. De halfbloeds hebben onderling en met hetnbsp;Inlandsche vee gepaard, en thans, na jaren, vindt men daarnbsp;een veestapel met sterk overheerschend Ongole bloed. Ditnbsp;bewijst wel, hetgeen ook door genoemde collega’s wordtnbsp;gezegd, dat het Ongole vee vrij dicht naast ons Javaansch ennbsp;Madoereesch vee moet staan, en tevens, dat de vlakke strekennbsp;hier zeer goed zijn voor het Ongole bloed.

Daar men niet over voldoende volbloeds kan beschikken, moet men de gekruiste dieren (de halfbloeds) ook gebmiken.

-ocr page 162-

134

eii dit is geen bezwaar. Ik zag op verschillende plaatsen Ongole stieren, die zoo goed doorsloegen, dat de eerstenbsp;generatie reeds kalveren gaf, die men zeker 75 en meer ®/onbsp;Bengaalscli bloed zou geven. De jonge stieren uit eennbsp;dergelijke bloedlijn kan men gerust reeds in 1 ste generatienbsp;gebruiken. Daar het Ongole bloed bewezen heeft zoonbsp;gemakkelijk in onze runderen over te gaan, zie ik hier alnbsp;heel weinig gevaar in het gebrnik van goede halfbloeds.nbsp;Natuurlijk blijft selectie aangewezen.

Ik heb de overtuiging, dat elke druppel Ongole bloed, in onze runderen gebracht, verbetering geeft. In cijfers uitgedrukt zou ik echter voor de vlakke streken een rund willennbsp;fokken met ongeveer 75 “/o Onggole en 25 °/o Inlandsch bloed.nbsp;Ik zou dit laatste niet geheel weg willen fokken, daar hetnbsp;soberheid geeft en meer weerstand tegen invloeden vannbsp;bodem en klimaat.

De toenemende bevolking, de vermeerdering van gronden, die in cultuur komen en deels aan de veeteelt worden onttrokken, zijn oorzaak dat er grenzen worden gesteld aannbsp;eene numerieke toename van den veestapel; we zullen hetnbsp;moeten zoeken in het meer productief maken van den gehee-len rundveestapel, dus van elk dier op zich zelf. Met Ongolenbsp;stieren bereikt men dit.

Voor de bergstreken, b. v. 2000 voet en hooger, gaat het Bengaalsch bloed, vooral het Ongole, minder goed. Ooknbsp;in Britsch-Indië heeft men deze ervaring opgedaan. Denbsp;Hollandsche en Australische rassen zijn daar beter op hunnbsp;plaats. Ik zou van deze de Australische prefereeren ennbsp;wel Hereford en Shorthorn, deze zijn gemakkelijker ennbsp;minder duur te betrekken dan de Hollander en meer aangewezen, waar men Slacht- en trekvee fokt.

Omdat deze rassen zooveel meer verschillen met het In-heemsche vee en hier minder goed aaiden, zal men met het gebrnik van halfbloeds veel voorzichtiger moeten zijn. Terugslag naar het Infandsche doet zich hier veel gauwer gelden.

-ocr page 163-

135

Geregelde invoer van jonge stieren uit Australië zal noodzakelijk zijn voor plaatsen, waar men deze verbeteringnbsp;door wil voeren.

De deur mag voor import uit het buitenland niet zoo hermetisch gesloten blijven als thans het geval is, wantnbsp;onze veestapel kan op den duur niet voorzien in de behoefte aan slacht- en werkvee, en nu reeds niet in de behoefte aan melkvee. Overdreven vrees voor import vannbsp;veeziekten kan den inheemschen veestapel nadeelig zijn, mennbsp;gaat dan te veel het eigen kapitaal aanspreken en dit isnbsp;niet oeconomisch.

Het Bali-vee, in sommige streken voor verbetering gebruikt, heeft dezelfde nadeelen als het Mysore ras.nbsp;Het geeft, gekruist met het Inlaiidsche vee, geen massanbsp;en de stieren worden spoedig lastig; verder heeft het veelnbsp;te lijden van bloedziekten, die op Java wel, op Bali blijkbaar niet voorkomen, tenminste de sterfte onder de Ba-lineesche stieren in de residentie Rembang is enorm grootnbsp;geweest. Voor verbetering van den Inlandsctien veestapelnbsp;willen we deze dieren dus niet.

Is de keuze bepaald, dan komt de manier van aanschaffing. Als regel geldt het, ook hier, het mannelijk fok-materiaal.

Voor het vee, dat buitenslands aangekocht wordt, het Bengaalsche nl., worden steeds commissies van veeartsennbsp;uitgezonden.

Eene andere manier, door middel van veehandelaren hier of daar, is niet mogelijk. Geen handelaar durft en kan denbsp;risico van keuring en afkeuring hier op Java op zich nemen.

Ongole is een onderdistrict van het Goentoer district en de streek, waar het goede vee zit, beslaat slechts een gedeelte van genoemd onderdistrict. Hiermede wil ik zeggen,nbsp;dat de streek klein is en de hoeveelheid superieur vee nietnbsp;groot. Doordat wij reeds een paar duizend van de bestenbsp;koeien hebben weggehaald, geregeld goede melkkoeien

-ocr page 164-

136

naar Madras en andere plaatsen gaan en zoo aan de fokkerij worden onttrokken en bovendien door verschillendenbsp;landen al sedert jaren van de beste stieren worden opgekocht, is het begrijpelijk, dat de veestapel achteruit—en vrijnbsp;snel achteruit gaat.

Een sprekend bewijs daarvoor is wel, dat ik in 1909 aankoopende de middelmaat voor de koeien op 1,30 M.nbsp;schoftlioogte kon stellen en in 1913 deze moest verlagennbsp;tot 1,27 M.

Ook heeft men de Ongole-cattle-show, die jaarlijks gehouden wordt, van vroeger maar te vergelijken bij die van thans om achteruitgang te constateeren. De tijd is dan ooknbsp;niet verre meer, dat we geen geregelden aanvoer zullennbsp;kunnen krijgen. Het is daarom goed gezien te probeerennbsp;het volbloed hier te fokken en als dat op Soemba gelukt,nbsp;is dit zeker een stap tot den vrede.

Jammer is het, dat reeds zoo veel vrouwelijk fokmateriaal verloren ging. Het systeem om overal wat heen te zenden en hen, die het eerst vroegen, eerst te bedienennbsp;is niet goed. De dieren zijn veel te kostbaar om er zoonbsp;roekeloos mee om te gaan, en waar men ze in vochtigenbsp;bergstreken plaatst, helpt men de bevolking er niet mee,nbsp;maar dupeert haar, want zij moet ze duur betalen.

Aanschaffing van Hollandsche en Australische jonge stieren kan, wat het eerste aangaat, op bestelling gaan. Mennbsp;moet stamboek dieren vragen en ze voor den uitvoer latennbsp;tuberculineeren en enten tegen piroplasmose.

Of uit Australië op bestelling kan geleverd worden en of dit betrouwbaar is, durf ik niet te zeggen.

Voor het fokmateriaal, jonge stieren, die ö/««ens/rtnds aangekocht moeten worden, zijn verschillende wegen in te slaan.

Het meest rationeel lijkt mij, althans voor de streken, waar veel jonge stieren noodig zijn, stieren-depóts op tenbsp;richten.

-ocr page 165-

137

De aankoop van goede jonge stieren is niet zoo geinak-kelijk; we hebben concurrentie, niet aan de slagers, doch aan de opkoopers van transportvee, die zeer goede prijzennbsp;geven voor flinke jonge dieren. Het eenige is dus ze Jongnbsp;op te koopen, voordat ze nog in handen van grobak-voerders gekomen zijn. Daar ze echter op dien leeftijdnbsp;voor de fokkerij nog geen waarde hebben, dienen we zenbsp;een half jaar op te voeden, alvorens ze aan de dessa’snbsp;verstrekt kunnen worden. Voor deze opvoeding zijn depótsnbsp;noodig.

Aan een depot worden ze beter gevoed, beter groot gebracht dan in de dessa en bij aflevering zijn ze zooveel meer waard, dat daaruit de onkosten van het depót grootendeelsnbsp;bestreden kunnen worden. Verder heeft het depót dit voordeel, dat men den loerah met één of twee veebezitters uitnbsp;de dessa aan het depót kan laten komen om zelf jongenbsp;stieren uit te zoeken; men voorkomt daardoor de klachten, die vaak gehoord worden, als men hun een stiernbsp;toezendt.

Heeft men niet de beschikking over een depót, dan kan men de stieren jong aankoopen en in de dessa laten, totnbsp;ze voor de fokkerij bruikbaar zijn. Men kan direkt een voorschot verstrekken en later, bij ontvangst van den stier, denbsp;rest betalen met een surplus voor het onderhoud gedurende de verloopen maanden.

Op meergenoemde conferentie in 1912 werd besloten tot oprichting van een stierendepót in de buurt van Salatiga;nbsp;de uitvoering laat echter nog steeds op zich wachten.

Als resultaat van de besprekingen op deze conferentie werd de als bijlage van dit artikel opgenomen brochurenbsp;uitgegeven.

Onder VII wordt daarin aangegeven als „ten eerste” de wijze, waarop door de veeartsen beslag moet worden gelegdnbsp;op de superieure jonge stieren.

Ik meen te mogen opmerken, dat op de conferentie de in

-ocr page 166-

138

de brocluire genoemde wijze van aanscliaffing niet werd behandeld en ben liet met collega Zijp eens, dat ze onpraktischnbsp;is en tot geen resultaat zal leiden, omdat men voor dennbsp;prijs, volgens dien maatstaf aangegeven (naar slachtgewicht)nbsp;de goede stieren niet krijgt.

Waar de Ararèonwenfokkerij ter liand wordt genomen, zal onze keuze van verbeteraars moeten vallen op de beste in-heemsche dieren en kan de eene streek de andere helpennbsp;aan goed mannelijk fokinateriaal.

De aankoop moet ook jong geschieden, daar de dieren, oud zijnde, lastig worden en ook dikwijls vroeg onder hetnbsp;slachtmes komen, of wat in vele streken regel is, jongnbsp;gecastreerd worden.

Hiermede eindig ik mijn opstel over „Keuze van fokdieren”.

Ik hoop ten zeerste, dat mijne beschouwingen anderen aanleiding zullen geven ook hunne opinie eens op papiernbsp;te stellen. Wrijving van gedachten wekt ambitie en leidtnbsp;tot verbetering en vooruitgang.

Rembang, Maart 1914.

Bijlage.

-ocr page 167-

Bijlage.

Welke fokrichting is ter verbetering van den runder-stapel op Java en Madoera aan te bevelen ?(')

ƒ. Ill streken, waar het grootste deel der aanwezige runderen nog het zuivere Inlandsche type gehouden heeft zonder menging metnbsp;vreemde rassen, zal zijn te trachten door selectie en door het sta-tionneeren van superieure volbloedstieren van hetzelfde ras tot verbetering te geraken.

II. nbsp;nbsp;nbsp;In streken, waar reeds veel met Bengaalsch vee gekruist is, zalnbsp;daarmede zoo krachtig niogelijk zijn voort te gaan, waarbij voordennbsp;vervolge bij voorkeur uitsluitend gebruik zal zijn te maken van denbsp;zware slagen, voornamelijk Oiigole- en Hissar-vee. De nog aanwezige vroeger ingevoerde Mysorestieren, zullen in verband hiermedenbsp;naarmate ze voor afkeuring in aanmerking komen, gelijdelijk vervangen worden, zooveel mogelijk door Ongole- of Hissar-vee dannbsp;wel, bij gebrek aan deze, door superieure inheemsche of halfbloednbsp;Bengaalsche stieren, indien de laatste van zeer goede hoedanigheid zijn.

Halfbloed Bengaalsche stieren zullen overigens voor de fokkerij slechts in aanmerking mogen komen, indien ze zeer zwaar en vannbsp;superieuren lichaamsbouw zijn met minstens ®/4 Bengaalsche bloednbsp;en van goede afstamming.

In de afdeeling Keboemen, alwaar een stam vlobloed Mysorevee aanwezig is, zal het aan de eigenaars overgelaten worden of ze, ooknbsp;voor den vervolge, Mysorestieren dan wel stieren van zwaarderenbsp;typen wenschen te ontvangen.

III. nbsp;nbsp;nbsp;Als regel geldt, dat in de lagere en drogere streken in hoofdzaaknbsp;Bengaalsch vee verstrekt zal worden, terwijl in bergstreken, mitsnbsp;met goede weidegronden, ook Australische en Hollandsche stierennbsp;ter kruising te bezigen zijn.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Madoereesche stieren kunnen over geheel Java gebruikt wordennbsp;in plaats van javaansche, indien de laatste niet in voldoend aantalnbsp;te krijgen zijn.

V. nbsp;nbsp;nbsp;Van Baliiieesche stieren zal op Java zoo min mogelijk gebruiknbsp;zijn te maken en wel hoofdzakelijk slechts in de gewesten Besoeki,nbsp;Pasoeroean en Soerabaja, indien de bevolking aldaar bij voorkeurnbsp;Van deze stieren wenscht gebruik te maken.

(1) UitÉeÉeven door het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel.

-ocr page 168-

140

VI. nbsp;nbsp;nbsp;Op de eilanden Madoera, Bali en Lombok zal uitsluiteÊid doornbsp;reinleelt naar verbetering zijn te streven, waartoe in ruime hoeveelheidnbsp;met zorg uitgezóchte, superieure springstieren zuilen zijn te station-neeren.

VII. nbsp;nbsp;nbsp;Ter verkrijging van de noodige Inlandsche springstieren zullennbsp;twee wegen worden ingeslagen.

Ten eerste zullen de gouvernementsveeartsen, ieder in zijn resort, trachten zooveel mogelijk reeds op ±l-jarigen leeftijd de hand tenbsp;leggen op alle superieure stierkalveren voor zoover deze in vollennbsp;eigendom toebehooren aan de bevolking, door er een voorschot opnbsp;te geven tot een bedrag van ± Vs van de waarde, die ze op hetnbsp;oogenblik van de keuring hebben, en onder beding, dat de dieren opnbsp;tweejarigen leeftijd aan den Lande geleverd zuilen worden tegen eennbsp;prijs, berekend naar het levend gewicht, dat ze op den dag van levering zullen hebben, zullende per K.O. ƒ 0.10 meer betaald worden, dannbsp;de op dat oogenblik voor slachtvee geldende plaatselijke niarktprijzen_

Een stier dus van 200 K.Q., waarvoor door den slager 200 X ƒ0.25 = ƒ 50.— zou worden betaald, wordt voor dekstier geleverd tegennbsp;200 X ƒ 0.35 = ƒ 70 —.

De eigenaars blijven er op deze wijze belang bij hebben de dieren, ook nadat ze er een voorschot op ontvangen hebben, goed te verplegen.

Het genoten voorschot wordt natuurlijk in mindering gebracht van den aankoopprijs.

Heeft dus een kalf van ruim een jaar een handelswaarde van ƒ 24.—, dan wordt daarop een voorschot gegeven van ƒ 16.— ennbsp;verbindt de eigenaar zich, ten overstaan van het betrokken desahoofd,nbsp;schriftelijk het dier na één jaar te leveren tegen een naar den bovenaangegeven maatstaf te berekeneir prijs. Weegt het dier dus opnbsp;2-jarigen leeftijd 200 K.G. en bedraagt de slachtwaarde ƒ 0.25 pernbsp;K.Q., dan ontvangt de eigenaar 200 X ƒ0,35 = ƒ 70.— ƒ 16.— =nbsp;ƒ54.-, terwijl hij van den slager slechts ƒ 50.—ontvangen zou. Hij isnbsp;dus door zijn dier voor dekstier aan te houden steeds in het voordeel.

Wordt dit den veehouders goed duidelijk gemaakt, dan is aan te nemen, dat in de meeste streken op alle goede dieren de handnbsp;zal kunnen worden gelegd, zoodat vermoedelijk iedere veearts innbsp;staat zal zijn alle voor zijn ressort benoodigde stieren ook in datnbsp;ressort aan te koopen.

Ten tweede zal men, lettende op de moeilijkheden om overal en onder alle omstandigheden het sub 1 bedoelde middel toe te passen,nbsp;in de afdeeling Salatiga vermoedelijk een proef nemen met de

-ocr page 169-

141

oprichting van een depót, alwaar stierkalveren als bovenbedoeld en in genoemde afdeeling aan te koopen, gedurende een jaar zullennbsp;worden verpleegd, met de bedoeling om steeds stieren te kunnennbsp;verstrekken, waar deze noodig zijn.

VIII. Om behalve door invoer uit Britsch-Indië steeds over de noo-dige volbloed Beugaalsche stieren te kunnen beschikken, zijn naast zoodanige stieren ook koeien van hetzelfde ras aan de bevolking verstrekt op voorwaarde, dat de dieren uitsluitend door stieren van hetzelfdenbsp;ras zullen worden gedekt en dat de kalveren niet mogen wordennbsp;verkocht zonder voorkennis van het Bestuur. Men heeft het hierdoornbsp;in de hand te zorgen, dat ook de nakomelingen steeds voor de fokkerijnbsp;bewaard zullen blijven, omdat men, zoodra de houders de dierennbsp;weuschen te verkoopen, ze kan overnemeu en wederom op voorwaarden als bovengenoemd verstrekken aan andere fokkers.

Bij de verstrekking dient er steeds voor gezorgd te worden, dat Beugaalsche koeien uitsluitend geleverd worden aan personen wonende in streken, van welke gebleken is, dat dit vee er goed gedijtnbsp;en uitsluitend in desa's, waar reeds goede Bengaalsche stierennbsp;aanwezig zijn.

Verstrekking van Bengaalsche koeien in desa’s, waar op palen afstands geen stier van hetzelfde ras gestationneerd is, moet steedsnbsp;tot slechte resultaten leiden, daar alsdan de koeien óf in het geheelnbsp;niet, óf door inheemsche stieren .gedekt worden, zoodat het beoogde doel niet wordt bereikt.

Bij de aanvragen van Bengaalsche koeien dient dus voor iederen aanvrager goed te worden nagegaan of genoemde eischen is voldaan.

Alleen uit Britsch-Indië ge'importeerde Bengaalsche koeien komen voor verstrekking op afbetaling in aanmerking.

-ocr page 170-

De zoogenaamde „pest” der gedroogde runderhuiden,

lil den luiidenliandel heeft men een zeer gevreesde liuidenkwaal, die bestempeld wordt met den naam vannbsp;„pest”. Talrijke rnnderluiiden worden er jaarlijks medenbsp;aangetroffen, zeer vele verliezen er een aanzienlijk deelnbsp;van hun waarde door en vele worden absoluut waardeloos.nbsp;Men zegt, dal liet euvel aan de versche huid niet te bemerkennbsp;is en eerst na het drogen voor den dag komt. Volgensnbsp;mijn berichtgever komt het zeer veel voor bij de huidennbsp;uit de buurt van Bondowoso en vnl. in bepaalde tijdennbsp;van het jaar. Bij runderen van Madoera schijnt het nagenoegnbsp;niet voor te komen. Na deze inleiding werd mij een huidnbsp;getoond, die sterk was aangetast en daardoor waardeloos.

Bij de gedroogde huid valt het lijden het meest in het oog aan de binnenzijde van de huid en is gekenmerkt doornbsp;tal van kleine, zeer dicht bij elkaar gelegen, gele plekjes,nbsp;waarvan de kleinste kleiner zijn dan een speldeknop ennbsp;de grootste nog niet de doorsnede van een erwt hebben.nbsp;De plekjes liggen in groepjes bij elkaar, op onderlingenbsp;afstanden van ± m. M., soms groepen vormend ternbsp;grootte van een dubbeltje, soms over uitgebreide huidgedeel-len zich uitstrekkend. Bovendien komt het lijden voor aan denbsp;dikkere hnidgedeelten, dus vnl. aan de rughuid. De behaardenbsp;zijde van de huid vertoont bij opvallend licht „putjes”,nbsp;overeenkomende met de bovengenoemde gele plekjes; opnbsp;sterk aangetaste plekken is het haar verdwenen en krijgt men

-ocr page 171-

143

den indriik, dat de huid door ,,iTiot” is aangetast. Bij doorvallend liclit—van de behaarde zijde gezien — zijn de karakteristiekenbsp;plekjes zwart, gezien van de binnenzijde zijn ze wit.

Deze plekjes worden wel aangednid met den naani: „bibbetjes” en worden bij het looien putjes, dikwijls zelfsnbsp;gaatjes. Geen wonder dus, dat een flink aangetaste huid nietsnbsp;meer waard is.

Door de mededeeling, dat aan de natte (versche) huid niets abnormaals waar te nemen zou zijn, zoodat denbsp;huidenhandelaar zich dus niet tegen den koop zou kunnennbsp;hoeden, werd ik in de meening gebracht, dat men hier tenbsp;doen zou hebben met een technische fout op het gebiednbsp;van de huidendrogerij, b.v. een ondoelmatige droogwijze,nbsp;waardoor schimmel zou kunnen optreden of i.d.; hetnbsp;microscopisch onderzoek leerde anders.

Op doorsnede (in teekening ± 3 X vergroot) bleek, dat de meergenoemde plekjes zich meestal bevinden alleen aan de behaardenbsp;huidzijde (b), enkele daarentegen hebbennbsp;zoo’n grooten omvang, dat ze van de leder-huid bijna niets overlaten (a) en hier krijgtnbsp;men dus bij het looien de gaatjes.

De plekjes a en b bleken wat voorkomen en consistentie betreft, veel overeenkomstnbsp;te vertoonen met „doode” zoolhoorn vannbsp;witte hoeven. Door er met een mesje langsnbsp;te schaven kon zeer gemakkelijk een wittenbsp;poederachtige substantie op het voorwerpglas gebracht worden, welke na toevoeging van gedestilleerd water tal vannbsp;ocaritsmijten vertoonde. Het poeder bleek zelfs op enkelenbsp;weefslresten na geheel uit verdroogde, doorschijnende acar-iismijten of deelen er van te bestaan, zoodat dus elk plekje,—dat dus een sterk verwijde follikel is—duizendennbsp;'iiijten bevat. We hebben dus hier te doen met dennbsp;detnodex folliadoruin bovis. De parasiet is breeder dan

-ocr page 172-

144

de lioiideii deinodex en vertoont meer overeenkomst metden in de liandboeken afgebeelde: deinodex phylloides vanliet varken.

Friedberger tl. Fröhner beschrijven gevallen van actiriis bij liet rund, waargenomen door Grimm n Oehl.

Kitt haalt aan Gros, Faxon en Grimm.

Neumann eveneens Gros, Faxon en Grimm, terwijl Hutyra en Mareck opnoemen Gros, Oehl, Grimm, Buqoenbsp;en Büchli.

In het geheel wijzen dus 4 verschillende handboeken 6 waarnemers aan, waaruit men wel moet opmaken, dat denbsp;acarus bij het rund tot de zeldzaamheden behoort. Neumannnbsp;beschrijft het geval, waargenomen door W. Faxon in 1878nbsp;en vermeld in een verhandeling; „On the presence ofnbsp;demodex folliciilorum in the skin of the ox.” Dit geval komtnbsp;volkomen overeen met het door mij waargenomene.

De parasieten werden in grooten getale gevonden in: „des peaux préparées pour Ie tannage.” Hij spreekt van;nbsp;„de nombreuses pustules formées par des follicules pileuxnbsp;dilatés, dans lesquelles une matière molle et blanchatre,nbsp;composée de globules de graisse et d’une multitude denbsp;démodex. Aprés Ie tannage ces cuirs montraient de petitesnbsp;cavités dont beaucoup s’enfongaient dans toute l’épaisseurnbsp;de la peau”. Dit komt dus overeen met de „bibbetjes,”nbsp;die iia het looien putjes en gaatjes worden.

Uit het feit, dat de beste beschrijving die van Faxon is aan de gedroogde huid en dat de huidenhandelaars aan de verschenbsp;huid het euvel niet herkennen, krijgt men den indruk, dat hetnbsp;lijden bij het levende dier dikwijls niet zoo gemakkelijk isnbsp;waar te nemen. Toch ware het misschien van belang eennbsp;onderzoek naar dit huidlijden bij levende dieren in te stellennbsp;en het op groote schaal te behandelen. De huidenhandelaarnbsp;zal allicht minder gaan betalen voor huiden afkomstig uitnbsp;streken, waar deze schurft voorkomt, zoodat door behandelingnbsp;ervan, misschien een aanzienlijk kapitaal kan worden behouden.

-ocr page 173-

Gras, grasvoorziening, hooi en hooibereiding,

DOOR

W. QROHNHVHLD.

(Directeur van Stoeterij en Renionte-depót.)

Inleiding. — Het was in 1895, dat de lieer WlQMAN in Teysniannia een artikel publiceerde .over ,.Tropische voedergrassen”. In dat artikel werd er de aandacht op gevestigd,nbsp;dat in Engelsch-Indië het voor de militaire paaiden benoodigdnbsp;gras werd verbouwd op speciale „grass farms”. De schrijvernbsp;wees op de goede resultaten, vooral de financieele, met dienbsp;ondernemingen verkregen.

Het artikel van den heer WiGMAN sloeg in. Van Batavia gingen opdrachten uit aan meerdere autoriteiten om vannbsp;haar gevoelen te doen blijken over dit pracht-denkbeeld.nbsp;Er was groote vraag naar de betrekkelijke aflevering vannbsp;Teysniannia! Algemeen voelde men voor de idee. Enkelennbsp;vonden: „waarvoor toch nog meer soesah?” ’t Was in dennbsp;tijd dat de Cavalerie te Salatiga ook varkens fokte voor denbsp;menage. Kort en goed; er waren dwaze utopisten, die innbsp;hunne verbeelding zagen, dat de paarden zuiver eu goednbsp;gras Ie eten zouden krijgen.

Toen iedereen, die daarvoor in aanmerking kwam — ze waren vele — van zijn gevoelen had doen blijken en de archieven weer meerdere kilogrammen rijker waren geworden, bleefnbsp;het daar niet bij.

Reeds in 1896 werden al die adviezen ter adviseering in handen gesteld van den mil. paardenarts Hoogkamer en zelfsnbsp;¦net de opdracht om de noodige gegevens te verzamelen tennbsp;einde te kunnen nagaan óf en zoo ja, op welke wijze te Batavianbsp;ter zake eene proef ware te nemen.

De heer Hoogkamer gaf in overweging de zaak flink aan

-ocr page 174-

146

te pakken en becijferde, dat eene bezuiniging bereikt zou worden, terwijl hij liet volle licht liet vallen op de anderenbsp;groote voordeelen verbonden aan eigen cultuur.

Men durfde het niet aan. De heer Hoogkamer, een groot ijveraar voor het denkbeeld, kwam er nog eens weer opnbsp;terug, doch zonder resultaat. In 1898 werd beslist, dat hetnbsp;toch eigenlijk niet noodig was. Drie jaar lang had men overnbsp;gras geschreven.

In 1906 kwam het denkbeeld weer te voorschijn. De heer Jenne te Batavia toch bood voor het onderwerpelijknbsp;doel zijne terreinen te koop aan. Eene commissie wordtnbsp;benoemd om die aangelegenheid te onderzoeken. Eerstnbsp;in 1908 is die commissie met haar werk gereed en adviseert over te gaan tot oprichting van een grasland als doornbsp;haar ontworpen. Zij betoogt de groote voordeelen, welke eennbsp;gevolg zullen zijn van die oprichting en — hoort verder niets.

In 1912 komt het denkbeeld weer te voorschijn. Nu bestaat er echter periculum in mora. Bedriegen de voor-teekenen niet, dan zal in 1915 de eerste grass farm te Tjimahinbsp;worden opgericht. Het artikel van den heer WlGMAN isnbsp;dan juist 20 jaar oud.

De te verbouwen grassen. — Toen ik in 1897 optrad als Directeur van het Remonte-depöt, vond ik bij die inrichting een aanplant van Bengaalse!) gras (Paniciininbsp;maxiniiim). Aan dien aanplant was steeds veel zorg besteednbsp;en, liet gioote nut er van inzietide, breidde ik deze geregeld uit.

De cultuur van dit gras heeft zijne eigenaardige nadeelen en wel de volgende;

Het eischt veel zorg aan onderhoud, het moet dikwijls en goed bemest worden, de productie staat in den drogen tijdnbsp;nagenoeg stil om enorm te worden bij het invallen der eerstenbsp;regens; het gras is zelden een mooi paardenvoedsel, veelalnbsp;is het te grof van stengel err moet mert eert gedeelte afsrrijden,nbsp;omdat de diererr de harde sterrgels toch niet eten; een fijn,


-ocr page 175-

147

malsch gras, zooals liet gras voor een paard moet zijn, is het nooit.

Al deze iiadeelen brachten mij er toe, zonder echter de cultuur van Bengaalsch gras te verwaarloozen, te zoeken naarnbsp;de mogelijkheid om andere grassen of leguminozen te culti-veeren. Europeesche en Australische grassen zijn door mijnbsp;beproefd geworden en feitelijk zonder blijvend resultaat.nbsp;Wel heeft de cultuur van lucerne (medicago sativa) gedurendenbsp;enkele jaren redelijke resultaten opgeleverd, doch op dennbsp;duur bleek dat gewas hier niet te kunnen gedijen.

Paspalum dilatatum gedijt goed. Bepaalde voordeelen boven het Bengaalsch gras biedt het niet aan. Wel is hetnbsp;iets minder grof dan laatstgenoemd gras, doch het produceertnbsp;iets minder. Braziliaansch gras (Melinis miniitiflora) vo\(.\oetnbsp;niet, de productie is niet zoo goed als van Bengaalsch grasnbsp;en de dieren gewennen slechts langzaam aan den eigenaar-digen geur van dit gras. Geeft men het aan melkkoeien,nbsp;dan is de melk door de eigenaardige lucht bijna niet te drinken.

Teosinte (Euchlaena mexicana) levert bij één snit eene goede productie; moet daarna op nieuw van zaad geplant worden

Proeven om enkele Indische grassen als grinting ('Cpnorfo/J dactylon) en tatambagan (Ischaemurn timorense) bepaaldelijknbsp;te verbouwen hadden onbevredigende resultaten.

Zoo bleef ik doorgaan met het verbouwen van Bengaalsch gras.

In het begin van 1912 werd de inrichting alhier bezocht door een ambtenaar van het Amerikaansch Landbouwdepar-tement, professor Piper, die naar de Phillipijnen was geweestnbsp;om een onderzoek in te stellen in verband met aldaar gerezennbsp;moeilijkheden bij de voeding der legerpaarden. Prof. PiPERnbsp;wenschte zich alhier op de hoogte te stellen van hetgeennbsp;de ondervinding ons had geleerd en van de wijze, waaropnbsp;wij onze legerpaarden voederden.

Tijdens de met dien geleerde gehouden besprekingen deelde hij mij mede, dat hij om en bij Manilla gezien had, dat

-ocr page 176-

148

de bevolking aldaar eeiie bepaalde grassoort teelde op de wijze als rijst wordt verbouwd en dat ze liet product dagelijksnbsp;aan eigenaars van paarden leverden en dat bedoeld grasnbsp;gretig afnemers vond. Hij kon mij niet meedeelen, welknbsp;gras of het was, maar zou mij dat uit Washington doen weten.

Reeds den volgenden morgen had ik menschen aan het werk voor het bewerken van kleine stukjes sawah en enkele dagen later had ik proefaanplantingen klaar van allenbsp;hier voorkomende grassen van welke kon worden vermoed,nbsp;dat zij op deze wijze zouden kunnen gedijen.

Reeds spoedig bleek, dat lametah {Leersia hexandra) (Jav. koloniento) het uitstekend deed. Dit was mij bijzondernbsp;welkom, omdat ik lametah proefondervindelijk had leerennbsp;kennen ais een bijzonder goede grassoort.

Behalve met lametah werden goede resultaten verkregen met wawaderan (Isachne miliacea) en met malèla (Jav. kolon-djono) (Panicuni nmticiim).

Zooals ik reeds zei, waren de aanvankelijke resultaten zeer goed. Geleidelijk werden de veldjes uitgebreid; geleidelijknbsp;werden verbeteringen gevonden en een bepaald werksy-steem verkregen en zoo werden de Indische vloeiweidennbsp;geboren (').

Van den heer Piper kreeg ik intusschen bericht dat, wat hij te Manilla had zien verbouwen, was Leersia hexandra.

Vloeiweiden.— Bevloeiing ten dienste van den landbouw bestaat reeds sedert eeuwen. Nog bestaande kunst-water-leidingen in Egypte, Mesopotanië en China doen ons zien,nbsp;dat in lang vervlogen eeuwen men zooveel waarde hechttenbsp;aan bevloeiing, dat men niet aarzelde ten harer dienstenbsp;werken aan te leggen, welke nu nog onze verbazing opwekken.

(b Het begrip „weiden” dient meii ruimer op te vatten dan plaatsen, waar men dieren laat grazen. Ook de Hollandsche vloeiweiden wordennbsp;niet beweid, maar dienen als hooiland.

-ocr page 177-

149

Dat de Romeinen in het tegenwoordige Italië en de Moo-ren in Spanje en in Znid-Frankrijk kunstige vloeiwerken aaidegden, kan thans nog worden nagegaan.

Eerst in de 18de eeuw werd het bevloeien ook in Nederland in toepassing gebracht; hoefddoel was meer bemesting (beslibbing) dan wel bewatering. De toepassing bleef echter zeer beperkt; in België en Duitschland kwam hetnbsp;systeem tot grootere ontwikkeling.

Eerst in de tweede helft van de vorige eeuw begon het bevloeiingswezen weer de aandacht te trekken en wel innbsp;Twente door Duitschen invloed en in Limburg en Brabantnbsp;door de in België verkregen resultaten.

Wij Hollanders waren blijkbaar weer erg voorzichtig.

Uit die jaren dan dateeren de vloeiweiden te Boekelo, Bergeyk, Nederweert e. a.

De zaak begon ook de aandacht van de Regeering te trekken. In 1893 werd eene Staatscommissie ingesteld om tenbsp;onderzoeken, welke gronden voor bevloeiing in aanmerkingnbsp;zouden kunnen komen, door welke middelen zoodanigenbsp;bevloeiing zou zijn tot stand te brengen, of en zoo ja, opnbsp;welke wijze die van Staatswege zou behooren te wordennbsp;bevorderd.

In haar rapport vermeldde deze commissie als een der hoofdoorzaken van de achterlijkheid van het bevloeiingswezen het gemis van goedkoope deskundige hulp en zij achtte de Nederlandsche Heidemaatschappij het aangewezennbsp;lichaam om in de toekomst in dat gemis te voorzien.

Zulks is ook gebeurd en sedert de Heidemaatschappij in die richting hare hulp verleent, neemt het aantal vloeiweiden in Holland belangrijk toe.

De voordeeleu van het vloeien zijn vele. We noemen:

1°, watervoorziening in droge tijden;

2°, de oxydeerende en ontzurende werking van het vloei-water;

3°, oplossing en betere verdeeling van het plantenvoedsel;

-ocr page 178-

.150

4°, veriiieligiiig van (al van scliadelijke plaiileii, zooals alaiig-alang eii lanipoejaiigan;

5°, gemakkelijke bemesting van den grond.

In Europa onderscheidt men drie stelsels van bevloeiing, n I. het bevochtigen, het onder water zetten en liet eigenlijke vloeien. De namen duiden reeds aan wat of met dezenbsp;stelsels bedoeld wordt.

Wat bij de natte rijstvelden (sawahbouw) plaats heeft is een voorbeeld van het tweede stelsel, d.i. van het ondernbsp;water zetten.

Bij het eigenlijke vloeisysteem onderscheidt men weer hellingbouw en ruggenbouw en wel naarmate de bevloeiingnbsp;der verschillende akkers uitgaat vau ééne der zijden dannbsp;wel van het midden. Beide stelsels eischen een tot innbsp;details nauwkeurig ontwerp en eene zuivere afwerking. Vooral bij ruggenbouw is zulks het geval. Het kan dan ooknbsp;geene verwondering wekken, dat de aanlegkosten zeer hoognbsp;zijn.

Voor de vloeiweiden in Holland bedroegen zij van f 300.— tot f600.— per H.A., in welk bedrag niet begrepen is denbsp;aanlegkosten van leiding of kunstwerken voor aanvoer vannbsp;het water.

De resultaten zijn bij doelmatige inrichting en goed onderhoud echter buitengewoon. Eene goede vloeiweide levert in Holland jaarlijks van 8—10000 K.Q. hooi.

Ik meende goed te doen deze algemeene gegevens omtrent bevloeiing en vloeiweiden hier te plaatsen, ten einde uittanbsp;doen komen, hoe men in Holland dergelijke zaken thans opnbsp;eene deugdelijke basis inricht.

In Indië kan het gelukkig heel wat eenvoudiger en dank zij tal van bijzonder gunstige factoren met resultaten, welkenbsp;nog beter zijn dan in Hoiland.

Het door mij in toepassing gebracht systeem is eigenlijk dat van „onder waterzetting” gecombineerd, dan weer metnbsp;ruggenbouw, dan weer met hellingbouw. Het terrein wordt

-ocr page 179-

-ocr page 180-

152

maar gelang van de gesteldheid in grootere of kleinere vak-ïken verdeeld. De vakken worden zoodanig ingericlit, dat zij onder water kunnen worden gezet, hun water weer kunnen afgeven aan een naastliggend vak en daarna het ge-zuiveid water weer afgeven in een afvoersloot, die tevensnbsp;ma er water bij te hebben gekregen dienst doet als aan-'voersloot.

Met bijgaand schetsje kan ik de zaak wellicht duidelijker maken.

Ik heb een terrein A—B——D ter grootte van ± 2 H.A., zoodat A—B is 120 M. en B—C 180 M. A is het hoogstenbsp;punt en C het laagste punt van het terrein.

Nu wordt de eerste aanvoersloot gelegd langs A—D en het geheele terrein in ± 200 vakken verdeeld door galan-gans, welke zoowel in de lengte als in de breedte op ongeveer 10 M. afstand liggen. Na de derde galangan komtnbsp;weer een sloot, E—F, die dienst doet als afvoer-en als aanvoersloot en zoo vervolgens.

Bij A—B wordt voorts een aanvoersloot gegraven en bij B—C een afvoersloot.

Het water komt in vak 1 binnen, stroomt, nadat vak 1 vol is, bij a in vak 2 en van daar bij a in vak 3, om weer bijnbsp;a in de afvoersloot E—F te komen. Door de langzamenbsp;strooming heeft het water nagenoeg alle zwevende voedingsstoffen afgestaan en ook vele der opgeloste voedingsstoffen.

Op dezelfde wijze doet men voor blokken 4, 5 en 6, Is het gedeelte A—E—F—^D voldoende bevloeid en bemest, dannbsp;wordt de afvoeisloot E—F aanvoersloot en men irrigeert hetnbsp;deel E—G—H—F.

Het zal duidelijk zijn, op welke eenvoudige wijze men volgens deze methode kan bemesten. Bij A heb ik eennbsp;mestkuil M. Is die mest daarin goed vergaan, dan gaatnbsp;het beschikbare water in die kuilen neemt al de mest mede.nbsp;Mesthoopen van 100 M^. en meer heb ik op die wijze innbsp;enkele dagen met enkele menschen kunnen verwerken»

-ocr page 181-

153

terwijl bereikt wordt, dat de mest over alle vakken gelijk wordt verdeeld.

Het vorenstaande moge het algemeen denkbeeld van den aanleg duidelijk gemaakt hebben. Nu de beplanting, natuurlijk nadat de bodem goed omgewerkt en fijn gemaakt is.

’t Is gelukkig niet noodig om bibit te trekken van handelaren, doch het eenvoudige „Tjari bibit” is voldoende om dit gedeelte van het werk te doen beginnen. Wortelstokjes,nbsp;uitloopers van plantjes enz. worden juist als jonge padi-planfjes in den grond gezet en de aanplant is klaar. Krijgtnbsp;hij nu maar geregeld water, dan heeft men maar verder afnbsp;te wachten.

Hoe het nu groeit hangt hoofdzakelijk af van de bemesting, d.w.z. van den rijkdom van het aangevoerde water.

Na een tweetal maanden — was het water rijk of had men den grond bemest, dan eerder — kan het gras gemaaid worden. Minstens eeiie week te voren legt men de vakkennbsp;droog en de zeis kan haar werk gaan doen.

Onder niet al te ongunstige omstandigheden, dus beschikkende over voldoend vloeiwater, — voldoende is '/a L. per secunde per H.A.— laat het gras zich na ongeveer tweenbsp;maanden weer maaien.

Uit het hier voorgaande blijkt reeds, dat iiet onderhoud weinig arbeid vordert. Wel moet het werk met zorg plaatsnbsp;hebben, want fouten in aanleg en in bevloeiing straffen zichnbsp;dadelijk door mindere productie en het vervuilen van dennbsp;aanplant door biezen en zure grassen.

De ondervinding heeft mij geleerd dat per H.A. jaarlijks mag worden gerekend op eene hoeveelheid van 100 000 K. G.nbsp;gras, wat overeen zou komen met ongeveer 20 000 K. G.nbsp;hooi, d. i. ongeveer het dubbele van de productie, welkenbsp;men in Holland hoog noemt.

De chemische samenstelling van het gras hangt uit den aard der zaak af van de samenstelling van het vloeiwater.nbsp;Een hoog eiwitgehalte heeft het steeds, omdat de onder-

-ocr page 182-

154

werpelijke grassen zicli keninerkeii door Iniiine rijkdom aan stikstof. Kregen zij te weinig stikstof toegevoerd, dan zouden ze niet gedijen.

Van \’olgens dit systeem geteeid gras (iametaii) bezit ik twee analyses, welke hieronder volgen;

Eiwit

14.37 %

14.90

Vet

3.99 nbsp;nbsp;nbsp;„

3.07

Ruwvezel

25.18 nbsp;nbsp;nbsp;.,

27.06

Asch

17.36 nbsp;nbsp;nbsp;„

18.52

Koolhydraten

39.10 nbsp;nbsp;nbsp;„

36.45

Calcium

0.347 „

0.355

0/

10

Vergelijkt men deze cijfers met de analyses van het zoogenaamd leverantie gras of met Bengaalsch gras, dan valt het volgende op:

a. nbsp;nbsp;nbsp;de rijkdom aan eiwit,

b. nbsp;nbsp;nbsp;het geringer percentage ruwvezel (Bengaalsch gras heeftnbsp;zelfs 41.99 % ruwvezel),

c. nbsp;nbsp;nbsp;het gering kalkgehalte.

Het grootste voordeel zie ik in het gering percentage ruwvezel; daarin onderscheidt het zich kolossaal van Bengaalsch gras, dat beslist voor paardenvoer wat grof is.nbsp;Ruwvezel is in de praktijk ballast, waarvan eene zekerenbsp;hoeveelheid aanwezig moet zijn, maar waarvan overdaadnbsp;schaadt.

Het kalkgehalte is vooralsnog laag — veel te laag — maar, en hier kom ik aan een ander voordeel van de cultuur,nbsp;men kan dat gehalte kunstmatig verhoogen. Opgezette proeven wijzen er reeds op, dat in die richting wel resultatennbsp;zullen worden verkregen. Binnen zekere grenzen kan mennbsp;aan het gras eene samenstelling geven, welke men hetnbsp;meest gewenscht vindt. En al mag dat nu niet zoo heelnbsp;eenvoudig zijn, wanneer men in die richting werkt, zalnbsp;men dat doel bereiken.

Daar het gewenscht is — vooral bij paarden—aan de dieren een grasmengsel te geven, dient men niet uitsluitend

-ocr page 183-

155

lametah te planten maar ook wawaderan en malèla. Voor paarden aclit ik liet wensclielijk deze grassen te criltiveerennbsp;in de verhouding van 3: 1; 1. Voor koeien,die bijzondernbsp;veel houden van het wat groffere malèla zou ik de verhoudingnbsp;nemen 1 lametah, 1 wawaderan en 5 malèla.

Nu een overzicht der kosten, b v. voor iemand, die voor dit doel een stukje grond kan krijgen van 5 H. A.

Aaulegkosteu 5 X ƒ 150. = / 750.—

Exploitatiekosten :

1 nbsp;nbsp;nbsp;Maaier a ƒ 10.— per maand.....ƒ 10.—

4 man voor het transport van het gras a

ƒ 8.— per maand. nbsp;nbsp;nbsp;.........„ nbsp;nbsp;nbsp;32.—

2 nbsp;nbsp;nbsp;man voor de waterregeling a ƒ10.— per

maand..............„ nbsp;nbsp;nbsp;20.—

2 man voor het schoonhouden a ƒ 8.— per

maand..............„ nbsp;nbsp;nbsp;16.—

totaal per maand ƒ nbsp;nbsp;nbsp;78.—

of rond ƒ 80.— per maand = ƒ 960.— per jaar. ,

Rente van de waarde van het terrein ; 6®/o van ƒ 2500.— = ƒ 150.—, totaal ƒ 1110.— of rond ƒ 1200.—.

Daarvoor is te rekenen op eene hoeveelheid goed en zuiver gras van 5 X 100.000 K. G. = 500.000 K. G., zoodatnbsp;het gras per 100 K. G. komt te staan op ± ƒ 0.24.

Voor het transport heb ik in deze berekening aangenomen dat 4 man voldoende was. Zulks hangt natuurlijk geheelnbsp;af van de ligging van het terrein ten opzichte van de plaats,nbsp;waar het gras geconsumeerd moet worden. Is de afstandnbsp;wat ver, dan kan middels karrentransport weer veel wordennbsp;gedaan om deze post niet al te hoog te doen worden.

Belanghebbenden kunnen met deze cijfers wellicht nagaan in hoeverre dit systeem voor hen van praktische waarde is.nbsp;Opgemerkt wordt nog dat 1 H.A. aanplant voldoende isnbsp;voor 12 kleine paarden of voor 10 groote of voor 6 stuksnbsp;melkvee.

-ocr page 184-

156

Grjtgvöörziening.— Zoowel voor het legér ais vöóf de particuliere paarden- of veehouder is de zorg voornbsp;behoorlijk gras voor zijne paarden veelal een bron vannbsp;allerlei ellende en steeds eene zeer belangrijke uitgave.

Iedereen weet uit eigen ervaring daarvan genoeg, zoodat het hier niet noodig is eene schets te geven van dennbsp;typischen ,,toekang arit”, dien men eeuwig bezig ziet zijn grasnbsp;te wasschen in de vuilste nioederpoelen, die hij kan vinden.nbsp;Maar — ’t is altijd zoo geweest, ’t Is waar, liet gras is welnbsp;eens vuil en het is misschien gesneden op plaatsen, waarnbsp;zieke dieren hebben rond geloopen ; de toekang arit brengtnbsp;wel eens in het geheel geen gras enz. enz. Maar het gaatnbsp;toch eigenlijk zoo ook wel.

Zoo zal er geredeneerd worden, totdat over een onbekend, maar groot aantal jaren men niet zal kunnen begrijpen, hoenbsp;men vroeger toch met de voeding va.i zijne dieren heeftnbsp;gescharreld.

En bij het leger? Daar is het al niet veel beter, ofschoon erkend moet worden, dat het geregeld toezicht een vrij welnbsp;dragelijken toestand heeft geschapen, terwijl in sommigenbsp;garnizoenen het gras werkelijk vrij goed is. ’t Kost echternbsp;veel geld.

Op Batavia b.v. kost het gras per 100 K.G. niet minder dan f 1.05. Een paard gebruikt per jaar 30 X 365 K.G. =nbsp;10950 K.G. Dus een paard kost per jaar aan gras maarnbsp;eventjes f 115.— en een eskadron ± f 15000.—.

Er is dus met grasverbouw geld te verdienen en dat geeft mij hoop, dat de tijd nog eens zal komen, dat de paardennbsp;beter gras zullen krijgen.

Hooi.— Ook hooi heeft in Indië al eene geschiedenis. Er is wel geen hooi, maar eene geschiedenis is er wel. Denbsp;heer Tromp de Haas vertelt er van in deel XVII van dezenbsp;„Bladen”.

Laat mij in het kort even meedeelen, wat hij er van zegt.

In 1878 werd bepaald, dat er proeven zouden worden

Ji


-ocr page 185-

157

'genomen met Ein opeescli liooi, dat de firma BAHRE en kinder te Batavia beschikbaar stelde tegen den prijs van f 15.—denbsp;172 Amsterdamsclie ponden, wat ongeveer overeenkomt metnbsp;een prijs van f 17,— de 100 K.G. Daar was blijkbaai in diennbsp;tijd geld te verdienen! Australisch haverstroo kostte hetnbsp;gouvernement in dien tijd op Atjeh ook f 17.— pernbsp;100 K.G.

De majoor der cavalerie boelen bracht omtrent die proeven een ongunstig rapport nit en wei voornamelijk op grond van de veel te hooge prijzen. Deze hoofdofficier bood aannbsp;in eigen beheer hooi te maken, dat niet meer zou kostennbsp;dan f 6.— a f 7.— per 100 K.G. Het legerbestuur gingnbsp;op dat voorstel in en er werd te Meester-Cornelis hooinbsp;gemaakt.

Het oordeel over dit hooi luidde zeer verschillend; sommigen vonden het hooi beter dan dat uit Australië, anderen spraken juist een tegenovergesteld oordeel uit. Zooals gewoonlijk het geval is, zal de waarheid wel ongeveer in hetnbsp;midden hebben gelegen en mag men wel aannemen, dat hetnbsp;den majoor boelen destijds gelukte vrij goed hooi te maken.nbsp;Het legerbestuur ging echter blijkbaar niet verder op dezenbsp;zaak in. Er was weer eene proefneming geweest.

Voor overzeese!) transport wordt te Batavia hooi aangekocht van de firma jenne, welke firma nabij Batavia hooi maakt. Omtrent deze onderneming deelt de heer tromp DEnbsp;HAAS in zijn artikel het een en ander mede en o. a. eenenbsp;analyse, welke doet zien, dat het niet minder dan 36.17 ‘’/onbsp;ruw vezel bevat. Malsch is blijkbaar dat hooi niet.

Enkele malen heb ik het gezien en naar mijn oordeel was het goed ligstroo.

Tijdens de Timor-expeditie werden ook belangrijke hoeveelheden van dit hooi aangeschaft. De ritmeester denbsp;Wit was zoo vriendelijk mij omtient de ervaring met datnbsp;hooi het een en ander mede te deelen. De heer de Witnbsp;schreef mij o. m. „dat de dieren op Timor het van Batavia

-ocr page 186-

158

aailgebraclit hooi niet wilden eten, niettegenstaande op het eiland geen gias was te vinden en zij zich met alang-alangnbsp;den bnik moesten vnllen. Eerst dachten wij, als ze hongernbsp;krijgen zullen ze zich wel bedenken, maar hoewel de alang-alang bij het vorderen van den vreeselijk drogen Oost-moeson hoe langer hoe taaier en geler werd, het hooi atennbsp;ze niet. Het hooi van de K. P. M., afkomstig uit Australië,nbsp;aten de dieren uitmuntend”.

In de laatste jaren heb ik vóór de aankomst van het jaar-lijksch transport uit Australië te Tjipeujeum hooi laten maken. De kwaliteit was niet zoo zeer slecht als wel erg ongelijkmatig. Voor korten tijd was het bruikbaar, maar aanspraaknbsp;maken op den naam van goed hooi kon het niet.

Het hooibereidingsvraagstuk is in Indië dus nog verre van opgelost en toch wil het mij voorkomen, dat. deze zaaknbsp;belangrijker is dan men wel denkt. Met de redeneering:nbsp;„het ging tot nu toe zonder hooi ook” is men er nu eensnbsp;niet van af. Het leger inet, de Europeesche paarden- ennbsp;veehouders in de steden niet en de bevolking niet.

Het leger niet, omdat men bij een optreden van onze bereden wapens in den drogen tijd voor vreemde zaken zalnbsp;komen te staan, welke zich enkele jaren geleden bij denbsp;manoeuvres in het Krawangsche duidelijk demonstreerden.

De paarden- en veehouders in de steden niet, omdat het steeds moeilijker zal worden ook in den drogen tijd redelijk gras voor hunne dieren te krijgen en de bevolking niet,nbsp;omdat er nu reeds jaarlijks in den Oostmoeson in tal vannbsp;streken nijpend gebrek is aan veevoeder.

Voor het leger zal het eene noodzakelijkheid blijken om tot voeding met goed hooi over te gaan. De kwestie ofnbsp;het voor de paarden — ook in vredestijd — beter is of niet geraakt daardoor op den achtergrond. Iedereen mag daarovernbsp;voorloopig zijne eigen opinie hebben. Ik voor mij ben overtuigd, dat het voor de Australische paarden beter zal zijn.

Hooibereiding.— Als men zich voor dit onderwerp

-ocr page 187-

159

interesseert en men gaat zoeken om er eens wat meer van te weten, dan staat men verbaasd, dat over hooibereidingnbsp;nog zooveel te lezen valt.

Had men over zon en wind te commandeeren, dan zou liet maken van hooi de eenvoudigste zaak van de wereldnbsp;zijn. Nil zulks niet liet geval is, heeft men verschillendenbsp;methoden uitgedacht, welke alle daarop neerkomen, datnbsp;men de gevolgen van ongunstig weer tot een minimum wilnbsp;beperken. Zoo is men gekomen tot de bereiding vannbsp;bruinhooi, van brandhooi, tot het gebruik van Frieschenbsp;ruiters enz. Dat geldt voor Europa.

De moeilijkheden zullen in Indië veel grooter zijn, omdat men bij den snellen groei van het gras hier niet met maaien kan wachten tot het invallen van den drogen tijd.

Om echter goed hooi te maken heeft men eerst noodig goed gras, dat geschikt is voor hooibereiding. Dat grasnbsp;had men tot nu toe feitelijk niet, omdat van Bengaalschnbsp;gras nooit redelijk hooi is te maken. Door de teelt vannbsp;lametah en wawaderan heeft men dat nu wel. Van datnbsp;gras is uitstekend hooi te maken, zooals proeven op kleinenbsp;schaal mij lieten zien. Maar hoe ? Moeilijkheden bestaannbsp;om ze te overwinnen, dus zij worden overwonnen. Voornbsp;we tien jaren verder zijn, zal er in Indië in dit opzicht veelnbsp;veranderd wezen.

Te betreuren is het, dat zoo losjes over deze toch oeco-nomisch niet onbelangrijke zaak wordt heengeloopen. Wanneer men nagaat, hoe of in een niet ver verwijderde toekomst het koelie-vraagstiik ingewikkelder zal worden, dan zal mennbsp;moeten erkennen, dat de tijd misschien niet meer zoo heelnbsp;ver is, dat het noodig is langs andere wegen, dan men totnbsp;nu toe volgde, voedsel voor paarden en vee te verkrijgen.

Voor de legerpaarden zal zich de moeilijkheid het eerst en het duidelijkst demonstreeren, maar ook de bevolkingnbsp;heeft nu reeds dringend behoefte aan reserve-voedsel voornbsp;hare dieren in den drogen tijd.

-ocr page 188-

160

Het vindeti van eeiie voor Indië praktische methode van hooiwinning acht ik daarom een werkelijk niet gering leger- ennbsp;oeconomisch belang.

Ik geloof wel, dat die meeniiig hier en daar wel gedeeld wordt, maar wat niet ingezien wordt, is, dat het vinden vannbsp;die methode niet zoo eenvoudig zal blijken.

Straks komen we weer in de periode van proeven nemen. Daarop volgen rapporten: gunstige en ongunstige. Volgennbsp;andere proefnemingen en andere rapporten met misschiennbsp;nog weer als eindresultaat, dat er niets van komt. En dannbsp;heeft men zich af te vragen of wel alles is gedaan om denbsp;te nemen proeven zoo goed mogelijk voor te bereiden.

Padalarang, Maart 1914.

-ocr page 189-

Eenige cijfers uit de kliniek van de garnizoenszieken» stallen te Batavia over het jaar 1913,

DOOR

W. VAN DER BURG.

Het totaal aantal gevallen van ziekte bij de troepen- en officiersdienstrijpaarden in het garnizoen Batavia en Meester-Cornelis bedroeg in het jaar 1913 niet minder dan 920 (')nbsp;tegen 764 in het vorige jaar. Berekend naar de gemiddeldenbsp;sterkte dier paarden van 523 tegen 454 in 1912 was ditnbsp;175.9% tegen 168.5%, wat eene toeneming van het aantalnbsp;patiënten aanwijst van 7.4%.

Het zieke percentage bedroeg: nbsp;nbsp;nbsp;1913nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1912

voor nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3de eskadron cavalerienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;199.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;190.9

voor nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;afdeeling veldartillerienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;159.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;164.9

voor nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;trein- en mitrailleurpaarden 228,1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;163.9

voor nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;officiersdienstrijpaardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;113.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;139.—

Zooals wij zien, bepaalt de toeneming ten honderd zich in hoofdzaak tot de trein- en mitrailleurpaarden. Dit vindtnbsp;eene verklaring in het groot aantal paarden, dat met goedaar-dige-droes in behandeling kwam (99 tegen 4 in het vorigenbsp;jaar) en het meerdere aantal paarden, dat als pas aangekochtnbsp;in observatie kwam om te worden gemalleïneerd (56 tegen 24).

Van de 920 patiënten:

herstelden............ 830 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;90.20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%,

stierven.............9 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.98nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

werden afgeniaakt.........7 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.76nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

op reform gesteld.........41 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.46nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

bleven in behandeling.......33 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal . nbsp;nbsp;nbsp;. . 920 of 100nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%.

(0 Met een 4-tal na ontscheping alhier achtergebleven remonte-paarden is bij deze becijferingen geen rekening gehouden.

-ocr page 190-

162

De verliezen bedroegen ten opzichte van de totale sterkte van 523 paarden aan:

gestorven paarden nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.72 7onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;legennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I,57obinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1912,

afgemaakte nbsp;nbsp;nbsp;paarden 7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.34 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

op reform gestelde

paarden nbsp;nbsp;nbsp;41nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.84 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

totaal nbsp;nbsp;nbsp;57nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.9 %nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;legennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12;

voor het 3de eskadron cavalerie: nbsp;nbsp;nbsp;1913nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1912

aan gestorven paarden nbsp;nbsp;nbsp;2 of 1.55 °/o 2 of 1.6 “/ogt;

„ afgemaakte paarden nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

„ nbsp;nbsp;nbsp;opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;reform gestelde paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18.60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18.— „

totaal nbsp;nbsp;nbsp;26nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20.15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25 ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20.4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7o;

voor de afdeeling veldartillerie: nbsp;nbsp;nbsp;1913nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1912

aan gestorven paarden nbsp;nbsp;nbsp;1 of 0.60‘’/o 3 of 1.7 “/o,

„ nbsp;nbsp;nbsp;afgemaakte paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

„ nbsp;nbsp;nbsp;opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;reform gestelde paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.59nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

totaal nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.19 «/onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 of 5.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«/o.

voor de trein- en mitrailleur-

paarden: nbsp;nbsp;nbsp;1913nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1912

aan nbsp;nbsp;nbsp;gestorven paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“/onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2 of 3.28nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7ugt;

„ nbsp;nbsp;nbsp;afgemaakte paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 „ 1.64nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

„ nbsp;nbsp;nbsp;op reform gestelde paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.3 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 „ 4.92nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

totaal 16 of 13.3 »/o 6 of 9.84 o/o’.

voor de officiersdienstrij-

paarden nbsp;nbsp;nbsp;1913nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1912

aan gestorven nbsp;nbsp;nbsp;paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—

„ nbsp;nbsp;nbsp;afgemaakte paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.94 ®/o 2 of 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“/o.

„ nbsp;nbsp;nbsp;op reform gestelde paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.88 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

totaal nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.82 “/o 4 of 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“/o-

-ocr page 191-

163

Vergelijken wij de verliezen aan Australische paarden (de trein- en niitrailleurpaarden dus uitgesloten), dan krijgennbsp;wij naar de drie laatste jaren de volgende cijfers:

1913

1912

1911

gestorven

afgemaakt

3 }

4

1 i

5 nbsp;nbsp;nbsp;/

11

6 nbsp;nbsp;nbsp;i

12 )

op reform, gesteld

37

28

15

totaal

41 = 10.2 7o

39 = 9.9 7o

33 = 8.6 “/o

Hieruit blijkt, dat het verlies aan Australische paarden het laatste jaar niet meer van beteekenis is gestegen ennbsp;het niortaliteitscijfer bijzonder gunstig is geweest.

Op de bijzondere oorzaak, waardoor de verliezen bij het 3de eskadron cavalerie 1/5 van de sterkte bedragen, werdnbsp;reeds het vorige jaar gewezen. Dat van ongewone slijtagenbsp;der paarden bij dit eskadron geen sprake was, moge blijkennbsp;uit het feit, dat de 26 afgevoerde paarden een gemiddeldennbsp;leeftijd hadden van 13.4 jaar, terwijl de 12 bij de afdeelingnbsp;veldartillerie afgevoerde paarden gemiddeld slechts 10.3nbsp;jaar waren.

Staat I geeft even overzicht van de uitkomsten der behandeling naar de gemiddelde sterkte aan paarden over het jaar 1913. Daarin zijn ook de trein- en mitrailleurpaardennbsp;afzonderlijk vermeld.

Van de 257 (233) (') patiënten van het eskadron cavalerie werden 237 (215) aan den dienst onttrokken — de overigenbsp;werden op reform gesteld zonder behandeld te zijn — gedurende een totaal van 3772 (4691) dagen, dus gemiddeldnbsp;gedurende 15.9 (21.8) dagen.

Naar de gemiddelde sterkte van 129 paarden berekend, waren de paarden van dit eskadron dus gemiddeld 29.2nbsp;(38 4) dagen aan den dienst onttrokken. Het gemiddelde

(h De tusscheii haakjes geplaatste cijfers hebben betrekking op het vorige jaar.

ttÉ


-ocr page 192-

164


29.2 X 100


= 8°/o.


percentage aan zieke paarden was dus tegen 10.5 •’/o in 1912.

Voor de paarden van de afdeeling veldartillerie was de gemiddelde behandelingsdiiiir van de ziektegevallen eveneens 15.9 (18.2) dagen, terwijl het aantal dagen, dat denbsp;paarden gemiddeld ziek waren 25.2 (28.3) bedroeg en hetnbsp;gemiddelde percentage aan zieke paarden 6.9 tegen 7.7 “/onbsp;in het vorige jaar.

Staat II geeft een overzicht van het totaal aantal paarden, dat op den ziekenstal werd opgenomen en staat III van hetnbsp;gemiddeld aantal, dat aldaar in verpleging is geweest.

Nog zij vermeld, dat bij deze becijferingen geen rekening is gehouden met een 33-tal niet in de controle opgenomennbsp;officierspaarden, voor het meerendeel ook op den ziekenstalnbsp;behandeld. Van deze 33 herstelden er 30, werd één afgemaakt en bleven 2 in behandeling.


365


Staat.


'k


-ocr page 193-

F. Procentsgewijze Ijerelceiiiiig naar de sterlcte aan paarden.

T3 i_ •- lt;U

S «

O

Behandeld

Hersteld

in behandeling gebleven

Gestor

ven

Afgemaakt

Op reform gesteld

Totaal

verlies

Aan

tal

%

Aan

tal

0/

/o

Aan

tal

%

Aan

tal

»/o

Aan

tal

%

Aan

tal

0/

10

Aan

tal

0/

/o

3de eskadron cavalerie . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

129

257

199.2

225

174.4

6

4.6

2

1.55

24

18.60

26

20.15

Afdeeling veldartillerie . . .

167

267

159.3

244

146.1

11

6.6

1

0.60

11

6 59

12

7.19

1ste treincompagiiie ....

107

254

237.4

231

215.9

8

7.5

6

5.61

5

4.66

4

3.74

15

14.01

1ste niitrailleurcoinpagiiie . .

14

22

157.1

20

142.9

1

7.1

1

7.14

1

7.14

Officiersdienstrijpaarden nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

106

120

113.2

110

103.8

7

6.6

1

0.94

2

1.88

3

2.82

TOTAAL . . .

523

920

175.9

830

139.6

33

6.3

9

1.72

7

1.34

41

7.84

57

10.9


-ocr page 194-

II. TOTAAL aantal paarden gedurende het jaar 1913 op den ziekenstal verpleegd.

Cavalerie

Artillerie

Trein- en mitrailleur-paarden

Totaal

troepen

paarden

Officiers-

dienstrijpaar-

den

Totaal

1913

generaal

1912

Restant vorig jaar . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

7

11

2

20

5

25

24

Bijgekomen in: ... .

Januari.......

17

5

»

22

9

31

42

Februari.......

8

12

2

22

10

32

28

Maart........

13

7

6

26

11

37

28

April........

6

15

6

27

10

37

35

Mei........

9

7

4

20

11

31

38

Juni........

20

9

2

31

5

36

26

Juli........

19

6

1

26

14

40

43

Augustus ......

17

11

3

31

5

36

40

September......

10

20

4

34

2

36

37

October.......

11

17

2

30

13

43

38

November......

8

13

5

26

8

34

22

December......

10

14

2

26

6

32

32

Totaal

155

147

39

441

109

450

433

Op ziekenstal gebleven op 1 Januari 1914

5

8

2

15

5

20

-ocr page 195-

III. QHMIDDELD aantal paarden gedurende het jaar 1913 op den ziekenstal verpleegd.

MAANDEN

Cavalerie

Artillerie

Trein- en mitrailleur-paarden

Totaal

troepen

paarden

Officlers-

dienstrij-

paarden

Totaal generaal

1913

1912

Januari.......

7.1

6.4

2.—

15.5

5.1

20.6

23.6

Februari.......

5.—

5.6

1.9

12.5

6.4

18.9

27.4

Maart........

7.6

6.2

1.8

15.6

6.5

22.1

22.3

April........

7.2

7.3

3.2

17.7

7.2

24.9

26.5

Mei.........

7.5

7.3

2.5

17.3

6.7

23.9

25.—

Juni........

10.9

6.3

1.2

18.3

2.9

21.2

26 7

Juli. . nbsp;nbsp;nbsp;.......

10.5

3.8

0.8

15.1

4.7

19.8

24.4

Augustus......

12 8

5.—

1.2

19.—

5.—

24.—

29.1

September......

9.9

12.6

0.8

23.4

1.9

25.3

29.8

October.......

7.3

9.—

0.6

169

6.-

23.—

30.4

November......

5.4

9.5

1.8

16.7

3.5

20.2

21.7

December......

4.6

11.5

1.3

17.4

3.8

21.2

26.—

Dienstjaar 1913 ....

8.-

7.5

1.3

16.8

5.3

1

22.1

Dienstjaar 1912 ....

9.-

8.7

1.2

18.9

7.1

26.-

-ocr page 196-

JAVAANSCHB VOEDERGRASSEN Vil,

DOOR

C. A. BACKER.

Het derde Javaaiische grasseiigeslaclit draagt den naain, van Isachne. Dit woord is afgeleid van de beide Grieksclienbsp;woorden ’Voe, gelijk, ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kaf (je) en zinspeelt op het

feit, dat bij alle soorten van dit geslacht g, en gj ongeveer even lang zijn.

De kenmerken van het geslacht Isachne z\\n de volgende:

Isachne R. Br.

Aartjes steeds otigenaald, tweebloeinig, ellipsoïdisch, breed-en vaak scheef ovaal, bolvormig of eenigszins omgekeerd eivormig, tot pluimen vereenigd. Aartjes niet met hetnbsp;dragende steeltje geleed, doch de spil der afzonderlijke aartjesnbsp;in den regel boven de beide onderste gliimae geleed, zoodatnbsp;deze blijven staan, nadat de rest van het aaitje is afgevallen.nbsp;g[ en g2 nagenoeg even lang, gewelfd, zacht, loos, gg ennbsp;beide met een palea, gg nn eens gelijk aan g4, dan weernbsp;langer of platter of zoowel langer als platter. Bj') meestalnbsp;(f, zelden 9gt; meeldraden in den regel 3, zelden 4 - 6, B4 9nbsp;of 9- gr door een geleding met de spil van het aartje verbondennbsp;en vaak op een kort, dik steeltje geplaatst, half bolvormig,nbsp;lederachtig. Stijlen 2, vrij, met pluimvormige stempels. Vruchtnbsp;binnen de verharde g4 en P4 besloten blijvend.

Door sommige auteurs wordt dit geslacht tot de tweede hoofdgroep der grassen, die der Poaceae gebracht, omdatnbsp;de aartjes niet met het dragende steeltje zijn geleed en g4nbsp;door een geleiding met de spil van het aartje is verbonden.

1). Met 83, 84, zuiieii we hier en verder de bloemen aanduiden’ besloten respectievelijk tusschen gs eii ps, tnssclien g4 en p,. Bi ennbsp;ontbreken steeds.

-ocr page 197- -ocr page 198- -ocr page 199-

169

Hoewel het i^ras daardoor ongetwijfeld verwantschap met de Poaceae verraadt, is toch de verwantschap met de Prm/cer/e,nbsp;inzonderheid met liet geslacht Paniciim, zoo groot, dat hetnbsp;voorloopig raadzamer is, het geslacht in de onmiddellijkenbsp;nabijheid van Panicum te plaatsen.

Soorten talrijk, niet altijd gemakkelijk van elkander te onderscheiden. Zooals Hooker (Flora of British India Vil,nbsp;21) terecht opmerkt, gaat het niet aan soorten te grondvestennbsp;op kenmerken, ontleend aan de beharing der gliimae. Hoeveelnbsp;soorten van Isachne er op Java zijn, waag ik thans nog nietnbsp;te beslissen, ik schat het aantal op 6 a 10. In den loopnbsp;dezer bewerking zal het moeten blijken. Daarom zal ooknbsp;de determinatietabel tot de soorten niet aan het begin, dochnbsp;aan het einde van de bespreking van het geslacht wordennbsp;gegeven. Aangaande de bewerking van dit geslacht doornbsp;Dr. Koorders in zijn Exkursionsflora moet opgemerktnbsp;worden, dat deze volstrekt kritiekloos is en daarom geennbsp;waarde heeft, zooals in het vervolg van dit opstel overvloedignbsp;blijken zal.

1. Isachne australis R. Br. Prodromns Florae Novae Hollandiae, p. 52 (196). (Zie plaat XVI).

De soortnaam australis beteekent zuidelijk en werd waarschijnlijk aan de soort gegeven, om dat Brown haarnbsp;in Australië ontdekte.

Behalve onder den hier opgegeven naam, vindt men het gras nog onder eenige andere namen vermeld. Zeer vaaknbsp;wordt het verward met Isachne niiiidcea RoTH. Deze soort,nbsp;waarvan tot dusverre geen Javaansch materiaal aanwezignbsp;is, schijnt alleen in Engelsch Indië en Ceylon voor te komen,nbsp;in elk geval is ze nog nooit met zekerheid op Java gevonden.nbsp;Men kan haar gemakkelijk herkennen aan de kleine aartjes,nbsp;welke hoogstens l'/2 m.M. lang worden, terwijl ze bij/suc/ruenbsp;australis een lengte van 2'j^ a 3 m.M. bereiken. Roth, denbsp;auteur der soort, van beroep geneerheer, zegt uitdrukkelijk:nbsp;Spiculae magnitudine seniinis Brassicae, d.i. aartjes zoo groot

-ocr page 200-

170

als een mosterdzaad. Blijkbaar is hier het in de pharmaco-pee opgenomen zaad van Brassica nigra bedoeld; dit zaad nu heeft een lengte van 1 — l'/a ni.M.

Wel geeft Dr. Koordkrs in zijn Exkursionsflora I, 123 op, dat Isachne rniliacea door hem zou zijn ingezameld, dochnbsp;de beide door hem geciteerde nummers, 31392 /? en 36353nbsp;/?, hebben géén aartjes van 1 — 1'/2 m-M. lang, hoewel hijnbsp;dat terecht als kenmerk der soort opgeeft, doch van 2V2—nbsp;2^/4 m.M.

Het verder door hem geciteerde nummer 34567 /? van Palaboean, dat hij op pagina 123, regel 19 van onder ,,mitnbsp;Zweifel” tot Isachne rniliacea brengt en 13 regels verdernbsp;wederom ,,mit Zweifel” tot Isachne javana, is nóch de eene,nbsp;nóch de andere soort, het is zelfs in het geheel geen Isachne,nbsp;doch een Paniciini.

Aan Isachne australis Brown werd door Nees in zijn herbarium de naam van/sac/zneyVmö/ra gegeven ; in Miquel’snbsp;flora vindt men het vermeld onder dien naam, welke dus alsnbsp;synonym van I. australis moet worden opgevat. De plantnbsp;echter, welke door Hooker in de Flora of British India Vilnbsp;als Isachne javana wordt beschreven, is blijkbaar een ganschnbsp;andere soort. Dr. Koorders, die onder de Javaanschenbsp;soorten ook als afzonderlijke soort Isachne javana vermeldt,nbsp;heeft niet opgemerkt, dat de door Miquel en de door Hookernbsp;onder dien naam beschreven planten in geenen deele identieknbsp;geacht mogen worden.

Isachne australis is vroeger ook herhaaldelijk als een soort van Panicuni beschreven. Men vindt het gras onder denbsp;namen Panicuni antlpoduni Spreng; Panicuni atróvirens Trinnbsp;en Panicuni batdvicuni Steud. vermeld.

Volksnamen: Door deskundige inlanders in West-Java wordt dit gras gewooiilijk aangeduid met den naam vannbsp;Wawaderan m., s. of Waderan, m., s., waarvóór dannbsp;vaak nog het woord Djoekoet s., of roem poet, m.,nbsp;wordt geplaatst. Bij een onzer Herbariumexemplaren vind

-ocr page 201-

171

ik ook nog den naam Kasoeran opgegeven, waarmede ik zelf vaak een ander gras heb hooren bestempelen. Den-zelfden naam Kasoeran vind ik echter ook in de Neder-landsch-lndisclie literatiuir nog voor Isachne australis opgegeven, zoodat hij wel gebruikt schijnt te worden. In de Engelschenbsp;literatuur wordt liet gras soms met den naam van ,,Swamp-Millet” aangeduid. lu een voedergrassencollectie van hetnbsp;Departement van Landbouw draagt het gras nog den Maleischennbsp;naam Men i ran. De Clercq geeft nog den naam Beu-b e u n t e u r a n, s.

Botanische literatuur en Afbeeldingen.

Agricultural Gazette of New South Wales, III (1892), 233, plate XIV.

Bentham, Flora Australiuesis VII, 625.

Boerlage, in Ann. du Jard. Bot. de Buitenzorg. VIII, 50 (onder den onjuisten naam van Isachne miliacea Roth).

Buchanan, Grasses of New Zealand, tab. 12.

BÜSE in „Plantae Junghuhnianae”, p. 378 (als I. miliacea).

Cheeseman, New-Zealand Flora, 847.

Duthie, Foddergrasses of Northern India, p. 3.

Hooker, Flora of British India VII, 24.

KOORDERS, Exktirsionsflora 1.128 onder den naam van/sac/ine miiiacea.

Voorts op dezelfde pagina nog eens, nu onder den naam van javana. Beide daar gegeven beschrijvingen laten vrij wel alles tenbsp;wenschen over.

Manson Bailey, Comprehensive Catal. of Queensland Plants, p. 603.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Queensland Flora VI, 1816.

Miquel, Flora Indiae Batavae III, 459 (onder den onjuisten naam van isachne miliacea ROTH),—voorts op pag. 461 onder den jnistennbsp;naam,—voorts op pagina 462 wederom, nu onder den naam vannbsp;Isachne javana.

STEUDEL, Synopsis plantarum graminearum ï,Q6{a\s Panicumbatavicum)

*) SYMONDS, Indian grasses, pag. 33.

Trimen, Flora of Ceylon (continued bij J. D. Hooker) V, 128.

*) Turner, Illustration of Australian grasses, 31.

Veeartsenijkundige Bladen voor Nederlandsch Indië III, 251, plaat IX, (onder den onjuisten naam van Isachne miliacea Roth. 1)

-ocr page 202-

172

Beschrijving:

Overblijvend gras, aan den voet kruipend en wortel-slaand, aan den top opgericht, op open terrein gewoonlijk niet meer dan 0,20 a 0,50 M. hoog wordend, op beschaduwde plaatsen, in of langs kreupelhout of tusschen hoognbsp;opschietend ander gras echter dikwijls veel langer wordendnbsp;en zelfs een hoogte van 1,20 a 1,50 M. bereikend, maarnbsp;dan alleen met behulp van een of ander steunsel zichnbsp;opgericht houdend. Nu eens is de plant éénstengelig, dannbsp;weer ontspruiten er meerdere stengels uit den voornaamstennbsp;wortelbundel. Het grootste aantal door mij aan één plantnbsp;waargenomen stengels bedroeg 6. De halmen zijn rond,nbsp;hol, onbehaard, overlangs geribd, overigens glad. De bladeren zijn regelmatig over den stengel verdeeld en dusnbsp;niet — zooals zoo vaak bij Paspalum het geval is—aan dennbsp;stengelvoet opeengedrongen. De bladscheeden bereikennbsp;een lengte van 20 a 50 m.M. Nu eens reikt een lagerenbsp;bladscheede met haar top tot aan den voet der naastnbsp;hoogere, dan weer worden de opeenvolgende scheeden doornbsp;naakte halmgedeelten van elkander gescheiden. In haarnbsp;bovenhelft zijn de bladscheeden langs den gespleten voorrand duidelijk behaard. Het tongetje wordt vertegenwoordigd door een dwarse rij lange haren. De wijd afstaandenbsp;bladschijf is langwerpig-lancetvormig, met breeden voetnbsp;en gelijkmatig versmalden spitsen top. Zij bereikt eennbsp;lengte van 20 a 85 m.M. bij een breedte van 3 a 9 m.M.nbsp;De bladranden zijn eenigszins verdikt, nu eens duidelijknbsp;gewimperd, dan weer kaal; de bladeren vertoonen talrijkenbsp;duidelijke, dicht opeengedrongen langsnerven, welke aannbsp;weerszijden bezet zijn met talrijke schuin naar den bladtop

iiotanisch Latijn niet voldoende machtig was en zoo werd effusus, (uitgespreid) weergegeven met verspreid, enervius, (ongenerfd) met één-nervig (het staat er heusch !), superare, dat h\ex langer zijn dannbsp;kent, is met staan boven vertaald. .Och, als de schoenmakers bij hunnbsp;leest bleven 1

-ocr page 203-

173

gerichte, uiterst kleine stekeltjes. Dientengevolge voelen de bladeren bij het terugstrijken zeer ruw aan. Op de nervennbsp;vindt men bovendien niet zelden een gering aantal lange,nbsp;dunne, zachte haren, welke echter ook wel geheel ontbreken.

De bovenste bladscheede bevat slechts één enkelen bloei-halm, welke er vrij ver buiten steekt en op zijn top een 25 a 110 ni.M. lange pluim draagt. De zijtakken dier pluimnbsp;zijn aanvankelijk opgericht, later wijken ze meer uiteen,nbsp;zoodat jonge pluimen smaller en dus meer langwerpig zijnnbsp;dan oude. Op het meer of minder sterk uitgespreid zijn dernbsp;pluim hebben botanici, die de planten alleen van den hooizolder kennen (het zijn er helaas maar al te veel), variëteitennbsp;gemaakt, wat natuurlijk dwaasheid is. Maar wat doet mennbsp;al niet om zijn naam te vereeuwigen? Gloriae sacra fames!nbsp;De pluimtakken zijn bezet met vele uiterst kleine, schuinnbsp;opwaarts gerichte stekeltjes en voelen daardoor bij hetnbsp;terugstrijken zeer ruw aan. Bij alle door mij onderzochtenbsp;exemplaren waren ze volkomen kaal. De dunste takkennbsp;zijn altijd duidelijk slangvormig gebogen.

De afzonderlijke aartjes, voor zoover ze niet op den top der pluimtakken zijn ingeplant, worden door een koitnbsp;steeltje gedragen, welks lengte tusschen ‘/a en 1 m.M. schommelt. De aartjes echter, welke den top der pluimtakkennbsp;afsluiten, zijn schijnbaar aanmerkelijk langer gesteeld.nbsp;De afzonderlijke aartjes zijn scheef ellipsoïdisch, ze bereikennbsp;een lengte van 2‘/4 a 3 m.M. Daarbij valt optemerken, datnbsp;bij de door mij waargenomen exemplaren de aartjes vannbsp;specimina uit de hoógere streken 2';2—3 m.M., bij de exemplaren der laagvlakte 2'l^ a 2V2 m.M. lang waren.

gi is zwak gewelfd, 2—2'/4 m.M. lang, ovaal, stomp, nu eens volkomen kaal, dan weer ijl bezet met korte en vrijnbsp;dikke, spitse, aanliggende of schuinafstaande haren. Hetnbsp;is voorzien van 5 a 7 niet of nauwelijks uitspringende, vaaknbsp;zeer onduidelijke nerven. De exemplaren uit de iioogerenbsp;streken vertoonen de nervatuur duidelijker dan die uit de


-ocr page 204-

174

lagere, g, is lui eens over de gelieele lengte, dan weer alleen aan den top, soms ook in liet geheel niet, doorschijnendnbsp;gerand, gj is veel sterker gewelfd dan g,, daardoor krijgt hetnbsp;aartje den ongelijkzijdige!! vorm. gj is ongeveer even langnbsp;als gi, het is stomp, kaal, op dezelfde wijze behaard als g,,nbsp;5—7-nervig. Ook liier zijn de nerven bij exemplaren uit hetnbsp;gebergte duidelijker dan bij die uit de laagvlakte.

ga is gewelfd, 2'/4—S’/a m.M. lang, stomp, met uitzondering vaak der randen kaal, vrij hard, met de binnenwaarts omgeslagen kale of ijl behaarde randen pa omvattend.

Pa is ± 2 m.M. lang, vlak en dun, doch voorzien van verdikte randen, welke naar de zijde van ga binnenwaarts zijn omgebogen. Tusschen ga en pa vindt men 3 meeldraden,nbsp;welker lijnvormige helmknoppen een lengte van 2 m.M.nbsp;bereiken.

g4 is ingeplant op een kort, omgekeerd kegelvormig steeltje, welks lengte '/4 ^ 'I2 ni.M. bedraagt. Met inbegrip van ditnbsp;steeltje is het kafje ongeveer 2 m.M. lang. Het is half bolvormig, vrij hard, kaal, met uitzondering der binnenwaartsnbsp;omgebogen gewimperde randen.

p., is vlak. Tusschen g4 en P4 heb ik in geen der vele door mij onderzochte bloemen meeldraden kunnen vinden, bij allenbsp;was 84 vrouwelijk, 83 mannelijk. Het vruchtbeginsel is langwerpig rond, op zijn top draagt het 2 vrije stijlen, welkenbsp;elk door een grooten lila stempel worden gekroond.

De vrucht blijft besloten tusschen g4 en P4, welke na den bloei verharden. Zij is echter met deze kafjes geenszinsnbsp;vergroeid.

ga en pa vallen samen af, zoo ook g4 en P4 terwijl g, en ga het langst aan de spil van het aartje bevestigd blijvennbsp;en afzonderlijk afvallen.

Bloeitijd.

81oeiende exemplaren kunnen te allen tijde worden aangetroffen. Dikwijls kost het echter nog al moeite, ze te vinden, doordat het gras door grassnijders en vee zeer geliefd

-ocr page 205-

175

wordt en dus dikwijls wordt afgesneden of afgevreteii waardoor het geen gelegenheid krijgt om in bloei te schieten.

Verspreiding op fava.

In West- en Midden Java is dit gras op vele plaatsen ingezameld, tot dusverre nog niet ten Oosten van Madioen.nbsp;Ik zou evenwel niet durven beweren, dat het daar nergensnbsp;te vinden is. Het schijnt vooral tusschen o en 500 M. zeehoogtenbsp;voor te komen, exemplaren van hoogere standplaats zijnnbsp;schaarsch. De hoogste door in het Buitenzorgsch Herbariumnbsp;aanwezig bewijsmateriaal gestaafde groeiplaatsen liggen ±nbsp;1000 M. boven den zeespiegel.

Het gras groeit uitsluitend op drassig of althans zeer vochtig terrein; men moet het dus zoeken in rawah’s, aannbsp;waterloopen, op galangans, ook wel op verwaarloosde sa-wah’s. Waar het voorkomt, vindt men het in den regel minnbsp;of meer gezellig groeiend. Aan eiken inlandschen landmannbsp;in West-Java is het bekend. Of echter de bewering van Dr.nbsp;Dekker juist is (zie Voederstoffen, pag. 30), dat dit hetnbsp;belangrijkste voedergras is der lagere streken, waag ik nietnbsp;te beslissen, zoolang ik niet weet, op welke gronden datnbsp;oordeel berust. Wel is mij bekend, dat een jaar of aclitnbsp;geleden veel grasmengsels, die in Batavia gevent werdennbsp;onder der naam van wawaderan, uit tal van grassoortennbsp;bestonden, terwijl onze Isachne daarin of ver in de minderheid was of geheel ontbrak. Maar de pientere grassnijdersnbsp;wisten drommels goed, dat de naam wawaderan een goedenbsp;reclame was. En de meeste Europeanen kunnen het tochnbsp;niet zien. Wij zijn er immers om bedrogen te worden.

Buiten Java komt dit gras voor van Engelsch-lndië tot Australië en Zuid China. De echte Isachne miliacea schijntnbsp;nog niet buiten Engelsch-lndië en Ceylon gevonden te zijn.

Economische Literatuur.

De Clercq, Plantkundig Woordenboek, No. 1903 en 1904.

Dekker, Voederstoffen (onder den naam van 1. miliacea) 23, 24, 26 27, 28. Tabel 7a (onder den onjiiisten naam van fragrosto en voortsnbsp;twee maal als W a d e r a n).


-ocr page 206-

176

Duthie, Foddergrasses of Northern India, pag. 3.

Indische Cuituuralmanak, jaargang 1912, pag 338 No. 7 (onder detl onjnisten naam van Eragrostis rubens).

JUNGHUHN, Java, 2e drnk, Hollandsche uitgave, deel I, pag.321, als Wawateran (met de onjuiste achtervoeging Spartinia).

Maiden, Useful native plants Australia, 92.

*SyM0NDS, Indian grasses, 33.

Teysmannia VII, 267 (onder den naam van I. miliacea)-

XI, nbsp;nbsp;nbsp;490 (onder den n/v. Isachne miliacea).

XII, nbsp;nbsp;nbsp;302 (onder den onjuisten n/v. Eragrostis rubens).

Veeartsenijkundige Bladen van Nederlandsch Indie. I, 174 (als

I, miliacea). — III, 251 (als I. miliacea). — X, 131 (onder den naam van ƒ. miliacea). — XXV, 19 als 1 miliacea).

Verslag ’s Lands Plantentuin 1902, 36, No. 12 en 13.

Weidegang en stalverpleging van het vee (Nota samengesteld door de Inspectie van den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienst) pag.nbsp;10. (onder den naam van I. miliacea.)

Of de plant, welke door den heer C. N. Schoorel in de Veeartsenijkundige Bladen 111, 282 met deii naam vannbsp;W a w a d e r a n werd aangeduid, inderdaad onze Isachnenbsp;australis is, waag ik niet beslissen. De inlandsche naamnbsp;pleit er voor, de Latijnsche namen, welke hij er voor opgeeft, niet; maar deze zijn blijkbaar zonder oordeel desnbsp;ondersclieids van jaargang I der Veeartsenijkundige Bladen,nbsp;pag. 174, overgenomen, met de drukfout „befloriim” erbij.nbsp;Dit mag den schrijver echter niet euvel geduid worden.nbsp;Hij zegt ter aangehaalder plaatse:

„Onder de (Madoereesche) grassen, die verder tot de zeer goede moeten gerekend worden, behoort in de eerste plaatsnbsp;het kassoeran gras, aldus genoemd, wijl het blad op hetnbsp;aanvoelen zeer zacht is, als een kussen (kassoer). In het Ma-doereesch heet dit gras R e b a k e r o e w a, in het Soenda-neesch Wawader. a n.”

Nu zijn de bladeren van Isachne australis volstrekt niet zachter dan die van de meeste andere grassen. Bij hetnbsp;terugstrijken voelen ze zelfs zeer ruw aan. Mocht de doornbsp;den schrijver bedoelde Madoereesche plant inderdaad Isachne

-ocr page 207-

177

ÜustraliS zijn, dan wordt liet dubbel waarschijnlijk, dat de2e ook in Oost-Java te vinden is.

Samenstelling van het gras.

In de Veeartsenijkundigen Bladen van Nederlandscli Indië, III, 252 vindt men een analyse van Kasoeran gras doornbsp;ScHARLEE en Moens. Daar echter ter aangehaalder plaatsenbsp;wordt medegedeeld, dat dit Kasoeran gras niet alleennbsp;uit Isachne bestond, maar met vele andere plaoten was vei-mengd en de analyse dus niet tot eenig voor dns belangrijknbsp;resultaat kan leiden, acht ik het niet noodig, de gevondennbsp;cijfers optenemen.

Een andere analyse vindt men in Teysmannia, Xll, 302, No. 7 onder den onjuisten naam van Eragrostis rubens.nbsp;Asch. Totaal Ruw Zuiver Verteerbaar Ruw Stikstofvrij Ruwnbsp;stikstof, eiwit, eiwit, eiwit.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vet. extract.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vezel.

14.65 nbsp;nbsp;nbsp;2.36nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14.75 14.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12,30 ')nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.3 36.25nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30.3

In den Indischen Cultuuralmanak van 1912, pag. 338, No. 7 zijn deze cijfers met een correctie ’) overgenomen.

Dekker (tabel 7a) heeft dezelfde cijfers, lichtelijk gewijzigd, overgenomen. Hij geeft;

Asch. Ruw eiwit. Zuiver eiwit. Ruw vet. Ruw vezel. Stikstofvrij extract.

14.7 nbsp;nbsp;nbsp;14.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;36.1

In het Verslag van s’ Lands Plantentuin 1902, pag. 36 vindt men onder 12 en 13 2 analyses van Isachne, nl.

Eiwit.

Zuiver

eiwit-

stikstof.

Zuiver

eiwit.

Ruw

vet.

Ruwe

celstof.

Asch.

7,95

1,295

8,1

2,635

40,0

14,7

7,705

1,075

6,7

2,215

36,7

17,45

7i I i \/pr

Totaal stikstof.

12. nbsp;nbsp;nbsp;1,27

13. nbsp;nbsp;nbsp;1,235

In analyse 12 schijnt een vergissing geslopen te zijn. Men zal opmerken, dat het totaal °/o stikstof geringer isnbsp;dan het °/o zuiver eiwit-stikstof en, dat er meer zuivernbsp;eiwit is dan ruw eiwit.

1) In Teysmannia XII, 302 No. 7 staat voor verteerbaar eiwit het getal 1.23. Dit zal echter wel een drukfout zijn. In den Indischen Cultuuralmanak 1912, pag. 338, No. 7 staat 12.30.

-ocr page 208-

178

Deze nbsp;nbsp;nbsp;beidenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;analysesnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;erinnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aanwezigenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vergissing

zijn door nbsp;nbsp;nbsp;Dr. Dekkernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zijnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Voederstoffennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(tabelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7fl)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;over

genomen met een kleine wijziging. Men vindt daar:

Ruw vezel. 40,00nbsp;36,7

Ruw vet. 2,64nbsp;2,21

Asch. Ruw eiwit. Zuiver eiwit.

14,7 nbsp;nbsp;nbsp;7,95nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8,1

17,45 nbsp;nbsp;nbsp;7,71nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6,7

Voederwaarden.

Zonder uitzondering is men met dit gras hooglijk ingenomen. Inlanders en Europeanen roemen het om strijd, ieders getuigenis is onverdeeld gunstig. Volgens de Inspectie vannbsp;den Burgelijken veeartsenijkundigen dienst in Nederlandsch-Indië levert het een uitstekend produkt. De Clercq prijstnbsp;het als geschikt veevoeder. Vermast (Veeartsenijkuudigenbsp;Bladen X, 131) noemt het een goed paardenvoeder. Turnernbsp;(Queensland) zegt, dat niet alleen paarden en rundvee,nbsp;maar ook varkens buitengewoon veel van het gras houden;nbsp;hij zou het gaarne aangeplant zien in de kuststreken vannbsp;alle koloniën in Australië, hij raadt aan, de rivieroevers ennbsp;dijken ermee te beplanten om afspoeling tegen te gaan.nbsp;Symonds getuigt, dat paarden en rundvee zeer veel van ditnbsp;gras houden. Maiden noemt het een zacht, voedzaam gras,nbsp;zeer geschikt voor vochtige gronden, dat door alle vee metnbsp;graagte gegeten wordt. Mars noemt het een onzer bestenbsp;grassen, dat veelvuldig als paardeuvoer wordt gebruikt. Maarnbsp;hij wijst er op, dat in stilstaand water het ondereinde dernbsp;stengels gaat rotten en dat in moerassen gesneden gras vaaknbsp;met modder is verontreinigd, door welke beide oorzakennbsp;gevaar voor het vee kan ontstaan, zoodat het noodig is,nbsp;zulk gras voor het gebruik te wasschen. Ook Vermast ')nbsp;wijst er op, dat in rawah’s gesneden gras gevaarlijk kan zijn.

') Veeartsenijkuudige Bladen X, 135. Daar wordt wadheran tot de schadelijke grassen gerekend, térwijl het op pag. 131 onder den naamnbsp;van Kasoeran hoog geprezen wordt. De bedoeling is natuurlijk, datnbsp;ongewasschen, in de rawah gesneden Wad er an schadelijk kan zijn.nbsp;Het artikel van Vermast is zeer lezenswaard.


-ocr page 209-

179

Cheeseman prijst het als een uitmuntend voedergras. Nauta rangschikt het onder de zeer goede grassen, bij welk gunstignbsp;oordeel Dekker zich aansluit.

Eischen, die het gras aan bodem en klimaat stelt.

Het gras groeit zoowel in streken met sterk gepronon-ceerden Oostmoeson, zooals Batavia, als in streken, die het geheele jaar door rjjk zijn aan regen, zooals Buitenzorg. Omnbsp;goed te gedijen heeft het zeer veel vocht noodig, het groeitnbsp;alleen op zeer vochtige of drassige standplaatsen, dikwijlsnbsp;met andere moerasgrassen {Leersia, Leptochloa, Panicum-soorten) dooreen.

Opbrengst.

Gegevens over de oprengst heb ik nergens kunnen vinden. Waar het gras ruimte heeft om zich goed te ontwikkelen, is de opbrengst vrij aanzienlijk, maar staat toch altijd zeer ver beneden die van Australisch en Bengaalsch gras.

Zaaien en planten.

Het gemakkelijkst zou men een aanplant kunnen krijgen door stukken van het liggend gedeelte van den halm te poten.nbsp;Deze schieten zeer gemakkelijk wortel. Het verkrijgen vannbsp;groote hoeveelheden zaad gaat niet gemakkeiijk, omdat ditnbsp;gras zóó vaak afgesneden of afgeweid wordt, dat het geennbsp;gelegenheid heeft om in bloei te schieten of althans zijnnbsp;vruchten tot rijpheid te brengen.

(Teysmannia 1913).


-ocr page 210-

REFERATEN.

Immunization tests with glanders vaccine.

Door John R. Mohler en Adolph Eichhorn, werden immiinisatieproeven ingesteld met een vaccin, bestaandenbsp;uit een emulsie van gedroogde malleusbacillen in een concentratie van 2 mgr. bacillen op 1 cM^. vloeistof.

De proeven werden verricht bij caviae en paarden; zij vielen bij de eerstgenoemde dieren absoluut negatief uit,nbsp;daar geen enkel der geïmmuniseerde caviae ook maar eennbsp;geringen weerstand tegen de infectie had verkregen.

Voor de experimenten met paarden werden 13 dieren gebruikt, welke van te voren op grond van de malleïnatienbsp;en van het serumonderzoek gezond waren bevonden.

Bij 2 van hen, die aan een neusinfectie werden onderworpen, ontstond acute malleus; van de overige 11, die aan een spontane infectie werden blootgesteld, bleken 4 bij sectienbsp;of clinisch onderzoek wel en 3 niet aan malleus te lijden,nbsp;terwijl er bij het afsluiten van het artikel nog 4 onder observatie waren, waarbij de malleïnatie negatief verliep en welkenbsp;geen van alle clinische symptomen vertoonden.

Dit laatste was echter ook het geval met 1 der 4 con-tróle-paarden, zoodat volgens schrijvers de experimenten weining bewijskracht hebben en zij tot de conclusie komen,nbsp;dat het vooralsnog geen aanbeveling zal verdienen de genoemde immunisatiemethode in toepassing te brengen.

Bubberman.

{American Veterinary Review Vol. 44. No 1.)

-ocr page 211-

181

Eiiiige Biutbefuiide bei Osteomalacie (Osteoporose) der

Pferde.

Prof. E. JOEST en de paardenarts JaHNiCHEN hebben bij 6 paarden van een regiment cavalerie, dat in den laatstennbsp;tijd veelvuldige gevallen van osteoporose had opgeleverd,nbsp;bloedonderzoek verricht.

Behalve tellingen werden ook cytologische onderzoekingen gedaan en daarbij de kleuringen zoo verricht, dat eventueelnbsp;ook bloedparasieten konden worden aangetoond.

De techniek was in liet kort als volgt; Met een holle naald werd bloed afgetapt uit de halsader van klinischnbsp;zieke en van verdachte paarden en de telling uitgevoerdnbsp;door middel van het ZElSZ-THOMA’sche telapparaat. Denbsp;kleuring van strijkpraeparaten geschiedde op de bekendenbsp;wijze met triacid (Ehrlich), volgens Qiemsa, volgens May-Grünwald (met eosinezure methyleenblauw) en volgensnbsp;Pappenheim (met eosinezure methyleenblauw en Giemsa-oplossing).

Vergelijkende tellingen van bloed van gezonde paarden werden niet verricht, aangezien SCHÜXZE (') dienaangaandenbsp;voldoende gegevens heeft verzameld: per m. M.® 7 401 727nbsp;roode en 9629 witte bloedlichaampjes.

Hieronder volgt de korte klinische bevinding van de zes paaiden en de uitkomst der tellingen.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Bruine ruin, 157 c. M., 13 jaar.

Middelmatige voediugstoestand, beperkte, stootende gang, dikwijls, dan rechts, dan links optredende kreupelheid; sterke opzetting vannbsp;rechter boven- en onderkaak, beiderzijdsch schuifels, karperrug.

8 241 600 roode en 16 800 witte bloedlichaanipejs.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Zwart bruinemerrie, 159 c. M., 10 jaar.

Matige voediugstoestand, opgetrokken' buik. Dan voor, dan achter kreupel. Beperkte, stootende gang. Na geringe inspanning gaat hetnbsp;(1) Untersuchungen über die Zahl der roten und weiszen Blulkör-perchen gesunder Pferde. Zeitschr. f. Tieinied. Bd. 16, 1912. S. 275,

-ocr page 212-

182

liggen en kan dan slechts met moeite weer opstaan. Spat links. Zwellingen van de ribben en de bandknobbels aan de pijpen, karperrug.

8 nbsp;nbsp;nbsp;600 000 roode en 12 080 witte bloedlichaampjes.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Ruin, vos, 159 c.M, 9 jaar.

Matige voedingstoestand, opgetrokken buik. Wisselende kreupelheid. Opzettingen aan bovenkaak en ribben, karperrug. Beperkte gang. Na geringe inspanning veelvuldig liggen, moeilijk ópstaan en fibrillairenbsp;spiertrekkingen.

7 200 000 roode en 20160 witte bloedlichaampjes.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Bruine merrie, 163 c.M., 13 jaar.

Matige voedingstoestand, opgetrokken buik, karperrug, totaal gebroken gang.

9 nbsp;nbsp;nbsp;620 000 roode en 7 200 witte bloedlichaampjes.

Kort daarna afgemaakt. Lijkbevinding: osteoporose.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Ruin, vos, 163 c.M, 11 jaar.

Matige voedingstoestand. opgetrokken buik. Dikwijls kreupel (l.a. overhoef), karperrug. Opzettingen aan de ribben en de rechternbsp;bovenkaak.

5 851 428 roode en 8 200 witte bloedlichaampjes.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Merrie, vos 158 c.M., 7 jaar.

Matige voedingstoestand. opgetrokken buik, karperrug, gebroken gang.

5851428 roode en 11700 witte bloedlichaampjes.

Wegens breuk van de lendenwervels afgemaakt. Bevinding bij sectie; osteoporose in sterken graad.

Het microscopisch-cytologisch bloedonderzoek toonde bij alle 6 paarden eene meer of mindere vermeerdering vannbsp;de witte bloedlichaampjes aan, terwijl de overige leucocy-tenvormen en de lympliocyten niet noemenswaard in aantalnbsp;toegenomen waren. Bij enkele dieren scheen het aantalnbsp;eosinophile cellen iets vermeerderd.

In 1—2®/o (naar schatting) van de roode bloedlichaampjes werd een op coccen gelijkend ,,lichaampje” gevonden, datnbsp;steeds de kleuring aannam van de kernen der leucocytennbsp;en dus meest violetrood was. (') Dit lichaampje is basophilnbsp;en bestaat uit chromatirie. Het ligt excentrisch, meest ietsnbsp;verwijderd van den rand (zelden tegen den rand), in hetnbsp;roode bloedlichaampje.

(0 Is ook gevonden bij een klinisch gezond officierspaard, dat langen tijd in den betrokken stal had gestaan.

-ocr page 213-

183

Het varieert weinig in grootte, is meest rond, zelden ovoïd. Deelingsvormen zijn niet waargenomen. Naar het schijntnbsp;treedt het steeds solitair op. De kleuring is bij de kleinerenbsp;steeds gelijkmatig, bij de grootere is dikwijls een zwakke aanduiding van een helder centrum te zien. In den regel is in dennbsp;omtrek het protoplasma minder goed gekleurd, zoodat hetnbsp;lichaampje door een zwakke lichtere hof omgeven schijnt.

Het is zonder immersiesysteem te zien, maar voor nadere bestudeering is oiie-immersie noodig.

Wat zijn de boven beschreven lichaampjes? Knnstprodukten van de kleuring zijn het niet, want ze werdennbsp;bij alle 6 paarden gevonden en bij verschillende kleuringen,nbsp;en steeds op dezelfde plaats, wat de ligging in de roodenbsp;bloedlichaampjes betreft. Ook basophile puncteeringen vannbsp;de erythrocyten of erythroblasfen- (normoblasten) kernennbsp;kunnen het beslist niet zijn, want de eerste treden nietnbsp;in den vorm van solitaire lichaampjes op, terwijl denbsp;kernen van de erythroblasten grooterzijn, dan de lichaampjes,nbsp;waarvan hier sprake is.

De beschreven lichaampjes komen morphologisch en wat betreft de wijze van optreden in de roode bloedlichaampjes,nbsp;evenals het gedrag tegenover kleurstoffen, geheel overeennbsp;met de door Theiler als oorzaak van de ,,Gallenseuche”nbsp;van de runderen gevonden Anaplasma marginale {vdi\-.CQ\\Ua\amp;),nbsp;zoodat men ze als anaplasmen, ten minste als op ana piasmen gelijkende lichaampjes kan aanduiden.

De bloedveranderingen, die men bij runderanaplasmose vindt: vernietiging van de roode bloedlichaampjes, een soortnbsp;pernicieuse anaemie, bestaan echter niet. De roode bloedlichaampjes vertoonden in deze 6 gevallen van osteoporosenbsp;geen wezenlijke veranderingen. Dit pleit tegen het bestaannbsp;van anaplasmose in den zin als bij die ziekte der runderen.nbsp;Het feit blijft echter bestaan, dat in 6 gevallen van osteoporose op anaplasmen gelijkende lichaampjes in de erythrocyten zijn gevonden.

-ocr page 214-

184

Op liet eerste gezicht was het verleidelijk de gevonden lichaampjes vóór parasieten te houden en in oorzakelijknbsp;verband te brengen met het optreden van osteoporose. Dannbsp;moesten echter, eerstens deze lichaampjes steeds bij osteoporose worden gevonden, ten tweede deze niet bij gezondenbsp;en aan andere ziekten lijdende dieren aanwezig zijn, ennbsp;ten derde de ziekte met anaplasmenhoudend bloed of anderenbsp;orgaandeelen kunnen worden overgebracht op andere paarden en de anaplasmen bij de kunstmatig ziek gemaaktenbsp;dieren teruggevonden worden. (1)

Aan de eerste voorwaarde wordt in een zekeren graad (hoewel niet ten volle) voldaan, want alle 6 paarden vertoonden de lichaampjes. Entingsproeven (de derde voorwaarde) konden niet worden verricht.

De tweede voorwaarde is getoetst. Het resultaat was, dat bij meerdere dieren met geheel normaal bloed in enkele erythrocyten de lichaampjes zijn gevonden.

Met dit voor oogen kan van een aetiologisch verband tusschen de gevonden lichaampjes ennbsp;de osteoporose bij paarden geen sprake zijn.

Onder deze omstandigheden kan voorloopig slechts gedacht worden aan een anaplasma-vorm, die, zonder in het algemeen een pathologische beteekenis te hebben, zeernbsp;verbreid voorkomt en bij andere ziekten, als b. v. osteoporose, in grooter aantal in het bloed optreedt. Men denkenbsp;hierbij aan eene mogelijkheid, welke in het veelvuldig,nbsp;op zich zelf onschadelijk optreden van trypanosomen vannbsp;het type der trypanosoma theileri in Europa en anderenbsp;werelddeelen een voorbeeld heeft.

Thans moest opnieuw worden onderzocht, of deze lichaampjes geen kernbestanddeelen waren van de erythrocyten.

(1) Deze derde voorwaarde schijnt mij niet geheel juist. Er zon toch een tussclieiidrager van de parasiet in het spel kunnen zijn,nbsp;waarin deze een phase heeft te doorioopen, alvorens weer een paardnbsp;te kunnen in fecteeren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Ref.)


-ocr page 215-

185

Door de iii die richting gedane onderzoekingen is gebleken, dat de op a n a p I a s m e n g e 1 ij k e n d e 1 i c li a a m-p j e s, zoowel b ij a a n o s t e o p o r o s e 1 ij d e n d enbsp;a 1 s g e z o n d e paarden geen p a r a s i e t e n, m a a rnbsp;kern resten (rückgebildete Normoblasten-kerne) z ij n, die in dezen vorm o n d e r den n a a mnbsp;van H o w E L L'J o L L Y ’s c h e 1 i li a a m p j e s b e k e n dnbsp;z ij n.

Het optreden van eene vermeerdering van de met deze lichaampjes bezette erythrocyten is, evenals de vermeldenbsp;neutrophile lencocytose van het bloed, terug te voeren totnbsp;eene prikkeling van het beenmerg bij aan osteoporose lijdende paarden. Een dergelijke prikkeling heeft eenenbsp;vermeerderde afgifte van kernhoudende erythrocyten aan hetnbsp;circuleerende bloed ten gevolge, uit welke kernen dannbsp;door inschrompeling (pycnose en caryolyse) de Howell-JOLLY’sche lichaampjes ontstaan.

Conclusie. In liet bloed van gezonde paarden komen enkele roode bloedlichaampjes voor met op anaplasmennbsp;gelijkende kernresten (Howell-Jolly’scIic lichaampjes).nbsp;Bij osteoporose bij het paard isMiet aantal van dergelijkenbsp;roode bloedlichaampjes vermeerderd; bovendien bestaatnbsp;een neutrophile lencocytose. Beide verschijnselen zijn een gevolg van een prikkeling van het beenmerg bij deze ziekte.

{Berl. tier. Wochenschr. 1913, No 9.) nbsp;nbsp;nbsp;v. d. B.

De Stoeterij te .4hmednagar (Eiig.=liidië), door Majoor Hunt.

In de Cavalry Journal van April 1913 trof ik onder bovenstaand opschrift een artikel aan, dat naar mijne meening van genoegzaam belang is ook hier gelezen te worden, daarnbsp;de toestanden in Engelsch-lndië en op Java niet alleen vrij


-ocr page 216-

186

veel met elkaar overeenkomen, maar ook zeer veel overeenstemming wordt gevonden in de wegen, waarlangs men in beide kolonies den paardenstapel zoekt te verbeteren en innbsp;de wijze, waarop de bereden troepen worden geremonteerd.

Bedoeld artikel wordt hier ietwat verkort weergegeven, terwijl ik daarna aan de hand van zijn inhoud eenige opmerkingen zal plaatsen, welke betrekking hebben op denbsp;toestanden in Indië, dan wel op de stoeterij te Padalarang.

„De stoeterij werd opgericht in 1904, nadat de Koninklijke commissie ') van 1900 in haar verslag de wenschelijkheidnbsp;had aangetoond om van gouvernementswege geheel of gedeeltelijk te voozien in de behoefte aan dekhengsten en denbsp;noodzakelijkheid om den inlandschen paardenstapel uitzijnnbsp;verval op te heffen. Tevens zat bij dat advies voor denbsp;noodzakelijkheid om te bezuinigen op de aankoopkostennbsp;der jaarlijks aangekocht wordende dekhengsten en welnbsp;inzonderheid op de Arabische, welke sedert de laatste jarennbsp;in geringer aantal en van slechter kwaliteit werden aangebracht, terwijl meer geld werd besteed dan vroeger voornbsp;veel betere exemplaren.

De sterkte van de stoeterij werd bepaald op 85 merries en welnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 Thoroughbreds,

30 Arabische,

15 Kathiawaris,

15 Marwaris en 15 Deccanis.

Voor iedere categorie werd een dekhengst van hetzelfde ras of slag genomen.

Nadat op dezen weg zes jaar was doorgegaan werd besloten af te zien van het denkbeeld om op de stoeterij thoroughbreds te fokken en wel om de volgende redenen.

h Deze coiiiniissie hield eeiie enquête naar de maatregelen reeds genomen tot verbetering van den paardenstapel en naar de remon-teering. Zij gaf een blauwboek uit, dat ook voor ons zeer veelnbsp;belangrijks bevat.


-ocr page 217-

187

Men liad in het type te weinig iinifonniteit, nioeilijklieden werden ondervonden bij het drachtig krijgen van de merries,nbsp;terwijl de veulens teer waren. Te eerder liet men deze richtingnbsp;los, omdat de behoefte aan thoroiighbred-hengsten zeer gering is. Men had de ondervinding opgedaan, dat men de enkelenbsp;exemplaren, welke men noodig heeft, beter en goedkoopernbsp;uit Australië kon importeeren dan ze zelf te fokken.

De opgedane ondervinding met de Arabieren was echter zeer gunstig, zoodat men het aantal Arabische merries gelijktijdig met 10 uitbreidde, waardoor de sterkte van de stoeterijnbsp;niet werd veranderd.

Een jaar later werd besloten af te zien van het fokken met het Deccani-slag, dat eene kruising was van Arabierennbsp;en thoroughbreds. Men deed dit, niet omdat de resultatennbsp;bepaald onbevredigend waren, maar omdat het Deccani-slagnbsp;nog geen tijd had gehad een bepaald type te worden.

Weer werd in verband hiermede het aantal Arabische merries met 15 vermeerderd.

Deze maatregel viel toe te juichen, want daar men in dat ras het gewenschte type had, was het onnoodig tijdnbsp;en geld te verspillen met het zoeken naar en het vormennbsp;van een ander type.

In. verband met de hier genoemde veranderingen in den opzet bestaat de merriestapel van de stoeterij thans uit

55 Arabieren,

15 Kathiawaris en 15 Marwaris.

Deze rassen worden in zich zelf gefokt, zoodat kruising niet wordt toegepast.

Niettegenstaande de stoeterij thans nog slechts acht jaar bestaat, kan worden geconstateerd, dat zij op een goedennbsp;grondslag rust en tegenwoordig bijna uitsluitend goednbsp;materiaal produceert, wat in hoofdzaak moet worden toegeschreven aan eene strenge selectie, welke op de merriesnbsp;wordt toegepast.

-ocr page 218-

188

Over énkele jaren bézit de stoeterij uitshiitënd zéér goede, pp de stoeterij geboren, merries. Is dat eenmaal bereikt, dan zal zijnbsp;.jaarlijks een groot percentage dekhengsten kunnen leveren.

Uit thans reeds verschenen rapporten blijkt, dat de gefokte hengsten beter zijn dan de Arabische, welke te Bombay worden gekocht.

De Kathiawari en Mai wari paarden behooren tot een oud slag en hebben een duidelijk te onderkennen type. De eerstenbsp;is klein en meet ongeveer van 1.45—1.50 M., Iieeft zeernbsp;veel kwaliteit, een korten rug en is mooi in hoofd en hals.

De Marwari is grooter en zwaarder, heeft wel een even goed fond als de Kathiawari, maar maakt niet dien prettigennbsp;indruk. Bij beide slagen komen alle robes voor.

Het percentage bevruchtigingen was de laatste jaren als volgt:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1909/10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;83.87/%,

1910/11 nbsp;nbsp;nbsp;75.—%o,

1911/12 nbsp;nbsp;nbsp;83.1 l“/o,

Deze cijfers zijn zeer bevredigend.

Ook het sterftecijfer is gunstig.

In nbsp;nbsp;nbsp;1909/10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stiervennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;veulens,

„ nbsp;nbsp;nbsp;1910/11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en

„ nbsp;nbsp;nbsp;1911/12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat op

eene sterkte van 190 tot 220 jonge dieren.

Dit mooie resultaat moet eensdeels worden toegeschreveii aan het uitstekend klimaat van Ahmednagar, doch anderdeels aan het feit, dat de veulens niet worden opgepapt ofnbsp;overvoerd, terwijl zij eene levenswijze genieten, welke zooveel mogelijk met de natuurlijke overeenkomt.

De geboorte van de veulens valt over alle maanden van het jaar. Van een bepaald dekseizoen, zooals in Engeland,nbsp;is geene sprake. Toch wordt het grootst aantal veulens innbsp;te voorjaar geboren.

Het terrein, waarover de stoeterij beschikt, heeft eene uitgestrektheid van 800 acres en is verdeeld in verschillendenbsp;kavels, welke in grootte afwisselen van 5 tot 30 acres.

-ocr page 219-

De merries worden in kleine koppels bij elkaar geliouden-in kleine weiden. Zij werpen in afzonderlijke boxen, welke open en luchtig zijn en uitkomen in eene kleine omheinde ruimte.

Hulp bij het werpen is zelden of nooit noodig. De navelstreng wordt niet afgesneden, maar wel kort na denbsp;geboorte van het veulen behandeld. Dadelijk daarna wordtnbsp;aan moeder en veulen de gelegenheid gegeven zich buitennbsp;te bewegen. De merrie blijft in deze box, totdat ze weernbsp;gedekt is (in den regel op den tienden dag). Daarnanbsp;worden ze in de grootere weiden overgebracht.

Het speenen geschiedt met de zesde maand.

De jonge veulens worden jaargangs- en geslachtsgewijze in koppels van 20 tot 30 stuks bij elkaar gehouden. Daarnbsp;het laten weiden in deze streken niet mogelijk is, krijgennbsp;alle dieren stalvoeding. Driemaal per dag worden ze aan-gebondeu om gevoerd te worden.

Deze methode heeft vele voordeelen. Men bereikt er door, dat alle dieren handelbaar worden, dat ze alle hetnbsp;noodige voedsel krijgen en er wordt veel gevecht met denbsp;daaraan verbonden accidenten door voorkomen. Het zounbsp;voor Engelsche fokkers zeker interessant zijn om eens eenenbsp;weide te zien met een dertigtal jonge hengsten van 2 a 3 jaarnbsp;en hen te zien stoeien, terwijl alle zoo mak zijn als schapen.

Op den leeftijd van 3'/2 a 4 jaar worden de jonge dieren gestald. De merries bestemd voor de stoeterij worden gewendnbsp;aan zadel, tuig of ploegt terwijl de jonge hengsten ondernbsp;den man worden aangereden. De onvoldoend goede wordennbsp;gecastreerd eu daarna overgegeven aan het Remonte-depót.nbsp;Die, welke te klein zijn voor legerpaard, worden publieknbsp;verkocht. Het laatste jaar brachten deze paarden gemiddeldnbsp;nog 27.— per stuk op en dat voor dieren, welke men innbsp;Europa zou rekenen tot de kleine ponies.

Op 4-jarigen leeftijd gaan de jonge dieren uit de stoeterij. De jonge dekhengsten gaan naar de fokdistricteu

-ocr page 220-

lU .


19Ó

in de Pmijaab of elders. Daar krijgen ze eerst een zeef beperkt aantal merries ter dekking. Eerst op 6-jarigennbsp;leeftijd worden ze als geheel op kracht beschouwd.

Op dit oogenblik is de sterkte van stoeterij als volgt:

Merries

hengsten

hengstvenlens

van 3 jaar van 2 jaarnbsp;van 1 jaarnbsp;speenveulens

nog bij de moeder 12

van nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17

van nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22

merrieveulens { van nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30

speenveulens 14 bij denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;moedernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7

Totaal 304 stuks.

Aan de stoeterij zijn verbonden één chef (majoor Hunt) één paardenarts en twee Europeesche ondergeschikten. Hetnbsp;verdere personeel bestaat uit Inlanders.

Het Europeesch personeel is tevens werkzaam bij het Remonte-depót, dat gemiddeld ongeveer 500 Australische ennbsp;100 Arabische paarden sterk is”.

Tot zoover het artikel van den majoor Hunt.

Zooals ik reeds opmerkte is er in het vorenstaande zeer veel overeenkomst met hetgeen wij in Indië gedaannbsp;hebben en willen doen.

Het doel, waarmede de stoeterij te Ahmednagar werd opge-rictit is volkomen gelijk aan dat, wat beoogd wordt met de stoeterij te Padalarang.

In Eng.-lndië heeft men echter te doen met een veel hooger staand landspaard, dan waarover wij kunnen beschikken.

!i

-ocr page 221-

Daar kan men in hoofdzaak den Arabier gebruiken, terwijl het paard van de bevolking hier daarvoor nog lang nietnbsp;rijp is. Hier is het de Sandelhout, die eerst het landspaardnbsp;op hooger peil moet brengen.

Niet zonder belang voor ons is het uit het artikel van majoor Hunt te constateeren, dat het fokken met de Arabieren goede resultaten heeft afgeworpen en dat men denbsp;verbetering van het landspaard zoekt te verkrijgen doornbsp;Arabisch bloed.

Dat wij in Indië eindelijk ook in die richting gaan, acht ik een hoogst verblijdend verschijnsel. Wij moeten echternbsp;nog langs een trap daar komen, waar zij kunnen beginnen. Vandaar, dat de stoeterij hier nu fokt een Sandelhout-Arabier.

Het Arabisch bloed heeft daar gezegevierd — het zal het ook hier doen.

Het percentage bevruchtingen is te Padalarang nog hooger dan in de beschreven Engelsch-Indische stoeterij,nbsp;terwijl wij op nog geringer verliezen mogen wijzen. Innbsp;1909, 1910 en 1911 waren de verliescijfers resp. O, 9 en 4nbsp;op eene sterkte van gemiddeld ± 150 veulens. Ook hier,nbsp;evenals daar, bestaat geen dekseizoen en worden de veulensnbsp;in alle maanden van het jaar geboren. Ahmednagar beschikt over meer terrein dan Padalarang. Wij hebben slechtsnbsp;± 80 H. A. tegen Ahmednagar ± 320. Binnen enkele maanden echter zal Padalarang over eene onderafdeeling kunnennbsp;beschikken ter grootte van ± 150 H. A., zoodat wij dannbsp;relatief even veel terrein hebben als zij.

Ook hier is zelden of nooit hulp noodig geweest bij het werpen. (Éénmaal op ruim 400 geboorten). Aan navelbe-handeling wordt hier de uiterste zorg besteed. (Afwasschingnbsp;met eene sublimaatoplossing, daarna behandeling met perubalsem, waarop een plukje watten.)

Het dekken van de merrie geschiedt hier iets eerder dan daar. Reeds met den vijfden dag wordt de merrie geprobeerd.


-ocr page 222-

192

De opvoeding van de veulens geschiedt daar als hier, alleen met dat verschil, dat de dieren hier in de grootstenbsp;weiden heel wat grazen, zoodat ze nagenoeg geen groenvoernbsp;bij behoeven te hebben.

Te Padalarang worden de dieren met hun 3de jaar opgestald, dus een half jaar vroeger dan in Engelsch-Indië. Vroeger geschiedde het hier nog eerder, doch ik geloof,nbsp;dat het beter is het op den leeftijd van 3V2 jaar te doennbsp;dan eerder. Het is beslist verkeerd de jonge hengsten tenbsp;vroeg aan de stations af te geven.

Merkwaardig is het, dat ook in Engelsch-Indië het personeel van de stoeterij dienst doet bij het Remonte-depöt, juist als hier.

Een principieel verschil is te constateeren in het feit, dat op de stoeterij in Engelsch-Indië niet wordt gekruist ennbsp;hier wel. Hun landspaard staat veel hooger dan het onze;nbsp;men heeft daar nog meerdere slagen (de Kathiawaris ennbsp;de Marwaris), welke zuiver gefokt kunnen worden en welkenbsp;men beschreven vindt als deugdzame dieren van eene taillenbsp;van 1.45 — 1.50 M. Over zulk materiaal beschikt Indië niet.nbsp;Hier moet het paardje van de bevolking eerst door kruisingnbsp;met Sandelhouts wat vooruit worden gebracht. In enkelenbsp;streken, waar wat betere paarden voorkomen (Soemedang,nbsp;Tandjong-Sari, Garoet) kan geleidelijk gekruist wordennbsp;met paarden van meer taille. Naast een enkelen volbloednbsp;zullen daar de Sandelhout-Arabische hengsten op hunnenbsp;plaats zijn.

Groeneveld.

Padalarang, Januari 1914.

-ocr page 223-

BÖEkAANfcONDlGlNÖ.

Dr. H. Jakob. Diagnose und Therapie der Innereii Krankheiten des Hundes. Verlag von Ferdinandnbsp;Hnke in Stuttgart 1913.

Dit boek verscheen eenige maanden geleden en mag zeker wei als het eerste degelijk wetenschappelijk werk in denbsp;veterinaire literatuur worden beschouwd, dat speciaal isnbsp;gewijd aan de interne diagnostiek en therapie van honden.nbsp;De druk en de uitvoering in het algemeen zijn heel mooi,nbsp;zooals we dat van den uitgever Enke gewoon zijn. Watnbsp;den inhoud betreft, vallen in de eerste plaats op de talrijkenbsp;en fraaie afbeeldingen, die alle ontleend zijn aan goednbsp;geslaagde fotografische opnamen. De stof is verdeeld innbsp;een algemeen en een bijzonder gedeelte. In het algemeennbsp;gedeelte wordt eerstens aangegeven een plan voor het systematisch klinisch onderzoek, dat bij een goede uitvoeringnbsp;zeker tot een exacte diagnose moet leiden. Verder wordennbsp;in het eerste gedeelte besproken eenige algemeene methodennbsp;van onderzoek als het opnemen van de anamnese, hetnbsp;vaststellen van het aantal ademhalingen, van den typusnbsp;en de intensiteit der respiratie, het opnemen van de pols-frequentie, het beoordeelen van de polsqualiteit enz.

In het bijzonder gedeelte behandelt de schrijver de verschillende orgaanziekten, telkens voorafgegaan door denbsp;betreffende onderzoekmethoden in het bijzonder. Dit gedeeltenbsp;v.ooral doet Dr. Jakob als een ervaren internist kennen.nbsp;Het hoofdstuk over oogziekten getuigt van een bijzonderenbsp;studie en ondervinding op dit gebied. Chirurgische aandoeningen, welke de practicus, die zich speciaal op het

-ocr page 224-

’ ' nbsp;nbsp;nbsp;. 'V-'- •

194

gebied der interne ziekten beweegt, toch niet van zich af kan schuiven, worden in het kort ook even besproken.nbsp;De behandeling der infectieziekten is eveneens zeer beknoptnbsp;en door den schrijver blijkbaar slechts volledigheidshalvenbsp;niet geheet over het hoofd gezien.

Summa summarum kan ik het werk van Dr. Jacob niet anders dan warm aanbevelen. Weliswaar zijn wij veeartsennbsp;in Indië er speciaal voor om te strijden tegen besmettelijkenbsp;ziekten en is een particuliere hondenpractijk in Indië nergens zoo lucratief, dat dit alleen voor ons een prikkel zounbsp;kunnen zijn om aan het klinisch onderzoek ett de internenbsp;pathologie van honden onze aandacht te blijven schenken,nbsp;toch zijn er m.i. wel redenen om een werk als het bovenbedoelde onze aandacht niet te laten ontsnappen.

Immers van het klinisch gedeelte van ons vak kunnen wij juist bij honden zooveel satisfactie hebben, omdat dezenbsp;dieren met een beetje goeden wil even nauwkeurig en wetenschappelijk te onderzoeken zijn als de mensch, de diagnosenbsp;van inwendige ziekten door ons bij honden met evenveelnbsp;juistheid kan worden vastgesteld, als door den medicusnbsp;bij zijn patiënten wordt gedaan.

Dan ook nog het volgende. De plantaardige geneesmiddelen van de Pharmacopoea worden voor het grootste gedeeltenbsp;geleverd door de flora van de gematigde luchtstreek. Bijnbsp;nader onderzoek moet het echter wel blijken, dat de tropische plantenwereld minstens evenveel, misschien meer ennbsp;betere geneesmiddelen kan leveren dan die van de gematigdenbsp;zone. Voor het bestudeeren nu van de tropisclie flora kannbsp;ons het wetenschappelijk klinisch onderzoek van honden zoonbsp;goed te pas komen. Daar voor het pharmacologisch ennbsp;toxicologisch onderzoek van de Indische planten de experimenten niet altijd bij den mensch kunnen worden genomen,nbsp;is de medicus, wanneer hij zich aan dit onderzoek wil wijden,nbsp;om zoo te zeggen aan handen en voeten gebonden. Hetnbsp;spreekt daarom feitelijk van zelf, dat het op den weg van

w

r.'.

r

-ocr page 225-

195

oils veeartsen ligt de Prüfung van onze Indische geneesmiddelen en vergiffen tot onze taak te maken, een taak die, wanneer zij goed wordt uitgevoerd, ons veei bevredigingnbsp;zal schenken, omdat wij daarmede vooral ook de humanenbsp;geneeskunde van zeer grooten dienst zullen zijn. Daar denbsp;hond ons hierbij als proefdier uitnemende diensten zounbsp;kunnen bewijzen, eindig ik met den raad aan alle collegasnbsp;zich het werk van Dr. Jacob aan te schaffen, i

Doeve.

MEDEDEELINGEN VAN HET BESTUUR.

Voorstel gezonden aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel op 5 Februari 1914.

Ondergeteekenden, vertegenwoordigende het Bestuur der Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Neder-landsch-lndië, hebben de eer het volgende onder de aandachtnbsp;van UH. Ed. Gestr. te brengen;

dl

In de algemeene vergadering der vereeniging, den 20sten Juli 1912 te Buitenzorg gehouden, werd op voorstel van eennbsp;der leden eene Commissie voor Beroepsbelangen benoemd,nbsp;welke een onderzoek zou instellen naar de financieele positienbsp;der ambtenaren bij dén Burgerlijken veeartsenijkundigennbsp;dienst, de gouvernementsveeartsen, en voorstellen indienennbsp;ter verbetering. Als resultaat van dit onderzoek zond denbsp;commissie aan de leden een beschouwing, waaraan wij hetnbsp;volgende ontleenen:

STAAT.


-ocr page 226-

196

Tractementsregeliiig van eeiiige categorieën van burgerlijke ambtenaren.

Jaren

1 ' s

1gt; ^ c/3

^ 53 o — Snbsp;O ^

HOUTVESTERS

INGENIEURS

LEERAREN

Beslaande regeling.

Gevraagde nieuwe regeling.

B.o.w.

Mijnw.

Teleg.

Land

bouw

M.o.a.

M.o.b.

1

275

250

350

250

350

300

500

550

450

2

3

_

325

_

350

400

400

4

350

425

_

575

5

400

450

650

550

6

400

500

7

425

500

450

500

650

8

9

475

_

500

_

600

__

750

650

10

500

600

600

725

11

12

_

550

_

600

_

700

13

575

700

700

800

850

750

14

15

_

625

_

700

_

800

_

_

16

650

800

800

-

17

18

_

700

_

800

_

900

_

19

725

900

900

~

--

-iU

21

_

775

_

900

1000

_

22

_

1000

24

1000

Uit het bovenstaande blijkt, dat de gonvernementsveeart-sen de laagste bezoldiging genieten. Nu wordt voor de toelating tot de studie aan de Veeartsenijschool geeischtnbsp;het eindexamen Gymnasium of H. B. S. met 5-jarigennbsp;cursus, of wel het voldoen aan een admissie-examen,nbsp;waarvan de eischen Bij Koninklijk besluit van 13 Augustusnbsp;1903, Stsbl. No. 255, zoodanig verzwaard zijn, dat het metnbsp;de genoemde eindexamina gelijkgesteld dient te worden.

-ocr page 227-

197

De opleiding duurt thans 4 jaren, doch deze termijn wordt nu reeds te kort geacht en zal bij den binnen kort tenbsp;verwachten overgang in Hooger Onderwijs ongetwijfeld opnbsp;5 jaren gebracht worden ('). Is dit eenmaal geschied, dannbsp;zal de opleiding voor veearts ook niet meer in naam achterstaan bij die voor de andere in het lijstje opgenomennbsp;betrekkingen, waaraan zij inderdaad reeds nu gelijkwaardignbsp;is. Dat de gouvernementsveeartsen onder deze omstandigheden een lager maximum bereiken dan de andere ambtenaren,nbsp;en dat nog wel na meer dienstjaren, terwijl de algemeenenbsp;duurte zich voor hen even sterk doet gevoelen, heeft nood-wendigerwijze een ongunstigen invloed uitgeoefend op dennbsp;toch reeds niet grooten lust tot dienstneming hier te lande.nbsp;Het argument, dat de particuliere practijk een belangrijkennbsp;toeslag op het tractement levert, gold vroeger meer dan nu:nbsp;vooral onder de nieuwere standplaatsen zijn er zondernbsp;noemenswaarde practijk.

Aan het slot van de hier geresumeerde beschouwing formuleerde de commissie een verzoek tot verbetering dernbsp;positie, dat echter op grond van schriftelijke en mondelingenbsp;besprekingen wijzigingen ervoer.

Langzamerhand toch had zich het inzicht baan gebroken, dat de opleiding in Nederland, zoo goed als uitsluitendnbsp;gericht op Europeesche toestanden, geen voldoenden waarborg geeft, dat de bezitter van een diploma zonder meernbsp;geschikt is voor den dienst in de tropen. Daartoe is n. 1.nbsp;noodig niet alleen eene belangrijke aanvulling van de theoretische kennis, doch ook de beoefening der practischenbsp;toepassing daarvan. Dit alles achten wij het best te bereikennbsp;door de uitgezonden veeartsen een zoogenaamden tropischennbsp;cursus te doen volgen, die eenmaal per jaar aan het Veeart-senijkundig laboratorium gehouden zou kunnen worden en

(b Het betrokken wetsontwerp, eenige maanden geleden ingediend, is reeds door de afdeelingen van de 2de kamer der Staten-Qeneraalnbsp;in behandeling genomen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Red.)

-ocr page 228-

198

de hierna te noemen leervakken zou dienen te omvatten :

1. nbsp;nbsp;nbsp;Zoötechnie, n. 1. de practische toepassing der wetenschappelijke veeteelt met betrekking tot Nederlandsch-Indië, een overzicht van wat hier te lande gedaan isnbsp;en wordt, met de bereikte resultaten ;

2. nbsp;nbsp;nbsp;Voed erken n i s, d. i. de kennis van de Indischenbsp;voederplanten,-stoffen en-mengsels, aanleg van gras- ennbsp;andere; aanplanten;

3. nbsp;nbsp;nbsp;Tropische ziekten, d. w. z. de ziekten, welke speciaal 'in Nederlandsch-Indië en naburige landen voorkomen, en de daarmede verband houdende microbiologische werkzaamheden, voorzoover deze in de practijknbsp;toepassing kunnen vinden;

4. nbsp;nbsp;nbsp;Veea r t se n ij k u n d i ge politie, d. i. de kennis ennbsp;practische toepassing der wettelijke bepalingen tot hetnbsp;bestrijden en voorkomen van besmettelijke veeziekten;

5. nbsp;nbsp;nbsp;Landhuishoudkunde, n. 1. desa-oeconomie, in hetnbsp;bijzonder met betrekking tot de veehouderij;

6. nbsp;nbsp;nbsp;A m b t e 1 ij k e administratie.

Daar het gewenscht is, dat deze vakken zoo spoedig mogelijk bestudeerd worden, zou bepaald dienen te worden dat, zoo de dienst het eenigszins toeiaat, elke aangekomen veearts den eersten op zijne benoeming volgenden cursus moetnbsp;doorloopen. De tijd vanaf de indiensttreding tot den cursusnbsp;kan dan zeer nuttig gebruikt worden om hem te detachee-ren in een belangrijk ressort, terwijl hij na een tropisch certificaat verworven te hebben toegevoegd dient te wordennbsp;aan een ouderen collega, onder wiens leiding en toezichtnbsp;hij zich kan bekwamen in de practische toepassing van hetnbsp;geleerde. Na minstens 3 jaren werkelijken dienst zou hij dan,nbsp;na door eene commissie, bestaande uit 3 ambtenaren vannbsp;den Burgelijken veeartsenijkundigen dienst, beoordeeld tenbsp;zijn, benoemd kunnen worden tot eene intestellen hoogerenbsp;klasse met meer tractement en hooger maximum.

Wie het gewenschte certificaat van den tropischen cursus

-ocr page 229-

niet verkrijgt, wordt nog eenmaal in de gelegenheid gesteld een cursus te volgen. Indien iemand de geschiktheid totnbsp;een hoogeren rang niet mocht verwerven, kan de beoor-deeling na minstens 1 jaar opnieuw plaats vinden.

Op de laatste algemeene vergadering, gehouden alhier op den Isten dezer, geraakten wij tot het volgende voorstel,nbsp;dat de wenschen van de leden onzer vereeniging in hetnbsp;algemeen weergeeft, en dat wij U.H.ED. Gestr. beleefd ternbsp;beoordeeling voorleggen;

1. nbsp;nbsp;nbsp;Elke uitgezonden veearts wordt aangesteld tot gouver-nementsveearts der 2de klasse.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Hij kan echter, na met goed gevolg den intestellen tro-pischen cursus doorloopen te hebben en een tijdlangnbsp;practisch werkzaam geweest te zijn, bevorderd wordennbsp;tot gouvernementsveearts der 1ste klasse, indien hij doornbsp;eene commissie van 3 ambtenaren van den Burgerlijken veeartsenijkundigen dienst daartoe geschikt geoordeeld wordt en minstens 3 jaren werkelijken dienst telt.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Wie het certificaat van den tropischen cursus of denbsp;geschiktverklaring de eerste maal niet verwerft kannbsp;zich opgeven voor een herhaalden proeftijd, doch nietnbsp;meer dan éénmaal. Bij bevordering wordt hij in hetnbsp;genot gesteld van het tractement, waarop hij rechtnbsp;zou hebben, indien hij reeds de eerste maal geslaagd was.

4. nbsp;nbsp;nbsp;De bezoldiging bedraagt;

Voor gouvernementsveeartsen der 2de klasse F. 275.— per maand met 6 driejaarlijksche ver-hoogingen van F. 75.—,tot een maximum van F. 725.— pernbsp;maand.

Voor gouvernementsveeartsen de riste klasse F. 500.— per maand met 4 driejaarlijksche ver-hoogingen van F. 75.— en 1 driejaarlijksche verhoogingnbsp;van F. 100.—,tot een maximum van F. 900.— per maand.

Voor a d j u n c t - i n s p e c t e u r s F. 800.— per maand met 2 driejaarlijksche verhoogingen van F. 1000.— per


-ocr page 230-

200

maand. Wie benoemd wordt, wanneer hij liet tractement van F. 800.— reeds bereikt heeft, ontvangt als adjunct-in-specteur terstond de eerste verhooging, terwijl zijne dienstjaren op het laatste als gouvernementsveearts der 1stenbsp;klasse genoten tractement meetellen voor de tweede verhooging.

Voor den i n s p e c t e u r F. 1100.— per maand met een verhooging van F. 100.— na 2 jaren.

Vertrouwende, dat een dergelijke regeling in het moederland den lust tot dienstneming in de tropen zal aanwakkeren, verzoeken wij UH. Ed. Gestr. eerbiedig, bij de Regee-ring voorstellen aanhangig te willen maken tot verbetering van de positie der gouvernementsveeartsen, en daarbijnbsp;zooveel mogelijk rekening te willen houden met de hierboven uitgedrukte wenschen der leden van de Vereeniging totnbsp;Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië.

De Secretaris, (w.g.) SOHNS.


De President, {w.g.) DE BLIECK.


Programma van de Algemeene vergadering te houden op 27 en 28 Juni 1914.

Het Bestuur heeft de eer, den leden kennis te geven, dat de jaarvergadering gehouden zal worden op ZATERDAGnbsp;27 JUNI a. s. des avonds om 9V4 uur, en zoo noodignbsp;ZONDAG 28 JUNI des morgens om 8'/2 uur, in de leerzaal van het anatomiegebouw der Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg.

Op deze vergadering zullen ook de beide onderwerpen behandeld worden, welke bestemd waren voor het congres,nbsp;dat wegens gebrek aan deelname niet kon doorgaan. Denbsp;agenda luidt dus als volgt;

-ocr page 231-

201

1. nbsp;nbsp;nbsp;Voorlezing van de notulen der vorige vergadering.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Voorlezing van liet jaarverslag over 1913—14, daarnanbsp;benoeming van de verificatie-commissie.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Behandeling van het voorstel, ingediend door de hee-ren van der SCHROEFF, TELJER, VRIJBURG, WIT-JENS en P. ZIJP. Deze leden zouden n. 1. gaarnenbsp;zien, dat art. 2 der statuten gewijzigd werd in dien zin,nbsp;dat de zetel der Vereeniging overgebracht werd naarnbsp;Djokjakarta, en dat al. 2 van art. 6 van het huishoudelijknbsp;reglement verviel.

Praeadvies van het Bestuur. Het Bestuur is unaniem tegen deze wijziging. Te Buitenzorg toch wonen steeds 8, te Weltevreden gewoonlijk minstens 4 veeartsen, zoodatnbsp;het houden van eene tot het nemen van besluiten bevoegdenbsp;vergadering hier geen moeite en zeer geringe kosten metnbsp;zich brengt; in Midden-Java, waar alleen te Salatiga 2nbsp;veeartsen gevestigd zijn zullen de onvermijdelijke kostennbsp;waarschijnlijk het bezoek der vergaderingen drukken. Ooknbsp;zal het overal elders dan te Buitenzorg en Weltevredennbsp;onmogelijk zijn, een Bestuur te vinden, welker leden zoovelenbsp;categoriën van veeartsen vertegenwoordigen en bovendiennbsp;op elk gewenscht oogenblik kunnen bijeenkomen. Tenslottenbsp;zal bij de verplaatsing van den zetel de aanraking met hetnbsp;Departement verloren gaan.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Inleiding door den afgevaardigde van Oost-Java vannbsp;de volgende punten:

I. nbsp;nbsp;nbsp;Het Bestuur geve de betrokken autoriteiten in overweging, de gouvernementsveeartsen direct ondergeschikt tenbsp;stellen aan den Clief van den dienst en hen als adviseurnbsp;toe te voegen gan den resident van hun ressort.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Om het particulier initiatief te steunen verzoekenbsp;het Bestuur aan de betrokken autoriteiten, de instructie dernbsp;gouvernementsveeartsen te willen aanvullen met het volgende artikel: „Op plaatsen, waar zich een particulierenbsp;veearts gevestigd heeft, kan de Departementschef aan de

-ocr page 232-

202

gouveriiemeiitsveêartsen het uitoefenen van de particuliere practijk verbieden.”

III. nbsp;nbsp;nbsp;In liet huishoudelijk reglement der Vereeniging wordenbsp;opgenomen, dat 2 maal per jaar afdeeliiigsvergaderingeiinbsp;gehouden zullen worden op door de leden der afdeelingennbsp;bij onderlinge stemming aan te wijzen plaatsen. Op dezenbsp;vergaderingen zullen zoowel wetenschappelijke onderwerpennbsp;als standsbelangen behandeld worden.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;In het huishoudelijk reglement der Vereeniging wordenbsp;opgenomen : „Eenmaal per jaar zal te Buitenzorg eene alge-meene vergadering gehouden worden, waarop de afdeelingen vertegenwoordigd worden door afgevaardigden, dienbsp;de reis- en verblijfkosten uit de kas vergoed krijgen.”

V. nbsp;nbsp;nbsp;Het Bestuur geve de betrokken autoriteiten innbsp;overweging, bij de samenstelling van wetten en ordonnantiënnbsp;op veeartsenijkundig gebied meer dan tot dusver rekeningnbsp;te houden met de meening van de mannen der practijk, d.z.nbsp;de gouvernementsveeartsen.

VI. nbsp;nbsp;nbsp;Het Bestuur geve de betrokken autoriteiten innbsp;overweging, de morphine-ordonnantie van 29 Augustus 1911nbsp;(Stsbl. No. 486) zoo te wijzigen, dat geen inbreuk gemaaktnbsp;wordt op het dispenseerrecht van den veearts, hem verleendnbsp;bij art. 3 van par. 1 der wet van 8 Juli 1874.

5. Behandeling van het voorstel, ingediend door de Redactie der Veeartsenijkundige Bladen, om den inteekenprijsnbsp;te verhoogen tot ƒ. 10.—.

Toelichting. Deze wijziging van art. 25 van het huishoudelijk reglement is inderdaad dringend noodig, aangezien op deel XXV een niet onbelangrijk bedrag werdnbsp;toegelegd en de omvang van het tijdschrift vooreerst waarschijnlijk niet zal afnemen. Ter vergelijking worde vermeld,nbsp;dat het Indisch Geneeskundig Tijdschrift slechts ongeveernbsp;een derde grooter is en reeds ƒ. 12.— per jaar kost, terwijl plannen bestaan om dien prijs aanmerkelijk te verhoogen.

-ocr page 233-

203

De Redactie stelt tevens voor, den boekhandel 207o korting te verleenen ter aanmoediging.

De Secretaris, SOHNS.

AGENDA VOOR DE BESTUURSVkRQADERING, te houden terstond na de algemeene op Zaterdag 27 Juni 1914.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Verkiezing van een nieuw Bestuur.

N.B. Dr. DE Blieck verlaat Java met buitenlaudsch verlof

en stelt zich dus niet herkiesbaar.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Voordrachten, te houden door:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. B. Vrijburg. „De veeteelt in Neder-1 a n d s c h - I 11 d i ë. ” (in het bijzonder de bemoeienis van den gouvernements veearts met —)

b. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. L. DE Bleick „Over p i r o p 1 a s m e n.”

c. nbsp;nbsp;nbsp;C. Bubberman. „Over t u b e r c u 1 o s e - o n d e r -zoek in N e d e r 1 a n d s c h - I ii d i ë.”

ci. J. C. F. SoHNS. „Over d i s t o m a t o s e b ij c a v i a en k o n ij n.”

De Secretaris, SOHNS.

Afdeeling’ Midden=Java.

Blijkens een van het lid Dr. B. Vrijburg iiigekomen schrijven, gedateerd „Salatiga 5 Februari 1914” is op dennbsp;24sten Januari j.1. te Djokjakarta opgericht eene „Afdeelingnbsp;Midden-Java van de Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde ill Nederlandsch-Indië.

Tot leden traden toe de heeren; Gasille, Raabe, van DER SCHROEFF, TeLJER, VaLOIS, VERMAST, DE VOOGD, VRIJBURG, WiTjENS, J. ff. Zijp, en P. Zijp, terwijl het bestuurnbsp;zich heeft geconstitueerd als volgt:

Dr. B. Vrijburg te Rembang, voorzitter;

Dr. J. C. WiTjENS, te Salatiga, ondervoorzitter en

-ocr page 234-

204

Dr. H. J. VAN DER SCHROEFF te Pekalotigaii, secretaris-tliesaurier.

De afdeeliiig stelt zich voor minstens 2 maal per jaar te vergaderen en op de vergaderingen onderwerpen te behandelen van wetenschappelijken aard en zulke, die denbsp;belangen der veeartsen raken.

De Secretaris, SOHNS.

0FFIC5HELE MEDEDEEüNGEN.

Directeur van het Veeartsenijkundig instituut.

Bij gouvernementsbesluit van 7 Maart 1914 No. 57 (Staatsblad No. 262) is niet intrekking o. m. van:

de betrekking van afdeelingschef, bedoeld bij artikel 1, ten Ie van het besluit van 1 Februari 1907 No. 25 (Staatsblad No. 89),nbsp;o. 111. in dienst gesteld een afdeelingschef, belast met de leidingnbsp;van het Veeartsenijkundig onderzoek en onderwijs, met den ambtstitel van „Directeur van het Veeartsenijkundig Instituut”, wordendenbsp;in verband hiermede buiten werking gesteld artikel 1, § 1, b, vannbsp;het besluit van 31 December 1910 No. 4 (Staatsblad No. 682), waarbijnbsp;bepaald werd, dat de leiding der Inlandsche veeartsenschool werdnbsp;opgedragen aan een ambtenaar, die als zoodanig den titel voerdenbsp;van Directeur der Inlandsche veeartsenschool en aan wien een toe-,nbsp;lage van ƒ 100.— 's niaands boven zijn bezoldiging werd toegekend,nbsp;op een bezoldiging van ƒ 600.— (zes honderd gulden) ’s niaands,nbsp;met 4 (vier) driejaarlijksche verlioogingen, elke van ƒ 100.— (éénnbsp;honderd gulden) ’s niaands;

BERICHTEN.

Oproeping voor gouvernementsveeartsen.

De Nederlandsche Staatscourant van 22 Januari 1914 bevat weder eene oproeping voor veeartsen bij den burgerlijken veeartsenij-

-ocr page 235-

205

kunctigen dienst in Indië. Als nieuw in deze oproeping citeeren wij het volgende;

„Candidaten, die reeds in eene veeartsenijkiiiidige betrekking hier te lande zijn werkzaam geweest, genieten de voorkeur. De tijd,nbsp;waarover die practische werkzaatnheid loopt, zal bij de vaststellingnbsp;der aanvangsbezoldiging en eventueel bij de toekenning van denbsp;trakteinentsverhoogingen in Indië voor de helft medetellen.”

„Zij, die in aanmerking wenschen te komen, mogen niet ouder zijn dan 30 jaar en moeten zich bij een gezegeld adres aanmeldennbsp;bij het Departement van Koloniën, onder overlegging van:

(a. hun diploma en) bewijzen van practische werkzaamheid, afgegeven door hunne onmiddellijke chefs, en waaruit tevens moet blijken, dat zij tot volle tevredenheid van die chefs zijn werkzaamnbsp;geweest.”

Voorts is voor het eerst de bepaling opgenomen, dat ƒ 300.— wordt uitgekeerd voor de aanschaffing van een goed bacteriën-microscoop.

V. d. B.

Xde Internationaal veeartsenijkundig congres te Londen 3 — 8 Augustus 1914.

De Europeesche vakbladen vermelden het voorloopig programma van dit congres en de namen van de personen uitgenoodigd omnbsp;over de te behandelen onderwerpen te rapporteeren. Daar plaatsruimte ons belet alles dienaangaande over te nemen, bepalen wijnbsp;ons tot een opgave van de rapporteurs voor „Section V, Tropicalnbsp;disease s.”

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Diseases transmitted by ticks; their ciassification, treatment and

prevention.

Dr. D. E. Salmon, Washington, U. S. A.

M. le prof. J. LiGNIÈRES, Faculté de médecine vétérinaire de Euniversité, Directeur de l institut national de bactériologie. Ministèrenbsp;de l’agriculture, Buenos Aires.

Sir. A. Theiler, K. C. M. G., Director of veterinary research, Tranvaal.

Mr. C. E. Grey, M. R. D. V. S., Principal veterinary surgeon, Tranvaal.

Dr. Paulo Parreiras Horta, Directoria Service de veterinaria,

Rio de Janeiro.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Diseases transmitted by winged insects, their classification, treat-

ment and prevention.


-ocr page 236-

206

M. CaZALBOU, Vétérinaire en lère au 70 ième d’arfiilerie, I^ehneS. Mr. R. E. Montgomery, M. R. C. V. S., Veterinary bacteriologist*nbsp;Department of agriculture, Washington, U. S. A.

Dr. L. O. Howard, Bureau of entomology, Departement of agriculture, Washington, U. S. A.

Dr. Pinto Quedes, Rio de Janeiro.

Dr. Christino Cruz Filho, Rio de Janeiro.

Prof. A. Lanfranchi, Directeur de I’institut de pathologie vétérinaire, Parma, Italië.

V. d. B.

PKRSONALIA.

Hersteld in activiteit de militaire paardenarts der 2''« klasse op nonactiviteit te Semarang DR. L. J. H. STADHOUDER; geplaatst tenbsp;Weltevreden.

V. d. B.

ERRATA.

In het artikel „Beschouwingen omtrent de serodiagnostiek van malleus in Nederlandsch-Indië” in de vorige aflevering moet opnbsp;bladz. 43, 4de regel van hoven, in plaats van „SCHÜTZ'’ wordennbsp;gelezen „Schulz ’

bladz. 50, 10^® regel van boven, in plaats van „0.1 c.c.M’' worden gelezen „0,2 c.c.M”.

-ocr page 237- -ocr page 238-

208


STAAT der gedurende de maand Februari 1914 nieuw bijgekomeii gevallen van besinetteiijke veeziekten in Nederlandsch-Indië.


GEWEST.


S öj o.


Bantam............

Batavia............

Preanger Regentsch

Cheribon...........

Pekalongan........

Semarang..........

Rembang..........

Salatiga............

Soerabaja..........

Pasoeroean ........

Madoera...........

Besoeki............

Banjoenias.........

Kedoe.............

Djokjakarta........

Soerakarta.........

Madioen...........

Kediri.............

Palembang.........

Benkoelen.........

Pad. Bovenlanden. Celebes en Onderh.nbsp;Bali en Lombok....

Soembawa.........

Sumatra’s Oostkust.


12


53


308


387


126

2

13

36

165

128

9

18

3


142


.10


24


Varkenspest en borstziekte kwam op Sumatra’s Oostkust bij 10 dieren voor.

-ocr page 239- -ocr page 240- -ocr page 241-

Het veepassenstelsel en de veeregistratie,

DOOR

Dr. B. VRIJBURG.

Kort geleden werd per circulaire van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel aan de Hoofden vannbsp;gewest hunne opinie gevraagd over de veepassen en hetnbsp;veepasseiislelsel. Deze kwestie komt mij van zeer veelnbsp;belang voor en daarom wil ik ze ook graag in ons tijdschrift behandelen, meteen aan dit onderwerp de veeregi-stratie verbindende.

We mogen als vaststaand aannemen, dat alles wat het veeverkeer bemoeilijkt of belast, belemmerend werkt op dennbsp;veehandel en daardoor schadelijk is voor de veeteelt. Vannbsp;de veepassen kan dit in ruime mate worden gezegd, zoodatnbsp;ze van dit standpunt bekeken afkeuring en dus afschaffingnbsp;verdienen.

In de verslagen over het onderzoek naar de mindere welvaart (1906) zijn de voor-en nadeelen breedvoerig uiteengezet en werd er door de veeartsen in het algemeen ver-oordeelend over gesproken. De nota van den regent van Ngawi als bijlage 6 gevoegd bij het overzicht van de uitkomsten der gewestelijke onderzoekingen van de veeteeltnbsp;is in dit opzicht zeer lezenswaardig. Daarin wordt opnbsp;duidelijke wijze geschetst, hoe de Inlander aan zijn dessapasnbsp;komt, hoe hij met zijn dier naar de onderdistrikts-hoofd-plaats moet loopen, waar in het bijzijn van den loerah ofnbsp;tjarik van zijn dorp de identiteit van het beest wordt ofnbsp;behoort te worden vastgesteld en vergeleken met zijn pas,nbsp;hoe bij elke transactie, koop, verkoop of anderzins de pasnbsp;moet worden veranderd, hoe hij terugkomende rapport moet

-ocr page 242-

210

uitbrengen bij het onderdistrikts-hoofd en bij zijn loerah, als lief dier verkocht is, en hoe nieuw aangekochte dieren moeten worden ingeschreven en de pas ingeleverd.

ï-t'

De regent noteert er direkt bij, dat voor eiken loerah, tjarik, oppas of anderen hoogwaardigheidsbekleeder, die tus-schenpersoon is, als een gering bewijs van hoogachting eennbsp;douceurtje achterblijft. Dö man wil immers graag gauwnbsp;geholpen worden en heeft daar wel iets voor over. Eennbsp;ieder, die de inlandsche maatschappij kent, weet dat dienbsp;dingen gebeuren, dat alles wat de regent schreef, waar wasnbsp;en nog waar is.

We weten dus dat elke koop en verkoop niet alleen, maar ook elke verplaatsing van het vee den veehouder eennbsp;hoop soesah en menig los kwartje kost. Niet te veel wordtnbsp;daarom gezegd, als men het veepassenstelsel eene belemmering noemt voor den veehandel en dus een schadelijkenbsp;factor voor de veeteelt.

De veepassen werden in het leven geroepen uit een politioneel oogpunt; men wilde de veediefstallen daardoornbsp;verhinderen of althans zeer beperken. De praktijk heeftnbsp;geleerd, dat ze daartegen niets helpen.

Even wil ik citeeren, wat de regent Oetojo schrijft. „Van de 155 veediefstallen in de laatste drie jaren in zijnnbsp;regentschap geconstateerd, kwam geen enkele door hetnbsp;veepassenstelsel aan het licht”. Dit zegt genoeg, spreektnbsp;boekdeelen.

De resident OONOGRiJP schrijft in eene missive aan den veearts: „Uit een politioneel oogpunt acht ik het veepassenstelsel de grootste onzin”. Ook daar is geen woordnbsp;Fransch bij.

Waar men de veediefstallen tot een minimum terug heeft weten te brengen, is dit steeds geschied door betere ofnbsp;meer practische politiemaatregelen, niet door de veepassen.

Als men nagaat, hoe de veediefstallen geschieden, is dit ook begrijpelijk. Het gestolen dier wordt verstopt en daar


-ocr page 243-

geslacht, of tegen losgeld vrij gelaten. De pas heeft daarmee niets te maken. Wordt het gestolen dier vervoerd om op eennbsp;ver verwijderde veemarkt te worden verkocht, dan is denbsp;dief of zijn handlanger wel voorzien van een pas, die zeernbsp;gemakkelijk te koopen of na te maken is. Er zijn duizendennbsp;valsche passen in omloop. Om de politie, die gewoonlijk nietnbsp;of heel slecht kan lezen, met een valschen pas te bedottennbsp;is al heel eenvoudig.

De instandhouding van de veepassen is daarom uit een politioneel oogpunt al heel moeilijk te verdedigen.

'¦3iÉ

.-fel

De vraag zal nu rijzen, „maar waarom zijn ze dan niet al lang afgeschaft?” Het antwoord hierop is, dat het inlandschnbsp;bestuur ze wil handhaven. Wanneer men weet, dat b.v. opnbsp;de veemarkt te Salatiga, die om de vijf dagen gehoudénnbsp;wordt, gemiddeld tusschen de 200 en 300 stuks groot veenbsp;wordt aangebracht en dat na elke transactie de veepas moetnbsp;worden veranderd a raison van 25 cent; dan begrijpt men,nbsp;dat de schrijvers, die daarmee bezig zijn en aldus wordennbsp;gesalarieerd, op andere dagen goedkoope werkkrachten voornbsp;den wedana zijn. En zoo gaat het overal, de douceurtjesnbsp;worden niet gaarne gemist.

Aangezien het echter eene onbillijke belasting is op de veehouderij, dienen wij veeartsen er krachtig tegenop te komen.

De veeregistraiie.

De verslagen van de mindere-welvaart-commissie verschaffen ook hierover tal van gegevens. De volgende conclusie wordt daar uit getrokken: voor veeverbetering is noodig, datnbsp;men beschikt over een betrouwbare veestatistiek, welkenbsp;thans, gelijk genoegzaam gebleken is, nog ontbreekt.

Onder de voorstanders van het indienen van vrij uitvoerige mutatiestaten en het geregeld bijhouden der veeregisters vinden we den gouvernementsveearts Penning.

Als bijlage 5 van meer genoemd overzicht van de gewestelijke onderzoekingen komt van genoemden veearts een model-mutatiestaat voor, met een toelichting, waarin gunstig over

-ocr page 244-

212

de mutatiestaten geoordeeld wordt. Alleen in de afdeeling Salatiga bleek eenig verschil met de werkelijkheid, en ietwatnbsp;naif zegt steller: „zoodat vermoedelijk in de mutatiestatennbsp;fouten waren gemaakt”.

Nu, wij veeartsen zijn alten doordrongen van de onbetrouwbaarheid der veestatistieken, zooals deze tegenwoordig worden ingediend.

Een massa werk wordt den veehouders en het inlandsch bestuur opgedragen, een heele massa, en voor al dat werknbsp;krijgt men onjuiste gegevens, en — foutieve statistieken zijnnbsp;oorzaak van foutieve gevolgtrekkingen.

Niet alleen wij, ook ambtenaren van B. B. denken er zoo over. Ik heb hier een brief voor me liggen van den resident GONGGRIJP aan den veearts, waarin ik lees: „De bijhou-ding van de mutatie-registers (Staatsblad 1904 No 334)nbsp;geschiedt, zoowel ten opzichte van de bevolking als vannbsp;het vee, zeer slecht. Bij de veebezitters klopt bij meernbsp;dan de helft het werkelijke aantal dieren niet met denbsp;registers. Verschillen van 50 en 60 “/o in eene dessa zijnnbsp;gewoon”.

Het spreekt vanzelf, dat men voor een algemeen overzicht statistische gegevens noodig heeft; laat men die zich echter verschaffen door tellingen, eens in de vijf ofnbsp;desgewenscht in de drie jaar. Dan kan men betrouwbarenbsp;cijfers krijgen, en daarom is het toch te doen.

Wanneer ernstige veeziekten mochten uitbreken is eene plaatselijke registratie van het vee noodig, men ga daartoenbsp;dan direkt over. Wanneer men nu voor een dergelijk geval staat, zal men ook niet op de bestaande cijfers kunnennbsp;afgaan, en hetzelfde moeten doen.

De registers, zooals ze nu zijn, kloppen niet alleen niet met de werkelijkheid, maar geven ook een onjuistnbsp;beeld van de mutaties. In vele streken ziet men ondernbsp;de kolom „sterfte” zeer lage. getallen, omdat bijna allesnbsp;wat wil gaan sterven, wordt geslacht en opgegeten.

-ocr page 245-

213

Zoowel de cijfers omtrent sterfte als die van de slacht worden daardoor onjuist.

Dat de indiening van de mutatiestaten ons eene heer-schende veeziekte, die anders verzwegen zou worden, kan verraden is ook denkbeeldig. Onbetrouwbare iiilaiidschenbsp;ambtenaren, die geen ziekten rapporteeren, weten zoo metnbsp;cijfers te goochelen, dat ze er daarmee niet invliegen.

Waar men op Java op deze manier al geen betrouwbare statistieken kan krijgen, voor de biiiten-bezittingen zal ditnbsp;wel totaal onmogelijk zijn. Toch worden ze opgemaakt.

Toen ik in 1912 van Soembawa terugkeerde, na de surrabestrijding, moesten de twee Javaansche veemantries,nbsp;jongens van 18 en 19 jaar, pas van de mantrieschool tenbsp;Buitenzorg, op Soembawa achterblijven voor de veere-gistratie. De paarden en karbouwen leven daar in kudden geheel in ’t vrije. De eigenaren weten zelf niet,nbsp;hoeveel dieren ze hebben ; gaat daar maar eens registreeren.nbsp;De jonge mantries, die niets van de taal en van het landnbsp;kennen, brengen daarvan natuurlijk niets terecht en zullennbsp;spoedig ontslag vragen of leeren knoeien. Ook voor daarnbsp;is de eenige mogelijkheid om een overzicht te krijgen, eenenbsp;veetelling. De dieren kunnen om en in de dessas wordennbsp;verzameld. Desnoods eens in het jaar. Dan krijgt mennbsp;cijfers, waar men iets aan heeft, nu niet.

Wanneer ook andere collega’s in hun ressort eens nagaan, hoe de toestanden daar zijn, dan kan dit een nuttig onderwerp van bespreking uitmaken op de eerst volgendenbsp;vergadering.

Rembang, Maart 1914.

-ocr page 246-

Coöperatie in de paardenfokkerij,

DOOF^

W. QROENEVELD.

{Directeur van Stoeterij en Remonie-depöt.)

Dat het met de paardenfokkerij bij de bevolking vrij treurig gesteld is, dat van eene eenigszins rationeele opvoeding der veulens slechts zelden sprake is, dat zijn zaken,nbsp;waarover ook in dit tijdschrift reeds zoo herhaaldelijk isnbsp;geschreven, dat ik er mij niet aan zal schuldig maken hetnbsp;daarover nogmaals te hebben.

Wel wil ik er de aandacht op vestigen, dat de man ook dikwijls niet in de gelegenheid is zijne dieren zoo op tenbsp;voeden, als noodig is en wel om de eenvoudige reden, datnbsp;liij over geen ander lapje grond beschikt dan dat, waaropnbsp;zijn huisje en zijn stal staat. Wat er nog overscliiet gebruiktnbsp;hij als tuintje.

Ruimte, waar jonge dieren kunnen grazen, heeft hij niet. Zijn er in de nabijheid zoogenaamde weidegronden, dannbsp;zijn dat woeste stukken grond, waar de lamtana, alang-alangnbsp;en kasso welig tiert.

Maar wat één dessaman niet kan, dat kunnen eenigen te samen wel.

Ik was in de gelegenheid een stukje gouvernementsgrond van ± 20 boiiws in bruikleen te krijgen. De grootste helftnbsp;( 12 bouws) maakte ik schoon voor weidegrond, planttenbsp;hier en daar wat malèla bij, terwijl ik het resteerende beplanttenbsp;met speciale voedergrassen. In de weiden bouwde ik tweenbsp;heel eenvoudige loodsen, verdeelde de weide door paggersnbsp;in drie deelen en nu besprak ik mijn plan met enkele

-ocr page 247-

ns

nlandsche hoofden en eenige gewone dessainenschen, die enkele paarden houden.

Waar de Inlander thans in het feeken van „Sarikat” staat, was het niet moeilijk hen duidelijk te maken, wat ik bedoeldenbsp;met mijn denkbeeld van „Sarikat koeda”.

Het is dan ook ai heel eenvoudig. Iedereen, die wilde, kon zijn veulen deponeeren in de weiden van de Vereeniging.nbsp;De eigenaar betaalt per veulen per maand ƒ 1.50, d.i. vijfnbsp;cent per dag. (Niemand vond dat „brat teuing” anders nognbsp;al eene geliefkoosde uitdrukking van den Soendanees.)nbsp;Van dat kostgeld, zal ik het maar noemen, wordt de verzorging, de voeding, het onderhoud der paggers enz. betaald.

Binnen enkele dagen waren er acht veulens, spoedig kwamen er meer en nu moet ik ze reeds weigeren, omdat er te veelnbsp;zouden komen. Bovendien hebben de menschen mij nunbsp;overgehaald om iets dergelijks te doen voor hunne merries.nbsp;Daarvoor betalen zij tien cent per dag.

Nu begin ik ruimte te kort te komen, wat wel jammer is.

De opriclitingskoslen van een en ander zijn nog al vrij hoog geweest, zoodat onze Vereeniging moest beginnen metnbsp;eene tamelijk groote schuld. Daar de maandelijksche inkomsten nu echter al grooter zijn dan de uitgaven, kan denbsp;schuld worden aangezuiverd en kan er daarna een reservefondsje worden gevormd.

Hoe of het verdere verloop van deze proefneming zal zijn, moet afgewacht worden. Het eenigste, wat tot nu toenbsp;bleek, is dat de Inlander voor een dergelijk denkbeeld zeernbsp;veel voelt. Misschien spruit het voort uit gemakzucht,nbsp;misschien uit de overtuiging, dat zijne dieren het daar beternbsp;zullen hebben dan bij hen thuis. Het doet weinig ter zake.nbsp;Maar ’t is het feit, waarop ik hier de aandacht wilde vestigen.

Bij meerdere dessa’s ligt wel een lapje grond, dat nu van weinig of geen nut is. Even de menschen op den goedennbsp;weg geholpen en op meerdere plaatsen kan een „Sarikatnbsp;koeda” geboren worden.

-ocr page 248-

216

Mocht dat gebeuren, dan zullen de resultaten van de paardenfokkerij, kwalitatief zoowel als kwantitatief, heel watnbsp;veranderen. Vooral daar, waar nog zoogenaamde dessawei'nbsp;den zijn, zal het mogelijk blijken in deze richting heel watnbsp;te doen.

Tot nu toe ben ik administrateur enz. enz. van de Vereeni-ging, doch heeft zich de zaak eenmaal geheel aangepast, dan stel ik me voor het beheer enz. in handen te gevennbsp;van een bestuur door en uit de deelnemers te kiezen.

Padalarang, den 2osten Maart 1914.

Een korfe mededeeling over de schoft van het paard in verband met spierwerking,

DOOR

Dr. Q. KREDIET.

Het is natuurlijk bekend, dat men voor het paard vvensciit een lange, hooge droge schoft, die in een breede basisnbsp;overgaat. Voor paarden voor snelle gangen zijn de eerstenbsp;eischen lang en hoog, voor die voor langzame gangen geldtnbsp;daarentegen als eerste wensch; in breede basis overgaande.

De droogheid wordt in vele werken aangegeven door de woorden scherp of smal. Tegen deze benamingen bestaatnbsp;geen bezwaar, als men er mee bedoelt een schoft, gekenmerkt door doornuitsteeksels aan wier dorsale uiteindennbsp;smalle, niet gespleten verdikkingen zijn gezeten, waarovernbsp;heen de voortzetting van de nekbandstreng in den vormnbsp;van het lig. supraspinale aanwezig is, van die van denbsp;andere zijde gescheiden door een caudaal minder duidelijkenbsp;gleuf, waarover de fascia superficialis, door weinig subcutaannbsp;bindweefsel van de huid gescheiden, met die van de

-ocr page 249-

217

andere zijde is verbonden. Een werkelijk sciierpe schoft is met het oog op drukkingen van nadeel voor liet dier,nbsp;een scherpe of smalle schoft is dit niet of in minderenbsp;mate.

Bij vette, platte paarden zal men geen scherpe schoft aantreffen. De doornuitsteeksels zijn daarvoor te kort.nbsp;Het bindweefsel en het vet te goed ontwikkeld. Gewoonlijk vindt men bij deze dieren een lage vette, ronde schoft.

Aan een lange schoft zijn voor het dier meerdere voor-deelen verbonden. In de eerste plaats gaat deze gepaard met een langen schuinen schouder en dikwijls hoog aan-getiechten hals (Schimmel). In de tweede plaats is de rngnbsp;daarbij kort, wat voor de meeste paarden een meer of mindernbsp;groot voordeel is. Dit zou minder beteekenen als een langenbsp;schoft gewoonlijk niet met een goede schouderligging gepaardnbsp;ging. De briig, die tusschen voor- en achterhand in dennbsp;vorm van den romp is gelegen, zou dan immers toch nognbsp;een meestal ongewenschte lengte bezitten, maar zelfs dannbsp;nog is een lange schoft nog een voordeel, want de krachtnbsp;van den rug is onder meer te danken aan de lengte en standnbsp;der doornuitsteeksels ten opzichte van elkander. Meerderenbsp;ruggewervels met lange spinaaluitsteeksels nemen dan aannbsp;de vorming van den rug deel, waardoor deze wezenlijk innbsp;sterkte toeneemt.

De overgang van de schoft in een breede basis wordt gewenscht, omdat het dier dan waarschijnlijk goed gewelfdenbsp;eerste ribben heeft, gewoonlijk gepaard gaande met eennbsp;goede borstbreedte. Er is dan tevens een goede ruimte voornbsp;en meestal aanwezigheid van sterk ontwikkelde ruggestrek-kers, terwijl aan het schouderblad een goede ligplaats wordtnbsp;geboden.

Voor paarden voor snelle gangen heeft men in de hoogte van de schoft een van , zijn belangrijkste afmetingen, vooralnbsp;met het oog op de voorname groep van ruggestrekkersnbsp;(dorsale rompspanners), waarvan de werking zoowel voor

-ocr page 250-

218

de krachtverbindiiig tussclieii vóór en achterliand als voor de locomotie van groot gewiclit is. Exterienristiscli rekentnbsp;men de schoft te beginnen met den 5den rnggewervel ennbsp;zicli uit te strekken tot daar, waar de lengte der doornuit-steeksels, dus de lioogte van den rug niet meer afneemt,nbsp;dat is bij eeit lange schoft tot ongeveer op den 12fien lugge-wervel.

Voordat de beteekenis van de hoogte van de schoft nader uiteen gezet kan worden, dient te worden gegeven, zij hetnbsp;dan ook in grove trekken, een beschrijving van de werkingnbsp;der spieren, die bij de locomotie in functie zijn. Bijna innbsp;ieder exterieuristische liand- of leerboek kan men aangegevennbsp;vinden, dat de vooruitstuwing van het lichaam plaatsvindtnbsp;door contractie van de spieren van de achterliand en datnbsp;deze beweging door den romp op de voorhand wordtnbsp;overgebracht, die voornamelijk dient tot steun van het lichaam,nbsp;maar ook de lichaamslast tijdens de voortbeweging voortdurend moet opvangen. Hoe sneller het paard gaat, hoenbsp;meer deze laatste werking op den voorgrond treedt. Bijnbsp;langzame gangen, als bij het trekken van zware lasten, gaatnbsp;ook van de voorhand wel degelijk een voortstuwende krachtnbsp;uit (o.a. van den Musculus pectorales). Voornamelijk zijnnbsp;het evenwel de kruis- en broekspieren en de vierhoofdigenbsp;strekker van den schenkel (resp. M. glutaei, M. bicepsnbsp;femoris, semitendinosus, semimembranosus en quadriceps),nbsp;die het lichaam vooruitschuiven. Het zal duidelijk zijn, datnbsp;de uitwerking van de contractie van deze spieren beter totnbsp;haar recht komt bij een stevigen romp tusschen voor- ennbsp;achterband, dan bij een slappen; d.w.z. er moet tusschennbsp;vóór- en achterliand een elastische, soepele, doch sterkenbsp;krachtsverbinding bestaan. De romp wordt door verschillendenbsp;spieren in spanning gehouden, die we in een dorsale ennbsp;een ventrale kunnen onderscheiden. De eerste komt totnbsp;stand onder invloed van de ruggestrekkers, die naar vorennbsp;hunne voortzetting vinden in de strekkers van hals en hoofd.

-ocr page 251-

219

die dorsaal van de lialswerveikolom liggen. De tweede door de werking van de buikspieren, de buigers van dennbsp;lials en de borstbeenskaakspier (M. sternoceplialicns). Dezenbsp;dorsale en ventrale spanning geven, doordat ze door spierwerking ontstaan, den romp een zekere stevigte gepaardnbsp;met soepelheid en elasticiteit. Bij groote krachtsinspanningnbsp;zal de grootte der rompspanning toenemen, doch de soepelheid en elasticiteit minder worden.

Voor de dorsale spanning is het van belang, dat sterk ontwikkelde ruggestiekkers aan een langen stevigen hefboomnbsp;werken. Lang met het oog op het grootste nuttige effectnbsp;bij zoo gering mogelijke krachtsinspanning en stevig, opdat de hefboom bij de contractie niet meegeeft. Nu kannbsp;men uit practische overwegingen de schoft beschouwennbsp;als te zijn een van de voornaamste aanhechtingsplaatsennbsp;der ruggestrekkers en als het beginpunt van de strekkendenbsp;werking van hoofd en lials door de dorsale halsspieren.nbsp;Deze laatste zullen door haar contractie de stevigheid vannbsp;de schoft vergrooten, als het ware een anker zijn voor denbsp;aanhechtingsplaats der ruggespieren, die men in haarnbsp;werking en ook door het onderling anatomisch verbandnbsp;moet beschouwen als craniale voortzettingen der kruis- ennbsp;broekspieren. Door samentrekking van deze drie groepennbsp;zal de voorhand opgeheven worden en een meer of mindernbsp;groote boog in voorwaartsche richting door de lucht beschrijven. Dit zal gemakkelijker bij een hooge dan bij eennbsp;lage schoft plaats kunnen vinden, omdat in het eerste gevalnbsp;de hefboom, waaraan gewerkt wordt het langste is. Hoenbsp;grooter de krachtsinspanning van deze spieren is, des tenbsp;steviger dient de schoft te worden gefixeerd; men ziet dannbsp;ook bij zwaar werken, dat hoofd en hals gestrekt zijn,nbsp;waardoor het nuttig effect, vooral van de M. spleniiis ennbsp;M. semispinalis capitis wordt verhoogd. Opgeheven hoofdnbsp;en hals stellen de schoft minder vast, verhoogen daardoornbsp;niet de stevigte der spanning, wel de soepelheid en elasticiteit.

-ocr page 252-

220

De voorwaartsche beweging uitgaande van kruis-, broeken ruggespieren duidt men aan met den naam van rugge-of gedragen gang, in tegenstelling van de beengangen, waarvoor de ledematen verantwoordelijk zijn. Een hoogenbsp;schoft bevordert dus, doordat zij een langen hefboom vormt,nbsp;den ruggegang en geeft tevens groote aanhechting aannbsp;spieren, waardoor de werking van deze indirect wordtnbsp;bevorderd.

Paarden voor langzame gangen, die zware lasten moeten kunnen trekken, hebben weinig aan een krachtigen ruggegang, omdat ze hun voorhand moeilijk kunnen opheffen.nbsp;De voornaamste reden voor een hooge schoft is bij hennbsp;dus niet aanwezig, zoodat we er dan ook minder naarnbsp;vragen, bovendien behoort een dergelijke schoft ooknbsp;niet bij het type der koudbloeden, al zou zij m.i. geennbsp;fout zijn.

Utrecht, 17 Maart 1914.

Behandeling van saccharomycose volgens Harber,

DOOR

J. N. A. C. SCHEEPENS.

{Militair paardenarts der 1ste klasse).

In The Veterinary /?ecord van 23 Augustus 1913 publiceert A. F. Harber, gouvernementsveearts te Natal, een door hemnbsp;bij saccharomycose met veel succes toegepaste behandelingsmethode. Hij beschrijft die ongeveer als volgt:

De knobbels in het beloop der aangedane lymphstrengen worden geopend, liefst middels een kruissnede—teneinde zenbsp;goed te kunnen blootleggen—waarna de holten flink metnbsp;den scherpen lepel worden uitgekrabd. Deze worden dannbsp;daarna op gevuld met permanganas kalicus kristallen. De

-ocr page 253-

221

vlakke zweren worden evenzoo uitgekrabd en met een laagje kristallen bedekt. Indien de lymplivaten verdikt zijn, wordennbsp;zij op het dikste gedeelte geopend en op gelijke wijze behandeld, echter alleen dan, wanneer vermoed wordt, dat zijnbsp;pus bevatten, zoo niet, dan is het beter, daar ze als regelnbsp;weer van zelf verdwijnen, om ze ongemoeid te laten. Nieuwnbsp;ontstane knobbels moeten onmiddellijk geopend worden; nietnbsp;raadzaam is het daarmede te wachten, tot ze in abscedeeringnbsp;zijn overgegaan, het ziekteproces zou daarmede slechtsnbsp;onnoodig lang gerekt worden, terwijl een directe klievingnbsp;met daarop volgende behandeling ook niet onbelangrijk denbsp;kans tot herinfectie doet verminderen.

In gevallen, waar de aandoening gepaard gaat met zwelling van het omringend weefsel (ontstekingsoedeem), wordt aangeraden joodkalium of arsenic inwendig te geven; ditnbsp;ter bestrijding van het oedeem. Bij minder ernstige gevallen is het echter onnoodig om van die middelen gebruiknbsp;te maken.

Het klieven en uitkrabben der knobbels geeft wel eens aatdeiding tot hinderlijke bloedingen, die evenwel spoedignbsp;tot staan komen na applicatie der permanganas kalicusnbsp;kristallen, dank zij de krachtige styptische werking van ditnbsp;praeparaat.

Daar schrijver meent, dat vliegen als overbrengers der smetstof moeten worden aangemerkt, bestrijkt hij ter weringnbsp;dier insecten de gemaakte wondjes en de deelen daaromheen met een smeersel, bestaande uit pix liquida en oleumnbsp;ricini (1: 4 a 5); dit dient om de twee of drie dagen herhaaldnbsp;te worden.

Is patiënt, pis hiervoren is aangegeven, behandeld, dan wordt hij afgezonderd. Mocht een latere behandeling nognbsp;gewenscht zijn, dan wordt die op gelijke wijze ten uitvoernbsp;gebracht; in de meeste gevallen echter bleek dat onnoodig te zijn en waren de wonden na 2 tot 3 wekennbsp;geheeld.

-ocr page 254-

222

Nog zij medegedeeld, dat de vlekken op de handen, veroorzaakt door de mangaanzure kali, geniakkelijk zijn weg te krijgen met puimsteen of een oplossing'van oxaalzuur.

In totaal werden door Harber 15 gevallen op de beschreven wijze behandeld, waaronder zeer ernstige; hiervan genazennbsp;er 14, terwijl in één geval tot aimaking van het dier moestnbsp;worden overgegaan. Dit geval betrof een paard, waarbijnbsp;de geheele onderarm ais het ware bedekt was met knobbels en ulcera en waarbij boeg en okselklieren in hetnbsp;lijden betrokken w’aren; de laatste waren kokosnootgrootnbsp;gezwollen.

Zooals we zien, verschilt deze methode in wezen niet van de gebruikelijke. Harber wendt alleen een causticumnbsp;aan, dat, voor zoover mij bekend, tevoren bij dit lijden nimmer toepassing vond.

Hier aan den ziekenstal te Batavia werd gewoonlijk als causticum gebruik gemaakt van ungt. bijodet. hydrargyr.,nbsp;later werden ook kwikzalf plus dikke terpentijn en 20'’/o jood-vasageen beproefd. De resultaten daarmede verkregen warennbsp;echter als regel weinig bemoedigend. Ook inspuitingennbsp;van jodipine en intraveneuse inspuitingen van salversannbsp;zijn hier beproefd geworden, welke al evenmin tot het doelnbsp;leidden. Volgens de hier opgedane ervaring is men dannbsp;alleen van succes verzekerd, indien tot algeheeie exstirpatienbsp;der aangetaste lymphstreng met inbegrip der knobbels ennbsp;zweren en de daarover liggende huid kan worden overgegaan. Dikwijls echter worden gevallen ter behandelingnbsp;aangeboden, waarbij van chirurgisch ingrijpen moet wordennbsp;afgezien, omdat het lijden zich reeds te veel verbreid heeft,nbsp;dan wel in een streek voorkomt, waar het verwijderen dernbsp;zieke deelen niet dan met groot gevaar voor belangrijkenbsp;bloedingen of anderzins zou kunnen geschieden.

In een tweetal inoperabele gevallen zagen we, nadat de dieren ongeveer een half jaar met verschillende middelennbsp;zoowel in- als uitwendig behandeld waren geworden en

-ocr page 255-

223

de ziekte zich steeds meer iiitbreidde, genezing optreden, toen van verdere behandeling werd afgezien, de dieren dusnbsp;als het ware aan hun lot werden overgelaten.

Kortelings werd mij de gelegenheid geboden in een paar gevallen de therapie, als door H. aanbevolen, te beproeven.nbsp;Een korte beschrijving van beide moge hieronder volgen.

Den 21sten Februari werd een 10-jarig Australisch artil-leriepaard ter behandeling aangeboden — zoogenaamd — met verwondingen. Een handbreed onder den linker carpus,nbsp;aan de laterale zijde, bevonden zich eenige ulcera, terwijlnbsp;daarboven knobbeltjes ter grootte van een erwt, op eennbsp;rij gelegen, werden waargenomen, welke knobbeltjes onderling verbonden waren door een min of meer duidelijk voelbarenbsp;streng. Deze op een rozenkrans gelijkende streng ging innbsp;schuin opwaartsche richting over de voorzijde van dennbsp;onderarm, om ten slotte bij de borst gekomen te verdwijnennbsp;in de groeve, gevormd tusschen boeg en borst. In die groevenbsp;waren in de diepte duidelijk een 2-tal op circa 15c.M. vannbsp;elkaar gelegen duiveneigroote knobbels te voelen. Enkelenbsp;der erwtgroote knobbeltjes stonden op het punt van doorbreken. Microscopisch kon in den etter uit zulk een verschnbsp;geopend knobbeltje de cryptococcus farciminosus wordennbsp;aangetoond.

Begonnen werd met de inwendige toediening van joodka-lium in stijgende en dalende dosis en dit gedurende 20 dagen volgehonden.

Den 28sten Februari werd het dier neergelegd en gehandeld als door H. aangegeven. In totaal werden ± 15 knobbelsnbsp;geopend en uitgekrabd, terwijl ook de zich onder den carpusnbsp;bevindende ulcera flink met den scherpen lepel werden bewerkt. De zich in de zijdelingsche borstgroeve bevindendenbsp;knobbels werden, daar ze te diep zaten, ongestoord gelaten.

Het chirurgisch ingrijpen had nogal bloeding tengevolge, die echter na applicatie der tot poeder fijngewreven permang.nbsp;kalic. kristallen spoedig ophield.

-ocr page 256-

224

Den 5deii Maart werd liet geopereerde been uitgewassclien en toen bleek, dat slechts enkele der geopende knobbeltjesnbsp;pus afscheidden; de andere vertoonden een gezonde grann-leerende vlakte.

Er waren een paar nieuwe knobbels bijgekomen; deze werden gekliefd en op gelijke wijze behandeld, terwijl ooknbsp;de andere wondjes wederom bedekt werden met een laagjenbsp;fijngewreven permaiig. kalic. kristallen.

Resp. werden op 9 en 21 Maart de knobbels, die zich bij den boeg bevonden en intusschen ook grooter en weekernbsp;waren geworden en neiging vertoonden om door te breken,nbsp;geopend en op dezelfde wijze behandeld als de vorige. Velenbsp;der op den onderarm voorkomende wondjes waren reedsnbsp;geheeld, terwijl andere belangrijk in omvang waren afgenomen.

Den 8sten April verliet het paard geheel hersteld den ziekenstal.

Het tweede geval, een 7-jarige Soembawa hengst, kwam op 8 Maart in behandeling.

In de rechter onderbuikstreek, ongeveer een handbreed boven den navel werd over een oppervlakte van een paarnbsp;handpalmen een heel complex van zweren en knobbels, denbsp;laatste in grootte variëerend van erwt tot knikker, waargenomen. Buik en koker waren sterk oedemateus gezwollen.nbsp;Ook hier kon de cryptococcus worden aangetoond. Van inwendige medicatie werd afgezien. Het dier werd neergelegd,nbsp;de knobbels gekliefd, uitgelepeld en met permang. kalic.nbsp;behandeld.

15/3. Het oedeem aan den buik was zoo goed als verdwenen, de koker nog wat gezwollen. Er bleek hier een vuistgroot absces aanwezig te zijn. Dit absces en eenige nieuw ontstane knobbels werden na opening behandeld als de vorige.

Op 22 Maart waren de wonden aan den buik geheeld, terwijl de wond aan het praeputium belangrijk kleiner wasnbsp;geworden. Een week later kon patiënt als hersteld uit denbsp;behandeling ontslagen worden.

-ocr page 257-

225

Harber schreef „the results obtained” .doelende op de 15 door liein volgens zijn methode behandelde gevallen, „are,nbsp;I think, most promising, and would indicate that the diseasenbsp;is not so resistant to traetment as it appaered”.

In verband met de vrij snelle genezing, welke in beide hiervoren beschreven gevallen na toepassing van bedoeldenbsp;behandelingswijze door mij werd verkregen, gevallen dienbsp;zeker wel onder de inoperabele gerangschikt mogen worden,nbsp;ga ik met de aangehaalde bewering van schrijver geheelnbsp;accoord.

-ocr page 258-

JAVAANSCHE VOEDERGRASSEN VIll en iX,

DOOR

C. A. BACKER.

2. Isachne albens Trin. Zie Plaat XVII.

De soortnaam albens beteekent witachtig en slaat waarschijnlijk op de bleek geelbruine kleur, welke de aartjes van gedroogde exemplaren van dit gras hebben aangenomen. Ze worden wel niet wit, maar de oudere botanicinbsp;namen het zoo nauw niet bij het geven van namen.

Wetenschappelijke namen-.

Behalve als Isachne albens vindt men het gras nog in de literatuur vermeld als; Paniciim albens Steud., Panicuninbsp;saxatile Steud. en Panicuni Zollingeri Steud.

ri;

Soms wordt deze soort verward met Isachne virgata Nees, een totaal verschillende soort, die nader verwantnbsp;is aan Isachne australis en die wij weldra nader zullennbsp;bespreken. Zoo behooreu de nummers 26743 p en 32012nbsp;(3, welke door Dr. S. H. Koorders in zijn Exkiirsionsfloranbsp;I, 125 als Isachne virgata vermeld worden, geenszins tot dezenbsp;soort, maar tot Isachne albens. Het mag echter niet onvermeld gelaten worden, dat Dr. Koorders met den innbsp;de Exkursionsflora gebruikelijken twijfel zegt: „jedochnbsp;zweifle ich, ob die obeuerwahnten westjavanischen Specimina Z. T. zu Isachne albens geboren können”. Als ernbsp;behoorlijk onderzoek verricht was, had die twijfel nietnbsp;behoeven te bestaan; de beide soorten zijn gemakkelijknbsp;en scherp van elkander te onderscheiden.

Botanische literatuur.

Boerlage, Ann. du Jard. Bot.de Buit. VIII, 50.

DUTHiE (I) Foddergrasses of Nortiieru India. 3.

(1) Ten onrechte is daar door DUTHiE als synonym vermeld Pan i-cum bellum Steud.

-ocr page 259-

-ocr page 260-



''¦ lt;•¦ .*ï. ^


'JTTJ'



MPy 4j

^-luSïV


iii '

|l


A



-ocr page 261-

227

Hooker. Flora of British India VII, 22.

Koorders, Exkiirsionsflora I, 22 ('onjuiste beschrijving en onjuiste verbreidingsopgave), voorts I. 125 (onder den onjuisten naani vannbsp;J. virgata, althans voor zoover betreft de nninmers 32012/? en 26743/?)¦

MiQUEL, Flora Indiae Batavae, III, 459.

Steudel, Synopsis plantarum giuniacearuni, pars I, Qramin. pag. 96 (onder de namen Panicttm albens en Panicum ZoUingeri), pag. 97nbsp;(onder den naam Panicum saxatile).

Inlandsche namen voor dit gras zijn schaarscli en onbetrouwbaar. Op den Goenoeng Slamat hoorde ik het eenmaal door een ondeskundig inlander D j a m p a n g pahit noemen; een der door Dr. Koorders ingezamelde exemplarennbsp;draagt op de etlkette den naam D j o e k o e t p i i t, s.nbsp;Beschrijving.

Overblijvend gras, in den regel tusschen struikgewas groeiend en dan een hoogte van 1 a P/4 M. bereikend, denbsp;opstijgende stengel bereikt dan vaak een lengte van 1 V2 3 3 M.nbsp;Men vindt het gras echter ook wel op meer open plaatsennbsp;en dan blijft het In den regel korter, wordt 0.50 totnbsp;!.00 M. hoog en groeit meer rechtop. Allerlei overgangennbsp;zijn overvloedig te vinden. Het gras is in den bodemnbsp;bevestigd met een bundel vezelige wortels, welke 10 totnbsp;25 c.M. diep den grond indringen. In den regel bestaat eennbsp;plant uit 2—5 vlak bijeengeplaatste, dikwijls vertakte, ronde^nbsp;onbehaarde stengels, welke over hun geheele lengte vrijwelnbsp;gelijkmatig met bladeren bezet zijn. Bij in struikgewas groeiende exemplaren vallen echter de onderste bladeren dikwijlsnbsp;vroegtijdig af. De internodiën bezitten een lengte van 5 anbsp;12 c.M. De bladscheeden reiken met haar top tot aan, nabijnbsp;of even voorbij den naasthoogeren knoop, zoodat de stengelnbsp;nagenoeg geheel door bladscheeden omsloten is; aan den topnbsp;zijn deze scheeden langs de randen behaard, overigens bijnbsp;alle door mij onderzochte exemplaren kaal. Het tongetjenbsp;wordt vertegenwoordigd door een rij lange haren. De blad-sciiijf is lijn-lancetvormig, onder het midden het breedst,nbsp;met zeer spitsen top, tamelijk zacht; ze bereikt een lengte


-ocr page 262-

228

van 75 a 260 m. M. bij een breedte van 4 a 15 m. M. Exemplaren van droge, koude of zonnige standplaats hebben kleinere bladeren dan die, welke op vochtige of schaduwrijke standplaats groeien. Aan weerszijden van de duidelijkenbsp;middelnerf vindt men 3—5 wat minder krachtige hoofdnerven,nbsp;bovendien is de bladrand nerfachtig verdikt. Al dezenbsp;nerven zijn dicht bezet met uiterst kleine, alleen bij vrijnbsp;sterke vergrooting waarneembare, schuinopwaarts gerichtenbsp;stekeltjes, dientengevolge voelen zij bij het rugwaarts strijken zeer rnw aan.

In de bovenste biadscheede vindt men slechts een enkelen bloeihalm, welke een opgerichte, sterk vertakte, 90— 400 m.M. lange pluim draagt. De takken dezer pluim zijnnbsp;aanvankelijk opgericht, later wijken ze uiteen, zoodat jongenbsp;pluimen veel smaller zijn dan oude. De hoofdtakken zijn innbsp;den regel afzonderlijk geplaatst, zeldzamer, en slechts voornbsp;een klein deel, 2 bijeen. De steeltjes der afzonderlijk aartjes zijn dun en bereiken een lengte van 3—8 m.M.

De aartjes zijn zeer talrijk, klein, 1V2 — 1^3 m-M, lang, elk afzonderlijk gezeten. Jonge aartjes zijn elliptisch, bij ouderenbsp;wijken de beide onderste glumae met haar toppen steedsnbsp;verder uiteen, zoodat het aarlje omgekeerd eivormig ofnbsp;zelfs wigvormig wordt.

Elk aartje bevat 2 bloemen. Merkwaardig is bij deze soort de geslachtsverdeeling. De onderste bloem is nu eensnbsp;mannelijk, dan weer tweeslachtig, de bovenste is in dennbsp;regel tweeslachtig, soms ook vrouwelijk; dikwijls heb iknbsp;exemplaren gevonden, waarbij beide bloemen tweeslachtignbsp;waren.

De glumae wisselen nog al in beharing; soms zijn ze volkomen kaal, meestal echter zijn ze min of meer behaard, g, is langwerpig rond, stomp, gewelfd, ± l'/aHi-M.nbsp;lang, g2 komt in vorm en grootte met g, overeen. Zoo dezenbsp;beide glumae behaard zijn, is het vooral aan den top.nbsp;Beide zijn onduidelijk en zwak generfd.

-ocr page 263-

229

ga is langwerpig rond, stomp, sterk gewelfd, ± ''2 lang, vrij hard, met de binnenwaarts omgeslagen randennbsp;omvat het pg, die nagenoeg vlak is. Tusschen deze beidenbsp;kafjes vindt men steeds 3 meeldraden, dikwijls ook eennbsp;langwerpig vruchtbeginsel met 2 vrije stijlen.

g4 is wat korter dan gg; doordat g4 echter wat hooger is ingeplant verschillen de toppen dezer beide kafjes onderling slechts weinig in hoogte. Deze vierde gluma bereiktnbsp;een lengte van 1 — \'|^ m.M. en komt in vorm met gg overeen, is alleen naar verhouding wat breeder. g4 omvat denbsp;vlakke P4, tusschen deze beide kafjes vindt men altijd eennbsp;vruchtbeginsel met 2 vrije stijlen, meestal ook 3 meeldraden. De kleur der stempels is paars.

Beide bloemen of alleen de bovenste, soms ook geen van beide, zetten vrucht. Door het zwellen der jongenbsp;vruchten worden g, en gg steeds verder uiteengedrongen.nbsp;De vruchten zijn ellipsoidisch, met een bollen en eennbsp;vlakkeren kant en blijven binnen de verharde kafjes besloten.

Onverschillig of er al of niet vrucht gevormd wordt, vallen gg en pg, evenzoo ook g4 en P4, samen af, waarnanbsp;de beide onderste giuniae nog geruimen tijd op het steeltjenbsp;der aartjes bevestigd blijven.

Bloeitijd. Het geheele jaar door kan men bloeiende exemplaren aantreffen.

Verspreiding op Java.

Dit is een gras der bergstreken. Het is nog niet beneden 950 M. zeehoogte, evenmin boven 2550 M, gevonden. Opnbsp;vele Javaansche bergen is het ingezameld, o.a. op den Qedeli,nbsp;den Tjikoraj, den Tiloe, den Tjeremé, den Slamat, den Ga-rnbsp;loenggoeng, den Smeroe en nog op enkele andere. Bijnbsp;voorkeur groeit het op vochtige of licht beschaduwdenbsp;standplaats, tegen sterke schaduw of groote droogte isnbsp;het niet bestand. Dientengevolge moet men het het vooralnbsp;zoeken op open gedeelten in het bosch, aan boschranden,nbsp;langs breede wegen, in kreupelhout, in secundair bosch,

-ocr page 264-

230

waar liet dikwijls in gezelligen groei optreedt. De bewering van Dr. S. H. Koorders in de Exkursionsflora I, 122: „Niclit ini Hocligebirge”, is onjuist, iiij zelf heeft de plantnbsp;in het hooggebergte ingezameld, doch ze met een geheelnbsp;andere soort verward.

Economische literatuur.

Schijnt geheel te ontbreken. Ik heb ten minste niets kunnen vinden.

Samenslelling van het gras.

Analyses schijnen tot op heden niet verricht te zijn.

Voederwaarde.

Voor vochtige bergstreken tusschen 950 en 2550 M. zee-hoogtc lijkt dit een geschikt voedergras.

Eischen, die het gras aan bodem en klimaat steit.

Het gras gedijt het best op lossen boschgiond, het houdt van zon en van vocht, mits deze beide factoren tegetijkertijdnbsp;aanwezig zijn. Van de vochtige bergstreken hebben we denbsp;meeste en krachtigste planten in het herbarium.

Opbrengst. Bepaalde cijfers ontbreken. De opbrengst moet echter vrij aanzienlijk zijn, daar het gras een aanzienlijkenbsp;hoogte bereikt en een groot aantal bladeren produceert.

3. Isachne Kiinthiana Nees. Zie Plaat XVIll.

Kanthiana is het gras gedoopt ter eere van Karl Sigismund Kunth, Duitsch botanicus, professor te Berlijn, f 1850.

Wetenschappelijke namen;

Behalve als Isachne Kanthiana vindt men het gras ook wel vermeld als Panicnm Kiinthianam.

Intandsche namen:

Geen der weinige exemplaren van dit gras, welke zich in het Buitenzorgsche Herbarium bevinden, draagt een iii-landschen uaam op het etiket.

Botanische literatuur.

Hooker, Flora of British India VII, 21.

Koorders, Exkursionsflora 1, 123 en 124 (onjuist voor zoover de verspreidingsopgaveii belrefl; men zie dienaangaande sub Verspreiding op Java, pag. 233),

-ocr page 265-

XVIII ISACHNE KuNTHIANA NeES.


-ocr page 266-

'X V.




^ nbsp;nbsp;nbsp;Zp^ or

\ nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;V. /

:\


gt; • • A

-ocr page 267-

231

Miquel, Flora Iiidiae Batavae IH, 460.

Sthudel, Synopsis Plantarum Ghimacearum, I, 96 (onderden naam van Paniciim Kunthianum)

Trimen, Flora of Ceylon, V, 127.

Beschrijving;

Kruipend gras met dunnen, wortelslaanden, al of niet behaalden stengel, waaruit talrijke opgerichte, 20 — 30c.M.nbsp;lange, nu eens kale, dan weer afstaand langharige bloei-halmen ontspruiten. Bladscheeden 10 — 20 m.M. lang, nunbsp;eens over de geheele lengt^, dan weer alleen aan de voorzijde van den top langharig, de meeste niet met haar topnbsp;tot aan den naasthoogeren knoop reikend. Tongetje geheelnbsp;ontbrekend of door een rij haren vertegenwoordigd. Blad-schijf lancetvormig, met breeden, vaak eenigszins liartvor-migen voet zittend, zeer spits, 15 — 55 m.M. bij 4—10 m.M.;nbsp;zacht, van boven door vele onderling nagenoeg even krachtige zijnerven overlangs gestreept, van onder geheel andersnbsp;generfd: aan die zijde vindt men namelijk aan weerszijdennbsp;van de middelnerf ± 3 krachtige zijnerven en daartusschennbsp;vele veel zwakkere, welke nauwelijks waarneembaar zijn.nbsp;Langs den rand zoowel als op het boven- eu ondervlaknbsp;der bladeren worden vele kortere of langere haren aangetroffen.

Bovenste bladscheede nu eens tot aan den voet der pluim reikend, dan weer steekt de steel dezer laatste boven denbsp;bladscheede uit, nooit zeer ver echter. Pluimen 25 — 50 m.M.nbsp;lang, weinig vertakt, met hoekige, korte assen, die hoogstens 25 m.M. lang zijn, dikwijls zelfs niet meer dan 15 m.M.nbsp;Aartjes kort gesteeld, de steeltjes in lengte varieerend vannbsp;'I2—3 m.M., de aartjes zelve 2V4 — 3 m.M. lang. g, langwerpignbsp;met min of meer samengeknepeii, vrij spitsen top en vliezige, binnenwaarts omgevonwen randen, 2—2^/4 m.M. lang,nbsp;met 5—7 overlangsche nerven, waarvan de 3 middelstenbsp;krachtig, de andere veel zwakker en vaak nauwelijks waarneembaar zijn. g2 is even lang als gi, in het oog vallendnbsp;hooger ingeplant, met min of meer afgeknotten voet en

-ocr page 268-

232

sameiigekiiepeii top, krachtig generfd. Bij alle door mij waargenomen exemplaren waren deze beide looze gitimae kortliarig.

De verdeeiing der geslachten over de bloemen is als volgt: Alle door mij onderzochte aartjes bevatten in denbsp;onderste bloem 3 meeldraden en daartiisschen een vruchtbeginsel, dat soms goed ontwikkeld, soms echter zoo kleinnbsp;was, dat men geneigd zou zijn het voor een stamperrudi-ment te houden. De bovenste bloem bevatte nooit meeldraden en altijd een vruchtbeginsel. Steudel en Miquelnbsp;hebben dezelfde geslachtsverdeeling gevonden, zij noemennbsp;de onderste bloem hennaphrodito-masculiis en de bovenstenbsp;femineiis, waarbij men echter niet uit het oog verliezennbsp;mag, dat Miquel zijn diagnosis blijkbaar uit Steudel heeftnbsp;overgeschreven.

Des te vreemder klinkt het, dat een uitnemend botanicus als J. D. Hooker, die in Trimen’s Flora of Ceylon de grassen heeft bewerkt, mededeelt, dat de onderste bloemnbsp;vrouwelijk, de bovenste tweeslachtig zijn zou. Wellichtnbsp;is hier slechts een schrijffout in het spel.

ga is hard, ovaal, stomp, l'/2—1^/4 i'i- M. lang; met de [binnenwaarts omgebogen randen omvat dit kafje de ernbsp;bij behoorende, eveneens harde palea. Tusschen ga en panbsp;vindt men steeds 3 meeldraden en een meer of mindernbsp;goed ontwikkeld vruchtbeginsel, dat gekroond wordt doornbsp;2 stijlen met gevederde stempels.

De tweede bloem is in het oog vallend hooger geplaatst dan de onderste. g4 is gewelfd en hard, nu eens duidelijknbsp;kleiner dan ga, dan weer nagenoeg even groot; deze vierdenbsp;gluma bereikt een lengte van 1 — l'/2 m.M. P4 is vlak ennbsp;wordt door de omgeslagen randen van g4 omvat. Tusschennbsp;g4 en P4 vindt men een vruchtbeginsel, gekroond door 2nbsp;vrije stijlen met gevederde stempels.

Vruchten zijn in het Buitenzorgsche Herbarium niet aanwezig en, voor zoover mij bekend, ook nergens beschreven.

-ocr page 269-

233

Bloeitijd:

111 de maand November bloeiend aangetroffen.

Verspreiding op Java.

Blijkbaar is dit een van de zeldzamere grassen. In het Bnitenzorsclie Herbarium ligt slechts één op Java ingezameld nummer; het werd gevonden op den Papandajannbsp;op 2000 M. zeehoogte. Ook volgens de buitenlandsche literatuur is het een gras der hoogere bergstreden. Miquelnbsp;geeft wel is waar op, dat het door Zollinger bij Tjikojanbsp;gevonden zijn zou, maar het is niet onmogelijk, dat zijnnbsp;determinatie onjuist is geweest. Zijn beschrijving is welnbsp;goed, maar die is van Steudel gecopieerd.

Andere groeiplaatsen op Java zijn mij onbekend. De opgaven daaromtrent in de Exkursionsflora van Dr. S. H.nbsp;Koorders zijn alle onjuist, alle door hem als Isachnenbsp;K u 11 t h i a n a gedetermineerde grassen behooren zondernbsp;uitzondering lot andere soorten.

Economische literatuur.

Schijnt geheel te ontbreken.

Samenstelling van het gras.

Analyses zijn blijkbaar nog niet verriclit.

Voederwaarde.

Gering, het gras is te klein om als voedergras in aanmerking te komen.

Eischen, welke het gras aan bodem en klimaat stelt.

Daar op Java het gras met zekerheid nog maar op één enkele plaats gevonden is, moet men met het trekken vannbsp;conclusies voorzichtig zijn. Op den Papandajan werd hetnbsp;in een drassig grasveldje gevonden. Het welig groeiennbsp;daar op 2000 M. zeehoogte, gevoegd bij het feit, dat ooknbsp;de Eiigelsch Indische literatuur het alleen voor de hoogerenbsp;bergstreken vermeldt, wettigt het vermoeden, dat het innbsp;de laagvlakte niet gedijen wil en zoowel een vijand is vannbsp;groote warmte als van groote droogte.

Opbrengst gering.

-ocr page 270-

234

4. Isachne pangerangénsis. Z. M. Syst. Verz. 102. (Zie plaat XIX).

De soortnaam pangerangensis werd aan dit gras gegeven om aan te duiden, dat liet op den Pangerango voor lietnbsp;eerst gevonden werd.

Zooals de meeste plantensoorten, mag ook deze zich verheugen in het bezit van meerdere wetenschappelijke namen. Men vindt het gras ook nog vevnield a\s Isachne monticola')nbsp;Büse en Pankuninbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Steudel, voorts als/süc/z/ie

viilcanica Merrill.

Een indertijd door JuNGHUHN op Java ingezamelde plant werd door Nees von Esenbeck zonder nadere groeiplaatsaanduiding in zijn herbarium opgenomen onder den naam vannbsp;Isachne rigida Nees. Later werd, om mij onbekende redenen, door Steudel aan ditzelfde gras de naam Panicumnbsp;Rhignon gegeven. Deze /sac/me-soort, welke men naderhandnbsp;nooit op Java heeft kunnen terugvinden, zou volgens sommige botanici (o. a. J. D. Hooker) nauw verwant zijn aannbsp;Isachne pangerangensis.

Het is geniakkelijk aantetoonen, dat dit een dwaling is, voortgesproten uit slordig of onnadenkend lezen. Steudel,nbsp;die het origineele exemplaar van Junqhuhn gezien en onderzocht moet hebben, zegt uitdrukkelijk, dat van de aartjes denbsp;bovenste bloem cT, de onderste 9 is. Miquel getuigt hetzelfde,nbsp;ik moet echter toegeven, dat de bewijskracht van Miquel’snbsp;getuigenis gering is, daar de geheele bewerking der Gramineaenbsp;bij dezen schrijver meer van grenzenlooze oppervlakkigheidnbsp;en raffelende haast dan van nauwgezet onderzoek getuigt.nbsp;Vele beschrijvingen zijn door hem woordelijk van Steudelnbsp;overgenomen. Koorders maakt van het belangrijke punt dernbsp;geslachtsverdeeling in het aartje ganschelijk geen melding,

V monticolfi beteekerit bergbewoner-quot;) rigida = stijf.

-ocr page 271- -ocr page 272- -ocr page 273-

235

Er is, zooals we boven reeds zeiden, een dwaling uit den weg te ruimen.

Want, als de niededeeling van Steudel omtrent de ge-slaclitsverdeeling in het aartje juist is — en er bestaat geen enkele aanleiding om aan de juistheid ervan te twijfelen,—nbsp;dan is de plant van Junghuhn geen Isachne geweest, daarnbsp;immers bij dit geslacht de bovenste bloem 9 of moe/^ zijn.nbsp;We dienen het gras onder de tweede hoofdafdeeling dernbsp;Gramineae te zoeken. Natuurlijk rijst nu de vraag: Alsnbsp;Junghuhn’s plant geen Isachne was, wat was het dan wel?nbsp;Het antwoord daarop is gemakkelijk te geven. Dat het grasnbsp;op een Isachne gelijken moet, staat vast, anders zou eennbsp;bekwaam botanicus als Steudel zich niet vergist hebben.nbsp;Inderdaad bestaat er een grassengeslacht, dat bedrieglijk opnbsp;Isachne gelijkt, en er alleen van verschilt, doordat de bovenste bloem van elk aartje c/, de onderste 9 is, zoodat ditnbsp;gras juist het kenmerk bezit, dat Steudel voor/soc^«e ng/r/anbsp;opgeeft. Dat is het geslacht Coelachne, waarvan een soort,nbsp;Coelachne infirma Büse, hier en daar in de Javaanschenbsp;bergstreken voorkomt ’) en reeds door Junghuhn werd ingezameld. De beschrijving, die Steudel van Isachne rigidanbsp;geeft, past zeer goed op Coelachne infirma, zoodat we alsnbsp;vaststaand mogen aannemen, dat dit de door Junghuhn ingezamelde, door Nees en Steudel bedoelde plant is.

Isachne rigida is dus een niet bestaande soort, welke uit onze flora’s geschrapt moet worden. De plant, welke doornbsp;Hooker in zijn Flora of British India Vil, 24 als Isachnenbsp;rigida Nees vermeld wordt, kan onmogelijk de door Neesnbsp;en Steudel bedoelde soort zijn, daar zij volgens de beschrijving aanmerkelijk van de door Steudel gegeven diagnosenbsp;afwijkt.

b Wel zegt KOORDErs in zijn Exiansionflora: ,,lm Bnitenzorger Herbarium felilt javaiiisclies Material von dieser Art” en ,,Bislier ausnbsp;Java noch nicht von andereni Fuiidort (Dieng) bekaiuit”, doch dezenbsp;opgaven zijn onjuist,

-ocr page 274-

236

Ook dit belangrijke feit is door Dr. Koorders tiiet opgemerkt.

Echter mag niet verzwegen worden, dat Dr. Koorders, hoewel hij al de kardinale punten der kwestie ganschelijknbsp;over het hoofd heeft gezien, toch — hoewel op veel te lossenbsp;gronden — tot de overtuiging is geraakt, dat een plant,nbsp;welke den naam Isachne rigida dragen mag, noch in hetnbsp;Leidsche, noch in het Buitenzorgsche herbarium voorkomt.nbsp;Wij kunnen hieraan toevoegen, dat zij in géén herbariumnbsp;voorkomt, noch voorkomen kan.

Volksnamen; Volksnamen van /. pangerangensis z\\\\ mij onbekend.

Botanische literatuur :

Büse. Piaiitae Joiighiihniaiiae, p, 379 (als Isachne monticolagt;.

Koorders, Exkursionsflora 1, 122, 124.

Miquel, Flora Iiidiae Batavae 111, 461 {lt;(\s Isachne monticola),p. A62 (als Isachne pangerangensis'.

Steudel, Synopsis Qramiiiuii), p. 95 (als Panicum Pangerangense). Beschrijving :

Overblijvend gras, van in het oog vallend xerophielen habitus, aan den voet sterk vertakt, dichte zoden vormend,nbsp;3-—12 c.M. soms zelfs tot 15 c.M. hoog wordend, metnbsp;opgerichte, dicht bebladerde bloeistengels. Bladscheedennbsp;kort, het lagere deel van den stengel geheel inslnitend, bezetnbsp;met tamelijk lange, wijd afstaande haren, welke ingeplantnbsp;zijn op nietige, alleen met het gewapend oog zichtbarenbsp;knobbeltjes. Ondersle bladscheeden met zeer korte of geheel zónder bladschijf, de schijf der hoogere bladerennbsp;lancetvormig, 10 — 30 m.M. bij 2 — 5 m.M., zeer spits, hardnbsp;en stijf, volgens Dr. H. Hallier van boven geelgroen, vannbsp;onder grauwgroen, langs de randen met op kleine tandennbsp;of knobbeltjes ingeplante wimpers, overigens nu eens kaal,nbsp;dan weer met enkele lange haren bezet, beiderzijds dichtnbsp;overlangs gestreept-geaderd, de aderen der onderzijde allenbsp;nagenoeg evenkrachtig, zoodat dus niel, zooals bij velenbsp;andere Isachne-soorten, telkens (aan de onderzijde) eeii

-ocr page 275-

237

krachtige ader met eenige veel zwakkere afwisselt. Tongetje ontbrekend.

Steel der pluim slechts weinig buiten de bovenste blad-scheede stekend, de pluim 15 — 50 m.M. lang, opgericht, met slechts weinige (in den regel 2 — 5), schuin opstaandenbsp;of horizontaal uitgespreide, min of meer afgeplatte, ietsnbsp;gezaagd-gewimperde of zoo goed als kale primaire zijtakken.nbsp;Aartjes kortgesteeld, de meeste steeltjes slechts 'I2 — 1 m.M.nbsp;lang, het aartje echter, dat den top der pluimtakken afsluit,nbsp;is langer (tot 10 m.M.) gesteeld. Aartjes ovaal-omgekeerdnbsp;eirond, ± 2'/2 m.M. B3 bij de door mij onderzochte exemplaren misschien soms ook 9. B4 bij alle onderzochtenbsp;exemplaren §, g, eirond, spits, 2'/4 — 2'/2 lang 5-nervig,nbsp;paars, kaal of tusschen de rugnerven onduidelijk behaard,nbsp;ga eirond met spitsen top, 2—2V4 m.M. lang, met binnenwaarts omgebogen randen, 5-nervig, paars, tusschen denbsp;rugnerven onduidelijk behaard, gg glad, sterk gewelfd,nbsp;ongenerfd, fijn doch vaak zeer onduidelijk behaard, F/4 — 2nbsp;m.M. lang. pg vlak. Tusschen gg en pg vond ik steeds eennbsp;een langwerpig rond vruclitbeginsel met 2 vrije stijlen, elknbsp;door een gevederden stempel gekroond, bijna altijd ook 3nbsp;meeldraden. g4 is iets hooger ingeplant dan gg, ongeveernbsp;even sterk gewelfd als dit kafje, ongenerfd, fijn en vaaknbsp;zeer onduidelijk behaard, l'/2—1^/4 m.M. lang, met de binnenwaarts omgebogen randen P4 omvattend. Tusschen g4nbsp;en P4 vond ik steeds 3 meeldraden en een vruclitbeginselnbsp;met 2 vrije stijlen en gevederde stempels. De rijpe vruchtnbsp;blijft tusschen de kafjes besloten, gg en pg vallen samennbsp;af, zoo ook g4 en P4. g, en gg blijven het langst aan denbsp;assen der bloeiwijze bevestigd.

Bloeitijd:

Bloeiende exemplaren werden ingezameld in de maanden Februari en April.

Verspreiding op Java:

-ocr page 276-

238

Op Java is dit gras tot dusverre nog maar van één enkele groeiplaats bekend, id. van de droge grasvlakte, welkenbsp;aangetroffen wordt op den 3020 M. hoogen top van dennbsp;Pangerango. Buiten Java is liet gras alleen in de Pliilippij-nen gevonden.

Economische gegevens:

Economische gegevens ontbreken gelieei. Het zal trouwens nog wel eenigen tijd duren voor de Javaansche veehoudersnbsp;hun vee naar den Pangerango-top zenden om te grazen,

5. Isachne firnmla Büse, Plautae Jungiiuhnianae, p. 379. (Zie plaat XX en XXI).

De soortnaam firmula beteekent tamelijk ?,tevig en zinspeelt op de vrij stijve halmen, welke de typische vorm van ditnbsp;gras heeft.

Ook dit gras werd onder verschillende namen beschreven, wat niet te verwonderen is, als men bedenkt, dat het zichnbsp;onder sterk verschillende vormen kan voordoen. Behalvenbsp;onder den hierboven opgegeven naam vindt men het nognbsp;vermeld onder de namen Isachne virgata Nees en Panicumnbsp;rhabdinuni Steudel, waarbij opgemerkt dient te worden, datnbsp;deze beide laatste namen gegeven werden aan den ijlerennbsp;vorm van het gras, waarover wij op pag. 239 vlg. spreken.nbsp;De naam virgata, afgeleid van het Latijnsche virga, roede,nbsp;beteekent met lange takken en zinspeelt op de lange takkennbsp;der bloeiwijze; de naam rhabdinarn, afgeleid van hetGriekschenbsp;pixj3So I , tak of twijg, heeft dezelfde bedoeling.

Panicum saxatite Steud., een grassoort, gegrond op een indertijd door Zollinger op den Salak ingezameld exemplaar (3493 Z. M.) wordt door Koorders in zijn Exkursions-flora I, 122 terecht ais synonym van Isachne albens genoemd,nbsp;op pagina 123 echter — en ditmaal natuurlijk ten onrechte — wederom als synonym bij een andere zeer verschillende soort, de hier bovengenoemde/srtt7z/;e//nn/r/fl, getrokken.

Volksnamen: Een door wijlen Dr. R. Scheffer op den Papandajan ingezameld exemplaar draagt den inlandschen

-ocr page 277-

XX. ISACHNE FIRMULA BUSE Jor^na typica.


-ocr page 278- -ocr page 279-

XXI. ISACHNE FIRMULA BÜSE forma virgata.

-ocr page 280- -ocr page 281-

239

haam D o ii gd o ii ga n. Een exemplaar door wijlen Dr. KoBUS bij Tosari ingezameld geeft als inlandsclien naam Roempoetnbsp;kawatang; en een exemplaar van Koorders, bij Ngadisarinbsp;(Tengger) ingezanield, heet Tèngong.

Botanische literatuur:

Boerlage, in Annales du Jardiii Botaiiique de Buitenzorg, VIII, 50 (als I. firmula BüSe).

Koorders, Exkursionsflora 1,123 (als /. firmula Büse en als I. virgata Nees).

Miquel, Flora Iiidiae Batavae, III, 460 (als I. firmula Büse), 462 (als I. virgata Nees).

Steudel, Synopsis Glumacearuni I, 96 (als Panicum rhabdinum Steud).

Beschrijving.

Overblijvend gras, van veranderlijken, nn eens meer xero-pliielen en gedrongen habitus (de typische vorm), dan weer van meer hygrophielen en ijleren habitus (de forma virgata).nbsp;Plant 20 — 80 c.M. hoog, één- of meerstengelig, de stengelsnbsp;meest aan den voet kruipend en wortelslaand, steeds metnbsp;opgerichten top en bloeitakken. Bladscheeden zeer veranderlijk van lengte, 10—80 m.M. lang, met langharige randen,nbsp;overigens kaal. Tongetje ontbrekend of door een rij harennbsp;vertegenwoordigd. Bladschijf zeer veranderlijk van grootte,nbsp;20—130 m.M. bij 4 — 9 m.M., lancetvormig, met spitsennbsp;top en nerfachtig verdikten rand, langs de randen bezet metnbsp;nietige, schuinopwaarts gerichte tandjes, van boven dichtnbsp;overlangs gestreept-geaderd, alle aderen ongeveer even dik,nbsp;van onder aan weerszijden van de middelneif met 3 — 4nbsp;grootere aderen, welke telkens met een groep veel zwakkerenbsp;afwisselen, wat vooral duidelijk is bij den ijleren vorm. Bladeren nu eens alleen van onder bezet met zeer korte, alleennbsp;bij sterke vergrooting waarneembare haren en dan overigensnbsp;geheel kaal, dan weer beiderzijds bekleed met vrij lange ennbsp;zeer dunne, op nietige knobbeltjes ingeplante haren. Steelnbsp;van de pluim nu eens weinig, dan weer ver buiten de bovenstenbsp;bladscheede stekend, de pluim zelve zeer veranderlijk van

-ocr page 282-

240

grootte, 15 — 180 in.M. lang, bij den ijleren vorm grooter dan bij den typischen. Zijtakken der bloeiwijze zeer veranderlijknbsp;van lengte, de onderste variëerend van 10 tot 90 ni.M., minnbsp;of meer been en weer gebogen, aanvankelijk opgericlit, zoo-dat de pluim dan smal is, later allengs meer uiteenwijkend,nbsp;zoodat oude pluimen naar verhouding breeder zijn dan jonge.nbsp;Assen der bloeiwijze kort getand-behaard, bovendien al ofnbsp;niet met langere haren bezet. Aartjes duidelijk gesteeld, denbsp;steeltjes veranderlijk van lengte, 1—8 m.M. lang, het eind-aartje van eiken tak vaak aanmerkelijk langer gesteeld.nbsp;Aartjes langwerpig, spits, 2'/4 — 3 m.M. lang, gj eii gjnbsp;duidelijk langer dan de beide andere glnmae, wat vooralnbsp;in den ijleren vorm duidelijk waarneembaar is. gj langwerpig, spits, sterk gewelfd, 2'/4 — 3 m.M. lang, groennbsp;of purper, met 7 krachtige, duidelijk uitspringende nerven,nbsp;in de bovetihelft met een grooter of kleiijer aantal korterenbsp;of langere haren bezet, ten opzichte der beharing zeernbsp;variabel, ga langwerpig, spits, gewelfd, P/4 — 2 m.M. lang,nbsp;groen of purper, met 5—7 krachtige, duidelijk uitspringendenbsp;nerven, in beharing met gi overeenkomend. B3 bij al denbsp;door mij onderzochte exemplaren, ook bij die van den ijlerennbsp;vorm, ga sterk gewelfd, glad, ongenerfd, P/4 — 2 m.M.nbsp;lang, fijn en tamelijk dicht behaard, met de binnenwaartsnbsp;omgebogen randen de vlakke of binnenwaarts gewelfde,nbsp;fijn behaarde, pg. omvattend. Tusschen gg en pg vond iknbsp;steeds 3 meeldraden en een langwerpig vruchtbeginsel metnbsp;2 vrije stijlen. B4 bij al de door mij onderzochte exemplarennbsp;P. g4 ongeveer even sterk gewelfd als gg, ongenerfd, fijnnbsp;en vrij dicht behaard, P/4 m.M. lang, met de binnenwaartsnbsp;omgebogen randen de vlakke of binnenwaarts gewelfde, fijnnbsp;behaarde p4 omvattend. Tusschen g4 en P4 vindt men eennbsp;vruchtbeginsel met 2 vrije stijlen. Vrucht platbol, bij rijpheidnbsp;bruingeel, ga en pa vallen gezamenlijk af, zoo ook g4 en p,,nbsp;de beide onderste glnmae blijven het langst op het steeltjenbsp;bevestigd en vallen elk afzonderlijk af.


-ocr page 283-

241

Zooals boven gezegd is, kan het gras zich onder verschillende vormen voordoen, waarvan de uiterste zoodanig verschillen, dat men ze voor verschillende soorten zon kunnen houden, ware het niet, dat ze door een reeks van overgan-gen verbonden zijn en de bouw der bloemen in allenbsp;essentieele punten volkomen gelijk is. Aan het begin dernbsp;vormenreeks staat de eerst beschreven, typische, xerophielenbsp;vorm, aan het einde de hygrophiele vorm, door Nees alsnbsp;Isachne virgata, door Steudel als Paniciun rhabdiniininbsp;beschreven. Van dien hygrophielen vorm werd reeds doornbsp;Miquel opgenierkt, dat hij als een vorm van Isachne firnmlanbsp;beschouwd zou kunnen worden.

Men kan de beide uiterste vormen der reeks op de volgende wijze onderscheiden. Men vergete echter niet, dat er tus-schenvormen voorkomen.

Isachne firniula Büse forma typica.

Pluimen 15—60 m.M. lang, de lagere takken 10—30nbsp;m.M. lang.

Aarsteeltjes (die van de top-aartjes uitgezonderd) mee-rendeels 1—2 m.M. lang.

Aartjes 2'/4—2'/2 m.M. lang.

Bladeren 20—50 m.M. lang, vaak fijn langharig.

Plant van meer xerophielen, gedrongen habitus, 20—40nbsp;c.M. hoog.

Insachne firniula Büse forma virgata.

Pluimen 80—180 m.M. lang, de lagere takken 40—90nbsp;m.M. lang.

Aarsteeltjes (die van de top-aartjes uitgezonderd) mee-rendeels 2—8 m.M. lang. Aartjes 2'/2—3 m.M. lang.nbsp;Bladeren 50^—130 m.M. lang,nbsp;onduidelijk behaard of nagenoeg kaal.

Plant van meer hygrophielen, ijleren habitus, 40—80 c.M.nbsp;hoog.

Bloeitijd :

Bloeiende exemplaren werden aantroffen in de maanden Januari, Februari, Maart, April, Mei, Juni, September ennbsp;October. Waarschijnlijk bloeit het gras het geheele jaar door.nbsp;Verspreiding op Java.

Dit is een gras der bergstreken, dat tusschen 1200 en

-ocr page 284-

242

2000 M zeehoogte op verschillende plaatsen werd ingezameld. Als standplaats verkiest het zoowel open, zonnige, droge als licht beschaduwde of tamelijk vochtige grasvelden en akkers, waar het dikwijls in vrij groot aantalnbsp;bij bijeengroeit. Ook in hooggelegen bergmoerassen kannbsp;men het aantreffen. Tot dusverre werd het ingezameld innbsp;het moeras Rantja Bali (op de N. W. helling v/d Patoeha)nbsp;op den Papandajan, den Soembing, den Lawoe, den Smeroenbsp;en den Tengger (algemeen bij Tosari) en zeer veel op dennbsp;helling van het Hjanggebergte.

Economische literatuur.

Ook over dit gras ontbreken economische gegevens bijna geheel. De ijle vorm heeft het ui terlijk van een goed voedergrasnbsp;Volgens Koorders dient het op den Tengger tot paarden-voeder. De schapen op het Hiangplateaii eten het gaarne.

{Teysmannia 1914).

-ocr page 285- -ocr page 286- -ocr page 287-

VEEARtSENiJKÜNDIGE MEDEDEELINÖ VAN HET DEPARTEMENT VAN LANDBOUW, NIJVER-HEID EN HANDEL No XH.

(Uit het Veeartsenijkiindig laboratorium te Buitenzorg.)

A. Twee uitgebreide gevallen van hyphomycosis destruens equi,

DOOR

C. BUBBRRMAN.

Geval 1. Dooi tussclieiikomst van den militairen paardenarts der 1ste klasse J. N. A. C. Scheepens te Weltevreden kwam het Veeartsenijkiindig laboratorium in het bezit vannbsp;een achtjarigen bruinen Preanger hengst, lijdende aan hypho-niycosis destruens.

Anamnese: Hieiomtrent deelde de heer Scheepens het volgende mede:

In het eind van September 1912 kwam het paard in behandeling en vertoonde toen op de buitenzijvlakte van den neus een rijksdaaldergrooten uicus, waaruit bij knijpen uit de diepte behalve een weinig geleiachtig, bloederig vocht, gelenbsp;sponsachtige massa’s konden worden gedrukt. Op grondnbsp;hiervan werd, mede naar aanleiding van het sterke jeuk-gevoel, de diagnose: „hyphomycosis destruens” gesteld. Eennbsp;dag later konden ook de schimmeldraden worden aangetoond.

Gezien de plaats van het lijden, werd van een chirurgisch ingrijpen afgezien en de wond gepenseeld met jodiumtinctuur.nbsp;Verbetering trad niet in; integendeel het lijden breidde zichnbsp;belangrijk uit.

Ter voorkoming van die uitbreiding werd toen in de omgeving van den ulcus intramusculair jodiumtinctuur ingespoten, de wond met den scherpen lepel uitgekrabd, de gele proppen

-ocr page 288-

244

zooveel mogelijk verwijderd en de ontstane holte opgevuld niet in joodvasogeen gedrenkte tampons. Ook na dezenbsp;behandeling trad geen verbetering op. Later werd nognbsp;getracht het zieke weefsel uit te snijden, doch door de hevigenbsp;bloeding, die ontstond, moest de operatie worden gestaakt.

Status praesens: Op 1 November 1912 kwam het paard te Buitenzorg aan. Het dier verkeerde in tamelijk slechtennbsp;voedingstoestand.

Aan de rechterzijde van het hoofd bevond zich aan de laterale neusvlakte een promineerende tumor met een oneffen,nbsp;van huid ontbloote oppervlakte. De rechter neusingangnbsp;werd door dezen tumor bijna geheel diclitgedrukt, zoodatnbsp;daardoor bij het ademen slechts zeer weinig lucht konnbsp;passeeren.

Van de oppervlakte vloeide voortdurend een taai, bloederig slijm af. De huid van bovenlip en wangstreek, in de omgeving van den tumor, welke laatste zich uitstrekte vannbsp;den neusingang tot aan den mondhoek, was sterk verdikt.

De oppervlakte bestond uit een spoedig bloedend gra-nulatieweefsel, dat door woekeringen een zeer oneffen voorkomen had. Bij nader onderzoek bleken tusschen die woekeringen fistelgangen aanwezig te zijn, welke somsnbsp;voerden in kleine holten en opgevuld waren met pijpjesnbsp;en stukjes van een grijsgeel gekleurde, kaasaclitige stof vannbsp;tamelijk harde consistentie.

De genoemde holten en fistelgangen bleken zijgangen te hebben, welke eveneens met necrotische stukjes waren opgevuld, zoodat aan uitgedrukte propjes van het kaasachtigenbsp;weefsel kleine vertakkingen vielen waar te nemen.

Het proces bleek zich verder te hebben voortgezet op den lateralen rand van den rechter neusingang, op hetnbsp;slijmvlies van het meest orale gedeelte van het onderste neus-schelpje en op den bodem van den neusgang, welk laatstenbsp;proces door de ontstane zwelling eveneens er toe bijdroegnbsp;den neusingang te vernauwen.

-ocr page 289-

245

De submaxillaire lymphklier was aan de rechterzijde in den vorm van twee achter elkaar gelegen aardappelgrootenbsp;zwellingen verdikt, welke niet met de huid waren vergroeid.nbsp;De linker submaxillaire klier was slechts gering gezwollen.

Blijkens de veelvuldige pogingen, die het paard aanwendde om het zieke gedeelte tegen de stalwanden te schuren,nbsp;bestond een hevige jeukte. De tumor verspreidde een on-dragelijken reuk. Op eenige andere plaats van het lichaamnbsp;waren analoge veranderingen niet te ontdekken.

Diagnose: In de uitgedrukte necrotische propjes konden de bekende schimmeldraden worden aangetoond. Mede opnbsp;grond van de geconstateerde verschijnselen kon daarom denbsp;diagnose „hyphomycosis” worden bevestigd.

Aangezien het lijden reeds in een te ver gevorderd stadium was om van een operatie succes te verwachten, en het paardnbsp;bovendien zeer vermagerd was, werd het op 7 Decembernbsp;afgemaakt.

Sectie: Deze leverde liet volgende op;

Bij insnijden van het neusgezwel, dat uit hard granulatie-weefsel bestond, kruiste het mes voortdurend fistelgangen en holten, welke zich in alle richtingen door den tumor heennbsp;voortzetten. Het proces bleek verder ook den lateralennbsp;rand van den neusingang en liet voorste gedeelte van hetnbsp;onderste neusschelpje te liebben aangetast, waarin eenigenbsp;fistels en necrotische stukjes aanwezig waren.

Tevens was in hevige mate de bodem der neusholte in het proces betrokken, welke sterk promineerde en vele kleinenbsp;woekeringen vertoonde, waartusschen fistels uitmondden.

Rechts bestond sterke zwelling van de submaxillaire klier in den vorm van twee eigroote knobbels, waarover een gavenbsp;huid. Bij insnijden van den meest caudaal gelegen knobbelnbsp;ontlastte zich een hoeveelheid tamelijk dikke, bloederiggelenbsp;pus, welke te voorschijn kwam uit een in de lymphkliernbsp;gelegen, veelvuldig vertakt absces, waarin centraal een onregelmatig gevormd, duiveneigroot stuk necrotisch weefsel

-ocr page 290-

246

van geelwitte kleur en van dezelfde consistentie als de propjes uit den neustumor.

De andere kiierknobbel bevatte geen haarden en verkeerde evenals de linker klier slechts in harde zwelling.

Het neusiniddenschot bleek normaal te zijn, doch aan de binnenzijde der bovenlip werden in het slijmvlies kleinenbsp;woekeringen met fistels en necrotische propjes aangetroffen.nbsp;Het proces bleek dus de bovenlip te hebben geperforeerd.nbsp;In de rechter longhelft werd een hageikorreigroot haardje,nbsp;iets onder de pleura, gevonden, bestaande uit een kazignbsp;centrum, omgeven door een bindweefselkapsel.

In de overige organen werd niets abnormaals geconstateerd.

In het necrotische weefsel uit neustumor, kaakklier en longhaardje konden de bekende schimmeldraden wordennbsp;aangetoond.

Qeval II. Op den 3den Maart 1914 werd aan de kliniek van de Inlandsche veeartsenschool ter behandelingnbsp;aangeboden een zesjarige bruine Preanger hengst, afkomstignbsp;uit den kampong Djampang in het Buitenzorgsche.

Anamnese: Ongeveer drie maanden vóór dat het dier ter behandeling werd aangeboden, had zich aan de laterale vlaktenbsp;van den onderarm een klein zweertje geopenbaard. De inlander, die het toezicht over het dier had, had daarvan geen kennisnbsp;aan den eigenaar gegeven en er wat kalk opgesmeerd. Gaandeweg werd echter het plekje grooter, vooral doordat hetnbsp;paard de zieke plaats voortdurend tegen de stalwandennbsp;schuurde.

Eenigen tijd daarna was in de boegstreek een zwelling ontstaan.

Status praesens: Bij onderzoek bleek aan de laterale vlakte van den linker onderarm, een handbreedte onderbetnbsp;elleboogsgewricht, een sterk promineerende, ulcereerendenbsp;vlakte aanwezig te zijn, zich in de breedte uitstrekkendenbsp;van voor-tot achterrand van den onderarm en naar onderennbsp;tot even boven den carpus.

-ocr page 291- -ocr page 292- -ocr page 293-

247

De oppervlakte van den tumor was hobbelig en bedekt met een slijmigen pus. Vijf kleine fistelopeningen met gran-uleerende randen werden erin aangetroffen, welke bij sondee-ren bleken te voeren in gebogen fistelkanalen. Uit denbsp;fistels ontlastte zich bij drukken een geel gekleurde, slijmigenbsp;etter. In de omgeving van den tumor was het been sterknbsp;verdikt.

Aan de linker voorborst was verder een zwelling te zien ter plaatse, waar gewooniijk de borstbuil wordt aangetroffen.

De huid was volkomen gaaf en niet met het onderliggende weefsel vergroeid. Bij palpeeren, hetgeen niet pijnlijk was,nbsp;kon in de diepte een spoelvormige harde tumor wordennbsp;geconstateerd. Bovendien werden aan het linker been gezwollen lymphstrengen aangetroffen, welke van den tumornbsp;aan den onderarm in de richting der boeg liepen. Doornbsp;middel van malleïnatie, agglutinatie en complementbindingnbsp;werd een onderzoek op malleus ingesteld, hetgeen een volkomen negatief resultaat had, evenals een microscopischenbsp;onderzoek op saccharomycosis.

Therapie: Hoewel het vermoeden bestond met een geval van hyphomycosis te doen te hebben, was deze diagnosenbsp;niet met zekerheid te stellen, daar de specifieke necrotischenbsp;stukjes en schimmels nog niet waren aangetoond.

Besloten werd tot een radicale operatie en wel eerst van de borstbuil.

Nadat een flinke huidsnede was gemaakt en de huid van het onderliggende weefsel was losgepraepareerd, bleek denbsp;onderliggende M. pectoralis totaal gedegenereerd te zijn totnbsp;een geelwit, spekachtig, vaatrijk weefsel.

Nadat hiervan een gedeelte was weggesneden, bleek op een diepte van ongeveer twee vingers onder de oppervlaktenbsp;een vuistgroote holte aanwezig te zijn, waaruit zich eennbsp;grijsgele, slijmige etter ontlastte. Bij verdere opening kwamnbsp;in het centrum der holte een kaasachtig concrement tenbsp;voorschijn, ter grootte van een kippenei en zeer onregelmatig

-ocr page 294-

248

van oppervlakte door verschillende kleine uitsteeksels. De wand der abscesliolte bevatte een menigte fistels en verdiepingen, waarin kleine, kazige propjes en pijpjes.

Door uitlepelen werd deze wand zooveel mogelijk verwijderd.

Tengevolge van den enormen vaatrijkdom kon het zieke weefsel niet geheel worden weggenomen en moest denbsp;operatie wegens het groote bloedverlies worden gestaakt. Doornbsp;gedeelten van de necrotische proppen van den absceswandnbsp;en van het concrement gedurende 24 uur aan de inwerkingnbsp;van een 10®/o kaliumhydroxyde-oplossing bloot te stellen,nbsp;kon in de daarvan vervaardigde praeparaten zeer fraai eennbsp;netwerk van schimmeldraden worden aangetoond, zoodatnbsp;toen vaststond, dat het een geval van hyphomycosis betrof.

Eenige dagen later, toen het dier de gevolgen van de operatie weer eenigzins te boven was gekomen, werd denbsp;tumor aan den onderarm onder handen genomen. Laagsgewijze werd het zieke weefsel weggesneden. Het bleek tenbsp;bestaan uit een vaatrijk, spekachtig granulatieweefsei. Eennbsp;systeem van fistels en holten werd erin gevonden, gevuldnbsp;met massa’s van dezelfde consistentie als het concrementnbsp;uit het boegabsces. Door het aanleggen van een Esmarch’schenbsp;lis was het mogelijk al het zieke weefsel uit te nemen. Denbsp;fistels bleken zich voort te zetten tusschen de spierbundelsnbsp;van den onderarm tot in de onmiddellijke nabijheid van dennbsp;radius. Het beenweefsel was niet aangetast, evenmin hetnbsp;periost. Onnoodig te zeggen, dat een stevig drukverbandnbsp;moest worden aangelegd om de hevige bloeding te stelpen.

Op stal werd het dier dagelijks 6 gram joodkaliuin inwendig verstrekt en de geopereerde plaatsen met jodiuniprae-paraten (joodtinctuur en joodvasogeen) behandeld.

Na eenige weken had de holte aan de borst zich weer gedeeltelijk gevuld en bleek een eigroote, harde zwelling innbsp;de diepte te zijn achtergebleven. Een nieuwe operatie wasnbsp;daardoor noodzakelijk, waarbij een tumor werd verwijderd,

-ocr page 295-

249

welke bij nader onderzoek uit de groep der gezwollen caudale lialsklieren bleek te bestaan. De meeste klierpakkettennbsp;daarvan verkeerden slechts in harde zwelling, doch in tweenbsp;ervan waren miliaire necrotische haardjes aanwezig. Ooknbsp;hierin konden bij microscopisch onderzoek schimmeldradennbsp;worden aangetoond.

Na deze tweede operatie sloot de wond zich snel, zoodat het paard begin Juni als hersteld kon worden ontslagen.

Daar het lijden, gelijk reeds Hoogkamer en de Haan mededeelden, een scherp omlijnd ziektebeeld heeft, hoofdzakelijk bestaande in de vorming der geelgrijze proppennbsp;en pijpjes, het sterk woekerend en tegelijk necrotiseerendnbsp;karakter, de vorming van bloederig-slijmigen pus en denbsp;hevige jeukte, kan mede aan de hand der microscopischenbsp;bevinding als vaststaande worden aangenomen, dat beidenbsp;paarden aan hyphomycosis destruens equi leden. De, volgensnbsp;opgave van den heer Scheepens, in geval I toegepaste intensieve jodiumkuur wierp niet het minste resultaat af,nbsp;integendeel breidde het lijden zich voortdurend uit. Ooknbsp;Hoogkamer en de Haan gaven in hun publicatie aan, datnbsp;slechts van een chirurgisch ingrijpen succes was te verwachten. Later kwam de Haan daarop terug en meende welnbsp;degelijk resultaat van een flinke jodiumkuur te hebbennbsp;gezien. Hoewel de beide door mij waargenomen gevallennbsp;niet het recht geven omtrent de therapie van het lijden eennbsp;beslissende meening uit te spreken, meen ik toch te moetennbsp;opmerken, dat het chirurgisch ingrijpen wel in de eerstenbsp;plaats in aanmerking zal komen, doch dat het aanbeveling zalnbsp;verdienen deze behandeling door een jodiumkuur te ondersteunen. Niet onwaarschijnlijkkan de sneilegenezing in geval IInbsp;voor een deel op rekening van de jodium worden gesteld.

Een spoedige onderkenning van de ziekte is van belang, teneinde al het zieke weefsel tot ruim in het gezonde tenbsp;kunnen wegnemen en niet voor het feit te staan, dat de

-ocr page 296-

250

patiënt inoperabel is. Op één punt wijken de door mij waargenomen gevallen af van die van Hoogkamer en denbsp;Haan. In beide gevallen waren nl. de lymphklieren in hetnbsp;proces betrokken en konden in die organen de specifiekenbsp;veranderingen van liyphomycosis en de schimmeldradennbsp;worden aangetoond, terwijl in geen enkel der zeven, doornbsp;genoemde schrijvers vermeldde gevallen een lijden der re-gionaire klieren bestond.

In geval I waren de submaxillaire klieren aan dezelfde zijde als de neustumor aangetast en bevatten een specifieknbsp;concrement, terwijl in geval 11 een verbreiding langs denbsp;lymphbanen in de richting der boegklier was ontstaan.

Uit de anamnese blijkt nl. duidelijk, dat in dit laatste geval de primaire infectie had plaats gevonden in de huidnbsp;van den onderarm en dat het proces zich van daar uit naarnbsp;de boegstreek had voortgezet.

Hoewel bij de operatie van den boegtumor het oorspronkelijke klierweefsel niet meer kon worden onderkend, lijdt het m.i. geen twijfel, dat die hyphomycotische borstbuil zijnnbsp;ontstaan dankte aan een lijden van de boegklier. De gezwollen lymphbanen, welke van den tumor aan den onderarmnbsp;in de richting der boegklier liepen, pleiten eveneens daarvoor. Later is zelfs een verbreiding vanuit de boegkliernbsp;tot in de onderste halsklieren opgetreden; de daarin gevondennbsp;laesies waren van vrij jongen datum.

Een voortgaan van het proces langs de lymphbanen schijnt dus wet degelijk voor te komen, in tegenstelling met dennbsp;uitspraak van Hutijra-Marek, dat „die regionare Lymphdrü-sen nicht anzuschwellen pflegen”.

Misschien komt ook wel een verspreiding langs de bloedbaan voor, tenminste in geval 1 werd bij de sectie een klein necrotisch haardje in de longen gevonden, waarin ook wedernbsp;de schimmel aanwezig was. Toch is het natuurlijk ooknbsp;mogelijk, dat de longen via de halsklieren lymphogeennbsp;zijn besmet.

-ocr page 297-

251

Dit eene haardje bij de groote uitbreiding van het iieiis-proces, pleit er echter wel voor, dat deze nietastase tot de zeldzaamliedeii zal behooren.

Buitenzorg, Mei 1914.

Literatuur.

J. DE Haan en L. J. Hoogkamer: Hyphomycosis destruens, Geneeskundig Tijdschrift voor Ned.-Indië, Deel 41,

J. DE Haan: Bijdrage tot de therapie der boosaardige schimmelziekte van het paard, Geneeskundig Tijdschrift voor Ned.-Indië, Deel 43.

Dr. F. Hutyra EN Dr. J. Marek; Spezielle Pathologie und Therapie der Haustiere, Band 1, 4te Auflage.

-ocr page 298-

B. Boutvuur in Nederlandsch=lndië,

DOOR

J. Ch. F. SOHNS.

De eerste mededeeliiig omtrent liet voorkomen van deze ziekte in Nederlandscli-Indië verscheen in deel XIX (1907)nbsp;der Veeartsenijkiindige Bladen, en wel van de hand van dennbsp;gouvernementsveearts A. de Vletter.

In het onderdistrict Palang, district Rembes, afdeeling Toeban der residentie Rembang, kwamen in eene dicht bijnbsp;de Noordkust gelegen desa gedurende de maand Decembernbsp;1905 sporadische sterfgevallen voor onder runderen. Vannbsp;de anamnese werden als meest pregnante symptomen genoemd stijfheid en vooral kreupelheid aan een der ledematennbsp;en opgezette buik, welke echter geen aanknoopingspuntnbsp;gaven voor de diagnose. (Door meer dan één handboeknbsp;wordt de kreupelheid genoemd als verschijnsel, dat op boutvuur wijst. Ref.) Bij de sectie op een tijdens de ziektenbsp;afgemaakt rund bleek de zwelling van een voorbeen veroorzaakt te zijn door een citroengeel, geleiachtig exsudaat innbsp;subciitaan en intermuscnlair bindweefsel. De betrokkennbsp;spieren crepiteerden bij het doorsnijden, waren droog ennbsp;bleek, doorzaaid met kleine donkere bloedextravasaten ennbsp;gaven een lichtelijk onaangenamen geur af. Milt, lever,nbsp;nieren, magen, darmen en longen waren norniaal; in hetnbsp;pericardium bevond zich meer vocht dan gewoonlijk, lichtgeel van kleur en met een klein stolsel. Het onderzoek vannbsp;bloedpraeparaten gaf een negatief resultaat. Voor zoovernbsp;op deze gegevens eene diagnose gesteld kon worden concludeerde DE Vletter tot septichaemia haemorrhagica, dochnbsp;niet niet volle overtuiging. Na dit onderzoek bleven sporadische gevallen onder de runderen in deze streek voorkomen-

-ocr page 299-

253

111 April 1906 bezweken in het onderdistrict Tanibakbojo district Bantjar van dezelfde afdeeling, een 30-tal runderen,nbsp;waarvan de anamnese luidde: snel beloop, opgezette buiknbsp;en kreupelheid aan een der extremiteiten. Bij onderzoeknbsp;werd bevonden, dat de ziekte langs de geheele Noordkustnbsp;der afdeeling Toeban voorkwam en dat bij het levende diernbsp;niet altijd eene zwelling zichtbaar was, doch wel kreupelheid,nbsp;spiertrillingen aan het zieke lidmaat, gebrek aan eetlust,nbsp;constipatie, soms koliek, geen sterke stijging van de temperatuur; bestond er zwelling, dan verkreeg men daar ternbsp;plaatse bij percussie het geluid eener trommel, terwijl opnbsp;niet te sterk gespannen plekken soms knisteren voelbaar was.nbsp;Bij de sectie van verschillende cadavers nam DE Vletternbsp;het volgende waar: uit den neus borrelt grootblazig, bloedignbsp;schuim, de zwellingen zijn zeer toegenomen, uit de daarbovennbsp;liggende huid siepelt bloedig vocht, onder de huid bloeduitstortingen van verschillende dikte, die zich naar alle zijdennbsp;voortzetten, subcutaan en intermusculair bindweefsel volnbsp;gasbellen, zoodat men bij het insnijden een eigenaardignbsp;„crepiteerend” gevoel krijgt, de spieren onder de zwellingennbsp;droog, knisterend en doorzaaid met donkere bloedextra-vasaten, overal — ook in de bloedvaten — vorming van gasnbsp;met een eigenaardigen, aan ranzige boter herinnerenden reuk,nbsp;veel bloedig vocht in buik- en borstholte, ook in het pericardium, met fibrinestoisels op het epicardium, de hartspiernbsp;murw, al of niet met kleine bloedingen, de ventrikels gevuldnbsp;met zwarte stolsels, de milt alleen verweekt, de lever slechtsnbsp;een weinig murw en in de spieren soms wijnmoerkleurigenbsp;haarden. In praeparaten van bloed werd niets gevonden, innbsp;spiersap daarentegen talrijke, deels sporendragende bacillen,nbsp;knots,- raket- en spoelvormig en langzaam bewegend, terwijlnbsp;de gal bijzonder veel bacillen bevatte, echter zonder sporen.nbsp;Een met spiervocht geënte cavia bezweek binnen 24 uur;nbsp;de entplaats was gezwollen, crepiteerde, en in het spiervochtnbsp;van die plek werden soortgelijke bacillen aangetroffen.

ÉL


-ocr page 300-

254

De diagnose „boutviiur” was in deze gevallen in lioofdzaak gegrond op ziekte- en sectiebeeld en ontleende een nietnbsp;geringen steun aan het feit, dat de ziekte uitsluitend runderennbsp;aantastte; vastgesleld in bacteriologisclien zin kan men haarnbsp;echter niet noemen, en het is dan ook te betreuren, dat ernbsp;geen materiaal gezonden werd naar den toenmaals aan hetnbsp;Geneeskundig laboratorium te Weltevreden gedetacheerdennbsp;gou vernemen tsveearts.

Daarna werd tot 1914 niets van de ziekte vernomen.

In het laatst van April j.l. ontving de gouvernementsveearts A. M. Vermast te Djogdjakarta bericht, dat in eenige desa’snbsp;van het district Panggang (dat zich bezuiden de hoofdstadnbsp;tot aan de kust uitstrekt) verscheidene jonge runderen bezweken waren aan eene ziekte, welke bij onderzoek reedsnbsp;vanaf begin April slachtoffers gemaakt bleek te hebben.nbsp;Niettegenstaande den betrekkelijk geringen afstand was hetnbsp;niet gelukt een der aangetaste dieren levend te zien, omdatnbsp;de sultans-ambtenaren gewoon waren slechts den dood tenbsp;rapporteeren. De anamnese gaf aan; kreupelheid aan eennbsp;der ledematen, verloren eetlust, rillingen en neervallen,nbsp;waarna de dood binnen 12 uren intrad. Bij de sectie werdnbsp;het volgende waargenomen: de mucosae van oogen, neusnbsp;en mond livide, uit den neus komt bloedig schuim. Waarnbsp;de huid dun is livide vlekken. De anus een weinig gepro-labeerd, doch zonder bloedige uitvloeiing. De vagina-mucosanbsp;hyperaemisch. Bij het afnemen van een voorbeen werdennbsp;onder den M. serratus anterior bloeduitstortingen ontdekt,nbsp;waaromheen het weefsel bloedig geïmbibeerd was. In denbsp;borstholte veel serohaemorrhagisch vocht, aan de longennbsp;alleen hypostase, de pleura hier en daar bloedig geïnfiltreerd,nbsp;bronchiale en mediastinale klieren vergroot en omgevennbsp;door bloederig, geleiachtig weefsel. Pericardium donkerrood,nbsp;in één geval fibrineuze stolsels op de hartpunt, het hartvetnbsp;haemorrhagisch geïnfiltreerd, de hartspier murw en geïmbibeerd met bloed, boezems en kamers gevuld met zwarte

-ocr page 301-

stolsels. Ill de buikholte eeiiige liters seroliaemorrhagisch vocht, de lever vergroot, doch op doorsnede normaal, denbsp;milt niet gezwollen, doch met zwarte pulpa, pens en netmaagnbsp;normaal, de inhoud van de boekmaag zeer droog, op denbsp;toppen van de plooien der lebmaagmucosa hier en daarnbsp;bloedingen, darmen normaal. De nieren licht hyperaemisch,nbsp;blaas en uterus normaal.

Door ziekte- en sectiebeeld kwam Vermast op het vermoeden van boutvuur, en materiaal werd ter onderzoek gezonden naar het Veeartsenijkundig laboratorium, n.1. strijkpraepara-ten van bloed en haemorrhagisch vocht, benevens eenigenbsp;pipetten gevuld met het laatste.

Het onderzoek der bloedpraeparaten was ook hier volkomen negatief, doch in die van het vocht werden bacteriën aangetoond, die door afmetingen en eindstandige sporen veelnbsp;geleken op die van boutvuur. Het vocht uit de pipetten,nbsp;dat trouwens van oude cadavers moeilijk anders te verkrijgen is, verkeerde in rotting, zoodat in de daarvan gemaaktenbsp;praeparaten boutvuurbacilleii niet met zekerheid te onderkennen waren.

Een met vocht subcutaan geënte cavia vertoonde geenerlei ziekteverschijnselen. Om na te gaan of de bloedingen misschien aan septichaemia haemorrhagica geweten moestennbsp;worden, werd een konijn met het verontreinigde materiaalnbsp;geënt op scarificaties in de huid van een der ooren; dezenbsp;methode verdient alle aanbeveling, daar eventueel aanwezigenbsp;septichaemie-bacteriën het daarvoor zoo zeer gevoelige konijnnbsp;prompt dooden, terwijl de verontreiniging van het materiaalnbsp;geen invloed heeft. In dit geval bleef het konijn leven, zoodatnbsp;de genoemde ziekte uitgesloten kon worden.

Teneinde zekerheid te verkrijgen vertrok de ondergeteeken-de naar Djogdjakarta om met den gouvernementsveearts de geïnfecteerde streek te bezoeken en zoo mogelijk materiaalnbsp;te nemen. Levende zieke dieren werden niet aangetroffen,nbsp;doch wel de twee volgende secties verricht:

-ocr page 302-

256

No. 1. Kampong Tjarijati, oiiderdistrict Bambaiig, district Panggang. Een Bengaalsch-Javaansclie stier, 3 jaar oud, hadnbsp;den vorigen dag geen eetlust, des middags rillingen en wasnbsp;kort daarop neergevallen en gestorven. De sectie geschiéddenbsp;15 uren na den dood. Het geheel gezwollen cadaver vertoontnbsp;opisthotonus; uit de neusgaten borrelt grootblazig bloedignbsp;schuim, op de conjiinctivae, in de ooren, op het praeputiumnbsp;en den anus is pleksgewijze bloed uitgetreden. Bij stevignbsp;palpeeren van de huid is verplaatsen der gassen (knisteren)nbsp;voelbaar, percussie geeft overal een tympanitischen toon.nbsp;Subcntaan bindweefsel door serohaemonhagische infiltratienbsp;en gasvorming over het geheele lichaam gezwollen, tot 4nbsp;en 5 c.M. dik. Alle spieren als gekookt, overal bloeduitstorting en gasvorming, ook in de bloedvaten. In de buikholtenbsp;een weinig haemorrhagisch vocht met fibrinestolsels. Boek-maaginhoiid. droog, overigens magen en darmen normaal.nbsp;Milt slap, niet gezwollen, met zwarte pulpa, lever bleek,nbsp;bros, vergroot door zoovele gasbellen, dat de doorsnede opnbsp;een spons geleek, nieren parenchymateus gedegenereerd.nbsp;Longen hyperaemisch, pericardiaalvocht vermeerderd ennbsp;haemorrhagisch, hart als gekookt en gevuld met zwartenbsp;stolsels. Alle lymphklieren haemorrhagisch gezwollen, allenbsp;los bindweefsel serohaemorrhagisch geïnfiltreerd en door-zaaid met gasbellen; in het sterk gezwollen scrotum hadnbsp;zich veel vocht en gas verzameld.

No. 2. Desa Kebondalem. Een 4-jarige trekstier van Javaansch ras, waarvan de anamnese niets dan constipatienbsp;vermeldde; sectie ongeveer 9 uren na den dood. De zwellingnbsp;doet zich voor als bij No. 1, doch bestaat alleen aan denbsp;gelieele linkerzijde van het lichaam, waar ook conjunctivanbsp;en oor haemorrhagische diathese vertoonen. Uit den neusnbsp;vloeit maaginhoud. Het subcutane bindweefsel is rechtsnbsp;normaal, doch links vanaf het hoofd tot aan carpus en knienbsp;door seroliaemorrhagische infiltratie en gasvorming gezwollen, met een grootste dikte van 4 c.M. Alle spieren zien er

-ocr page 303-

257

als gekookt uit en zijn doorzaaid niet kleine bloedingen en gasbellen, welke laatste ook uit de bloedvaten borrelen.nbsp;Tot in de diepste spieren aan linker borstwand, schoudernbsp;en voorbeen groote bloedingen. In de buikholte veel hae-morrhagiscli vocht. De milt slap, niet gezwollen, met zwartenbsp;pulpa, de lever als bij No. 1, nieren ook hier parenchymateusnbsp;gedegenereerd, doch tevens doorzaaid met gasbelletjes. Inhoudnbsp;van de boekmaag zeer droog, lichte haemorrhagische gastro-duodenitis, darmen overigens normaal. Longen hyperae-misch, vrij veel haemorrhagisch vocht in het pericardium;nbsp;hartspier als gekookt, in boezems en kamers zwarte stolsels.nbsp;Alle lymphklieren haemorrhagisch gezwollen, het losse bindweefsel alleen aan de linkerzijde. Uit de pathologisch-anatomische afwijkingen blijkt overtuigend, dat de anamnesenbsp;onvolledig is; de eigenaar, blijkbaar bevreesd voor bestraffing,nbsp;houdt bij herhaalde ondervraging vol, dat hij niets vannbsp;stijfheid of kreupelheid aan het linker voorbeen bespeurdnbsp;heeft.

Als bijzonderheid dient vermeld, dat ik niettegenstaande de rijkelijke gasvorming bij deze cadavers slechts een flauw-zoeten reuk kon waarnemen, niet dien van ranzige boter;nbsp;dit karakteristieke verschijnsel was overigens ook afwezignbsp;bij de eerste in het laboratorium geënte cavia, terwijl denbsp;volgende in dit opzicht niets te wenschen overlieten.

Uit nauwkeurige onderzoekingen, door den gouvernements-veearts ingesteld, bleek dat de ziekte op 4 April begonnen was en tot den dag van mijne aankomst, d.i. in een maandnbsp;tijds, 23 slachtoffers gemaakt had, n.1. in 8 desa’s telkensnbsp;1, in 1 desa 2 en in een groote desa met vele dochterdesa’snbsp;13. Deze kampongs lagen verspreid over 2 onderdistricten,nbsp;waarbij zich den volgende dag nog een derde voegde. Spraknbsp;dit eigenaardig optreden, evenals ziekte- en sectiebeeld, reedsnbsp;voor boutvuur, de in het Veeartsenijkundig laboratoriumnbsp;met medegenomen oedeemvocht en spierweefsel verrichtenbsp;ent- en kweekproeven bevestigden de diagnose volkomen.

-ocr page 304-

258

Al deze gevallen kwamen bij runderen voor; of hier, zooals in Europa, ook buffels aangetast worden, staat nognbsp;niet vast, doch mag misschien opgemaakt worden uit hetnbsp;volgende; door den gouvernementsveearts J. K. F. DE Doesnbsp;werd tusschen 1891 en 1896 in aan zee gelegen strekennbsp;beoosten Tegal eenige malen crepiteerend oedeem waargenomen aan hals, borst en voorbeenen, zoowel bij levendenbsp;als bij gestorven buffels. In het zwellingsvocht drevennbsp;bewegelijke groote, staafjes waarvan verscheidene aan eennbsp;der uiteinden een spoor droegen.

In Januari 1914 kwamen in het onderdistrict Praban, district Patjiran, afdeeling Lamongan der residentie Soerabaja,nbsp;bij buffels enkele ziektegevallen voor, welke zich kenmerktennbsp;door groote zwellingen aan ledematen en lichaam; de mantri,nbsp;die bij een der nog levende dieren een crepiteerend oedeemnbsp;constateerde, verzuimde helaas materiaal te nemen. Eennbsp;blik op de kaart doet de onmiddelijke nabijheid in het oognbsp;springen van het onderdistrict Palang, waar de Vletternbsp;zijne eerste gevallen waarnam en tevens het volgende vermeldde: „Alleen gewerd me van meedere zijden het bericht,nbsp;dat over de grens in Soerabaja evenzoo talrijke runderennbsp;gestorven waren. Kippenkooplieden vandaar, die zich innbsp;hun desa van pluimvee kwamen voorzien, hadden zulksnbsp;medegedeeld”. Berustte bedoeld bericht op waarheid, dannbsp;zullen zich in die streek sedert wel steeds sporadischenbsp;gevallen voorgedaan hebben, hetgeen bij een onderzoek innbsp;loco zou kunnen blijken.

Nog een feit trekt de aandacht, en wel, dat de ziekte dus steeds in de nabijheid van de zee voorkwam, terwijlnbsp;in Oostenrijk het gebergte besmet is en de kuststreek vrij.

In de naburige landen Britsch-Indië en Australië is houtvuur eene bekende ziekte.

Nu boutvuur eenmaal met zekerheid geconstateerd is, mag men verwachten, dat het spoedig in de wet opgenomennbsp;zal worden. De maatregelen zullen in hoofdzaak gericht

-ocr page 305-

259

moeten zijn op liet vernietigen der zeer resistente sporen, lietgeen men zou kunnen bereiken door de volgende bepalingen vast te stellen:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Verplichte aangifte der ziektegevallen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Verbranding der cadavers.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Verbod, de zieke en verdachte dieren te slacliten.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Afzondering van zieke en verdachte dieren, wier mestnbsp;verbrand moet worden.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Deze maatregel blijft gehandhaafd tot 14 dagen nanbsp;den dood of het herstel van het laatste zieke dier. Daarnanbsp;worden de stallingen of kralen gedesinfecteerd; waarbij eennbsp;zeer nuttig en goedkoop gebruik gemaakt kan worden vannbsp;het zonlicht.

De meeste uitwerking zal ondervonden worden van een bestrijding, die ondersteund wordt door preventieve entingen.nbsp;Hiervoor stelt het Veeartsenijkundig laboratorium vooreerstnbsp;slechts beschikbaar de reeds algemeen bekende en metnbsp;goed gevolg toegepaste vaccins I en II volgens Arloing,nbsp;CORNEVIN en Thomas. Tevens is een antiserum in voorbereiding, waarmede het aantal gevallen van entboutvuurnbsp;tot een zeer klein minimum teruggebracht zal kunnen worden,nbsp;terwijl het ook curatief een nuttig gebruik zal kunnen vinden,nbsp;mits tijdig aangewend.

Het verkrijgen van boutvuur-stammen van verschillende herkomst is zeer wenschelijk om het serum en vaccin polyvalent te kunnen maken; het genoemde laboratorium houdtnbsp;zich dan ook aanbevolen voor de toezending van materiaal,nbsp;bij voorkeur stukjes spierweefsel uit de haemorrhagischenbsp;haarden, verpakt in fleschjes of buisjes met droog zout innbsp;overmaat.

Buitenzorg, Mei 1914.

-ocr page 306-

t

C. Borstziekte der varkens (septichaemia suum) en varkenspest in Nederlandsch=Indië,

DOOR

J. Ch. F. SOHNS.

In Maart 1914 werd door de vermindering van de slaclit ontdekt, dat in Klaten, residentie Soerakarta, verscheidenenbsp;varkens bezweken onder verscliijnselen van longontsteking.nbsp;De aldaar bescheiden gouvernementsveearts P. Teljer kwamnbsp;na sectie tot de slotsom, dat de sterfte geweten moest wordennbsp;aan „borstziekte”, en zond op verzoek materiaal, zoowelnbsp;longen op formaline als pleura-exsudaat in pipetten. Hetnbsp;eerstontvangen paar longen vertoonde niet de multipelenbsp;mortificeerende pleuropneumonie, welke als voor deze ziektenbsp;karakteristiek beschouwd wordt, latere praeparaten daarentegen wel. Uit het pleuravocht werden bacteriën gekweekt,nbsp;welke de algemeene kenmerken van de groep der haemorrha-gisclie septichaemie vertoonden en niet pathogeen warennbsp;voor den buffel, zeer weinig voor het paard, doch in zeernbsp;hevige mate voor het varken, het konijn en de kip; hiermedenbsp;was het bewijs geleverd, dat men niet te doen had metnbsp;eene toevallige infectie door den bacillus bubali-of bovisep-ticus, maar wel degelijk met den bacillus suisepticus.

Nu bewijzen het vinden van typische borstziekte-laesies en het aantonnen van den bacillus suisepticus nog niet,nbsp;dat deze ziekte zelfstandig opgetreden is, en zoo vertroknbsp;steller dezes naar Soerakarta om te trachten materiaal tenbsp;verkrijgen voor filtratie-proeven. Samen met den gouvernementsveearts werd de besmette kraal in de desa Baronnbsp;bezocht en de sectie verricht op 2 varkens, n.1. een gestorvennbsp;en een afgemaakt. De longen vertoonden de voor borstziekte karakteristieke veranderingen, de lymphklieren waren

-ocr page 307-

261

liaemonliagisch gezwollen, terwijl aan maag en darmen hoogstens een catarrh te constateeren viel; dit alles weesnbsp;wel op borstziekte, doch de varkenspest was hiermede nietnbsp;uitgesloten. Van beide dieren werd dus bloed medegenomen,nbsp;aan het Veeartsenijkundig laboratorium door Berkefeld-kaar-sen gefiltreerd en daarna bij verschillende biggen ingespoten.nbsp;Een dezer bleef gezond, een tweede stierf zonder ziekteverschijnselen vertoond te hebben op den 21sten dag nanbsp;de enting; de sectie leverde niets op, evenals de injectienbsp;van eene ruime hoeveelheid gefiltreerd bloed bij eennbsp;ander varken. Later kwam nog twee malen materiaalnbsp;binnen, dat eveneens met negatief resultaat op varkenspest verwerkt werd, terwijl wel de bacillus suisepticusnbsp;verkregen werd.

Mag men nu op grond van het vermelde''aannenien, dat 111 Soerakarta inderdaad zelfstandige borstziekte voorkomt?

K. OLassER komt door ondervinding tot de “schatting” dat de varkenspest slechts voor een derde, de borstziektenbsp;echter vöoY''twee derden der veroorzaakte verliezen aansprakelijk gesteld moet worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Hütyra zegt, dat zuivere borstziekte wel kan voorkomen, doch zeer zeldzaam is en geen oecbnomische beteek'ehisnbsp;hé'e'ft. Volgens hem geeft, wainneer bij eene sYctie alleennbsp;borstziekte-laesies gevonden worden, eene positieve filtratie-proef liet bewijs, dat de vifüspest in het spel is; een negatieve uitslag zou echter niet dezelfde bewijskracht hebbennbsp;ten opzichte van zelfstandige borstziekte, omdat het pest-virus grobtendéels of geheel uit het lichaam verdwéïien kannbsp;zijii. Slechts het sporadisch voorkomen in eene overigensnbsp;gezonde kudde zou op borstziekte kulinen wijzen; de wijzenbsp;van optreden en de verspreiding zijn dus van veel belang?nbsp;Verddrquot; wijst hij,quot;zelfs waar ook in de ontstekingssproductennbsp;alleen of zoo goéd als uitsluitend de bacillus'suisepticusnbsp;gevonden wordt, wederom' op de mogelijkheid, dat de virüs-pest primair geweest is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..... =

-ocr page 308-

262

Uhlenhuth c.s. scharen zich aan de zijde van Hutyra op grond van het feit, dat zich bij met gefiltreerd bloednbsp;geënte biggen dikwijls eene pleiiropneiimonie ontwikkeltnbsp;en dat men met viruspest-sernm biggen tegen de secundairenbsp;longontsteking kan beschutten. Deze bewijsvoering is zeernbsp;zwak. Hutyra toch vestigt zelf de aandacht erop, dat innbsp;de longen van gezonde varkens bacillen kunnen voorkomen,nbsp;die zeer pathogeen zijn voor proefdieren en tengevolge vannbsp;eene ziekte ook voor het gastdier noodlottig kunnen worden.

In Nederland schijnt men van meening, dat de waarheid vrij ver naar den kant van Hutyra ligt; hier en daar werdnbsp;echter succes verkregen met borstziekteserum alleen, waaruit blijkt dat deze ziekte wel degelijk zelfstandig voorkomt.

Gezien de algeheele afwezigheid van voor de pest karakteristieke verschijnselen, de vruchtelooze infectieproeven met gefiltreerd bloed en het betrekkelijk milde karakter dernbsp;ziekte, mag aangenomen worden, dat de borstziekte in Soe-rakarta zelfstandig voorkomt. Hef beste bewijs kannbsp;geleverd worden door eene stelselmatige toepassing van hetnbsp;Buitenzorgsche borstziekteserum.

Ongeveer terzelfder tijd bezweken in de Negorij Kolongan, district Naoembi der onderafdeeling Menado, eenige varkensnbsp;aan eene ziekte, die de inlandsche veearts J. A. Kaligisnbsp;op grond van eene uitvoerige critische beschouwing dernbsp;verkregen gegevens voor borstziekte meende te moetennbsp;houden. In formaline opgezonden longen vertoonden inderdaad de typische afwijkingen, doch jammer genoeg werdnbsp;geen levend materiaal ontvangen, zoodat de viruspest nietnbsp;met zekerheid uitgesloten kon worden; dat zij niet in hetnbsp;spel was, wordt intusschen waarschijnlijk door het spoedigenbsp;succes der opsluiting.

Hoe zijn nu de genoemde plaatsen besmet geraak? In Klaten wezen de verkregen inlichtingen op het beginnennbsp;van de sterfte na den invoer van een beer uit Magelangnbsp;of Moentilan; of dit onderzoek werd voortgezet en zoo ja,

-ocr page 309-

263

met welken uitslag, is mij onbekend. Misschien zou men den draad kunnen volgen tot Australië, waar de ziektenbsp;eveneens voorkomt.

In de Minahassa zijn, naar het heet, nooit varkens uit Australië ingevoerd, doch zou de ziekte vroeger, toen allenbsp;varkens in gesloten kralen werden gehouden, nooit voorgekomen zijn; voor de verklaring hiervan zou men de facultatieve pathogeniteit der ovale bacillen te hulp moeten roepen,nbsp;evenals misschien in Soerakarta.

Nu rest ten slotte nog de vraag, of de echte varkenspest ooit in Nederlandsch-lndië voorgekomen is. Voor beantwoording hiervan is het wenschelijk, eerst na te gaan watnbsp;men onder varkenspest verstaan moet.

Na de ontdekking van het ultravisibele virus door de ScHWEiNiTZ en Dorset in 1904 meenden velen^ dat zoowelnbsp;de acute als de chronische vorm van varkenspest niet bestaanbaar was zonder dat virus. Reeds in 1906 echter weesnbsp;JOEST erop, dat de Amerikanen met het filtreerbaar virusnbsp;steeds slechts den septichaemischen vorm hadden kunnennbsp;verwekken, terwijl infectie met pestbacillen den chronischennbsp;vorm met de diphtheritische en kazige processen teweegnbsp;bracht; hij wilde daarom de viruspest afzonderlijk vermeldnbsp;zien als zeer acuut verloopende ziekte met haemorrhagisch-catarrhale darmaandoeningen Onlangs braken Schern ennbsp;StanGE (Z. f. Inf. Krankh., paras. Krankh. und Hygienenbsp;der Haustiere Bd XV, Heft 2) een lans voor deze opvatting,nbsp;die inderdaad de beste schijnt te zijn. Zij bevelen hieromnbsp;den naam viruspest aan, terwijl zij voor de chronischenbsp;ziekte, veroorzaakt door het virus met andere secundairenbsp;infecties, den naam pest willen behouden, omdat dezenunbsp;eenmaal ingeburgerd is en de gemengde infectie verrewegnbsp;het meest voorkomt. Intusschen erkennen zij ook de mogelijkheid van eene zelfstandige bacillaire pest,nbsp;veroorzaakt door den bacillus suipestifer en diens variëteiten,nbsp;waarvoor zij den naam parapest voorslaan. Om een einde

-ocr page 310-

264

te maken aan de hier en daar nog bestaande begripsverwarring dient men dus te onderscheiden:

a. nbsp;nbsp;nbsp;De viriispest, welke uitsluitend door het filtreer-baar virus veroorzaakt wordt en peracuut verloopt ondernbsp;liet beeld eener haemorrhagische septichaemie, hoofdzakelijknbsp;met haemorrhagisch-catarrhale aandoening der darmen.

b. nbsp;nbsp;nbsp;De bacillaire pest (de Hog-cholera van Salmonnbsp;en Smith, de typhus en paratyphus suum van Hutyra ennbsp;GcasSER, de parapest van Schern en Stanqe), welke veroorzaakt wordt door den bacillus suipestifer en diens variëteiten en chronisch verloopt met diphtheritische en kazigenbsp;processen in darmen en longen; een enkele maal neemtnbsp;ook deze ziekte een septichaemisch karakter aan, waarbijnbsp;men slechts de algemeene verschijnselen daarvan vindt ennbsp;de bacillen in alle organen.

c. nbsp;nbsp;nbsp;De varkenspest, d. i. de sub a genoemde ziekte,nbsp;gepaard met een secundaire infectie door den bacillus suipestifer (of zijne variëteiten) of door den bacillus suisep-ticus, of wel door beide tegelijk. De aangegeven naam isnbsp;om bovenvermelde redenen de beste; verkorting tot „pest”nbsp;zou kunnen leiden tot verwarring met de bekende ziektenbsp;van den mensch.

Verder moet men afzonderlijk noemen de besme tte 1 ij ke borstziekte, welke immers gebleken is in Nederlandsch-Indië zelfstandig voor te komen; zij wordt veroorzaakt doornbsp;een bacterie uit de groote groep der septichaemia hae-morrhagica en verloopt onder het typische beeld dier ziekte,nbsp;gewoonlijk met localisatie in de longen.

In verband met het bovenstaande behoeft verder geen betoog, dat de borstziekte uit een oogpunt van veeartse-nijkundige politie niet langer met varkenspest in één ademnbsp;genoemd mag worden, doch voor de bestrijding gerangschikt dient onder de septichaemia haeinorrhagica. Welnbsp;wordt in de wet reeds gesproken van septichaemia epizoö-tica bij herkauwers en varkens, doch met dit laatste word^

-ocr page 311-

265

bedoeld eeiie toevallige infectie met den bacillus biibali-of bovisepticus.

In April 1912 constateerde de goiivernementsveearts ter Oostkust van Sumatra, Dr. G. A. van Lier, op de Karo-Hoogvlakte op grond van de clinisclie en patliologiscti-anatomische verschijnselen „varkenspest” en „borstziekte”,nbsp;geheel overeenkomstig de toenmaals voor liet meerendeelnbsp;geldende opvattingen; in sommige kampongs traden de symptomen der eerstgenoemde ziekte meer op den voorgrond,nbsp;in andere die van de tweede. De diagnose werd bevestigdnbsp;bij een onderzoek in loco door den chef van den Vee-artsenijkundig laboratorium, Dr. L. de Blieck, die erinnbsp;slaagde den bacillus suipestifer en den bacillius suisepticusnbsp;te isoleeren.

Na een uitvoerig onderzoek bleek, dat de ziekte hoogstwaarschijnlijk reeds in de eerste helft van 1908 ingevoerd was met fokvaikens uit Swatow of uit Australië; de uitnbsp;Nederland afkomstige waren blijkens eene verklaring vannbsp;den betrokken districtsveearts uit gezonde fokkerijen aangekocht. Het bewijs is thans moeilijk meer te leveren, maarnbsp;het feit, dat de ziekte nooit tevoren hier waargenomen wasnbsp;en kort na den import der bedoelde varkens in de omgevingnbsp;van Medan uitbrak, mag wel als zoodanig aangenomennbsp;worden. In Juli 1908 vielen in de Doesoenlanden velenbsp;slachtoffers en een onderzoek in het Medansche laboratoriumnbsp;leidde tot de waarschijnlijkheids-diagnose „varkenspest”.nbsp;In 1909 stierven vele varkens in de Karol an den, waarheennbsp;de afstammelingen der geïmporteerde varkens waren overgebracht, die over het algemeen slecht groeiden, terwijlnbsp;telkens groote sterfte onder de jonge biggen optrad, zoodatnbsp;deze fokkerij nimmer tot bloei is gekomen. Een door dennbsp;chef van het Veeartsenijknndig laboratorium in 1909 in denbsp;kampongs Seriboedjandi en Serbakti ingesteld onderzoeknbsp;had geen resultaat, daar door den toenmaligen gouvefné-mentsveearts geen ziektemateriaaf kon getoond worden.

-ocr page 312-

266

Daarna trad varkenssterfte in de Karoianden elk jaar min of meer op, totdat in April 1912 de ziekte werd onderkend;nbsp;het aantal geconstateerde gevallen bedroeg in dat jaar 708.

Daar het aantoonen van het filtreerbaar virus van zeer groot belang is, vooral met het oog op de te nemen maatregelen en de vooruitzichten der bestrijding, werden eenigenbsp;filtratieproeven gedaan, evenwel met negatief resultaat.

Ongeveer een jaar later, in Mei en Juni 1913, maakte de assistent bij het Veeartsenijkundig laboratorium C. Bub-BERMAN eene reis naar de Karoianden om te trachten hetnbsp;filtreerbaar virus te verkrijgen voor de bereiding van hetnbsp;antiserum, dat in verschillende landen reeds zeer goedenbsp;resultaten oplevert. De meeste kans op het aantreffen vannbsp;dit virus biedt de verwerking van varkens, die bij de sectienbsp;nog acute veranderingen vertoonen; deze laatste kwamennbsp;weinig voor en eenige biggen verdroegen de injectie vannbsp;gefiltreerd materiaal zonder een enkel verschijnsel van ziekte.nbsp;Den gouvernementsveearts gelukte het na geruimen tijd nognbsp;slechts eenmaal, pipetten met bloed van een acuut geval innbsp;te zenden, doch ook de met het filtraat ingespoten biggennbsp;bleven alle gezond.

Nu heeft men in verschillende landen de ondervinding opgedaan, dat peracute gevallen zich in hoofdzaak voordoennbsp;in het begin eener epizoötie, terwijl het filtreerbaar virus,nbsp;wanneer de ziekte eenmaal enzoötisch is geworden en zichnbsp;dus meer chronische gevallen voordoen, menigmaal nietnbsp;meer aangetoond kan worden. Hieruit zou men kunnennbsp;verklaren, waarom de filtratie-proeven, die hier immers 3nbsp;en 4 jaren na het begin der ziekte verricht werden, allenbsp;negatief uitvielen.

Maakt men zich echter los van het ietwat te ver gedreven en ook lichtelijk verouderd denkbeeld, dat dergelijke longen darmlaesies steeds ingeleid moeten zijn door het ultra-visibel pestvirus, dan rijst als vanzelf de vraag, of de doornbsp;verschillende veeartsen bij varkens op Sumatra waargenomen

-ocr page 313-

267

zieklesymptoineii en pathologiscli-anatoniische veranderingen niet veroorzaakt zonden kunnen zijn door de bacilli suipestifernbsp;c. s. en siiisepticus, afzonderlijk of in vereeniging optredend.

Verzet zicli tegen een bevestigend antwoord reeds niets dan de nawerking der oude opvattingen, bepaald ten gunstenbsp;ervan pleit, dat (volgens mondelinge mededeeling) de filtratie-proeven, verricht door het Medansche pathologisch laboratorium, van in Juli 1908 in de kamporngs Boeloehawar ennbsp;Pertoemboeken gestorven varkens, ook een negatief resultaatnbsp;hadden. In de kampong Boeloehawar waren o. a. in eennbsp;maand 20 van de 100 varkens gestorven na een ziekteduurnbsp;van 6—21 dagen. Uit genoemde varkens, die bij de sectienbsp;nog tamelijke acute verschijnselen der ziekte vertoondennbsp;werd de B. suipestifer geïsoleerd. Ongetwijfeld waren dezenbsp;ziektegevallen nog in het begin der epizoötie, welke nietnbsp;langer dan '/jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(immers na den import van varkens

uit het buitenland in het begin 1908) bestond en had men alle kans het virus te vinden, indien het aanwezig was.

Alles wel beschouwd, acht ik het dus niet onwaarschijnlijk, dat men bij de varkensziekte op Sumatra’s Oostkust vanafnbsp;het begin te doen heeft gehad met de bacillaire varkenspest en de besmettelijke borstziekte, afzonderlijk of samennbsp;optredend, en dat toepassing van entstoffen gericht tegennbsp;deze ziekten succes kan hebben.

Steeds echter blijft de aandacht op het virus gevestigd en is zoowel aan den gouvernementsveearts van de Karo-als Tobo-Bataklanden verzocht, van acute gevallen, bloednbsp;in steriele pipetten op te zenden.

Buitenzorg, Mei 1914.

tl


-ocr page 314-

Jaarverslag van het Instituut Pasteut te Weltevreden over 1913,

DOOR

W. A. BORGER.

Van af den Isten Januari tot en met den Sisten December 1913 meldden zich aan het Instituut Pasteur 1033 personennbsp;(in 1912 637 personen) aan, die ter behandeling kwamen tegennbsp;hondsdolheid, dan wel ingelicht wenschten te worden of eennbsp;dergelijke behandeling noodzakelijk werd geoordeeld.

Uit de mondelinge mededeelingen bleek een behandeling niet noodig voor 277 personen, zoodat 756 personen innbsp;behandeling werden genomen.

Uit het inmiddels ingestelde hersenonderzoek der dieren, die de personen hadden gebeten, volgde later, dat voor 58nbsp;personen (29 Europeanen en 29 Inlanders) een antirabischenbsp;behandeling niet noodig was geweest; de bedoelde dierennbsp;bleken niet dol te zijn.

Een behandeling was dus noodzakelijk voor 698 personen, n. 1. 228 Europeanen en 470 Inlanders.

Inkomst dezer patiënten Gegroepeerd naar de maanden naar de maanden. werden er van deze patiëntennbsp;aan het Instituut Pasteur behandeld in;

Europeanen.

Inlanders.

Totaal.

januari

9

28-------

37

Februari

14 .

40

54

Maart

30

.29

59

April

26 .

39,,,

65

Mei

14

61

75

Juni

22

55

77

Juli

13

32

45

Augustus

12

24

36

September

19

44

63

October

18

41

59

November

19

37

56

December

32

40

72

Totaal

228

470

698

-ocr page 315-

269

Groepeering der patiënten

Gerangschikt volgens

volgens de gewesten

gewesten van herkor

van herkomst.

kwamen

van;

Java en Madoera. Europeanen.

Inlanders.

Totaal,

Bantam

2

9

11

Batavia

67

49

116

Preanger Reg.

54

37

91

Clieribon

9

13

22

Pekalongan

1

7

8

Semarang

8

11

19

Rembang

1

15

16

Soerabaja

10

8

18

Pasoeroean

14

34

48

Besoeki

7

38

45

Banjoemas

5

31

36

Kedoe

3

11

14

Djokjakarta

2

27

29

Soerakarta

2

36

38

Madioen

3

3

6

Kediri

14

80

94

Buitenbezittingen.

Sumatra’s Westkust

11

16

27

Banka

2

15

17

Billiton

2

2

Z. en 0. Afd. van Borneo —

2

2

Celebes

11

24

35

Menado

2

2

Timor

1

1

Straits Settlements.

Malakka

1

1

Totaal.

228

470

698

Door welke dieren de

Geïnfecteerd werden

infectie plaats had.

680 personen door 390

honden,

6

„ nbsp;nbsp;nbsp;4 katten.

1 persoon nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

paard,

-ocr page 316-

270

3 personen door nbsp;nbsp;nbsp;1 koe,

7 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„3 menschen,

1 persoon nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 marmot.

Op 1 Januari 1913 waren nog 33 personen (10 Europeanen en 23 Inlanders) van het vorige jaar onder behandeling, terwijl de behandeling op 1 Januari 1914 van 44 personennbsp;(12 Europeanen en 32 Iidanders) nog niet was afgeloo-pen, zoodat er dus verslag kan worden uitgebracht overnbsp;698 33 — 44 — 687 personen, (226 Europeanen eii 461nbsp;Inlanders).

Van deze patiënten onttrokken zich aan de verdere behandeling 3 Europeanen en 14 Inlanders, terwijl er lOInlanders gedurende de behandeling overleden, n.1. 2 aan choleranbsp;en 8 aan lyssa. Bovendien bleken van de 33 personennbsp;van het vorige jaar er 3 Inlanders gebeten te zijn doornbsp;een niet dollen hond (hersenonderzoek), zoodat onze statistieknbsp;loopt over 687—17—10—3 = 657 personen, t.w. 223 Europeanen en 434 Inlanders.

Groepeering der patiënten in de Verdeelt men deze 657 gebruikelijke rubrieken en naar personen in de gebrui-de plaats en wijze van infectie, kelijke rubrieken:

A. nbsp;nbsp;nbsp;dolheid, bewezen door het aantoonen der Negrischenbsp;lichaampjes, door overenting, of doordat andere personen of dieren, door hetzelfde dier geïnfecteerd, aannbsp;lyssa zijn gestorven;

B. nbsp;nbsp;nbsp;dolheid, geconstateerd uit observatie of seotie door eennbsp;deskundige;

C. nbsp;nbsp;nbsp;dolheid, te vermoeden uit het verhaal van den patiëntnbsp;of de omstanders;

en neemt men daarbij tevens in aanmerking de plaats, waar de beet werd toegebracht, dan krijgt men de volgendenbsp;indeeling:

-ocr page 317-

271

Plaats der toege-

brachfe wonden.

Rubriek A.

Rubriek B.

Rubriek C.

TOTAAL.

-s is

«•S-S

lt; s:

CC

_• nbsp;nbsp;nbsp;c/5

^ to lt;D gt;1

gt; T

O s

cc

r is

I’S-S

lt;

CC

• nbsp;nbsp;nbsp;C/)

t: co

(L) nbsp;nbsp;nbsp;gt;gt;

cc

“ is

= OJ ^ O)-onbsp;lt;

CC

V- co (U gt;.nbsp;gt; —

o 5

cC

1 is

j5 O'o lt; x:

CC

—: nbsp;nbsp;nbsp;c/2

W. C/2 lt;D gt;»

gt; —

O S

cc

Europeanen:

Aangezicht.

4

3

7

Bovenste extremiteit.

56

2

24

82

Benedenste extremiteit en romp.

24

1

16

41

Op andere wijze geïnfecteerd, alsnbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;door likken, enz.

66

14

13

93

Totaal ....

150

17

56

223

Inlanders.

i nbsp;nbsp;nbsp;Aangezicht.

18

17

35

Bovenste extremiteit.

94

1

2

87

1

183

2

Benedenste extremiteit en romp.

84

5

119

208

i

1 nbsp;nbsp;nbsp;Op andere wijze

* nbsp;nbsp;nbsp;geïnfecteerd, als

door likken, enz.

3

—'

3

2

8

Totaal ....

199

1

10

225

1

434

2

-ocr page 318-

272

Mortaliteit der geheel of Evenals in vorige jaren gedeeltelijk behandelden. werden om de 4 maanden bijnbsp;de Hoofden van gewestelijk of plaatselijk bestuur inliclitingennbsp;ingewonnen omtrent de patiënten, die door hun tusschenkomstnbsp;naar het Instituut Pasteur waren opgezonden.

Uit de zoo verkregen gegevens en uit eigen observatie bleek, dat in den loop van het verslagjaar van de in behandeling genomen personen geen enkel Europeaan, doch 12nbsp;Inlanders aan lyssa zijn gestorven.

Van deze stierven er 8 reeds gedurende de behandeling en 4 na afloop daarvan. Slechts bij 2 daarvan kan hetnbsp;optreden van iyssa als een niet-slagen der behandelingnbsp;worden beschouwd, daar bij de 2 overige de ziekte optradnbsp;binnen 30 dagen na het begin der behandeling, dus binnennbsp;den termijn, waarin succes van de behandeling kan wordennbsp;verwacht.

De mortaliteit van de 657 personen, die een volledige behandeling hebben ondergaan, heeft dus bedragen 0.37o-

Overleden aan lyssa I. E, lul. knaap, oud ± 10 jaar, binnen 30 dagen na van Bondowoso. Gebeten 14nbsp;begin der behande- Februari door een zeker dollennbsp;ling.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hond. Een diepe wond in de

bovenlip, verschillende oppervlakkige wondjes en schrammen aan den linker bovenarm, 2 diepe wondjes en verschillendenbsp;oppervlakkige aan den rechter bovenarm. Niet gecauleriseerd;nbsp;onder behandeling gekomen 17 Februari (3 dagen na dennbsp;beet).

Overleden 9 Maart (23 dagen na den beet, 20 dagen na begin der behandeling). Eutproeveu, verricht met de hersenen van patiënt, vielen positief uit.

2. J. Inl. knaap oud ± 9 jaar van Bolaang Mongoudou. Gebeten 25 Maart door een vermoedelijk dollen hond.

Enkele vrij diepe wonden in linker wang en linker oor. Gecauteriseerd: 4 uur na den beet met uitras argenticus;nbsp;onder behandeling gekomen den 18den April (24 dagen

-ocr page 319-

273

na den beet). De eerste verscliijnselen van lyssa vertoonde patiëntje reeds 2 dagen later (26 dagen na den beet);nbsp;overleden in den nacht van 20 op 21 April.

3. nbsp;nbsp;nbsp;N. Inl. knaap oud 4 jaar, van Blitar. Gebeten 16 Aprilnbsp;door een vermoedelijk dollen hond. Eenige vrij diepe betennbsp;in neus, bovenlip en bovenkaak. Niet gecauteriseerd. Ondernbsp;behandeling gekomen 24 April (8 dagen na den beet). Dennbsp;5den Mei (19 dagen na den beet en 11 dagen na het beginnbsp;der behandeling) traden de eerste verschijnselen op. Overleden 7 Mei.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Bok S. Inl. vrouw ond ± 38 jaar, van Djember. Gebeten

9 nbsp;nbsp;nbsp;April door een zeker dollen hond. Een diepe wond aannbsp;de bovenlip, een klein wondje aan den pink. Gecauteriseerdnbsp;met verdund zwavelzuur. Onder behandeling gekomen 13nbsp;April (4 dagen na den beet). Eerste verschijnselen vannbsp;lyssa 6 Mei (27 dagen na den beet, 23 dagen na het beginnbsp;der behandeling). Overleden 7 Mei.

5. nbsp;nbsp;nbsp;K. Inl. knaap, oud ± 5 jaar, van Blitar. Gebeten 16 Aprilnbsp;door denzelfden hond als N°. 3. Drie diepe beten aan dennbsp;rechter wang. Niet gecauteriseerd. Onder behandefing gekomen 24 April (8 dagen na den beet). Ziek geworden 19 Meinbsp;(33 dagen na den beet, 25 dagen na begin der behandeling):nbsp;Overleden 21 Mei.

6. nbsp;nbsp;nbsp;I. Inl. knaap oud 7 jaar, van Madjalengka. Gebetennbsp;18 Januari door een vermoedelijk dollen hond. Twee kleine,nbsp;oppervlakkige wondjes in den rechter bovenarm. Ondernbsp;behandeling gekomen 22 Januari (4 dagen na den beet).nbsp;Gecauteriseerd met uitras argenticus. Volgens schrijvennbsp;van den Assistent-resident van Madjalengka kwam de knaap

10 nbsp;nbsp;nbsp;Eebruari ziek aan en overleed dienzelfden dag aan lyssanbsp;(dus 23 dagen na den beet, 19 dagen na begin der behandeling). Het kind is tijdens zijn ziekte niet door een medicusnbsp;gezien,

7. nbsp;nbsp;nbsp;S. Inlander, oud ± 36 jaar, van Pandeglang. Gebetennbsp;4 Juli door een vermoedelijk dollen hond. Twee groote,

-ocr page 320-

274

vrij diepe, en eenige oppervlakkige wonden aan den rechter duim. Niet gecanteriseerd. In behandeling gekomen 7 Juli (3 dagen na den beet). Eerste verschijnselen van lyssa

29 nbsp;nbsp;nbsp;Juli (25 dagen na den beet, 22 dagen na het begin dernbsp;behandeling). Overleden 30 Juli.

8. M. Inl. knaap oud 11 jaar, van Loemadjang. Gebeten 18 October door een zeker dollen hond. Een diepe wondnbsp;en een aantal oppervlakkige wondjes en schrammen aan dennbsp;linker bovenarm. Gecanteriseerd. In behandeling gekomennbsp;21 October (3 dagen na den beet). Eerste verschijnselennbsp;7 November (20 dagen na den beet, 17 dagen na het beginnbsp;der behandeling). Overleden 8 November.

9 nbsp;nbsp;nbsp;A. Inl. knaap oud 3 jaar, van Loemadjang. Gebeten

30 nbsp;nbsp;nbsp;October door een vernioedelijk dollen hond. Twee vrijnbsp;diepe en eenige oppervlakkige wondjes aan den neus, verdernbsp;een diep wondje aan den rechter bovenarm en een oppervlakkig wondje aan den rechter schouder. Niet gecanteriseerd.nbsp;In behandeling gekomen 2 November (3 dagen naden beet).nbsp;Eerste verschijnselen 13 November (14 dagen na den beet,nbsp;11 dagen na het begin der bebandeling). Overleden 14nbsp;November.

10 nbsp;nbsp;nbsp;J. P. Inl. knaap oud ± 13 jaar, van Posso. Gebetennbsp;door een vermoedelijk dollen hond op 23 November. Gecanteriseerd met ammonia liquida, '/2 i'i'iquot; den beet. Eennbsp;8-tal 2 — 4 m M. diepe wondjes aan de vingers van denbsp;rechterhand. In behandeling gekomen 18December(25dagennbsp;na den beet). Reeds 2 dagen later, op den 20sten Decembernbsp;(27 dagen na den beet) werd patiënt ziek en stierf dennbsp;23sten December.

Overleden aan lyssa 30 nbsp;nbsp;nbsp;I. S. S. T. Chinees oud ±

dagen of langer na begin nbsp;nbsp;nbsp;46 jaar, van Kediri. Gebeten

der behandeling. nbsp;nbsp;nbsp;24 Juli door een zeker

dollen hond. Een diepe gescheurde wond in den linker handrug. In behandeling gekomen 27 Juli (3 dagen na dennbsp;beet). De eerste verschijnselen van lyssa traden volgens

-ocr page 321-

275

ontvangen bericlit van den medicus te Kediri, waarheen patiënt den 20steii Augustus weer vertrokken was, dennbsp;26sten Augustus op. (33 dagen na den beet, 30 dagen na hetnbsp;begin der behandeling). Hij overleed den 29sten Augustus.

2. L. Inlander, oud 48 jaar, van Wouogiri. Gebeten 17 Juni door een vermoedelijk dollen hond. Een diepe wondnbsp;aan den rechter duim. Niet gecauteriseerd. In behandelingnbsp;gekomen 20 Juni. (3 dagen na den beet). Ziek gewordennbsp;19 September (94 dagen na den beet en 91 dagen na hetnbsp;begin der behandeling). Overleden 25 September. De ziektegeschiedenis van den patiënt werd ons medegedeeld doornbsp;den Dokter Djawa van Wonogiri, die hem echter zelf tijdensnbsp;zijn ziekte niet had gezien, maar de bijzonderheden omtrentnbsp;het verloop had vernomen van de familie van den lijder. Zijnbsp;zouden bestaan hebben uit ,,gezichtshalluciuaties, het nabootsen van hondengeluiden” en neiging tot aanval vannbsp;personen. Verder trad angst en watervrees op; zelfs hetnbsp;zien van een martavaan was voldoende om algemeene krampennbsp;te doen optreden.

Sterfgevallen aan hondsdolheid In het jaar 1913 van niet behandelde personen, werden ons 4 gevallennbsp;bekend van personen, die, niet aan het Instituut Pasteurnbsp;behandeld, aan lyssa kwamen te overlijden, en wel vannbsp;1 Europeaan en 3 Inlanders.

Verlammingsverschijnselen Verlammingsverschijnselen, gedurende de behandeling, zooals die een enkele maalnbsp;gedurende de behandeling worden waargenomen, kwamennbsp;dit jaar niet voor.

Verrichte secties op van In het geheel ontvingen wij dolheid verdachte dieren. 84 diercadavers ter onderzoeknbsp;en wel van 81 honden, 2 katten en 1 aap. Wegens te sterkenbsp;rotting was in 7 gevallen de sectie onmogelijk, zoodat dusnbsp;77 secties werden verricht. Daar op grond van de sectie en denbsp;opgegeven klinische verschijnselen in 4 gevallen rabies konnbsp;worden buitengesloten, werden deze niet verder onderzocht.

-ocr page 322-

276

Alle overige zijn verder microscopisch en zoo noodig biologisch op rabies onderzocht. Hiervan was in 4 gevallennbsp;de rotting reeds zoo sterk, dat uit het negatieve resultaatnbsp;van het onderzoek niet met zekerheid kon worden geconcludeerd, dat de bewuste dieren niet aan hondsdolheid haddennbsp;geleden.

Rekent men deze niet mede, dan kon van de overige 69 gevallen 52 maal, dus in 75. 47o hondsdolheid worden aangetoond, terwijl 17 maal het onderzoek negatief uitviel.

Onderzoek van ons tóe- Gedurende 1913 ontvingen gezonden hersenmateriaal. wij 197 zendingen metnbsp;hersenmateriaal ter nadere onderzoek op rabies. In 5 gevallennbsp;kon op grond van de opgegeven klinische verschijnselennbsp;hondsdolheid worden buitengesloten en 4 maal verkeerdenbsp;het materiaal in een dergelijken staat van rotting, dat onderzoeknbsp;in het geheel niet niogelijk was.

Van de overige 188 zendingen waren er 143, die aan de gestelde eischen voor materiaal voor het microscopisch ennbsp;biologisch onderzoek voldeden, terwijl 34 maal materiaalnbsp;ontvangen werd, dat in rotting verkeerde en 11 maal welnbsp;materiaal voor het microscopisch onderzoek, doch niet voornbsp;het biologisch onderzoek werd ontvangen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Van de 143 goede zendingen viel het onderzoek 115 maal, dus in 80. 4% positief uit; terwijl in de overige 45 gevallen,nbsp;waarin dus ongeschikt materiaal gezonden werd, slechts 20nbsp;maal dus in 44.4°/o de diagnose op rabies kon wordennbsp;gesteld.

Met de secties medegerekend werd in het jaar i913 dus 261 maal verdacht hersenmateriaal op rabies onderzocht.

Hiervan voldeed 212 maal het materiaal aan de voor het onderzoek noodige voorwaarden en daarvan kon in 167 gevallennbsp;dus in 78. 8% de diagnose hondsdolheid worden gesteld.

{Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië.)


-ocr page 323-

De voorziening in de behoefte aan ambtenaren b den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst innbsp;Nederlandsch Indië,

Dt)OR

C. S. JERONIMUS.

Op 1 Januari 1912 was er bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Nederlandscli Indië op een formatie van 35 gouvernementsveeartsen een tekort van 7 veeartsennbsp;en deswege moesten de ressorten Tasik Malaya, Salatiga,nbsp;Benkoelen, Djambi, Menado en de Benedenlanden der Oostkust van Sumatra onbezet blijven (*)• Aldus moest de dienstnbsp;in 1912 worden aangevangen met een incompleet van ‘/snbsp;aan Europeesch personeel. Hoe groot dit is geweest in denbsp;jaren 1912 en 1913 kan eerst worden nagegaan, wanneernbsp;de verslagen over die jaren zullen gepubliceerd zijn. Veelnbsp;gunstiger zal het cijfer wel niet geworden zijn; het plannbsp;bestond toch uitvoering te geven aan het voornemen denbsp;formatie van het corps andermaal met 5 veeartsen uit tenbsp;breiden en te brengen op 40, terwijl een evenredige aanvulling door uitzending van nieuwe krachten niet heeftnbsp;plaats gehad. Uit de toelichting op de begrooting voorlietnbsp;dienstjaar 1914 vernemen we, dat door den toenemendennbsp;omvang van de maatregelen tot verbetering van den veestapel op Java, Madoera en de Buitenbezittingen en de meernbsp;intensieve bestrijding van verschillende veeziekten, uitbreiding van het personeel van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst hoogst urgent wordt gevonden. Voor 1914nbsp;wordt daarom gerekend op een vermeerdering van het aantalnbsp;van 40 Europeesche veeartsen met 4 (^).

Men mag zich nu wel afvragen, op welke wijze men van wege de regeering in Indië nu kan trachten in de behoefte

-ocr page 324-

278

aan veeartsenijkundige ambtenaren bij den burgerlijken veeartsenijknndigen dienst te voorzien, zonder te moetennbsp;grijpen naar het eenige afdoende middel, n.l. de financieelenbsp;positie van den gonvernementsveearts te verbeteren.

De lust in dienst van het gouvernement van Nederlandscli-Indië te treden was bij de Nedeiiandsche veeartsen al bijzonder gering. Gerust mag dit geweten worden aan het feit, dat zij de laatste jaren beter werden ingelicht omtrentnbsp;hunne daar te lande te verwachten financieele vooruitzichten.nbsp;Aan het departement van landbouw schijnt men nog steedsnbsp;niet overtidgd te zijn van de noodzakelijkheid tot verbeteringnbsp;van positie der gouvernenientsveeartsen te moeten overgaan,nbsp;ook niet nadat men aldaar kennis kunnen nemen van hetnbsp;rapport der commissie van beroepsbelangen der Vereenigingnbsp;tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië (^).nbsp;Men meent er blijkbaar, dat de tegenwoordige bezoldiging nognbsp;steeds voldoende is voor de individueele behoeften van veeartsen en voor die, welke hunne maatschappelijke positie meebrengt.nbsp;Ware dit niet zoo, dan had men met reden mogen verwachten,nbsp;dat reeds jaren geleden betere voorwaarden voor in diensttre-dingzonden zijn geboden, toen het aantal veeartsenijknndigen,nbsp;dat zich voor den fndischen dienst aanmeldde, geleidelijknbsp;slonk. Het gevolg van die vooropgestelde meening is,,datnbsp;alle te goeder trouw door veeartsen verstrekte inlichtingen,nbsp;welke zooals uit het bovenvermelde rapport blijkt, nietnbsp;gunstig kunnen zijn, worden beschouwd als te zijn gegevennbsp;met het nitsluitend doel de veeartsen in Nederland te ontraden in Indischen dienst te treden, aldus het incompleetnbsp;blijven van het corps veeartsenijkundigen te bevorderen ennbsp;langs dezen indirecten weg de regeering te dwingen denbsp;positie der gonvernementsveeartsen te verbeteren. Tegennbsp;dergelijke aantijgingen is alleen aan te voeren, dat ik mijnbsp;niet kan voorstellen, dat een veerarts in Nederland op gezagnbsp;van zijn collega in Indië van eene sollicitatie naar de betrekking van gonvernementsveearts zal afzien, wanneer de

-ocr page 325-

279

positie slechts aan billijke eischen voldoet. Men meene aan het departement van landbouw te Buitenzorg niet, datnbsp;die inlichtingen alleen werden gegeven om uitsluitend persoonlijke belangen te dienen, maar wel degelijk om te verkrijgen een goed georganiseerden voor zijn taak berekendennbsp;actieven veeartsenijkundigen dienst. Het toekomstig personeelnbsp;dient goed van zijn vooruitzichten op de hoogte te zijn.nbsp;Met onvoldoend bezoldigde en ontevreden ambtenaren kannbsp;geen tak van dienst iets goeds tot stand brengen.

Van wege de regeering toone men aan, dat de financieele positie wel voldoende geregeld is en wellicht zullen ernbsp;veeartsen zijn, die zich zullen laten overtuigen.

In zooverre is aan enkele wenschen der veeartsen thans te gemoet gekomen, dat de voorloopige bezoldiging vannbsp;ƒ 150.—niet meer ingaat op den dag van ontscheping maarnbsp;met den dag van inscheping naar Nederlandsch Indië (^).

Voorts werd bij de Indische begrooting voor' 1914 voorgesteld de gratificatie voor uitrusting voor alle veeartsen te verhoogen van ƒ 1000.— op ƒ 1300.—, waaraan de verplichtingnbsp;zal worden verbonden tot aanschaffing van een microscoopnbsp;en van een verlichtingsapparaat. (^). Doch dit zijn pasnbsp;verbeteringen aangebracht of nog aan te brengen in denbsp;voorwaarden van uitzending der veeartsen.

Doordat men aan het departement van landbouw uit eigen beweging niet tijdig en op afdoende wijze verbetering heeftnbsp;gebracht in de financieele positie der gouvernementsveeartsen,nbsp;zich ook niet heeft laten overtuigen van de urgentie daarvan, zoodat er een tekort aan ambtenaren ontstond, meentnbsp;men er thans gedwongen te zijn op andere wijze te trachtennbsp;in de behoefte aan personeel voor den veeartsenijkundigennbsp;dienst te moeten en te kunnen voorzien.

Vooreerst zal getracht worden door het beschikbaar stellen van subsidies aan veterinaire studenten, die zich willennbsp;verbinden na afloop hunner studies in Nederlandsch-Indischennbsp;diejist te treden, zich een meer geregelden toevoer van

-ocr page 326-

280

veeartsen te verzekeren. Op de Indische begrootiiig voor 1914 worden gelden voor dat doel aangevraagd.

Er is alleszins veel voor te zeggen, dat op deze wijze een poging wordt gedaan meer regelmaat te verkrijgen innbsp;den aauvoer van veeartsen, doch verwerpelijk zijn subsidies,nbsp;wanneer ze moeten dienen als lokmiddel, zonder tegelijkertijdnbsp;de positie der gouvernementsveeartsen op betere financieelenbsp;basis te schoeien. Betwijfeld moet dan ook worden of vannbsp;een dergelijken maatregel succes is te verwachten. Gelijkenbsp;meening hieromtrent koesteren de collega’s Doeve ennbsp;Vrijburg.

De regeering kan ook, om den veeartsenijkundigen dienst op gang te houden, trachten veeartsen met een bnitenlandschnbsp;diploma aan te werven. Hiertoe zal zij eerst m. i. over kunnennbsp;en mogen gaan, wanneer de positie der gouverneinentsvee-artsen is verbeterd en op de verbeterde condities geennbsp;Nederlanders zijn te verkrijgen. Het kan nimmer raadzaamnbsp;zijn van de diensten van buitenlanders bij de veeartsenij-kundige politie in onze koloniën gebruik te moeten maken.nbsp;Ik meen ook, dat een enkele proef in die richting reedsnbsp;vroeger genomen niet bijzonder geslaagd is. Minder aangenaam moet het toch voor een dienstchef zijn, wanneer eennbsp;Nederlandsch Indisch ambtenaar van niet Nederlandschennbsp;oorsprong in dienstaangelegenheden met inmenging van den,nbsp;zijn land vertegenwoordigenden, consul dreigt (historisch).

Men mag ook aannemen, dat men aan het departement van landbouw niet spoedig zal adviseeren tot dit uiterstenbsp;middel zijn toevlucht te nemen, want volgens de bepalingennbsp;van de ordonnantie van 13 Augustus 1912 (Staatsblad no. 432),nbsp;waarbij het veeartsenijkundig toezicht en de veeartseiiijkun-dige politie in Indië geregeld zijn, worden alleen de veeartsennbsp;met een Nederlandsch diploma als deskundige erkend. Vannbsp;veeartsen met andere buitenlandsche diploma’s wordt ernbsp;niet in gesproken. Het zou te betreuren zijn, indien denbsp;regeering „pour les besoins de la cause” van dit eenmaal

-ocr page 327-

281

zeer juist iiigenoinen standpunt zou gaan afwijken en veeartsen met andere diploma’s wel als deskundige zou gaan erkennen.

Om in staat te zijn b.v. degelijke Duitsclie veeartsen over te halen in Nederlandsch-lndischen dienst te treden,nbsp;zon de regeering toch allicht betere voorwaarden dienennbsp;te stellen, dan die van den Duitschen kolonialen dienst.nbsp;Zoo genieten de veeartsen daar een aanvangssalaris vannbsp;ƒ 365 per maand, bovendien vrije woning en vrije geneeskundige behandeling. De laatste voordeelen begrootendenbsp;op respectievelijk 20 en 5“/o van het maandelijksch inkomen,nbsp;kunnen zij dus rekenen op een bezoldiging van ƒ 456.—nbsp;per maand of ƒ 181.— per maand meer dan hunne Neder-landsch-lndische collega’s. (®)

Voorts kan de directeur van het departement van landbouw om in de behoefte aan veeartsenijknndigen te voorzien hetnbsp;aantal inlandsche veeartsen vermeerderen en veeartsenijkun-dige ambtsressorten, die tot heden bekleed weiden doornbsp;Europeesche gonvernementsveearlsen, doen bezetten doornbsp;Inlandsche veeartsen van de Buitenzorgsche school.

Ontegenzeggelijk dient er bij den burgerlijken veeartsenij-kundigen dienst naast een goed corps gouvernements-veeartsen er een van Inlandsche veeartsen te zijn. Op een formatie van 35 gouvernementsveeartsen is een aantal vannbsp;9 Inlandsche veeartsen beslist te weinig. (') Doch het is tenbsp;voorzien, dat langzamerhand dit aantal zal vermeerderen,nbsp;want de cursus 1911 —1912 der inlandsche veeartsenschoolnbsp;begon met 29 leerlingen. Het ware zelfs wenschelijk, datnbsp;het aantal leerlingen nog grooter was, om toch maar zoonbsp;spoedig mogelijk beter geschoolde krachten te krijgen, dienbsp;in de plaats dienden te treden van de 85 veemantri’s, waaraan toch de veeartsenijkundige dienst, behalve voor hetnbsp;verrichten van zuivere oppassers en politiediensten, al bijzonder weinig heeft.

De inlandsche veeartsen moeten de geschoolde helpers blijven van hunne Europeesche collega’s, zoolang de eersten

-ocr page 328-

282

niet dezelfde vooropleiding eii dezelfde vakstudie genoten hebben als de laatsten.

Wijl er bij enkele autoriteiten in Indië een neiging bestaat, het te doen voorkomen, dat de opleiding der inlandschenbsp;veeartsen te Buitenzorg zoo degelijk is, dat zij gevoeglijknbsp;in de praktijk gelijk gesteld kunnen worden met de Hol-landsche, ja zelfs, dat zij omtrent tropische ziekten beternbsp;zijn onderlegd, dient toch aangetoond te worden, dat er nognbsp;wat aan hunne opleiding ontbreekt. Zoo kan men in hetnbsp;jaarboek van het departement van landbouw in Nederlandsch-Indië van 1910 lezen, dat in aanmerking komen voor toelatingnbsp;tot de inlandsche veeartsenschool jongelieden, die in hetnbsp;bezit zijn van:

a. nbsp;nbsp;nbsp;een overgangsdiploma van de 3de naar de 4de klassenbsp;eeiier hoogere burgerschool met 5-jarigen cursus, dan welnbsp;het einddiploma met driejarigen cursus;

b. nbsp;nbsp;nbsp;een diploma der 2de of der 1ste afdeeling eener opleidingsschool voor inlandsche ambtenaren, dan wei hetnbsp;einddiploma der school voor zonen van inlandsche hoofdennbsp;te Tondano;

c. nbsp;nbsp;nbsp;een diploma van met goed gevolg afgelegd eindexamennbsp;eener kweekschool voor inlandsche onderwijzers, waar denbsp;Nederlandsche faal als voertaal wordt gebruikt;

d. nbsp;nbsp;nbsp;een niet a, b of c. gelijkstaande ontwikkeling {xV. zms\-veer).

Evenwel staat in het jaarboek van 1911 vermeld; „Daar zich van de opleidingsscholen voor inlandsche ambtenarennbsp;op Java wederom geen voldoend aantal geschikte candidatennbsp;aanmeldden, zijn eenige candidaten toegelaten met eindexamen der kweekscholen voor onderwijzers op Java, die eennbsp;speciale studie van de Holiandsche taal hadden gemaakt”.nbsp;Hieruit blijkt, dat de bepaling onder d vermeld, transi-geeren toelaat en blijkbaar noodig is, wil de school overnbsp;een voldoend aantal leerlingen beschikken. De oorzaaknbsp;hiervan moet gezocht worden in de bij de Javanen uitge-

-ocr page 329-

283

sproken neiging liever een bestuursloopbaan, dan een vee-artsenijknndigen werkkring te kiezen.

Het zal toch duidelijk zijn, dat wanneer de eisclien van toelating zoo laag gesteld zijn, de vakopleiding daarondernbsp;zal hebben te lijden, ook al wordt er naar gestreefd hetnbsp;veterinair onderwijs te Buitenzorg op dezelfde leest te brengen als dat van de Rijksveeartsenijschool te Utrecht. Er isnbsp;een merkwaardige gelijkenis in de programma’s en de voorwaarden voor het verkrijgen van het diploma van veeartsnbsp;der scholen in Indië en in Nederland. Toch mag men zichnbsp;niet door den schijn laten verblinden. Te Buitenzorg wordtnbsp;onderwijs gegeven in 35 theoretische leervakken met 138nbsp;lesuren per week, te verdeelen over 4 studiejaren. Ondernbsp;deze vakken worden gerekend landbouwscheikunde (?) metnbsp;4 en Duitsch met 12 lesuren. Onder aftrek van de 12 lesurennbsp;aan Duitsch besteed, blijven er voor het meer zuiver veterinairnbsp;onderwijs 126 lesuren per week. Te Utrecht worden *33nbsp;theoretische leervakken gedoceerd met 174 lesuren per weeknbsp;over vier studiejaren. Een verschil dns van 21 lesuren innbsp;het voordeel der Utrechtsche school.

Te Buitenzorg worden in 4 studiejaren gegeven 12 praktische leervakken met 74 lesuren en te Utrecht 20 praktische leervakken met 108 lesuren per week over 4 studiejaren.nbsp;Wederom 34 lesuren per week in het voordeel der Utrechtsche school.

Afgezien nog van de qualiteit van het onderwijs op beide scholen is toch de conclusie niet voorbarig, dat de inlandschenbsp;veeartsen lang niet zoo goed voorbereid de school kunnennbsp;verlaten als hunne Nederlandsche collega’s.

Wellicht zullen de directeur en de leeraren der inlandsche veeartsenschool wel de eersten zijn te erkennen, dat denbsp;vakstudie nog niet gelijkwaardig is met die van de Utrechtschenbsp;school, doch dit betoog werd niet alleen voor hen geschreven.nbsp;Verondersteld mag zelfs worden, dat zij gaarne zouden zien,nbsp;dat enkele inlandsche veeartsen met veel aanleg vrijstelling

-ocr page 330-

284

konden verkrijgen van het afleggen van een toelatings- en een candidaatsexamen aan ’s Rijks veeartsenijschool te Utrecht,nbsp;om in korteren tijd een Nederlandscli diploma te behalen.nbsp;Doch hoeveel voor dit denkbeeld te zeggen zou zijn, magnbsp;toch niet ter wille van deze inlanders afgeweken worden,nbsp;van de algemeene voorwaarden van toelating, zooals zijnbsp;voor Nederlanders zijn vastgesteld (zie de wet van dennbsp;8sten Juli 1874, gewijzigd bij die van 3 Feb. 1902 en 28 Aprilnbsp;1906; voorts art. 20, 21 en 22 van het reglement voornbsp;’s Rijks veeartsenijschool). Zijn inlanders in het bezit vannbsp;het diploma eener hoogere burgerschool metö-jarigen cursusnbsp;en kunnen zij het candidaatsexamen aan’s Rijks veeartsenijschool met goed gevolg afleggen, dan kan er natuurlijknbsp;geen enkel bezwaar zijn, hen ook in de gelegenheid tenbsp;stellen het diploma van veearts te doen behalen. Dochnbsp;zoolang zij aan deze twee eischen niet kunnen voldoen,nbsp;moeten zij van het verkrijgen van een diploma wordennbsp;uitgesloten, al kunnen zij een diploma van veearts van denbsp;veeartsenschool te Buitenzorg overleggen.

Iedere ingewijde op het gebied van veeartsenijkundig onderwijs zal voetstoots de superioriteit van den Nederland-schen veearts erkennen en een gelijkstelling van de capaciteiten van een inlandsch veearts met die van den Nederlandschennbsp;collega voorshands wel wat te vergedreven vinden.

Met eenige verwondering hebben veeartsen kunnen waarnemen, dat men zich aan het departement van landbouw genoodzaakt heeft gezien een veeartsenijkundig ambtsressortnbsp;te doen bezetten door een inlandsch veearts. De heernbsp;Kaligis werd in den loop van het jaar 1912 geplaatst tenbsp;Meiiado. Dit is de eerste stap op den weg veterinairenbsp;ambtsressorten in stede van door gouverneinentsveeartsen,nbsp;door inlandsche te doen bezetten. Mogelijk is, dat de heernbsp;Kaligis bijzondere bekwaamheden bezit, die hem voor denbsp;vervulling van het ambt geschikt maken, dat hij beter isnbsp;dan een middelmatig Nederlandscli veearts, doch met die

-ocr page 331-

285

plaatsing heeft men aan het departement blijk gegeven te hebben gebroken met de opvatting, dat inlandsche veeartsennbsp;ingevolge hunne opleiding en ontwikkeling alleen geschiktenbsp;assistenten kunnen zijn van de gouvernementsveeartsen.nbsp;Ze worden thans bekwaam geacht in de plaats van laatstgenoemden te kunnen treden en belast te kunnen wordennbsp;met de leiding van alle veeartsenijkundige aangelegenhedennbsp;in een veterinair ambtsressort.

Dat het bij dit enkel geval niet blijven zal, kan men opmaken uit een zinsnede uit de Indische begrootingnbsp;van 1914 luidende; „Gedeeltelijk kan in de behoefte aannbsp;veeartsenijkundig personeel worden voorzien door inlandschenbsp;veeartsen, afkomstig van de school te Buitenzorg, die voortaannbsp;5—7 jongslieden per jaar zal afleveren, etc.”

Hieruit moet men wel de conclusie trekken, dat men bij het veeartsenijkundig staatstoezicht in onze koloniën in velenbsp;gevallen, waar vroeger Europeesehe gouvernementsveeartsennbsp;onmisbaar waren, thans volstaan kan met inlandsche veeartsen, die niet zoo goed zijn onderlegd als zij.

Daar waar de Nederlandsche Staat bijzonder hooge eischen stelt aan de opleiding en vakstudie der veeartsen, alvorensnbsp;ze het recht te geven de veeartsenijkundig praktijk uit tenbsp;oefenen, die eischen zelfs nog voortdurend verzwaart, geeftnbsp;de regeering in de koloniën het voor kritiek vatbare voorbeeld om voor hare diensten, welke de grootste oeconomischenbsp;belangen der bevolking in Indië raken, te gebruiken inlandschnbsp;personeel, dat niet aan gelijkwaardige eischen heeft voldaan,nbsp;terwijl zij toch gemakkelijk, zij het dan ook tegen een hoo-geren prijs, beter onderlegd Europeesch personeel had kunnennbsp;en kan verkrijgen.

Ten slotte heeft de directeur van landbouw nog één middel om in de behoefte aan ambtenaren voor den vee-artsenijkundigen dienst te voorzien.

Voldoende bekend is het, dat de gouvernementsveeartsen in Indië zich bijzonder veel moeten inlaten met veeteelt-

-ocr page 332-

286

kundige aangelegeiilieden. Ook is het bekend met lioeveel toewijding zij daar op dat gebied werkzaam zijn. Doclinbsp;het is te voorzien, dat wanneer het tekort aan gouverne-mentsveeartsen blijft aanlioiiden, de inlandsclie veeartsennbsp;nog niet zoo bekwaam worden geacht en niet voldoendenbsp;initiatief blijken te bezitten om in die richting zelfstandignbsp;werkzaam te zijn, de directeur van landbouw kan adviseerennbsp;het veeavtsenijkundig staatstoezicht en de veeartsenijkundigenbsp;politie door veeartsenijkundigen te doen verrichten en denbsp;zoötechnische aangelegenheden door......landbouw

kundigen. Van zelf komt er dan een splitsing van werkzaamheden in de centrale leiding van den burgelijken veerartsenijkundigen dienst. Er ontstaat dan een afzonderlijkenbsp;departementale afdeeling voor veeteeltkundige aangelegenheden met een afzonderlijken chef aan het hoofd in dezelfdennbsp;trant, als zulks thans liet geval is voor een andere afzonderlijkenbsp;afdeeling, n.1. die voor veeartsenijkundig onderzoek ennbsp;onderwijs. De ambtenaren, men noeme ze b.v. veeteelt-consulenten, bij deze afdeeling kunnen dan allen landbouwkundigen zijn, die, de ervaring heeft het immers voornbsp;Nederland geleerd, volstrekt geen veeartsenijkundige opleidingnbsp;behoeven te hebben genoten om door de overheid volkomennbsp;voor hun taak berekend geacht te worden. Dat de regeeringnbsp;thans niet over voldoende landbouwkundigen beschikt omnbsp;zulk een plan uit te voeren, is geen bezwaar. Zij zal ze wetennbsp;te vinden en men kan dan gerust voorspellen, dat zij beternbsp;bezoldigd zullen worden dan thans de gouvernementveeartsen.

De betere bezoldiging van andere Indische landbouwkundige ambtenaren, landbouwadviseurs, landbouwleeraren, houtvesters, geeft het recht tot die veronderstelling. Vermoedelijk zal het niet lang meer duren of landbouwkundigennbsp;zullen bij den veterinairen dienst een emplooi vinden.nbsp;Belast zich niet reeds met voorkennis van het departementnbsp;van landbouw een landbouwkundig ambtenaar van een anderennbsp;tak van dienst te Wonosobo (Kedoe) met het geven van voor-

-ocr page 333-

287

lichting omtrent organisatie en rasverbetering bij de geiten- en paardenfokkerij der inlandsche bevolking? (Mondelingemede-deeling van een in Nederland uit Indië teruggekeerd veearts).

Zeer zeker komt in Nederland een landbouwkundige in nauw contract met den landbouwer, welke in den regelnbsp;tevens veebezitter en fokker is, en kan eerstgenoemde,nbsp;wanneer hij op zoötechnisch gebied goed is onderlegd, zeernbsp;waardevolle adviezen in veeteeltkundige aangelegenhedennbsp;geven. Doch in Indië staat hij tegenover andere toestanden.nbsp;Het is er nog ver van, dat ieder landbouwer daar vee bezitnbsp;of fokt en omgekeerd veefokkers landbouwers zijn. Innbsp;Nederland is in den regel een landbouwkundige van jongsnbsp;af met het landbouw- en veeteeltkundig bedrijf opgegroeid,nbsp;doch in Indië moet de EnropeesQhe landbouwkundige zichnbsp;wenden tot de inlandsche veefokkers, met wie hij uit dennbsp;aard van zijn beroep minder aanraking heeft, dan denbsp;Europeesche veearts. Indien in Indië de landbouwkundigenbsp;op gelijke schaal met zoötechnische aangelegenheden werdnbsp;belast als thans de gouvernementsveeartsen, dan zou denbsp;regeering toch nog naast hem een veeartsenijkundige moetennbsp;plaatsen voor het doen van veeartsenijkundige onderzoekingen, het geven van veterinaire adviezen en het behandelennbsp;van ziek, door het gouvernement beschikbaar gesteld, fok-materiaal. In Nederland toch kunnen de veebezitters ennbsp;veeteeltconsulenten steeds overal veeartsen raadplegen, dochnbsp;in de koloniën zijn zij daarvoor aangewezen, behalve op zeernbsp;enkele particuliere veeartsen, op veeartsen door den staatnbsp;aangesteld, i.c. de gouvernementsveeartsen.

Zoo zou men bezwaarlijk een landbouwkundige kunnen belasten met het uitvoeren der maatregelen tot verbeteringnbsp;van den paardenstapel op Soemba, zonder aan hem eennbsp;veeartsenijkundige toe te voegen. Het systematisch vervangennbsp;van gouvernemeidsveeartsen door landbouwkundigen innbsp;zake veeteelt, zou aanvankelijk gepaard gaan met eennbsp;schijnbare vermindering, doch op den duur moeten leiden

-ocr page 334-

588

tot een overbodige vermeerdering van personeel bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst.

Met het doorvoeren van een dergelijken maatregel zou de schatkist allerminst gebaat zijn.

De veeartsen zijn voor Indië op het gebied der zoötechnie de eenig aangewezen deskundigen, omdat zij niet alleennbsp;blijken thuis te zijn in dit onderdeel van hun vak, maarnbsp;ook omdat zij tevens moeten optreden voor het geven vannbsp;adviezen in zuiver veeartsenijkundige aangelegenheden.

Ik heb gemeend dit overzicht te moeten geven van de wijze, waarop getracht kan worden — in het geval het aantal veeartsen te klein blijft voor de behoeften van dennbsp;veeartsenijkundigen dienst in Indië — dien dienst zonder alnbsp;te groote stagnatie op gang te kunnen houden; in de aannbsp;te wenden middelen schuilen evenwel gevaren voor denbsp;Nederlandsche veeartsen, voor den veeartsenijkundigen standnbsp;en de veeartsenijkundige wetenschap, omdat de mogelijkheidnbsp;niet uitgesloten is, dat zij op veterinair gebied verdrongennbsp;zullen worden door minder goed onderlegde inlandschenbsp;veeartsen en in zoötechnische aangelegenheden door landbouwkundigen.

Mogen de veeartsen in Indië en in Nederland er een aansporing in vinden, alsnog te trachten de regeering innbsp;moederland en koloniën te overtuigen van de urgentie, denbsp;finantieele positie der veeartsen bij den burgerlijken vee-artsenijknndigen dienst in Indië op radicale wijze te verbeteren.

Hilversum, 5 November 1913

(1.) Jaarboek van het departement van landbouw, nijverheid en handel in Ned.-Indië 1911, pg. 258, 259.

(2.) Tijdschrift voor veeartsenijkunde. Deel 40, pg. 923.

(3.) nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40. af 1.1.

(4.) Veeartsenijkundige bladen voor Ned. Indië Deel 25. pg. 262.

(5.) nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24, afl. 3.

{Tijdschrift voor Veeartsenijkunde 1913, afl. 23).

-ocr page 335-

BOEKAANKONblGING.

Die abnormen Kaubewegiingen mit Erhöhter Salivation nach Atropininstillation ins Auge von Hund und Katze,

Ihre Abschwachung oder Verliinderuiig, unter gleiclizei-tiger Berücksichtigmig der tlierapeutischen und diagnostischen Verwertung von epiokularennbsp;Atropinapplikationen bei diesen Tieren.

Onder dezen adem benemenden titel ligt bier voor mij de „Inaugural-Dissertation zur Erlangung der Doktorwürdenbsp;der bollen Veterinarmediziniscben Fakultat der Universitatnbsp;Bern, eingereiclit von Willem Christian Althur Doeve”.

Doeve werkt b.ierin uit het ons allen bekende verschijnsel dat, wanneer in den conjunctivaalzak van hond of kat eenigenbsp;druppels atropine worden gedruppeld — hoe paradoxaal ditnbsp;ook klinken moge—, een verhoogde speekselafscheiding optreedt, die gepaard gaat met kauwbewegingen.

Schrijver begint met te wijzen op het belang van deze kwestie en publiceert dan wal verschillende onderzoekersnbsp;als Michel, Aschenbrandt, Berlin, Fröhner reeds overnbsp;dit verschijnsel hebben gezegd. Hierop volgt de physiologicnbsp;van de speekselafscheiding, waarbij vooral op de onderzoekingen van Pawlow de nadruk wordt gelegd en dienbsp;in extenso worden besproken; een beschouwing over neuroticanbsp;in het algemeen en een in het bijzonder over de werkingnbsp;van atropine besluiten het hoofdstuk.

We zijn zoo genaderd tot de „Eigene Versuche”. In Ver-suchsreihe I worden 16 honden en 2 katten aan de indrup-peling van een 2V2®/o waterige oplossing van sulfas atropini onderworpen; alle krijgen ze mydriasis en beginnen na langer

-ocr page 336-

'oï korter tijd te speekseleii. Commentaar hierop acht schrij'-ver overbodig en de conclusie wordt getrokken, dat honden en katten na indruppeling van een atropinoplossing in dennbsp;ondersten conjunctivaalzak beginnen te speekseleii.

Na erop gewezen te hebben, dat Aschenbrandt ook met arg. nitric., acid. carbolic., acid. acetic,, en sol. natr. chlor.nbsp;speekselen zag optreden, vermoedt schrijver, dat het verschijnsel moet worden toegeschreven aan een lokale prikkeling door de atropine. De vraag blijft nu nog of de speekselafscheiding het gevolg is van een lokale prikkeling vannbsp;de conjunctiva dan wel van neus-en keelslijmvlies. Hierovernbsp;worden we, na een kleinen „Abstecher” over de anatomienbsp;van het traankanaal, ingelicht in Versuclisreihe II.

Doeve lost de kwestie op door te beletten, dat de atropine in het traankanaal komt, en bereikt dit door zijn proefdierennbsp;in rugligging in te druppelen, waardoor het geinstilleerdenbsp;vocht zich in den bovensten ooglidzak verzamelt en zoonbsp;alleen de conjunctiva prikkelt. 7 honden en drie kattennbsp;toonen dat, zoolang ze in rugligging verblijven, de speekselafscheiding niet plaats heeft. Zoodra echter zijn ze nietnbsp;omgekeerd of het speekselen begint.

Als conclusie zien we, dat de speekselafscheiding het gevolg is van de op de atropine inwerkende zwaartekrachtnbsp;en niet van den op de conjunctiva uitgeoefenden prikkel.nbsp;Om nu ook dit nog verder duidelijk te maken dient Ver-suchsreihe III.

Bij 5 honden en 1 kat wordt door digitaal-compressie het traankanaal' van het oog, waarin wordt ingedruppeld,nbsp;dicht gehouden. Zoolang de compressie blijft bestaan, heeftnbsp;geen speekselafscheiding plaats, nauwelijks echter wordtnbsp;de druk opgeheven of het speekselen begint na korter ofnbsp;langer tijd. Conclusie: verhoogde speekselsecretie treedtnbsp;niet op bij een gesloten traankanaal, dus het verschijnselnbsp;moet worden toegeschreven aan een plaatselijken prikkelnbsp;van neus- en keelslijmvlies.

-ocr page 337-

291

Vreezend den lezer nog niet te Iiebben overtuigd druppelt Doeve in Versuclisreihe IV nog 3 honden en 2 katten eennbsp;kleine hoeveelheid atropine op het neusslijmvlies en komtnbsp;tot de slotsom, dat de dieren dan dadelijk beginnen tenbsp;speekselen.

Uit proeven genomen door Panizza en Valentin bij honden, die zij de nervi glossopharyngei en linguales doorsneden en daarna minder smakelijke beten (in chinine ofnbsp;andere bittere stoffen gedrenkt) toedienden, concludeertnbsp;Doeve, dat het uitsluitend de n. glossopharyngeus is, die bijnbsp;honden en katten in het onderhavige geval een rol speelt.

Daar het de bittere en scherpe smaak der atropine is, die aanleiding geeft tot de speekselsecretie moest nunbsp;gezocht worden naar een middel, dat öf die onaangenamenbsp;eigenschappen wegnam öf de atropine in zoodanig vehikelnbsp;opgesloten hield, dat ze niet door het traankanaal kon.nbsp;Door toevoeging van syrupus simplex of saccharine konnbsp;het speekselen niet worden tegengegaan, doordat de scherpenbsp;smaak niet werd opgeheven, waarvan schrijver zich doornbsp;een auto-experiment overtuigde. Ook gymnemazuur en gumminbsp;arabicum waren niet in staat den speekselvloed te voorkomen.

In een zalfje van atropine met unguentum paraffini vond eindelijk Doeve een middel om alleen mydriasis op tenbsp;wekken zonder verhoogde salivatie; lanoline bleek alsnbsp;voermiddel nog beter. De zalf werd bij 4 honden en 1 katnbsp;met een penseel op de cornea gebracht en het paradoxalenbsp;verschijnsel bleef uit.

Doeve wil nu de atropine als therapeuticum aanbevelen en bij trigeminusverlammingen van traumatischen aard hondennbsp;met atropine instilleeren om ze zoodoende te dwingen totnbsp;actieve kauwbewegingen, zag er zelfs goede resultaten van.nbsp;Niet alleen als therapeuticum, maar ook als diagnosticumnbsp;bij stenose van het traankanaal en bij trigeminusveiiammingnbsp;zou het dienen. Uit zijn werk trekt schrijver de volgendenbsp;conclusies:

-ocr page 338-

292

2.

1. Na instillatie van een waterige atropineoplossing in den conjiinctivaalzak van lionden en katten treden bij dezenbsp;diersoorten met verhoogde salivatie gepaard gaandenbsp;kauwbewegingen op, die verschillend lang aanliouden.nbsp;Deze verscliijnselen zijn het gevolg van de passage vannbsp;kleine hoeveelheden van de oplossing door het canalisnbsp;lacrymalis, waardoor een locale prikkeling van denbsp;smaakzenuwen plaats heeft.

3.

4*

5*

Bij de epioculaire toepassing van atropine kan de verhoogde salivatie nagenoeg worden verhinderd door het alkaloid in de vorm van een 10% lanolinezalf aan te wenden. Daar de verhoogde salivatie steeds met kauw-en kaak-bewegingen gepaard gaat, kunnen dergelijke atropine-indruppelingen als therapeuticum dienen, vooral bijnbsp;traumatische paralyse van de trigemini, die gepaard gaannbsp;met verlammingen van de onderkaak en de kauwspieren.nbsp;Het niet optreden van abnormale kauwbewegingen ennbsp;verhoogde salivatie kan voor de diagnose van eennbsp;complete stenose van het traankanaal worden gebruikt.nbsp;Verder kan het verschil in intensiteit van de optredendenbsp;kauwbewegingen een maatstaf zijn voor bestaande tri-gemiuusverlamming, mits het traankanaal vrij zij.

Tenslotte de litteratuur-opgaven, terwijl de laatste bladzijde prijkt met een beschrijving van ’s heeren Doeve’s levensloop tot 1913.

Sm.

Anatomische, histiologische und bacteriologische Untersuchungen über elf Falie von Hundetii-berkulose von H. Schornagel, Inaugural-Dissertation, Bern 1913.

Schornagel bespreekt in zijn dissertatie een elftal gevallen van hondentuberculose, welke hij op zeer minitieuze wijze heeft verwerkt. In de inleiding wordt gewezen op

-ocr page 339-

293

liet feit, dat de lioiid, welke vroeger als onvatbaar voor tuberculose gold, wel degelijk en zelfs vrij vaak daaraan kannbsp;lijden. Het is vooral in Frankrijk, waar de ziekte nogalnbsp;eens bij honden voorkomt. SCHORNAGEL stelt zich in denbsp;eerste plaats ten doel, na te gaan, van welken oorsprongnbsp;de bacillen zijn, welke hij bij den hond vindt, mede in verband met de innige samenleving, die soms tusschen hondnbsp;en mensch bestaat. In hoofdzaak wordt bacteriologischnbsp;onderzocht; aan de anatomische en histiologische verhoudingen is echter ook aandacht geschonken. Van de elfnbsp;onderzochte gevallen is het 8 malen gelukt de bacil innbsp;reincultuur te brengen.

In zijn literatuur-overzicht geeft schrijver de verschillende tot nu toe bekende gevallen van hondentuberculose en heeftnbsp;daarvoor veel kunnen putten uit Romers werk: f7Z)e/-rz/öe/quot;-kulose beim Hund, waarin tot 1909 alle bekende gevallennbsp;worden behandeld. Het blijkt, dat deze weinig bacteriologisch zijn onderzocht, en dat het vooral de Franschen zijnnbsp;die, steunend op klinische waarnemingen, maar aannemen,nbsp;dat het in hoofdzaak infectie is met menschenbacillen,nbsp;waaraan de honden bloot staan.

Hierop volgt een overzicht van de bij honden zoowel met humane als bovine stammen verrichte infectieproeven, waaruit blijkt, dat de hond voor beide even gevoelig is, meernbsp;juist, tegenover beide zich even resistent toont.

Eigene Untersachiingen: Schornagel fixeert zijn stukjes voor het histiologisch onderzoek in 10% formaline en sluitnbsp;in in paraKne. De van deze stnkjes verkregen coupesnbsp;worden gekleurd in haemaluin-eosine, van Qieson en Ziehl.nbsp;Meermalen ook wordt van het ijsmicrotoom gebruik gemaaktnbsp;en wordt gekleurd op elastische vezelen en fibrine. Denbsp;organen worden gefixeerd in Melnikow-Pick’sche formaline-oplossing en verder bewaard in glycerine en water aa.nbsp;Konijnen en cavias worden subcutaan, intramusculair ennbsp;intraveneus geënt met de vloeistof, die verkregen wordt

-ocr page 340-

294

door het tuberculeuze materiaal met pliysiologische NaCl fijn te wrijven en daarna door gaas te filtreeren. Denbsp;reinculturen worden of direct van den hond verkregen ofnbsp;eerst na cavia-passage. Als voedingsbodems worden gebruiktnbsp;schuin gestold serum, aardappelen en alcalische bouillon,nbsp;alle met toevoeging van 4 — 5% glycerine. De voor denbsp;entingen der verschillende proefdieren gebruikte hoeveelhedennbsp;cultuur worden eerst gewogen. Geënt worden alléénnbsp;kalveren en geiten, die door een negatieve reactie op eennbsp;subcutane tuberculinatie getoond hebben niet tuberculeusnbsp;te zijn.

Hierop volgt de beschrijving van alle onderzochte gevallen één voor één. Het zou te ver voeren, indien in dezenbsp;bespreking in extenso op die beschrijvingen werd ingegaan,nbsp;en ik wil , me daarom bepalen tot het kort releveeren vannbsp;ieder geval:

Iste geval: Acute etterige bronchitis en bronchiolitis, t.b.c. van de mesenteriale lymphklieren. In coupes veelnbsp;zLiurvaste staafjes. Culturen direct van het cadaver gelukken.nbsp;Cavias worden tuberculeus, konijnen en kalveren reageerennbsp;alleen locaal, een geit intraveneus geënt vertoont verspreidenbsp;tuberculeuze haarden. Van de groote proefdieren wordtnbsp;materiaal verwerkt op cavias en konijnen, die alle tuberculeus worden.

2de geval: Chronische exsudatieve tuberculeuze peritonitis, chronische t.b.c. van omentum, pancreas, milt, mesen-terium, mesenteriale lymphklieren, portale lymphklieren en onderste halsklieren, acute miliairtuberculose van de lever.nbsp;Culturen gelukken direct van het cadaver. Kalf en geitnbsp;reageeren locaal. Een konijn reageert locaal, een andernbsp;krijgt miliair t.b.c. van de longen. Cavias krijgen algemee-ne t.b.c.

3de geval: Een mesenteriaalklier tuberculeus. Culturen gelukken direct uit het cadaver. Kalf reageert plaatselijk,nbsp;een geit vertoont enkele kleine kalkhaardjes in de longen

Ji


-ocr page 341-

295

en bijbehoorende klieren en in' de messenteriaal klieren. 2 konijnen worden niet tuberculeus, cavias worden allenbsp;tuberculeus.

4de geval; Eenzijdige chronische pleura t.b.c, tuberculeus longabsces, t.b.c. van één inesenteriaalklier. Culturen wordennbsp;verkregen van geënte cavias, die alle tuberculeus zijn geworden. Kalf acute miliair t.b.c. van de longen, tuberculeuzenbsp;haarden in lever en nier. 2 konijnen worden algemeennbsp;tuberculeus, evenals cavias.

5de geval; Peribronchitis tuberculosa, cavemen, pneumonie en bronchitis. Konijnen reageeren locaal, cavias worden algemeen tuberculeus. Kalf wordt algemeen tuberculeus, geit reageert alleen locaal.

6de geval; Bronchiale en mediastinale klieren zijn sterk vergroot, de longen bevatten een groot aantal miliairenbsp;haardjes, ook in de lever en in een der nieren wordennbsp;haardjes gevonden. Eerst bij het hisliologisch onderzoeknbsp;worden enkele zuurvaste staafjes gevonden. Een geëntenbsp;cavia sterft aan pseudotuberculosis rodentium. Het gevalnbsp;wordt niet verder onderzocht.

7de geval; Acute miliair t.b.c. van lever en milt met de bijbehoorende lymphklieren, chronische t.b.c. van omentum,nbsp;mesenteriaal- en mediastinaalklieren. Culturen gelukkennbsp;direct van het cadaver. Kalf reageert locaal, geit wordtnbsp;algemeen tuberculeus, konijnen blijven negatief, marmottennbsp;worden algemeen tuberculeus.

8ste geval; Tuberculose van één mesenteriaalklier. Een geënte cavia krijgt alleen t.b.c. van de knieholteklier. Hetnbsp;geval wordt niet verder onderzocht.

9de geval; Chronische tuberculeuze pleuritis, tuberculeuze kazige bronchopneumonie, tuberculose van de mesen-teriale lymphklieren. Culturen zijn niet gelukt, noch uit het cadaver zelf, noch uit de proefdieren. De bacil toontnbsp;zich tegenover proefdieren zeer virulent, cavias en konijnennbsp;sterven aan generale t.b.c.

-ocr page 342-

296

10de geval: Cliroiiisclie tuberculeuze pleuritis, geringe iniliaire long t.b.c., clirouisclie t.b.c. der thoracale klieren,nbsp;van de lever en de leverklieren, waarschijnlijk tuberculeuzenbsp;bronchitis. Culturen gelukken na meerdere dierpassages.nbsp;Kalf wordt alleen plaatselijk tuberculeus evenals de geit,nbsp;konijnen gering tuberculeus, cavias algemene t.b.c.

11de geval: Chronische linkszijdigetuberculeuze pleuritis. Culturen worden na dierpassage verkregen. Kalf algemeenenbsp;tuberculose, hetzelfde bij de geit. Ook konijnen en caviasnbsp;sterven aan algemeene t.b.c.

Hiermede is getracht een zeer verkort overzicht te geven van de 11 onderzochte gevallen, die inderdaad voor hetnbsp;grootste gedeelte zéér nauwkeurig zijn onderzocht. In zijnnbsp;„Zusammenfassung” gaat Schornaqel nog eens al hetnbsp;gevondene na en stipuleert daarin, dat van 568 geseceerdenbsp;honden er 11 tuberculeus zijn bevonden. In geen enkelnbsp;geval konden bij het histiologisch onderzoek reuzencellennbsp;worden aangetoond, de bacillenrijkdom was zeer wisselend,nbsp;de bacillen zelf waren in de meeste gevallen zeer lang ennbsp;sterk gebogen. In de slotconclusies wordt gezegd:

a. nbsp;nbsp;nbsp;weelderige groei en geringe pathogeniteit voor het kalfnbsp;gaan steeds parallel;

b. nbsp;nbsp;nbsp;geringe pathogeniteit voor kalf en geit gaan niet altijdnbsp;samen;

c. nbsp;nbsp;nbsp;de resultaten van konijnentingen zijn duidelijk positiefnbsp;bij rundervirulentie, negatief en twijfelachtig bij haniane.nbsp;Entingen bij konijnen alléén zijn niet voldoende voornbsp;het vaststellen van het bacillentype;

d. nbsp;nbsp;nbsp;cavias sterven eerder aan een enting met het bovine-dan met het humane type.

e. nbsp;nbsp;nbsp;van 8 stammen van den hond zijn 2 van het typusnbsp;bovinus, vier van het typus humanus en 2 overgangsvormen.

De tekst wordt nog verduidelijkt door een aantal tabellen, terwijl we achter de literatuuropgaven nog een 12tal groo-

-ocr page 343-

tendeels goed gelukte foto’s vinden van verschillende der onderzochte organen. Schornaqel heeft met zijn werknbsp;een mooie bijdrage geleverd voor de litteratuur van denbsp;tuberculose.

Sm.

Het voorstel betreffende positieverbetering van de gouvernementsveeartsen, gezonden aan dennbsp;Directeur van Landbouw, Nijverheid ennbsp;Handel op 5 Februari 1914.

Daar vooral naar aanleiding van de Beschouwingen omtrent de positie van de ambtenaren van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Nederl.-Indië'’ óoov de Commissie voor beroepsbelangen ia Septembernbsp;1912 uitgegeven, in Nederland onder de ionge en a s. veeartsen denbsp;positie van gouvernementsveearts in Indië in den laatsten tijd druk isnbsp;besproken, ik zelf aan die besprekingen een druk aandeel heb gehad, ennbsp;naar mijn bescheiden nieening goed op de hoogte ben van de mee-ningen, die men op het oogeiiblik in Nederland in het algemeen isnbsp;toegedaan in zake de positie van gouvernementsveearts in Indië,nbsp;eveneens van de redenen, die zooveel goede veeartsen terughoudennbsp;van het dienstnemen als zoodanig in Indië, wil ik graag even nagaan,nbsp;welk standpunt m. i. door de jongere veeartsen zal worden ingenomennbsp;ten opzichte van een positieverbetering van deze veeartsen in Indiënbsp;volgens het bovenbedoelde voorstel van onze vereeniging, waarnbsp;immers aan het slot van het voorstel het vertrouwen wordt uitgesproken, dat een regeling van de positie van gouvernementsveeartsnbsp;in de richting van het voorstel in Nederland den lust tot dienstnemingnbsp;in de tropen zal aanwakkeren.

In de eerste plaats dan de indeeling in 2 klassen van de veeartsen, zooals het voorstel dat wil. Wanneer ik mij niet vergisnbsp;zal men dit in Nederland vinden een retrograde beweging naar dennbsp;tijd, dat men ook in Nederland nog veeartsen had der 1ste en 2denbsp;klasse. Ik geloof, dat men zulk een indeeling in 2 klassen niet opnbsp;haar plaats zal achten in een corps van ambtenaren, die zich

1'

-ocr page 344-

298

op het staiipiint plaatsen van wetenschappelijk gevormd te zijn, en dat men zoo’n indeeling niet bevorderlijk zal achten voor het wetenschappelijk prestige, dat de veearts van tegenwoordig graag wil ophouden.nbsp;Het is hier de plaats niet om hierover nader uit te wijden. Wanneernbsp;men echter wil nagaan, wat er in Nederland toe geleid moet hebbennbsp;om met de indeeling der veeartsen in klassen te breken, dan ligt hetnbsp;voor de hand, waarom een recidive in Indië, van gelukkig afgeschaftenbsp;toestanden in het moederland, daar gindsch niet zal worden toegejuicht. Even zij hierbij nog opgemerkt, dat de studenten in Utrechtnbsp;er thans naar streven het rangnummerstelsel bij de examina afgeschaftnbsp;te krijgen.

Volgens het voorstel zou verder de gouvernementsveearts 2de klasse tot de 1ste klasse bevorderd kunnen worden, wanneer hij metnbsp;goed gevolg de in te stellen tropische cursus zal hebben doorloopen,nbsp;en voor de bevordering geschikt worden geacht volgens het oordeelnbsp;van een commissie van 3 ambtenaren van den B. V. D. na minstensnbsp;3 jaren werkelijken dienst.

Hoewel het woord examen door het voorstel in het geheel niet wordt gebruikt, ligt het voor de hand, dat men voor de bevorderingnbsp;tot de 1ste klasse zich dus feitelijk aan 2 examina heeft te onderwerpen.nbsp;In de eerste plaats het examen ter verkrijging van het certificaat, datnbsp;men den tropischen cursus met vrucht heeft gevolgd, daar de beoor-deeling hiervan natuurlijk niet anders dan door een examen kannbsp;geschieden Dan heeft men zich nog te laten examineeren door 3nbsp;ambtenaren van den B. V. D, of men geschikt is voor de bevordering totnbsp;de 1ste klasse, daar ook dit natuurlijk niet anders dan per examen kannbsp;worden beoordeeld. Behalve door een examen zou de beoordeelingnbsp;ook kunnen geschieden op conduite-staten. Hiervoor zijn echternbsp;geen 3 ambtenaren iioodig ; zulks kan ook wel door den Inspecteurnbsp;alleen geschieden.

Volgens de notulén van de Algemeene vergadering van Zaterdag 5 Juli 1913 blijkt, dat deze vergadering tegen een examen was ennbsp;werd in principe aan een beoordeeling naar de conduite den voorkeur gegeven. Op de 2de Buitengewone algemeene vergadering vannbsp;1 Februari j.1. bleek de meerderheid ook tegen een examen (zie denbsp;notulen). Wanneer men echter een weinig tusschen de regels doornbsp;leest, begrijpt men gemakkelijk, dat het niet anders kan dan dat hetnbsp;ingezonden voorstel, zooals het thans is geformuleerd, wanneer hetnbsp;door de Regeering wordt aangenomen, toch leiden zal niet tot één,nbsp;maar tot twee examina, al wordt het kindje dan ook niet bij zijnnbsp;naani genoemd, en al is dit mogelijk niet de bedoeling geweest van denbsp;ontwerpers van het voorstel.

-ocr page 345-

299

Of er nil ill Nederland jonge of a.s. veeartsen gevonden zullen worden, die zin hebben oin zich een loopbaan te kiezen, waarbijnbsp;zij na het veeartsenijknndig examen zich nog aan 2 examinia hebbennbsp;te onderwerpen, betwijfel ik ten zeerste.

Wat de bezoldiging volgens het voorstel betreft; men zou uitkomeri als gouvernenientsveearts 2de klasse op een aanvangssalaris van ƒ 275nbsp;p. maand met 6 drie-jaarlijksche verhoogiiigen van ƒ 75 per maand, totnbsp;een maximum van ƒ 725. Pas na 3 jaar kan men pte klasse wordennbsp;en de eerste drie jaren blijft alles dus bij het oude.

Dat men dit heeft kunnen voorstellen, komt mij onbegrijpelijk voor, waar de Commissie voor beroepsbelangen in haar beschouwingennbsp;zoo duidelijk aan het licht heeft gebracht, dat men vooral de eerstenbsp;jaren van het salaris niet kan leven, en dat vooral dit aanvangssalarisnbsp;voor den nieuwen gouvernementsveearts zoo bezwaarlijk is. Ik ken eennbsp;collega in Nederland, die ongeveer gelijk met mij als gouvernenientsveearts zou zijn uitgekomen, wanneer hij inplaats van ƒ 275 de eerstenbsp;drie jaar reeds ƒ 350 salaris had kunnen krijgen.

Het begin, het lage aanvangssalaris, daar ziet men in Nederland tegen op als tegen den berg van rijstebrei, waar vooral als men getrouwd is, niet door heen te komen is. En dat lage aanvangssalaris,nbsp;dat moeilijke begin, wil het voorstel zoo laten?

Of een regeling van onze positie volgens het voorstel daarom werkelijk in Nederland den lust tot dienstneming in Indie als gouvernementsveearts zal aanwakkeren? Ik ben er bang voor.

Het ware toch veel eenvoudiger geweest, wanneer men had voorgesteld, de veeartsen, die uitkomen eerst de bedoelde tropische cursus te laten volgen en hen dan vervolgens net zoo lang als het noodignbsp;blijkt aan een of twee der adj.-inspecteurs en meerdere gouvts.-veeartsen toe te voegen, welke ambtenaren allen aan het einde vannbsp;den tijd, dat de nieuwe goiivts.-veearts ter beschikking, zooals hijnbsp;betiteld zou kunnen worden, aan hen is toegevoegd geweest, betreffendenbsp;zijn geschiktheid om zelfstandig in een ressort geplaatst te worden,nbsp;verslag uitbrengen. De wijziging van de salarisregeling had zich dannbsp;kunnen beperken tot het toekennen van een hooger begintractenient,nbsp;maar met drie-jaarlijksche verhoogingen tot een hooger maximumsalaris, met dien verstande echter, dat de eerste verhooging eerst-wordt toegekend als men 3 jaren werkelijken dienst telt en daarbijnbsp;reeds geschikt is bevonden om zelfstandig in een ressort te wordennbsp;geplaatst. Wordt men na langer dan 3 jaar eerst geschikt geoordeeldnbsp;om zelfstandig op te treden, dan laat ook de eerste verhooging langer-op zich wachten. Blijkt men geheel ongeschikt om zelfstandig op te

-ocr page 346-

300

treden, dan krijgt men in het geheel geen verhoogingen. Dit laatste dan voor een eventueel zwart schaap, dat de kudde zou kunnen tellen.nbsp;Wanneer echter de salarissen goed zijn verhoogd zal men in Nederlandnbsp;voor de betrekking van gouvts.-veearts genoeg aanbod krijgen ennbsp;kan op de uit te zenden ambtenaren, een zoodanige selectie wordennbsp;uitgeoefend met hulp van den Raad van Bestuur van de Rijks veearsenij-school, dat de kans om een zwart schaap in de kudde te krijgen totnbsp;een minimum beperkt zal worden.

Het aanvangssalaris stelle men op ƒ 450, het maxinnum tractement als gouvts.-veearts met 6 driejaarlijksche verhoogingen van ƒ75 op ƒ900nbsp;’s maands. De gratificatie voor uitrusting worde op ƒ 1500 gesteld.

Naar mijn meening zon men met een dergelijke regeling veel meer bereiken, wat betreft het aanwakkeren van den lust in Nederland omnbsp;als gouvts.-veearts naar Indie te gaan.

Cheribon, 25 April 1914. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. W. C. A. Doeve.

OFFICIEEL E MEDEDEELINGEN.

Verbetering der militaire pensioenen.

Bij Koninklijk besluit van 6 Maart 1914 No. 42 (Staatsblad No. 377) is bepaald;

Artikel 1.

In artikel 9 van het reglement op het toekennen van pensioen en onderstand aan de Europeesche en aan de daarmede gelijkgesteldenbsp;officieren van de landmacht in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bijnbsp;het Koninklijk besluit van 1 December 1879, No. 34 (Indisch Staatsblad 1880, No. 22) en laatstelijk gewijzigd bij Ons besluit van 5nbsp;December 1913, No, 39 moet instede van de achter de rangennbsp;van majoor en kapitein vermelde bedragen, respectievelijk wordennbsp;gelezen: ƒ 3000.— (drie duizend gulden); en ƒ 2400.— (tweeduizendnbsp;vier honderd gulden).

Artikel 2.

Dit besluit treedt iii werking op den dag der afkondiging en geldt voor allen, die na 31 December 1913 recht op pensioen hebben verkregen of verkrijgen.

Invoer en quarantaine van vee.

Bij gouvernementsbesluit van 2 October 1913 No. 21 (Staatsblad No. 599) is goedgevonden en verstaan:

Eerstelijk: enz.

-ocr page 347-

301

Ten tweede: Met wijziging en aanvulling van artikel 3 van het besluit van 13 Augustus 1912 No. 39 (Staatsblad No. 434) (') tenbsp;bepalen als volgt:

I. nbsp;nbsp;nbsp;de bij letter a van dat artikel vastgestelde lijst van plaatsen,nbsp;waar vee, dat wordt aangevoerd van buiten Nederiandsch Iiidië, tennbsp;invoer wordt toegelaten, voor zoover die invoer niet krachtens hetnbsp;bepaalde bij artikel 3, alinea 1, van de ordonnanue van 13 Augustusnbsp;1912 (Staatsblad No. 432) verboden is, wordt aangevuld met:

„Benkoelen (Benkoelen)

Menado (Menado).”

II. nbsp;nbsp;nbsp;de bij letter b vastgestelde lijst van plaatsen op Java en Ma-doera, waar vee, van binnen Nederlandsch-Indië overzee mag wordennbsp;ingevoerd, wordt aangevuld met:

„Kangean (Madoera).”

III. nbsp;nbsp;nbsp;de bij letter d vastgesteld lijst van gewesten, gedeelten vannbsp;gewesten, of plaatsen in de bezittingen buiten Java en Madoera,nbsp;waar alle vee dan wel bepaalde dieren of diersoorten van binnennbsp;Nederlandsch-Indië over zee mogen worden ingevoerd, wordt uitgebreid en gewijzigd als volgt;

Ie. uitbreiding der lijst:

„Bintoehan (Benkoelen) paarden, mits zij vóór de inscheping ge-malleïneerd en vrij van malleus bevonden zijn;

de eilanden der onderafdeeling Wetar (residentie Timor en Onder-hoorigheden) alle vee.”

2e. wijziging der lijst:

a. nbsp;nbsp;nbsp;achter „Benkoelen (Benkoelen)” wordt gelezen: „alle vee”.

b. nbsp;nbsp;nbsp;achter „de residentie Amboina” wordt gelezen: „alle vee, metnbsp;uitzondering voor zooveel de Zuid-Oostereilanden betreft vannbsp;paarden, runderen en karbouwen”;

c. nbsp;nbsp;nbsp;voor „de residentie Menado alle vee, mits het bij de inschepingnbsp;door een deskundige gekeurd en gezond en vrij van teken bevonden is” wordt gelezen: „de hoofdplaats (Menado) alle vee;nbsp;het overige gedeelte van de residentie alle vee, mits het bij denbsp;inscheping door een deskundige gekeurd en gezond en vrij vannbsp;teken bevonden is.”

IV, de bij letter e vastgestelde lijst van gewesten, gedeeltennbsp;van gewesten ol plaatsen van de bezittingen buiten Java en Madoera,nbsp;waar alle vee dan wel bepaalde dieren of diersoorten over zeenbsp;mogen worden uitgevoerd, wordt uitgebreid en gewijzigd als volgt:

Ie. uitbreiding der lijst:

(1) Opéenomen op bladz. 526 e. v. van deel 24.

-ocr page 348-

302

alle vee, doch alleen naar plaatsen, waarnbsp;een deskundige gevestigd is.

alle vee.

llwaki (Timor en Onderhoorigheden) Kisarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;idem.

Serwaroe nbsp;nbsp;nbsp;idem.

Woeloer nbsp;nbsp;nbsp;idem.

eiland Moa nbsp;nbsp;nbsp;idem.

eiland Enggano (Bengkoelen) Benkoelen (Benkoelen)

2e. wijziging der lijst:

a.

b.

achter „Makasar (Celebes en Onderhoorigheden)'’ en achter „de residentie Ball en Lombok” wordt gelezen: ,.alle vee, met uitzondering van merries’’;

voor „Goenoeng Sitoli (Tapanoeli) alleen varkens” wordt gelezen: ,,afdeeling Nias der residentie Tapanoeli alleen varkens''

Bij gouvernementsbesluit van 5 Mei 1914 No. 17 (Staatsblad No. 390) is bepaald:

Met nadere wijziging van artikel 3 van het besluit van 13 Augustus 1912 No. 39 (Staatsblad No. 434), zooals het is gewijzigd en aangevuld bij artikel 2 van het besluit van 2 October 1913 No. 21 (Staatsblad No. 599) te bepalen als volgt:

De zinsnede, voorkomende in de bij letter d vastgestelde lijst van gewesten, gedeelten van gewesten of plaatsen in de bezittingennbsp;buiten Java en Madoera, waar alle vee dan wel bepaalde dieren ofnbsp;diersoorten van binnen Nederlandsch-Indië over zee mogen wordennbsp;ingevoerd, luidende: „Bima (Timor en Onderhoorigheden) alleennbsp;hengsten en ruinen, rechtstreeks afkomstig van Reo (Flores)” wordtnbsp;gelezen: „Bima (Timor en Onderhoorigheden) alleen hengsten ennbsp;ruinen afkomstig van het eiland Flores”.

Formatie van het korps militaire paardenartsen.

Ingevolge Koninklijk besluit van 28 Januari 1914 No. 58 (Stbl. No. 337) moet paragraaf 118 van de legerfortnatie worden gelezen als volgt:

Het korps militaire paardenartsen lelt:

1 dirigeereud paardenarts der 2de of 1ste klasse (majoor of luitenant-kolonel) en

9 subalterne officieren, waarvan ten minste twee den rang van paardenarts der 1ste klasse (kapitein) bekleeden, de overigen diennbsp;van paardenaits der 2de klasse (1ste luitenant).

De aanwijzing van tweeërlei rang voor den dirigeereud paardenarts heeft ten doel de gelegenheid te openen den titularis desgeweiischtnbsp;in den rang van luilenant-kolonel te handhaven.

-ocr page 349-

303

BERICHTEN,

Xde Internationaal veeartseiiijkundig congres te Londen, 3-8 Augustus 1914.

(Voorloopig programma.)

The Tenth International Veterinary Congress will be held in London from the 3rd: to the 8th: August, 1914.

This is the Juhiiee Congress, and it is being held in London by the express disire of the veterinarians of the world in honour of anbsp;distinguished English veterinarian— John Gamgee— at whose suggestion international veterinary congresses were first instituted.

Although it is not customary for British Governments to finance international congresses of any description, the British Governmentnbsp;is taking a great interest in the coming Congress, and invitationsnbsp;in the following form have been issued by the British Foreignnbsp;Office to the various countries inviting them to send officialnbsp;delegates.

Foreign Office.

His Majesty's Representatives nbsp;nbsp;nbsp;September 1913.

Abroad.

Sir,

I transmit to you herewith copies of the programme of the Tenth International Veterinary Congress which it is proposed to hold innbsp;London from August 3rd: to 8th: next year, with the request thatnbsp;you will communicate it to the Government to which you are accredited inviting them at the same time to send delegates thereto.

The history of these Congresses is as follows:

Forty nine years ago at the suggestion of a distinguished British veterinarian, John Gamgee, the first International Veterinary Congressnbsp;was held. Gamgee’s suggestion was put forward on account ofnbsp;cattle plague which had travelled form Russia practically all overnbsp;Europe devastating the herds, and he recognised that the controlnbsp;of animal plagues could not depend entirely upon each country itself,nbsp;but must be the common care of all. The wisdom of Gamgee’snbsp;suggestion was immediately recognised by all the European countries. These Congresses interalia discuss all international questionsnbsp;in relation to animal plagues.

-ocr page 350-

304

Arrangements could not unfortunately be made to hold the first or any of the other Congresses in Great Britain, but they have beennbsp;by arrangement held every five years in various capitals of Europe.nbsp;The Governments of the various countries concerned have alwaysnbsp;issued invitations to other Governments to send delegates.

The 9th: Congress was held at the Hague in 1909 and on that occasion the Governments of Argentina, Austria (including Bohemia,nbsp;Croatia and Slavonia), Bavaria, Belgium, Bulgaria, Colombia, Cuba,nbsp;Denmark, Germany (including Saxe Weimar), France (including Algeria and Tunis), Greece, Guatemala. Hungary, Italy, Japan, Luxemburg, Mexico, Norway, Netherlands, Roumania, Russia, Saxony,nbsp;Servia, Sweden, Switzerland, United States of America, Uruguaynbsp;and Wurtemburg were represented, as well as Great Britain andnbsp;certain of the British oversea Dominions.

Although the Congress is not promoted by His Majesty’s Government they take a great ititerest in the objects for which it is being summoned, and would learti with pleasure that the invitation had beennbsp;accepted. They would also view with satisfaction the separatenbsp;representation at the Congress of such Educational Scientific, ornbsp;other bodies in foreign countries as are interested in promoting thenbsp;veterinary and kindred sciences.

The British Committee of Organisation extend a hearty invitation to their foreign colleagues in every country, and they desire to informnbsp;visitors to the Congress from abroad that it will be more convenientnbsp;if they try to arrive in London on Saturday, the 1st: August. It isnbsp;the intention of the British Committee to hold a preliminary reception on the evening of Sunday, the 2nd: August, to enable membersnbsp;to meet each other, to discuss the arrangements for the officialnbsp;opening of the Congress, and to obtain any further informationnbsp;regarding the arrangements they may desire.

The official opening will take place on Monday, the 3rd: August, 1914, when the Committee hope to secure the patronage of an exaltednbsp;personage to open the Congress, but arrangements with regard tonbsp;this matter have not yet been compleled.

Place of meeting.

The meeting of the Congress will be held at Central Buildings, Westminster, London, which offer exceptional facilities for the purpose-

The place of meeting is close to the Houses of Parliament, and the position is exceptionally convenient in relation to hotels, restaurants, and amusements.

-ocr page 351-

305

Entertainments.

The Foreign Office has consented to give an entertainment in honour of the Congress, The arrangements for the other banquetsnbsp;and receptions which will be given in honour of the Congress havenbsp;not yet been completed, but full particulars will be circulated to thenbsp;National Committees for publication at as early a date as possible.

The British Committee are also organising excursions of the following description:

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Visits to noted herds and studs within easy reach of London.nbsp;They have already been informed that permission will be granted to visit the Royal herds at Windsor.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Visits to the Quarantine and Research Stations of the Boardnbsp;of Agriculture.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Excursions after the congress to places of historical interest andnbsp;places noted for beautiful scenery.

In designing the itineraries dite regard will be paid to the wishes of those who may desire to combine pleasure with instruction bynbsp;visiting districts in which there ar noted studs, herds, and flocks.

Travelling.

The Committee are trying to arrange with various railway and steamship companies in Great Britain and abroad to allow specialnbsp;concessions to those attending the Congress, and they have thoughtnbsp;is advisable to seek the advice of Messrs: Thos Cook and Son, whonbsp;have undertaken to give every assistance and to provide interpretersnbsp;at the various railway stations on Saturday the 1st: August for thenbsp;convenience of those arriving from abroad who are not well acquainted with London.

Those arrangements will form the subject of a further publication when they are completed.

Hotel Accommodation.

There is an enormous number of good hotels and restaurants within a stone’s throw, as it were, of the meeting place. Hotel andnbsp;restaurants in London are excellent, and the tariffs are very moderate.nbsp;The tariff in good hotels varies form 5/— upwards for a singlenbsp;room, bath, and English breakfast. Visitors who do not desire tonbsp;take pension will have no difficulty in obtaining rooms iti first classnbsp;hotels at prices from 5/—.

It is not possible in this article to furnish a complete list of good hotels which are situated conveniently for the place of meeting. Anbsp;full list, however, together with their tariffs and approximate distance

-ocr page 352-

306

ïrom the place of meeting will form the subject of another püblica'’ tion when the arrangements with the various proprietors have beennbsp;completed.

Subscription of Members hip.

The British Committee have fixed the amount of the subscription for ordinary members at one pound = 20 marks = 25 francs. Thenbsp;subscription for lady members has been fixed at five shillings = 5nbsp;¦marks = 6 francs 25 centimes.

Subscriptions should be sent to the Honorary Treasurer Mr: F. W. Garnett, J. P., M. R- C. V. S , 10 Red Lion Square, London. W. C.nbsp;It has been suggested by several of the National Committees thatnbsp;fhe various Secretaries of these Committees might collect subscriptions in their own countries and forward them in buik. The Honorary Treasurer desires it to be known that while he thinks it wouldnbsp;be simpler for the purpose of accounting, that each individual shouldnbsp;send his own subscription, he has no objection to the subscriptionnbsp;being sent in bulk, provided full details in connection with eachnbsp;subscription are furnished by the Secretary of each National Committee.

Subjects for Discussion and Reporters.

The following is a list of the subjects which will be discussed together with the names of those savants who will act as Reporters:

General meetings.

1.

Official Opening.

2.

Foot and mouth disease.

Reporters (Those marked* have not yet replied).

Herr Geheimer Regierungsrat Dr. NeveRMANN, Berlin.

M. E. Leclainche, Inspecteur Général Chef des Services Sani-taires au Ministère de 1’Agriculture, Paris.

Dr. MOHLER, United States Department of Agriculture.

M. le docteur Remmelts Chief Inspector of the Veterinary Service, The Hague.

Herr prof. E. Hess, in der Fakultat der Veterinarmedizin, Univer-sitat, Bern.

Prof. A. E. Mettam, Principal, Royal Veterinary College of Ireland.

Herr Dr. J. RudOVSKY, Veterinarreferant, Bruun.

-ocr page 353-

307

3.

T u r e r c u 1 o s i s. ,

Hen prof. Dr. Eber, Direktor des Veterinar Instituts, Leipzig.

M. Ie prof. Vallée, Directeur de 1'école Vétérinaire, Alfort.

Prof. Sir John Mac Fadyean, Principal, Royal Veterinary College, London.

M. G. Regner, Veterinary Department, Ministry of Agriculture Stockholm.

M. Ie Prof. DE Jong, University, Leiden.

4.

Epizootic abortion.

Herr Regierungsrat Prof. Dr. ZwiCK, Kaiserliches Qesundheitsamf, Berlin.

M. Ie Prof. Moussu, L’école vétérinaire, Alfort.

Herr Sanitatstierarzt SVEN Wall, Offentlicher Schlachthof, Stockholm.

Sir Stewart Stockman, Chief Veterinary Officer, Board of Agriculture, London.

5.

Public control of the distribution and sale of milk in the interests of public health.

Dr. A. D. Melvin, Chief of the Bureau of Animal Industry, Washington .

Herr Geheimer Regierungsrat Prof. Dr. vON Ostertag, Direktor der Veterinarabteilung des Kaiserlichen Gesiindheitsanites, Berlin-

M. S. P. Nystedt, Erste Stadttierarzt, Stockholm.

Mr. j. W. Brittlebank, D. V. S. M., M. R. C. V. S., Public Healht Department, Manchester.

6.

Closing Meeting.

Section 1. (Veterinary Science in Relation to Public Health).

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Meal Poisoning — Its P.a t h o g e n e s i s and thenbsp;Measures necessary to guard against it.

Herr Prof: Bonoert, Tierarztliche Hochschule, Berlin;

Schlachthofdirektor Dr: Hans Messner, Karlsbad.

*Dr: Guillaume, Directeur de I'abattoir de la Ville de Nice.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;General Principles to be observed in the

-ocr page 354-

308

In speet ion of Carcases and Organs of Tnbercn-loiis Animals with a view to Determine their safety as Articles of Human Food.

M. le Dr. Stubbe, Inspecteur Vétérinaire général au Ministère de rintérieure, Brussels.

M. Cesari, Vétérinaire sanitaire de la Seine, Paris.

Herr Obertierarzt Dr. NieberlE, Hamburg.

Herr Sanitatsveteriuar Hy. Hanssen, Stockholm.

(3) Disinfection of wagons.

M. le prof. Dr. R. Bidart, è la Faculté de Médecine Vétérinaire, Université, Buenos-Aires.

Herr Regierungsrat Dr. Titze, Kaiserliches Gesuudheitsamt,Berlin.

M. Rabieaux, Inspecteur général des Services Sanitaires aiix Ministère de ragricullure, Paris.

Prof. Meloni, Naples,

Section II. Pathology and Bacteriology.

{1)Jone’s Disease.

M. le Dr. Olaf Bang, Copenhagen.

Herr Prof. Dr. Miessner, Tierarztliche Hochschule, Hannover.

Mr. A. L. Sheather, C. Sc., M. R. C. V. S. Royal Veterinary College, London.

12) Bovine Piroplasmoses (Europea n)

Herr Prof. Dr. Knuth, Abteilungsvorsteher im Hyhienischen Insti-tut, Tierarztliche Hochschule, Berlin.

M. le Prof. S. VON Ratz, L’école vétérinaire supérieure, Budapest.

Mr. W. C. Wragq, M. R. C. V. S., Laboratory of the Board of Agriculture, London.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Ultra-visible Viruses.

Dr. K. F. Meyer, University of California, U. S. A.

M. le Prof. Panisset, l’école vétérinaire, Lyon-

*Herr Dozent Dr. Pfeiler, Leiter der Abteilung fiir Tierhygieue am Kaiser Wilhelm Institut, Bromberg.

(4) nbsp;nbsp;nbsp;Distemper — Etiology and Vaccination.

Herr Prof. Dr. S. SiQiSMUND Markowski, Tierarztliche Hochschule, Lemberg.

M. Carré, Chef de Laboratoire an laboratoire de Recherches du Ministère de L’Agriculture, l’école vétérinaire, Alfoit.

Section III. Epizootiology.

(1) Anthrax.

Dr. W. H. Dalrymple, Louisiana State University, U. S. A.

Herr Dr. Aladar Lukacs, Laboratorium für Schutziiupfstoffe. Budapest.

-ocr page 355-

309

Herr Rector und Prof. Dr. J. Szpilman, Tierarztliche Hochschule, Lemberg,

Major Holmes, Imperial Bacteriologist, Miiktesar, India.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;S w i n e Fever.

Dr. Marion Dorset, U. S. A. Department of Agriculture, Washington.

Herr Hofrat Rektor und Prof. Dr. HuTYRA, Tierarztliche Hochschule, Budapest.

Herr Bezirkstierarzt Dr. R. Frauenberqer, Friestadt, Austria.

Herr Dr. OlSsser, Repetitor an der Tierarztiichen Hochschule» Hannover.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Glanders.

M. H. DE Roo, Inspecteur vétérinaire principal au Ministère de rAgriculture, Brussels.

M. Drouin, Vétérinaire Directeur de la Cavalerie de la Cie Générale des Voitures de Paris.

Herr Prof. Dr. J. Schnürer, Tierarztliche Hochschule, Vienna.

Mr. J. R. Jackson, M. R. C. V. S., Board of Agriculture, London. Herr Prof. Dr. Peter, Landestierarzt, Hannover.

(4) Sarcoptic Mange of the Horse.

M. le Vétérinaire principal A. Barrier, Paris.

Col. Butler, War Office, London.

Herr Landesveterinarreferent Theophil Halski, Czernowitz, Austria. Section IV. Veterinary Medicine and Surgery.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Anaesthesia.

M. le Prof. Hendricks, l’école vétérinaire, Brussels.

Dr. L. A. MrRillat, Chicago, U. S. A.

Herr Prof. Vennerholm, Tierarztliche Hochschule, Stockholm. Prof. G. H. Wooldridge. Royal Veterinary College, London.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;L a 111 i n i t i s.

M. le Prof. LiÉNAUX, l’école Vétérinaire, Brussels.

M. le Vétérinaire Principal JOLY, dn 9 iènie corps l’armée. Tours. Prof. James Macqeen, Royal Veterinary College, London.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;S u r g i c a 1 Treatment of Roaring.

Herr Prof. Dr. Eberlein, Tierarztliclie Hochschule, Berlin,

Dr. W. L. Williams, Cornell University. U. S. A.

M. le Prof. Dr. Fontaine, l'école de Cavalerie, Saumur.

Mr. F. T. G. Hobday, F. R. S. E., F. R. C. V. S., London.

(4) nbsp;nbsp;nbsp;The Use of Drugs in the T r e a t m e n t o f D i s e a-s e caused by Nematode Worms.

M. le Prof, van den Eckhout, Fécole vétérinaire, Brussels.

-ocr page 356-

310

M. Ie Prof. Railliet, l’école vétérinaire, Alfort.

Prof. J. F. Craiq, M. A., M. R. C. V. S., Royal Veterinary College of Ireland, Dublin.

M. Ie Prof. PERRONCITO, R. Universita di Torino, Istituto di Paras-sitologia, Turin.

Section V. Tropical Diseases.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;D i s e a s e s Transmitted b y , T i c k s; their Classification, Treatment, and Prevention.

*Dr. D. E. Salmon, Washington, U. S. A.

M. le Prof. J. Liqnières, Faculté de Médecine Vétérinaire de l’Uni-versité. Directeur de l institut National de Bactériologie, Ministère de FAgricultiire, Buenos-Aires.

Sir A. Theiler, K. C. M. Q., Director of Veterinary Research, Transvaal.

Mr. C. E. Gray, M. R. C. V. S, Principal Veterinary Surgeon, Transvaai.

*Dr. Paulo Parreiras Horta, Directoria du Service de Veterinaria Rio de Janeiro.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Diseases transmitted by Winged Insects;nbsp;their Classification, Treatment, and Prevention.

M. Cazalbou, Vétérinaire en lère au TOième d’artillerie. Rennes.

Mr. R. E. Montgomery, M. R. C. V. S., Veterinary Bacteriologist, Department of Agriculture, Nairolii, British East Africa

*Dr. L. O. HOWARD, Bureau of Entomology, Department of Agriculture. Washington U. S. A.

*Dr. PiNTO Quedes, Rio de Janeiro.

*Dr. Christino Cruz Filho, Rio de Janeiro.

Prof. A. Lanfranchi, Directeur Institut de Pathologie Vétérinaire, Panna, Italië.

Volgens de Berliner Tierartzliche Wochenschri/t is nog hel volgende onderwerp in het programma opgenomen: „Welchen Einflusz hat die Erblichkeit auf die frühzeitige Entwicklung jener Fehler»nbsp;die die wirtschaftliche Verwendung der Pferde einschranken? Durchnbsp;welche Erscheinungen aüszert sich die bei Zuchttieren möglichst zunbsp;vcrmeidende Erblichkeit?”

-ocr page 357-

311

Traktement van den gerneenteveearts te Batavia.

De gemeenteraad te Batavia heeft onlangs het traktement van den ¦gemeenteveearts Dr. J. Hellemans vastgestcld op ƒ 800.—per maandnbsp;met twee tweejaarlijksche verhoogingen van ƒ 100.—•

Wij wenschen collega Hellemans geluk met deze regeling van •zijn financieele positie, welke, wat het maandelijksche inkomennbsp;betreft, slechts geëvenaard wordt door die van den Inspecteur vannbsp;den burgerlijke veeartsenijkundigeu dienst, wiens maximum traktement evetieens ƒ 1000.— bedraagt.

Red.

PERSONALIA.

Eervol ontheven van de tijdelijke waarneming van den burgerlijken veeartsenijkundigeu dienst iji de residentie Soerabaja, niet uitzonderingnbsp;van de gewestelijke hoofdplaats, de wnd. adjunct-inspecteur van dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigeu dienst, J. K F. de Does.

Belast met den burgerlijken veeartsenijkundigeu dienst in de residentie Soerabaja, met uitzondering van de gewestelijke hoofdplaats, met standplaats Modjokerto, de herbenoemde gouvernementsveeartsnbsp;C. S JERONIMUS.

Nader verlengd met zes maanden het buitenlandsch verlof van den militairen paardenarts der 1ste klasse Dr. j. A. VAN der Linde.

Overgeplaatst: naar de residentie Pasoeroean met standplaats Pa-soeroean, de gouvernementsveearts te Benkoelen F. W. Kempers, van Pasoeroean naar de residentie Benkoelen met standplaats Benkoelen,nbsp;de gouvernementsveearts Dr. C. Kunst, met bepaling, dat hij tevensnbsp;belast zal zijn met den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in denbsp;onderafdeeling Koerintji der residentie Djambi.

Nader verlengd met zes maanden het buitenlandsch verlof van J. H. Ch. Vermeer, laatstelijk veearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst.

Verleend acht maanden buitenlandsch verlof aan den militair paardenarts der 1ste klasse J. N. A. C. Scheepens.

Op verzoek met ingang van 5 Juni 1914 eervol ontslagen uit Harer Majesteits militairen dienst de militaire paardenarts der 2de klassenbsp;F. H. Sardemann (Vertrokken naar Australië.)

Bevorderd tot militair paardenarts der 1ste klasse de militaire paardenarts der 2de klasse J. van Dulm.

Bij resolutie van den Minister van Koloniën van 16 Mei 1914, Afd. D. No. 86. is de heer j. Q. Th. Arnzt, ter beschikkitig van den

-ocr page 358-

312

Gouverneiir-Gefléf-aal Van Nedeflandsch-Indië gesteld, teneinde tijde-* lijk te worden belast met de waarneming der betrekkingen van leeraarnbsp;aan de Inlandsctie veeartsenschool en van assistent bij het laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek Ie Buitenzorg.

Belast niet den burgerlijken veeartsenijkuiuligen dienst in de residentie Djokjakarta, gedurende het binnenlandsch verlof wegens ziekte van den tijdelijken waarnemenden gouvernementsveearts te Djokjakarta A. M. Vermast, de gouvernementsveearts P. Teljer, en zulksnbsp;met gelijktijdige uitoefening van zijne eigen functiën.

Belast met den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst te Batavia gedurende het binnenlandsch verlof van den gouvernementsveeartsnbsp;Dr. P. A. VAN Velzen, de gouvernementsveearts J. L. VAN ECK.

V. d. B.

-ocr page 359-

Statistisch Overzicht

DER

QENHESKUNDIOE BEHANDELDE PAARDEN

VAN HET

NEDERLANDSCH-INDISCHE LEGER over het jaar

1913.

[Samengesteld door den Inspecteur-paardenarts.]

-ocr page 360- -ocr page 361-

PERSONEEL.

Op 1 Januari 1913 waren in Nederlandscli-Indië beschikbaar 9 militaire paardenartsen van het leger liier te lande, benevens een gedetacheerd van dat in Nederland, zoodatnbsp;de formatie van 10 paardenartsen (Koninklijk besluit vannbsp;22 Februari 1904 No. 59) compleet was.

Vertrok begin Januari een paardenarts met buiteulandsch verlof, dit tekort werd aan het einde dier maand aangevuldnbsp;door herstel in activiteit van een ander.

Met ingang van 1 April werd opnieuw een paardenarts op verzoek op nonactiviteit gesteld buiten bezwaar van dennbsp;Lande. Ook diens plaats werd tegen het einde dier maandnbsp;weer aangevuld door aankomst uit Europa van eeir nieuwnbsp;aangestelden paardenarts. Daar verdere mutaties nietnbsp;voorkwamen, was praktisch gedurende het geheele jaar denbsp;formatie compleet.

Behalve genoemd militair personeel waren gedurende het geheele jaar ingevolge Staatsblad 1905 No. 256 denbsp;gouvernementsveeartsen te Djokjakarta, Soerakarta,nbsp;Koeta-Radja en Magelang belast met den militairennbsp;veterinairen dienst op hunne standplaatsen, terwijl gedurendenbsp;de laatste 5 maanden van het jaar te Se ma ran geen particulier veearts in dien dienst voorzag.

Besmettelijke ziekten bedoeld bij Staatsblad 1912 No. 435.

Wat betreft de besmettelijke ziekten, bedoeld bij opgemeld staatsblad, zij medegedeeld, dat geconstateerd werden;

6 nbsp;nbsp;nbsp;gevallen van malleus,

1 nbsp;nbsp;nbsp;geval van saccharomycosenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en

1 nbsp;nbsp;nbsp;geval van scabies.

-ocr page 362-

316


317



-ocr page 363-

316


317



-ocr page 364-

319

318

!l. VERDKKLING van de cijfers der behandelde , Paarden over de wapens.

Wapens (onderdeelen)

O)

•O

O .

Bijgekomen gedurende

het:

2

Si

EN

garnizoenen.

lt;V

is? i —

S

o

fC gt;

•O

5

1

CS

CQ

(U

CA

1

W

CS

^73

C13

CC

0^

•o

1

k.

cC

B quot;cS

CS

agt;

T3

CO

t

U

CC

^73

AA CC

CC

O)

•o

CO

O)

ka

CC

_cc

CC

SZ

Si

sz

Ic

cc

o

I, Cavalerie.

1ste en 2de eskadron Ie Salatiga . .

207

37

89

101

102

96

388

425

3de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Batavia. .

129

13

57

54

64

69

244

257

R. H. 4de nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang. .

64

9

23

20

21

30

94

103

L. H. 4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjiinalii. .

88

8

24

32

35

15

106

114

Del. Lijfwacht-cav. nbsp;nbsp;nbsp;„ Djokjakarta

42

3

4

9

13

8

34

37

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Soeiakarta.

40

5

5

3

4

6

18

23

Depót-eskadron nbsp;nbsp;nbsp;„ Salatiga. .

221

29

57

64

75

78

274

303

TOTAAL . . .

791

104

259

283

314

302

1158

1262

II. Artillerie.

1ste en 2de veldbatterij te Batavia .

167

13

60

51

75

68

254

267

5de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjiniahi .

90

15

27

28

36

33

124

139

1ste bergbatterij nbsp;nbsp;nbsp;„ Willem I.

53

3

9

6

2

7

24

27

2de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Salatiga.

56

8

9

18

22

20

69

77

3de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang .

51

3

16

34

38

27

115

118

4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjiinalii .

69

5

13

12

14

19

58

63

4de veld- tevens depót-batterij. . .

282

20

127

115

94

110

446

466

te Banjoe-Biroe . .

TOTAAL . . .

768

67

261

264

281

284

/

1090

1157

III, Trein~ en mitrailleur-compagnieën.

Treincompagnieën.......

231

4

58

91

100

131

380

384

Mitrailleurcompagnieën.....

40

11

15

15

15

56

56

TOTAAL . . .

271

4

69

106

115

146

436

440

IV. Remonte-depót......

431

13

118

103

106

79

406

419

F. Officiersdienstrijpaarden. .

248

6

60

57

73

70

260

266

TOTAAL-GENERAAL . . .

2499

194

767

813

889

881

3350

3544

2

quot;o;

CA

k.

Si

X

1

Uit de legersterkte afgevoerd als'- j

1

agt;

toelichtingen.

c

gt;

ka

O

CA

agt;

O

CC

CC

E

Si

lt;

S2

•SS

^ CA

Si

D, OA

O

TOTAAL.

•O

O V

•o c =nbsp;agt; ccnbsp;gt; sz

5

379

1

6

9

16= 7.73 ®/o

30

225

2

24

26 = 20.15 “o

6

98

3

1

4= 6.25“/“

1

93

3

1

13

17=19.32 “/o

4

28

1

2

3= 7.14 “/o

6

15

4

3

7=17. 5 “/o

1

264

1

3

13

17= 7.69 “/o

22

1102

7

18

65

90 =11.38 “/o

70

244

1

11

12-= 7.19 “/o

11

122

_

3

5

8= 8.88 “/o

9

25

_

_

1

1= 1 89“/o

1

74

_

_

1

1= 1.79 “/o

2

111

_

2

4

6=11.76“/o

1

44

1

7

5

13= 18.84 “/o

6

423

3

6

17

26= 9.22 “/o

17

1043

5

18

44

67 = 8.72 “/„

47

350

10

5

5

20 = 8.66 “/o

14

51

3

3= 5.36 “/o

2

401

10

8

5

23= 8.48 “/o

16

397

5

3

8= nbsp;nbsp;nbsp;1.86 “/o

14

Hiervan werden er 4 te Batavia

behandeld, waarvan er één kwam te

sterven.

248

2

2

2

6= 2.42 “/o

12

3191

29

46

119

194= 7.76 “/o

159


-ocr page 365-

319

318

!l. VERDKKLING van de cijfers der behandelde , Paarden over de wapens.

Wapens (onderdeelen)

O)

•O

O .

Bijgekomen gedurende

het:

2

Si

EN

garnizoenen.

lt;V

is? i —

S

o

fC gt;

•O

5

1

CS

CQ

(U

CA

1

W

CS

^73

C13

CC

0^

•o

1

k.

cC

B quot;cS

CS

agt;

T3

CO

t

U

CC

^73

AA CC

CC

O)

•o

CO

O)

ka

CC

_cc

CC

SZ

Si

sz

Ic

cc

o

I, Cavalerie.

1ste en 2de eskadron Ie Salatiga . .

207

37

89

101

102

96

388

425

3de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Batavia. .

129

13

57

54

64

69

244

257

R. H. 4de nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang. .

64

9

23

20

21

30

94

103

L. H. 4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjiinalii. .

88

8

24

32

35

15

106

114

Del. Lijfwacht-cav. nbsp;nbsp;nbsp;„ Djokjakarta

42

3

4

9

13

8

34

37

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Soeiakarta.

40

5

5

3

4

6

18

23

Depót-eskadron nbsp;nbsp;nbsp;„ Salatiga. .

221

29

57

64

75

78

274

303

TOTAAL . . .

791

104

259

283

314

302

1158

1262

II. Artillerie.

1ste en 2de veldbatterij te Batavia .

167

13

60

51

75

68

254

267

5de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjiniahi .

90

15

27

28

36

33

124

139

1ste bergbatterij nbsp;nbsp;nbsp;„ Willem I.

53

3

9

6

2

7

24

27

2de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Salatiga.

56

8

9

18

22

20

69

77

3de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang .

51

3

16

34

38

27

115

118

4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjiinalii .

69

5

13

12

14

19

58

63

4de veld- tevens depót-batterij. . .

282

20

127

115

94

110

446

466

te Banjoe-Biroe . .

TOTAAL . . .

768

67

261

264

281

284

/

1090

1157

III, Trein~ en mitrailleur-compagnieën.

Treincompagnieën.......

231

4

58

91

100

131

380

384

Mitrailleurcompagnieën.....

40

11

15

15

15

56

56

TOTAAL . . .

271

4

69

106

115

146

436

440

IV. Remonte-depót......

431

13

118

103

106

79

406

419

F. Officiersdienstrijpaarden. .

248

6

60

57

73

70

260

266

TOTAAL-GENERAAL . . .

2499

194

767

813

889

881

3350

3544

2

quot;o;

CA

k.

Si

X

1

Uit de legersterkte afgevoerd als'- j

1

agt;

toelichtingen.

c

gt;

ka

O

CA

agt;

O

CC

CC

E

Si

lt;

S2

•SS

^ CA

Si

D, OA

O

TOTAAL.

•O

O V

•o c =nbsp;agt; ccnbsp;gt; sz

5

379

1

6

9

16= 7.73 ®/o

30

225

2

24

26 = 20.15 “o

6

98

3

1

4= 6.25“/“

1

93

3

1

13

17=19.32 “/o

4

28

1

2

3= 7.14 “/o

6

15

4

3

7=17. 5 “/o

1

264

1

3

13

17= 7.69 “/o

22

1102

7

18

65

90 =11.38 “/o

70

244

1

11

12-= 7.19 “/o

11

122

_

3

5

8= 8.88 “/o

9

25

_

_

1

1= 1 89“/o

1

74

_

_

1

1= 1.79 “/o

2

111

_

2

4

6=11.76“/o

1

44

1

7

5

13= 18.84 “/o

6

423

3

6

17

26= 9.22 “/o

17

1043

5

18

44

67 = 8.72 “/„

47

350

10

5

5

20 = 8.66 “/o

14

51

3

3= 5.36 “/o

2

401

10

8

5

23= 8.48 “/o

16

397

5

3

8= nbsp;nbsp;nbsp;1.86 “/o

14

Hiervan werden er 4 te Batavia

behandeld, waarvan er één kwam te

sterven.

248

2

2

2

6= 2.42 “/o

12

3191

29

46

119

194= 7.76 “/o

159


-ocr page 366-

320

1 nbsp;nbsp;nbsp;III. Overzicht naar de wapens van de uit de leger

sterkte afgevoerde

r

paarden

met

vermelding

321

van redenen en wijze van

afvoe

ring.

AARD DER ZIEKTE.

Cavalerie.

Artillerie.

1

1

f

Trein-

en mitrailleurpaarden.

Remonte-depót.

Officiersdienstrijpaarden.

CC

cC

53

53

b/3

quot;cC

O

5;

gt;

O

«3

lt;V

O

03

rs

5

öiO

lt;

E

5 2 ¦S 2

U 73 0)

Q. ÖJD

o

CC

_cc

o

CU

gt;

O

o

cc

cc

s

(U

lt;

E .

5 :h

73

CU

o, b/3

o

Ic

-5

quot;o

s

gt; 1 -2

1

o 1

o

S 1

b4; i lt; :

5 2 ¦S 2

i- 73

CU

O. b/}

o

O

53

gt; :

O

c/3 nbsp;nbsp;nbsp;1

:

o

cC

E

agt;

bX)

M-H

lt;

ë 2

«4- aj

43

U. 73

CU

Q, bJO

O

Jc

'o

H

53

gt;

o

73

O)

O

2

CC

CC

53

lt;

E

ë 2

'S 2

« nbsp;nbsp;nbsp;73

CU

O- SXl

o

cC

cc

o

H

Coryza contagiosa equoruni.........

8

_

8

_

_

_

_

8

Malleus..................

_

_

_

_

_

_

__

_

-

6

_

6

___

_

_

6

Tetanus..............

1

_

1

_

_

_

_

1

_

_

1

~

2

1 nbsp;nbsp;nbsp;Saccharomycosis..............

_

_

_

_

_

-

1

_

1

_

_

1

Andere infectieziekten..........

1

_

1

_

_

_

_

_

_

_

1

Osteoporosis...............

1

2

3

_

_

3

3

_

_

_

__

6

! nbsp;nbsp;nbsp;Encephalitis et meningitis..........

_

_

_

_

_

_

_

_

_

_

_

1

1

t

1 nbsp;nbsp;nbsp;Neuroparalysis...............

_

_

_

_

_

I

1

_

_

_

_

_

1

i

2

i nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van het zenuwstelsel.....

_

_

_

_

1

_

1

_

_

_

1

; nbsp;nbsp;nbsp;Emphysema pulmonum chronicum......

~

_

4

4

4

? nbsp;nbsp;nbsp;Pneumonia......^..........

_

_

_

_

__

_

_

_

2

_

2

2

; nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van het hart.........

1

_

1

_

_

__

_

_

_

_

_

1

' nbsp;nbsp;nbsp;Lymphangitis...............

1

1

_

_

_

_

_

_

_

1

Dyspepsia.................

1

1

_

_

_

1

Enteralgia.................

2

2

1

_

1

_

3

; nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van de spijsverteringsorganen

1

_

1

—.

_

1

_

1

2

Irido-chorioiditis chronica..........

_

_

_

_

_

1

i

_

_

1

1

2

; nbsp;nbsp;nbsp;Herpes...................

_

_

_

_

1

1

_

_

__

1

Andere ziekten van de huid en de onderhuid.

_

_

_

1

_

1

_

_

1

j nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis snpeificialis........

_

_

_

_

1

1

_

1

; nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatilis parenchymalosa.......

_

_

_

_

_

1

1

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis rheumatica..........

_

2

_

2

_

_

_

_

_

2

Klemhoeven................

1

1

_

_

_

_

_

_

_

1

i nbsp;nbsp;nbsp;Chondritis ossificans............

_

_

1

1

_

_

_

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van den hoef........

_

1

1

2

_

_

_

1

1

3

; nbsp;nbsp;nbsp;Fractura van den ledematen.........

__

3

_

3

1

4

_

5

_

1

1

9

f nbsp;nbsp;nbsp;Fractura van andere beenderen.......

1

_

1

1

2

_

3

_

4

Distorsie ..................

1

-.

1

2

_

_

_

_

2

Arthritis acuta...............

_

_

_

1

1

_

_

_

1

; nbsp;nbsp;nbsp;Arthritis et periarthritis chronica......

_

_

_

_

_

_

b. Heupgewricht..............

_

_

_

1

1

I

i nbsp;nbsp;nbsp;d. Carpaalgewricht.............

_

1

1

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;e. Tarsaalgewricht (spat enz)........

1

3

4

1

3

4

1

_

1

9

ƒ. le phalangeaalgewricht.........

2

2

1

1

3

[ nbsp;nbsp;nbsp;g. He phalangeaalgewricht (overhoef) . . .

1

4

5

2

2

7

( nbsp;nbsp;nbsp;h. Ille phalangeaalgewricht (podotroclilitis) .

I

1

_

1

E nbsp;nbsp;nbsp;Tendi/iilis et tendovaginitis.........

2

1

3

_

2

2

1

6

f nbsp;nbsp;nbsp;Verscheuring van pezen en banden.....

2

1

3

_

1

1

2

5

» nbsp;nbsp;nbsp;Debilitas et marasmus............

3

50

53

_

4

15

19

3

3

75

^ nbsp;nbsp;nbsp;Contusio..................

_

_

__

1

2

3

_

_

_

_

_

3

\ nbsp;nbsp;nbsp;Viilnera........

_

_

_

1

3

4

!

_

1

1

_

_

_

1

1

6

1 nbsp;nbsp;nbsp;Abscessus.......

1

1

_

2

_

_

2

3

!' nbsp;nbsp;nbsp;Insolatio........

_

1

1

_

_

_

_

__

1

\ nbsp;nbsp;nbsp;In observatie......

__

_

_

1

_

1

_

_

_

1

Karaktergebreken......

1

1

_

_

-

_

-

1

‘ nbsp;nbsp;nbsp;Totaal ....

7|

18 1

65 1

901

5 1

18 1

44 1

67 1

\

r

L

10

8

5

23

5

3

1 ^

2

2

2

1 ®

1 194 1

-ocr page 367-

320

1 nbsp;nbsp;nbsp;III. Overzicht naar de wapens van de uit de leger

sterkte afgevoerde

r

paarden

met

vermelding

321

van redenen en wijze van

afvoe

ring.

AARD DER ZIEKTE.

Cavalerie.

Artillerie.

1

1

f

Trein-

en mitrailleurpaarden.

Remonte-depót.

Officiersdienstrijpaarden.

CC

cC

53

53

b/3

quot;cC

O

5;

gt;

O

«3

lt;V

O

03

rs

5

öiO

lt;

E

5 2 ¦S 2

U 73 0)

Q. ÖJD

o

CC

_cc

o

CU

gt;

O

o

cc

cc

s

(U

lt;

E .

5 :h

73

CU

o, b/3

o

Ic

-5

quot;o

s

gt; 1 -2

1

o 1

o

S 1

b4; i lt; :

5 2 ¦S 2

i- 73

CU

O. b/}

o

O

53

gt; :

O

c/3 nbsp;nbsp;nbsp;1

:

o

cC

E

agt;

bX)

M-H

lt;

ë 2

«4- aj

43

U. 73

CU

Q, bJO

O

Jc

'o

H

53

gt;

o

73

O)

O

2

CC

CC

53

lt;

E

ë 2

'S 2

« nbsp;nbsp;nbsp;73

CU

O- SXl

o

cC

cc

o

H

Coryza contagiosa equoruni.........

8

_

8

_

_

_

_

8

Malleus..................

_

_

_

_

_

_

__

_

-

6

_

6

___

_

_

6

Tetanus..............

1

_

1

_

_

_

_

1

_

_

1

~

2

1 nbsp;nbsp;nbsp;Saccharomycosis..............

_

_

_

_

_

-

1

_

1

_

_

1

Andere infectieziekten..........

1

_

1

_

_

_

_

_

_

_

1

Osteoporosis...............

1

2

3

_

_

3

3

_

_

_

__

6

! nbsp;nbsp;nbsp;Encephalitis et meningitis..........

_

_

_

_

_

_

_

_

_

_

_

1

1

t

1 nbsp;nbsp;nbsp;Neuroparalysis...............

_

_

_

_

_

I

1

_

_

_

_

_

1

i

2

i nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van het zenuwstelsel.....

_

_

_

_

1

_

1

_

_

_

1

; nbsp;nbsp;nbsp;Emphysema pulmonum chronicum......

~

_

4

4

4

? nbsp;nbsp;nbsp;Pneumonia......^..........

_

_

_

_

__

_

_

_

2

_

2

2

; nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van het hart.........

1

_

1

_

_

__

_

_

_

_

_

1

' nbsp;nbsp;nbsp;Lymphangitis...............

1

1

_

_

_

_

_

_

_

1

Dyspepsia.................

1

1

_

_

_

1

Enteralgia.................

2

2

1

_

1

_

3

; nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van de spijsverteringsorganen

1

_

1

—.

_

1

_

1

2

Irido-chorioiditis chronica..........

_

_

_

_

_

1

i

_

_

1

1

2

; nbsp;nbsp;nbsp;Herpes...................

_

_

_

_

1

1

_

_

__

1

Andere ziekten van de huid en de onderhuid.

_

_

_

1

_

1

_

_

1

j nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis snpeificialis........

_

_

_

_

1

1

_

1

; nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatilis parenchymalosa.......

_

_

_

_

_

1

1

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis rheumatica..........

_

2

_

2

_

_

_

_

_

2

Klemhoeven................

1

1

_

_

_

_

_

_

_

1

i nbsp;nbsp;nbsp;Chondritis ossificans............

_

_

1

1

_

_

_

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van den hoef........

_

1

1

2

_

_

_

1

1

3

; nbsp;nbsp;nbsp;Fractura van den ledematen.........

__

3

_

3

1

4

_

5

_

1

1

9

f nbsp;nbsp;nbsp;Fractura van andere beenderen.......

1

_

1

1

2

_

3

_

4

Distorsie ..................

1

-.

1

2

_

_

_

_

2

Arthritis acuta...............

_

_

_

1

1

_

_

_

1

; nbsp;nbsp;nbsp;Arthritis et periarthritis chronica......

_

_

_

_

_

_

b. Heupgewricht..............

_

_

_

1

1

I

i nbsp;nbsp;nbsp;d. Carpaalgewricht.............

_

1

1

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;e. Tarsaalgewricht (spat enz)........

1

3

4

1

3

4

1

_

1

9

ƒ. le phalangeaalgewricht.........

2

2

1

1

3

[ nbsp;nbsp;nbsp;g. He phalangeaalgewricht (overhoef) . . .

1

4

5

2

2

7

( nbsp;nbsp;nbsp;h. Ille phalangeaalgewricht (podotroclilitis) .

I

1

_

1

E nbsp;nbsp;nbsp;Tendi/iilis et tendovaginitis.........

2

1

3

_

2

2

1

6

f nbsp;nbsp;nbsp;Verscheuring van pezen en banden.....

2

1

3

_

1

1

2

5

» nbsp;nbsp;nbsp;Debilitas et marasmus............

3

50

53

_

4

15

19

3

3

75

^ nbsp;nbsp;nbsp;Contusio..................

_

_

__

1

2

3

_

_

_

_

_

3

\ nbsp;nbsp;nbsp;Viilnera........

_

_

_

1

3

4

!

_

1

1

_

_

_

1

1

6

1 nbsp;nbsp;nbsp;Abscessus.......

1

1

_

2

_

_

2

3

!' nbsp;nbsp;nbsp;Insolatio........

_

1

1

_

_

_

_

__

1

\ nbsp;nbsp;nbsp;In observatie......

__

_

_

1

_

1

_

_

_

1

Karaktergebreken......

1

1

_

_

-

_

-

1

‘ nbsp;nbsp;nbsp;Totaal ....

7|

18 1

65 1

901

5 1

18 1

44 1

67 1

\

r

L

10

8

5

23

5

3

1 ^

2

2

2

1 ®

1 194 1

-ocr page 368-

322

IV.

Overzicht van den behandelingsduur enz. der ziektegevallen bij de beide hoofdwapens.

Wapens (onderdeelen) en

GARNIZOENEN.

0)

¦o

lt;U V

•o ^ -o

¦“ u

o

o; c/3

c S =

iQj .r o;

cc _ a. c o

lt;

CC cl:

quot;=

re .E agt; 53

_ T3 tuo

cc re T3 2-

1

— 1

CC O) •

-o « ^

n» ^ ;0 ^

53 ^ quot; O

z: 03 *0

D.

XJ .ii — T3 !U

s'^ =

lt;13 — CC

O B gt;

1

03

N CC

lt;u

-O

XJ 03

O.

C

CU 43

I. Cavalerie.

1ste en 2de eskadron te Salatiga

207

414

7016

16.9

33.9

9.3lt;gt;/o

3de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te Batavia

129

237

3772

1,5.9

29.2

8. »/o

R. H. 4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te Malang

64

103

1991

19.

31.1

8.5'gt;/„

L. H. 4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te Tjimahi

88

99

2192

22 1

24.9

6.8%

Det. Lijfwacht-cav. te Djokjakarta

42

37

1173

31.7

27.7

7.6%

Depót-eskadron te Salatiga

221

236

Abri

19.1

24.8

6.8»/„

Het wapen der cavalerie.

751

1126

20071

18.4

27.5

7.5%

II. Artillerie.

1ste en 2de veldbatterij te Batavia

167

264

4212

15.9

25.2

6.9»/o

5de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te Tjimahi

90

128

2192

17.1

24.4

6.7'gt;/„

1ste bergbatlerij nbsp;nbsp;nbsp;te Willem I

53

23

312

13.6

5.9

1.6%

2de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te Salatiga

56

69

1232

17.8

22.—

6.-%

3de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te Malang

51

118

1641

13.9

32.2

8.8%

4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te Tjimahi

69

58

1065

18.4

15.4

4.2%

4de veld tevens depót-batterij te

Banjoe-Biroe

282

466

7735

16.6

27.4

7.5%

Het wapen der artillerie.

768

1126

10.380

10..3

23.0

0.0%

Totaal cavalerie en artillerie.

1519

2252

39060

17.3

25.6

1

7.-%!

Deze batterij wordt slechts tweemaalnbsp;per week door eennbsp;paardenarts bezocht.

Aanmerkingen.

Uit het garnizoen Soerakarta kondennbsp;geen gegevens worden verkregen, zoo-dat dit hier niet isnbsp;opgenonieti.

-ocr page 369-

323

Staat I geeft een overzicht van het aantal leger- en of-ficiersdienstrijpaarden in het dienstjaar 1913 in de verschillende garnizoenen op Java behandeld.

Opvallend is het, dat in de garnizoenen, waar geen militair paardenarts is geplaatst (zie o a. Magelang ennbsp;Semarang) nagenoeg geen zieke officiersdienstrijpaardennbsp;zijn gerapporteerd.

Staat II geeft een overzicht van de behandelde dieren naar de wapens en enkele ondeideelen daarvan. Hierbijnbsp;zij aangestipt, dat behalve voor de trein- en mitrailleur-compagnieën, deze cijfers (enkele inheemsche artilleriepaar-den en muildieren daargelaten) betrekking hebben op iiit-heemsche Australische paarden. Het percentage der verliezennbsp;is berekend naar de gemiddelde sterkte.

Bij eene totale gemiddelde sterkte van 2499 (2129) (‘) paarden waren 194 gevallen in behandeling gebleven ennbsp;zijn 3350 (3403) in behandeling gekomen, zoodat een totaalnbsp;aantal patiënten werd behandeld van 3544 (3521).

Het ziektepercentage bedroeg 141.7 tegen 170 in het vorige jaar; eene niet onaanzienlijke daling valt derhalvenbsp;te constateeren.

Voor de verschillende wapens bedroeg dit percentage:

1912

1913

165.7

159.4

151.3

150.7

92.7

154.6

192.4

97.2

154.5

104.8,

1911

Cavalerie.....189.7

Artillerie......164.—

Trein-en mitrailleurcom-

pagnieën......83.7

Remonte-depót . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 180.—

Officiersdienstrijpaarden 151.4 Met uitzondering van een deel der op reform gesteldenbsp;paarden hebben, evenals vorige jaren, deze cijfers nagenoegnbsp;uitsluitend betrekking op paarden, wegens ziekte aaii dennbsp;dienst onttrokken.

(1) De tusschen haakjes geplaatste cijfers hebben betrekking op het vorige verslagjaar.

-ocr page 370-

324

Bij de beide lioofdwapeiis is weder eeiiige daling van liet ziektecijfer te constateeren. Meer in tiet oog echternbsp;springt de daling bij bet Renionte-depót en de officiers-dienstrijpaarden en de stijging bij de iidieemsclie paardennbsp;van trein- en niitraiileurcompagnieën. Deze laatste wordtnbsp;verklaard door het groote aantal gevallen van goedaardige-droes en ,,in observatie” (ter malleïnatie), alle voortvloeiendenbsp;uit den aanzienlijken aankoop van inheenische paarden innbsp;verband met de oprichting der initrailleurcompagnieën ennbsp;ten behoeve van den transporttrein, waarvan de sterkte isnbsp;gestegen van 128 tot 231.

Van de 3544 behandelde paarden ¦

herstelden ....

stierven.....

werden afgemaakt . op reform gesteld .nbsp;bleven in behandeling

totaal.

3191 of 90.40 ( 89.94) “/o, 29 ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.82nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.83)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

46 of nbsp;nbsp;nbsp;1.29nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.83)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

119 of nbsp;nbsp;nbsp;3.35nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.—)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

159 of nbsp;nbsp;nbsp;4 50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.22)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

. 3544 of 100.— (100.—) “/o.

De verliezen ten opzichte van de gemiddelde sterkte van 2499 leger-en officiersdienstrijpaarden bedroegen aan;nbsp;gestorven paarden ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;( 30)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.41)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“/o,

afgemaakte paarden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;( 30)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.84nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.41)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

op reform gestelde paarden. 119 nbsp;nbsp;nbsp;(108)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.76nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.32)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

. 194(168) of 7.76 ( 7.87) “/o; voor het Wapennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cavalerienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aan:

gestorven paarden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.88nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.27)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°/q,

afgemaakte paarden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.27nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.01)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

op reform gestelde paarden. nbsp;nbsp;nbsp;65nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;66)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8.23nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8.37)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

totaal

totaal

. 90 ( 84) of 11.38 (10.65) %; voor het Wapennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;artillerienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aan:

gestorven paarden ... nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;( 9)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.65nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.60)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;®/o,

afgemaakte paarden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.34nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.16)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

op reform gestelde paarden. nbsp;nbsp;nbsp;44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.73nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.05)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

67 ( 55) of 8.72 ( 7.69) %;

totaal .

1

-ocr page 371-

325

voor de Trein- en mitrailleiirconipagnieën aan:

3.69 ( 1.57) %, 2.95 ( 0.78) „nbsp;1.84 ( 2.35) „


2) nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;1) of

3) nbsp;nbsp;nbsp;of


10 ( 8 (nbsp;5 (


gestorven paarden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

afgemaakte paarden. . nbsp;nbsp;nbsp;.

op reform gestelde paarden.

totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.


. 23 ( 6) of 8.48 ( 5.70) %; voor het Remonte-depót aan:


8) of

3) nbsp;nbsp;nbsp;of

4) nbsp;nbsp;nbsp;of

gestorven paarden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

afgemaakte paarden. . nbsp;nbsp;nbsp;.

op reform gestelde paarden.

totaal .• .

1.16 ( 2.33) 0 ( 0.88)nbsp;0.70 ( 1.16)

. nbsp;nbsp;nbsp;5 ( 15) of 1.86 ( 4.37) «/ol

voor de Officiersdienstrijpaarden aan:

gestorven paarden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

afgemaakt paarden. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

op reform gestelde paarden.

totaal. . nbsp;nbsp;nbsp;.

2 nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.81nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(0.48)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%,

2 nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.81nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(1.91)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«/o,

2 nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.81nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(1.39)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«/o,

. 6 ( 8) of 2.42 (3.78) quot;/o. Ziekte- en verliescijfers (officiersdienstrijpaarden inbegrepen)nbsp;waren de laatste drie jaren als volgt:

Dienstjaar. Ziektecijfer. Gestorven Afgeniaakt. Op ref. Tot. verlies.

1911 nbsp;nbsp;nbsp;173.45«/onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l-63'gt;/onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;103%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.32%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.98%

.1912 nbsp;nbsp;nbsp;170.-%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.41%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.41%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.05%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.87%

1913 nbsp;nbsp;nbsp;141.7 %nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.16%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.84%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.76%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.76%

Ten einde een beter overzicht te verkrijgen omtrent die verliotidingen bij de Australische paarden, volge hierondernbsp;eene dergelijke specificatie van het wapen der cavalerie.nbsp;Dienstjaar. Ziektecijfer. Gestorven. Afgeniaakt. Op ref. Tot. verlies.

1911 nbsp;nbsp;nbsp;189.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.22%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.22%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.78%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9.22%

1912 nbsp;nbsp;nbsp;165.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.27«/onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1-01%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8.37%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.65%

1913 nbsp;nbsp;nbsp;158.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.88%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.27%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8.23%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11.38%

Wij zien hieruit, dat de totale/f/oAmmodtilus bij dit wapen

is gestegen met 0.73. Een dergelijke stijging werd het vorige jaar reeds voorspeld.

De leeftijd van de bij dit wapen uit de legersterkte afgevoerde paarden was als volgt:

-ocr page 372-

326

7 (10) nbsp;nbsp;nbsp;gestorven paarden; gemiddeldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11.9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;( 9. 7)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar

18 ( 8) nbsp;nbsp;nbsp;afgemaakte paarden:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(10.75)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

65 (66) nbsp;nbsp;nbsp;op reform gestelde paarden; „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(11.50)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

totaal; 90 (84) afgevoerde nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;; „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12.2 (11.33)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ .

Aaiinemeiide, dat de cavaleriepaaideii op ongeveer 5'/2quot; jarigen leeftijd het Renioiite-depót verlaten, zou dit op eennbsp;gemiddelden diensttijd (de africhting inbegrepen) wijzennbsp;van 6.6 jaar en dus een m/ton/emodulns aangeven voor


100


dit wapen van


15 (16.6). Reform-en remonte-


6.6


modulus zijn elkander, vergeleken bij het vorige jaar, dus reeds aanzienlijk gaan naderen.

Voor het wapen der artillerie was de gemiddelde leeftijd der afgevoerde dieren als volgt:

5 gestorven dieren: nbsp;nbsp;nbsp;gemiddeld 8 8 jaar

18 afgemaakte dieren; nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11.4 „

44 op reform gestelde dieren: nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.6 „

totaal 67 afgevoerde dieren;

gemiddeld 10.7 jaar.

Schakelt men de 4 inheemsche paarden, die resp. 15, 15, 16 en 16 en de 4 muildieren, die 16, 17, 22 en 22 jaarnbsp;oud waren, uit, dan was de gemiddelde leeftijd der 59 uitnbsp;de sterkte gevoerde artilleriepaarden 9,8 jaar, wat ten op-ziciite van dien der cavaleriepaarden jong moet wordènnbsp;genoemd.

Het zou voorbarig zijn hieruit eenige conclusie te willen trekken. Daarmede zal moeten worden gewacht, tot denbsp;paarden der beide bereden wapens ongeveer denzelfdennbsp;leeftijd hebben. Op 1 Januari 1914 waren die van de cavalerie gemiddeld 10.04 en die van de artillerie 8,94 jaar,nbsp;wat een verschil maakt van 1.1 jaar.

Staat III geeft een overzicht naar de wapens van de uit de legersteikte afgevoerde paarden met vermelding vannbsp;redenen en wijze van afvoering.

In staat IV is een overzicht neergelegd, wat de beide hoofdwapens betreft, van het aantal patiënten aan den dienst

-ocr page 373-

327

'onttrokken, den gemiddelden beliandelingsduur, liet gemiddeld aantal ziektedagen van elk aanwezig paard en het gemiddelde ziektepercentage.

Eene verdeeliiig van de cijfers der behandelde paarden volgens de ziekten vindt men in staat V.

Infectieziekten.

Coryza contagiosa eguontm. — Wegens goedaardige-droes werden in 1913 niet minder dan 179 paarden behandeld,nbsp;waaronder 28 van het Remonte-depöt en 149 trein- ennbsp;mitrailleurpaarden. Verliep bij eerstgenoemde paarden denbsp;ziekte goedaardig, van de laatstgenoemde kwamen 8 tenbsp;sterven, van de 100 patiënten te Meester-Conielis 6 en vannbsp;de 20 patiënten te Tjimahi 2, zoodat de mortaliteit vannbsp;deze ziekte in beide garnizoenen abnormaal hoog was. Innbsp;de overige garnizoenen werden geen verliezen geleden.

Een dergelijk heersclien van goedaardige-droes, als in in rapportjaar te Meester-Coinelis is vóórgekomen, mag,nbsp;wat betreft de treinpaaiden, een novum worden genoemd,nbsp;zooals uit onderstaand overzicht van het aantal gevallennbsp;van deze ziekte bij trein- (en mitrailleur) paarden en denbsp;sterfte daaraan sedert 1902, moge blijken.

Dienstjaar.

Sterkte.

Aantal

gevallen.

Aantal

gestorven.

1902

330

9

1903

330

37

1904

330

6

1905

270

15

1906

400

5

1907

385

1

1

1908

138(')

#

1909

152

1910

164

(1) Omtrent de gerapporteerd.

op Celebes

aanwezige paarden

werd niet meer

-ocr page 374-

328

1912

1913


171

128

271


1

3

149


De verklaring van dit ongewone feit moet niet zoo zeer worden gezocht in het aantal van ruim 160 kleine inheemschenbsp;paarden voor trein- en mitraillenrcompagnieën aangekochtnbsp;en alle bij den trein in africhting genomen, als wel in denbsp;wijze van aankoop van deze paarden. Waar in vroegernbsp;jaren bij de oprichting van den trein een dergelijk aantalnbsp;paarden in enkele dagen te Batavia kon worden aangeschaft,nbsp;moest dit thans in hoofdzaak in groepjes op de openbarenbsp;venduties van prauwpaarden geschieden. Hadden de vroegernbsp;aangekochte paarden voor het meerendeel de onderhavigenbsp;ziekte reeds doorstaan, met de jonge overwalsche paardennbsp;is dit voor het grootste deel niet het geval, zoodat herhaaldelijk de infectie in de treinstallen werd ingesleept en welnbsp;in zulk een hevige mate, dat ook een deel der ouderenbsp;paarden werd aangetast.

Blijkens het sterftecijfer had de ziekte over het geheel een zeer ernstig verloop. Was abscedeering van de keel-gangsklieren schering en inslag, herhaalde malen werdennbsp;ook abscessen van de retropharyngeale en de bovenstenbsp;halsklieren geconstateerd.

Hoewel gedurende geruimen tijd de treinstallen dagelijks daar een paardenarts werden bezocht, soms 2 maal per dag,nbsp;stuitle een goede behandeling aldaar op tal van bezwaren,nbsp;vooral wegens gebrek aan voortdurende deskundige controlenbsp;op de uitvoering der gegeven aanwijzingen. De ziekenstallen te Batavia' leverden n.1. aan de eene zijde geennbsp;voldoende ruimte op om alle patiënten te herbergen ennbsp;waren aan de andere zijde voor zeer ernstige patiënten nietnbsp;bereikbaar, daar deze den afstand van ± 5 paal niet konden afleggen.

(') Sedert 1911 hebben de verslagen alleen betrekking op de garnizoenen op Java.

-ocr page 375-

329

lil verband liiermede zijn voorstellen gedaan tot het aanschaffen van een veewagen. Hierop werd een gunstige beschikking verkregen.

Wat de therapie betreft, zij medegedeeld, dat gunstige resultaten werden gezien van het opwekken van fixatie-abscessen door middel van onderhuidsche inspuitingen vannbsp;terpentijn. Ook werd op grond van mededeelingen in denbsp;Fransche vakliteratuur subciitaan malleïne aangewend. Ditnbsp;middel zou n.1. eene zekere immuniteit voor de streptococ-ceninfectie van goedaardige-droes ten gevolge hebben. Innbsp;het oogspringende resultaten werden echter van deze inspuitingen niet gezien,

Malleus. — In den loop van het verslagjaar werden zes gevallen van kwade-droes geconstateerd, alle bij inheem-sche paarden. Twee, No. 223 en No. 196, bij de mitrailleur-compagnie te Magelang, één, No. 207, bij die te Batavianbsp;en drie, No. 491, No. 525 en No. 524, bij de treincompagnienbsp;te Meester-Cornelis.

Eerstgenoemd paard te Magelang, dat op 2 Januari van Meester-Cornelis was overgeplaatst, bleek eind Februarinbsp;aan clinischen malleus te lijden, welke diagnose door denbsp;ophthalnio-reactie werd bevestigd.

Daar de lijkopening o.m. chronische longmalleus opleverde (tot kippenei-groote malleusliaarden) en het andere, zijn nevenpaard, door den betrokken deskundige eenigszinsnbsp;voorbarig (alleen op grond van de positieve oogreactie)nbsp;afgemaakt, acute miliair malleus van de longen vertoonde,nbsp;moest eerstgenoemd paard als de infectiebron van het tweedenbsp;worden aangemerkt. Uit staat V van het,. Statistisch overzicht” 1911 blijkt, dat dit paard (zie onder volgnummer 30),nbsp;op 29 November 1911 aangekocht, op 4 December daaraanvolgende positief op de onderhuidsche inspuiting metnbsp;malleïne reageerde, vervolgens tweemaal een negatievenbsp;reactie gaf (ook op de overige wijzen van aanwendingnbsp;der malleïne) en in verband hiermede werd vrijgegeven.

-ocr page 376-

Bh? f 330

Afgaande op de lijkbevindiiig is liet niet ónmogelijk, dat dit paard bij aankoop reeds aan malleus leed, maar niet doornbsp;de malleïne is aangewezen. Hiermede rekening houdende,nbsp;werden geen paarden meer uit Meester-Cornelis overgeplaatst, dan nadat zij de malleïneproef (oogreactie) metnbsp;negatief resultaat hadden doorstaan.

Eind Maart werd chinische malleus geconstateerd bij No. 208 van de mitrailleurcompagnie te Batavia. Bij hetnbsp;betrokken corps werd de oculo-malleïnatie toegepast overeenkomstig alinea 2 en 3 van het intusschen in werkingnbsp;getreden nieuwe Reglement voor den militair veterinairennbsp;dienst. Daar behalve acute neusmalleiis ook chronischenbsp;longmalleus werd gevonden en dit paard eveneens slechtsnbsp;korten tijd geleden van de treincompagnie te Meester-Cornelisnbsp;was overgegaan (zie voor zijn vroegere reactie onder volgnummer 15 op vorengenoemden staat), werd besloten allenbsp;paarden te Meester-Cornelis aan eene oogindruppeling tenbsp;onderwerpen. Van elk der beide korpsen werden in verbandnbsp;met de resultaten van deze indruppeling 2 paarden in af-zonderig gesteld. Na herhaalde indruppeling konden dezenbsp;echter alle weer naar den troepenstal terugkeeren.

De drie gevallen bij de treincompagnie te Meester-Cornelis betroffen alle pas aangekochte paarden. Het eerste, No. 49, op 18 Juli op vendutie aangekocht en afkomstignbsp;van Bima, had de voorgeschreven aculo-malleïnatie 14 dagennbsp;na den aankoop ondergaan met twijfelachtig resultaat nanbsp;de eerste en negatief resultaat na de tweede indruppelingnbsp;op den daaropvolgenden dag.

Vrijgegeven, kwam het kort daarna wegens goedaardige-droes in behandeling en werd na herstel daarvan op 5 Augustus in africhting genomen. Op den 26sten daaraanvolgende werd het ziek gemeld met een beiderzijdschenbsp;zwelling op den ribwand, welke in verband met den zetelnbsp;door het personeel van den trein werd toegeschreven aannbsp;drukking door tuig of boomen. Daar echter tevens geringe


-ocr page 377-

35l

temperatuiirssfijging aanwezig was, werd besloten dit paard te liermalleïneeren.

Dit gescliiedde op den 29sten en had een positief resultaat, zoodat dit dier voor afzondering in aanmerking kwam. Neveiipaarden waren niet aanwezig. Op den 29sten daaraanvolgende kon etter uit een der zwellingen worden verkregen.nbsp;Entingen daarmede op aardappelen verricht gaven reeds opnbsp;2 September reinculturen van den malleusbacil te zien,nbsp;zoodat besloten werd het dier af te maken. De sectienbsp;leverde op: chronische longmalleus en ostitis malleoticanbsp;van de 12de rib links en de 13de rib rechts.

No. 525, het tweede slachtoffer, behoorde tot een koppel van 7 paarden op 2 Augustus aangekocht, eveneens vannbsp;Bima afkomstig, en op 26 en 27 Augustus aan de oculo-reactienbsp;onderworpen. Van dezen koppel reageerden de nummersnbsp;523, 524 en 525 positief. In observatie gehouden vertoondenbsp;No. 525 op den 3den September een kwade-ciroes zweer opnbsp;het rechterneusiniddenschot, gepaard met neusuitvloeiing,nbsp;zonder evenwel nog zwelling van de regionaire lymphkliernbsp;te doen zien. Den volgenden dag, toen het werd afgemaakt,nbsp;was ook aan de andere zijde van het neiismiddenschotnbsp;reeds een zweer zichtbaar en zwelling van de submaxillairenbsp;klieren opgetreden.

Bij sectie werd gevonden: chronische malleus van de longen, meer acute malleus van trachea en larynx, acutenbsp;malleus van het neusslijmvlies en bovendien een abscesnbsp;in de milt.

In verband met dit geval bleef ook No. 526 in observatie.

No. 524, het derde paard, dat verloren ging, had reeds vóór 26 Augustus teinperatuursverheffingen vertoond, welke innbsp;verband werden gebracht met aanwezige verschijnselen vannbsp;goedaardige-droes, bestaande uit neusuitvloeiing en absces-vorming van de submaxillaire en retropharyngeale lymph-klieren. Ook na genoemden datum bleef de temperatuur

-ocr page 378-

332

verhoogd en steeg op 2 September ’s morgens tot 39.6® C.en ’s avonds tot 40.1®C. Na perforatie c.q. punctie der ziekenbsp;klieren vertoonde de temperatuur neiging tot daling; denbsp;minder goede voedingstoestaiid, waar het dier in verkeerde,nbsp;bleef echter onveranderd, hoewel de eetlust voldoendenbsp;was.

Op 15 September kon het bij een gemiddelde vóórtem-peratuur van 38.3®C. aan eene onderhuidsche inspuiting van malleïne worden onderworpen, terwijl op den daaraan-volgenden dag tegelijkertijd de oogreactie werd toegepast.nbsp;De laatste gaf opnieuw een positief resultaat, terwijl denbsp;thermometer op den 2den dag na de inspuiting eene tem-peratuursverheffing tot 39.7®C. aangaf.

Ook nd den 17den September had patiënt telkens tem-peratuursverheffingen (avondtemperaturen tot 39.6®C.). De verschijnselen van goedaardige-droes traden op den achtergrond, de geabscedeerde lymphklieren genazen, evenwelnbsp;bleef eene geringe neusuitvloeiing bestaan, waarvan denbsp;geaardheid echter niet specifiek was te noemen; af en toenbsp;werd hoesten waargenomen.

Op den 6den October werd een geringe zwelling van de subcutis geconstateerd aan de laterale zijde van den linkernbsp;femur ter hoogte van den trochanter tertius en de lateralenbsp;zijde van de rechter tibia onmiddellijk onder het kniegewricht.nbsp;Ofschoon toen reeds de diagnose: kwade-droes kon wordennbsp;gemaakt, werd het dier als studie-object ten behoeve vannbsp;een jongen paardenarts nog enkele dagen in het levennbsp;gehouden en pas tot afmaken overgegaan, toen zich eennbsp;zweer op de grens van slijmvlies en huid op den linkernbsp;neusvleugel vertoonde.

Het sectiebeeld was: chronische malleus van larynx en trachea, subacute malleus van het neusslijmvlies (uitgebreidenbsp;ulceraties van het craniate gedeelte van de neusschelpjes)nbsp;en acute malleus van de subcutis aan linker femur en rechternbsp;tibia.

-ocr page 379-

333

De beide andere in observatie gebleven paarden (Nos. 523 en 526) zijn, na overeenkomstig de voorschriften later negatiefnbsp;gereageerd te hebben op de oogindruppeling en de oiider-huidsche inspuiting, naar den troepenstal teruggekeerd.

Deze drie gevallen van malleus bij van Bima geïmporteerde paarden geven aanleiding tot de opmerking,

1°. dat het zelfs bij herhaalde oogindruppeling met malleïne — geïmporteerde paarden worden ook door dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienst gemalleïneerd — nietnbsp;steeds mogelijk is chronischen mallens te onderkennen;

2°. dat in verband hiermede, het aangewezen blijft, alle pas aangekochte inheemsche paarden verdacht van kwade-droes te houden, ook al zijn deze, zoowel vóór den uitvoernbsp;uit de Buiten-bezittingen als vóór de vendutie op Java, metnbsp;negatief resultaat middels deze indruppeling onderzocht.

Malleusbestrijding en malleïnatie. — Bij Algemeene order voor het Nederlandscli-Indische leger 1913 No. 26 werd hetnbsp;bij beschikking van den Commandant van het leger en Chefnbsp;van departement van oorlog dd. 22 December 1912 goedgekeurde nieuwe „Reglement voor den militair veterinairennbsp;dienst” ter kennis van het leger gebracht. Artikel 32 vannbsp;dit reglement luidt:

„Ten einde het binnen sleepen van kwade-droes in de troepenstallen te voorkomen, zullen de aan te koopen inheemsche paarden, alvorens hunne bestemming naar denbsp;troepenstallen te volgen, door middel van malleïne op de*nbsp;aanwezigheid van deze ziekte worden onderzocht.

„Wordt bij een paard van een eskadron, batterij, compagnie of detachement kwade-droes geconstateerd, dan zal, op denbsp;wijze door den Chef van den militair geneeskundigen dienstnbsp;aan te geven, in de betrokken stalafdeeling (') door middel

-ocr page 380-

334

van malleïne een algemeen onderzoek naar de aanweziglieid van verborgen kwade-droes worden ingesteld en mogennbsp;gedurende één maand — of zooveel korter als dit onderzoeknbsp;zal duren — geen paarden in die afdeeling worden geplaatstnbsp;of verplaatst.

„De paarden van een dergelijke stalafdeeling zullen tot genoemd onderzoek twee malen, met een tusschenpoos van 14nbsp;dagen, gedurende 2 achtereenvolgende dagen ter beschikking van den eerstaanwezend paardenarts worden gesteldnbsp;en slechts, voor zoover zij duidelijk positief op de malleïne-proef reageeren aan den dienst worden onttrokken. De aanraking met overige troepenpaarden moet echter wordennbsp;vermede.”

Naar aanleiding hiervan werd bij schrijven van den Inspecteur-paardenarts dd. 17 April 1913 No. 87 het volgende ter kennis van de eerstaanwezend paardenartsennbsp;gebracht.

In verband met het UWetedelgestrenge toegezondeii nieuwe Reglement voor den militair veterinairen dienst heb ik in opdrachtnbsp;van den Chef van den militair geneeskundigen dienst de eer hetnbsp;volgende onder Uwe aandacht te brengen.

Het onderzoek en de maatregelen bedoeld bij artikel 32, alinea 2 en 3, zullen slechts worden ingesteld en toegepast, wanneer een clinischnbsp;geval van mallens is voorgekomen, dus een dergelijk geval in dennbsp;troepenstal is gecotistaleerd of wel, wanneer een wegens clinischenbsp;verschijnselen verdacht paard later blijkt te lijden aan kwade-droes.

Hierbij zij opgemerkt, dat in verband met de moderne onderken-ningsniiddelen somwijlen reeds tot de diagnose malleus kan worden geconcludeerd, zonder dat de drie bekende pathognonronische verschijnselen van deze ziekte alle aanwezig zijn.

Zonder clinische verschijnselen, waaronder te rekenen: indolente zwellingen, temperatuursverheffingen, vermagering enz., zal op grondnbsp;van eene positieve maleïne-reactie echter nimmer de diagnose malleus,nbsp;welke een afmaken van het paard in zich sluit, mogen worden gesteld.nbsp;Het standpunt, dat een clinisch gezond, maar op malleïne reageerendnbsp;paard bij goede verpleging en krachtige voeding voor den dienstnbsp;behouden kan blijven, wordt derhalve niet verlaten.

-ocr page 381-

335

Het onderzoek, waarmede dus niet zal worden aangevangen, dan nadat de nevenpaarden van het af te maketi of afgemaakte dier opnbsp;de quaraiitainestallen zijn geplaatst, strekt zich uit over alle paardennbsp;van de betrokken stalafdeeling, onverschillig waar zij verblijven, ennbsp;geschiedt door de indruppeling (’s morgens om 6 uur) van een dernbsp;oogen — waarbij op eventueele afwijkingen van de conjunctiva moetnbsp;worden gelet — met onverdunde malleïne, in eene hoeveelheid vannbsp;enkele druppels, met penseel of glazen staafje in te brengen.

Onmiddellijk vóór en 12 uren na de indruppeling wordt de temperatuur opgenomen. Bij lastige paarden blijft dit echter, als van geen nut, achterwege.

Drie, zes, twaalf en 24 uren na de indruppeling worden de paarden geïnspecteerd, terwijl de bevindingen worden neergelegd in een staat,nbsp;waarvan het model Li later zal worden toegezonden.

Wat betreft de wijze van beoordeeling van de oculo-reactie, meen ik naar de desbetreffende literatuur te mogen verwijzen. Alleen zijnbsp;opgemerkt, dat slechts eene abondante mucopurulente uitvloeiing alsnbsp;positief moet worden beschouwd.

Twijfelachtige reacties zidlen den volgenden morgen op hetzelfde uur (nadat zoonoodig het oog met eene boorzuuroplossing is gereinigd)nbsp;in hetzelfde oog worden herhaald en daarna slechts dan als positiefnbsp;worden beschouwd, indien de tweede indruppeling eene duidelijknbsp;merkbaar sterkere uitvloeiing tengevolge heeft.

De positief reageerende dieren zullen op de quarantainestallen „in observatie'’ worden genomen en slechts dan naar de verdachtenstallennbsp;overgaan, wanneer zich klinische verschijnselen voordoen. Hunnenbsp;standplaatsen worden afgesloten en de tuigen afzonderlijk opbewaardnbsp;om, wanneer daartoe later aanleiding bestaat, te worden ontsmet.

De negatief en twijfelachtig reageerende paarden blijven op den troepenstal en volgen alle diensten.

Na een tijdperk van minstens 14 dagen worden deze op dezelfde wijze aan een herhaalde indruppeling onderworpen en opnieuw denbsp;duidelijk positief reageerende dieren op de quarantainestallen geplaatst.

Hier mede zijn, behoudens eventueele later noodzakelijke ontsmettingen van standplaatsen en tuigen, de maatregelen in den troepenstal afgeloopen. (Wordt aangenomen, dat de standplaats en nevenstatid»nbsp;plaatsen van het afgemaakte paard, dan reeds door de genie zijnnbsp;ontsmet).

De nevenpaarden van een aan malleus lijdend of wegens verschijnselen daarvan verdacht paard, worden minsten 2 weken, nadat zij voor het laatst met het zieke of verdachte paard in aanraking zijn

-ocr page 382-

336

geweest, eveneens aan de oogendrnppeling onderworpen. Heeft die negatieve resultaten, dan keeren zij onmiddellijk naar den troepenstalnbsp;terug.

In afzondering gestelde paarden worden telkens na 4 weken ingedruppeld en keeren (afwezigheid van clinische verschijnselen vooropgesteld), wanneer zij eenmaal positief hebben gereageerd, pas na 2 opeenvolgende negatieve, en wanneer zij slechts twijfelachtig hebbennbsp;gereageerd, wat bij nevenpaarden kan voorkomen, na ééne negatievenbsp;reactie naar den troepenstal terug.

Omtrent deze indruppelingen zal steeds uitvoerig en zoo spoedig mogelijk worden gerapporteerd, onder overlegging van een staat alsnbsp;bovenbedoeld.

Het zal wet geen nader betoog behoeven, dat bij de in afzondering gestelde paarden naast de oogindrnppeling eene andere wijze vannbsp;onderzoek naar verborgen malleus niet alleen geoorloofd, maar zelfsnbsp;gewenscht is, daar de verschillende methodes elkander kunnen aanvullen en contróleeren.

Daar in het nieuwe reglement het begrip „heerschen” van kwade-droes is vervallen, zal eveneens het algemeen thermometrisch onderzoek, (') ais bedoeld bij het schrijven van den Chef van den militair geneeskundigen dienst dd. 10 October 1908 No. 2956/36, niet meernbsp;worden toegepast dan na speciale machtiging.

Tetanus. — Wegens deze ziekte kwamen 3 paarden in behandeling, één van de cavalerie te Salatiga, één van de militrailleurcompagnie te Batavia en één van het Remonte-depót.

Het cavaleriepaard, waarbij geen infectiepoort was te constateeren, kwam ondanks de behandeling met carbol-en chlorallavementen te sterven. Het paard te Batavia,nbsp;dat slechts lichte verschijnselen van de ziekte vertoonde,nbsp;genas zonder eigenlijk gezegde medicatie, terwijl het remonte-paard, dat met wonden overdekt te Padalarang aankwam,nbsp;ruim 14 dagen na aankomst vrij plotseling hevige verschijnselen van de ziekte vertoonde, waaraan het reeds den volgenden dag bezweek.

(^) Omtrent de wijze, waarop dit onderzoek geschiedde, wordt verwezen naar het Statistisch overzicht 1908.

-ocr page 383-

337

De mortaliteit van 66.6% wijkt niet af van die van de tien jaren 1904 t/in 1913, n.1. 25 op 40 gevallen of 62.5%.

Hyphomycosis destruens werd drie maal geconstateerd; te Batavia, Salatiga en Tjimahi elk één geval.

Dat te Tjimahi, waarbij de membrana nictitans was aangedaan, bleef in behandeling, maar was op weg vannbsp;genezing. Bij het officierspaard te Batavia, ook het vorigenbsp;jaar deswege behandeld, was het onderste ooglid aangedaan.nbsp;Het kwam met de gewone middelen, uitkrabben en tinctnranbsp;jodii tot herstel.

Het cavaleriepaard te Salatiga genas eveneens. Bijzonderheden werden dienaangaande niet medegedeeld.

Opmerkelijk is het, dat thans ook in andere garnizoenen dan Batavia deze ziekte is geconstateerd.

Chronische constitiitioneele ziekten.

Osteoporose (osteomalacie). Deze ziekte blijft onze aandacht vragen. In de laatste drie jaren was de fregnentie onder de Australische leger- en officiersdienstrijpaardennbsp;als volgt;

Dienst

jaar.

Res

tant.

Hijgeko-

men.

Totaal.

Her

steld.

Afge-

maakt.

Op reform.

Geble

ven.

1911

42

26

68

34

2

16

14

1912

14

11

25

6

3

3

13

1913

13

9

22

10

1

5

6

Uit dit overzicht zien wij, dat het ziektecijfer aanzienlijk is gedaald, maar het totale verliescijfer hetzelfde is geweestnbsp;als het vorige jaar n.1. 1 5 = 6, alle troepenpaarden, gelijkelijk over de beide bereden wapens verdeeld, terwijl hetnbsp;vorige jaar één officierspaard en 5 troepenpaarden verlorennbsp;gingen. Van de cavaleriepaarden werden 2 te Salatiga ennbsp;één te Malang afgevoerd, van de artilleriepaarden 2 tenbsp;Banjoe-Biroe en één te Tjimahi.

-ocr page 384-

338

De gemiddelde leeftijd der wegens deze ziekte uit de sterkte afgevoerde paarden was voor elk der wapens 9^/3nbsp;jaar, tegen 10^/j in 1912 voor beide wapens samen.

In verband met den gemiddelden leeftijd van alle afgevoerde paarden, is hier, ten minste voor de cavalerie, waar die 12,2 jaar was, wel degelijk sprake van een ontijdignbsp;afvoeren.

Wat betreft de diagnostiek van osteoporose, werd door den eerstaanwezend paardenarts te Salatiga getracht doormiddel van eene bepaling van het phosphorzuurgehaltenbsp;van de urine bij van deze ziekte verdachte paarden tot eennbsp;diagnose te komen. Algemeen wordt n.1. aangenomen, datnbsp;bij paarden lijdende aan osteoporose het phosphorzuurgehalte van de urine verhoogd is. Werd aanvankelijk gemeendnbsp;op grond van het gevonden gehalte aan phosphorzuur eennbsp;uitspraak te kunnen doen inzake het al of niet aanwezignbsp;zijn van deze ziekte, na een schriftelijke gedachtenwisselingnbsp;over deze aangelegenheid met den Inspecteur-paardenarts,nbsp;op wiens verzoek ook titraties werden verricht aan hetnbsp;Scheikundig laboratorium te Weltevreden, en op grond vannbsp;verdere phosphorzuur bepalingen te Salatiga, moest tot denbsp;conclusie worden gekomen, dat vooralsnog op deze wijzenbsp;geen afdoende diagnostische resultaten konden worden bereikt.

Intusschen worden de onderzoekingen in die richting te Salatiga en te Batavia voortgezet.

Met de voeding der uitheemsche legerpaarden werd voortgegaan als is aangegeven op bladz. 18 van het Statistisch overzicht 1911. De verstrekking van haksel van padistroonbsp;heeft in de praktijk echter verschillende bezwaren gebracht.nbsp;Stroo van deugdelijke hoedanigheid was niettegenstaandenbsp;vrij hooge prijzen op den duur moeilijk in groote hoeveelheden te verkrijgen, zoodat men zich met inferieure soortennbsp;moest behelpen, met het gevolg, dat een groot deel dernbsp;paarden weigerde de met haksel gemengde gaba te eten.

-ocr page 385-

339

III verband hiermede werd in de maand Juli dit voedingsmiddel in de rations gesupprimeerd.

Nadat ten aanzien van de gevolgde proefvoeding over eene ervaring van ruim twee jaren kon worden beschiktnbsp;en de resultaten vrij gunstig mochten worden genoemdnbsp;(het ziektecijfer, wat de osteoporose betreft, was gedaaldnbsp;tot±l'';o), was het gewenscht de gevolgde proefvoeding,nbsp;gras, gaba en voederkalk, de laatste naar gelang van denbsp;behoefte (op aanwijzing van den geneeskundigen dienst) innbsp;hoofdzaak te blijven volgen.

E(in nieuw militair tarief 21, waarbij tevens rekening was gehouden met de invoering van een z.g. rustperiode bij denbsp;bereden artillerie, en dat in verband hiermede en het sup-primeeren van het baksel een aanzienlijke bezuiniging opleverde, werd aan de goedkeuring van zijne Excellentie dennbsp;Qouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië onderworpennbsp;en geairesteerd bij besluit van 10 December 1913 No. 24nbsp;(Staatsblad No. 684).

Voor de uitheemsche legerpaarden zijn de toegestane rations thans als volgt:

I. Niet op marsch of te velde zijnde.

Ie. voor troepenpaarden der veldeskadrons- met uitzondering van die, ingedeeld bij de kaderschool — uit:

van 1 April tot en met ultimo October:

30 K.G. gras,

6 K.G. gaba;

van 1 November tot en met 15 November en van 16 Maart tot en met ultimo Maart:

30 K.G. gras,

5.5 K.G. gaba;

van 16 November tot en met 15 Maart:

30 K.G. gras,

5 K.G. gaba;

2e. voor de paarden van het depót-eskadron, voor de paarden ingedeeld bij de kaderschool der cavalerie, voor de rij- en rijtrekpaar-deji en draagtrekpaarden ingedeeld bij de depót-batterij en voor de dienstiijpaarden der officieren, uit:

-ocr page 386-

340

30 K.G. gras,

6 K.G. gaba;

3e. voor de rij- en rij trekpaarden der artillerie, met uitzondering van die, ingedeeld bij de depót-batterij, uit:nbsp;van 1 Maart tot en met ultimo October.

30 K.G. gras,

6 K.G. gaba;

van 1 November tot en met 15 November en van 1 Februari tot en met ultimo Februari:

30 K.G. gras,

5.5 nbsp;nbsp;nbsp;K.G. gaba;

van 16 November tot en met ultimo Januari;

30 K.G. gras,

5 K.G. gaba;

4e. voor de draagtrekpaarden der bergartillerie, met uitzondering van die, ingedeeld bij de depót-batterij, uit:nbsp;van 1 Maart tot en met ultimo October:

30 K.G. gras,

5 K.G. gaba;

van 1 November tot en met 15 November en van 1 Februari tot en met ultimo Februari:

30 K.G. gras,

4.5 K.G. gaba;

van 16 November tot en met ultimo januari;

30 K.G. gras,

4 nbsp;nbsp;nbsp;K G. gaba;

5e. voor de bij het remonte-depót behoorende of daarbij gedetacheerde paarden uit:

30 K.G. gras,

5 nbsp;nbsp;nbsp;K.G. padi; (^)

6e. voor de rij- en draagpaarden bij den trein en bij de mitrailleur-compagnieën uit:

30 K.G. gras,

4.5 nbsp;nbsp;nbsp;K.G. gaba;

7e. voor de troepen-, trein- en mitrailleurpaarden bij verpleging in de zieken- en afzonderingsstallen uit;

30 K.G. gras,

4 K.G. gaba;

(1) Instede van de toekomende padi, kan de Directeur van het remonte-depot des-gewenscht surrogaten doen verstrekken.

-ocr page 387-

341

n. Op marsch of te velde:

c. voor de troepen- en treinpaarden en voor dienstrijpaarden van officieren van uitheemschen oorsprong;

Ie. bij vervoer per spoor- of tramwagen of te water uit;

25 K.Q. gras,

4.5 nbsp;nbsp;nbsp;K.G. gaba,

30 L. water (alleen bij vervoer over zee);

2e. in alle overige gevallen;

voor de paarden der cavalerie, voor de rij- en rijtrekpaarden der artillerie en voor de dienstrijpaarden van officieren uit;

30 K.G. gras,

6 K.G. gaba,

30 L. water (alleen op marsch);

voor de draagtrekpaarden der bergartillerie uit;

30 K.G. gras,

5.5 nbsp;nbsp;nbsp;K.G. gaba,

30 L. water (alleen op marsch);

voor de rij- en draagpaarden bij den trein en bij niitrailleurcom-pagnieën uit:

30 K.G. gras,

4.5 nbsp;nbsp;nbsp;K.G. gaba,

30 L. water (alleen op marsch).

Voor alle paarden en muildieren wordt gedurende het geheelejaar een ration ruw keukenzout toegestaan bedragende per dag ;

0.005 K.G. voor elk paard van uitheemschen oorsprong,

0.004 „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ inheemschen „ en voor elk

muildier.

Voor alle paarden van uitheemschen oorsprong wordt gedurende 4 dagen per week een ration phosphorztire kalk toegestaan van 50nbsp;gram per paard en per dag.

In garnizoenen, waar zulks door den Commandant van het leger wordt noodig geacht kan dit ration van 50 gram gedurende het ge-heele jaar op iederen dag worden verstrekt.

De lioeveeliieid aan de uitheeinsche legerpaarden te verstrekken voederkalk werd door den Chef van den militair geneeskundigen dienst bepaald op:

nihil voor het gewest Atjeh en Onderhoorigheden en voor de 3de Militaire Afdeeiing op Java.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

40 gram per werkdag en per paard in de 4de Militaire Afdeeiing en de garnizoenen Banjoe-Biroe, Salatiga en Willem 1 en

-ocr page 388-

1!

342

30 gram pef Wêikdag en per paard in alle overige garnizoenen op Java en tn de Buiten-bezittingen.

Het onderzoek naar bet gehalte aan ininerale bestand-deelen van gaba en gras wordt aan het Scheikundig laboratorium te Weltevreden voortgezet.

Ziekten van de spijsverteringsorganen. De mortaliteit aan ziekten van de spijsverteringsorganen was dit jaar weer zeernbsp;gering, 5 tegen 7 in het vorige jaar.

Onderstaand staatje geeft een overzicht van de mortaliteit aan deze ziekten gedurende de laatste 5 jaren voor legeren officiersdienstrij paarden.

Mortaliteit. 16 = 0.81 %nbsp;9 = 0.46 „nbsp;12 = 0.59 „nbsp;7 = 0.33 „nbsp;5 = 0.20 „

Dienstjaar. nbsp;nbsp;nbsp;Sterkte.

1909 nbsp;nbsp;nbsp;1973

1910 nbsp;nbsp;nbsp;1952

1911 nbsp;nbsp;nbsp;2030

1912 nbsp;nbsp;nbsp;2129

1913 nbsp;nbsp;nbsp;2499

Wegens ziekten van het gezichtsorgaan werden slechts 2 paarden afgevoerd tegen een totaal van 37 in de 6 voorafgaande jaren.

Het aantal legerpaarden wegens fractura behandeld was 14, waarvan er 12 voor den dienst verloren gingen, 4 van denbsp;cavalerie en 8 van de artillerie. Deze verliescijfers moetennbsp;relatief hoog worden genoemd.

In de laatste 4 jaren was het als onderstaande tabel aangeeft.

Dienst

jaar.

BEHANDELD.

VERLIEZEN.

Cava

lerie.

Artil

lerie.

Totaal.

Cava

lerie.

Artil

lerie.

Totaal.

1910

4

4

8

2

3

5

1911

2

2

2

2

1912

3

9

12

2

8

10

1913

6

8

14

4

8

12

Chronische gewrichtsaandoeningen (arthritis et periarthritis chronica) werden weer veelvuldig geconstateerd n.1. 190gevallen (waaronder 22 recidieven) met een verliescijfer van 22.

-ocr page 389-

343

Het aantal ziektegevallen en de verliezéii aan deze gewriclits-aandoeningen bij leger- en officiersdienstrijpaarden in de laatste 10 jaren vindt men in onderstand staatje opgegeven.nbsp;Dienstjaar.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sterktenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Behandeld.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Verliezen.

1904 nbsp;nbsp;nbsp;2245nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;126nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

1905 nbsp;nbsp;nbsp;2116nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;164nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17

1906 nbsp;nbsp;nbsp;2303nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;199nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21

1907 nbsp;nbsp;nbsp;2205nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;140nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20

1908 nbsp;nbsp;nbsp;1729nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;149nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

1909 nbsp;nbsp;nbsp;1937nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;109nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

1910 nbsp;nbsp;nbsp;1952nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;272nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34

1911 nbsp;nbsp;nbsp;2030nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;258nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24

1912 nbsp;nbsp;nbsp;2129nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;218nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24

1913 nbsp;nbsp;nbsp;2499nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;190nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22

In vergelijking met de drie vorige jaren en rekening: houdende met de stijgende legersterkte, mogen de cijfers-over 1913 zeer zeker bevredigend worden genoemd.

Zooals wij reeds zagen werden 194 paarden uit de sterkte' afgevoerd tegen 168 het vorige jaar.

Deze toeneming met 26 paarden wordt voldoende verklaard door het feit, dat 75 paarden als versleten {debilitas)i moesten worden afgevoerd tegen slechts 50 in het vorige jaar.

Behalve tal van kleinere operaties werden door de paardenartsen in de verschillende garnizoenen de volgende in staat VI nader omschreven heelkundige kunstbewerkingen verricht.

Tandoperaties........ 1

Operaties aan de luchtwegen ... nbsp;nbsp;nbsp;1

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ geslachtsorganen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14

Neurectomieën........33

Exstirpaties van tumoren.....8

Hoefoperaties.........4

Overige operaties.......4

Totaal .... 65

-ocr page 390-

344

Het aantal neurectoinieën is aanzienlijk afgenomen.

Onderstaande cijfers geven een overzicht van liet aantal dier operaties in de laatste vier jaren, de verwijdering vannbsp;z.g. neurofibromen in begrepen en door tussclien haakjesnbsp;geplaatste cijfers nader aangegeven..

Dienstjaar. Operaties. Legerpaarden. Officiers-

paarden.

Totaal aantal paarden.

68(14) 48(16)nbsp;58(10)nbsp;33 ( 5)

1910

1911

1912

1913

43

Van deze 29 legerpaarden behoorden 18 tot het wapen der artillerie en 10 tot dat van de cavalerie en 1 tot hetnbsp;Remonte-depót. Nog gedurende het verslag jaar moestennbsp;twee van deze paarden worden afgemaakt wegens verliesnbsp;van den hoornschoen en één wegens verscheuring van denbsp;buigpezen, terwijl een ander reeds in Februari 1914 omnbsp;laatst genoemde redenen moest worden afgekeurd.

Ook van de in vorige jaren geopereerde paarden werden enkele wegens peesverscheuring afgevoerd.

In verband met deze resultaten is er in de garnizoenen nogmaals opgewezen niet te spoedig tot deze operatie overnbsp;te gaan.

In staat VII zijn eeuige cijfers van het Nederlandsch-Indische leger geplaatst naast die van enkele buitenlandsche legers.

Wij zien hieruit, dat Nederlandsch-Indië met het aantal bijgekomen ziektegevallen verre bovenaan staat, zondernbsp;dat evenwel het gemiddelde ziektepercentage aanzienlijknbsp;hooger is dan elders, terwijl de gemiddelde behandelings-duur, voor zoover vergelijkingen konden worden gemaaktnbsp;(met de legers onder Engelsch beheer) aanzienlijk korter was.

-ocr page 391-

V.

VERDEELING

VAN DE

CIJFERS DER BEHANDELDE PAARDEN VOLGENS DE ZIEKTEN.

-ocr page 392-

346

AARD DER ZIEKTE.

I, nbsp;nbsp;nbsp;Infectie-zielUen.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Coryzacontagiosa equorum.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Morbus maciilosns.....

3. nbsp;nbsp;nbsp;Malleus..........

4. nbsp;nbsp;nbsp;Tetanus..........

5. nbsp;nbsp;nbsp;Surra...........

6. nbsp;nbsp;nbsp;Saccliaroniycosis......

7. nbsp;nbsp;nbsp;Hyphomycosis destruens.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

8. nbsp;nbsp;nbsp;Anderenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;infectie-ziekten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Totaal. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

II. nbsp;nbsp;nbsp;ConstiUitioneelenbsp;ziekten.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Anaemia.........

10. nbsp;nbsp;nbsp;Leukaemia.........

11. nbsp;nbsp;nbsp;Osteoporosis........

12. nbsp;nbsp;nbsp;Haemoglobinaemia.....

13. nbsp;nbsp;nbsp;Andere chronische constitu-

tioneele ziekten.......

Totaal. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

III. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van het zenuwstelsel.

14. nbsp;nbsp;nbsp;Encephalitis et meningitis

15. nbsp;nbsp;nbsp;Apoplexia........

16. nbsp;nbsp;nbsp;Myelitis et meningitis spinalis...........

17. nbsp;nbsp;nbsp;Neuroparalysis......

18. nbsp;nbsp;nbsp;Epilepsia........

19. nbsp;nbsp;nbsp;Morbus mentis.....

20. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van het zenuwstelsel ........

Totaal. . .

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van de ademhalingsorganen.

21. nbsp;nbsp;nbsp;Rhinitis.........

Transporteeren. . .

V. VERDKELING Van de cijfers der ) behandelde paarden volgens de ziekten.


Onder behandeling gebleven.


--2

13

1 — 13

(1) In de kolom „aanmerkingen’’ aan te geven, door letters het wapen en door het daar


-ocr page 393-

346

AARD DER ZIEKTE.

I, nbsp;nbsp;nbsp;Infectie-zielUen.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Coryzacontagiosa equorum.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Morbus maciilosns.....

3. nbsp;nbsp;nbsp;Malleus..........

4. nbsp;nbsp;nbsp;Tetanus..........

5. nbsp;nbsp;nbsp;Surra...........

6. nbsp;nbsp;nbsp;Saccliaroniycosis......

7. nbsp;nbsp;nbsp;Hyphomycosis destruens.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

8. nbsp;nbsp;nbsp;Anderenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;infectie-ziekten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Totaal. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

II. nbsp;nbsp;nbsp;ConstiUitioneelenbsp;ziekten.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Anaemia.........

10. nbsp;nbsp;nbsp;Leukaemia.........

11. nbsp;nbsp;nbsp;Osteoporosis........

12. nbsp;nbsp;nbsp;Haemoglobinaemia.....

13. nbsp;nbsp;nbsp;Andere chronische constitu-

tioneele ziekten.......

Totaal. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

III. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van het zenuwstelsel.

14. nbsp;nbsp;nbsp;Encephalitis et meningitis

15. nbsp;nbsp;nbsp;Apoplexia........

16. nbsp;nbsp;nbsp;Myelitis et meningitis spinalis...........

17. nbsp;nbsp;nbsp;Neuroparalysis......

18. nbsp;nbsp;nbsp;Epilepsia........

19. nbsp;nbsp;nbsp;Morbus mentis.....

20. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van het zenuwstelsel ........

Totaal. . .

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van de ademhalingsorganen.

21. nbsp;nbsp;nbsp;Rhinitis.........

Transporteeren. . .

V. VERDKELING Van de cijfers der ) behandelde paarden volgens de ziekten.


Onder behandeling gebleven.


--2

13

1 — 13

(1) In de kolom „aanmerkingen’’ aan te geven, door letters het wapen en door het daar


-ocr page 394-

348

AARD DER ZIEKTE.


Per transport . • •

22. nbsp;nbsp;nbsp;Laryngitis........

23. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van boezems en

luchtzak.........

24. nbsp;nbsp;nbsp;Bronchitis........

25. nbsp;nbsp;nbsp;Congestio pninionuin ¦ .

26. nbsp;nbsp;nbsp;Emphysema pnlniomim chro

nicum...........

27. nbsp;nbsp;nbsp;Pneumonia.......

28. nbsp;nbsp;nbsp;Pleuritis..........

29. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van de ademhalingsorganen ......

Totaal .... Vm Zielüten van het hartennbsp;de vaten.

30. nbsp;nbsp;nbsp;Pericarditis.......

31. nbsp;nbsp;nbsp;Vilia valvularnni.....

32. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van het hart

33. nbsp;nbsp;nbsp;Arteriïtis et phlebitis.....

34. nbsp;nbsp;nbsp;Lymphangitis .....

35. nbsp;nbsp;nbsp;Lymphadenitis......

36. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van bloeden lymphvaten ....

Totaal . .

VI. Ziekten der spijseer tering sorganen.

37. nbsp;nbsp;nbsp;Morbi dentium.....

38. nbsp;nbsp;nbsp;Stomatitis.......

39. nbsp;nbsp;nbsp;Pharyngitis......

40. nbsp;nbsp;nbsp;Parotitis........

41. nbsp;nbsp;nbsp;Dyspepsia.......

42. nbsp;nbsp;nbsp;Gastro-enteritis acuta .

43. nbsp;nbsp;nbsp;Gastro-enteritis chronica

44. nbsp;nbsp;nbsp;Enteralgia.......

45- Morbi hepatis.....

Transporteeren . .


Onder behande-ing gebleven.


Onder behandeling gekomen.


Oi


4 nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4 26


23 16 nbsp;nbsp;nbsp;1


22


38


46 18 34


Hersteld.


20


44


15 102

II


21 157


21 15


20


35 45


4 41


I8I34! 19il51


349


Gestorven

Afgemaakt.

Op reform gesteld.

Blijven onder behandeling.

u

lt;U

d

u

”0

amp;

b.

3

a

lt;u

’5

¦0

0.

OJ

¦?

1

5

CS

03

u,

ct

x

r'

b.

1;

T3

X

U

u

it:

0

Iz

H

V

lt;Ü

re

gt;

re

0

Ó

lt;

a

u

•o

u

a

u

3

ü

*n

k.

1

B

4)

.2

u

lt;0

Q.

OJ

•a

O)

5

05

a3

*0

b.

re

re

0.

X

X

bgt;

0

0

re

-5

quot;c

0

re

gt;

re

0

lt;Ü

b.

lt;u

lt;

C

V

*0

bgt;

n

Q.

u

3

2

B

U

É

‘5

b.

lt;0

Q,

QJ

•a

1

c

0

OC

a3

•o

re

re

a.

5

X

'0

ic

0

re

re

quot;o

H

lt;U

re

gt;

re

U

ai

lt;

B

4gt;

¦0

bgt;

n

n

a

u

3

2

B

u

a

1-1

lt;0

a.

(U

quot;O

1

OJ

0

E

O)

Cc:

c

lt;u

T3

b.

re

re

•S

quot;x

Ö5

X

(Lgt;

0

tt=

0

re

_re

0

H

_

4

4

2

_

_

1

1

_

_

_

_

_

1

_

_

1

2

2

-

1

1

1

1

2

2

_

_

_

___

—.

—=

1

1

_

—.

_

_

—.

_

1

1

¦2

1

2

3

'

—¦

1

—.

2

2

C.' A.*

C.'


\anmerkingen.


-ocr page 395-

348

AARD DER ZIEKTE.


Per transport . • •

22. nbsp;nbsp;nbsp;Laryngitis........

23. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van boezems en

luchtzak.........

24. nbsp;nbsp;nbsp;Bronchitis........

25. nbsp;nbsp;nbsp;Congestio pninionuin ¦ .

26. nbsp;nbsp;nbsp;Emphysema pnlniomim chro

nicum...........

27. nbsp;nbsp;nbsp;Pneumonia.......

28. nbsp;nbsp;nbsp;Pleuritis..........

29. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van de ademhalingsorganen ......

Totaal .... Vm Zielüten van het hartennbsp;de vaten.

30. nbsp;nbsp;nbsp;Pericarditis.......

31. nbsp;nbsp;nbsp;Vilia valvularnni.....

32. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van het hart

33. nbsp;nbsp;nbsp;Arteriïtis et phlebitis.....

34. nbsp;nbsp;nbsp;Lymphangitis .....

35. nbsp;nbsp;nbsp;Lymphadenitis......

36. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van bloeden lymphvaten ....

Totaal . .

VI. Ziekten der spijseer tering sorganen.

37. nbsp;nbsp;nbsp;Morbi dentium.....

38. nbsp;nbsp;nbsp;Stomatitis.......

39. nbsp;nbsp;nbsp;Pharyngitis......

40. nbsp;nbsp;nbsp;Parotitis........

41. nbsp;nbsp;nbsp;Dyspepsia.......

42. nbsp;nbsp;nbsp;Gastro-enteritis acuta .

43. nbsp;nbsp;nbsp;Gastro-enteritis chronica

44. nbsp;nbsp;nbsp;Enteralgia.......

45- Morbi hepatis.....

Transporteeren . .


Onder behande-ing gebleven.


Onder behandeling gekomen.


Oi


4 nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4 26


23 16 nbsp;nbsp;nbsp;1


22


38


46 18 34


Hersteld.


20


44


15 102

II


21 157


21 15


20


35 45


4 41


I8I34! 19il51


349


Gestorven

Afgemaakt.

Op reform gesteld.

Blijven onder behandeling.

u

lt;U

d

u

”0

amp;

b.

3

a

lt;u

’5

¦0

0.

OJ

¦?

1

5

CS

03

u,

ct

x

r'

b.

1;

T3

X

U

u

it:

0

Iz

H

V

lt;Ü

re

gt;

re

0

Ó

lt;

a

u

•o

u

a

u

3

ü

*n

k.

1

B

4)

.2

u

lt;0

Q.

OJ

•a

O)

5

05

a3

*0

b.

re

re

0.

X

X

bgt;

0

0

re

-5

quot;c

0

re

gt;

re

0

lt;Ü

b.

lt;u

lt;

C

V

*0

bgt;

n

Q.

u

3

2

B

U

É

‘5

b.

lt;0

Q,

QJ

•a

1

c

0

OC

a3

•o

re

re

a.

5

X

'0

ic

0

re

re

quot;o

H

lt;U

re

gt;

re

U

ai

lt;

B

4gt;

¦0

bgt;

n

n

a

u

3

2

B

u

a

1-1

lt;0

a.

(U

quot;O

1

OJ

0

E

O)

Cc:

c

lt;u

T3

b.

re

re

•S

quot;x

Ö5

X

(Lgt;

0

tt=

0

re

_re

0

H

_

4

4

2

_

_

1

1

_

_

_

_

_

1

_

_

1

2

2

-

1

1

1

1

2

2

_

_

_

___

—.

—=

1

1

_

—.

_

_

—.

_

1

1

¦2

1

2

3

'

—¦

1

—.

2

2

C.' A.*

C.'


\anmerkingen.


-ocr page 396- -ocr page 397- -ocr page 398-

352


353


Onder behandeling gebleven.

Onder behandeling gekomen.

Hersteld

AARD DER ZIEKTE.

Ó

lt;D

gt;

fC

U

oj

CL*

lt;

d

-o

«

a

a

Ë

c

u

'S

H

lt;o

O.

OJ

T3

igt;

o

o;

03

O.

oJ

1/5

OJ

'o

O

cc

CC

O

H

Ó

CC

gt;

CC

O

ai

Cl*

lt;

a

lt;U

n

a

Vi

3

J*

'5

a

G

U

_C

'S

lt;o

o.

0*

•o

o

a3

cc:

0*

T3

CC

CC

CO

s

B

co

0*

'cj

o

CC

CC

O

JU

O*

CC

gt;

CC

O

Ó

V

lt;

d

4*

T3

ca

O.

u

3

4*

Ë

‘i

c

4*

.3

*4)

H

lt;o

o.

0*

•a

1

CU

O

OJ

cc:

0*

cc

CC

Q.

Urn

CO

0*

B

co

0*

'u

o

CC

CC

O

Per transport. . .

2

2

1

1

_

6

54

64

23

33

14

188

54

61

23

33

14

185

68. Andere ziekten van het gezichtsorgaan ........

_

_

_

_

_

1

_

_

_

1

1

_

_

_

1

Totaal. . . .

2

2

1

1

--

6

55

64

23

33

14

189

55

61

23

33

14

186

XX. Ziehte van het gehoororgaan.

69. Otitis...........

70. Andere ziekten van het gehoororgaan ........

Totaal. . . .

X. Ziekten van de huid en onderhuid.

71. Dermatitis erythematosa .

72. Dermatitis contusiformis . .

2

1

3

49

79 49

_

14

191

46

78

47

14

186

73. Eczema..........

_

_

_

_

6

__

6

3

_

15

6

6

2

14

74. Urticaria.........

_

_

_

2

_

_

_

2

2

2

75. Alopecia.........

2

_

2

2

2

76. Herpes...... ...

1

1

1

1

1

1

1

5

2

1

1

1

5

77. Scabies..........

_

_

_

1 —

_

1

78. Dermatitis granulosa. . . .

2

1

1

4

2

1

1

4

79. Andere ziekten van de huid en de onderhuid......

_

__

_

_

_

*_

_

2

_i

__

_

2

Totaal. . . .

3

1

4

63

83

57

4

15 222

60

73

56

3

15

213

XT. Ziekten van den hoef, 80. Pododermatitis superficialis.

3

7

10

50

81

10

39

13

193

53

85

10

39

11

198

81. Pododermatitis parenchyma-tosa............

3

08

56

7

8

15 154

65

55

7

8

15

150

82. Pododermatitis rheumatica .

2

_

_

_

_

2

2

1

4

2

9

1

1

4

2

8

83. Pododermatitis chronica verrucosa...........

1

1

2

3

3

3

84. Kneuzingen (steengallen enz.)...........

5

27

69

1

12

109

32

69' 1

9 111

85. Klemhoeven........

1

_

-

1

15

17

1

33

12

18

1

31

86. Accidenten van het beslag.

1

1

23

3

3

7

36

24

3

2

7

36

87. Chondritis ossificans. . . .

1

-

1

4

6

10

3

5

_

8

Transporteeren. . . .

Ilil3

24

19012351 22

51

49 1547

190|239l 21

51

44|545

Gestorven

Afgemaakt

Op reform gesteld.

tllijven onder behandeling.

U

U

cc

U

V

C

lt;u

lt;

a

4*

TJ

ca

a

u

3

*5

'i

a

u

'5

H

lt;o

O.

0*

T3

CU

5

u

u

T3

re

^O.

co

u

B

co

0*

'u

k:

O

cc

s

o

0)

0*

re

gt;

re

O

U

w

CU

lt;

a

4*

•O

a

u

3

Ë

B

c

4*

.3

'S

H

lt;o

D.

0*

¦c

O)

o

o*

Cs:

ü

¦o

u.

CC

Q,

CO

u

X

u

'o

b

o

cc

re

O

0*

lt;u

gt;

cc

U

Ó

CU

lt;

8

4*

•c

ca

o.

b

3

4*

Ë

8

4*

^8

’5

lt;o

Q.

CU

¦a

O)

o

B

0*

o:

u

•o

cc

cc

a

tfi

0*

B

X

0*

B

O

cc

S

O

ai

u

cc

gt;

re

O

0*

u

lt;

8

4*

*o

n

a

In

3

4*

'a

kH

'i

8

4*

.3

*4*

H

«o

Cu

o*

•a

1

u

1

5

CU

5

T3

Vn

re

re

a

X

u

B

X

u

a=

o

re

re

o

H

Aanmerkingen.

_

1

1

2

2

4

1

7

1

1

2

2

4

1

7

--

--

¦-

5

1

1

1

8

1

1

__

1

1

--

1

1

Te Salatiga gecon-

-—'

stateerd bij een paard wegens huidziekte

1

1

van Soerakarla over-

1

1

1

1

6

2

1

1

1

11

geplaatst.

-

1

1

2

2

4

A.7

1

1

3

3

_

_

_

6

C.2

1

--

1

1

2

3

3

A.2

__

_

_

_

_

_

1

1

2

A.’

1

CA

1

1

1

1

2

2 ll 3-

l-l-l 4

8i 61 11 — nbsp;nbsp;nbsp;5 I 20


-ocr page 399-

352


353


Onder behandeling gebleven.

Onder behandeling gekomen.

Hersteld

AARD DER ZIEKTE.

Ó

lt;D

gt;

fC

U

oj

CL*

lt;

d

-o

«

a

a

Ë

c

u

'S

H

lt;o

O.

OJ

T3

igt;

o

o;

03

O.

oJ

1/5

OJ

'o

O

cc

CC

O

H

Ó

CC

gt;

CC

O

ai

Cl*

lt;

a

lt;U

n

a

Vi

3

J*

'5

a

G

U

_C

'S

lt;o

o.

0*

•o

o

a3

cc:

0*

T3

CC

CC

CO

s

B

co

0*

'cj

o

CC

CC

O

JU

O*

CC

gt;

CC

O

Ó

V

lt;

d

4*

T3

ca

O.

u

3

4*

Ë

‘i

c

4*

.3

*4)

H

lt;o

o.

0*

•a

1

CU

O

OJ

cc:

0*

cc

CC

Q.

Urn

CO

0*

B

co

0*

'u

o

CC

CC

O

Per transport. . .

2

2

1

1

_

6

54

64

23

33

14

188

54

61

23

33

14

185

68. Andere ziekten van het gezichtsorgaan ........

_

_

_

_

_

1

_

_

_

1

1

_

_

_

1

Totaal. . . .

2

2

1

1

--

6

55

64

23

33

14

189

55

61

23

33

14

186

XX. Ziehte van het gehoororgaan.

69. Otitis...........

70. Andere ziekten van het gehoororgaan ........

Totaal. . . .

X. Ziekten van de huid en onderhuid.

71. Dermatitis erythematosa .

72. Dermatitis contusiformis . .

2

1

3

49

79 49

_

14

191

46

78

47

14

186

73. Eczema..........

_

_

_

_

6

__

6

3

_

15

6

6

2

14

74. Urticaria.........

_

_

_

2

_

_

_

2

2

2

75. Alopecia.........

2

_

2

2

2

76. Herpes...... ...

1

1

1

1

1

1

1

5

2

1

1

1

5

77. Scabies..........

_

_

_

1 —

_

1

78. Dermatitis granulosa. . . .

2

1

1

4

2

1

1

4

79. Andere ziekten van de huid en de onderhuid......

_

__

_

_

_

*_

_

2

_i

__

_

2

Totaal. . . .

3

1

4

63

83

57

4

15 222

60

73

56

3

15

213

XT. Ziekten van den hoef, 80. Pododermatitis superficialis.

3

7

10

50

81

10

39

13

193

53

85

10

39

11

198

81. Pododermatitis parenchyma-tosa............

3

08

56

7

8

15 154

65

55

7

8

15

150

82. Pododermatitis rheumatica .

2

_

_

_

_

2

2

1

4

2

9

1

1

4

2

8

83. Pododermatitis chronica verrucosa...........

1

1

2

3

3

3

84. Kneuzingen (steengallen enz.)...........

5

27

69

1

12

109

32

69' 1

9 111

85. Klemhoeven........

1

_

-

1

15

17

1

33

12

18

1

31

86. Accidenten van het beslag.

1

1

23

3

3

7

36

24

3

2

7

36

87. Chondritis ossificans. . . .

1

-

1

4

6

10

3

5

_

8

Transporteeren. . . .

Ilil3

24

19012351 22

51

49 1547

190|239l 21

51

44|545

Gestorven

Afgemaakt

Op reform gesteld.

tllijven onder behandeling.

U

U

cc

U

V

C

lt;u

lt;

a

4*

TJ

ca

a

u

3

*5

'i

a

u

'5

H

lt;o

O.

0*

T3

CU

5

u

u

T3

re

^O.

co

u

B

co

0*

'u

k:

O

cc

s

o

0)

0*

re

gt;

re

O

U

w

CU

lt;

a

4*

•O

a

u

3

Ë

B

c

4*

.3

'S

H

lt;o

D.

0*

¦c

O)

o

o*

Cs:

ü

¦o

u.

CC

Q,

CO

u

X

u

'o

b

o

cc

re

O

0*

lt;u

gt;

cc

U

Ó

CU

lt;

8

4*

•c

ca

o.

b

3

4*

Ë

8

4*

^8

’5

lt;o

Q.

CU

¦a

O)

o

B

0*

o:

u

•o

cc

cc

a

tfi

0*

B

X

0*

B

O

cc

S

O

ai

u

cc

gt;

re

O

0*

u

lt;

8

4*

*o

n

a

In

3

4*

'a

kH

'i

8

4*

.3

*4*

H

«o

Cu

o*

•a

1

u

1

5

CU

5

T3

Vn

re

re

a

X

u

B

X

u

a=

o

re

re

o

H

Aanmerkingen.

_

1

1

2

2

4

1

7

1

1

2

2

4

1

7

--

--

¦-

5

1

1

1

8

1

1

__

1

1

--

1

1

Te Salatiga gecon-

-—'

stateerd bij een paard wegens huidziekte

1

1

van Soerakarla over-

1

1

1

1

6

2

1

1

1

11

geplaatst.

-

1

1

2

2

4

A.7

1

1

3

3

_

_

_

6

C.2

1

--

1

1

2

3

3

A.2

__

_

_

_

_

_

1

1

2

A.’

1

CA

1

1

1

1

2

2 ll 3-

l-l-l 4

8i 61 11 — nbsp;nbsp;nbsp;5 I 20


-ocr page 400-

f£)

00


to to co •^0)01


co «£gt;

OJ


o

to


^ i; O =nbsp;X CL

^ rc


¦o

o


CA ri

^crq ij rtgt;

= 5

as c'


(Xgt;


rt


^ ^ nbsp;nbsp;nbsp;^ p p _

?rHn^n: co2

a; quot;a: = a 2- '


O CA


w _ •n ^

'rr.


^ 't' CT — — — 2

o a: ^ as “ ^ iTi 12. ^-oÏTQ^gn

O TO !i,TO 2 - S ^

a 2i y. re .

—w — -ITO 2 '^ ¦ ¦ re S -o . .

^ 2. M


' r;yQ

¦ CA m


^ — ö 2

rt ^ ^ 2

¦

n ^


gt;gt;g

— _. 2

o CA CA 7) X'


as 3-3-


Q.

O

ft*


2.

CA ^

cr; as as

ca' ~ —

re ï o. ^ - O)

quot;S S requot;

ngt; -I ^ a. Clnbsp;—• ft

C^ ^ —. = ft*nbsp;CA Q. 3nbsp;_ ft •

2.3 •


9*.

a


00 00 P 00

p» J5 N o

= nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* ft' 3*

o-5D5:lt; 3:0:^:2

2 ^ ^

_ o 2. 3 ^

ft


gt;a.r^


o _ ^ Sa

N -t

a ^2


H

o

gt;

gt;

r


CA ft* as 3 • o — 2 ^

^ X lt;-•


ft ft =r —


*0

o


gt;

gt;

PO

a

o

m

PO

Ü

S

H

m


g. re '

O ^ - . nbsp;nbsp;nbsp;.

“ N

crq

rci

s ¦ ¦

0

1 1

1

1 to 1

1-11

-1

1 1

1 1 1

4^

1 —

1 1

1

Cavalerie.

=: 0

¦ 1

to

1

1 CO —

-to- '

1 1

1 1

1 1

4^

11 1 1

— 1

1

CO

Artillerie.

1

7Q

ft) cr

CT ft

7

1 1

1

1

1 1 1

MM

1 1

1 1

1 1 1

- 1 1

1 1

1

Trein- en mitrailleurpaarden.

1 1

1

1

1 1 1

1 1 - 1

1 -

- 1

--

1 1 1

1

MM 11 1 1

Remonte depót.

to

1 1

1

1

1 -1

11 11

1 1

1 1

1 1 1

1

MM

1 1

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

re 1 ngt; ^

P f^

to

0^

1 1

(Ji

1

1 O) —

— CO to 1

— ^

- 1

4i-

1 1 1

to

CD

- - - ^

— 1

1

to

4^

Totaal.

s

CJI

to

to

O) m ^

^ CJt ct5 ^

— CJT CJT CO

1 to 00

to 4:^ *

to

0

Ot -J 1 4:.

4a. *

1

CD

0

Cavalerie.

0

OT

0

to

0

to

CJI

CaJ S ^

^ CJC CO ^

— ^ 0 05

1 1

00

CO CJT '

to

CJT

to

05 CO — CO

4^ '

1

to

CO

CJT

Artillerie.

Q-

-¦,-1 a

CTQ -5 ft*

?r cr

0

1 1

1

1

1 -1

MM

CD CJT

-1

CO

1 1 1

to

00

1 Ot 1 -

1 1

1

to

to

Trein- en mitrailleurpaarden.

OJ

1 1

1

to

1 -1

-Ml

to CO 0

-1

CO

1 1 1

CJT

CO

--4 1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1

1

CJT

Remonte-depót.

3 3*

ft —

ü\

0

^ ^ 00

00 H- —

1 — to 1

05 05

1 1

CO

1 - 1

CJT

1-11

— 1

!

4a

CD

Officiersdienstrijpaarden.

.*- Cl

n

4^

Oi

00

-J -* CJI

42»

0

to Ji. to CO gt;—

- — 25 1

45^ 4^ nbsp;nbsp;nbsp;CO

CO 0 to to CJT

CJT 0 '

(35

0

0

— to

to CO — 00

CD

1

CJT

4L.

-0

Totaal.

crq

JL

0

^1

to

0

— to 1

1 O) Cn ^

— CJT 05 0

1 to (O

^ — 1

to

CO 00 ^ CJT

4^

1

s

0

Cavalerie.

00

..1

to

0

cc

to — 1

— CJT 00 '

4^ 00 O)

1 1

CD

1 1 1

to

CJT

-0

05 CO — CO

CJT *

1

to

CO

CD

Artillerie.

±

ngt;

¦0

1 1

1

1

1 1 1

MM

CD CJT

- 1

to

1 1 1

to

*0

1 üt 1 -

1 1

1

to

Trein- en mitrailleurpaarden.

00

00

1 1

1

1

1 -1

- 1 - 1

to

CO —

to .1

4^

1 1 1

CJT

CD

-~4l 1

1 1

1

CJT

Remonte-depót.

o.

üt

0

^ — CO

00 nbsp;nbsp;nbsp;—

1 — to 1

05 05

1 1

4:^

1 1 1

45gt;.

O)

1 - M

^ 1

1

4a.

4a.

Officiersdienstrijpaarden.

00

00

0

CO

^ nbsp;nbsp;nbsp;. o\

CO

0

— CO

-4 ^ —

to to 05 ^

4L. CO nbsp;nbsp;nbsp;CO

to 00 CO to GO

—- M 1

05

0

0

— to

0 4a. to CD

0 '

1

CJT

4a

CJT

Totaal.

%

.fb

' *gt;

/

to

/ /

/

/

f / /

till

1

1

1

- 1 1

1

1 1 1 1

1 1

1

1

Cavalerie.

j

to

1 1

1

1

1 1 1

1 1 1

1 1

1

1

1

11 1 1

1 1

1

1

Artillerie.

p

1

1 1

1

1

1 1 1

1 1 1

1 1

1

1

1 1 1

1

MM

1 1

1

1

Trein- en mitrailleurpaarden.

CA

1

1 1

1

1

1 1 1

1 1 1

1 1

1

1

1 1 1

1

MM

1 1

1

1

Remonte-depót.

lt;

1

1 1

1

1

1 1 1

MM

1 1

1

1

1 1 1

1

MM

1 1

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

ft)

1 1

1

1

1 1 1

1 1 1

1 -

1

1

to —‘ 1

1

MM Mil

Totaal.

Üt

1 1

1

1 -1

1 1 1

1 1

1

1

1 U 1

CO

^ 1 1 1

1 1

1

to

Cavalerie.

co

1 1

1

, ¦

1 -1

1 1 1

- 1

1

1

to 4^ 1

1

MM

1 1

1

1

Artillerie.

gt;

1

1 1

1

1

1 1 1

1 1 1

1 1

1

1

1 1 1

1

MM

1 1

1

1

Trein- en mitrailleurpaarden.

ft

1

1 1

1

1

1 1 1

1 1 1

1 1

1

1

1 1 1

1

11 11

1 1

1

1

Remonte-depót.

to

1 1

1

1

1 -1

1 1 1

1 1

1

1

1 - 1

1

11 11

1 1

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

TT

O)

1 1

t—»

1 w 1

11 11

- 1

1

1

to 00 1

CO

1-* 1 I

1 1

1

to

Totaal.

Oi

1 1

1

1

to CO 1

MM

1

1

1 1 1

to

^11 1

1 1

1

I-*

Cavalerie.

0

1 1

1

CO

1 - 1 1

1 1

1

1

1 1 1

CO

MM

1 1

1

CO

Artillerie.

0

1

1 1

1

1

1 1 1

11 11

1 1

1

1

1 i 1

1 1 1 III !

Trein- en mitrailleurpaarden.

crq t3

ft

to

1 I

to

1 1 1

MM

1 1

1

1

1 1 1

1

MM 1 1 1 1

Remonte depót.

PT

ft

?r 0

1

Ml ' nbsp;nbsp;nbsp;1 11 1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 1 IIInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

MM 11 1 1

Officiersdienstrijpaarden.

00

1 1

1

05

CO 05

1 - 1 1

1 —

1

1

1 1 1

05

to 1 I 1

1 1

1

4a.

Totaal.

to

1 1

00

to

to CO 1

M - 1

1—*

1

1

1 1 1

00

11 1 1

1 1

1

00

Cavalerie.

cc

co

1 1

to

1,01

1 — to 1

- 1

1

1

1 1 1

O)

MM

1 1

1

C?5

Artillerie.

3* *lt;*

to

1 1

1

1 -1

11 11

1 1

1

1 1 1

-*

MM 1 11 -

Trein- en mitmilleurpaarden.

as ft

1

1 1

1

1

1 1 1

MM

1 1

1

1

1 1 1

1

MM 11 1 1

Remonte-depót.

a 1

3' O.

1

III 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 1 M 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 I

11 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 11 ot

Officiersdienstrijpaarden.

-- - a

oq -t

O’

to

Co

1 1

CJT

CO

to 05 1

1 — CO 1

1

1 1 1

to

0

! 1 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0

Totaal.

ft)

gt;

*Ü1

gt;

p

pgt;

' ^'ta

p

gt;

gt;

p

:u

a

2

fS

S'

S’

a


00

u\

4^


00

ÜT


-ocr page 401-

f£)

00


to to co •^0)01


co «£gt;

OJ


o

to


^ i; O =nbsp;X CL

^ rc


¦o

o


CA ri

^crq ij rtgt;

= 5

as c'


(Xgt;


rt


^ ^ nbsp;nbsp;nbsp;^ p p _

?rHn^n: co2

a; quot;a: = a 2- '


O CA


w _ •n ^

'rr.


^ 't' CT — — — 2

o a: ^ as “ ^ iTi 12. ^-oÏTQ^gn

O TO !i,TO 2 - S ^

a 2i y. re .

—w — -ITO 2 '^ ¦ ¦ re S -o . .

^ 2. M


' r;yQ

¦ CA m


^ — ö 2

rt ^ ^ 2

¦

n ^


gt;gt;g

— _. 2

o CA CA 7) X'


as 3-3-


Q.

O

ft*


2.

CA ^

cr; as as

ca' ~ —

re ï o. ^ - O)

quot;S S requot;

ngt; -I ^ a. Clnbsp;—• ft

C^ ^ —. = ft*nbsp;CA Q. 3nbsp;_ ft •

2.3 •


9*.

a


00 00 P 00

p» J5 N o

= nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* ft' 3*

o-5D5:lt; 3:0:^:2

2 ^ ^

_ o 2. 3 ^

ft


gt;a.r^


o _ ^ Sa

N -t

a ^2


H

o

gt;

gt;

r


CA ft* as 3 • o — 2 ^

^ X lt;-•


ft ft =r —


*0

o


gt;

gt;

PO

a

o

m

PO

Ü

S

H

m


g. re '

O ^ - . nbsp;nbsp;nbsp;.

“ N

crq

rci

s ¦ ¦

0

1 1

1

1 to 1

1-11

-1

1 1

1 1 1

4^

1 —

1 1

1

Cavalerie.

=: 0

¦ 1

to

1

1 CO —

-to- '

1 1

1 1

1 1

4^

11 1 1

— 1

1

CO

Artillerie.

1

7Q

ft) cr

CT ft

7

1 1

1

1

1 1 1

MM

1 1

1 1

1 1 1

- 1 1

1 1

1

Trein- en mitrailleurpaarden.

1 1

1

1

1 1 1

1 1 - 1

1 -

- 1

--

1 1 1

1

MM 11 1 1

Remonte depót.

to

1 1

1

1

1 -1

11 11

1 1

1 1

1 1 1

1

MM

1 1

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

re 1 ngt; ^

P f^

to

0^

1 1

(Ji

1

1 O) —

— CO to 1

— ^

- 1

4i-

1 1 1

to

CD

- - - ^

— 1

1

to

4^

Totaal.

s

CJI

to

to

O) m ^

^ CJt ct5 ^

— CJT CJT CO

1 to 00

to 4:^ *

to

0

Ot -J 1 4:.

4a. *

1

CD

0

Cavalerie.

0

OT

0

to

0

to

CJI

CaJ S ^

^ CJC CO ^

— ^ 0 05

1 1

00

CO CJT '

to

CJT

to

05 CO — CO

4^ '

1

to

CO

CJT

Artillerie.

Q-

-¦,-1 a

CTQ -5 ft*

?r cr

0

1 1

1

1

1 -1

MM

CD CJT

-1

CO

1 1 1

to

00

1 Ot 1 -

1 1

1

to

to

Trein- en mitrailleurpaarden.

OJ

1 1

1

to

1 -1

-Ml

to CO 0

-1

CO

1 1 1

CJT

CO

--4 1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1

1

CJT

Remonte-depót.

3 3*

ft —

ü\

0

^ ^ 00

00 H- —

1 — to 1

05 05

1 1

CO

1 - 1

CJT

1-11

— 1

!

4a

CD

Officiersdienstrijpaarden.

.*- Cl

n

4^

Oi

00

-J -* CJI

42»

0

to Ji. to CO gt;—

- — 25 1

45^ 4^ nbsp;nbsp;nbsp;CO

CO 0 to to CJT

CJT 0 '

(35

0

0

— to

to CO — 00

CD

1

CJT

4L.

-0

Totaal.

crq

JL

0

^1

to

0

— to 1

1 O) Cn ^

— CJT 05 0

1 to (O

^ — 1

to

CO 00 ^ CJT

4^

1

s

0

Cavalerie.

00

..1

to

0

cc

to — 1

— CJT 00 '

4^ 00 O)

1 1

CD

1 1 1

to

CJT

-0

05 CO — CO

CJT *

1

to

CO

CD

Artillerie.

±

ngt;

¦0

1 1

1

1

1 1 1

MM

CD CJT

- 1

to

1 1 1

to

*0

1 üt 1 -

1 1

1

to

Trein- en mitrailleurpaarden.

00

00

1 1

1

1

1 -1

- 1 - 1

to

CO —

to .1

4^

1 1 1

CJT

CD

-~4l 1

1 1

1

CJT

Remonte-depót.

o.

üt

0

^ — CO

00 nbsp;nbsp;nbsp;—

1 — to 1

05 05

1 1

4:^

1 1 1

45gt;.

O)

1 - M

^ 1

1

4a.

4a.

Officiersdienstrijpaarden.

00

00

0

CO

^ nbsp;nbsp;nbsp;. o\

CO

0

— CO

-4 ^ —

to to 05 ^

4L. CO nbsp;nbsp;nbsp;CO

to 00 CO to GO

—- M 1

05

0

0

— to

0 4a. to CD

0 '

1

CJT

4a

CJT

Totaal.

%

.fb

' *gt;

/

to

/ /

/

/

f / /

till

1

1

1

- 1 1

1

1 1 1 1

1 1

1

1

Cavalerie.

j

to

1 1

1

1

1 1 1

1 1 1

1 1

1

1

1

11 1 1

1 1

1

1

Artillerie.

p

1

1 1

1

1

1 1 1

1 1 1

1 1

1

1

1 1 1

1

MM

1 1

1

1

Trein- en mitrailleurpaarden.

CA

1

1 1

1

1

1 1 1

1 1 1

1 1

1

1

1 1 1

1

MM

1 1

1

1

Remonte-depót.

lt;

1

1 1

1

1

1 1 1

MM

1 1

1

1

1 1 1

1

MM

1 1

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

ft)

1 1

1

1

1 1 1

1 1 1

1 -

1

1

to —‘ 1

1

MM Mil

Totaal.

Üt

1 1

1

1 -1

1 1 1

1 1

1

1

1 U 1

CO

^ 1 1 1

1 1

1

to

Cavalerie.

co

1 1

1

, ¦

1 -1

1 1 1

- 1

1

1

to 4^ 1

1

MM

1 1

1

1

Artillerie.

gt;

1

1 1

1

1

1 1 1

1 1 1

1 1

1

1

1 1 1

1

MM

1 1

1

1

Trein- en mitrailleurpaarden.

ft

1

1 1

1

1

1 1 1

1 1 1

1 1

1

1

1 1 1

1

11 11

1 1

1

1

Remonte-depót.

to

1 1

1

1

1 -1

1 1 1

1 1

1

1

1 - 1

1

11 11

1 1

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

TT

O)

1 1

t—»

1 w 1

11 11

- 1

1

1

to 00 1

CO

1-* 1 I

1 1

1

to

Totaal.

Oi

1 1

1

1

to CO 1

MM

1

1

1 1 1

to

^11 1

1 1

1

I-*

Cavalerie.

0

1 1

1

CO

1 - 1 1

1 1

1

1

1 1 1

CO

MM

1 1

1

CO

Artillerie.

0

1

1 1

1

1

1 1 1

11 11

1 1

1

1

1 i 1

1 1 1 III !

Trein- en mitrailleurpaarden.

crq t3

ft

to

1 I

to

1 1 1

MM

1 1

1

1

1 1 1

1

MM 1 1 1 1

Remonte depót.

PT

ft

?r 0

1

Ml ' nbsp;nbsp;nbsp;1 11 1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 1 IIInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

MM 11 1 1

Officiersdienstrijpaarden.

00

1 1

1

05

CO 05

1 - 1 1

1 —

1

1

1 1 1

05

to 1 I 1

1 1

1

4a.

Totaal.

to

1 1

00

to

to CO 1

M - 1

1—*

1

1

1 1 1

00

11 1 1

1 1

1

00

Cavalerie.

cc

co

1 1

to

1,01

1 — to 1

- 1

1

1

1 1 1

O)

MM

1 1

1

C?5

Artillerie.

3* *lt;*

to

1 1

1

1 -1

11 11

1 1

1

1 1 1

-*

MM 1 11 -

Trein- en mitmilleurpaarden.

as ft

1

1 1

1

1

1 1 1

MM

1 1

1

1

1 1 1

1

MM 11 1 1

Remonte-depót.

a 1

3' O.

1

III 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 1 M 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 I

11 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 11 ot

Officiersdienstrijpaarden.

-- - a

oq -t

O’

to

Co

1 1

CJT

CO

to 05 1

1 — CO 1

1

1 1 1

to

0

! 1 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0

Totaal.

ft)

gt;

*Ü1

gt;

p

pgt;

' ^'ta

p

gt;

gt;

p

:u

a

2

fS

S'

S’

a


00

u\

4^


00

ÜT


-ocr page 402- -ocr page 403- -ocr page 404-

AARD DER ZIEKTE.


I. nbsp;nbsp;nbsp;Infectie-ziekten ....

II. nbsp;nbsp;nbsp;Constitntioneele ziekten

III. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van het zenuw

stelsel.........

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van de ademha

lingsorganen.......

V. Ziekten van het hart en de vaten.......

VI. Ziekten der spijsverteringsorganen .......

Vil. Ziekten van pis en ge-slachtswerktnigen . ¦ .

VlII. Ziekten van het gezichts orgaan ........

X. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van de huid en

onderhuid......

XI. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van den hoef

XII. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten der beenderen, gewrichten en spieren. .

XIII. nbsp;nbsp;nbsp;Overige ziekten, welke niet

onder vorenstaande rubrieken gebracht kunnen worden .........¦


35§


359


Onder behandeling gebleven.


Onder behandeling gekomen.


Hersteld.


Gestorven.


Afgemaakt.


Op reform gesteld.


Blijven onder behandeling.


CJ


- itl a; O


; a=

: lO


1 o O : H

c

La

CZ

TZ

a

Q-

3

, •

lt;0

'cc

U-

agt;

-o

ögt;

oT

S

0)

lt;D

c

u

V

§

u

iti

lt;

Di

0


Aanmerkingen.


Recapi tulatie.


_

_

2

_

2

3

1

159

30

2

195

1

1

138

29

2

171

6

6

1

13

6

3

9

6

3

1

10

4

2

2

8

2

1

3

4

5

8

5

4

26

4

1

8

3

4

20

1

23

16

1

4

44

21

15

1

4

41

39

47

19

34

21

160

35

46

18

34

19

152

1

1

1

1

2

1

1

2

2

2

1

1

6

55

64

23

33

14

189

55

61

23

33

14

186

3

_

1

4

63

83

57

4

15

222

60

79

56

3

15

213

14

14

1

29

210

252

28

59

51

600

211

257

27

59

46

600

16

15

4

2

37

267

207

26

34

69

603

244

184

24

36

67

555

63

29

6

3

101

488

407

113

206

78

1292

465

393

105

198

77

1238

to

on

0

CO

CO

0

0

OJ

CO

on

0

0

Ol

10

Ü5

0

lt;£?

CN

10

0

0

s

OJ

l

1

CO

co


11


1' 2

I

2


i i

l!—'

I I

4-’


3;--


9 10


21


13


24


8 6 20 13


36


2; 1' 5


12


51


18


73


31


16


12


65


10 o in 01


QO ,00 !00 I CM ^ to - i-- ; I , I ^


-ocr page 405-

AARD DER ZIEKTE.


I. nbsp;nbsp;nbsp;Infectie-ziekten ....

II. nbsp;nbsp;nbsp;Constitntioneele ziekten

III. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van het zenuw

stelsel.........

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van de ademha

lingsorganen.......

V. Ziekten van het hart en de vaten.......

VI. Ziekten der spijsverteringsorganen .......

Vil. Ziekten van pis en ge-slachtswerktnigen . ¦ .

VlII. Ziekten van het gezichts orgaan ........

X. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van de huid en

onderhuid......

XI. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van den hoef

XII. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten der beenderen, gewrichten en spieren. .

XIII. nbsp;nbsp;nbsp;Overige ziekten, welke niet

onder vorenstaande rubrieken gebracht kunnen worden .........¦


35§


359


Onder behandeling gebleven.


Onder behandeling gekomen.


Hersteld.


Gestorven.


Afgemaakt.


Op reform gesteld.


Blijven onder behandeling.


CJ


- itl a; O


; a=

: lO


1 o O : H

c

La

CZ

TZ

a

Q-

3

, •

lt;0

'cc

U-

agt;

-o

ögt;

oT

S

0)

lt;D

c

u

V

§

u

iti

lt;

Di

0


Aanmerkingen.


Recapi tulatie.


_

_

2

_

2

3

1

159

30

2

195

1

1

138

29

2

171

6

6

1

13

6

3

9

6

3

1

10

4

2

2

8

2

1

3

4

5

8

5

4

26

4

1

8

3

4

20

1

23

16

1

4

44

21

15

1

4

41

39

47

19

34

21

160

35

46

18

34

19

152

1

1

1

1

2

1

1

2

2

2

1

1

6

55

64

23

33

14

189

55

61

23

33

14

186

3

_

1

4

63

83

57

4

15

222

60

79

56

3

15

213

14

14

1

29

210

252

28

59

51

600

211

257

27

59

46

600

16

15

4

2

37

267

207

26

34

69

603

244

184

24

36

67

555

63

29

6

3

101

488

407

113

206

78

1292

465

393

105

198

77

1238

to

on

0

CO

CO

0

0

OJ

CO

on

0

0

Ol

10

Ü5

0

lt;£?

CN

10

0

0

s

OJ

l

1

CO

co


11


1' 2

I

2


i i

l!—'

I I

4-’


3;--


9 10


21


13


24


8 6 20 13


36


2; 1' 5


12


51


18


73


31


16


12


65


10 o in 01


QO ,00 !00 I CM ^ to - i-- ; I , I ^


-ocr page 406-

361

360

VI. STAAT vaii verrichte heelkundige kunstbewerkingen in het jaar 1913.

w

; nbsp;nbsp;nbsp;Ijy

‘ nbsp;nbsp;nbsp;. i

t3

; nbsp;nbsp;nbsp;^

; nbsp;nbsp;nbsp;o

? nbsp;nbsp;nbsp;gt;

Wapen, hoefnutn-

mer en

geboortejaar.

Aard en oorzaak van het lijden,

datum van ontstaan.

Indicatie.

Aard der kunstbewerking,

lichaamsdeel, datum.

Methode gevolgd, bijzondere opinerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datnin vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam van dennbsp;operateur,nbsp;en garnizoen.

1

TANDOPE

RATIES.

; nbsp;nbsp;nbsp;I

Renionte-depot. No. 359.

Caries dent, praemol. II sin. sup., datum onbekend.

Indicatio

morbi.

Extractio dent. 12 —IX.

Tangextraciie, chloro-formnarcose.

0

Gunstig.

Hersteld. Datum nietnbsp;vermeld.

J. L. van Eek, Padalarang.

i

1

OPERATIES AAN DE

LUCHTWEGEN.

2

(

j

Trein. No. 340.

Coryza contagiosa equo-runi. 9 — V.

Stikkiiigsge-

vaar.

Tracheotomie 15 — V.

Gewone methode bij het staande dier,zonder anae-sthesie.

Wondverloop zonder complicaties.

Gestorven aan septico-pyaemie opnbsp;18-V.

Dr. Jgt; M. G. Nnmans,nbsp;Batavia.

1

1

OPERATIES AAN DE

QESLACHTSWERKTUIGEN.

' nbsp;nbsp;nbsp;3

Remonte-depót.

Veulen.

Ad castrandum.

Oeconomisch

doel.

Castratio bilateralis.

27 —V.

Middels emasculateur, chloroformnarcose, agrafes, hechting.

Gunstig.

Hersteld.

12 - VI.

J. L. van Eek, Padalarang.

4

i nbsp;nbsp;nbsp;t/m

13

i

1

Tamme stoeterij. Veulens.

Idem.

Idem.

Idem.

13 f/m 15 —IX.

Middels castreertangen, chloroformnarcose, agrafes, hechting.

Gunstig.

Bij alle was binnen 14nbsp;dagen volledig herstelnbsp;verkregen.

Idem.

14

i

Trein. No. 119.

Satyriasis. 1 — VIII.

Onhandelbaar

heid.

Idem.

4-VIII.

Chloroformnarcose. ééne insnijding, onderbindingnbsp;zaadstrengen, hechtingnbsp;huidwond.

Wegens bloeding links geen aaneenkleving dernbsp;wondrai?den.

Hersteld 9- IX.

J. N. A. C.

Scheepens,

Batavia.

15

Officiers paard. Veulen.

Ad castrandum.

Oeconomisch

doel.

Idem.

29 - IX.

Idem.

Genezing p. p. i.

Hersteld

15-X.

W. van der Burg,nbsp;Batavia.

! 16

1

i

Trein. No. 805.

Satyriasis.

Onhandelbaar

heid.

Idem.

20-X.

«

Idem.

Genezing p. s. i., na-bloeding, wegens opgetreden funicnlitiSjOp 10— XI onderbindingsdradennbsp;verwijderd.

Onder behandeling gebleven.

Dr. J. M. G. Numans,nbsp;Batavia.

, Oj lt;D j-~ O) *0 - -O nbsp;nbsp;nbsp;s:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

M nbsp;nbsp;nbsp;“nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

¦= nbsp;nbsp;nbsp;5

s nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o

O) nbsp;nbsp;nbsp;tuonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c

5 nbsp;nbsp;nbsp;.ënbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s

r- nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;OJnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S

Hesfeld op 9 — 1—’14.nbsp;Heeft temp.nbsp;verheffingennbsp;vertoond totnbsp;39.8“C.

-ocr page 407-

361

360

VI. STAAT vaii verrichte heelkundige kunstbewerkingen in het jaar 1913.

Wapen, hoefiuim-mer en geboortejaar.


Aard en oorzaak van het lijden,

datum van ontstaan.


Indicatie.


Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel, datum.


TANDOPE


Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datnni vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam van dennbsp;operateur,nbsp;en garnizoen.

CU U H CU -a _ -

r- ^ O) =

lt;C «C


RATIES.


Remonte-depot. No. 359.

Caries dent, praeniol. II sin. sup., datum onbekend.

Indicatio

morbi.

Extractio dent. 12 —IX.

OPERATIES AAN DE

Tangextractie, chloro-forinnarcose.

0

LUCHTWEGEN.

Gunstig.

Hersteld. Datum nietnbsp;vermeld.

J. L. van Eek, Padalarang.

Trein. No. 340.

Coryza contagiosa equo-runi. 9 — V.

Stikkitigsge-

vaar.

Tracheotomie 15 — V.

Gewone methode bij het staande dier,zonder anae-sthesie.

Wondverloop zonder complicaties.

Gestorven aan septico-pyaemie opnbsp;18 —V.

Dr. J' M. G. Nu mans,nbsp;Batavia.


OPERATIES AAN DE


GESLACHTSWERKTUIGEN.


14

15

Remonte-depót.

Veulen.

Ad castrandum.

Oecouomisch

doel.

Castratio bilateralis.

27 —V.

Middels emasculateur, chloroformnarcose, agrafes, hechting.

Gunstig.

Hersteld.

12 - VI.

J. L. van Eek, Padalarang.

Tamme stoeterij. Veulens.

Idem.

Idem.

Idem.

13 f/m 15 —IX.

Middels castreertangeu, chloroformnarcose, agrafes, hechting.

Gunstig.

Bij alle was binnen 14nbsp;dagen volledig herstelnbsp;verkregen.

Idem.

Trein. No. 119.

Satyriasis. 1 — VIII.

Onhandelbaar

heid.

Idem.

4-VIII.

Chloroformnarcose. ééne insnijding, onderbindingnbsp;zaadstrengen, hechtingnbsp;huidwond.

Wegens bloeding links geen aaneenkleving dernbsp;wondranden.

Hersteld 9- IX.

J. N. A. C.

Scheepens,

Batavia.

Officiers paard. Veulen.

Ad castrandum.

Oecouomisch

doel.

Idem.

29 - IX.

Idem.

Genezing p. p. i.

Hersteld

15-X.

W. van der Burg,nbsp;Batavia.

Trein. No. 805.

Satyriasis.

Onhandelbaar

heid.

Idem.

20-X.

é

Idem.

Genezing p. s. i., na-bloeding, wegens opgetreden funiculitiSjOp 10— XI onderbindingsdradeiinbsp;verwijderd.

Onder behandeling gebleven.

Dr. J. M. G. Numans,nbsp;Batavia.


Hesteld op 9 — 1—’14.nbsp;Heeft temp.nbsp;verheffingennbsp;vertoond tot

sg.soc.


16

-ocr page 408-

362

l

¦|

- . ................. 1 «

363

lt;D

C '

O

gt;

Wapen, hoefnum-

mer eii

geboortejaar.

Aard en oorzaak van

het lijden,

datum van ontstaan.

Indicatie.

Aard der kunstbewerking,

lichaamsdeel, datum.

Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam van dennbsp;operateurnbsp;en garnizoen.

. nbsp;nbsp;nbsp;oJnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O)

:r nbsp;nbsp;nbsp;CL)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=

a.-a - ^

T nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;0)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O)

dj nbsp;nbsp;nbsp;biO 4) gt;

— nbsp;nbsp;nbsp;T3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ccnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~

= nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;

cc nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ênbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

lt; nbsp;nbsp;nbsp;ccnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55

^ nbsp;nbsp;nbsp;gquot;

NEUREC-

tomieën.

*

17

Cavalerie.

Podotrochlitis sin. ant.

Blijvende

Neurectomie

Gewone methode.

Genezing p p i. 21 — 1

Hersteld

J. N. A. C.

Was

No. 865 (1902).

3 — V — 1912.

kreupelheid.

nerv. dig. comm, bilat.

Bsmarch'sche lis, gelei-

agrafes verwijderd.

31—1.

Scheepens,

23-10 -’12

sin. ant.

dings anaesthesie.

Batavia.

rechts ge-

14 — 1.

agrafes.

opereerd (zie

O

No. 22).

18

Cavalerie.

Chondritis ossicans lat.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Hersteld

Dr. J. M. G.

31 - X - ’13

No. 198 (1900).

dext. ant. 3 — 1 — 1913

' lat. dext. ant.

25—1 agrafes verwijderd.

18-111.

Numans,

op reform ge-

18-1

Batavia.

steld wegens

debilitas.

19

Officierspaard

Arthritis et periarthritis

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Hersteld

Idem.

(wagenpaard).

art. phal. 11 s.a.

bilat. sin. ant.

24—III agrafes verwijderd.

1 — IV.

5 — II — 1913.

17-111.

20

Cavalerie-

Podotrochlitis dext. ant.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Hersteld

Idem.

14-II-’14

No. 895 (1901).

22-IV — 1913.

dext. ant.

23 — VI agrafes

7- VII.

op reform

16 - VI.

verwijderd.

gesteld met

gedeeltelijke

verscheuring

van den hoef-

beenbuiger.

21

Artillerie.

Arthritis et periarthritis

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Hersteld

Dr. J. C.

No. 961 (1905).

art. phal II s.a.

sin. ant.

9 —VII agrafes

17 —Vil.

Witjens,

24—IV—13.

2—VII.

verwijderd

Batavia.

22

Cavalerie.

Neuromata dext. ant.

Idem.

Exstirpatiederneuromata.

Idem.

Idem.

Hersteld

Idem.

Oorspron-

No. 865 (1902).

als naziekte eener

15 —VIII.

,

25 — VIII agrafes

3 —IX.

kelijk geope-

neurectomie.

verwijderd.

reerd

11 -VIII -’13.

23 -X—’12.

23

Artillerie.

Idem.

Idem.

Idem.

f*

Idem.

Idem.

Hersteld

Dr. J. M. G.

Oorspron-

No. 934 (1904).

25- VIII —’13.

4 —IX.

11 — IX agrafes

18- IX.

Numans,

kelijk geope-

verwijderd.

Batavia.

reerd 27—

1

II —’12. Op

!

¦1

27—X—’13

1

op reform ge-

steld wegens

i

debilatis.

T

(

V

-ocr page 409-

362

l

¦|

- . ................. 1 «

363

lt;D

C '

O

gt;

Wapen, hoefnum-

mer eii

geboortejaar.

Aard en oorzaak van

het lijden,

datum van ontstaan.

Indicatie.

Aard der kunstbewerking,

lichaamsdeel, datum.

Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam van dennbsp;operateurnbsp;en garnizoen.

. nbsp;nbsp;nbsp;oJnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O)

:r nbsp;nbsp;nbsp;CL)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=

a.-a - ^

T nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;0)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O)

dj nbsp;nbsp;nbsp;biO 4) gt;

— nbsp;nbsp;nbsp;T3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ccnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~

= nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;

cc nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ênbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

lt; nbsp;nbsp;nbsp;ccnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55

^ nbsp;nbsp;nbsp;gquot;

NEUREC-

tomieën.

*

17

Cavalerie.

Podotrochlitis sin. ant.

Blijvende

Neurectomie

Gewone methode.

Genezing p p i. 21 — 1

Hersteld

J. N. A. C.

Was

No. 865 (1902).

3 — V — 1912.

kreupelheid.

nerv. dig. comm, bilat.

Bsmarch'sche lis, gelei-

agrafes verwijderd.

31—1.

Scheepens,

23-10 -’12

sin. ant.

dings anaesthesie.

Batavia.

rechts ge-

14 — 1.

agrafes.

opereerd (zie

O

No. 22).

18

Cavalerie.

Chondritis ossicans lat.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Hersteld

Dr. J. M. G.

31 - X - ’13

No. 198 (1900).

dext. ant. 3 — 1 — 1913

' lat. dext. ant.

25—1 agrafes verwijderd.

18-111.

Numans,

op reform ge-

18-1

Batavia.

steld wegens

debilitas.

19

Officierspaard

Arthritis et periarthritis

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Hersteld

Idem.

(wagenpaard).

art. phal. 11 s.a.

bilat. sin. ant.

24—III agrafes verwijderd.

1 — IV.

5 — II — 1913.

17-111.

20

Cavalerie-

Podotrochlitis dext. ant.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Hersteld

Idem.

14-II-’14

No. 895 (1901).

22-IV — 1913.

dext. ant.

23 — VI agrafes

7- VII.

op reform

16 - VI.

verwijderd.

gesteld met

gedeeltelijke

verscheuring

van den hoef-

beenbuiger.

21

Artillerie.

Arthritis et periarthritis

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Hersteld

Dr. J. C.

No. 961 (1905).

art. phal II s.a.

sin. ant.

9 —VII agrafes

17 —Vil.

Witjens,

24—IV—13.

2—VII.

verwijderd

Batavia.

22

Cavalerie.

Neuromata dext. ant.

Idem.

Exstirpatiederneuromata.

Idem.

Idem.

Hersteld

Idem.

Oorspron-

No. 865 (1902).

als naziekte eener

15 —VIII.

,

25 — VIII agrafes

3 —IX.

kelijk geope-

neurectomie.

verwijderd.

reerd

11 -VIII -’13.

23 -X—’12.

23

Artillerie.

Idem.

Idem.

Idem.

f*

Idem.

Idem.

Hersteld

Dr. J. M. G.

Oorspron-

No. 934 (1904).

25- VIII —’13.

4 —IX.

11 — IX agrafes

18- IX.

Numans,

kelijk geope-

verwijderd.

Batavia.

reerd 27—

1

II —’12. Op

!

¦1

27—X—’13

1

op reform ge-

steld wegens

i

debilatis.

T

(

V

-ocr page 410-

364

365

24


25


26


27


28


29


30


Wapen, hoefiiuin-mer en geboortejaar.


Aard en oorzaak van het lijden,

datum van ontstaan.


Indicatie.


Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel, datum.


Artillerie. No. 363 (1901).


Cavalerie. No. 300 (1903).


Artillerie. No. 389 (1900).


Artillerie. No. 521 (1905).


Artillerie. No. 70 (1904).


Artillerie. No. 520 (1905).


Artillerie. No. 555 (1905).


Neuroom s. a. mediaal. 13- X-’13.


Arthritis et periarthritis art. phal. II s. a.nbsp;21_VII-’13.


Podotrochlitis chronica. 13-1-’13.


Arthritis et periarthritis phal. 11 (overhoeven).nbsp;4—II—’13.


Idem.

14-11-’13.


Idem. s. a.

21-1— ’13.


Podotrochlitis chronica. 27—XII—’12.


Blijvende

kreupelheid.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Exstirpatie neuroom s. a. med.

14—X.


Neurectomie nerv. dig. comm, bilat. s. a.nbsp;27—X.


Neurectomie nervi dig. vol. ant. sin. et dext.nbsp;15-1.


Idem.

sin. et dext. ant. 15—111.


Idem.

sin. et dext. ant. 15-111.


Idem.

sin. et dext. ant. 15-111.


Idem.

sin. et dext. ant, I-VIII.


Als voren.

Daar lateraal ook de geleiding hersteld was, zonder neuroom, ook hier 4 c.M. van de zenuwnbsp;geexcideerd.

Gewone methode.


Idem.


idem.


Idem.


Idem.


Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Geleidingsanaesthesie, Esmarch’sche lis, agrafes,nbsp;jodoform, verband.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam van dennbsp;operateurnbsp;en garnizoen.

Als voren.

21—X agrafes verwijderd.

Hersteld

1-XIl.

J. N. A. C. Scheepens,nbsp;Batavia.

Idem.

5—XI agrafes verwijderd.

Hersteld 10—XI.

Dr. J. M. G. Numans,nbsp;Batavia.

Genezing p. p. i.

Hersteld

24—1.

J. L. van Eek, Banjoe-Biroe.

Idem.

Hersteld 4—IV.

F. H.

Sardemann,

Banjoe-Biroe.

Idem.

Hersteld 7—IV.

Idem.

Genezing p.s.i.

Hersteld

15-IV.

Idem.

Genezing p.p.i.

Hersteld 13-VIII.

Idem.

. O) 'U ^ C quot;O — -

•IJ ^ nbsp;nbsp;nbsp;.5

M quot; ra «

Oorspronkelijk geopereerd 30— VIII—’12.

28-11—14 wegens ditnbsp;lijden op reform gesteld.

30-XII—'13 op reformnbsp;gesteld.


13-X—'13 afgemaaktnbsp;wegensnbsp;arthritis etnbsp;periarthritisnbsp;art. phal. I.nbsp;30—VI—’13nbsp;afgemaaktnbsp;wegens verlies van dennbsp;hoornschoen.


-ocr page 411-

365

364

24


25


26


27


28


29


30


Wapen, hoefiiuin-mer en geboortejaar.


Aard en oorzaak van het lijden,nbsp;datum van ontstaan.


Indicatie.


Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel, datum.


Artillerie. No. 363 (1901).


Cavalerie. No. 300 (1903).


Artillerie. No. 389 (1900).


Artillerie. No. 521 (1905).


Artillerie. No. 70 (1904).


Artillerie. No. 520 (1905).


Artillerie. No. 555 (1905).


Neuroom s. a. mediaal. 13- X-’13.


Arthritis et periarthritis art. phal. II s. a.nbsp;21_VII-.’13.


Podotrochlitis chronica. 13-1-’13.


Arthritis et periarthritis phal. 11 (overhoeven).nbsp;4—II—’13.


Idem.

14-11-’13.


Idem. s. a.

21-1— ’13.


Podotrochlitis chronica. 27—XII—’12.


Blijvende

kreupelheid.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Exstirpatie neuroom s. a. med.

14—X.


Neurectomie nerv. dig. comm, bilat. s. a.nbsp;27—X.


Neurectomie nervi dig. vol. ant. sin. et dext.nbsp;15-1.


Idem.

sin. et dext. ant. 15—111.


Idem.

sin. et dext. ant. 15—111.


Idem.

sin. et dext. ant. I5-1II.


Idem.

sin. et dext. ant, I-VIII.


Als voren.

Daar lateraal ook de geleiding hersteld was, zonder neuroom, ook hier 4 c.M. van de zenuwnbsp;geexcideerd.

Gewone methode.


Idem.


idem.


Idem.


Idem.


Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Geleidingsanaesthesie, Esmarch’sche lis, agrafes,nbsp;jodoform, verband.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam van dennbsp;operateurnbsp;en garnizoen.

Als voren.

21—X agrafes verwijderd.

Hersteld

1-XIl.

J. N. A. C. Scheepens,nbsp;Batavia.

Idem.

5—XI agrafes verwijderd.

Hersteld 10—XI.

Dr. J. M. G. Numans,nbsp;Batavia.

Genezing p. p. i.

Hersteld

24—1.

J. L. van Eek, Banjoe-Biroe.

Idem.

Hersteld 4—IV.

F. H.

Sardemann,

Banjoe-Biroe.

Idem.

Hersteld 7—IV.

Idem.

Genezing p.s.i.

Hersteld

15-IV.

Idem.

Genezing p.p.i.

Hersteld

13-VllI.

Idem.

. nbsp;nbsp;nbsp;dlnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'4Jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

C nbsp;nbsp;nbsp;QJnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— '

•IJ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5

M nbsp;nbsp;nbsp;quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ranbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

O) ” bX) agt; '

= ^ quot; 53

fC r- S *0

:gt; c3 ' cc

Oorspronkelijk geopereerd 30— VIII—’12.

28-11—’14 wegens ditnbsp;lijden op reform gesteld.

30-XII—'13 op reformnbsp;gesteld.


13-X—'13 afgemaaktnbsp;wegensnbsp;arthritis etnbsp;periarthritisnbsp;art. phal. I.nbsp;30—VI—’13nbsp;afgemaaktnbsp;wegens verlies van dennbsp;hoornschoen.


-ocr page 412-

31


32


33


Wapen,hoefiiuni-mer en geboortejaar.


Artillerie. No. 891 (1904).


Artillerie. No. 267 (1907).


Artillerie. No. 484 (1905).


34 Officierspaard.


35


Remonte-depot. No. 13 (1898).


36


Cavalerie. No. 546 (1902).


37


Cavalerie. No. 572 (1907).


38


Cavalerie. No. 561 (1900).


366


367


Aard en oorzaak van het lijden,nbsp;datum van ontstaan.


Arthritis et periarthritis chron. art. phal. IInbsp;(overhoef). 27 — 111 —’13.


Podotrochlitis s. a. 7 — 1 —’13.


Podotrochlitis, 30 — VIII.


Neiiroom na neurectomie op 26 —IX —’12.


Arthritis et periarthr. chron. art. phal. 11 en IIInbsp;s. a. geleidelijk ontstaan.


Podotrochlitis. 9—X—’12.


Idem.

13 —I —’13.


Idem.

3-V-’13.


Indicatie.


Blijvende kreupelheid.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Neurectomie sin. et dent. ant. 1 — VIII.


Idem.

sin. anterior.

15-IX.

Idem.

sin. anterior.

15 —IX.

Excisie neuroom nerv. dig. comm. ram. vol.nbsp;med. 13 — V.


Idem. 20 — 1.


Idem.

sin. ant. 3 — V.


Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel, datum.

Neurectomie nerv dig. comm. ram. dors, bilat.nbsp;11—11.

Neurectomie uerv. dig. comm. d. a. 8 — I.

Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam van dennbsp;operateur,nbsp;en garnizoen.

. agt; a3 S gj

c 0^ *o g -2:

l-pïïi

.ïï ^ IJ ^

c: agt; s O oj lt;!gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;b/j lt;LI gt; p

ra e S nbsp;nbsp;nbsp;^

^ E S T3 ra lt; ra = oj gt;

gt;- re j-

Als voren.

Genezing p. s. i.

Hersteld

F. H.

4-IX.

Sardemann,

Banjoe-Biroe.

Idem.

Idem.

Hersteld

Idem.

30-XII— ’13

29—IX.

op reform

gesteld.

Idem.

, Idem.

Hersteld

Idem.

29—IX.

Idem.

Genezing p. p. i.

Hersteld

L. E.

Eigenaar

22—V.

Hinrichs,

overge-

Malang.

plaatst, ver-

der lot van

het paard

onbekend.

Idem.

Idem.

Hersteld

J. L. van Eek,

Op 9-VII-

22-11.

Padalarang.

’13 voor dit

lijden op

J

reform

gesteld.

1

Esmarsch'sche lis. gelei-

Genezing p p i-,

Hersteld

Dr. L. J. H.

Loopt pas

1

dingsanaesthesie, agra-

agrafes verwijderd 14—I.

27—1.

Stadhouder,

uit den stal

fes, verband.

Salatiga.

gekomen nog

i

eenigszins

stijf.

Idem.

Idem.

Hersteld

Idem.

Wegens

3-11.

verlies van

i

den hoorn-

schoen op

I

16—VI—'13

1

afgemaakt.

1

Idem.

Idem.

Hersteld

W. H. P.

11-V.

Pitlle,

«*

Salatiga.


-ocr page 413-

366

367

lt;Lgt;

bc

O

gt;

Wiipeii,hoefiiuni-mer eii

geboortejaar.

Aard en oorzaak van het lijden,nbsp;datum van ontstaan.

Indicatie.

Aard der kunstbewerking,

lichaamsdeel, datum.

Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam van dennbsp;operateur,nbsp;en garnizoen.

. nbsp;nbsp;nbsp;agt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

- nbsp;nbsp;nbsp;0)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-ii

^

ÖJ3 nbsp;nbsp;nbsp;2 05 r. =

= - g,-o ^

— nbsp;nbsp;nbsp;lt;U ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5 -c

agt; s ®

b/J lt;LI gt; c

= -ë N

^ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;unbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s

jS nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ra

C nbsp;nbsp;nbsp;ranbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ojnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;

gt; re j-re

31

Artillerie.

Arthritis et periarthritis

Blijvende kreu-

Neurectomie sin. et

Als voren.

Genezing p. s. i.

Hersteld

F. H.

No. 891 (1904).

chron. art. phal. II

pelheid.

dent. ant. 1 — VIII.

4-lX.

Sardemann,

(overhoef). 27 — lil —’13.

Banjoe-Biroe.

32

Artillerie.

Podotrochlitis s. a.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Hersteld

Idem.

30-XII— ’13

No. 267 (1907).

7 — 1 —’13.

sin. anterior.

29—IX.

op reform

15 —IX.

gesteld.

33

Artillerie.

Podotrochlitis, 30 — VIII.

Idem.

Idem.

Idem.

, Idem.

Hersteld

Idem.

No. 484 (1905).

sin. anterior.

29—IX.

15 — IX.

34

Officierspaard.

Neiiroom na neurectomie

Idem.

Excisie neuroom nerv.

Idem.

Genezing p. p. i.

Hersteld

L. E.

Eigenaar

op 26 —IX —'12.

dig. comm. ram. vol.

22—V.

Hinrichs,

overge-

ined. 13 — V.

Malang.

plaatst, ver-

der lot van

het paard

onbekend.

35

Remonle-depót.

Arthritis et periarthr.

Idem.

Neurectomie nerv dig.

Idem.

Idem.

Hersteld

J. L. van Eek,

Op 9-VII-

No. 13 (1898).

chron. art. phal. 11 en III

comm. ram. dors, bilat.

22-11.

Padalarang.

’13 voor dit

s. a. geleidelijk ontstaan.

11—11.

lijden op

1

reform

1

gesteld.

36

Cavalerie.

Podotrochlitis. 9—X—’12.

Idem.

Neurectomie nerv. dig.

Esmarsch'sche lis. gelei-

Genezing p.p.i..

Hersteld

Dr. L. J. H.

Loopt pas

No. 546 (1902).

comm. d. a. 8 — I.

dingsanaesthesie, agra-

agrafes verwijderd 14—I.

27—1.

Stadhouder,

uit den stal

fes, verband.

Salatiga.

gekomen nog

eenigszins

stijf.

37

Cavalerie.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Hersteld

Idem.

Wegens

No. 572 (1907).

13—I —’13.

20 — 1.

1

3-11.

verlies van

1

den hoorn-

schoen op

1

16-VI-’13

1

afgemaakt.

38

Cavalerie.

Idem.

Idem.

Idem.

1

Idem.

Idem.

Hersteld

W. H. P.

No. 561 (1900).

3 —V —’13.

sin. ant. 3 — V.

11-V.

Pulle,

«*

Salatiga.

-ocr page 414-

39


40


41


42


43


44


45


46


Wapen, hoefniiUlmer en geboortejaar.


Cavalerie. No. 163 (1901).


Cavalerie. No. 251 (1904).


Artillerie. No. 693 (1907).


Artillerie. No. 869 (1903).


Cavalerie. No. 251 (1904).


Artillerie. No. 6 (1905).


Artillerie. No. 683 (1904).


Artillerie. No. 857 (1903).


368


369


Aard en oorzaak van het lijden,

daliini van ontstaan.


Als voren. 28-111—’13.


Idem.

28—Vil—’13


Idem.

31- V—’13.


Arthritis et periarthritis chron. art. phal. II s. a.nbsp;25—IX— ’13.


Podotrochlitis. 22-Xl- ’13.


Idem.

9—XI-’12.


Idem.

29-VIII- ’12.


Idem.

21—11- '13.


Indicatie.


Als voren.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Aard der kunstbewerking, lichaatnsdeel, datum.


Als voreti. 22—VII.


Idem. dext. ant.nbsp;19—VIII.


Idem. sin. ant.nbsp;6-IX.


Idem. 10—X.


Idem. sin. ant.nbsp;22—XI.


Neurectomie nerv. dig. comm,nbsp;sin. ant.nbsp;ll-II.


Idem. 5—IV.


Idem. sin. atit.nbsp;6-lV.


Methode gevolgd, bijzondere op[nerkingen,nbsp;verdere behatideling.

1

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam van dennbsp;operateurnbsp;en garnizoen.

Als voreti.

Qenezitig p, p. i.

Hersteld 26—VIII.

W. H. P.

Pulle,

Salatiga.

Idem.

Idem.

Hersteld

28 - VIII.

Idem.

Idem.

Idem.

Hersteld

I5-IX.

Idem.

Idem.

Idem.

Hersteld

22-X.

Idem.

Idem.

Idem.

Hersteld

30-XI.

Dr. J. C. Witjens,nbsp;Salatiga.

Idem.

Idem.

20-11 agrafes verwijderd.

Hersteld

26-lV.

J. van Duim, Tjimahi.

Idem.

Idem.

12 —IV agrafes verwijderd.

Hersteld 14—IV.

Idem.

Idem.

Idem.

12—IV agrafes vei wijderd.

Hersteld

14-IV.

Idem.

Idem.


Is krettpel gebleven,nbsp;osteoporose.nbsp;3—1—’ 14 opnbsp;reform gesteld.


Op

29—X—’13 afgemaaktnbsp;wegensnbsp;peesver-scheuritig.

Doet sedert geregeldnbsp;dienst.


-ocr page 415-

39


40


41


42


43


44


45


46


Wapen, hoefiuim-mer en geboortejaar.


Cavalerie. No. 163 (1901).


Cavalerie. No. 251 (1904).


Artillerie. No. 693 (1907).


Artillerie. No. 869 (1903).


Cavalerie. No. 251 (1904).


Artillerie. No. 6 (1905).


Artillerie. No. 683 (1904).


Artillerie. No. 857 (1903).


368


369


Aard en oorzaak van het lijden,

datum van ontstaan.


Als voren. 28-111—’13.


Idem.

28—Vil—’13


Idem.

31- V—’13.


Arthritis et periarthritis chron. art. phal. II s. a.nbsp;25—IX— ’13.


Podotrochlitis. 22-Xl- ’13.


Idem.

9—XI-’12.


Idem.

29-VIII- ’12.


Idem.

21-11- '13.


Indicatie.


Als voren.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel, datum.


Als voren. 22—VII.


Idem. dext. ant.nbsp;19—VIII.


Idem. sin. ant.nbsp;6-IX.


Idem. 10—X.


Idem. sin. ant.nbsp;22—XI.


Neurectomie nerv. dig. comm,nbsp;sin. ant.nbsp;ll-II.


Idem.

5-IV.


Idem. sin. ant.nbsp;6-lV.


Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

i

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam van dennbsp;operateurnbsp;en garnizoen.

Als voren.

Genezing p, p. i.

Hersteld 26—VIll.

W. H. P.

Pulle,

Salatiga.

Idem.

Idem.

Hersteld

28 - VIII.

Idem.

Idem.

Idem.

Hersteld

I5-1X.

Idem.

Idem.

Idem.

Hersteld

22-X.

Idem.

Idem-

Idem.

Hersteld

30-XI.

Dr. J. C. Witjens,nbsp;Salatiga.

Idem.

Idem.

20-11 agrafes verwijderd.

Hersteld

26-lV.

J. van Duim, Tjimahi.

Idem.

Idem.

12 —IV agiafes verwijderd.

Hersteld 14—IV.

Idem.

Idem.

Idem.

12—IV agrafes verwijderd.

Hersteld

14-IV.

Idem.

Idem.


ra -


Is kreupel gebleven,nbsp;osteoporose.nbsp;3—1—’ 14 opnbsp;reform gesteld.


Op

29—X—’13 afgemaaktnbsp;wegensnbsp;peesver-scheuring.

Doet sedert geregeldnbsp;dienst.


-ocr page 416-

370


371


agt;

E

Wapen, lioefnum-

Aard en oorzaak van

1

nier eii

het lijden.

Indicatie.

o

gt;

geboortejaar.

datum van ontstaan.

Aard der kunstbewerking, lichaanisdeel, datum.


47


48


49


50


51


52


Artillerie. No. 920 (1903).


Artillerie. No. 332 (1907).


Cavalerie. No. 156 (1900).


Officierspaard

(wagenpaard).


Cavalerie. No. 294 (1898).


Remonte-depöt. No. 142.


Podotroclilitis sin. ant. 12 —II —’13.


Idem.

16-V-’13.


Neuromata dext. ant. 20 —II — ’13, ter groottenbsp;van een boon.


Fibreuse tumoren art. phal. I d. a. bil., s. a.nbsp;lat., d. p. lat. ennbsp;s. p. lat.nbsp;Geleidelijknbsp;ontstaan.


Fibromata reg. dorsalis, geleidelijk ontstaan.


Friboma boven ooglid,


Als voren.


Idem.


Idem.


Indicatio morbi.


Blijvende oorzaak voor drukking.


Indicatio morbi.


Neurectomie nerv. dig. comm. sin. ant.

23 — VIII.


Idem.

25 - VIII.


Exstirpatie neuromata nerv. dig. comm. d.a.nbsp;bilateralis.

20 —III-’13.


EXSTIRPATIES


Excisie der tumoren aan de vier kogel-gewrichteu.

21 — X.


Exstirpatie van een 5 — tal verdikkingennbsp;reg. dors. dext. et sin.nbsp;22 - XI.


Exstirpatie van den tumor.

7-II.


“Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam van dennbsp;operateurnbsp;en garnizoen.

O» nbsp;nbsp;nbsp;O»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(1gt;

- nbsp;nbsp;nbsp;agt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=

^ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CT3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;53nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S

— nbsp;nbsp;nbsp;Unbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(igt;

a3 nbsp;nbsp;nbsp;Suonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;

E nbsp;nbsp;nbsp;'nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

lt; nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ïnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;

Als voren.

Genezing p. p i.

29 — VIII agrafes verwijderd.

Hersteld

31 — VIII.

J. van Didm, Tjiinahi.

Op 10-IX podotrochli-tis van hetnbsp;andere voorbeen geconstateerd.

Idem.

Idem.

1 — IX agrafes verwijderd.

Hersteld

3 —IX.

Idem.

Doet sedert geregeldnbsp;dienst.

Idem.

Genezing lat. p. p. i., med. p. s. i.

Hersteld

2-IV.

Idem.

Op dato wegens debili-tasop reform gesteld.nbsp;Voor hetnbsp;eerst geopereerd tenbsp;Batavia opnbsp;13 —V—’12.

VAN TUMOREN.

Liggend dier, Esm. lis, locale anaesthesie,nbsp;hechting; lat. 1. v.nbsp;en lat. r. v. eenenbsp;oiitspanningssnede.

Genezing p. p. i. van de wonden achter, p. s. i.nbsp;bij de wonden voor.

Hersteld

2 —XII.

Dr. J. M. G. Numans,nbsp;Batavia.

Gewone methode, cocaïne, hechting.

Genezing p. p. i., 29 — IX agrafes verwijderd.

Hersteld

22 —XII.

J.N. A. C. Scheepens,nbsp;Batavia.

In Februari ’14 in eigendom overgegaan aan eennbsp;officier.

Chloroformnarcose, hechting met zijde en agrafes.

Gunstig.

Hersteld

14-III.

J. L. van Eek, Padalarang.

Heeft bestemming depót-eska-dron gevolgd.


-ocr page 417-

370


371


agt;

E

Wapen, lioefnum-

Aard en oorzaak van

1

nier eii

het lijden.

Indicatie.

o

gt;

geboortejaar.

datum van ontstaan.

Aard der kunstbewerking, lichaanisdeel, datum.


47


48


49


50


51


52


Artillerie. No. 920 (1903).


Artillerie. No. 332 (1907).


Cavalerie. No. 156 (1900).


Officierspaard

(wagenpaard).


Cavalerie. No. 294 (1898).


Remonte-depöt. No. 142.


Podotroclilitis sin. ant. 12 —II —’13.


Idem.

16-V-’13.


Neuromata dext. ant. 20 —II — ’13, ter groottenbsp;van een boon.


Fibreuse tumoren art. phal. I d. a. bil., s. a.nbsp;lat., d. p. lat. ennbsp;s. p. lat.nbsp;Geleidelijknbsp;ontstaan.


Fibromata reg. dorsalis, geleidelijk ontstaan.


Friboma boven ooglid,


Als voren.


Idem.


Idem.


Indicatio morbi.


Blijvende oorzaak voor drukking.


Indicatio morbi.


Neurectomie nerv. dig. comm. sin. ant.

23 — VIII.


Idem.

25 - VIII.


Exstirpatie neuromata nerv. dig. comm. d.a.nbsp;bilateralis.

20 —III-’13.


EXSTIRPATIES


Excisie der tumoren aan de vier kogel-gewrichteu.

21 — X.


Exstirpatie van een 5 — tal verdikkingennbsp;reg. dors. dext. et sin.nbsp;22 - XI.


Exstirpatie van den tumor.

7-II.


“Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam van dennbsp;operateurnbsp;en garnizoen.

O» nbsp;nbsp;nbsp;O»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(1gt;

- nbsp;nbsp;nbsp;agt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=

^ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CT3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;53nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S

— nbsp;nbsp;nbsp;Unbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(igt;

a3 nbsp;nbsp;nbsp;Suonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;

E nbsp;nbsp;nbsp;'nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

lt; nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ïnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;

Als voren.

Genezing p. p i.

29 — VIII agrafes verwijderd.

Hersteld

31 — VIII.

J. van Didm, Tjiinahi.

Op 10-IX podotrochli-tis van hetnbsp;andere voorbeen geconstateerd.

Idem.

Idem.

1 — IX agrafes verwijderd.

Hersteld

3 —IX.

Idem.

Doet sedert geregeldnbsp;dienst.

Idem.

Genezing lat. p. p. i., med. p. s. i.

Hersteld

2-IV.

Idem.

Op dato wegens debili-tasop reform gesteld.nbsp;Voor hetnbsp;eerst geopereerd tenbsp;Batavia opnbsp;13 —V—’12.

VAN TUMOREN.

Liggend dier, Esm. lis, locale anaesthesie,nbsp;hechting; lat. 1. v.nbsp;en lat. r. v. eenenbsp;oiitspanningssnede.

Genezing p. p. i. van de wonden achter, p. s. i.nbsp;bij de wonden voor.

Hersteld

2 —XII.

Dr. J. M. G. Numans,nbsp;Batavia.

Gewone methode, cocaïne, hechting.

Genezing p. p. i., 29 — IX agrafes verwijderd.

Hersteld

22 —XII.

J.N. A. C. Scheepens,nbsp;Batavia.

In Februari ’14 in eigendom overgegaan aan eennbsp;officier.

Chloroformnarcose, hechting met zijde en agrafes.

Gunstig.

Hersteld

14-III.

J. L. van Eek, Padalarang.

Heeft bestemming depót-eska-dron gevolgd.


-ocr page 418-

373

372

53


54


55


56


57


Wapen, lioefiiuiii-mor en geboortejaar.


Aard en oorzaak van het lijden,

datum van ontstaan.


Indicatie.


Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel, datum.


Cavalerie. No. 631 (1902).


Cavalerie. No. 493 (1897).


Artillerie. No. 840 (1898).


Trein.

No. 244 (1898).


Artillerie. No. 989 (1905).


Bursitis fibrosa chion. olecrani sin.


Idem.


Idem.


Fibroma.


Fibroma ter groote duivenei.


Indicatiü morbi.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Incisie tumor, excisie fibreus weefsel, olecran.nbsp;.sin.

14-111.

Idem.

12-VI.


Idem. 20—XI.


Exstirpatie fibroom rechter zijvlakte hals.nbsp;16—VIII.


Exstirpatie van den tumor in de boegstreek.nbsp;20-X,


HOEF


58 nbsp;nbsp;nbsp;Trein.

Pododei matitis chron.

Indicatio morbi.

Incisie ziek weefsel van

No. 291.

verrucosa sin. post.

straal en zool en med.

13-XI—’12.

verzenwand 4—II.

59 Officierspaard

Idem.

Idem.

Excisie ziek weefsel

(wagenpaard).

sin. ant.

straal en zool 16—XII.

4—XII.


Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datum van

herstel of overlijden.

Naam

van den operateurnbsp;en garnizoen.

. O» ^ s lt;1gt;

— lt;L»’a~'w

•3 nbsp;nbsp;nbsp;^ «2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

^ O) = O O) nbsp;nbsp;nbsp;'

y “ bJD o; gt; c nbsp;nbsp;nbsp;;

!

«iSjS nbsp;nbsp;nbsp;¦

gt; ro gt;

C5 nbsp;nbsp;nbsp;t

Gewone methode, nabe-

Gunstig.

Hersteld

L. E.

In eigendom nbsp;nbsp;nbsp;j

handeld met tuigt, bijod. hydrarg, en tinct. jodii.

28-lV.

Hinrichs,

Malang.

overgegaan nbsp;nbsp;nbsp;1

aan een offi- nbsp;nbsp;nbsp;i

cier. nbsp;nbsp;nbsp;i

Idem.

Idem.

Hersteld 22—VII.

Idem.

Op 9-1-’14 wegensnbsp;debilatis opnbsp;reform gesteld.

Idem.

Idem.

Hersteld 23—Xll.

Idem.

Locale anaesthesie, een ovaal stuk huid medenbsp;verwijderd, agrafes.

Genezing p p. i.

Hersteld

Dr. L. J. H.

Op

30—VIII.

Stadhouder,

Semarang.

23—X-’13 op reform gesteld wegensnbsp;uitgebreidenbsp;fibromateusenbsp;woekeringennbsp;op den rug.

Locale anaesthesie, hech-

Idem.

Hersteld

J. van Duim,

Ondervond

ting, agrafes.

28—X agrafes verwijderd.

31-X.

Tjimahi.

geen nadee- nbsp;nbsp;nbsp;t

lige gevol- nbsp;nbsp;nbsp;|

gen van de nbsp;nbsp;nbsp;i

operatie. nbsp;nbsp;nbsp;i

OPERATIES. nbsp;nbsp;nbsp;1

Liggend dier, Esm. lis,

Herhaaldelijk trad reci-

Afgemaakt.

J. N. A. C.

geleidingsanaesthesie, ruime excisie ziek

dieve op.

10—VI.

Scheepens,

Batavia.

weefsel, verband.

Idem.

Gunstig.

Onder behandeling gebleven.

Dr. J. M. G. Nunians,nbsp;Batavia.

Op

20-I-’14

hersteld.

Was tevetis

I v. kreupel (zie No. ÊjO).

i


-ocr page 419-

373

372

53


54


55


56


57


Wapen, lioefiiuiii-mor en geboortejaar.


Aard en oorzaak van het lijden,

datum van ontstaan.


Indicatie.


Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel, datum.


Cavalerie. No. 631 (1902).


Cavalerie. No. 493 (1897).


Artillerie. No. 840 (1898).


Trein.

No. 244 (1898).


Artillerie. No. 989 (1905).


Bursitis fibrosa chion. olecrani sin.


Idem.


Idem.


Fibroma.


Fibroma ter groote duivenei.


Indicatiü morbi.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Incisie tumor, excisie fibreus weefsel, olecran.nbsp;.sin.

14-111.

Idem.

12-VI.


Idem. 20—XI.


Exstirpatie fibroom rechter zijvlakte hals.nbsp;16—VIII.


Exstirpatie van den tumor in de boegstreek.nbsp;20-X,


HOEF


58 nbsp;nbsp;nbsp;Trein.

Pododei matitis chron.

Indicatio morbi.

Incisie ziek weefsel van

No. 291.

verrucosa sin. post.

straal en zool en med.

13-XI—’12.

verzenwand 4—II.

59 Officierspaard

Idem.

Idem.

Excisie ziek weefsel

(wagenpaard).

sin. ant.

straal en zool 16—XII.

4—XII.


Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datum van

herstel of overlijden.

Naam

van den operateurnbsp;en garnizoen.

. O» ^ s lt;1gt;

— lt;L»’a~'w

•3 nbsp;nbsp;nbsp;^ «2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

^ O) = O O) nbsp;nbsp;nbsp;'

y “ bJD o; gt; c nbsp;nbsp;nbsp;;

!

«iSjS nbsp;nbsp;nbsp;¦

gt; ro gt;

C5 nbsp;nbsp;nbsp;t

Gewone methode, nabe-

Gunstig.

Hersteld

L. E.

In eigendom nbsp;nbsp;nbsp;j

handeld met tuigt, bijod. hydrarg, en tinct. jodii.

28-lV.

Hinrichs,

Malang.

overgegaan nbsp;nbsp;nbsp;1

aan een offi- nbsp;nbsp;nbsp;i

cier. nbsp;nbsp;nbsp;i

Idem.

Idem.

Hersteld 22—VII.

Idem.

Op 9-1-’14 wegensnbsp;debilatis opnbsp;reform gesteld.

Idem.

Idem.

Hersteld 23—Xll.

Idem.

Locale anaesthesie, een ovaal stuk huid medenbsp;verwijderd, agrafes.

Genezing p p. i.

Hersteld

Dr. L. J. H.

Op

30—VIII.

Stadhouder,

Semarang.

23—X-’13 op reform gesteld wegensnbsp;uitgebreidenbsp;fibromateusenbsp;woekeringennbsp;op den rug.

Locale anaesthesie, hech-

Idem.

Hersteld

J. van Duim,

Ondervond

ting, agrafes.

28—X agrafes verwijderd.

31-X.

Tjimahi.

geen nadee- nbsp;nbsp;nbsp;t

lige gevol- nbsp;nbsp;nbsp;|

gen van de nbsp;nbsp;nbsp;i

operatie. nbsp;nbsp;nbsp;i

OPERATIES. nbsp;nbsp;nbsp;1

Liggend dier, Esm. lis,

Herhaaldelijk trad reci-

Afgemaakt.

J. N. A. C.

geleidingsanaesthesie, ruime excisie ziek

dieve op.

10—VI.

Scheepens,

Batavia.

weefsel, verband.

Idem.

Gunstig.

Onder behandeling gebleven.

Dr. J. M. G. Nunians,nbsp;Batavia.

Op

20-I-’14

hersteld.

Was tevetis

I v. kreupel (zie No. ÊjO).

i


-ocr page 420-

374

375

1

; nbsp;nbsp;nbsp;o

' nbsp;nbsp;nbsp;S

• nbsp;nbsp;nbsp;^

O gt;

Wapen, hoefniiiii-

mer en

geboortejaar.

Aard en oorzaak van

het lijden,

datum van ontstaan.

Indicatie.

Aard der kunstbewerking,

lichaamsdeel, datum.

Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam

van den operateurnbsp;en garnizoen.

U —

(1.» agt; E O)

E nbsp;nbsp;nbsp;-o ^

5^-5— * -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S js s S

:i nbsp;nbsp;nbsp;.ïïnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s

quot;Z nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;igt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;agt;

Cl nbsp;nbsp;nbsp;bjo o gt;

B nbsp;nbsp;nbsp;quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=

« nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ènbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

lt; nbsp;nbsp;nbsp;CSnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5

gt; CS nbsp;nbsp;nbsp;gt;

60

Officierspaard

(wagenpaard).

Hoornziiil sin. ant.

2—XII.

Blijvende

kreupelheid.

Excisie van het keratoom 1. v

27—XII.

Gewone methode, staande dier, Esm. lis,nbsp;geleidingsanaesthesie.

Gunstig wat betreft keratogeene deelen,nbsp;kreupelheid blijft bestaan.

In behanding gebleven.

Dr. J. M. G. Numans,nbsp;Batavia.

In verband met denbsp;weinigenbsp;waarde opnbsp;23—II—’14nbsp;afgemaakt.

, 61

Artillerie.

No. 874 (1904).

Pododermatitis chron. verrucosa d. ant., s. post.

Indicatie morbi.

Verwijdering zieke deelen zool en straal.nbsp;(Datum niet opgegeven).

è

Wegnemen zieke deelen langs scherpen weg.nbsp;btaande dier, geleidingsanaesthesie. Adstringen-t'a, verband. Op 24-VIInbsp;‘Ërrum candens, daar-”a dermatol-drukverband,nbsp;afstappen.

Voorhoef genas snel, achterhoef met ferrumnbsp;candens behandeld.

Hersteld.

21-VIII.

L. E. Hinrichs,nbsp;Malang.

OVERIGE

operaties.

1

62

Artillerie.

No. 998 (1904).

Coxitis sin.

1-1.

Blijvende

kreupelheid.

Acupunctuur 1. heupgewricht.

17—IV.

Staande dier, zonder ^naesthesie; met 2 m.M.nbsp;dikke naalden op 23nbsp;plaatsen penetreerendnbsp;Ssbrand, daarna distantie-Vuur en ungt. bijod.nbsp;hydrarg.

Kreupelheid

onveranderd.

Op 2-VI op reformnbsp;gesteld.

W. van der Burg,nbsp;Batavia.

1

63

Cavalerie.

No. 509 .(1900).

Tendinitis dext. ant. 22—11— ’13.

Idem.

Acupunctuur achtervlakte 1ste phal. gewrichtnbsp;dext. ant.

10-Vl.

Oggend dier, Esm. lis, .^Seleidingsanaesthesie.nbsp;„vr plaatse met naaldennbsp;^.Punten gebrand, ±3 c.Mnbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;op afstanden van.

C.M.; daarna ungt. quot;•Jodet. hydrarg. ennbsp;verband.

10-VI.

3—VII verband verwijderd, kreupelheid hersteld, tnaar op

12—VII recidieve.

Op 18-VII op reformnbsp;gesteld.

J. N. A. C. Scheepens,nbsp;Batavia.

-ocr page 421-

374

375

1

; nbsp;nbsp;nbsp;o

' nbsp;nbsp;nbsp;S

• nbsp;nbsp;nbsp;^

O gt;

Wapen, hoefniiiii-

mer en

geboortejaar.

Aard en oorzaak van

het lijden,

datum van ontstaan.

Indicatie.

Aard der kunstbewerking,

lichaamsdeel, datum.

Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam

van den operateurnbsp;en garnizoen.

U —

(1.» agt; E O)

E nbsp;nbsp;nbsp;-o ^

5^-5— * -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S js s S

:i nbsp;nbsp;nbsp;.ïïnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s

quot;Z nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;igt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;agt;

Cl nbsp;nbsp;nbsp;bjo o gt;

B nbsp;nbsp;nbsp;quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=

« nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ènbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

lt; nbsp;nbsp;nbsp;CSnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5

gt; CS nbsp;nbsp;nbsp;gt;

60

Officierspaard

(wagenpaard).

Hoornziiil sin. ant.

2—XII.

Blijvende

kreupelheid.

Excisie van het keratoom 1. v

27—XII.

Gewone methode, staande dier, Esm. lis,nbsp;geleidingsanaesthesie.

Gunstig wat betreft keratogeene deelen,nbsp;kreupelheid blijft bestaan.

In behanding gebleven.

Dr. J. M. G. Numans,nbsp;Batavia.

In verband met denbsp;weinigenbsp;waarde opnbsp;23—II—’14nbsp;afgemaakt.

, 61

Artillerie.

No. 874 (1904).

Pododermatitis chron. verrucosa d. ant., s. post.

Indicatie morbi.

Verwijdering zieke deelen zool en straal.nbsp;(Datum niet opgegeven).

è

Wegnemen zieke deelen langs scherpen weg.nbsp;btaande dier, geleidingsanaesthesie. Adstringen-t'a, verband. Op 24-VIInbsp;‘Ërrum candens, daar-”a dermatol-drukverband,nbsp;afstappen.

Voorhoef genas snel, achterhoef met ferrumnbsp;candens behandeld.

Hersteld.

21-VIII.

L. E. Hinrichs,nbsp;Malang.

OVERIGE

operaties.

1

62

Artillerie.

No. 998 (1904).

Coxitis sin.

1-1.

Blijvende

kreupelheid.

Acupunctuur 1. heupgewricht.

17—IV.

Staande dier, zonder ^naesthesie; met 2 m.M.nbsp;dikke naalden op 23nbsp;plaatsen penetreerendnbsp;Ssbrand, daarna distantie-Vuur en ungt. bijod.nbsp;hydrarg.

Kreupelheid

onveranderd.

Op 2-VI op reformnbsp;gesteld.

W. van der Burg,nbsp;Batavia.

1

63

Cavalerie.

No. 509 .(1900).

Tendinitis dext. ant. 22—11— ’13.

Idem.

Acupunctuur achtervlakte 1ste phal. gewrichtnbsp;dext. ant.

10-Vl.

Oggend dier, Esm. lis, .^Seleidingsanaesthesie.nbsp;„vr plaatse met naaldennbsp;^.Punten gebrand, ±3 c.Mnbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;op afstanden van.

C.M.; daarna ungt. quot;•Jodet. hydrarg. ennbsp;verband.

10-VI.

3—VII verband verwijderd, kreupelheid hersteld, tnaar op

12—VII recidieve.

Op 18-VII op reformnbsp;gesteld.

J. N. A. C. Scheepens,nbsp;Batavia.

-ocr page 422-

376

64


65


Wapen, hoefniini-nier en geboortejaar.


Cavalerie. No. 234 (1904).


Officiersdienst-

rijpaard.


Aard en oorzaak van het lijden,

datum van ontstaan.


Arthritis et periarthr. art. phal. 1 s. a. 25 — I.


Tendinitis et tendovaginitis 5 — VI.


Indicatie.


Als voren.


Idem.


Acupunctuur art. phal. I. sin. ant. 18 — VI.


Acupunctuur van de pezen van de musc.nbsp;flex. dig. prof. ennbsp;stibl. dext. ant.nbsp;8-Vlll.


Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel, datum.

377

Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam van dennbsp;operateurnbsp;en garnizoen.

V nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aj

= nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=•

M nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CQnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;renbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

•5 nbsp;nbsp;nbsp;.anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2

“Z nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0)

lt;v nbsp;nbsp;nbsp;öiDnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s:

« nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

lt; nbsp;nbsp;nbsp;CCnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;agt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5

gt; cc ^

cc


Liggend dier, geleidings-anaesthesie, 4 petietree-rende punten gebrand op de achtervlakte ennbsp;4 op de buitenvlakte vannbsp;het kogelgewricht; daarna ungt. bijod. hydrarg.nbsp;en verband.


Liggend dier, chloroforni-narcose. Onder het car-Paalgewr. de pezen diep Penetreerend gebrand innbsp;4 rijen van 5 punten metnbsp;een tusschenruimte vannbsp;2V3 C.M., ungt. bijod. hy-di^arg., verband.


Kreupelheid blijft bestaan.


Gunstig.


Op reform gesteld opnbsp;6 — XII.


Hersteld 13 —X.


Dr. J. C. Witjens,nbsp;Batavia.


J. N. A. C. Scheepens,nbsp;Batavia.


Daar ruim een maandnbsp;later recidie-ve van denbsp;kreupelheidnbsp;op trad, werdnbsp;het paardnbsp;wegetis ditnbsp;lijden opnbsp;29 - XI opnbsp;reform gesteld.


-ocr page 423-

376

64


65


Wapen, hoefniini-nier en geboortejaar.


Cavalerie. No. 234 (1904).


Officiersdienst-

rijpaard.


Aard en oorzaak van het lijden,

datum van ontstaan.


Arthritis et periarthr. art. phal. 1 s. a. 25 — I.


Tendinitis et tendovaginitis 5 — VI.


Indicatie.


Als voren.


Idem.


Acupunctuur art. phal. I. sin. ant. 18 — VI.


Acupunctuur van de pezen van de musc.nbsp;flex. dig. prof. ennbsp;stibl. dext. ant.nbsp;8-Vlll.


Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel, datum.

377

Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstel ofnbsp;overlijden.

Naam van dennbsp;operateurnbsp;en garnizoen.

V nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aj

= nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=•

M nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CQnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;renbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

•5 nbsp;nbsp;nbsp;.anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2

“Z nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0)

lt;v nbsp;nbsp;nbsp;öiDnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s:

« nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

lt; nbsp;nbsp;nbsp;CCnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;agt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5

gt; cc ^

cc


Liggend dier, geleidings-anaesthesie, 4 petietree-rende punten gebrand op de achtervlakte ennbsp;4 op de buitenvlakte vannbsp;het kogelgewricht; daarna ungt. bijod. hydrarg.nbsp;en verband.


Liggend dier, chloroforni-narcose. Onder het car-Paalgewr. de pezen diep Penetreerend gebrand innbsp;4 rijen van 5 punten metnbsp;een tusschenruimte vannbsp;2V3 C.M., ungt. bijod. hy-di^arg., verband.


Kreupelheid blijft bestaan.


Gunstig.


Op reform gesteld opnbsp;6 — XII.


Hersteld 13 —X.


Dr. J. C. Witjens,nbsp;Batavia.


J. N. A. C. Scheepens,nbsp;Batavia.


Daar ruim een maandnbsp;later recidie-ve van denbsp;kreupelheidnbsp;op trad, werdnbsp;het paardnbsp;wegetis ditnbsp;lijden opnbsp;29 - XI opnbsp;reform gesteld.


-ocr page 424-

378

379

j

Vu. Enkele cijfers van het Nederlandsch=lndische leger vergeleken met die van eenige andere legers.

PERCENTAGE VAN DE GEMIDDELDE

STERKTE.

CC c ^

cc CC

— gt; cc iS o.

P (U

' LEGER VAN:

X

»

Op reform

^gesteld:

•O

“ öjO

•7-t ^ —

0) .Z. nbsp;nbsp;nbsp;•

TOELICHTINGEN.

^ ^

5 MS

M s

V

gt;

O

c/5

CU

O

CC

s

CU

tuD

lt;

P —

^ CU

CU

XB « o

H

C/5 nbsp;nbsp;nbsp;.

C CU

CU

(U ^

— lt;u n

Cv U- (1gt;

g a == o

Totaal.

lt;u

£ ‘s o;

O

¦lt;U CC lt;u

*a *0 •o IJ —

's S rê

O

O)

quot;lt;ü nbsp;nbsp;nbsp;gt;

*0—0/

*o ^ Wl

E ^

g« o

Engeland (Vereenigd koninkrijk)......

1912-T3

98.48

1.33

0.89

2.22

6.01

6.57

12.58

5.98

21.81

22.06

Zuid-Afrika.....

1912-T3

104.38

1 58

1.46

3.04

9.53

9.25

18.78

6.77

24.72

23.68

Deze cijfers hebben alleen betrekking op paarden.

Egypte........

1912-'13

89.06

0.85

4.42

5.27

1.47

5.65

7.12

6.08

2224

27.23

Idem.

Engelsch-Indië ....

1912-T3

73.06

1.28

1.90

3.18

1.95

7.78

9.73

Idem.

Frankrijk.......

1912

_

2.24

7.74

6.90

25.28

Daar de Fransche statistieken de op den zieken-

Algiers en Tunis. . .

1912

-

1.87

5.81

7.24

26.52

stal en de stalziek behandelde paarden afzonder-

Pruisen enz......

1912

56.04

1.09

0.38

1.47

0.28

lijk vermelden en één ziektegeval onder beide

Nederland......

1912

126.69

0.89

0.82

1.71

0.69

rubrieken kan voorkomen, kan het juiste ziekte-

Nederlandsch-Indië . .

1912

159.37

1.41

1.41

282

i

5.05

cijfer en ook de gemiddelde behandeliugsduur van elk geval niet worden opgegeven.

De Duitsche en Nederlandsche statistieken geven geen inzicht, wat betreft het gemiddelde ziekte-cijfer, behandeliugsduur enz.

Nederlandsch-Indië . .

1913

154.-

1.16

1.84

3.-

4.76

7.-

25.6

17.3

De cijfers in de drie laatste kolommen hebben alleen betrekking op de paarden van de cavalerienbsp;en de artillerie.

-ocr page 425-

378

379

j

Vu. Enkele cijfers van het Nederlandsch=lndische leger vergeleken met die van eenige andere legers.

PERCENTAGE VAN DE GEMIDDELDE

STERKTE.

CC c ^

cc CC

— gt; cc iS o.

P (U

' LEGER VAN:

X

»

Op reform

^gesteld:

•O

“ öjO

•7-t ^ —

0) .Z. nbsp;nbsp;nbsp;•

TOELICHTINGEN.

^ ^

5 MS

M s

V

gt;

O

c/5

CU

O

CC

s

CU

tuD

lt;

P —

^ CU

CU

XB « o

H

C/5 nbsp;nbsp;nbsp;.

C CU

CU

(U ^

— lt;u n

Cv U- (1gt;

g a == o

Totaal.

lt;u

£ ‘s o;

O

¦lt;U CC lt;u

*a *0 •o IJ —

's S rê

O

O)

quot;lt;ü nbsp;nbsp;nbsp;gt;

*0—0/

*o ^ Wl

E ^

g« o

Engeland (Vereenigd koninkrijk)......

1912-T3

98.48

1.33

0.89

2.22

6.01

6.57

12.58

5.98

21.81

22.06

Zuid-Afrika.....

1912-T3

104.38

1 58

1.46

3.04

9.53

9.25

18.78

6.77

24.72

23.68

Deze cijfers hebben alleen betrekking op paarden.

Egypte........

1912-'13

89.06

0.85

4.42

5.27

1.47

5.65

7.12

6.08

2224

27.23

Idem.

Engelsch-Indië ....

1912-T3

73.06

1.28

1.90

3.18

1.95

7.78

9.73

Idem.

Frankrijk.......

1912

_

2.24

7.74

6.90

25.28

Daar de Fransche statistieken de op den zieken-

Algiers en Tunis. . .

1912

-

1.87

5.81

7.24

26.52

stal en de stalziek behandelde paarden afzonder-

Pruisen enz......

1912

56.04

1.09

0.38

1.47

0.28

lijk vermelden en één ziektegeval onder beide

Nederland......

1912

126.69

0.89

0.82

1.71

0.69

rubrieken kan voorkomen, kan het juiste ziekte-

Nederlandsch-Indië . .

1912

159.37

1.41

1.41

282

i

5.05

cijfer en ook de gemiddelde behandeliugsduur van elk geval niet worden opgegeven.

De Duitsche en Nederlandsche statistieken geven geen inzicht, wat betreft het gemiddelde ziekte-cijfer, behandeliugsduur enz.

Nederlandsch-Indië . .

1913

154.-

1.16

1.84

3.-

4.76

7.-

25.6

17.3

De cijfers in de drie laatste kolommen hebben alleen betrekking op de paarden van de cavalerienbsp;en de artillerie.

-ocr page 426-

Acarusschiirft bij een buffel (karbouw),

DOOR

Dr. H. J. SMIT.

Bij de sectie van een door het Veeartsenijknndig labo-ratorinni voor infectieproeveii met piroplasniose aangekoclit buffelkalf werd een liuidlijden aangetroffen, dat door zijnnbsp;aanzien scabies deed vermoeden. Vooral de voorkant vannbsp;den liais en de borsthuid achter en aan den binnenkantnbsp;van den elleboog was sterk aangedaan. Men kon er drogenbsp;korsten en vlakke kleine hnidverdikkingen op waarnemen.nbsp;Werden de korsten voorzichtig afgeschraapt, dan vertoondenbsp;zich daaronder de huid licht ontstoken. De haren, bij dennbsp;buffel toch al niet dik gezaaid, waren voor een gedeeltenbsp;verdwenen en die er nog zaten, waren dof en gedeeltelijknbsp;afgebroken. Een preparaatje, gemaakt door tnsschen tweenbsp;voorwerpglazen een weinig afgeschaafd materiaal met eennbsp;paar druppels 10°/o koh te kneuzen, gaf microscopisch eennbsp;aantal sarcoptiden te zien, die zich duidelijk kenmerktennbsp;als de Sarcoptes scabiei varietas canis. Naast volwassennbsp;eierdragende wijfjes kwamen ook mannetjes, larven en vrijenbsp;eieren voor. Nu is het voorkomen van sarcoptes bij dennbsp;karbouw geen ongewone zaak; eigenaardig is het echter, datnbsp;het juist de varietas canis is, die aan deze dieren de voorkeurnbsp;schijnt te geven. Naar SoHNS mij wist mede te doelen, wasnbsp;het ook deze variëteit, die hij meermalen bij buffels waarnamnbsp;in de Bataklanden. De mogelijkheid bestaat natuurlijk, datnbsp;de buffel ze van den hond krijgt, doch moge de symbiosenbsp;tusschen hond en buffel in de Bataklanden bestaan, op Javanbsp;zal ze sporadisch zijn, zoodat we tot de slotsom zouden kunnen komen, dat de Sarcoptes scabiei varietas canis en denbsp;varietas bubali dezelfde zoude zijn.

-ocr page 427-

381

Op den neusrug van het dier was een glimmende plek van de huid waar te nemen, waarop nog slechts enkele afgebroken haren stonden. Bij nader bekijken bleek, dat men nietnbsp;direct met de bovenste epidermis laag te doen had, maar datnbsp;eerst, wanneer er wat met het mes afgeschraapt werd, de huidnbsp;voor den dag kwam. Met het pincet kon, van het afgeschaafdenbsp;plekje uitgaande, een vrij dikke korst worden afgetrokken.nbsp;Onder deze korst vertoonde zich het huidoppervlak min ofnbsp;meer vochtig, in zijn kleursverandering herinnerend aan die,nbsp;welke is waar te nemen bij den squameuzen vorm vannbsp;acanis-schurft bij den hond. Door eenige malen met dennbsp;scherpen kant van een bistouri over de onderlaag te schavennbsp;werd een grijs papje verkregen, dat, met een druppel kali-loog vermengd onder het microscoop bekeken, naast haren,nbsp;epidermisschilfers en epitheliën, een niet onbelangrijk aantalnbsp;acarasniijten bleek te bevatten. Voor het grootste gedeeltenbsp;waren het volwassen exemplaren, die werden aangetroffen;nbsp;de vorm was die van de deniodex phylloides (suis). Hetnbsp;achterlijf eindigde niet, zooals bij de deniodex folliciiloruninbsp;van den hond, min of meer stomp, maar in een punt, waardoor inderdaad het lichaam eenigszins den indriik gaf vannbsp;een blaadje. Achter het thoracaal gedeelte der mijten wasnbsp;aan de zijkanten een kleine insnoering waar te nemen. Naastnbsp;de acarusinijten waren ook sporadisch enkele sarcoptidennbsp;waar te nemen. Helaas heb ik, dank zij de minachting,nbsp;die mijn bediende voor dergelijk gepeuter aan den dag legt,nbsp;geen coupes kunnen maken; de uitgesneden stukjes huidnbsp;waren reeds, voor zij de parafine hadden kunnen bereiken,nbsp;spoorloos verdwenen.

Bij het rund is reeds door verschillende onderzoekers acarus gevonden. Zoo werd ze in 1907 door Sohns (') innbsp;de residentie Kediri aangetroffen en in 1910 door Breedveld

(h J. Ch. P. Sohns. Acanis-schurft bij het rund. Veearts. Blad, voor Ned.-Iiidië, deel 22, bladz. 46.

-ocr page 428-

382

eii Jeronimus beschreven; in Europa is het voorkomen bij het rund door verscliillende schrijvers geconstateerd.

Zoowel door SoHNS als door Breedveld (^) en Jeronimus werd het lijden in hoofdzaak waargenomen bij jonge runderen, terwijl ook werd gewezen op het feit, dat het steedsnbsp;de phylloides was, die zij aantroffen.

Beide laatsten troffen het lijden aan aan het hoofd, uitgezonderd den neus. SoHNS wijst ook op de insnoering achter den thorax. Het beeld verschilt echter nogal met dat vannbsp;den karbouw; zijti het bij het rund gele met pus gevuldenbsp;papels, waarin de mijten voorkomen, bij den buffel, waarbijnbsp;ik ze vond, was van een papuleuzen vorm geen sprake,nbsp;zooals boven reeds werd vermeld.

In aflevering 2 van dit deel vinden we een artikeltje van Gunst P) over huidenpest veroorzaakt door acarusmijten.nbsp;Gunst spreekt daarin uitsluitend van runderhuiden; blijkbaarnbsp;zijn de artikelen van Sohns en Breedveld hem niet bekend.

Dat de acarus in doode stukken huid nog geruimen tijd kan blijven leven, leerde ons reeds Numans, ('1 2) die ze innbsp;uitgesneden stukken huid van aan acarus lijdende hondennbsp;tot 22 dagen in leven hield voor zijn experimenten.

Naast huidenpest in runderhuiden kan hetzelfde euvel dus voortaau ook in buffelhuiden worden aangetroffen.

Buitenzorg, Juni 1914.

1

O j. Breedveld. Acarus-schurft bij het rund. Veearts. Bladen, deel 22, bladz. 43.

2

J. A. Gunst. De zoogenaamde „pest” der gedroogde rnnder-huiden. ld. deel 26, bladz. 142.

P) J. M. Q. Numans. Experimenteele itnd vergleichend-fherapeu-thische Untersncluingen über die Wirknng einzelner Antipara-sitica mit besonderer Berüchsichtigiing der Bekainpfnng der Akariasis beim Hund (Inaugural-Dissertation).

-ocr page 429-

De Arabier als rasverbeteraar in Nederlandsch=Indië,

DOOR

Dr. B. VRIJBURG.

Ill mijne artikel „Keuze van fokdieren” (Afl. 2 van dit deel, pag. 111 — 141) schreef ik, over paardenfokkerijnbsp;sprekende, reeds iets over den Arabier. Daaruit blijkt wel,nbsp;dat ik geen voorstander ben van het Arabiscli bloed, vooralnbsp;niet voor de Preanger-Regentschappen.

Dat ik dit thans als onderwerp voor eene bijdrage neem, vindt mede zijn oorzaak in lietgeen majoor Groeneveldnbsp;in dezelfde aflevering schreef over „De stoeterij te Ahmed-nagar” (Eng.-Indië), door majoor Hunt, genomen uit denbsp;Cavalry Journal van April 1913.

Amednagar is een plaatsje ten N.O. van Ahmadabad, per trein te bereiken in ongeveer l‘/2 mu'- Het ligt in eenenbsp;zeer dorre, droge streek, een halve woestijn, waar 9 a 10nbsp;maanden van het jaar geen regen valt en in de overigenbsp;maanden zeer weinig; een land, geschikt voor den kameel,nbsp;den Native-pony en den Arabier.

Er is, zooals majoor Groeneveld schreef, een renipnte-depót en eene gouvernements-stoeterij.

De Arabieren voor de fokkerij zijn aangekocht te Bombay, de groote markt van Arabische paarden in het Oosten.nbsp;Daar het gehalte minder werd, wil men ze thans zelf fokken.

Majoor Groeneveld trekt eene vergelijking tusschen ons Indië en Eng.-Indië, en zegt o.m.: Daar de tcestanden innbsp;Eng.-Indië en op Java niet alleen vrij veel met elkaar overeenkomen, maar ook zeer veel overeenstemming wordtnbsp;gevonden in de wegen, waarlangs men in beide koloniën dennbsp;paardenstapel zoekt te verbeteren”, ... en verder; „Het doel.

-ocr page 430-

384

waarmede de stoeterij te Alimediiagar werd opgericlit, is volkomen gelijk aan dat, wat beoogd wordt met de stoeterijnbsp;te Padalarang.”

Één en ander wordt aangevoerd om te betoogen, dat, waar men in Eng.-lndië den Arabier prijst, deze voor ons ook denbsp;aangewezen rasverbeteraar moet zijn.

Majoor Groeneveld vergeet in zijne vergelijking ééne zeer belangrijke zaak, en wel deze, dat liet in-droge klimaat vannbsp;een groote deel van Eng.-lndië, waaronder ook Alimediiagar,nbsp;een enorm verschil maakt met het vochtige klimaat van denbsp;Preanger-Regenschappen.

Men heeft in Britsch-Indië ook vochtige streken, n.1. Oost- en West-Bengalen, die bij lange na niet dien graadnbsp;van vochtigheid en dien regenval hebben van West-Java,nbsp;maar die toch als vrij „damp” bekend staan. Daar heeftnbsp;men ook den Arabier geprobeerd, echter mti negatief resultaat.

Het verslag over de stoeterij te Alimediiagar luidt zeer gunstig voor den Arabier. Mag men daaruit besluiten, datnbsp;dit werkelijk het geval is? Verslagen, opgemaakt door personen, die de gekozen richting voorstaan, kunnen somsnbsp;zoo’ll optimistisch karakter dragen.

Wanneer men de verslagen over Padalarang leest van eenige jaren her, over een tijd, dat Padalarang al langernbsp;bestond dan Alimediiagar nu, dan leest men daaruit, dat denbsp;Sandelwood het paard is om de rassen hier te verbeteren,nbsp;dat het op Padalarang beter gefokt wordt dan overal elders,nbsp;en zoo meer. Toch is dit alles nog aan gegrondeii twijfelnbsp;onderhevig.

Ik meen het gunstige resultaat, met den Arabier in Britsch-Indië verkregen, eenigszins te mogen betwijfelen. Hierover straks meer.

Een enkel woord eerst over den Arabier in het algemeen.

Er is een tijd geweest, dat het woord „Arabier” in de paar-denwereld je alles, het eenig-zaligniakende was. De Arabier was het edelste bloedpaard, het paard bij uitnemendheid.

-ocr page 431-

385

Elke veredeling moest van den Arabier komen, hetgeen ten gevolge heeft gehad, dat sedert tientallen van jaren, iknbsp;zou haast zeggen sinds eeuwen, sterke uitvoer heeft plaatsnbsp;gehad. Dat de qualiteit daaronder zeer geleden moet hebbennbsp;in een land als Arabic, waar de achternilgang niet doornbsp;staatshulp, door castratie, stamboeken etc. legen gebondennbsp;wordt, ligt voor de hand. We hebben dergelijke voorbeeldennbsp;om ons heen maar voor het grijpen. Ik heb slechts denbsp;Battaklanden, Soembawa, Soemba en andere streken tenbsp;noemen.

Men moet mij niet tegenwerpen, dat er bijna geen merries worden nitgevoerd en daarom de paardenstapel wel op gehalte kan blijven. De Bataklanden en Soembawa zijnnbsp;daar om het tegendeel te bewijzen. Ook daar worden geennbsp;merries uitgevoerd en toch is door den vooitdurendennbsp;uitvoer van de beste hengsten liet paardenras in eenigenbsp;jaren beduidend achteruit gegaan.

Misschien Iioor ik ook de opmerking, dat er wel stamboeken zijn in Arabic en men een Arabier niet pedigree kan krijgen.

Ja zeker, in de stallen te Bombay zit een Engelsch veearts, die voor 10 rupees (een rupee is 80 cent) bij elk paard,nbsp;desgewenscht, een pedigree maakt.

Toen men zag, dat de Arabieren achternit gingen, kwamen de vereerders met verhalen als: Er zijn nog wel goedenbsp;Arabieren, maar die krijgt men niet te zien, die worden nietnbsp;uitgevoerd. Wat men in Bombay ziet zijn Giilf-arabs,nbsp;uitgevoerd uit de landen om de Perzische Golf.

Wanneer men de stallen in Bombay bezoekt, ziet men verschillende slagen. Men ziet er Perzen, dieren afkomstignbsp;van de noordelijke kuststrook van de Perzische golf. Hetnbsp;zijn ook Perzen, die deze paarden invoeren. Dan viiuitnbsp;men dieren, die meer van de noordelijker gelegen strekennbsp;komen. In verschillende stallen zijn deze verschillendenbsp;slagen ondergebracht.

-ocr page 432-

386

De Arabs hebben liiiii eigen stallen, toebehoorende aan rijke Arabieren. Het zijn vooral drie broers, die de grootstenbsp;stallen hebben en de meeste paarden aanbrengen.

Dat er ook in Arabic verschillende slagen zijn en de paarden, uit bepaalde streken afkomstig, als de bestenbsp;genoemd worden, is bekend. De Arabische handelarennbsp;weten U heel goed te vertellen, waar de beste dieren vandaan komen. Gemiddeld worden een 4000 stuks Arabierennbsp;per jaar te Bombay aangebracht; de aanvoer geschiedt innbsp;de maanden van October tot Maart, in de andere maandennbsp;vreest men de cycloons in de Arabische golf. De uitvoernbsp;heeft grootendeel plaats van uit Basliara.

De handelaren hebben hunne vaste opkoopers, die de paarden naar de uitvoerhaven brengen. Van de zooevennbsp;genoemde drie broers (hun naam is me ontschoten), isnbsp;steeds één in Arabië voor den aankoop, één brengt zenbsp;over en de derde is steeds in Bombay voor den handel.

De aangeboren handelsgeest van de Arabieren kennende, is het toch ondenkbaar, dat ze den aankoop alleen zoudennbsp;bepalen lot de kuststreek, die volgens hen de minste ennbsp;de sleclitste paarden levert. Verder zijn de Arabieren hartstochtelijke race-lui. De races te Bombay en Poona wordennbsp;het meest door Arabieren bezocht; de meeste race-pony’snbsp;zijn Arabieren en hebben Arabisclie eigenaren. Ook dezenbsp;hartstocht zet tien wel aan de beste Arabieren, die tenbsp;krijgen zijn, naar Bombay te brengen.

Ik voor mij heb dan ook het verhaal, dat wij alleen Gulf-arabs te zien krijgen, steeds als een praatje beschouwd.nbsp;Veronderstelt ecliter eens, dal er nog wel superieure Arabierennbsp;in de binnenlanden zijn, maar dat die niet uitgevoerd worden Wel, dan hebben we er ook niets aan.

Het groote meerendeel der Arabieren, te Bombay aangevoerd, wordt op de venduties aangekocht voor de huur-cars. Dit zijn de slechtste; ze gaan voor prijzen van 300 en 400 rupees weg. Voor de native cavalry en de native

-ocr page 433-

387

police worden wat betere gekocht. De beste echter gaan naar de renbaan en het poloveld. Deze dieren halen prijzennbsp;van 700 tot 2000 rupees. Uit deze elite gaan nog de uitverkorene als dekhengst naar de stoeterijen en het zijnnbsp;vooral die in de Native states, welke voor deze uitgezóchtenbsp;dieren fancypryzen betalen tot 10000 en 20000 rupees.

De Arabieren weten deze paarden zeer op prijs te honden en de geheimzinnigheid, waarmede die dieren omgevennbsp;worden, doet de koopers gelooven, dat het bepaald iets bijzonders is.

Wanner men de stallen doorloopt, ziet men niets dan het gewone slag paarden. Wil men betere hebben en krijgtnbsp;de eigenaar het idee, dat hij met serieuze koopers te doennbsp;heeft, dan wordt men in een deel van den stal gelaten, datnbsp;min of meer afgesloten en half donker is. De paarden, dienbsp;op verzoek daaruit worden gebracht, staan al dadelijk hoognbsp;in prijs. De heeren zien er in ’t geheel niet tegen op 4 ennbsp;5 maal de waarde te overvragen. Dat het in den paardenhandel in het algemeen, maar hier in ’t bijzonder zaak isnbsp;de oogen goed open te hebben, behoef ik niet te zeggen.nbsp;Het zijn zeer gladde paardenhandelaars, die Arabieren.

Wanneer men zoo’n stal met Arabs binnenkomt, is de eerste indruk zeer gunstig. De aardige modellen, de sierlijkenbsp;boveniijnen en het edele hoofd doen zeer aangenaam aan.nbsp;Wanneer men ze meer nauwkeurig beschouwt, vallen zenbsp;echter zeer tegen. Steile schouder, korte hals, ondiepe borstnbsp;en flauwe rug zijn eigenaardiglieden, die men veel opmerkt.nbsp;Ernstiger zijn echter de beengebreken, die men ziet en dienbsp;zich vooral openbaren in zwakke kogels, voor en achter,nbsp;korte schenkels, steile spronggewrichten en vele gewrichts-en peesscheedegallen. Deze gebreken zijn veelvuldig.

De gangen, vooral stap en draf, laten eveneens veel te wenschen over.

Zijn de beengebreken bij de zuivere Arabieren talrijk, nog veel meer is dit het geval bij de kruisingen van

-ocr page 434-

388

Arabier met native-pony. Ik liad liet voordeel in 1909 eene jaarlijksclie „sliow” te Alimadabad (in de buurt vannbsp;Alimednagar) bij te wonen en zag daar een groot aantalnbsp;afstammelingen van Arabische dekhengsten. Nooit lieb iknbsp;op eene tentoonstelling eene slechtere collectie jonge paardennbsp;gezien dan daar. Onder de dieren van 2 en 3 jaar oud zagnbsp;men sleclits bij uitzondering exemplaren met zuivere beenen.

Niet alleen ondergeteekende deed die ervaring op. Uit brieven van Dr. van der Poel kan ik het volgende citeeren.

„Den lOden bezocht ik de jaarmarkt te Mureet in ’t oostelijk gedeelte van de United provinces, waar een groote veemarktnbsp;zou gehouden worden, volgens de officieele gegevens, maarnbsp;het bleek me, dat er vrij wel alleen paarden kwamen en enkelenbsp;ossen. Er waren 2000 a 3000 paarden bij elkaar op eene zeernbsp;groote open vlakte, vrij wel in rijen opgesteld en vastgebonden aan korte pinnen in den grond; één voorbeen wasnbsp;met een touw aan een pin verbonden en één of tweenbsp;achterbeenen door een 2 a 3 meter lang touw aan een pin;nbsp;het hoofd is meestal vrij. Zij worden geregeld gevoednbsp;en staan daar 2 a 3 dagen in het zonnetje.

„Denzelfden dag werd eene tentoonstelling van paarden gehouden met kleine prijzen van de inunicipaiity. De keu-ringsplaats was netjes, de keuring geschiedde aan de hand,nbsp;alleen in stap, langs de wanden van den ring. Het warennbsp;alleen paarden van de markt: Arabieren, gekruiste Arabieren,nbsp;Australiërs en gekruiste Australiërs, zuiver Inlaiidsche etc.—nbsp;merries, ruinen en hengsten. Het gehalte was over hetnbsp;geheel zeer middelmatig, wat door de jury ten volle beaamdnbsp;werd.

,,Met een paar commissieleden heb ik de markt bezocht, maar het was niet mogelijk om er eenige mooie of goedenbsp;paarden uit te halen, men zou het in Holland een goedenbsp;knollennvdrki noemen.

„De aanwezige Arabische hengsten waren inferieur en oud, meest oude polo-pony’s etc. De Australiërs waren

-ocr page 435-

389

niet veel beter, maar daaronder waren nog eenige goede of beter, vrij goede dieren, ofschoon goede gangen niet tenbsp;zien waren.

„Het gekruiste materiaal was zeer uiteenloopend in hoogte, 4’ tot 4’10 RL. Het bleek me, dat onder de Arabieren vrijnbsp;veel cataract voorkomt en veel schnifeltjes, zoowel bij dezenbsp;dieren als bij hunne afstammelingen werd steeds allereerstnbsp;op cataract en schuifelljes onderzocht. Bij de gekruistenbsp;Arabieren, het meerendeel op de markt, zag men veel paarden met dezelfde gebreken als de zuivere Arabieren tenbsp;Bombay, vele bovendien met spat en overhoef. Gangen slecht.nbsp;Het viel mij ook hier op, dat de paarden (aan de hand)nbsp;alleen in stap en bereden alleen in galop werden gemonsterd;nbsp;om drafactie bekommert men zich niet”. (')

Waar de gebreken zoo veelvuldig zijn en men geen dieren heeft, wier pedigree ons goede afstamming en goedenbsp;familie waarborgt, blijft het daar niet hoogst gevaarlijk,nbsp;een dergelijk ras te nemen voor verbetering? Men kan zekernbsp;hengsten uitzoekeii, die in exterieur voldoen, wat geeft datnbsp;echter voor zekerheid in de fokkerij?

Dit is de reden, waarom ik den Arabier in ’t algemeen als rasverbeteraar afkeur.

Britsch-Indië heeft streken, die zoo dor en droog zijn, dat alleen de kameel er kan leven; andere streken zijn ietsnbsp;beter, ook paarden kunnen daar aarden, doch alleen denbsp;native-pony en de Arabier. In die droge streken legt elk

(h Na onze groofe reis door Britsch-Iiidië werd-door collega VAN DER Poel en mij een zeer iiitgebreid rapport iiigediend, waarin overnbsp;rundvee, paarden en kleinvee in Britsch-Indie uitvoerig werd geschreven en alles met photo's werd toegelicht.