ALLE DE
|
||||||||||
ONTLEED- GENEES- en HEELKUNDIGE
|
||||||||||
WERKEN
|
||||||||||
VAN
|
||||||||||
PREDRIK RUYSCH.
|
||||||||||
E R D E DEEL.
|
||||||||||
Met veele Kopere Plaateo,
|
||||||||||
••••-'
|
||||||||||
JY*/°2fcP
|
|||||||||||||
ALLE DE
ONTLEED- GENEES- en HEELKUNDIGE WERKEN
VAN
x XL SLé JL/ Xx 1 JV Jlv U I j v/ JlX ^ /« .sy# Ö. Leven vermaard Geneesheer en Hoog-Leeraar in
£ Ontleed- en Kruydkunde tot Amjlerdam ; ah mede Lid
der Keyjerlyke, Londen/e en Paryjfe Genootfchappen.
JLJt' JL^ -h-J JLJ9
Behelzende j Het eerfte, tweede en derde Tiental van Ontleed- Genees-
en Heelkundige Oeffeningen, d' Ontleedkiindige Verhandelinge van een
Spier in de Grond des Baarmoeders en de Briefwiffeliinge daar over
van A. Vate K- en H ECQUET, d'Ontleedkundige Verhandelingen
over het Maakzel der Klieren in 't Menfchelyke Lichaam door
Hermanus Boerhaven j Bohlius over het gebruik der
Spruyten van de Holader , en het Cabinet der Dieren,
- beneffens een generaal Regifter.
Meerendetls in 't Neder duyts Vertaalt,
DOOR |
|||||||||||||
TSBRJND GTS BERT ARLEBOUT,
|
|||||||||||||
In Leven vermaard Geneesheer tot JVeefp.
Met veele Kopere Plaaten. |
|||||||||||||
AMSTERDAM,
Byde JANSSOONS van WAESBERGE.
M D C C X L I V.
|
|||||||||||||
A JL N T E K E N I:■ N G E N._ 937
alle natuur onderzoekeren voorgefchreven is: namentlyk, indien ik in
eens anders werk eenige dwaling gewaar worde, zal ik 't openhertig vermanen • nogtans zal ik de zulke om die reden niet veragten -, om dat ik 't onmogelyk meene te zyn, dat imant altydt zo wel op zyn fchnft let, dat hy zelfs naderhandt oordele niets te moete verbeteren. Ik zal my verheugen, indien imant myne dwalingen, in myne fchrif-
ten begaan, verbetert, Wy geven dat verlof, en wy verzoeken 't aan onze kant ook. - ' - "-' 1
Van de Vruchtbare ontfangmg, verèlyfplaats en weg van
'/ ontjange Zaat.
DAt 'er om de hiftorie der nature zelfs, wel verdaan zynde, te be-
fchryven \ eerfte vereyfeht worden zaken , door de zinnen, aan- gemerkt, is overvloedig bekent; en daar inne is niets moeylyker van ber grip, en trenxlyker van gebruyk, als een volkome verhaal der zaken , die in de dieren, en wel voornamcntlyk in den menfch zelfs, befchouwt kunnen worden-, welkers befchryving ondertuffchen nergens minder ze- ker en duydelyk voorkomt , als waar men bezig is in de befchouwing van deszelfs geboorte: Waarom Alexander, op dat hy iets uytmuntents in dezen leren wilde, zulke oneyndige fchatten heeft uytgeftort, welke Arifloteks gebruykte, om dit gedeelte der natuurkunde te onderzoeken, dat de voortceeüing der dieren tot onderwerp heeft. En waarlyk W. Harvaus de grootfte onder de ware Philofophen te houden, het licht der geleerde waerelt, en onbevlekte luyfter van Groot Brittanien, heeft deze hiftorie alleen meer voortgezet, als de andere met al haar 't zame- eepaarden arbeydt; Nadien hem de Doorluchtigfte Koning van Groot Brittannien, Karei de eerjle , door een Koninglyke edelmoedigheydt zoo veel verfchaft heeft, als de wervfch van Harvaus, zo een groot werk ondernemende , yereyfchte. ,'.,,.,- Zyn gevoelen derhalven overwegende , heeft het my altydt wonder
gefchenen, 't gene hy wilt, dat'er by de wyfies, dk aanftonts na de byeen- komft en vrugtbare ontfangenis geopent worden, niets van 't mannelyke zaadt in de baarmoeder, en in de Fallopiaanfche buyzen te vinden is. ■ Het gezag van dezen man heeft aan zeer vele de waarheydt van deze {Veiling doen beveftigen, maar my heeft het altydt in twyrïel gehouden. Dddddd. Daarom
|
||||
^^^B^^mmqmmmmmmm—mmmmmmm
|
|||||
938 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
Daarom hebbe ik van vele Jaaren herwaarts op alles naauwkeurig acht
gegeven, door welkers aanwyzing ik zoude kunne weten, wat de be fchouwmg van de zaak zelfs in dit ftuk leerde. 't Is iets zeltzaams dac den uyrflag, terwyl ik na deze dingen zogt , my wel gelukte-*Ia 't zeltzaamfte van allenis, in een's menfchen lichaam zelfs te zien wat 'er van deze zaak gefchiet , waarom het my, die nu tweemale dit be- fchouwt hebbe, behaagt, UL. Ed. Heeren deze zaak, zo ik die ge- vonde hebbe, te verklaaren. & Een Jongman, ftark van lichaam, in 't bloeyen van zyn ieugt als
zynde nog onderde dertig jaren , door de fraye gedaante van een zeer mooye hoer verlokt zynde, heeft de zaak eyndelyk zo verre gebrast dat hy haar naar wenfch tot zyn wil zou hebben. Maar zo gaauw als hv zyn luft geboet hadde, fneydt hy haar, o afgryzelyke daadt! zodanig den hals af , datze in een oogenbhk ftierf: aanftonts zyn wy bvde Stadts Dottoren , te gel yk met de Chirurgyns, door ordre van de Overigheydt aldaar na toe gezonden, om de gefteltheydt van de wonde te weten ei daar van fcnriltelyk te verklaren. > * De bloedvaten van den hals bevonden wy zodanig afgefneden te zyn,
dat er aanftonts een onvermydelyke doodt opgevolgtil- maar wanneer ik wift de dingen, die 'er gefchiet waren , hebbe ik den buyk openge- fneden, zeer meuwsgieng zynde om te zien, 't geene mogelyk inde baarmoeder en de deeien tot de ontfangenis gefchikt, te voore komen zoude. Ik hebbe derhalven de baarmoeder, de buyzen dereyerneften enhaa
ren aanhang zeer voorzigtig uyt het lichaam genomen , en gezien d,r de mont der baarmoeder ge/loten, en met de vinger zeer zagtjes gedrukt zynde zich ontiloot, en een droppel zaats uytftorttc; aanftonts denken- de wat er van de zaak wezen zou, hebbe ik in tegenwoordighcydt van de zeer geleerde en vermaarde geneesheeren, Henrkus van Brolckorft Hermannus óchyz en juflus hred. Ritmeer , de baarmoeder voleens de lengte met een luchtige hant, op dat 'er niets ontroert zoude wor! den, geopent, en wy bevonden <fe hollighcyd van de baarmoeder ver- vult met wit natuurlyk en goedt mannelyk zaat, als mede beyde de buyzen van Falhptus vol van het zelfde zaat: Waarom ik, dit wonder- bare verfchynzel, van alle wel bezichtigt zynde, aanftonts alles inmyn baliemagtige vogt dede, waar door, gelyk ik die beroemde Heeren al voorzegt hadde, het zaadt op die zelfde plaatzen, daar't gezeten had- de, zodanige verhart wierde , dat 't nu nog zeer duydelyk gezien kan worden, zonder eenige verandering, als dat alles door de kragt van 't |
|||||
AANTEKENINGEN. 935
vogt verhart is, 't Zelfde heb ik voor dezen gezien in 't dode lichaam van
een vrouw met een overfpeelder in overfpel bevonde , en aanftonts van haar man gedoodt zynde, gelyk ik gefchreven hebbe in myn jde Ana- tomifch Cabinet. Hierom vermoede ik , dat in een vruchtbare ontfan- ging het dikke zaat binnen in de baarmoeder en de Fallopiaanfche buy- zen ontfangen wordt, en dat het niet alleen onder de gedaante van uyt- wazemende geeften aldaar komt, door wat weg de navolgers van Har- <vaus ook zoude meenen. Fallopus getuygt in zyne ontleetk. waarn,^ dat hy dikmaals oprecht zaat in deze buyzen bevonden hebbende, zulks aan zyne aanfchou weren vertoont heeft, zie ook de Graaf in't 14 Hooft- ftuk van de teeldelen der vrouwen. 11.
Van het nieuwe eyerfiokje, gelyk 't daar voor gehouden wordt;
en meer zaken aangaande de IVaterblaasjes. NAdien de teeldeelen in een vrouw zo zeer t'zamengevoegt, en met
wonderbare bekleetzelen belemmert zyn, en te gelyk de gelegent- heydt, om het maakzal der zei ver deelen ten tyde derbevruchtigingmet het oog te befchouwen, zoo zeltzaam is , wie zal zich dan verwonde- ren, dat hier door verfcheyde gevoelens over deze zaken bydeonderzoe- ïceren ontftaan zyn! Daarom zal ik, na de zo even befchrevene twee aanmerkingen , gemakkelyk kunnen antwoorden op den brief, waar me- de de zeer beroemde Heer Mkh. Erneflus EtmuUerus my vereert heeft, zynde dezelve nu al over 't Jaar met den druk gemeen gemaakt -, ik be- ken, dat het wel van myn pligt zou geweeft zyn , fpoediger daar op geantwoort te hebben} maar verfcheyde bezigheden , die ik zo ligtelyk niet ontgaan kan, ftuyten dikmaals myn begeerte 5 'een menfch, die, in bezigheydt is, en veel meer een Oudtman, is het uytftellen der te doe- 11e zaken, en een byzonder langzaamheydt al te gemeen. Deze beroemde Heer hadde in dien brief gefchreven, dat den zeer
fchranderen Ontleeder, Marthms Naboth, oordeelde, een nieuw, mo- gelyk een eenig , of ten minften een derde [ovarïmn\ eyerftokje gevon- den te hebben, en daarom de twee alomme bekende verwierp, dewelke van alle tot nog toe na Harvaus voor de ware vrouwelyke eyerftokjes aangenomen zyn> en dat hy 'er geen erkende voor het ware eyernesje, als dit nieuwe. Dddddd 2 Wan-
|
||||
6+o 0NTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
Toen de wydtvermaarde en uytmuntende Hoogleeraar Etmullerus
myn gedagten over deze nieuwe leer afeyfchte , heb ik nochtans myn antwoort niet verhaalt , om dat ik bezig was met ontelbare onderzoe- kingen omtrent het maakzel van andere ingewanden, als ook, om dat ik genootzaakt was, eerft alles in vrouwelyke dode lichamen te on- derzoeken, en eyndelyk om dat de Hr. Etmuller zo veele zwaarwig- tige drangredenen bygebragt hadde, zo dat'er naauwlyks eenige hoop voor my overig was 3 om daar veel by te zulle hebben te voegen. Ik beken dan. opentlyk 3 dat ik zeer vele dode vrouwelyke lichamen ,, en wel van een zeex vexfchillenden ouderdom, geopent, en met een aandagtig oog en gemoedt befchouwt hehbe 5 dat ik nogtans nooyt in de holte van de baarmoeder iets gezien hebbe, 't gene op eenigerhande wyze een ware eyerftok verbeelde. Ik hebbe wel binnen in de baarmoeder omtrent deszelfs hals een zodanig maakzel waargenomen , als de zeer geleerde en naaukeurige Heer Morgagni befchreven heeft §.14. hyheefc het zeer net in* de 3. plaat boven de letter K. met rimpels, verzelt, en klapvliezen doorweven 3 afgebeelt: Daar ter plaatze ziet men me- nigmaal waterblaasjes, zo in getal en plaats, als in grootte verfchil- lende, 't Schynt my derhalven , dat den zo even roemwaardigfte Au- theur op dé zelfde plaats eenige der zei ven heeft laten, af beelden. Maar men zal nooyt moeten denken, dat déze zelfs of het eyernesje
of eenig gedeelte van 't zelve uytmaken,:' en waarlyk de Scharpzinnige R. de Graaf in zyn gulde boek over de teeldeelen der vrouwen , opliet 7 Hooft ft., nadat hy deze klapvliezen befchreven, en op de 9. pfaat onder dé letteren D. C. E. en 10 plaat letter H. K. L. keurlyk afge- beelt hadde, heeft nooyt gedagt om alhier dé zitplaats van 't eyerneft vaft te ftfepén. Nogtans fchynt de zeer beroemde Naboth door de be- fpiegeling van die dingen, dewelke ik zo even befchreven hebbe, waar- lyk al te fchielyk in dit gevoelen gevallen te zyn. De drangredenen, dewelke die brave Heer aanhaalt, om zyne ftèllmg vaft te maken , wc- derléyt de wakkere Hr. Etmuller. De gemelde Autheur verzekert in der daat al te ftoutmoedig, dat deojitfangwggefchiedé kan zonder bè- hulj> van eenig blaasje 3 uyt de balletjes dér vrouwen oorfpronkèlyk^. en dat 'er vrouwen, ontfangen, Ja gebaart hebben, dewelke nogtans van alle de blaasjes der balletjes berooft waren, Ey lieve, waar is dit ge- bleken? door hoedanige bewyzen wordt dit aangetoont ? hoe zal't ooyt ' kunnen bewezen worden, dat 'er by deze vrouwen ten tyde van de ont- fanging geen blaasjes geweefl zyn? of daarom, om dat 'er nadebezwan- ^ering, na het baren, en de doodt geen gevonden zyn ? Zekerlyk nie- mant
|
||||
AANTEKENINGEN. 941
mant zal ligt dulden , dat dit gevoelen door zodanig een kragtelooze
redenering over hoop gefmeten werdt, 't welke door 't onderzoek der naauwkeurigfte ontlederen 20 veele Jaaren overvloedig goedtgekeurt, en aangenomen is, Hy werkt ook niet veel uyt met het voorbeelt, 't welk hy om zyn gevoelen te beveiligen uyt het gezaeh van den zeer. vermaar- den Hoogleeraar Chriflianus Schambergius bybrengt, als hy zegt, dat hy in V ontheden van een doodt lichaam van een kraamvrouw, na een tnoeyelyke baring aanftonts ge/lor ven zynde, de grootte der ballen, vier- maal grootter als gewoon , gevonden heeft, maar daar binnen noch blaas- jes ^ noch kliertjes y maar een overvhet van vet, met haayren vermengt. Want de ziektens veranderen fchielyk het aangebore maakzel der delen, en 't is dikmaals gebleken dat in de tydt van negen maanden dragts de eyerneften zelfs 't allerminfte haar blaasjes laten zien, maar in dien gehe- len loop, in haar bediening als ledig zynde, ruften ; ja zelfs op dien tydt, en aanftonts na het baren verfchynt ook dat inwendige maakzel van den hals der baarmoeder niet* Ik zelfs hebbe menigmaal dierge- lyke [featomata] (meer gezwellen in de ballen gevonden, ja dat meer is, ik hebbe al over langen tydt onder de zekzaame zaken van myn Cabinet eyerneften bewaart, waar in ik [atheromata] pap gezwellen, vol van een papagtige ftoffe, aangemerkt hebbe, en niet alleen dit, maar ik hebbe oprechte, en wel geregelde tanden^ trosgewys gefchikt aldaar gevonde zynde, met een figuur over lang laten af beelden in 't eerfte Anatomifche Cabinet -3 ik heb ook nog een andere menfche tandt in een papgezwel van een eyerftokje zittende gevonde.,. die nu aan een haayrtje hangende, vaftgehoude wort van de voorfte voet van een zeer net geraamte van een muys, zynde in.-'t zelfde Cabinet. Hoe onbewysbaar, op dat ik 'er niet iets -zwaardere by voege, is de
ftellmg van-Nabothy dewelke vaftftelt dat de pypen van Fallopius nog het mannelyke zaat uyt de baarmoeder na de ballens, nog. uyt deze de ingeilote eyertjes na de baarmoeder brengen ? Hadt dog die brave man met wat meer voorzigrigheydt overwogen ,
't gene de zeer" beroemde Heeren de Graaf, Dan Homey 'Dreïmcourt > Swamrncrdam , Cyfrianus r Nuckius, Malphigbius, de gehele Maat- ft hafify* der- geleerden in Engelani enVrankryk met zo vele ondervindin- gen van [embryones'] fchepzeltjes, [abortus] miskramen, [partus] baa- ringen , en \monjira] wanfchepzels ïn menfehen en beeften hebben aan- gemerkt , en befchreven!. of ha-dde hy naauwkeurig overwogen, 't gene men in de nieuwe gedenkichriften van de Koninglyke Hogefchoole te Farys, leeft aangaande de [foetus] vruchten in de eyerftok zelfs, en in Dddddd^ alle
|
||||
94-* ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
alle de delen der pypen van Fallopius even als in de holligheydt van
de baarmoeder , gevonden ! Ik zou niet geloven, dat hy om de eene of andere , dog loffe reden , een (telling zoude verlaten hebben, om welke valt te ftellen zo vele, en zulke brave mannen haar beft gedaan heb- ben ; verders twyffele ik geenzints , of de Autheur van dit gevoelen zal, beyde deze voorgaande aanmerkingen gelezen hebbende, door de kragt van waarheyd zulks opgeven. Eyndelvkzie ik, dat den Hr. Naboth tegen de gemene leer der ge-
neesheren zegt • dat de Fallopiaanfche pypen dikmaals omtrent haar ge- fcheurt \fimbrid\ lofwerk fzamengetrokken zyn, dat ze geheel en al toegegroeyt waren. Deze dingen zelfs ondervonde hebbende, neeme ik wel voor waarheydt aan. Maar wat volgt hier uyt? in der daat dit eene, namentlyk dat zulks door ziektens gefchiet. Maar 7t is evenwel nooyt door een voorbeelt gebleken, dat de vrouwen, na dat beyde de pypen ten eenemaal langen tydt toegegroeyt waren geweeft ontfangen hebben. By deze geiegentheydt moeten de OefTenaars der ontleetkun- de weten, dat het waaragcig is, *t gene ik al over lang in fchrift hebbe gemeen gemaakt, namentlyk, dat ik menigmaal hebbe aangemerkt, dat het lofwerk der Fallopiaanfche buyzen met de eyerneften zelfs aan een gegroeyt zyn geweeft: Want gelykervvys R. de Graaft het puyk der ontlederen, en in zyn leven myne ongeveynsde vrient, dit meermalen heeft aangemerkt in 't i. Hooftftuk van zyn boek, aangaande de vrou- welyke teeldelen , en zulks ook na 't leven heeft afgebeelt in de 5-. fig, en 1. fig. met de letteren C.F. van de 19. Plaat, en Fallopius dit zo dikmaals gezien hadde , dat hy in zyne ontleetkundige onderwy- zingen dit byna altydt meende te gefchieden, dog hy heeft die dwaling 'm zyne ontleetkundige aanmerkingen verbetert , Alzo beware ik zelfs zodanige ftaaltjes in myn rariteytkamer. Om dat nogtans de Hr. Mor- gagni, uytmuntende onder de ontlederen,.na dat hy dit in myne Ontleet- en Heelkundige Aanmerkingen gelezen hadde, heeft getwyffelt, of 't wel dikmaals gefchiede, en 't my fchynt, dat hy nooyt dit met zyn oogen gezien heeft, b?n ik waarlyk bereydt, om dien deftigen en wel- verdienden Hoogleraar, indien ik geweten zal hebben, dat hem dit aan- ' * genaam wezen zal , een ftaaltje over te zenden, (dcwyl ik 'er van meer voorzien ben) wel toebereydt zynde , op dat het bewaart kan werden , waar in hy de zaak zelfs befchouwen zal. OnderrulTchen voeg ik voor de waarheit hier by, dat ik zulks veel meer ondervon- den hebbe in oude vrouwen, ftökoude, en onvruchtbare, als in Jeugdi- ge lichamen. Wel-
|
|||||
^_____^_.^_
|
|||||
AANTEKENINGEN. 9^
Welke zaken alle, om eyndelyk wederom tot ons gefprek te komen ,
te weeg brengen, dat ik vaft en zeker geloven , 't gene ik nogtans mee welnemen van zoo een groot man wil gezegt hebbe , dat dit verdichte eyernesje van Naboth alleen geweeft is een vergadering van waterblaas- jes , tuffchen de klapvliezige rimpels , die de inwendige mont van de baarmoeder bezetten, gegroeyt. Gelykerwys zodanige waterblaasjes m. alle üepende ziektens allerly deeleh bezetten, alzo merkt men ook aan , dat ze de binnenfte ingewanden zeer dikmaals aantallen. Ik ben van gevoelen, dat de waterblaasjes zyn uyteyndens der bloetvaten, die hare eerfte natuur verandert, en een quade gedaante hebben aangenomen. Ik hebbe dit voornamentlyk hier uyt geleert, om dat ik menigmaal moer- koeken, waar in men geen \lympha ducJus~] watervaten vint, hebbs ge- zien, ja ik bewaar ze nog in myn Cabinet, waar van het eenedeel ver- andert was^ in waterblaasjes, maar het andere gezont, ja dat meer is ik hebbe zommige, die by na geheel en al in waterblaasjes verandert zyn, dewelke enige voor een valfche bevruchting hebben gehouden. Zom- tyts hebbe ik levers gevonden, en die ik nog beware, welkers gehele klomp ten eenemaal tot waterblaasjes was overgegaan. Ik kan ook ia myn Cabinet vertonen het \peritonoeum\ buykvlies van een waterzugti- ge vrouw geheel en al in een vergadering van waterblaasjes verandert, 't heeft my voor dezen ook mogen gebeuren in de \^pkxus choroidens'] netswyze vlegting zeer vele waterblaasjes te zien. Evenwel zult ge diq gebrek nergens meer vinden, als in den onderbuyk, zo nogtans, dat het de vrouwen veel meer en wreeder als de mannen, aantaft: in der vrou- wen lichaam zelfs bezet het de eyerftokken meer, als andere delen. Hoe ' wonderbaarlyk is 't, fchoon ?t zo menigmaal gebeurt, te zien, dat ge- hele zakken, als fleffchen, vol van water zoo van de baarmoeder zelfs, als van de aangeveegde delen, afhangen, dewelke waarlyk ajuynbolien verbeelden, hangende aan hare ftelen , die in lengte zeer vcrfchillen. Ey lieve, let eensaandagtig hier op! Zomtydts komen 'er uyt een kleyn waterblaasje waarlyk grote blazen of zakken voort, terwyl 't van een kleyn beginzel door een geftadigen toevoer van nieuw vogt toteen vrees- lyke grootte aangroeyt, waar mede men de gehele holligheyd desbuyks, zomtydts tot barftens toe, vervult heeft gezien. Een gebrek waarlyk veel menigvuldiger, als men gelooft. Op die wyzë komt die ziekte voort, dewelke het gemeen het beflote water noemt} deze waterzugtis zonder't gevoele van een golfsgewyze beweging, maar openbaart zich door een eendaantig, en zeer hardt opgefpanne gezwel, nog laat toe, dat de delen voor '£ drukken vvyken, nog eenig geluyt hoort men, als 't lic-
|
|||||
■
|
|||||
94+ ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE
't lichaam geflingert wort. My geheugt nog zeer wel een geval ,
wanneer ik in een vrouwelyk doodt lichaam , den onderbuyk geopent hebbende, een zak vol waters gevonden hebbe, zynde'waarlyk zo groot, dat 'er zo veel wyagtig vogts in gelloten was, als nege gemene hollant- fche wateremmers konde bevatten. Maar 't verwonderde my5 dat ik buyten deze zak geen vogt meer in dejxiyk bevondt. Deze ruyme zak zelfs was uyt een uytgerekt waterblaasje tot die naauw-
lyks begrypelyke grootte aangegroeyt, ondertufïchen naar mate 5 dat het aanwiefch , wierdt deflelfs vlies of huydt te gelyk dikker} 't welk ook by na in alle diergelyke gezwellen gewoon is te gefchieden, gelyk men zulks ziet in een [ganglio] zenuwknoop, een [atheroma] papge- zwel, een [melkeris] honiggezwel , een [talpa] molgezwel , en andere gezwellen van dit flag , die in den beginne dunne velletjes waren, maar, als 't gezwel veel in grootte aangenomen heeft, worden ze zo dik , als dik entaay leer. Hoe menigmaal ziet men de waterblaas, door een groo- te fteen langdurig uytgerekt, zeer verdikt te zyn; wanneer de fteenfny- ders zulks niet weten, feylen ze om deze oorzaak dikmaals zeer on- gelukkig. Alle deze aanmerkingen leeren , dat het geenzints ongerymt is, zo ik
gezegt zal hebben, 't gene ik alvorens gezegt hebbe , dat deze water- blaasjes omtrent den binnenfte mont in de holte des baarmoeders menig- maal ontftaande, zeer vele wonderlyke zaken uytwerken. Ik zoude derhalven afbreken, ten ware ik nog eenen ander voorbeeldt
aan dezen beroemden Heer verhale wilde : namentlyk dat ik voor zes en veertig Jaren in een openbare vertoning een doodt vrouwelyk lichaam geopent, en in de holligheydt der baarmoeder een fchepzeltje ontdekt hebbe, 't welk het gewicht van een korreltje gepelde garft hadde, en te gelyk zeer duydelyk bevonden hebbe in de eyerneft zelfs een zekere holligheydt te hangen, 't geene klaarblykelyk de grootte van een erwt hadde, welkers holle.gedaante bloedig, en rimpelig zich vertoonde, geheel en al met dat zelfde verfchynzel, waar mede de holle oppervlak- te der baarmoeder aanftonts na het baren altydt gezien wort. Moge- lyk zal de befchouwing van nog een fraay voorbeelt, het alomme aan- genomen gevoelen ook: beveiligen: Ik .hebbe een beryde baarmoeder van een vrouw, welkers eyerneft vele eyeren in zich onthielt, welke open- barftende , of opengefnede zynde , een [humor lymphatkus~\ waterig vogt uytftortte , maar onder zeer vele derzelven ziet men 'er nog een aan 't eyerftokje vaftzitten, zynde in de bevruchting bezwangert, gelyk gy in de hier bygevoegde figuur zien kont. Tot u "keert zich myn ge-
|
||||
AANTEKENINGEN. 945
gefchrift, zeer beroemde Hr, Etmuller^ die tot deze verhandeling ge-
kgentheydt gegeven hebr, de welke ik wel rykelyk zou hebben kunnen uytbryden, ten ware ik wift, geen werk, dat alreedts door u gedaan is, te moeten aanvaarden. III.
Van de Kliertjes, en Zemwtepehjes in de Hmt van
een Menfch.
WEI aan, laat ons eens zien, wat de gedagten hier van zyn? Die
groote, en heldere lichten in de ontleetkunde Steno, Swammer- dam en Malfighïus hebben verzekert, dat ze beyde in de huyt tegenwoor- dig zyn. De volgende, gelyk 't gemeenlyk gefchiet, hebberkjiezc Au- theuren nog veel in de ftoutheydt van dezelve ftaande te houden, over- troffen, fchoonze met minder voorraat van proeven waren gewapent; maar in'verdichtzels vruchtbaarder. Ik hebbe deze delen wel eer in figu- ren zodanig afgebeelt gezien, dat ik met regt verftelt was over zodanig een ongetoomde vryheydt van verdichten} aanzie de platen , dewelke de zeer beroemde Profeffor Bidloo in zyn groot ontleetkundig werk heeft uvtgegeven, vergelyk daar na de naauwkeurige overweging van de zaak zelfe op dat ge ziet, hoe verre dikmaals de Autheuren gaan, en wat omzichtigheydt men van noden heeft , eer een natuur onderzoeker zich op haar veylig vertrouwt. OndertufTchen beken ik , dat ik na zo vele ondernemingen deze klieren nooyt zodanig heb kunnen ontdekken, dat ik ze zou kunnen befcbryven , ja 't heeft my niet eens moge gebeuren , dezelve te zien * derhalven betuyge ik hem verphgt te wezen , die ze my op die plaats voor myn gezicht brengt. Ondertuflchen kan ik aan alle liefhebberen vertonen, en dat wel maar alleen, het zenuwagtige, wetk- tuyg van de huydt, tot het oefFenen van [ta£tus] 't gevoel gefchikt: Want wanneer ik onlangs de bloetvaten in de \crura] fchenkels van een menfch tot een ander gebruyk met myne Wafchagtige ftoffe opgevuk hadde met een voornemen om iets anders daar door te onderzoeken, gebeurt het by geluk dat ze beyde zodanig vervult wierden, dat ze ten eenemaal over al root van couleur waren, wegens de ontelbare veelheydt der vaat;es# Als ik dit met blydtfchap befchouwde, vernam ik aanftonts duydelyk langs de gehele huydt, dat 'er wiragn'geplaatzenwaren , zyn- de nochtans eenigzints opgezwollen, en tot een ftompe punt verheven, E e e e e e waar
|
||||
94-6 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
waar uyt ten laafte \_fUt\ de haayren voortquamen; Na dat ik dezelve
wel bezichtigt hadde: heb ik gemakkelyk kunnen oordelen , dat ze voor de [papilla nervqfie'j zenuwagtige tepeltjes, buyten de opgevulde kieynfte vaatjes uytpuylende, te houden waren. Voornamentlyk doet hier te ge- lyk toe deze wonderbare aanmerking, dewylze in den gehelen omtrek vm de fchenkel , en voet duydelyk overal gezien wierden, en nog- tans wiert 'er geen een gevonde in 't bultige deel van de voet, 't welk men gemeenlyk den rug noemt. Wat zal men daar nu uyt oordelen ? Mogelyk is dit gedeelte minder bequaam tot ^taUui\ het gevoel. Be- proeft 't, en gy zult het bevinden* Zyn 'er derhalven aldaar geen te- peltjes? dat zal ik niet zeggen, ze komen weyniger te voorfchyn, om dat ze mifïchien kleynder, en dieper gelegen zyn. , - Nu ben ik gedwonge te bekennen , dat ik voor dezen niet alleen
gelooft, maar ook met gefchrift verzekert hebbe, dat 'er deze fmydt- klierrjes by waren. Dog dit heb ik te driftig , en door 't gezag en proeven van by na alle ontleders vervoert zynde, gedaan: Nogtans rnoet men weten, dat 'er geen onder alle de bewysredenen aanneme- Jyker is, 't gene leert dat 7er deze klieren byzyn, als die wonderbare [tubercida~\ gezwelletjes of knobbeltjes in ziektens, dewelke zich zo me- nigmaal , uyt de huyt zelfs, onder de opperhuydt verheffen, en uyt, puvlen, gclyk ik zelfs vele zodanige puysjes in 'myne vergadering be, ware om te laten zien. Maar ik hebbe na dat ik ze met naauvvkeurig- heydt onderzogt hebben, geoordeelt, dat het geen klieren, maarzekere verheventheden van de opperhuydt waren. Ik bekenne, ook niet vreemt te zyn van 't gevoelen , dat myne goede
Vrient de zeer vermaarde Heere Boerbaave, openbaar Hooghleeraar der eeneeskonfr, kruydtkunde , en van 't oeffenende deel der genees- konft in de Holiantfche Hooge School te Leyden, my mondeling en in eefchrift verklaart heeft. Hy heeft namentlyk ontdekt, dat 'er onder de opperhuydt in de huydt
zelfs of zomtydts onder dezelve, zekere kleyne ronde [receflacula] pntfang plaatsjes, uyt een omflach van een dun vliesje t'zamen geftelt, zitten.0 Deze merkt hy aan in haar opperfte gedeelte, alwaar ze na de opperhuydt zien, zodanig geopent, datze nogtans met een naauwe mont oosduyken, op dat ze niet al te lichtelyk het ingeflotene vogtuyt- ftorten zoude. Hy heeft ook duydelyk de opperhuydt zelfs aldaar door- dort bezien, alwaar de [emifaria] uytlozingen dezer [follkulï] blaas- jes of^zakjes zyn. Zo dat 'er een doortogt ist ja zomtydts een ruy- oae uyt de [Jpecus cavï]_ holletjes of blaasjes in der zelver montjes, |
||||
AANTEKENINGEN. 94?
en daar uyt wederom door de opperhuydt, boven dezt montjes ga-
pende, openftaande. Het vlies, waar uyt ze beftaan, wort van alle kan- ten doorboort van de uyterfte pypjes der vaatjes, aanbrengende eene zachte, vettige vogtigheydt. Als dit vogt, ganfch verfch zynde, daar nederftort, is 't dun, helder, zonder reuk of finaak. Maar wanneer 't hier ter plaatze ontfangen , door eenige traagheydt langer blyft zitten, deszelfs vloeybaarfte gedeelte vervliegende, wort het dik- ker , en verkrygt den aardt van een taye wafch, by na aan alle oliën ey- gen, ftaat ftil, waaffemt naauwlyks uyt, wort vermeerdert , maakt [iubercula] knobbeltjes of puysjes, en verfchaft een zeer veelvuldige, fchoon van anderen over 't hooft geziene, oorzaak van huydtquafen. Hy meent, dat dit \joumor rün£ïuofis~\ fmerige vogt in een volkome ge- zontheydt dient, om de buytenfte delen te verzagten , los te maken, voor verharding en verdroging te verhoeden , en in een behoorlyke buygzaamheydt te bewaren , maar dat uyt gebrek van 't zelfde zware gebreken ontftaan. Hy verzekert, dat dit het olieagtige vogt is, 'c welk Leeuwenhoek door zyne nieuwe vindingen voor't gezicht vertoont, 't gene hy my zelfs door zyne groote beleeftheydt heeft laten zien. Dat dit dezelfde vogtigheydt is , waar mede het' aangezicht van gezonde menfehen bedekt is, ter zelver tydt als ze na een zagte en volkome ilaap verquikt zynde, het aanfehyn blinkende, gelyk als met olie beftreken, vertonen. Dat dit zelfde vet de \capillï\ haayren befmeert', langs dezelve heen
vloeyt, en een fmerige buygzaamheydt aan haar verichaft, op dat ze door verdroging niet zouden fplyten, 't welk anderzints een onder de gebreken van ée haayren is. Dat deze werktuygen voornamentlyk gevonde worden op die plaat-
zen van 't lichaam , alwaar de delen meer veor de lucht bloot (taan , en tegen malkanderen aangelegen zyn, vryven, of groteyks worden <^e- fchut en geroert. Hierom verfchynenze voonianienclyk by de oopfche- len, 't aangezicht, neus, oxcls, lie/Tchen, voorhuydt, billen, en on- der de voer. Als dit vogt verdikt wort, maakt het die kleyne witte tepeltjes,
kleyne \_glandei\ ekelrjes verbeeldende, zynde menigmaal in 't aange- zicht, voornamentlyk op de neus: deze fterk gedrukt zynde, werpen een taaye, witte, en wafchagtige doffe uyt. indien de blaasjes meer vervult worden, wordenze \tuherculaparva\ kleyne gezwellerjes, die met de daar bygelegene delen te ontfteken, een rodi'gheydr, jeukte, en puysjes, verfcheyde, van-, couleur, en onaangenaam voor 't gezicht, ma- Eeeeec 2 ken.
|
||||
■ ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
|
|||||
94« ÖNTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE.
ken. Wanneer ze nog meer opzwellen , begint de \crajfamentum\
droeflem door den [meatus] uyt weg van 't blaasje tot aan de oppervlak- te van de. opperhuydt door deszelfs opening uyt te lopen , en in dat ge- deelte, 't welk voor de lucht bloot ftaat, blaauw, of zwart te worden; indien zulks tuffchen twee tegen malkanderen overftaande vingeren met gewelt gedrukt wort, dan wort de taye ftoffe uyt den opgezwollen buyk van 't ontfangplaatsje door den engen hals heen geperft zynde, in dien doortogt zelfs tot een [cylindrus contortus] gedraayt langront gevormt, 't welk, wegens den zwarten top, en 't lange, witte , en gedraaydc lichaam zo naauwkèurig een \yermiculus\ wormpje verbeelt , dat de géneesheeren, zo wel als de onkundige door deze verbeelding bedroge zynde, oordelen, dat ze met haare ogen wormptjes in de huydt gezien hebben. Maar zoo deze opgehoopte ftoffe, meer en meer aangroeyende, op-
zwelt, dan geeft het de ware en eenigfte oorfpronk aan Pap en honing- gezwellen , voor zo veel" de ftoffe meer gelykent na Pap, of Wafch-ho- ning. Ja zelfs oordeelt hy ook, wanneer zodanige gezwellen boosaar- dig worden, dat zeeën {lepra] quaadcaardige fchurft, en [cancer] kan- ker van de huydt, als mede \JElephantiaJïs~\ melaatsheydt verwekken. Tot dus verre heeft hy my zyn gevoelen , over deze zaken verklaart
hebbende, met weynige woorden medegedeelt, en myn verzoek toege- ftaan, om zulks by deze gelegentheydt gemeen te maken. Dog hy zou- de dit ftuk met meer redenen en zaken kunnen uytbreyden, en hierdoor leeren een oprechten manier om de gebreken van de huydt te genezen : Ik zelfs zal ook niet nalaten zulks verder te onderzoeken: ondertuflehen zal niemant deze lichamen liever klieren, als onfangplaatsjes van een vettig vogt moete noemen. Gy ziet nu , ia aar de lezer, dat ik zo dwaas niet ben, dat ik ontkenne zou te beftaan, 't gene ik met myneygeogen niet befchouwe. Zodanige ydelheydt zy verre van my? maar ik betuyge in oprechtig-
heydt, dat ik nooyt huydtkhertjes gezien hebbe, en dat ik hem, die ze my klaar aanwyft, ten hoogde verpligt zal zyn. Niemant denke, dat het zweten door gemelde klierrjes volbragt wort, fchoon de meefte zulks M. Malpighius hier in voorgaande, toeftemmen 5 Verre van daar: want de uyterfte donzige eyndens der flagaderrjes , dewelke zeer veel in dun- te het fynfte katoen overtreffen , zyn de pypjes zelfs, door welke de zweet ftoffe overgebragt wort. Deze zelfde zweetpypjes waaffemen de uytgediende en overtollige vogten onder de gedaante van een onzjeht- foaren rook uyt het lichaam. Zie daar, hier is my nu een ruym velt geopent,
|
|||||
AANTEKENINGEN. 949
geopent, om verfcheyde gevoelens van anderen over deze dingen, die
ik zo even verklaart hebbe, te doorwandelen, maar 't zou my van myn voornemen aftrekken, namentlyk , om klaarblykelyke dwalingen, die ik zelfs ofte andere in de ontleetkunde begaan hebbe, zonder eenige haat, maar uyt een enkele liefde tot de waarheydt, te verbeteren. 1 v.
Van de Klieren van andere Vliezige deelen.
E En iderweet, dat de \Ventriculi cerebrï] holligheden der herfle-
nen, den binnenfte omtrek van 't [pleura] borftvlies, het [pèrkar- diurn] hartezakje, het [_perkoti(eum~\ buyk vlies, en den zogenaamden [tunica teftium vaginalis] fcheerok der ballen, altyd bevogtigt, glibbe- rig gemaakt, en befproeyt worden met een darnpig vogt } 't wort ook voor niet minder bekent gehouden, dat deze vogtigheydt in die hollig- heden geftort zynde, vry van daar opwaarts wederom te rug wegvloeyt. Ik hebbe lang getwyfFelt, of dit werk wel verrigt wierdt door de klie- ren van Steno en Malpighius , welke die brave mannen (lellen de ge- melde vliezen overal te bezetten tot zodanig gebruyk ? Maar, na dat ik door een byzondere konft de nooyt genoeg te verwondere fynheydt der uyterfte flagadertjes hebben ontdekt, heb ik gemakkelyk kunnen zien, dat tot dien eynde geen klieren van noden zyn, ja zelfs dit ze aldaar niet gevonden worden. In der daat dit bekent de Grote Malpighius met te verzekeren, dat deze klieren in een volkomen gezont lichaam niet ge- zien zyn, maar datze eyndelyk in ziektens, alwaar ze uytgezet, en ver- groot zyn, zichbaar worden. Ik beken dat 'er in deze manier van rede- nering eenige fchyn van bewys is. Dog echter oordele ik , dat de lic- haamtjes, welke in de gezegde vliezen verfchynen ? geen klieren zyn, nog zyn geweeft. Maar in tegendeel blykt het my klaar , dat de ver- ftopte uyceyndens der ilagaderen overgaan in tegen natuurlyke gezwel- len , zynde dan de aangeboore gedaante ten eenemaal verandert. Geven de \_Aneurifma~] flagaderbreuk, [yarix] aderbreuk , [phlyBenoe] blaart- jes, en andere diergelyke ziektens , geen dnydelyke voorbeelden f» Der- halven die ftellen wil, dat 'eraldaar klieren zyn, dan behoort hyze in een gezonde ftaat te vertonen : want het is de plicht van een ontleder van onbeproefde zaken liever te zwygen, als veel daar van te Verzinnen. Eeeeee 3 V. Wc*
|
||||
95o ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE,
Wederom van Klieren in andere delen j ah mede zeer vele
zaken aangaande de Tepeltjes van 't gevoel Oe naauwkeuriger en langer ik de lichaamtjes onderzoeken dewel-
ke in ons lichaam de ontleders gewoon zyn klieren te noemen, hoe meer ik verzekert worde, dat het geen klieren zyn, die men gemeenlyk over al daar voor houdt. Op geenerly wyze zie ik , dat die lichaamt- jes, welke in 't achterfte deel van de {corona glandïspenh"\ kroon van het roeden hooftje gelegen zyn, kliertjes zyn, Ichoon de zeer vernuftige Morgagni in zyne aantekeningen met andere dezelve daar voor houdt. OndertutTchen, behoudens het gezach van'dien braven Heer, fchynen my dié uytpuylingen gehouden te moeten worden , voor zenuwtepelt» jes, boven de oppervlakte in den rant van de kroone van 't roedenhooft- je zich verheffende, dewelke, wanneer ze door 't Venusfpel opgefpan- ne, en met een zachte vryving gedrukt zyn , 'm dat werk het grootfte vermaak bybrengen. Maar zo menigmaal alsze door een vuyle vermen- ging van een onzuyvere Hoer beftnet worden, zwellen ze zeer affchuw- lyk op, en verliezen door de knagende feharpigheydt van 't onfange vergift haar dun velletje, daar ze mede bedekt wierden; zy dan ontbloot, en ge vilt zynde, worden van een onlydelyke pyn en fmert wreedelyk aangetaft: 't gene tot een zeer groot bewys verftrekt, dat ze meer met den aart der zenuwen, als van klieren overeenftemmen. Ik weet wel, dat de tepeltjes op deze plaatzen geen haayrrjes hebben, dog die ziet men ook niet in den voorften top der vingeren, als ook in de [yola manus~\ palm van de hant, of in 't \jplanta ]>edis\ hol van de voet, op wellke plaat- zen 't nograns vol van tepeltjes is. Ik hebbe al over lang aangetekent, dat de uyteyndens der bloetvaten byna in alle geweften van 't lichaam grotelyks verfchiilen in maakzel, waar uyt ze beftaan. Maar ik hebbe ook daar na geleert, dat dit ook plaats heeft in de uyrerfte eyndens der zenuwen 5 devvyl ik ze anders bevonden heb 'm de binnenfte oppervlakte der oogfchelen , wederom in de tepels der borften heb ik die wonder- baarlyk van malkanderen verfchillende aangemerkt, dewelke 'm 't uytfte- kenfte deel derzelver zich onthouden, maar in de tong verfchillenze ver- re van deze alle, als mede in de huyt hebbenze een andere gedaante, wederom van de voorgaande geheel en al verfchillende: want op zom- in ige |
||||
AANTEKENINGEN. 9$i
mige pkatzen van 'f- lichaam, heb ik ze vernomen, dat ze aldaar in zo
groote menigte waren, zo digt by malkanderen gevoegt,. en in zofraye ordre gefchikt wierden , dat 7er byna geen plaats tuflchen byde was, ja datze boven de oppervlakte van de huydt uytftaken, gelyk ik ze nu de geheele roede door bevonde heb, waarom dit deel toe zo veel wellufi: bequaam, en aan zo veel pyn onderhevig is. Maar zy, dewelke dieper onderde huydt verborgen leggen, fchyuen tot clien eynde te {trekken, dat ze een grontflag verleenen aan de voortkomende haayren ; dezevint men veel weyniger in getal, en komen ook niet voor ons gezicht, tenzy eerit alle de vaten van eenig haayrig deel met myne rode wafchagtige ft iire ten eenemaal opgevult zyn, zo dat 'er geen een takje zonder deze ftofTe is. Dit hebbe ik al over lang ondervonde, en in de fchenkel van een menfeh te weeg gebragt, 't welk ik in tegenwoordigheydt van den Hr. Boer," have, een man in 't ftuk der Geneeskonft en kruydtkunde zonder weer- ga , hebbe vertoont. Maar ik verwondere my hier over , dat alle de uyterfte vaatjes deze ftoffe ontfangen hebben, en roodt van Couleur zyn alleen zyn die tepeltjes, waar uyt de haayren geboren worden onaangeraakt gebleven , en onderfcheyden zich zeer duydelyk door haar byzondere* aangebore witte couleur van alle de naburige rootgecouleurdedelen. Wat dog van deze tepeltjes in de roede, tong, Oogfcfaelen, en andere delen te oordelen ftaac,.zal ik na dezen zeggen, wanneer ik al dentydt, die my van myne bezigheden overfchiet, zal be(leed t hebben ia dezelve te onderzoeken. v i. ^ "
Van 't Hart.
MEt recht oordelen by na alle, dat het hart het voornaamfte onderde
ingewanden is; dit houdt men volkomen voorzeker, dat'er nog vele dingen in deszelfs maakzel niet genoeg nagefpeurt zyn y derhalven ver- dient dit uytnemende, dog te gelyk duyftere maakzel, en deeygenfehap- pen deszelfs, dat men zommige zaken daarvan aanmerkt. De ontle- deren hebben ons niet zeer wel de natuurlyke legging en plaats van't hart. befchreven. Want fchoon ze alle verzekeren , dat het hart in de borft geplaatft is, echter hebbenze oprecht niet afgebeelt, wat legging 7r zelve hadde, Govert B'tdlo heeft het in zyn groot ontleetkundig werk zoda- nig "yfgedrukt, als of het hing met een kegelswyze punt na 't middel- rifr,
|
||||
95 2 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE.
rift , maar met de gront na de \_jugulum\ keelziende. Dit
is in de beeften , welke het hooft voor over houden 3 gemeen, dog nooyt in een menfche lichaam ; in 't welke het hart zoda- nig op het middelrift legt, dat deszelfs gedeelte, waar mede het het middelrift aanraakt, door zyn opleggende gewicht, gelyk als in een ge- drongen is , 't welk nergens 'm viervoetige voor overbukkende beeften plaats heeft, maar in tegendeel in deze verbeelt de figuur van 't hart, de gedaante van een [conus~\ kegel, 't gene men nogtans aan 't hart van een menfch niet mag toeeygenen, dewyl deszelfs vorm veel daar van ver- fchütj zynde namentlyk korter en veel meer in een gedronge, Andreas Vefalius, de voornaamfte onder de Autheuren, heeft dit alles in zyne platen in dier voegen laten afbeelden , als de zaak zelfs in een leven- dig menfch geftelt is. Indien ge begeerte hebt om 't maakzel van 't hart te kennen, zie,
wat Steno, dat heldere licht in de konft , daar over gefchreven heeft, gy zult 'er geen berouw van hebben; dewyl hy door een naauwkeu- rige onderzoeking ontdekt heeft, dat het maakzel van 't hart, 't welk • men voor dezen voor \_parencfjyma\ een bloetftolzel gehouden heeft, in een oprechte fpier beftaat; dit heeft hyzoklaarblykelykaangetoont, dat hy, het gevoelen van Hijspocrates beveftigende, 't zelve voor een zeer konftige fpier verklaart heeft, hebbende zyn {fnis~\ eynde, alwaar 'C zyn \initïum\ begin heeft , beyde namentlyk in den gront van 't hart. Vervolgens was van een ider aangenomen , dat al 't bloet, 't
welk door de kroonüagaderen aan 't hart zelfs toegebragt was, geen een droppeltje uytgezondert, door de kroonader alleen in de holader te rug gevoert wierdt, ja ook dat dat bloet, 't welk volgens de wet van den omloop van 't bloet uyt beyde de hartoorrjes wederom quam, insgelyks langs deze eenigfte weg wederom keerde. Maar ik hebbe naderhant klaar ontdekt, en in 't openbaar vertoont, dat 'er zommige adertakken zich openen in de hartoorrjes, zodanig, datze het aderlyk bloet regelrecht in 't rechter hartoortje nederftorten, zonder ooyt de holader, of deszelfs [mag- nusvena cavce Jihus] grote groef aan te raken. Niet minder nieuws is de ontdekking geweeft van den zeer vermaarden 'Vieujfens , en daar na van den zeer geleerden Thebejïus, wanneer ze gevonden hadden , dat 'er uyt de zelf (land igheydt zelfs van 't hart eenige adertjes voorrquamen, de- welke het b!oet van 't hart door de takken van den kroonilagader toe- gebragt, met openc monden in de holligheydt van 't hart ftortte , zon- der |
||||
AANTEKENINGEN. 953
der enige omweg in de groef van de holader, of holligheydt van'thart- oortje. Dit zelfde hebbe ik ook menigmaal vertoont, gelyk de brave Thebefiusklaarblykelyk genoeg betuygt, dewyl hy zegt, dat fchynt Ruyfch volkome gemerkt te hebben. Maar indien iemant begeerïg is, het beloop der bloetvaten, en "'t wonderbare gewrocht van 't Hart te zien, hy ko- me my bezoeken, ik zal hem gaarne niet alleen de flagaderen vertonen, dewe.ke zich door de buytenfte oppervlakte van 't hart verfpryden, en hoe veel ze in getal zyn, maar ook die, dewelke door de binnenften ©ordtvan 't hart verdeelt worden. Eenige Jaren geleden was ik boven mate verheugt, wanneer ik een kleyn flagadertje ontdekte, 't welk na de binnenfte oppervlakte van 't hart liep : dewyl het iets nieuws was, en zulks ontdekt hebbende, zyn vvy gewoon ons daar over teverblyden. Dog nu , na dat ik deze konft meer en meer geoeffent hebbe, verroone ik aan alle liefhebberen de zchtbare inwendige holligheyd van 't hart met zo veel opgevulde vaatjes voorzien, dat deflelfs gtheele maakzel en- kel uyt bloervaatjes over al gewrocht fchynt te zyn. Maar 't is veel frayer, dat de vlezige \_lacerti carnet] fpferdraatjes,
én hare pezen zelfs, wegens de veelheydt der bloetvaten geheel en al roodt zyn: Ja, 't welk iemant nuftchien niet zou willen geloven, zelfs de [yalvul^ klapvhezen, welke de verziende natuur gefchikt heeft tot het oeftieren van den doortogt van.'t bloet door't hart, en welkers bloet- vaatjes met deze ftoffe door die zelfde fraye konftopgevult zynde, fchit- teren en glinfteren voor 't gezicht. Merk aan} Waarde lezer, dat ik de hartvaten dooj inf]>uyting van
deze waflïge ftoffe zodanig opgevult hebbe, dat die ftoffe, alwaarze ge- komen is aan de alleruyterfte uyteyndens , dunder zynde als dons en fpinrag, uyt de vaatjes uytgaande gelyk als eendaauw uytgeftort wort, en zich verfpreydt over de zagte vezelen van de vlezige zelfftan* digheydt van 't hart, en dezelve met een zeer roode bloedtcoulcur beverft. Ik zou voor zeker geloven, dat dit werk ten enemaal op dezelfde wys zodanig in een levendig menfch volbragt wierdt, als ik 't in een doodt menfch door myn konft te weegbrenge. Want byaldien 't bloet, over al in zyne vaten wederhouden zynde, regelregt uyt de flagaderen in de aderen overgeftort wierde, zonder enige uytftorring van 't zelfde, dan zou 't voetzel aan de deelen van ons lichaam niet konnen gebragt worden. Eyndelyk in deze menfehen harten , dewelke ik aldus toe- ©ereydt hebbe , kan ik klaar voor oogen ftellen de andere bloetvaten welke door de bloetvaten zelfs lopen , zo datze daar door gevoed kunnen worden : ja ook de ve.fcheyde \_ditei$wnes~\ lydjngen , F f f f f f en
|
||||
9M . .ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE.
en uytftrekking van deze onderfchyde vaten, terwylze door de binnenfte
en buy tenfte oppervlakte van 't hart heen lopen. : ' • - VIL.
Van een ongehoorde Brakin^.
at er zeer veele dieren geboren worden, leven, groeyen , en wederom
voorttelen , binnen zommige andere levendige dieren, is al van de eer- Ite eeuwen af aangemerkt geween^ ondertuflchen hebben de Wyfte Philo- fophen tot dezen huydigen dage van de wyze van voortkomen niets zekers durven voordellen. Niemant moet ookmeenen, dat er alleen \_hmbrici S. vermes'] wormen in een menfch groeyen. Naauwlykszoiidt gy gelo- ven , hoe vele zoorten van dieren 'er by geval, of door een naauwkeurige on- derzoeking gevonden zyn j Zyt ge begerig, zulks te weten , leeft 't geene> (en gy zult 'er geen berouw van hebben ^) dat de dagverhalen der geleerden -van l^rankryk, de philofophïfche verhandelingen van Engelant, de ge- denkfihriften van Leypzig^de dagboeken van de Keyzerlyke Academie-pn de naarftigfte aantekenaar Scbenkius, daar van opleveren. Hoe vele wonderen, en ongelooflyke zaken zult ge daar zien en bevin-
den ! ondertuflchen is dit gedeelte der natuurlyke hiftorie waardig , be- tracht en volmaakt te worden. Om 'er een proef van te geven, breng ik hier wederom te berde dat waarlyk zeltzame diertie,'t geneik in myn negende ana- tomifche cabinet na het leven heb laten afbeelden: 't behoort tot het gellacht van viervoetige dieren , om dat het vier voeten, en een ftaart heeft, J a het hooft, demónt, en voornamentlykde navel ftreng daar nog aanhangende vermeerderende zeltzaamheydt der zaak boven alles ; ik heb 't in zyn ge- heel zodanig toebereydt, dat het nog lange jaren duren en van diegenen gezien kan worden, welke luft en begeerte hebben om zodanig een zaak te befchouwen. Nu bezit ik ondertuflchen een ander, dat my naderhant is aangebragt,'t welke een flek zeer f raay verheelt; Toonen dit de twee oogen, gedaante en grootte van 'tzelfde dit niet aan?op dat ge zelfs kunt oordelen,zi.e daar, hier breng ik 't zodanig in een figuur te voorfchyn, als rt de na- tuur zelfs voortgebragt heeft. Een meyfje van veertien jaarenoudt, heeft onlangs tegelykmet veelbloet'
deze flek uytgebraakt. De vader van dit meysje heeft my 't diertje vereert terwyl 't nog fris wasenmy verzekert, dat het nog een tydtlang na't bra- ken geleeft, en zich zelfs in een ware beweging gehouden heeft. Gy zult gemakkelyk kunnen geloven , dat 'er in een menfche lichaam
worden
|
||||
AANTEKENINGEN. 9?f
worden voorrgebragt wormen , van gedaante onder malkanderen, zeer ver- fchillende, ja zodanig met alle andere ooyt in de waerelt gevonde wormen ftrydende, dat men diergelyke buiten s'menfchen lichaam nergens ontmoet j ondertuflehenzyn'erzommige van deze, dewelke tot een lengte van zeer vele ellen uytgeftrekt worden. Dat zy derhalven in 't zelfde lichaam ge- boren zyn, is zeer waarfchynlyk. Maar 't gevoelen der gener, die mee- nen dat de wormen uyt doorgeflokte eyertjes van zodanige gediertens voortgebragt worden , zou mogelyk niet zeeraannemelyk fchynen. OndertiuTchen dit diertje, 't welke dit meysjeuyrgefpogen hadde, iseerit
uyt haar gekomen, nadatzeeen langen tydtongezont was ge weeft, te vore al- tydt over een zwaarte van de maag geklaagt, ennooyteen volkome gezond- heydt genoten hebbende. £n of fchoon waaragtig is, dat 'er door lichtgeloovigheyd van veele, al-
lerley ongehoorde zaken voor waarheden gehouden en verdicht worden, blykt het nogtans zekerlyk, dat 'erdagelyks dingen aangemerkt worden, na wonderen zeergelykenende $ onder welke ik oordele dit diertie gerekcnt temoete worden, dat zich dooreen veel ver wige, witteen zwarte couleur , en een levendige beweging kennen liet. Nog meer verwondering verwekt de befchouwing van dat diertie in een
menfch geboren, 't welk in myn negende anatomifch cabinetafgetekent, en in myn rariteyt kamer te zien is -, om dat het voorzien was met een ftrengma de navelftreng gelykenende, ja ook om dat het in een zeker lichaam verbergen was, zeer wel met de natuur van een papgezwel overeenkomende, 't welk in plaats van een moerkoekie fcheen te verflrekken -, de waarheydf van de zaak blykt door 't zien en wordt beveiligt door de daarbygevoegde verklaringen. Ondertuflchen moet men niet denken, dat dit diertie, waar van ik eer ft
gefproken hebbe, van 't meysje ingeilokt zynde, binnen 't lichaam gekomen is, gelyk mogelyk iemantzou vermoeden: want 't was fris en gezont j nogre het beweegde zich niet met te kruypen als een (lek, maar dan lichte het zich opwaarts, dan nederwaarts: zy hadde ook te voore en te gelyk bloet ge- braakt, daar en boven was ze lang ziek geweeft. 't zoude ook niet m de maag in 't leven hebbe kunne blyven, maar lang doodt geweeft zyn, gelyk men in de meefte dierties of visjes ziet, dewelke wanneer ze le- vendig ingeflokt worden , kort daarna fterven in een woonplaats , onbe- quaam om 't leven te behouden. Ik zie wel, dat hier de Jeere, hedendaags van alle voor onwrikbaar
gehouden , aangaande de geboorte van alle dieren uyt een ey , kan worde tegengeworpen, maar dat raak ik op dezen tydt met aan: want dat zoude my al te verre van myn voornemen arleyden. Hv , die daar F f ff ff 2 lief-.
|
||||
£56 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE.
lief hebbery voor heeft, leze het zeer nuttige werk van den Hr Nico/ï
Andry in 't franfch gefchreeven, over de wormen: gy zult aldaar op de 19 bladtz. bevinden , dat het gevoelen van dien Heer is, dat de wor- men een aangebore ziejcte in ons lichaam is, en dat de eyeren zelfs, waar uyt de wormen eyndelyk voortkomen, in ons te gelyk met de andere delen van ons lichaam voortgebragt worden, dewelke op den bepaalden tydt gebroeyt zynde, eyndelyk hare [foetus ] vruchten baren, even als de andere delen van ons lichaam zommige, te vore nog: niet verfchynen- de vogten of ook zommige vatte delen voortbrengen. Ik zou in der daadt gemakkelyk dit gevoelen goetkeurén, om dat ik 'er geen vinde, 't welk meer met de waarheydt van de zaak over een komt. Indien iemanu een waarfcbynelyker weet, verzoeke ik,, dat hy 't mededele. V I I I.
Van de IVanfchepzekfi^
Gelyk de vruchtbaarheydt der nature in 't voortbrengen van zulke
verfcheydene dierties wonderbaarlyk is, alzo wort ze ook menig- maal veranderlyk bevonden in 't veranderen van 't maakzel der deelen , dewylzefchynt van haar eynde af te gaan , 't welk ze zich fcheenvoor- gefchreven te hebben. I. Onder deze meene ik , dat in de eerfte plaats moeten geftelt wor-
den drie verfcheyde onvoldragé kindertjes, dewelke gebooren zyn zonder herffenen, nog hebben enige holte in 't hooft, 't welk geheel en al benig is : twee van deze hebbe ik tot geraamtens gemaakt (maar 't derde bewaar ik in zyn geheel in myne balfemagtige vogt) in dier voe- ge ais de edelmoedige Kerkringius in Ofteogenia fua pag. 59. meteen fi- guur 't zelve na 't leven heeft afgebeelt. IL Ten anderen is 'c hier byftaande geraamte wonderbaarlyk, welkers
handen en voeten met meer vingeren in getal voorzien zyn, als na de gewoone wy.ze der natuur*; de regter hant heeft zeven vingeren, de reg- ter voet agt tonen,; de linker hant heeft 'er zes met twee aanwasjes, en de linker voet pronkt met negen volkome tonen, Zie Kerkring. pag. 55% al- waar hy het afbeeldzei daarvan oprechtelyk gegeven heelt ; derhalven &-. 'er een, zekere maat in alle dingen, en menigmaal is de overvloet van de natuur niet alleen onnut, maar ook nadeelig ' 111. Onder myne rarityten bewaar ik een onvoldragé kindcie , met
twee
|
||||
AANTEKENINGEN. 9fT
twee hoofden geboren ! ik heb't gekogt, dog 't jammerde my, datzy,
dien 't eerft in eygendom toebehoorde , te min ervaren waren in dat ge- ne , 't welk tot het bewaren van diergelyke zeltzaamheden vereyfcht wort, 't zelfde qualyk bewaart hebben, waar door het nu hart en geheel zwart voorkomt. IV. Vertone ik twee toebereyde milten,, in een fchaap gevonden, en
op een verfcheyde plaats gelegen. V. Voor dezen is 'er in een fchaap een lever gevonden, waar in vyf
galblaaslies te zien waren. Ik onderzogt het, als 't myaangebragtwier- de, maar ik wygerde het aan te nemen om dat ik door den eyfch van een onredelyke prys afgefchrikt wierde. VI. De zeer vermaarde Johannes Jacobus Rau, Hoogleeraar in de
Hoogefchole te Leyden, in de kennifïe der beenderen , fpieren en fteen- fiiyden by zonder ervaren, heeft ons eens vertoont een flagader, komende uyt den boogsgewyze bogt van de groteflagader, de welke ik nader- hant ook gevonde hebbe , en nog een jeder kan laten zien. VII- 't Wonderbare maakzel van 't manneiyke lidt met de grootfte
naarjligheydt menigmaal onderzoekende, is 't my eens gebeurt twee ver- fcheyde volkome fterke bekleetzelen, het gehele lichaam der manneiy- ke roede omringende en bevattende, te vinden. Dit hebbe ik in een Anatomifch Cabinet, gelyk als een gewoonte der nature befchreven,, maar nadien ik naderhandt In zeer vele voorwerpen, aandagtelyk be- fchouwt zynde, dit zo niet bevonden hebbe, eyfcht de oprechte lief- de tot de waarheydt, dat ik nu waarfchouwe , dat 'er gemeenlyk maar een zodanig bekleetzel, en zeer zelde een dubbelt gevonden wort. VIII. Van vele jare herwarts bewaare ik twee gebalfemde onvoldra-
ge kindertjes, die met den buyk aan malkanderen gegroeyt zyn. IX. Ook bezit ik twee onvoldrage varkentjes, in de baarmoeder aan
een gegroeyt. X- Ik hebbe nog daar en boven een onvoldrage kindtje van bynatwee
maanden, welkers bovenfte en onderfte \_artus~\ ledematen , wonderlyk bogtig gezien worden. XI. ïnsgelyks moet gy u verwondenen over een gekloofde bovenfte lip,
in een onvoldrage kindtje van twee maanden gevonden. XII. Gy zult u byna verfchrikken, wanneer gy een ander onvoldrage
kindtziet, boven wiens neus een aanwasje gegroeyt isr hebbende dege- lykenis van een manneiyke roede. XIII. Ik vertoon een gebalfemt fchaapshooft, aan 't welke de mont
ontbreekt, en deszelfs oogen verkeert geplaatft zyn. Ff ff f f 3 XIV. En
|
||||
9?8 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
XIV- En een kalf in h geheel zonder hooft, terwyi 'er maar een oor
boven \truncns~\ den romp in plaats van 't hooft uytpuylde. XV. Met veel omzigtigheydt hebbe ik dikmaals zeer. vele fchapen
onderzogt, dewelke de natuur meer voeten boven 't gewone getale han- gende van de nek, verleent hadde. Dog niets heeft my in deze won- derlyker verfcheenen, als dat deze voeten altydt van fpieren berooft, maar in der zelver plaats met zeer veel vet voorzien waren. XVI. In een anderen hoek van myn Cabinet vertoon ik een gedeelte
van een JVloerkoek met haar navelftreng , maar o wonder ! daar van hangt een fchenkel van een onvoldrage kindtje, met de voet, en drie tonen. XVII. Ik zie aldaar ook zeer veele onvoldragen kindertjes, welkers
teeldeelen wonderlyk mismaakt zyn} en waar aan ook het eene of 't an- dere lidt te veel ot te weynig is. XVIII. Ik hebbe zo veele en verfcheyde lichamen onderzogt, maar
nooyt heb ik een oprecht \}jermaphrodituf\ manwyf gevonden > evenwel bevinde ik, dat 'er zeer veele allerley beuzelingen overal van verhalen. -Alle, die ik van dat zoort heb mogen onderzoeken, begryp ik, datzè \j>feudo-hermafihroditï~] baftaart manwyven genaamt moete worden: Want in deze het hooftje van de [clitoris'} kittelaar altydt buyten de fcha-
melheydt uytpuylende, waande te zyn het hooftje van de mannelykeroede5 en hoe menigmaal hebbe ik dit in de beeften ook waargenomen ? al over- lang heb ik zodanig voorbeek iiyt de teeldeelen van een fchaap in myn anatomifch cabinet bygebragt. Van een zeltzaam Gebrek der Nieten.
DEgeene, welke de lichamen van verfcheyde dieren met een aaa-.
dagtig oog befchouwt hebben, bevinden , dat de nieren wonder- baarlyk in figuur verfchillen ; zeer veele hebben deze zaak oprechtelyk befchreven, onder welken uytblinken de zeer ervarene Heeren teveri- nus , en dn Fernay-, de eerfte in zyne [zootomid] ontleding der beeften, en de andere in zyne [defcrifitio anatomica brutorum\ ontleedtkundige befchryving der beeften. DeOfTen, Beeren, Relmuyzen, Egels, Schilt-' padden, en Vogels hebben nieren, wiens oppervlakte ongelyk is, gely- kerwys Malpighius met een byzondere naauwkeurigheyd zeer wel over- hing in zyne verhandeling van de nieren geleert, en in zyne laafte wer- ken |
||||
AANTEKENING -EN 919
ken duydelyker bewezen heeft. De oude hebben geweten, dat zulks
ook in de nieren van onvoldrage kindertjes gevonden wierdt, in welke zy de nieren altydt zodanig geftelt zynde , aangemerkt hebben. Maar in een volwalTche menfch hebben de nieren altydt een gladde, effen en gelyke oppervlakte. Evenwel in deze, fchoonze nu al een hogen ou- derdom bereykt hebben, vertoont zich zomtydts de gedaante der nie- r-en ongelyk, en gelyk als uyt verfcheyde deelen t'zame gegroeyt. Zie Malpghiusïn zyne nawerken op de 3?. bladtzyde in den 1. brief aan Sponius. Dog dit is aanmerkens waardig 3 't geene my tweemalen ge- beurt is aan te zien: namentlyk dat de nieren der bejaarden, wanneerze even als die der onvoldrage kindertjes geftelt zyn , niet alleen eene dwaling gelyk als van een fpelende natuur betekenen, maar ook de al- ler wreedtfte, en eyndeiyk na 't veroorzaken van zware pyn en fmerte, dodelyke krankheden verwekken. Het eerfte voorbeelt van deze ongehoorde zaak heb ik gezien, xn een
huuwbare dogter, alhier in 't weeshuis wonende, deze ellendige wierdt zedert lange tydt met zo gevoelige en onlydelyke pynen omtrent de plaats der nieren aangetaft, dat het onuytfprekelyk is. Byde wreedfte aanvallen voegde zich 'er nog een bloet wateren by, 't welk dikwils wederom kwam. i\lle raadt en hulpmiddel, dat door de kond gevonde kon worden, wierdt er tot verligting wel by gebragt, maar 't was van geen nut! Derhalve van alle hulp berooft, en door fmerten uytgepuC zynde 3 heeft ze in de doodt alleen verzagring gevonde, en my , begerig zynde, de oorzaak van de ziekte te zien, gelegentheydt gegeven om het dodelyk te befchouwen. Wel lezer wat zoudt gy hier verwagten? ik geloof dit, dat wy alle dagten. Namentlyk een ruwe en ftekelige fteen in de nieren. Maar 't lichaam geopent zynde, hebben wy 'er geen ge- vonde, ja zelfs geen zandtiesj maar de oppervlakte van de byde nieren was geheel en al ongelyk, en verbeelde een gedaante gelyk als uyt vele harde deeltjes 't zamengevoegt. Naderhant, wanneer ik by my zelve altydt aan dit geval gedagtig
was, en my daar over overwonderde, heb ik nog een ander bejaart man gekent, dewelke zeer ellendig jammerde over een overdraaglyke pyn in de lendenen, die dikmaals weder keerde, en altydt heviger aanviel, te, gelyk met zeer veel bloetwateren. Veele Geneesheeren wierden over dit zwaarwigtig geval om raadt verzogt, alle hebbenze de ziekte behan- delt als voortkomende van een ruwe fteen zittende in de nieren , alle warenze van datgevoele, waar onder ik met myne zoon Henricus ook geweeft ben. OndertniTchcn hebben alle hulpmiddelen, welke de Jey- y dcr- |
||||
96o ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE.
den na 't voorfchrift der gencesheeren vaardig ingenomen heeft, niets
geholpen , maar is op gelyke wyze geftorven. Wy hebben te zamen het dode lichaam befchouwt, en net het zelfde maakzel der nieren ge- vonden, gelyk als in dat meyfje, zonder enige fteen of zanr. Door de- ze twee voorbeelden van deze ziekte hebbe ik geleert , dat den ftaat van *t menfchelyk geflacht elendig, de oorzaken der gebreken dikmaals ondoor- >rondelyk en fchoonze gekent wierden, ongeneeslyk zyn. Wat dog de ^caufa f>hyficd\ natuurlyke oorzaak der \_J}mptomata\ toevallen in deze zaak zy , laat ik u, geneesmeefter, onderzoeken! mogelyk zult gy die 3 fchoonze verborgen legt, vinden, en milTchien zal u de manier van te genezen ook nietonbekent zyn, zoo maar de reden van dit wonderbare ge- val u niet bedrogen zal hebben. Gelukkig zult ge zyn, zo gy 't gevon* den hebt! en pryzenswaardig , zo gy 't onderzogt hebt, |
|||||||
Fan een Fraaye genezing eenes maagpyps Ziekte, altydt
voor ongeneeslyk gehouden.
nder alle delen van s'menfchen lichaam, die met gebreken van een
„^ zeer moeyelyke genezing worden aangetaft , zyn de voornaamfte , door welke het voetzel in 't lichaam komt en het overtollige wederom p-ntlaft wort. Onder deze zal ik voorftelle een gebrek van den \jefopha- gus"\ üokdarm of maagpyp, waar door het \~degluïitto\ zwelgen ge- fchonde en menigmaal ten laafte vernietigt wort, zo dat.de lyder in zo- danig een ftaat fterven moet. Zeer dikmaals wordt het zwelgen belet wegens ontftoke en gezwolle \tonjillo\ keelamandelen 3 dog hier fpreke ik niet van deze ziekte, dewelke gemakkelyk genezen wort! nog ook van een [angina] keelontfteking , veel wyniger van door gedokte din- gen , te weten ïpelden , enz. voeg daar by een [atoriia] machteloos- heydt of \j>aralyfi$\ lammigheydt van de fpierdraden des flokdarms, maar van eene [angujtia oefophagi p-ofiindhis Jita~\ dieper gelegene vernaau- wing of engte, mogelyk varfeerrig gezwel, of \contractiq~\ inkrimping ontftaan j welke licht te onderfchyden is van de bovengemelde ziektens: want deze zal het inbrengen van een fpons aan een baleyn gehegt, en in den olie gedompelt, tot in dé maag ten eenemaal ftuytcn : by aldien de ziekte beftaat in eene lammigheydt der fpierdraden van de maag, wort de fpons gemakkelyk doorgelaten} voortkomende van een gezwel in |
|||||||
k
|
|||||||
AANTEKENINGEN. 96t
of bezyden demaagpyp, kan dezelve ligtelyk met de vingeren uytwen- dig gekent, en ontdekt worden. Een keelontfteking is een ziekte, die fchielyk opkomt, en binnenkorten tydt zyn loop eyndigt-, daarby is een groote moeyelykheydt in 't ademhalen, koorts, en een drooge tong j In- dien deze ziekte in korte uuren niet wort genezen 3 endeoverhantneemt, derven de menfehen zeer fchielyk. Om dat ik aangaande dit deel van 'c lichaam deze weynige in myne
aantekeningen heb willen tuflehenvoegen 5 heeft de Heer Johannes Men- nes > Stadts Doctor, en Borgermeefter te Huift, een zeer ervaren man in de Genees-en Heelkonft , my hier toe gelegentheydt verfchaft , die my over deze zaak geraatpleegt heeft, wat 'er in dit geval te doen ftont, of 'er een \Ttyaltfmus S. Salivatïo ] quyling in 't werk geftelt moeft wor- den, of niet? wanneer ik dit goetkeurde, en niet vreemt was van dit hulpmiddel te bezoeken, is hy ook gegaan tot den wakkeren, en in de geneeskonft zeer bedrevene Hooghleeraar, den Hr. Boerhaave> en an- dere, welke geraatpleegt zynde, heeft hy degenezing met een zeer ge- lukkigen uytllag te weeggebragtj Derhalven hebbe ik hemverzogt, dat hy my wilde bekent maken, wat hy yder dag ingegeven, en Fan dag tot dag aangemerkt hadde: 't geene hy gedaan heeft, en 't welk ik u, be~ fthydene Lezer , ten beften van 't gemeen heb willen mededelen } zie daar het gehele en oprechte verhaal, even ais hy 't toegezonden, heeft, zonder een woortje verandert te hebben. Zeer Fermaarde Heer, Hollandts uytmum'e%ntfie Lt/y-
Jier, m de Ontleetkunde.
Door Gods goetgunftigheydt zyn 'er vele verborgen , zo zeltzamc,
als ongehoorde zaken uyt den afgront der verborgentheydt in 't licht gebragt, in welke te ontdekken uwe onvermoeyde 't zeftig jarige gezegende arbeydt volgens myn oordeel, Zeer beroemde Heer, alle,die zich in deze leeroeffening bevlytigen 5 den loef affteekt -, hier door i$ door alle geweften van cDuytfihlant 3 en Italien^de Lauwerkrans van uwen onvermoeyden en nyrgeftanen arbeydr, en van uwe eeuwig duren- den eernaam opgehangen ! Hier door worden alle nieuwsgierige uyt Vrank- ryken Engelant, met de uyterfte verwondering aangeport, om met hopen van dag tot dag , gelyk als tot den altaar van uwe wetenkhap, over te komen Hierdoor hebbe ik lang. de nieuwsgierigheydt gehadt en zeer verlangt
G £ g ^ 2: 2 ' • om
|
||||
96z ONTLEET-GENEES^EN HEELKUNDIGE
om die nieuwe ontdekkingen te zien ; de gelegentheydt heeft den weg
tot myn oogmerk gebaant, wanneer ik door verfcheyde brieven met een groote genegentheydt verzogt wierde van zeker Groninger Heer, een Thefaurier, dat ik in zynen beklaagiyken zieken ftaat myn vermogen en hulp zou aanwenden. Maar als my het voorgeftelde geval zeer zelt- zaam fcheen, hebbe ik my na Amfterdam begeven , en aldaar met de Voprnaamfte Doctoren en Chirurgyns geraadtpieegt; u , Zeer beroemt Heer , heb ik ook het geval bekent gemaakt , en de ondernome gene- zingswys ontdekt, vragende, of gy geen andere weg wift om hem te verloffen, en te behouden 3 dat gy zulks tot behoudenis van uwen naa* ften, en tot lof van de konft zelfs, my gunftig en openhertig bekent wilde maken; Gy hebt met uwe handttekening het geval voor zeerzelt- zaam erkent, en 't gene ik van 't [parfaffecta] beledigde deel, ea van de [eau/a proeft ar Bied] eer ft beginnende oorzaak, en 't volbrengen van de [ cMratio S. cura ] genezing zelfs voorgeftelt hadde , goetgekeurt 5 door welke geneeswyze onze lyder niet alleen van de ziekte, maar zelfs van de toevallen, met hulp van den drie eenige Godt, is bevreyt ge- worden, Van myn reys wedergekomen zynde, heb ik op uw begeerte bekent gemaakt, hoedanig een uytflag de genezing gehadt heeft -3 ver- ders ben ik een fcliuldenaar geworden van myne gegeven beloften, dat ik de gehele ingeftelde en volbragte genezing als met de pen aftekenen , en verhalen zou de dagelykfche waarnemingen, en den gelukkigen uytflag der ingegeve geneesmiddelen; daar en boven dat ik de toevallen , ten tyde van de geneezing voorvallende, zoude verklaren: Ikbekenne, dat ik tot dezen dag toe aan myne beloften fchuldig gebleven ben -, maar ze- kere gewichtige redenen zyn ^er tot myne verfchoningj ik ben namentlyk zo door 't waarnemen van vele zieken, als het Burgermeefters ampt van deze Stadt, tot op dezen dag toe belet geweeft: maar nu maant my de ver- mindering van bezigheden aan-, myn fchuk te voldoen ; het voorgeftelde geval is het volgende geweef + «» |
|||||||||
Het
|
|||||||||
\
|
|||||||||
eker Heer, dertig jaren oudt, zynde van een doorluchtig geflacht
en afkomft, wierdt over driejaren aangetaft zo van een \_objlruc- tiotonfillarmn~\ verftopping der amandelen, als van een \iivul<e relaxatio] uytzetting van den huygof lel, en pynelyke [Jjaemorrhouiescaca] inwendi- ge , en geweldig [jluetites\ vloeyende ambeyen, welke toevallen door de
|
|||||||||
AANTEKENINGEN
de zorg der geneesheeren, en toegeeygende geneesmiddelen 'verdre™ wierden , de memgvukhge geftadig wederomkomende toevaüen ™ Uu/h, firma-] fterke hoeft, ambeyen , en {catharri &St l'ft.1 kende zmkcns, wierden met alleen zwaarder maar h™«£ - i —lk' de een grote engte in den flokdarm omtrent heHvfdeÏn" t t S* "*' velbeen van den hals, het welk van dasr tor rfhl I£! j ■ Sde wer' zo verre belemmerde dat hy «fet afs Met %„Jt toffnemendf h« bikken pogingvanflikken.aïleenlykZ^ ,nde ee^gCrige el holle ^S^^J* £
|
||||||||||
#b beledigde Deel
|
||||||||||
Ik oordeelde en ftelde vaft.dat het beledigde deel verfrhn vla™ • ^ •, •
agtigen rok des maagpyps en andere klieren v!n Vfr^T f de" kIiej> denhals, alwaar die drie aan merkel vlr^ L- ,^luee"zelöe wervelbeen van
metmy aangemerkt, t^C^J^^^M^ in 't doorzweigen te bevoetieen ■ daar hv\„Z S i, , , den fl°Warm l£mt*m«ic% toevalhg ooi aangedaan y ™ m°gelyk de fP''erige r°k Z)<? Kentekenen.
De kentekenen te verklaren . óbrdrrirfo ïl- ™„ j-
nen, het beledigde deel *^S££S^*** de *k" |
||||||||||
£te Foórzeggens lekenen.
|
||||||||||
«Sr«S£SSSEJt*^J ■""*-" 4 kra&^
Gggggg 2 De
|
||||||||||
96+ ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
De oorzaak.
e \caura proeatarctica} eerft beginnende oorzaak heb ik, gelet heb-
I > bende opalles, waar op te letten was, geoordeelt te zyn een [fcor- H^lMtk fcheurbuy4 gefteltenis, 't wel»: voor eene kundrgen ^enoee- eezeut is, namentlyk eenfcharpe wey, hoedanige weywy weten dat vagn6het b oet afgefcheyden wort door de klieren van't gehele men- fehelvke lichaam, alzo ook in deze bovengemelde klieren en m demaag- pyp J zynde door haar Ifungofias^ voosheydt tot een grootte en veren- ging uytgewafTen. De genezing.
De eenezing hebbe ik, insgelyks gelet hebbende, waar op te letten
is een mffimiddel aan te wenden, als den ongelukkrgen lyder, on ermyd^kln^eer ellendig aan 't graft en de doodt op te^offeren en dewyl hi **«*£££**]£&*£ ÏÏ^Kd.
IVJ:°: zvnomS^te verSeVnUenfe behoud J, beftaande namentlyk !n een beholdyke en naauwkeurige quylingm den aanvang, en een zag- te lleoende in ?t vervolg. Deze volbragt zynde, dan zweetmiddelen uyt f«Sl LnftoffenVoorgefchreven en \balnea\ badtitovmgen daar WevoeatJ en na deze , beqüame werktuygen op 't beledigde deel ge- b aft, w ar toe ^erie'ntiafo?^n<k ^ent^ verterende, en {confilidantid\ 't zamenhelende geneesmiddelen d.enft.g zyn. De Goetkeuring.
Wy onder ge Cehreve in 't voor gefielde geval geraatf leegt zynde, hebben
naeenrype onderzoeking, het geval overwogen; wy erkennen ver- klarenhtermede, dat de geneeswys vanden zeer .ervaren en vermaar- J*?Hr %7 johannes Mennes voorgefielt, het emgfte en heüzaamjte De ogenome reys volbragt zynde, hebbe ik onzen .lyder den ,. Apnl te
|
||||
AANTEKENINGEN. 96f
Groningen bezogt j die namynkomft met fmerte verlangende, met uytge-
ftrekte armen al fchreyende my als zyn behouder ontfong; aanftontsheb- be ik een onderzoeking in de maagpyp gedaan met een baleyn, aan wiens eynde een fpons gebonden was , met olie befmeert, door welke onder- zoeking ik omtrent het vyfde of zesde wervelbeen van den hals een zo ondoorgankelyke ftuyting voelde , dat ik de baleyn niet verder neder krygen kóndej in dit onderzoek bevonde ik de vernauwing zodanig in 't rondt, dat ik 'er met de punt van de fpons niet konde doordringen j twee uuren daar na heb ik hem klaar nat of zop te drinken gegeven , 't welk hy, fchoon mét een lepel, niet konde gebruyken, ren ware met de uyterfte poging van doorzvvelging, Ja dat hy genootzaakt was wel zes of zevenmaal nieuwe pogingen te doen om door re flikken, met eengro- te opzwelling en roodigheydt van 't aangezicht. Alle de vafte delen omtrent de ftrot, en 't keelgat, heb ikin een natuurlyken fïaat bevonden, alleenlyk was de hnyg of lel, dewelke neergezakt zynde, zekere baart- fchraper met een fchaar afgekort hadde, nu knoeftig, de amandelen waren nog ontftoken, nog merkelyk gezwollen, maar verhartj Jkhebbe den lyder zwaarmoedig en uytgemagert bevonden , hebbende een bleke en een volkome geelagtige couleur, waar mede niet alleen het aange*- zicht bevlekt was, maar de rimpelen van 't zelve vermeerde de lelyk- heydt $ ik hebbe naauwkeurig zyn manier van leven oncferzogr, en gevraagt, of hy ooyt , zich aan wyntie of tryntie hadde over- gegeven ? hy verklaarde my heyliglyk $ nooyt zich zelfs daar in te buyten gegaan te hebben, of met eenige venusquaai befmet ge- weeft te zyn , ja zelfs nooyt tot het venusfpel zich begeven te hebben, ten ware met zyn vrouw, dewelke gezont zynde, hynueen jaar te voren getrouwt hadde. Deze nodige dingen onderzogt zynde, hebbe ik een verdere onderzoeking gedaan, welke, en hoe vele genees- middelen na 't verfchyde inzicht der Doctoren aangewenr zyn geweeft ? Ik hebbe verftaan, dat onzen zieke, als een fchaap, dat ter ilagtinge gaat, zich gewillig aan alle de ondernemingen der Doctoren en Chirur- gyns heeft overgegeven ; onder alle de geneeswyzen heb ik !er een van een jong Doctor gevonden, zo vreemt en ongehoort, dat ik vertrouwe, dat het verhaal daar van u niet onaangenaam zal zyn. Wanneer onze lyder, gelyk als een wanhopige van Doctoren en Chirurgyns verlaten zynde, alles, wat van de Quakzalvers en oudewyven te koop ge- bragt, en met fehone woorden aangedient wierdt, gebruykr hadde, zon- dere eenige herftellinge, is 't gebeurt, dat zekere Nieuweling in de geneeskonfr, ftaande om in 't kort tot de waardigheydt van Doctor ver- Gggggg 3 - hevtn
|
||||
f* .: "
'■'.■■*' .
$66 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
heven te worden , en nog van academifche leeroeffeningen opgeblazen
zynde, een gerucht door de Stadt verfpreyde , dat hy zonder rniffen on- zen zieke genezen zou, zo maar de lyder zich aan hem overgaf; op wel- ke beloften en gegeve verzekering hy by onzen zieke toegelaten is. Hy maakte eene groote \turund&\ wiek , de breedte hebbende van de ope- ning des ilokdarms, en de lengte van een fpan, die hy met zeker zalf be- ilreken hebbende in de maagpyp duuwde; dezes wiek was met een touw- tie aan de ooren vaft gebonden, om niet in de maag te vallen $ in welken droevigen ftandt onze lyder , geiyk de lydtzaamfte van allen , veertien dagenlang nagt en dag, kermende, als een zware gevangene vaftge- hoiide zynde, zonder enige ruft of verligting van ftrafTe, als dat hy met de uyterfte benaauwtheydt klaar zop gebruykte j alleen was de weg voor den ademhaling open door de neusgaten ; ondertuffchen waren de on- dernemingen van dezen academifchen Candidaat ydelD zeer belachiyk, en befpottelyk. Daar by hebbe ik alle de raadtplegingen der Doctoren en ervare mannen, door onzen lyder verzogt, gelezen, eene heb ik 'er ge- vonden , en doorgelezen, van den Hr. Boerbave, Hoogleraar te Leyden overgezonde, komende met ons oogmerk over een j op deze raadple- ging, met de uwe daar by gevoegt, heb ik met Godts hulp de beftem- de en voorgeftelde genezing begonnen, namentlyk eerft, verbetert hebben- de , dat? verbetert moeft werden , door een ligte-, en daar na door een volkome [folivatio] quylmaking : welke volbragt zynde» is de vernaauwing van de maagpyp niet alleen , maar zelfs de gehele ftuy- ting weggenomen, zo dat ik met het voornoemde werktuyg niet alleen zeer vry , maar zonder het min ft e ongemak ofte ftuyting tot de mondt zelfs van de maag komen konde. Schoon alles volgens de ware regels van de Geneeskonft in 't werk geftelt, en naar wenfeh gelukt was, zo dat 'er geen verhindering in 't zwelgen meer gevonden wierdt, echter was onze zieke door de gewoonte van de quaal met vooroordeelen zodanig bezet, dat hy niet wilde geloven, dat de genezing volbragt, en de ver- naauwing en hinderpaal volkomen weggenomen was; waarom ik van dag tot dageen baleyn, waar aan een fpons gedaan was 3 tot aan de mont van de maag bragt, zoomde vooroordeelen van 'toverblyfzelvandequaal weg te nemen 3 als dat hy zyne verzonne en vreesagtige gedagten zou afleg- gen , en door deze proef overtuygt worden; hier door is hy wel verze- kert geworden, maar vafte fpys durfde hy in den beginne niet gebruy- ken, wegens vrees van een ingebeelde ftikking, waarom ik hem een ge- mene pap, in de plaats van die fpy ze hebbe voorgefchreven, 't welk be- reydt wort uyt roggenmeel en' fonteyn water , lang gekookt zynde, 't welk
|
||||
AANTEKENINGEN. 96?
welk men aldaar Roggen dolies noemt, zynde van een zeer goet voet-
zei , en ligt om te verteren -, van welke pap hy twee of driemaal daags met melk gebruykte niet alleen een fchotel .van een pint, maar een goede fpoelkomme vol, en nog een fpoelkomme van melk; 't welke doorgeflikt zynde, is hy niet alleen, maar ik zelfs ben pok grotelyks ver- heugt geweeft -y in 't vervolg gebruykte hy allerhande vafte fpyze, tot dat hy, zyne vooroordelen afgelegt hebbende, eyndelyk beveftigde, dat hy genezen was. Welke genezing ik niet alleen waardig geoordeelt heb- be u over te ftuuren, om door uw vernuft onderzogt te worden, maar ook om myne beloften te voldoen -, tot een teken van onze nieuw ge- maakte vrientfchap, voeg ik 'er by een dagverhaal van de gehoude gene- zing, met een verzoek, dat het, by aldien diergelyke zeltzaamheden u voorkomen, u ook behagen mag, die op gelyke wyze my gunftelyk toe te zenden, zo tot een fteunzel van onze algemene wetenfchap, als tot de dierbare behoudenis van onze evennaaften. In welk vertrouwe en , hoop ik bly ven zal, Zeer beroemde Heer
UEd. Onderdanigfte Dienaar,
JOHANNES MENNES,
Stadts T)o6for en Borgermeejier*
Huift den 19. van Wynmaant, in 't Jaar 1716. Het Dagverhaal van de gehoude Genezing.
VOor myn aankomft heb ik een voorfchrift van een zeker \_decoctum~]
afziedtzel overgezonden,doorwelkers gebruy k een verbetering der vog- * ten, volgens myn oogmerk te weeg gebragt is 5 De nodige toeftcl zo omtrent den lyder, als de plaats, verzorgt zynde, hebbe ik door de hulp van Godt, de genezing aldus aangevaart. Deji 6. van Grasmaant, in 't Jaar 1716. heb ik hem een [purgans
mercuriale\ buykzuyvering met quik vermengt ingegeven, waar door hy volgens myn inzicht zes zachte ftoelgangen kreeg5 met een gewenfehte verligting. Den 7. hebbe ik vyf gryntjes van zekere bereyding, t'zamengefteltuyt
quikziiver en fpiesglas, ingegeven, waar door hy veel lymige ftofFeuyt- gebraakt, en twee ftoelgangen gehadt heeft, zonder enige roering, perfing ofte pyn, Om- |
||||
9Ó8 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE.
Omtrent den avont hebbe ik hem dezelfde gift van de gemelde beryding
gegeven, welke drie afgangen verwekt heeft. Den 8. heb ik wederom vyf gryntjes ingegeven, waar op vier ftoelgan-
gen gevolgt zyn, met enige pyn en brant in den endeldarm, en in de krop-van de blaas. Omtrent den avont de zelfde gifte herhaalt zynde, is 'er een [tenes-
tniis~\ perling, tot afgajig gevolgt, maar met een ontlafting van een lymige zeer fcherpe ftoffe. Den 9. heb ik niets in 't werk geftelt, alleen ben ik een toeziender
van de zaak geweeft, om dat ik een grote ftank van de mont gewaar wierde ; maar omtrent den avont hebbe ik hem vyf gryntjes ingege- ven, dog zonder enige ontlafting van ftoffe, door den afgang, of bra- ken , maar de lyder loosde een gehele pot vol [urina] water, waar in zoute fcherpe gUnfterende deeltjes , een vuyle fterke ftank, en een roode couleur vernome wierden ; na welke ontlafting omtrent de nagt een lig te quyling volgde. Den 10. heb ik hem vyf gryntjes gegeven, waar op een braking van
veel lymige ftof, zonder afgang , maar met ftank, en een groote ont- lading van water, gelyk te voren, gevolgt is. Den 11. heb ik hem tien gryntjes ingegeven, om dat het quylen als
in een evenwigt ftondt, met een grote benaauwing omtrent het beledig- de deel, en vrees van ftikking, wegens de lymige ftoffe aldaar ftilftaan- de, en bezwaarlyk te bewegen j en om dat 'er maar een heldere ftoffe uyt- geloft wierde. ,. Den 12. als nu alle vrees verdwenen was , begon 'er een volkome
quyling te komen, derhalven hebbe ik de inwendige geneesmiddelen na- gelaten: uytwendig gebruykte ik, dat dienftig was om te verdunnen, het lymige te doorfnyden, los te maken , en te openen; ondertuffchea wierdtde lyder-in een zeer warme plaats gehouden, om doorgaans be- hoorlyk te zweten ; op dezen dag heeft hy een onbegrypelyke ontlafting van een lymige en zeer taye ftofte door 't quylen geliadt, zynde een witte flym, gemeenlyk alzo genaamt, met een grote ftank, dog zon- der enige toevallen, ofte afgang, Den 13. heb ik maar toegezien, om dat alles naar wenfeh gelukte.
Den 14. wanneer de lymige ftofte wat achter bleef, was ik gedwongen
wederom de quyling aan te fporen, met het ingeven van vyt gryntjes; deze werking was zonder afgang, braken , of wateren, maar met zwe- ten , en een behoorlyke ontlafting van een lymige ftofte door 't quylen. Den 15
|
||||
AA NT E K E N I N G E N. 969
Den iJf, heb iki wederom zes gryntjes ingegeven, waar op een behoor-
lyke quyling volgde, dog zonder afgang of braken, maar met zweten , en een loilïng van drabbig water. Den 16. heb ik maar toegezien $ daar was geen braldng, of afgang,
maar een zweting, en drabbig water. Den ij* heb ik maar toegezienj geen braking, geen afgang, ofwafer
is 'er geweeft, maar een behoorlyk zweten, en een gewenfchte quyling. Den 18. ben ik een toeziender geweeft ; de quyling was naar wenfch,
het zweten behoorlyk, maar geen water, afgang of braken. Den 19. heb ik 't maar aangekeken,, nademaal alles , gelyk te voren,
naar wenfch geluktej de lelyke ftank veranderde nu, en de gehele ftof- fe, die uytgequylt wierde, was zuyrerder en helderder. Den 20. heb ik wederom maar toegezien; den lyder bevonde ik zon-
der braken , afgang of enige toeval j de quyling was niet alleen naar wenfch , maar ook het water, dat te vore drabbig was, wiérdt klaarder, krygendc een Violette couleur,, 't welk een goet voorteken was. Den 21. heb ik tot groter geruftheyd nog vier gryntjes ingegeven,
om, gelyk een jachthont, op te zoeken, of'er iets quaats in deze of ge- ne fchuylhoeken nog verborgen was, en dat met een wonderbaarlykeuyt- werking: want daai is klaar water, van een behoorlyke en natuurlyke reuk en couleur, opgevolgt, en door de quyJing is 'er een zeer heldere ftoffe zonder reuk of ftank gelofte hy, die den gehele loop der quyiin- ge door niet flapen konde , heeft nu geruftelyk geilapen den gehelen nagc door, als of hy in den flaap begraven lag : 's morgens met een vrolyke en fnfTe moedt, en een hongerige maag wakker geworde zynde, heeft hy, die hem quam bezoeken, gegroet. Den 22. ben ik een toeziender geweeft, dewyl alles beter fchcen.
Den 23. heb ik wederom tot een opzoeker drie greyntjes gegeven ;
waar door ik beveiligt wierde, dat al het quaat ten enemaai weggeno- men was; de quyl was helder, het water behoorlyk, zonder enige mer- kel yke reuk , waarom ik Den 24.. hem een zagte [clyfier]darmspuyting liet zetten, om dat hy
in den gehelen loop der quylinge geen afgang gehadt haddej dog zon- der enige vrugt, waarom ik Den 15. hem een [laxatts] losmakende buykzuyvering heb voorge-
fchreven, door welke hy een genoegzame ontlafting, zonder enige pyn of ongemak gekregen heeft. Den 26. heb ik tot grorer geruftheydt wederem vier greyntjes ingege-
ven , zonder enige andere uytwerking, als dat 'er een behoorlyke zwe- Hhhhhli tiiig
|
||||
%.
|
||||||
97o ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
ting door verwekt wiert, waarom ik my verheugde, dat de gehele qua-
de ftofïe uytgedreven v/as. Den 27. heeft hy den gehelen nagt door wel geflapen, en met een
nugtere maag \_fufculum] zop genomen} om den hals te fmeren, hebbe ik de volgende \_imimentum\ fmering voorgefchreven 1 ï£. ung. pomat: Q$.
ol. fuccini alb. Bij. lavendul. 5j>. 4 ; >V: r. nuc. JVlofch. expr, 5j* fpica: nard. indic §j.
.1.: ; . i l:j f. linimentum. Om uytwendig voor het vuur den hals te fineren. Den 28. heb ik een buykzuyvering met een goeden uytflag voorge-
fchreven. Den 29. heb ik hem een losmakende buykzuyvering ingegeven om al-
lengskens de [rnotus periftalticus] 't zametrekkende beweging te herftel- len , met een goede uytwerking. Den 30. heb ik de voorengemelde pap voorgefchreven.
Den i. May. Nademaal hy hardtlyvig was, hebbe ik hem wederom ene buykzuyvering, als de voorgaande ingegeve, zonder enige werking, derhalven is 'er den darmspuyting gezet, met een goedt gevolg. Den 2. heb ik hem agt dagen lang melk laten gebruyken, dan voorts
afzietzels, en droge baden , tot volbrenging van ons voorgenome oog- merk der genezinge. Den 12, met een baleyn, waar aan eenfpons met zekere olie beftreken
gedaan was, heb ik een onderzoeking in de maagpyp gedaan, dog geen ituyting gevonde, dewyl de baleyn zonder enige vertoeving tot aan de mont zelfs van de maag nedcrdaalde ; dit heb ik dagelyks herhaalt} waar door ik verzekert was, dat de gehele genezing door Godts genade vol- bragt was} Derhalven heb ik van den lyder myn affcheydt genomen, zynde nu tot dezen dag noeh gezont, die te voren in een beklaag- lyken fta3t was; waar van ik door een brief, die ik gifteren ontfan^ ge hebbe, ten volle verzekert ben geworden. |
||||||
VER,
|
||||||
AA N ï £ K E N ï N GE N. 97«
V EKK LA RING
|
||||||||||||
■■" $'. ■*■
|
||||||||||||
JD E R
|
||||||||||||
F I G U R E N.
De I. FIGUUR van de eerfte PLAAT, wyft aan
E.. ■ ,. ^ , • - ;.:. . ,
en j' menfche nier,
B. Het Bekke.
C. De Nier-ader.
D. D. 2> ongelyke oppervlakte der nier,
E. ü># ta/é van de Nierflagader.
De II, FIGUUR,
A. 7)e Baarmoeder van een zwangere vrouw, .
B. *De mont des baarmoeders.
C. Een opening door V mes gemaakt.
D. D. *De ronde banden van de baarmoeder*
E. T)e onbevrugte eyeren. «t^vv\
F. F. Het eyerfiokje door 't mes geopent, op dat het bevrugte ey in V
gezicht zou komen: deszelfs buytenfe witagtige gedaante wort van de Graaf \calix~\ de ft haal geheten> maar het binnenjie^ of 't gene daar in begrepen is, heeft een asgraauwe couleur , 't welk de plaatfnyder met opzet zwart heeft gemaakt 3 op dat het in couleur van de Je haal te onderfcheyden zou we zen % *- G. G, Het lofwerk van des eyerfloks pypen. ■
H. IL T)es eyerfloks'pypen, of trompetten van Fallopius.
De Eerfte FIGUUR van de twede PLAAT.
A. A. 7) e binnen ft e gedaante van de r egt er holUgheydt van V hart,
in t vlak uytgcfpanne i en genomen uyt een jongman. HhhhJih x B. "De
|
||||||||||||
t
|
||||||||||||
9?% ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE.
B. *De zeer fyne bloetvaten met een rode wafihagtige /toffe opgevult,
dewelke zo veel in getal zyn 3 dat de gemelde gedaante geheel en al uyt enkel bloetvaten fchynt te beftaan. I De Tweede FIGUUR.
A. *De binnen ft e gedaante van de linker holligheyd van V hart3 in 't
. vlak nytge (panne, B. B. %)£ bloetvaten, dewelke niet alleen door de vlezige zelfftandig-
heydt, maar ook door defnaren^ klapvliezen, en pezen der vlezige pylaartjes of fpiertjes^ in een zeer groot getal verfpreyt zyn^ zo dat
het hart over al met een zeer rode couleur pronkt. De Derde FIGUUR.
Vertoont de Baarmoeder van een Vrouw 3 met mannelyk zaadt ge-
vult j gelyk daar van in de gefchiedenis, hier voren gemelt, te zien is. A. Een gedeelte van de fcheede.
B. T> es zelfs holligheydt.
C. 7)e bodem van de baarmoeder.
D. D. 'De Eyerwegen insgelyks met mannelyk zaadt vervult 3 en dat
in beyde de zyden. E. Een opening der baarmoeder door V mes gemaakt, op dat deszelfs
holligheydt 3 als ook 't zaadt, nu door myne vogtigheyat verhardt', tt voorfchyn kome. F. Het Lofwerk van den eyerweg. ■,,,
DE Vierde F I G U U R.
A. Een flekgelykendt diertje3door\ V braken quyt geworden,
B. Een knobbeltje aan de zyde geplaatft.
C. Iets dat na een hooftje gelykent*
|
|||||
Een
|
|||||
AANTEKENINGEN 973
Fen Voorftellige
BR I E F
Van den Heere
MICHAEL ERNESTUS ETTMÜLLERÜS,
fPbil. en Med. Hoftor, openbaar Trofejfor in de ontleedt- en Heelkun*
de in de Hoge ft hole van Leypzïg, By zit ter van de Medicynfche
faculteit , en medelit der natuur Ontdekkeren y
Aan den zeer vermaarden Heer
F RE DR IK RUYSCH,
Med T)oc~lors en Trofejfor in de ontleedt- en Kruydtkunde*
Aangaande
HET NIEUWE EYERNESTJE. Vermaarde, en zeer Er var e Heer ,
IK kloppe wederom aan uwe deur, wiens vaard/gheydt dm alle, d/e
begerig zyn te leren , in te laten , zo wel als gunftjg te ontfangen, genoeg bekent en openbaar is. Gy hebt my over 14. Jaren vriendelyk vergunt, met u van den baft der her/Tenen te mogen handelen 3 nu be- geve ik my van den hemel tot het aardtryk van de kleyne waereldt, van 't bovenfte tot bet onderde deel van 't lichaam, Namentlyk tot de befchouwing van de baarmoeder5 waar toe ik verzoeke, zeer beroemde Heer, uwe gewone aandacht te verlenen. Gy weet, dat 'er in 't ftuk van de voortteling, een zaak als nog van
de uyterfte verborgehtheydt, van by na allede nietiwetotnu toe gelooft is, dat 'er in een vruchtbare byeenkomft of het mannelyke zaadt zé\h, of alleen de voorttelende damp of geeft, door de fchede in debaarmoe- Hhhhhh 3 der
|
|||||
-*
|
|||||
974 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
der geftort, daar uyt of door middel van den omloop van 't bloet, of
onmiddel yk door de trompetten van Fallopius tot de eyerneften of der vrouwen ballen doordringt, en aldaar een of twee eyertjes toeftelt5 of bevrugt. Maar voor zeven Jaren heeft alhier de Heer Martmus Naboth, een man zeer ervare in de ontleetkonft een [dijfertatio^ rede- nering gefchreven , waar in hy zegt, dat niet alleen die algemene (tel- ling vervalt, maar zelfs dat hy een nieuw, en 't wareeyerftokje gevon- den heeft. Om de zaak duydelyk voor te ftellen, zal ik eerlt verha- len, hoedanig de geneesheeren tot nog toe het eyernesje gevonden heb- ben) en daar na zal ik verklaren, hoe de Heer Do£fcor Naboth heeft getragt, het zelve over hoop te werpen, en een nieuw in de plaats te ftellen; dan zal ik ook verhalen, waar voor de oude zo wel als de he- dendaagfche dit eytje van Naboth gehouden hebben j en eyndelyk zal ik uytleggen , met wat toejuyehing dit nieuwe eyernesje is aange- nomen. De oude maakten een algemeen onderfeheydt tufichen de dieren, die
\ovipara~\ uyt eyeren gebroeyt en [ vivipara] levendig geteelt worden. Nademaal onder deze laafte het menfchelyk geflagt gerekent wierdt, bekommerden zy zich niet veel om eyeren in een menfeh te zoeken. Maar wanneer Harvteus door de aanleiding van Fubricms ab Aquapen- dente getoont hadde, dat deze onderfchyding alleen op de uytfiuyting of baring, maar niet op de eerfte vorming van de [fcetus] vruchten zyn betrekking moet hebben ; en daar by gevoegt hadde, dat alle dieren, geen* uyrgezondert, uyt een ey geboren wierden, en een \analogia\ ge- lykvormigheydt tuffchen de eyeren van 't \_pennata animalia\ pluym ge- dierte en van andere dieren aangetoont hadden, fpande een ygelyk alle zyn kragten van 't verfbmc in om eyeren in een menfeh te zoeken. Nog- tans was Johannes van Hortte^ de eerlte van alle , dewelke in zyn brief *van de teeldelen in V 'Jaar só68. opentlyk verklaarde, dat, 't gene in de dieren, die uyt eyeren gebroeyt worden, het eyneftje is, in de vrou- wen de ballen zyn, 'dewyl ze volkome eyeren in zich bevatten, vol zynde van vogt, en met een eyge vliesje omringt. Hem volgde Nico- laus Steno 5 in elementortim Myokgia fpecimine , Johannes Swam- tnerdammins, in mirac: nat: en Regnerus de Graaf, de muiier. organ. genererationi inferv., en in 't vervolg van tyd nog meer. Schoon Caro- lus ^Dre line urtius, in lucubratiombus hiftoricis &, 'Phy/icis de fosminarum eviS) zich liever den eerden roem van deze vinding heeft willen toeey- genen. In welk gevoelen zy des te beter verfterkt wierden, zhfheodo- rus KerkringiuS) in 'r jaar 1671.? in Anthrofogenie lch.nogra.phia, ver-
|
||||
AANTEKENINGEN. 9?f
vertoonde, dat de eerfte beginzelen van de vrucht van een menfch in die eyerfjes gevonden wierdt, en vruchtjes van drie of vier dagen, van vyftien dagen, drie weken, een maant , en zes weken uyt de zelve zien liet. Eyndelyk wanneer de Heer de S. Maurice, in zynen brief aan den Hr. de la Clofure in V Jaar 1Ó82, verklaarde dat hy te Tarjs een volkome vrucht in 't regter eyerftokje na de doodt van de moeder gezien hadde , waren ze alle verzekert, dat van niemant der geneesheren ontkent zou worden , dat der vrouwen ballen oprechte eyerrjes in zich begrepen. Echter heeft de Hr. Nabotb 't zelve ontkent; en op dat gy deszclfc
gevoelen des te beter begrypen zou, vertrouwe ik dat gy 't niet qua- lyk nemen zult, indien ik zyn eygene woorde uyt de XL XII. en XIV. § van de boven gemelde redenering aanhale; Dezelve z^n dan* van dezen inhout, in de XI. afdeling. „ Nademaal verfcheyde redenen 3, my tegenhouden, waarom ik niet gelove, dat in de blaasjes der bal- „ len, als de ware eyerrjes, de ontranging geichiedt, en my in tegen- „ deel gefchenen heeft een ander oprechter eyernesje in de baarmoeder „ zelfs gezien te hebben, zal 't my ten befte gehoude moeten worden% „ zo ik de z.iektens der eyerbuyxen, en ballen, maar niet die van 'c „ nieuwe eyerftokje, zal nagelaten hebben onder de oorzaken der on- „ vruchtbaarheyd te Hellen : Want dat de ontranging zonder enige hulp >y van een blaasje in de vrouwelyke balletjes, gefchieden kan, tonen die „ vrouwen, dewelke ontfangen en gebaart hebben, en echter van alle 5, blaasjes in de ballen berooft waren. Ik beroep my eerft op de kraam- „ vrouw, van den Hr. 'Johannes Chriftiamts Schamberg'ms, zeer be« „ roemt Hoogleraar in deze Hogefchooi, in wintermaant van't Jaar 170$, *> geopent, even na dat zy wegens een moeylyke baring geftorven was. w De buyk opengefneden zynde , vertoonden zich aanftonts de ballen ,, zeer groot, de gewone grootte wel viermaal overtreffende , ende ,, geen blaasjes, en kliertjes, maar veel vet met hay ren daarin vermengt^ „ in zich vervattende: zommige dezer haayren waren lang , hebbende yi de lengte van een vinger, andere korter, in 't ene eynde met een „ wortel, in 't andere met een punt, als volkome haayren, voorzien> „ echter niet 'm een bekleetzel, maar alleen 'm 't vet zittende. Ter» „ anderen beroep ik my op vrouwen, die gebaart hebben, fchoonze ,, [fchirrofi teftes\ verharde en van alle blaasjes of kliertjes ontblote 3, ballen gehadt hebben. Aldus heb ik in 't jaar 1701. in tegenwoordig» 3, heydt van vele ftudenten in de Medicyne, een vronw van 34 jaren H geopent, welkers beyde ballen % by na zo groot als gen vuyft, in % & geheet
|
||||
9ï6 ONTLEET-GENEE.S-EN HEELKUiNDlCE.
„ geheel verhart, en geen een vliesje of klierrje hebbende , vertoont
„ wierden, maar zynde by na als een kraakbeen. Alzo heb ik een vrouw, „ gaande in haar zes-en dertigfte jaar, den 29de van hooymaant in 't „ jaar 1704. geopent, welkers beyde ballen een oppervlakte hadden, „ zo groot als een grote appel, oneffen> en gelyk als uyt twintig ha- „ zelnoten t'zamegeftelt} derzelver inwendige zelfftandigheydt was ook „ niet anders, als uyt zeer harde, en by na kraakbenige lichaamtjes ge- „ maakt. In de XII. afdeling, Maar dat de eyerbuyzen van Fallopius „ dienen nog om 't mannelyke zaat na de ballen, nog ook omheteytie „ daar van daan over te brengen, kan gemakkelyk bewezen worden uyt „ alle vrouwen, zo door my als andere na het baren en de doot geo- „ pent, welkers buyzen ik menigmaal zeer vaft aan de ballen gegroeyt, ,, gevonden hebbe* Het zelfde zullen ook niet minder bewyzen deteef- „ jes, welke gelukkig vruchten ontfangen , en die ontfangen zynde, „ geworpen hebben, na dat de Fallopiaanfche buyzen by het lofwerk 3, aan weerskanten voor 't fpelen zodanig t'zamegetrokken waren, dat „ aldus de kanten der zelver in 't vervolg konde aan een groeyen. Om „ van dit nieuwe eyerftokje te denken , heeft de openbare ontleding „ aanlyding gegeven, dewelke door een byzonder Keurvorftelyk bevel „ de zeer ervare Johannes Fredericus Ortlob, buyten gewoon Hoogh- „ leraar van de ontleedt en Heelkunde (nu in den Here geruft} in 39 louwmaant van 't Jaar 1694» in 't werk ftelde. Vermidts my de toe- „ beryding der ingewanden in handen geftelt wierdt, is 't my gebeurt, „ onder de andere delen van 't lichaam den hals van de baarmoeder ,, rondt, dik, en uyterlyk in 't aantaften hart, en opgevult, maar in- „ wendig, wanneer ik een opening maakte, zo vol van blaasjes of eyert- „ jes aan te merken , dat de eyerejes zelfs insgelyks zeer opgevult wa- „ ren , en de uytwendige hardigheyd van den hals uytmaakte, in zich „ een vogt bevattende, 't welk door eene zagte koking flolde: Hoeda- 9i nige blaasjes, van my voor ware eyertjes gehouden, ik daar na ook „ in zeer vele dode lichamen van vrouwen zo in 't openbaar, als afzon- „ derlyk, hier en te Hal in Maagdenburg geopent, aangemerkt hebbe, 5, maar ook aan den Hr. Fredericus Hofmanms, Raadtsheer, en Op- „ perarts van den Koning van Pruyffen , en zeer vermaart open- „ baar eerfle Hoogleraar der geneeskonft in de Hogefchooi van „ Hall, den Hr. Johannes Wilhelmus cPaulis zeer beroemt openbaar .9 Hoogleraar der ontleedt en Heelkunde in de Hogefchooi van Leip- „ zig, en vele leerlingen in de geneeskonft vertoont hebben j zo dat „ ik door de naam van 't nieuwe eyernesje der vrouwen niet anders „ verfta,
|
||||
AANTEKENINGEN. $17
' verfta, als een verzameling van blaasjes, gelyk als ware eyerfjes, aller-
„ meeft in den hals der baarmoeder, tot de ontfanging voornamentJyk „ gefchikt. In de XIV. afdeeling. „ Derhalven is het nieuwe eyerneftje in een
„ gemakkelyke plaats begrepen, nanientlyk, gelyk aangewezen is, inde }) inwendige oppervlakte zelfs van de baarmoeder, welke het zelve byna „ overal,, tot aan het beneden/ie gedeelte van des baarmoeders bodem toe, ,, beflaat, heel fraay in huuwbareDogters met blaasjes opzwellende. Zom- „ tydts loopen nogtans eenige blaasjes buyten den randt of de kring van }i den inwendigen mont, ziende na de fchede; zomwyle, fchoon zeldt- 3i zamer, ontmoet men 'er ook wel een of twee in de holte van den bo- 3i dem der baarmoeder. En fchoon dit eyerneftje maar enkel is , echter „ ziet men het zomtydts in den inwendigen omtrek van den hals, byna „ gelyk twéé uytgeitrekte boomtjes, ntet hare takjes en vruchten. Ora- }) trent een derdedeel van yder blaasje, een ronde of eyronde gedaante „ eenigzints verbeeldende, p'uylt buyten de inwendige oppervlakte van „ den hals der baarmoeder, maar twee deelen daar van worden in de zelf- „ ftandigheydt van den hals gedompelt, met de zelve gelyk als t'zamen* „ hangende. De gemelde blaasjes verlcfeillen niet minder in grootheydf, „ als in getal, dewyi eenige der zelver zo groot zyn alseengroote, an- „ dere als een kleyne erwt, zommige als een hennipzaat, veele alsgierffc „ korentjes : in jonger voorwerpen hebbe ik deze blaasjes meerder en „ kleynder , in ouder grooter en een vaardiger uytfpruyting, maar in ,, hoogbejaarden weyniger in getal befpeurt. Wegens de uytpuyling en „ de vezelagtige of celluleufe figuur van den hals, kan 't niet anders ,j zyn, of het geheele eyerftokje moet zich ongelyk vertonen. OndertuiTerien zyn deze Nabothiaanïche Lichaamtjes het gezicht van
de Ontlederen in 't geheel nog niet ontvloden, haddenze maar zo geluk- kig mogen wezen, dat ze die voor eyerrjes gehouden hadden. Aldus Hel- le ik in de eerfte plaats voor Regmrus de Craaf, dewelke op de aange- haalde plaats in 't 8. Hooftft. zegt j „ iïaat aan te merken, dar hier in „ den hals der baarmoeder tuflchen de rimpelen, of liever vezelen, me- „ nigmaal \_hydatides~] waterblaasjes van verfcheyde grootte gevonden „ worden. Na hem volgt de Heer des Noues, dewelke in het derde Jaar van zyn Zodiac. Medico-Gall. op de zo. en volgende bladtz. deze woorden heeft : „ Ik hebbe aangemerkt, dat dat gedeelte van de baar- „ moeder, 't welk in de fchede eyndigt, en de inwendige montgenaamt 3, wort, niet alleen een maakzel verkrygt, op die wyze gevormt, dat hét „ ten tyde van de ontfanging een gemakkei yken toegang aan 't manne- lïiiii „ lyke
|
||||
$7* ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
rj) lyke zaadt, en in de tydt van 't baren aan de ontfange vrucht, en daar
ix en-boven, zo ge wilt, aan de maandtftonden een doorgang verleent; >y 't welk alle Ontlederen hebben vaftgefteït j maar dat het ook zodanig ,y geftqjt is, dat het dient tot een \_concej>taculum~\ vergaderplaats van '$>• een byzonder zoort van zaadtftoffe, welke het, wanneer 't nodig is, l*i ia die zelfde plaats nederftort, waar in het mannelyke zaat ten tyde 3> van de byeenkomft uytgeftort wort. i„ Deze; aanmerking hebbe ik bekomen door drie ontledingen van drie
Il yrowwelyke Lyken , die de waarheydt van de zaak beveftigden; en Si waarom ik 'er deze omftandigheden byvoege. Ten eerfte. „ Een middelmatige drukking van die gemelde mont ge-
smaakt zynde, zwol het uytwendige vlies in verfcheyde plaatzen on- *» gelyk op, zekere rondtagtige gezwellen verbeeldende. %;v „ Een kragtiger drukking aangewent zynde, quam de voorgemelde
j, ftoffe by droppelen voor den dag, door zommige gaatjes uyt de ge- w zegde gezwellen of uytpuylingen -y welke gaatjes byna de zelfde grootte 5, en gedaante fchenen te hebben , als die gezien worden in de voorftan- sy ders van de mannelyke roede. [jjfc „ Dat gedeelte door de punt van een krom mesje een weynigje ge-
^ vliemt, en een zeer fterke drukking gemaakt zynde, zyn 'er aanftonts „ groote vlokken van de zelfde ftoïfe boven yder [_fcarificatio] vlieming 0 of inihyding uytgefchoten. 4« jjOin kort te gaan; deze (toffe verfcheelde geenzints in couleur en
„ dikte van die, dewelke zich in de ballen der mannen opdoet-y derhal- 3i ven was dezelve geheel en al anders, als het olieagtige vogt, 't gene „ de vrouwen in hitzigheydt en geüheydtuytftorten, welkers oorfpronk 3j men gemeenlyk afleidt van zekere klieren onder de [glandula vagina- s9 Iis~] fchedeklier gelegen. Ten laatfte, breng ik Johannes Baptifta Morgagnus ook by, dewelke
in de eerfte ontleetkundige Aantekeningen, in 't Jaar 1706 gedrukt, op de 32» afdeling aldus fchryft: „ Of fchoon ik de baarmoeders van Vrou- i5 wen, of Koeyen opene, my komt dog ook , gelyk ontelbare andere ,, Ontlederen , in 't bovenfte van de fchede,, en insgelyks in den hals, ,i te voren de zelfde menigte van een lymige en heldere fnot, behalven ,y dat het eenigzints na den geelen helt. Maar 't zap, 't weikin 't bo- „ venfte gedeelte vanden hals, en wyders in de baarmoeder, en trom- 3i petten is, fchynt my gewoonelyk genoegzaam te verfchillen, zo dat 5, ik om die reden gelove, dat de brop en oorfpronk van de bovenge- f> melde fnot in den hals zelfs, en de mont van de baarmoeder te zoe- ,3 ken
|
||||
A A N T E K E N I
|
|||||||||||||
N G' E' N. #9
|
|||||||||||||
>3 ken is. Zo menigmaal als ik daar na zoeke, ziet dan befpeur ik ze-
„ kere blaasjes, vaneen verfcheyde grootte, maar alle rondtagtig, byna ,, de geheele inwendige gedaante van den hals met een groote menigte „ bezettende. Deze zyn van my niet cerft aangemerkt: want dat ze al» 3> daar menigmaal gevonden worden , heeft de Graaf voor dezen ont- „ dekt, op 't 8. Hooftft. van de Verhandel, aangaande de vrouwelyke 3, teeldeelen; welke naderhant Barltus , zie les nouvelles decouvertes „ &f, torn. 3. lik 2. cap. 2. en Ortlob, Hijl.part.ïê oecon.&c.dijfert. ,, 34. bekrachtigt hebben, en de Brave Littre, Memoires de FJlcad. Rqyal. des Sctenc, 1701. jpag, 294. aangemerkt heeft. Echter hebbe ik zomtydts gedagt, of ze niet de zelfde blaasjes, die ik, gezien hebbe, |
|||||||||||||
33
■33 1)
3>
|
nadien de meefle dezer Autheuren oordeelen , datze [hydatides~\ wa*
terblaasjes zyn } en Ortlob *er byvoegt, dat het vogt, 't welk 'erin was, door een fnee in de blaasjes roegebragt, niet zonder een fprong is uytgebor/ten. Het mag wezen zo 't wil , zekerlyk heb ik altydt |
||||||||||||
_ deze lymige vogtigheydt, of liever fnot, aldaar gevonden, dewelke
,, ik met menigte uyt die blaasjes uytdrukke; en gelykerwys ikdezelve(t „ met het vogt der water blaasjes, die men omtrent de ballen, eatronH „ petten ontmoet, zomtydts vergeleken hebbende, grotelyks verfchü- „ Jende bevonden hebbe, alzo hebbe ik altydt het vogt, 't welk in den „ hals en boven in de fchede is, zeer wel na malkanderen gelykenende,* „ aangemerkt. Verders deze blaasjes, dan eensmeer, dan eens weyni* j> Ber 3 zvn m ^en binnenfte rok van den hals gefchakelt, zodanig datze 3, voor een gedeelte in de holte van den hals uytpuylen , en voor een ge- „ deelte zich in deszelfs zelfftandigheydt verbergen. Zodanig zyn deze „ blaasjes v/el in de meefte. Maar ik heb ze dikwyls in 't bovenfte van' „ den hals, en rontom de mont van de baarmoeder minder gevonden, „ fchoon ik ze zomtydts ook in die mont in een groote menigte gezien 3, hebbe. Dog iemant zal met regt mogen twylFelen, of die blaasjes in, „ deze deelen, en ook in den geheelen hals, namentlyk. zo ze in dat.deel „ ook niet worden gevonden , wel veel minder, zyn, dan of ze, nkt lic* 3, ver diep inwendig verborgen leggen. Ik hebbe wel zomtydts, zon- „ der dat'er een blaasje uytwendig verfcheen,, uyt den mont van de baar* „ moeder veele bolletjes van de gemelde jflym uytgednikt,»*n?{laaren bo- „ ven hebbe ik eenige blaasjes binnen de zelfftandigheydr van denhal$ ,, zelfs, diep verborgen leggende, gezien> welkeafcook wel weete daf^ „ den zeer vermaarden Merjus, HijtoiredePdcademh> RoyaledesScieni. „ ces 1701. pag. 40. binnen de zelfftandigheydt vanden hals der haar?. „ moeder gevonden heeft. Ligtelyk zyn deze dezelfde ontfangplaatsjes liiiii 2 „van't
|
|||||||||||||
o8o ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
„van 't zaat, waar van ik een weynig te voren in de Aanmerking van
Mr "Des Noues gewag maakte. Nademaal 't 'er aldus mede gelegen " is /laat ik 't aan UI. ervarentheydt over, Academiften, om teoordee- " len of deze blaasjes oprechte waterblaasjes zyn. Ik voor my, ben 'er Il niet heel vreemt van, dat ik ze als klieren begryp, waar uyt deze ly- migeen klevige fnot zypert, die bchalven andere nuttigheden, welke wy te voren aangeroert hebben, deze ook heeft, dat het in bezwan- *' eerde, ('t zy dat zulks het vermogen van 't ontfange zaat is , of dat " de eerft toegeflote mont van de baarmoeder zelfs, gelyk veele willen % " die fnot nootzaakt aldaar ftil te ftaan en te verdikken) zekerlyk veel " dikker en lymiger geworden zynde, de ongemakken van de inkomende " lucht zeer bequaamelyk afweert, wanneer naderhant in de laafte maan- " den van de dragt die mont verwydert wort. Voorts of tot de affchey- ding van de zelfde fnot deze klierige vlegting dient, welke eenige be- |
||||||||||
33
33
33
|
neden de mont van de baarmoeder ftellen , maar die ik bekenne nooyt
vernomen te hebben ; en wel voornamentlyk , of deze waterblaasjes, |
|||||||||
dan of ze geen klieren zyn, geef ik, gelyk ik gezegt hebbe, aan UI.
, oordeel over; ik ftelle in deze zaak niets zekers voor. Enzo'tgeoorloftis, myne ondervinding by te brengen; deze ltchaamt-
ies heb ik menigmalen omtrent den hals der baarmoeder, ja zomtydts een- of twee in den trompet zelfs , zo dikmaals my tot nog toe m ons Zie- kenhnys.de vryheydt vergunt wierdt om een vrouwen Lyk te ontleden ,. eezien, en aan myne toehoorders vertoont. Eyndelyk leidt my de order tot de goetkeuring , waar mede de Na-
bothiaanfehe eyertjes tot nu toe zyn aangenomen ge weeft.- Derhalven breng ik 't eerfte by den H«". D'. Benjaminus Benedifius Tetermanmts, dewelke in de 9. Aanmerking van 't x, tiental aldus fpreekt: „ 't Is een algemeen gevoelen der Ontlederen, dat'er in de Vrouwen twee eyer- " neften gevonden worden. Dog 't behaagt zommigen het derde, daar " by te voegen, waarover de Redeneering, aangaande de onvruchtbaar- " heydt, onder de befcherming van den Hr. Dr. Naboth, anderzmtseen " zeer geoeffent Ontleder, gehouden, na te zien is. Maar of dit met " de ondervinding en reden beveftigt kan worden, zal ik voor 't tegen^ " woordige niet betwiften. Evenwel vertrouw ik aangetoont te konoen " worden uyt \prhcipia auatomico-fatbologicd] ontleet-ziekte kundige 35 beginzelen, dat de klieren der binnenfte ingewanden in {affeftus ca- " cbmich wanftailige, [hydropcf] waterzugtige gebreken, en [tumo- res oedematoJi~\ üymgezwellen a een zekere tegennatuurlyke geftelte- nis verkrygen : Dewyl ik dezelve in niet weynig geopende hchamea n j»tea |
||||||||||
AANTEKENINGEN. 981
„ ten uyterfte verhart, en in waterblaasjes verandert, aangemerkt hebbe.
„ f Jet behaagt my een gedenkwaardig voorbeek in het doode lichaam van „ een Hoer, door de waterzugt geftorven, in 't Gafthuys aangemerkt, „ te verhalen : want hier in hebben wy van buyten bevonden klieren „ omtrent den hals der baarmoeder, zeer wel na de eyerneften gelyken- 9} de. Maar dezelve opengefnede zynde, quam'er niets anders uyt, als ,3 een Jymig water, gelyk in de klieren der waterzugtigen -, de rimpelen „ van des baarmoeders ichede zag men te gelyk ten deele bezet met vlee. 3, zige uytwaffen, ten deele met verharde klieren, als kleyne bolletjes. „ De inwendige mont van de baarmoeder was zo ruym , dat ze de punt „ van een dikke vinger kon inlaten. De regter eyerneft zag men mee „ eenige fteentjes als gierfte korrels opgepropt. Welke omftandigheden „ volgens de [/Princifïa Anatotnko~PhyJïologïa~\ ontleet-natuurkundige „ beginzelen wel overwogen hebbende, belluyten wy, dat de gezegde „ verharde klieren geenzints voor dit nieuwe en derde eyerneftje kan wor- „ den gehouden. Ondertuflchen maak ik geen zwarigheydt niet te ont- „ kennen, dat 'er zomtydts een eytje, 't zy bevrucht, of onbevrucht, „ van zyn natuurlyke plaats gevallen, ten deele door den trompet in vron- „ wen, met de witte vloet gequelt, ten deele wegens de glibberigheydt „ der beweeg vezelen tot den bals der baarmoeder toegebragt wort, ten „ deele aan deszelfs omtrek wegens de lymigheydt gehegt wort, ja dat „ de vrucht zelfs in de trompet kan ontfangen worden: gelykerwys zo- „ danige ontfanging in de trompet niet alleen gemeenlyk gefchiet in de „ beeften, namentlyk in der zelver [cornna uterina] hoorns van de baar- „ moeder, maar ook op een buytengemene wys zomtydtsinde menfehen „ zelfs; behalven de ondervinding van Elsbolzius in 't fraije werk aan- „ gaande de ontfanging in de trompetten , van Riolanus, Tsbrandus „ "Diemerbroekius) MatthiasTilingius, en van andere meer, heeft het „ my zelfs, onder bet beftier van myn Vader Zaliger, in eenige ontlede ,, doode lichamen, ook mogen gebeuren zulks aan te merken , zonder „ eenige bevruchting van 't nieuwe eyerneftje. By den welke ik voege den Heer Chriftianus Fridericus Buttiger,
Med. cDo£i. Die in zyne [^Disputatie] Redeneering in 1708. alhier in 't openbaar verdedigt, leert > „ dat de vrucht niet voor de ontfanging M in't eytje geweeft is, maar na de ontfanging gevormt wort, met ft deze woorden : Op de VII. Afdeeling. „ Nademaaï deze zaken alzo zyn , laat hetmy
„ geoorloft wezen, die geen e, dog met bedaartheyde, tegen te fpreken, v welke ontkennen, dat de ballen de ware eyerneften zyn. \Vant de liiiii 3 „waar-
|
||||
982 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
i waarneming, die men tegenwerpt, genomen uyt het geopende doode
lichaam van zeker Kraamvrouw, welkers ballen bevonden zyn van alle " blaasjes berooft, maar in tegendeel van vet met haayren vermengt ver- vult bewyft niet, dat de vrouwen zonder hulp van ballen ontfangen 5' kunnen- om dat de ballen van deze vrouw binnen dien tydt, waarin " ze zwanger gegaan heeft, van blaasjes berooft, ofwel te voren voor 3Ï een gedeelte qualyk gefteltzynde, echter een of twee nogongefchon- " de blaasjes hebben kunnen bevatten j hierom is't geen wonder, dat die " vrouw fchoonze een Kraamvrouw is geweeft , nogtans geen blaasjes 5> in de ballen na de doot gehadt heeft. Ook moet men hier uyt niet " aanftonts beiluyten, datze daarom zonder hulp van ballen ontfangen " heeft Maar nog veel minder wordt deze ftelling hier door beveftigt, J' om dat 'er veele vrouwen gevonden zyn na de doodt verharde ballen, " te hebben hoewel 't echter gebleken is, rdat ze te voren veele kinde- " ren gebaart hebben : Want dit kan gemakkelyk gebeuren ; nogtans |
||||||||||
3»
35
|
dringt ons geen nootzakelykheydt, om te beiluyten , dat deze^rouw
daarom zonder blaasjes ontfcngen .heeft. Want mdieiv t mo- |
|||||||||
" aelvk is, dat iemant met een \fcburus] verharding van de lever,
" milt, ofeemg ander in gewant gequelt is, die nogtans een of twee Si iaren te vooren een volmaakte gezontheydt genoten heeft ; waarom " zoude ook niet de vrouwen, die te voren kinderen gebaart hadden, " binnen dien tydt, namentiyk een of twee jaren voor de doodt een " verharding konnen krygen ? Waarom ik geenzints twyffele, of alle " deze vrouwen hebben ontfangen, terwylze nog blaasjes in de ba len " gehadt hebben } maar na dat de geheele zelfftandigheydt der ballen " met een verharding bezet is, zyn zy 'er xx>k met kramen uytgefchey- * den Dit belluyt ik des te liever, om dat het zeker blykt , dat de " mee'fte vrouwen altydt onvruchtbaar zyn geweeft, welke men , door " Zifting in levendige, en door de ontleding in dooderi , bevonden heeft,, " verharde ofte op een andere wyze gefchonde ballen te hebben 5 m om W die oorzaak worden de gebreken der ballen van alle hedendaagfehe en " oude Geneesheeren nietten onregt onder de,ware oorzaken der ön- vruchtbaarheydt gerekent. ^ v ri_ . *' '
" op de VUL Afdeeling. „Waarom't ons gantfch niet waarfchynlyk
voorkomt, dat die vergadering, van blaasjes , welke zomtydcs in -den M hals der baarmoeder gezien wort, het ware en oprechte eyerneftje is , " nademaal de redenen , waar óp 't zelve gegrontveft wort, van, een " naauwkeuriger oordeel overwogen zynde , bevonden worden geen k* " hoorlvk gewicht of kraeht te hebben. Want aldus is de inwendige >"» "u ' & .( ,. „ opper- |
||||||||||
A A N T E K E N IN G E N.' 98j
" oppervlakte van de baarmoeders hals , gelyk gezegtwort, geen ge-
" makkelyke plaats, maar zeer ongemakkei yk , en tegen de behouding
- der eyertjes geheel en al ftrydig. Nademaai 't aan yder bewuftis, dac
'■' 'er byna geen deel van de baarmoeder meer ongemak aangedaan worc
" ten tyde van 't baren, als deszelfs hals -, dewyl de vrucht uyttocht.
" zoekende, geweldig met het hooft daar tegen aandringt, en dezelve
"■: wonderbaarlyk tiytzet, zo dat het lichtelyk te denken is, dat het by~
" na niet anders gefchieden kan, of de aldaar zittende eyertjes worden
" op deze wys zeer geqüetfl, en bederven ten eenemaal. 't Welk men
" ook van die eyertjes zou moeten zeggen, dewelke den rant van de bo-
"' venfte mont der baarmoeder,, na de fchede ziende, bezetten: Waarlyk
n- deze eyertjes, nadienze nu buyten de holligheydt van de baarmoeder
" gelegen zyn, van 't mannelyke zaat bevrucht zynde, zouden niét op- *
" waarts na de baarmoeder klimmen, wegens de zeer naauwe toefluyting
" der baarmoeder, maar zouden liever, door haar eyge zwaarte nederge-
" vallen , onnuttelyk uytgeworpen worden. Ja dat meer is, zo men ge-
" loofwaardige menfchcn geloven mag , zou zodanig een plaats van 't
" nieuwe eyernefrje ook zeer fchadelyk zyn voor de moeder. Want men
" zegt, dat den zeer vermaarden Heer Fafchius op zekeren tydt aange-
" merkt heeft, dat'er een zekere eerbare en edele Vrouw, wegens het-
" eytje, 't welk al te diep na den hals van de baarmoeder gezakt was,
" en aldaar zyn aangroeying had, van haar leven berooft was, en dat wel
':' om deze reden 3 nademaal dit deel ongewoon zynde zo veel uytgerekt
" te worden, door't groeyen van de vrucht, eyndelyk gebarften, en de
" vrucht in den onderbuyk uytgeftort is, welke ze na 't openen van 't
" doode lichaam, gelyk als op de darmen gefpreydt gevonden hebben.
Zie de redenkaveüngvan^^^tój'overdeonvruchtbaarheydt, onder
" de voorzitting van den Heer Fafchius gehouden. Hierom, indiende " natuur buyten de gewone wet, die ze in alle andere dieren akydt on- " derhout, in een menfeh alleen het eyernefrje in de holte van de baarmoe- ' der hadt willen influyten, zou ik oordeelen , datze liever den bodem " van de baarmoeder, alwaar de eyertjes natuurJyker wys gewoon zyn '* aan vaft te groeyen, als een bequamer zitplaats verkoren, en deeyert- '' jes in zodanig een plaats niet zou ftellen, waar van daan ze na de be- -" vruchtiging wederom afgerukt, en vanboven afgenomen zynde,eyn. m delyk aan des baarmoeders bodem nootzakelyk vaftgehegt moeten wor- ^ den. By aldien derhalven onder de voornaamfte vereyftêns van 't ware w eyerftokje de bequaamheydt van plaats het voornaamfte is, kunnen we met ved meer regt befluyten, dat de ballen der vrouwen , de ware
„ eyer-
|
||||
o84 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
* eyerneften zyn , als hebbende een zodanige plaats verkregen , die ,
'* fchoon ge dezelve ten opzichte van 't beveyligen der eyertjes, of van " eenige andere redenen befchouwt, altydt de bequaamfte is , en niec " duyfter de wonderbare voorzienigheydt Godts te kennen geeft, 't Geene " men verhaalt van de ontfanging van een Hont, welkers trompetten in " de \_fimbriata extremitates ] gefronzelde uyteyndens gebonden zyn "• ge wee ft, is fchier ongelooflyk, en nadien 'er andere voorbeelden in te- " gendeel kunnen werden bygebragt, winnen zy 'er niets mede. Op de IX. Afdeeling. „ Gelykerwys dan de plaats van 't nieuwe eyer-
' neilje niet zeer bequaam is, alzo hebben ook de [veficula] blaasjes,
" waar uyt het beftaat, niet, gelyk 'er voorgegeven wordt , de eerfte
V beginzelen van de Moerkoek , het vlies Chorion, en Amnion, als me-
" de der Navel vaten : want zo men uyt de tegenwoordigheydt der bloedt- " vaten het eerfte. beginzel van de Moerkoek zou mogen vaft (lellen, " zouden we met het zelfde regt kunnen zeggen, dat de \_hydatides~\ " waterblaasjès en [yejicula] blaasjes in de ballen begrepen, (die wy hier " boven met den zeer beroemden Heer Malfighius het beginzel van een " klieragtig lichaam genaamt hebben) de eerfte beginzelen van de Moer- " koek nebben, nademaal 'er door dezelve overvloedige vaten heenloo- " pen , en ingaan , gelyk die pryzenswaardige Heer en andere leeren. '■" Dat meer isy nadien de Moerkoek nooyt in volwaflene twee derde dee-
" len, maar naauwlyks een derden deel bellaat, zou dit beginzel ook zeer " twyffelagtig en onzeker zyn* maar nademaal het zeer waarfchynelyk ■" is, dat, indien dit gedeelte van 't blaasje het ware beginzel van de V Moerkoek was, het ook in verfchere zo wel als in volwaflene eyeren
" de zelfde grootte houden zou, nog in de laafte alleen een derden deel., " maar in de eerfte volkome drie deelen beflaan. Op gelyke wyze kon " het derde gedeelte dezer blaasjes*, 't welk van de t'zamenhegting vry " zynde uytpuylt, en vliezig is, daarom geenzints voor beginzelen van " de vliezen Chorion en Amnion gehouden worden, nademaal 't in eye- " ren, voornamentlyk in de grootfte, gemakkelyk in twee vliezen ver- " deelt kan worden: want zelfs de rokken der blaasjes, in de ballen be- '* floten zynde , worden door een naauwkeurige hant in twee vliezen " verdeelt, dewelke nogtans daarom niet onder 't getal van ware eyert- " jes te rekenen zyn, gelyk de Autheuren van 't tegenftrydige gevoelen " zelfs bekennen ; en de waterblaasjes , volgens de leer van den Heer de " Graaf, van der vrouwen eyerneften, gemeenlyk uyt een dubbelt vlies " beftaan, welkers binnenfte, fchoon 't zeer dun is, van'tbuytenftezon- '' der moeyte gefcheyden wort, daar nogtans niemant lichtelyk zou " dur-
|
||||
A A N< T E K E N I N G E N. 98;
" durven ftaande houden, datze-onder de ware eyerrjes gerekent moe- " ften worden. Ja, indien men ervarene geloven mag, om deze reden '' zelfs, dewyl ligteiyk in fchellen of vliezen de rokken dezer blaasjes " verdeelt worden, zynze geen ware eyertjes , en bygevolg hebben ze " geen beginzel van de vliezen Chorion en Amnion , nademaal 'de zeer " beroemde de Graaf aldaar beveiligt, dit onderfcheyt alleen te zyn tuf- " fchen de eyeren en waterblaasjes, dat de vliesjes van de waterblaasjes " gemakkeJyk, maar die der eyertjes bezwaarlyk in fchellerjes verdeelt *' worden. §. X. " 't Is byna op dezelfde wys met het eerde beginzel van den
" navelftreng gelegen, ,'t welk men zegt in 't vogt van zyne eyertjes te " dryven, en een gedaante van een vezeltje te vertoonen. Want ik be- " vinde geen ander bewys van deze zaak, a!sodezej het vezeltje dryft 5' in't blaasje5 derhalven is dit vezeltje het eerfte beginzel van den na- *' velftreng. . Maar in der daadt, zomtydts dryft 'er ook iets vezelagtigs " of wat vreemts inde waterblaasjes, 't geene nogtans even weynig voor " 't eerfte beginzel van den navelftreng ofte de vrugt gehouden kan'wor- " den, ais de vezeltjes, die in 't bloet dry ven. Daar by komt, dat dat " vezeltje, in 't vogt van 't eytje aangemerkt, zodanig fyn is geweeft, " dat het naauwlyks met de oogen gezien konde worden, en by gevolg " is ons ten eenemaal onbekent, of deszelfs maakzel met den navelftreng " overeenkomt, of niet. Derhalven het tegendeel doet ons liever gelo- " ven, eensdeels, deze tegenwoordige verhandeling, waar mede wy aan- " toonen .zullen,'dat'er geen [delineatio foetus] affchetzing van de vrugt " voor de ontfanging gaat; ten anderen, raden ons zulks ook aan de waar- w nemingen, bewyzende, dat het beginzel van de vrucht eerder in 't ge- " zicht komt, als het beginzel van den navelftreng: Want geen twyffel " is'er aan, indien 't vezeltje, 't welk ze voorgeven aangemerkt te heb- " ben , het ware beginzel van den navelftreng is ge weeft , of het zou " niet eerder, als 't beginzel van 't lichaam zelfs in 't oog gekomen " zyn^ 't welk zy nogtans verhalen te gefchieden , zeggende, dat ze 't " eerfte alleenlyk met het gezicht ontdekt hebben, maar datze het iaafte " gemakkelyk met haar verftant hebben kunnen begrypen. Geen reden *' is 'er ook, waarom zich iemant zou laten wys maken, dat het van een grooter belang is, dat die blaasjes , gelyk als 't wit van een ey, gezegt worden te verdikken: Want fchoon my geen gelegentheydt is voorge » komen, om deze zaak te onderzoeken, echter zal ik 't gaarne gewon n "en geven, wel wetende, dat de geheele \_formalitas~\ vormelykheydt ,„ der ware eyertjes niet beftaat in een verdikking , maar behalven dit Kkkkkk "wor*
|
||||
98<S ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
" worden 'er nog andere zaken vereyfcht, 't welk dé verdedigers van 't
w ftrydige gevoelen gelyk als tegen wil en dank gedwongen zyn toe te " ftaan , nademaal ze ontkennen , dat de ballen der vrouwen dé ware *' eyerneften zyn, ofte oprechte eyertjes bevatten , fchoon 't nogtans ze- ** ker is 3 en by de dagelykze ondervinding blykt, dat dezelve door 't *' koken dik worden. Maar nadien de blaasjes der ballen, dewelkenog- " tans door 't vuur dik worden, de ware eyertjes niet zyn, blykt het by *' gevolg zeer klaar , dat de blaasjes van 't nieuwe eyerftokje daarom ook " geenzmts de ware eyertjes kunnen genaamt worden, nademaal der 2el- " ver vogt 3 als 't wit van een ey , door 't vuur dik wort, en gevolge- >' lyk bewyzen ze met deze reden ook niets. Dit gevoelen aangaande " her nieuwe eyerneftje in den hals des baarmoeders geplaatft, wort ten. '* eenemaal overhoop geworpen door die fraye proef van den Heer Nwk ■*' welke volgens het verhaal van den zeer uytmuntenden Heer Bergerus if lier. de Natura humana f. 457. in een Teefje den derden dag na 't " fpelen door een wondt, in de buyk toegebragt, den hoorn Van de fin- *' ker zyde uytgehaalt heeft, welkers eyerneftje hy, nu door twee groo- '' ter eyertjes merkelyk zichtbaar zynde, gezien heeft, en den zelfden V hoorn daar na tujfTchen de eyérneft en fchede met een bant vaft toege- " bonden hebbende, Wederom op zyn plaats gebragt, en de wondt ver- '* bonden zynde, binnen agt dagen toegeheelt. Den een-en-twintigften " dag na de toebinding den Hont geopent hebbende, heeft hy het ge- " deelte van den linker hoorn, tulTchen den bant en de fchede > ledig " en ydel gevonden. Waarlyk niets klaarder kan 'er als deze proef zyn, " nademaal yder een daar door begrypt, dat, indien het eyerftokje in " den hals geplaatft was, dan ook de vrugtjes nootzakelyk binnen den " bant en den hals moeden gevonden worden, blyvende de plaats de- M welke na de ballen toe ziet, open en ledig. " Dezen onderfchept de Heer Andreas Ottömarus Geelkée, Med.
" 1)oct.9 en voor dezen buytengewoon openbaar Hoogleeraar m de Ho- " gefchool van Hall, maar nu gewoone Hoogleeraar dèr Geneeskunde in " de Koninglyke Hogefchool te Duisburg, dewelke in >c Jaar 1708. te " Hal in Maagdenburg, een genees- en regtkundige T wiftreden gehou- " den heeft, waar in aangetoont wort, dat een baring van een agtmaan- " dige vrucht leven kan en wettig is , en onder andere heeft hy deze "woorden gebruykt. §. IX. " Drie dingen zyn 'er inzonderheydt, dewelke de Heer Na-
v both tot beveiliging van zyn gevoelen fchynt aan te dringen. Het *' eerfte is, dat dit nieuwe eyerneftje in alle vrouwtjes altydt en zonder . *' onder-
|
||||
AANTEKENINGEN. 98?
„onderfcheydt van tydt gevonden wort. Waarlyk de Schryver zou veel
„ werks hebben , indien hy deze zeer aJgemeene voorftell ing in alle voor- „ werpen altydt en zonder onderfcheydt van tydt voor 't oog zelfs zou 3, moeten aantoonen. Veele zeer doorluchtige Ontlederen zyn 'er zo 3, veele eeuwen lang geweeft, en ze zyn 'er nog, en als ik zo fpreekei* „ mag, fcharpzienender dan Argus zelfs, dewelke in zo veele baarmoe- „ ders door 't mes geopent, zonder twyfrel die blaasjes; waar van zom- „ mige de grootte van een groote erwt, andere van een kleyne, eenige „ van een hennipzaat, en de meefle de grootte van gierfte koornrjes, „ volgens zyn eyge waarneming, verbeelden, zoude hebben aangemerkt. „ Maar der zeiver zeer diep fttïzwygen maakt de algemeenheydt van deze „ ftelling zeer twyffelagtig en verdagt, voornamentlyk nademaal 'er om 3 lichaamtjes van zodanig een grootte tebefchouwen, geen vergrootglas . „ van Leeuwenhoek of MuJJchenbroek vereyfcht wort, maar laten zich, „ fchoon men half blint was, en daar niet op dagt, of zulks zogt, duy- „ delyk taften en voelen. En om niets te verbergen , 't is my ook ge- „ beurt in de Voorftadt van Hal, voor twee Jaren, zeker Meysje van „ tien Jaren te ontleden, en dewyl toen ter tydt de Studenten in de Ge- „ neeskonft mompelde van een nieuw eyerneftje te Leipzig ontdekt, heeft „ de nieuwsgierigheydt my aangemoedigr , de zaak wat naauwkeuriger „ te doorzoeken j derhalven hebbe ik gemakkelyk van de moeder van 't „ Meysje verkregen, dat ik de baarmoeder met de aangehegte buyzea „ met my na huys nam j maar ik betuyge ongeveynft, dat ik de geheele „ inwendige oppervlakte der baarmoeder gladt, door geen verheventhe- „ heden of blaasjes hobbelig of ongelyk gevonden heb, fchoon ik met de „ keurlykfte vergrootglazen, waar van ik ook verzien ben, de baarmoe. „ der van alle kanten befchouwde; of nu de zwakheydt van 't gezicht, „ de kleynheydt dereyertjes, dan of derzelver afwezenrheydt, 't geen „ waarfchynelyker is, de oorzaak geweeft is, is zeer lichtelyk daar uyt „ te oordeelen. §. X. „ Het tweede, 't welke hem, om deze ftelling vaft re maken,
„ fchynt bewogen te hebben, is de enkelheydt van dit eyerneftje, of, „ om dat het alleenig of ongepaart is* fchoon hy een weynig daar na niet „ duyfter zich fchynt tegen te fpreken, dewyl hy verklaart, dat het, „ hoewel 't enkel is, des niet tegenfraande zomtydts in den inwendigen 5, omtrek van den hals byna als twee boomtjes met hare takjes uytge- „ fpreyt, en met vruchten zich vertoont. Waaropiknogtansvoordit* », maal met zeer zal aandringen ; zullende alleen dit vermanen, dat den „ wyzen en voorzienigen Schepper altydt zorgvuldig en Vlytig overal Kkkkkk 2
|
||||
58S ONTLEET- GENEES-EN HEELKUNDIGE
„ deze enkel heydt van lichamelyke werktuygen vermeydt heeft , maar
5, den menfch mildelyk toegelaten twee oogen, twee ooren, twee neus- 33 gaten, twee nieren ,. en even zo veel zaatvaten , twee ballen , twee „ eyerneften , twee quabben longs en levers, zo veel paren zenuwen, zo „ uyt de herffenen als 't ruggemerg voorkomende, en dat hy dit niet als „ met de grootfte voorzienigheydt gedaan heeft , op dat 'er een van bey- 3, de dezer werktuygen beledigt of bedorven zynde, nogtans het andere 3> behouden en overblyven zou. Derhalven is 't 'er zo verre van daan , 3, dat deze ingebeelde enkelheydt van 't zogenaamde eyerneftje, in plaats 3, van eenig voorregt aan de vrouwtjes toe te zullen brengen 3 liever aan „ dezelfde in de voortteling ten hoogften nadeelig zou zyn. Want zo-
„ danig een enkel eyerneftje eens uytgeroeyt zynde, is 'er geen genees- „' middel tot herftelling van de voortteeling meer overig: maar in tegen- ,3 deel, als 'er een van de twee oude eyerneftjes beledigt is, blyfthetan-
3, dere nog in zyn geheel, en zodanig een vrouw zoude nog een geluk-
33 kige moeder van veele kinderen kunnen wezen , gelyk die vrouw by
„ Cyprïanus klaar bewyft.
§. XI. 3, Maar het derde, en dat wel 't voornaamfte bewys, verfchaft
33 de bequarae gelegentheydt of plaats, waar in het eyerneftje begrepen
is is, als beilaande nameritlyk de geheele inwendige oppervlakte van den
, hals der baarmoeder, tot het onderde gedeelte van de holte des bo- „ dems toe, fchoon ook zommige dezer blaasjes buyten den randt van
den inwendigen mont uytlopen, en zomtydts in den inwendigen omtrek M van den hals als twee boomtjes met hare uytgefpreyde takjes en vruch-
, ten zeer fraay gezien worden. Zie daar, wat een mooy eyerneftje, , waar in de kindertjes groeyen, niet anders als Peeren en Appelen aan „ boomtjes ! Echter fta ik gaarne toe, dat deze gemakkelyke plaats zeer
}, dienftig is om de onmiddelyke aanraking'van't mannelyke zaadt leven^.
„ diger te ontfangen. Maar wie ziet niet, dat 'er uyt zodanig een vrucht-
, bare byeenkomft niet een of twee kindertjes, maar een geheelen hoop
voor den dag zou komen , gelyk ik met een groot vermaak menigmaal ',. in Zywormen heb aangemerkt , dat 'er veele hoopen van eyertjes by
honderden met vruchtbaar zaadt befproeyt, en bevrucht geworden'wa- ren. Maar nogtans zyn de vrouwen gemeenlyk gewoon niet meer als 3, een kindt te baren.
§. XII. „ Dog nog zwaarder rampen hangen de elendige kindertjes in
den hals der baarmoeder boven 't hooft, om dat haar geboorteplaats, dat is, de blaasjes verder befchreven worden, gelyk als met twee dee* ƒ len gedoropek in de zelfftandigheydc van den. hals , en. met dezelfde
|
||||
AANTEKENINGEN. 989
-j gelyk als aan een gehegt, omtrent het derde deel buyfen de inwendi-
ge oppervlakte van den hals der baarmoeder uytftekende. Met regt 3J beklaag ik haar nootlot: want wie zal haar uyt die zeer diepe kuylen, , waar in ze gedompelt worden, verlofTen ? Wie zal geloven, dat 'er op deze wys ecnige natuurlyke baring zal gefchieden, die niet met een „ houweel uyrgegraven, of met fnymeffen uyt den hals des baarmoeders, met welke de eyerrjes niet alleen valtgehegt, maar ook wel twee der- „ den deelen daar in ingedompelt zyn , gemeden moeten worden ? en waar uyt blykt het, dat 'er zo veel voor een Moerkoek dient, als 'er boven de twee derden deelen inde zelfftandigheydt van de baarmoeder „ ingedompelt is? Zou hier niet uyt volgen, dat de Moerkoek gemeen- „ lyk aan den hals van de baarmoeder va(tgelymtmoeftzyn,enbygevolg j, geen klyne hinderpaal geven aan den uytgang van de vrucht, 't geen „ nogtans tegens de bezichtiging met het oog zelfs ftrydig is ? Na;demaai „ de Moerkoek ftantvaftelykaan den bodem des baarmoeders aanhangt, „ alhoewel hier een verfcheyde ipeling van de natuur wort aangemerkt, de- „ wyl ze zomtydts in het flinker, zomtydts in 't agterfte gedeelte van „ den baarmoeders bodem bevonden is te zitten, gelykerwys wy in onze „ laafte ontleding , die wy in tegen woord igheydt van zommige myner „ toehoorderen gehouden hebben, duydelyk gezien hebben, dat de koek y, aan het regter deel van de baarmoeder gezeten heefr. Maar hoe zal de „ Heer Nabotb verder bewyzen, dat 'er in de \yeficula ut er in a\ moer- „ blaasjes de [germen'J fpmyt opgefloten is, dat is, het geheele lichaamt- „ je van de vrucht, nadien hy zelfs bekent , dat niemant met zyne „ oogen3 fchoon meteen vergrootglas verflerkt, yder deel van de vrucht „ onderfcheyden kan? 't Heeft de zelfde zwarigheydt in zich, 'tgeene „ hy van de vliezen Ohorion eniimnion, de vrucht bedekkende, en van „ den JMavelftreng bybrengr. Derhalven , indien alle deze dingen twyf- „ felagtig, onzeker, en uyt de bevattingen van een enkele befpiegelen* „ de redenering afkomftig zyn , gelyk hy zelfs niet ontkent, zal 't ons 5, niemant qualyk afnemen, zo wy de zwarigheden, welke volgens de „ wetten van deze [Hypothefis~\ onderftelling omtrent het beginnen, en „ 't volmaken van de ontfanging, nog overig zyn te verklaren , tot een „anderen tydt uytflellen. De zeer Beroemde Heer Goelicke herhaalt zyn gevoelen , aangaande
het eyerneftje van Nahotb, in de Gefchiedenis derÜntleedtkunde, inhec voorledene Jaar in *t licht gegeven, en befluyt eyndelyk op de 183. bladtz. n De geheele zaak komt daar voornamentiyk op aan, dat de zekerheydt, iy e° algemene wezentlykheydt dezer blaasjes3 welke zommige behaagt, Kkkkkk 3 „ dog
|
||||
99© ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE &c
,, -dog verkeerdelyk, zaatblaasjes te noemen, inatlerley vrouwelykevoor-
?, werpen door de ontleding vertoont wert, welke vertoning als nogont- >, brekende , is 't waarlyk vergeeffch , al wat 'er van de gebruyken, en 5, gevolgen daar uyt tot dé \_phyJiologia\ natuur-en [fdtbokgid\ ziekte- >, kunde overgebrage zynie, wert geredeneert. Zekerlyk deze twee in 't te- j, gendeel bygebragte redenen zullen onwrikbaar blyven , zo lang men ?, voor eerft door dikmaals herhaalde aanmerkingen, en een algemeender j, ondervinding niet aantoont, dat die blaasjes altydt, en zonder onder- 5, fcheydt in alle wyfjes, zo beeften als menfehen gevonden worden, en ,> dat wel voornamentlyk in een gezonde, maar geen zieken toeftant. „ Zo lange als deze twee zaken niet volkomen blyken , kunnen die
3, geene, welke zodanig een gevoelen tegenfpreken , niet worden be- " fc jfchuldigt, vergeeffchen arbeydt te doen , dat ze de waarheydt in de „ ontleedtkunde najagen , zo met de algemeene wezentlykheydt dezer 3, blaasjes ten eenemaal te ontkennen, ais derzelver natuurlykheydt (op „ dat ik zo onduytfch met anderen fpreeke) te ontnemen. Hier hebt gy, zeer vermaart Heer , de gefchiedenis van 't eytje van
Naboth: nu is 'er maar overig, datgy na dat vermogen, 't geen gy hebt, U zelfs als rechter betoont, en de Geneeskonft niet langer 'm twyffel laat. Voor 't overige bidde ik van herten, dat den Allerhoogften U. overvloe- dig zo lichanielyke als ziels krachten verleene, op dat gy tot een eeuwig cieraadt en nut van deze heylzame konft, al wat 'er nog naauwkeurigs in uwe dierbare Cabinetten<opgelloten is, aan de geleerde Waerelt kondt mededeelen, 't welke van gantfeher herten wenfcht Uwes zeer Beroemde Naams
onvermoeiden Vierder |
|||||||
D. M1CHAEL ERNESTUS ETTMULLERUS*
Gcfchreven te Lefp7Jch,
den 6. May 1714. |
|||||||
Het
|
|||||||
Het Tweede Tiental
|
|||||||||
Van
|
|||||||||
ONTLEEDT-GENEES-EN
HEELKUNDIGE AANTEKENINGEN
|
|||||||||
Van
|
|||||||||
FREDRIK RUYSCH,
Mediene Dofar en Profefor , enz.
Waar in verfcheyde Aanmerkeaswaardigc Zaken
vermeldt worden.
Met Koper* Plate»..
|
|||||||||
UN DE
|
||||||||||||||||
ZEER BEROEMDE, EDELE, GELEERDE
HEER EN, *Ut
|
||||||||||||||||
BLOEYENDE LEDE
|
||||||||||||||||
N
|
||||||||||||||||
;* .*"•'
|
||||||||||||||||
VANDE
|
||||||||||||||||
KONINGLYKE ENGELSCHE
MA ATSCHAPP Y,
ONDER 'T GEZAG H
VAN DEN M
DOORLUCHTIGSTEN KONING
G E O R G E,
WORDT DIT WERKJE
TEN TEKEN VAN OMDERDANIGHEYDf, EN EERBIEDT,
OPGEDRAGEN
p oor FREDRIK RUYSCH.
|
||||||||||||||||
LUlll
|
||||||||||||||||
Het
|
||||||||||||||||
994- ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
Hét Tweede Tiental
rjk U U van
i
ONTLEEDT-GENEES-en
HEELKUNDIGE i *
AANTEKENINGEN.
ie daar, Vriehdelyke Lezer, ziet gy my wederom op de baan
komen! Zou het niet beter zyn, dat een man van drie en tach- entig Jaren ftil zweeg, en zich tot die groote, in't kort aan te vaardene reyze, gereet maakte ? Ja zeker! Want men behoort tufTchen de levensbedryven en den kaften dag eenige ledigen tydt te iser- kiezen, waar in de ware Philofophie, die een befpiegeling van den Doodt is, van herte betragt wort. Zoo doe ik waarlyk $ en dit gunt my de Goedertierne Godt, boven zo veele weldaden, waar mede hy my in dezen hogen ouderdom zeer müdelyk gezegent heeft, dat ik den meeften tydt van myne hooge Jaren daar in bellede. Evenwel, zo langiklecve, ben ik ook nogyverig bezig by dagen en nagten , in't befpiegelen en 't ont- dekken der verborgentheden van 's menfehen lichaam h enikmeene, dat ik dagelyks met iets nieuws te leeren, gelukkig oudt worde. Dog het vernuft, dat my de Ileere Godt verleent heeft, vertrouwe ik , niet by my te moeten houden, maar ik oordeele, dat den aanbiddelyken Schep- per, door my zynen knegt, tot roem van zyne Heerlykheydt, zulks aan de Vervelingen geopenbaart wil hebben , op dat de Geneeskonft al- lengskens tot volmaaktheydt gerake. Indien Gy dit ten beften duydt* zal ik my verblyden, en gezont blyvende, zal ik niet nalaten, zo ik iet* goets ontdekt zal hebben, iulks aan myne Vrienden openhartig en ge* t*oawelyk bekent te maken. Godt geve , dat onze pogingen ftrekkea tot zyne Heerlykheydt, en 's menfehen Welvaart! |
|||||
Vm
|
|||||
A A N T E KEN IN G E N. 9.97
i. .....'
Van het Vlies, en Bloetvaten in de Pan van de Heup.
Alle Ontleders hadden eerft gefchreven, dat de beenderen met een vlies
bekleet wierden, uytgenomert de tanden alleen. Maar die geene, dewelke de wonderbare beentjes in de [concha auris] fchuïp van 't Oor naderhant ontdekt hadden, leerden, dat dezelve, even als de tanden, geheel en al van een eyge bekleetzel ontbloot waren, en dit deeden zy zo ftrengelyk, dat ik, als een zeer voornaam Ontlederfcheen te raaskallen, wanneer ik fchreefj dat deze beentjes ook heel naauw met een oprecht been vlies bekleet wierden % en 'er by ge voegt hadde, dat 'er tegelyk bloet- vaten in ontfangen, en in ordre verfpreyr wierden , dat ze door dit vlies ia de [meatus] openingen dezer beentjes indrongen , de vogten aldaar toebragten, ja zelfs daar van daan wederom vaatjes ontfongen , die de vogten, wefke haar bediening waargenomen hebben, uyt het [meditullid] binnenfte vaa deze beentjes wederom te rug voerden. Niet minder ongelooflyk wierdt ik geoordeek voor te brengen , wan-
neer ik in *t openbaar fchreef, dat den baft der her/Fenen van my gevon- den was, uyt een enkel geweefzel van bloetvaten t'zamengeftelt. Wat zullen ze nu dan oordeelen, zo ze my zien fchry ven, dat de holligheydt van de \acetabulum coxa] pan van de heup vooreen gedeelte met eendeer fyn vliesje bekleet is, ?t welk met zodanig een wonderbaarlyken toeftel van bloetvaatjes is doorweeft, dat het, wanneer deze bloetvaten door myne konft opgevult zyn, geheel en al roodc zich vertoont, JNiemant heeft reden om te denken 3 dat deze vliezige deelen met zeer
tedere vaatjes zynde doorweven, in een ogenblik zoude moeten vernie- tigt worden , nademaal ze de zwaarte van 't bovenfte lichaam ophoude n, en door een geftadige vryving gedrukt zynde, zouden ze lichreiyk deze tedere vaatjes verbryzelen, waar op ontftekingen, pynen, verzweringen, en andere ongemakken geftadig moeften volgen. Want om deze onge- makken voor te komen, heeft de Schepper deze holte zodanig gewrogt^ dat het voor het hooft van 't dyebeen onmogelyk is, dit vlies of deszelrs vaten aan te raken; dewyl de plaats, waar in'f zelve verfchiryit, buyten de halfronde holle oppervlakte van de pan is, waar door,,het kloctswyze of ronde hooftje van 't dyebeen binnen de befc h'reve hol re* beweegbaar |
||||||||||
vlakte bet viiesje'en deszelfs vaten ooyrW aanraken , -eclyk aan "een
LlliU 2
|
||||||||||
yder
|
||||||||||
o
|
||||||||||
996 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
yder klaar zal blyken , die de i. en 3. Figuur van de 3. Plaat zullen
inzien. Niemant zal zich verwonderen , dat dit vliesje zo lang verborgen is
geweeft, en het vernuft van alle de fchranderfte Ontleders ontvloden is: Want wie is *er onder de Konftenaars, die tot nog toe de waflige ftoffe zodanig heeft kunnen infpuyten, zodanig richten, dat dezelve in 't bin* nenfte met dat gewelt indringe, waar door deze verborgenfte en van de grootere flagaderen afgelegenfte vaatjes zo volmaaktelyk opgevult wor- den ? Npgtans zal hy, die dit zeer fyne vliesje begeert te zien, zonder deze koiift vergeeffchen arbeydt doen , veel minder zal 't iemant moge- • ' lyk zyn de bloetvaatjes in dit dunne vliesje anders te ontdekken. Dikmaals toont de droevige ervarentheydt, dat de [dolor coxarius]
heuppyn een kruys is voor de lyders , en voor de Geneesheeren een fchandtvlek > ze is menigmaal ongeneeslyk, ze wordt door geen genees- middelen verligt, ze luyftert na geen \yeficantïa\ blyntrekkendc midde- len 5 ze wederftaat het yzer zelfs en 't vuur. Hier over heeft die He- melfche Hippocrates al geklaagt, en geen wonder; zefchyntimmers haar zitplaats vaftgehegt te hebben in de zeer diep gelegene bloetvaatjes van't gemelde vlies, binnen de pan van de heup gelegen. Is't derhalven niet zeer moeyelyk, de geneesmiddelen ongefchonden 5 en met haar volle kragt aldaar toe te brengen ? In de afbeelding ziet ge het beloop, en 't getal der blöetvaten door
dit vlies. Nogtans moet gy gewaarfchouwt zyn, dat den Schilder, fchoon in zyn konft zeer ervaren , het wonderbaarlyke cieraadt der na- tuur niet gelukkig genoeg getroffen heeft $ om dat dezelve zo talryk, en zo door malkanderen verwart zyn, dafchet byna onmogelyk is haar na te botzen. Daarom beware ik dit deel aldus bereydt, en gebalfemt, in myne nieuwe Anatomifche Schatkamer , (dien ik nu wederom gereet make) opdat het een ieder waardig aanfchouwer , die zulks begeert te zien, zou kunnen worden vertoont. :.. V II, '
Van de Vaten, welke door den Kniefchyf zelfs, en het beweeg-
bare Kraakbeen in de knie y worden verfpreyt. Kom hier, ik zal U liefhebben, die begerig zyt de konft te leeren,
hoedanig Godt Uw lichaam gewrocht heeft ! eerft zult ge nieuwe en nooyt te voren befchrevcne zaken befchouwen. Niet lang is 'e gele* den,
|
|||||
•
|
|||||
AANTEKENINGEN. S97
den, wanneer m'y in 't opvullen van vaten, in een doodt lichaam, een
wonderbaarlyke vinding voor quarn. Heeft dog iemant wei ooyt aange- merkt, dat de bloetvaren zich door het lichaam van den kniefchyf heen/ dringen, en in een onnoemelyk getal zich in dëszelfs \meditullium~\ bin. nenfte verfchuylen? Nadien my nietgeheugt, zulks gefchiet te zyn, zal ik nu een afbeelding van deze zaak hier by voegen, maar daarna zal ik ook de vaten van 't kraakbeen vertonen. Die deze varen in den knie- fchyf7 van een bejaart menfch tracht te vinden, en te tonen, hy zal ver- geeffchen arbeydt doen ; maar indien hy kan nabootzen, 't geene ik ge- daan hebbe in een jeugdig voorwerp, alwaar de kniefchyf nog kraakte- nig en helder doorfchynende is , zal hy ze onderfcheydentlyk kunnen zien, en derzelver wonderbaarlyke verdelingen befpeuren. Dog op dat de zeltzame uytkomft van een gelukkigen arbeydt niet verloren gaat, is 't nootzakelyk, het deel aldus door konft toebereydt, zodanig te be- waren , dat het niet bederve, of de doorfchynentheydt benomen wordt. Dit beyde hebbe ik door een byzondere konft uytgewerkt; en aldus be- ware ik deze fraye vertoning onbedurven, by myne andere zaken. Wie dit leeze, denke mifTchien -, is 'er U dan, die zo dikmaals de
kniefchyven gebroken hebt, om derzelver aart te befchouwen , nooyteen van zodanige vaatjes, of een ftronk, of een tak voorgekomen ? Jk zal hem openhartig zeggen, dat ik, fchoon ik'er na zogt, nooyrdeze vaten gezien hebbe: Want als de kniefchyf gebroken is, om de bloetvaten te bezien, ftorten de vaten aanftonts haar vogt uyt, krimpen zich in , en ontvlieden aldus het gezicht van den aanfehouwer. JVlaar wanneer deze bloetvaten, eer de kniefchyf gebroken wort, door ingefpote wafch op- gefpannen zyn, en, de wafchagtigé ftoftè verhardende, daarna opgevult blyven, dan kunnen ze alle gezien worden. Jk bidde ü, aanziet de eer- fte Figuur van de eerfte Plaat, waar mede ik getragt hebbe een kniefchyf, genomen uyt een jeugdig lichaam , uyt te drukken ; ziet gy niet, dat die kniefchyf zo vol met bloetvaatjes is, dat dezelve byna geheel en al roodt is ? Maar de beenderen van oude lieden allengskens naauwer tot malkanderen gedrongen zynde, vernietigen zeer veele vaten , en maken een vafteren dikker t'zamenbinding, waar van daan ze door den ouder- dom wel vafter, maar te gelyk droger worden -, 't welk nergens klaarder raykt, als in de tanden, waar in men, wanneer de kinderen nog in haar tedere jeugt zyn, bloetvaten befpeartj maar in bejaarde, of ftokoude lie- den, zyn zy vap zichtbare vaten berooft. indien nay iemant tegenwerpt, dat ik kleynigheden onderzoeke, en
myuytkcbt, om dat ik in zaken van geen groot belang na te vorfchen Llllll 3 bezig
|
||||
P/S ONTLEET-GENEES.EN HEELKUNDIGE
bezig ben > ja, dat het genoeg bekent is, dat 'er bloetv'aten door allc de
deelen van 't lichaam verfpreydt worden^ en bygevolg ook door de been- deren zelfs. Dezen zal ik antwoorden, dat ik my verwondere over deze vryheydt, waar mede iemant durft ftaande houden, dathy weet, dat'er vaten zyn, die hy zelfs nog een ander ooyt gezien heeft. Waar uyt kent ge dk dan? wat is haar loop? waar zittenze? hoedanig een onder- fcheydt is 'er in den ouderdom, in de mannelyke jaren, jongeïmgfchap, en kindtsheydt ? alle deze dingen wel te kennen, en voor 't oog te kon- nen doen zien, agt ik meer, als alle giflïngen en verdichtzelen : een Ontleder mag niets aannemen, 'c geene hy niet ziet t niets van 't geene liy ziet, verzuymen, of kleyn agten: Want in 's menfchen lichaam is 'er niets te vergeefs gefchapen , en in het zelve wordt 'er niets te vergeefs eekent. Indien 't de Lezer niet qualyk zal nemen, moet ik hem vermanen, dat
ik nu tweemaal, en niet zonder verwondering, naauwlyksgelooflyke ge- vallen , ten ware ik 'er zelfs by was geweeft, gezien hebbe. Ik wierde om hulp verzogt by menfchen, die haar koufTebandea boven de knie zo vaft hadden toegebonden, dat daar door de vaardige en gemakkeiyke be- weging dezer deelen belet wierdt -3 wanneer het nu gebeurde, dat ze daar na over de ftraat gaande ftruykelden , waar door ze met het buygen van de knie ter aarden vielen, dog zonder ftoting van de kniefchyf, of pe- zen, waren door deze fchielyke büyging de zeer fterke pezen der fpie- ren, ó'iq het been uytfteken, gebroken,, Wie zou gelooft hebben , dit te konnen gefchieden, die weef, en overweegt de zware dikte der zei' ver? Nogtans heb ik de zaak zoduydelyk ondervonden, dat de opening of gaping tuflehen de afgebrokene deelen der pezen 20 groot was , dat men een vinger van een volwafTche menfeh over dwerfch daar konde in* leggen. Deze Lyders konden nog opftaan , nog zich oprechten , ja zelfs niet op de beenen ftaan zonder hulp van andere menfchen:, dienaar onderfteunden j maar waren gedwongen veele maanden te bedde te leg- gen, en eyndelyk wierden zy genootzaakt haar geheele overige Jeeftydt het lichaam onder 't wandelen met een ftok te onderfteunen, en op te heffen. 1^ He ; :. *-i Veele diRgen geven my.aanleydiag, om te geloven , dat 'er zomtydts
in de vliezen, pezen , ja zelfs in de beenderen zodanig een gefteltenis isy^ dat ze lichter, als natuurlyker wyze, uyt hare plaatzen fchieten, elders anders na toe wyken , ja ook breken kunnen. Welke ongemakken zo> lichtelyk niet gebeurt zouden zyn, indien 'er dtzQ^agradiathefis] zie- ke gefteltenis niet tegenwoordig was geweeft. Waarlyk diergelyks zien, IJ il! I wy
|
||||
A,;.A-N T E K E N I N GEN. ^9
wy in de \]jerni*\ breuken 5 wy moeren ons verwonderen, dar ze zöm- tydrs uyt zeer lichte oorzaken ontftaan, dewyl die zelfde menfchen wel op andere tyden zonder eenig letzel de grootfte bewegingen en pogingen hebben uytgeftaan. Wie weet niet, dat 'er dikmaals uyt eenfchrik, ont- steltenis, en een ligte beweging van 't lichaam, in fterke en arbeydrzame menfchen breuken voortgekomen zyn ? *t Is lang geleden, dat ik in myne aanmerkingen een voorval aangaande deze zaak gefchreven hebbe. Zeker man over ftraat gaande, glyden zyne voeten uyt in 't afgaan van de brug, door de gladdigheydt van de weg , zo dat hy fcheen te zullen vallen, echter door de vaardigheydt van zyn lichaam vermeydt hy den val, maar in die poging breekt zyn kniefchyf over dwerfch, zonder eenige ftoting tegen de ftraat. De genezing wierdt den Chirurgyn van Jilp, die toen ter tydt aldaar met grooten roem zyn koafl oefFende, aanbevolen , dog hy bragt hem geen verligting by, 't welk nogtans de fchult niet was van zo een goedt meefter : want de [fragmentd\ ftukken van een gebroke kniefchyf vereenigen zich dikmaals niet met malkanderen , om dat ze vereenigt zynde, by malkanderen niet kunnen gehouden worden, zolang tot dat ze aan een gegroey t zyn. Deze aan een groeying wordt dikmaals hier door belet, om dat de vaten vao de ft ukken zomtydts geen ftorFe genoeg, dienende om de beenderen vaft te hegten, verfchaflèn. Ik hebb» menfchen gezien , in welke de ftukken van 't gebroke been, ichoon ze met alle konft wel behandelt wierden , evenwel nooyt aan malkanderen- groeyden; maar een pyp van een yzere plaat gemaakt, rontom de fchou- ders of armen gedaan,, eavaft gemaakt,, gaf haar veel gemaks, dewyl de dcelen zo gcmakkelyk in haar plaats gehouden wierden , dar ze de ver- cyfehte bewegingen, op allerley wyzea konde veiTigten.. |
||||||
HL I i ;y..;,w-\-;u
F&n drg/ièierige Stoffe, welke in V gewricht van de knier
aff er den kniefchyf gevonden wordt. Het wort byna by alle^hedendaagfche Schry vers voor zeker gehouden,.
dat het wonderbare lichaam, I welk hier ter plaatze vaa de Ontlé- ders aangemerkt is, uyt een t'zamenfïel van klieren beftaat: voorna* mentjyk, na dat de zeer fchrandere Engelfche Ontleder Ctoftou Havers^ over liet zelre *yn gevoelea, op aanmerkingen Iteunende, m 't licht ge~ geven
|
||||||
iQoo ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
geven hccfc. Dewyl deze brave Man een afbeelding daar by voegt, de-
welke het maakzel van een klier ten eenemaal vertoont. Ik ben nogtans gedwongen te bekennen, dat ik niets klieragtigs vinde, fchoon ik deze deelen, door myn konft bereydt zynde, met naauwkeurigheydt hebbe onderzogt: want na dat ik met een zeer gelukkigen uytflag de vaten van dit deel met een wafebagtige itoffe opgevult , en vervolgens met een by zondere behendigheydt van hare wonderlyke ineenfchakeling ontwart hebbe, fchynt my deze klieragtige gedaante uyt loutere, maar zeer fyne, bloervaatjes te beltaan. Deze vaatjes hebben een geheel anderen loop, als alle andere vaten. Zekerlyk is 'er iets byzonders in, 't geen gy ver- geeffch in andere deelen zoeken zoudt. Maar het aanmerkelykfte fchynt my in dit werk voornamentlyk te zyn , dat den bondel dezer vaatjes over al bezet is met een zekere zeer glibberige ftofTe, dewelke byzonder wel na vet gelykent. De itofre zelfs van dit glibberige fmeerzel , 't welk alhier gevonden
wordt, wort zekerlyk van 't bloedt niet afgekleinft door hulp van klie- ren , gelyk de voornaamfte Autheuren wel willen , maar wordt in der daadt afgefcheiden van de uyterlte eyndens der [arteriola ferofa\ wey- ilagadertjes, dewelke zo fyn, menigvuldig, en niet zulk een byzonderen toeltel voorzien zyn, dat ze tot het uytvoeren van dit werk zeer be~ quaam zyn: want deze vaatjes worden zodanig in haar loop gefchikt, dat men nergens diergelyks ziet. Waarom zoude dog deze fynheydt, figuur, loop, en fchikking niet genoeg zyn, om een byzondere eygen- fchap aan dit vogt toe te brengen? Waarom zou 't nodig wezen, dat'er boven dit nog den natuur van een klier by quam , om 't zelfde te doen ? Hebbe ik niet over lang elders aangetoont, dat de uyteyndens der ïlag- aderlyke vaatjes in de lever, milt, ballen, enz. alleen genoeg zyn, om de vogten, ieder op zyn plaats , te bewerken , zonder medehulp van eenige bykomende klier. Indien iemant wilde tegenwerpen, dat alle de vogten onder malkanderen verwart zynde, in't flagaderlyk bloetonthou- den worden, en dat'er daarom alleen lyk nodig is, dat van dit algemeen, en alle zoorten van vogten in zich bevattende vogt, alle die byzondere vogten gefcheyden worden , en wel zodanig, dat de gal, melk, olie, zaadt, quyl, nu in der daadt in het bloedt zelfs zittende, alleenlyk we- derom daar van daan afgefcheyden worden: Ik heb niet anders te zeggen, • als dat ik gelove, dat 'er waarlyk de ftofïe van alle deze vogten in 't bidet tegenwoordig is, maar dat nogtans deze byzondere vogten, eer ze zoda- nig worden, nootzakelyk nog byzonderlyk bewerkt, en om hare byzon- dere natuur te verkrygen, verders moeten worden voltooyt. Dit alles fchynt
|
|||||
%
|
|||||
A.AN TEKENINGEN. ipoi
fchynt volbmgt re worden door den wonderlyken toerlel van deuyterfte vaatjes, dewelke daarom in zo eengroote verfcheydentheydt van maakzel in yder deel gevonde v/orden, op dat ze bequaam zyn urn zo veele ver- fcheydene vogten te maken. De oorzaak eyndelyk, waar door het gevoelen, aangaande het klier-
agtige maakzel hier ter plaatze, is onrltaan, is voornamentlyk deze* in dezen toeftel van vaten worden over al geplaatft , kleyne vliezige zakjes of [receflacula] ontfang plaatsje*, gelykenende na die, dewelke men in den endeldarm voornamentlyk, als mede in de dunne darmen verneemt, die de zeer geoeflende ontleedt kundige • Lifter den naam geeft van'za- mengehoopte klieren, waar van wy naderhant zullen fpreken. Omtrent deze ontfang plaatsjes zien we ontelbare bloetvaten, fynder als fpinne- webben, en ten enemaal in een byzondereloop gefchikt. Deze vaten kon- nenniet te voorfchyn komen , ten ware dezelve eerft met roodt wafch wel • opgevult zyn, en daar na in de zon by helder weder docr hulp van een goedt vergroot glas worden befchouwt : want indienge alle deze behiil- pen niet aangewent zult hebben, zult gy 'er te vergeefs na zoeken. Ze- kerlyk zal 't hier van daan komen, dat 'er weynige zyn zullen , die de- zelve zullen konnen zien, fehoon in wel bereyde voorwerpen zelfs. Maar ik, die deze vaten allengskens met alles te bezoeken , en dikwyls door een goedt geluk geholpen zynde, door proeven van zo veel Jaren heb ontdekt, ben gewoon by na dagelyks dezelve aan verfcheyde menfehen aan te tonen, en hier van daan durf ik verzekeren, dat de uyteyndens dezer flagadertjes bequaam zyn gemaakt, om dit glibberige vogt uyt de weyagtige ftoffe van 't bloed te fcheyden , en in de holligheden van der zèiver ontfangplaatsjes langzaam, maar gedurig neder te ftorten. Deze ontfangplaatsjes zal ik na dezen de Boerhaaviaanjche Holtens j!
groeven of' kuylen noemen, om dat de Hr. Boerhaave, Hooghleeraar van de Geneeskonft, Kruydt en Scheykunde te Leyden, myne byzon- dere vriendt, 't eerfte my daar over gefproken heeft. Schoon deze vaat- jes zo fyn zyn, echter kan 't vogt daar uyt gefcheyden zynde, al- hier de véreyfehte glibberigheydt van een dik flymagtig vogt verkry- gen, dewyl het in de fchuylhoeken van deze holtens vertoevende, ge- makkelyk kan verdikt worden. Maar waar 't vogt blyft, wanneer 't tuiïchen de gewrichten uytgeftort, en door 't wryven en bewegen fynder is geworden , zal ik naderhant onderzoeken,: 't zal genoeg zyn vóór 't tegenwoordige aangetoont te hebben, dat de flagadérrjes alleen het enigfte werktuyg zyn om deze ftoffe af te.fcheyden. ' M m m m m m IV.
|
||||
loo* ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE
■ ■' i v. ' " •. ' •
. m -
Van 't Darmfcbeyl. «
DAt het \mefenterium\ darmfcheyl uyt een fyn vliezig maakzel be-
(laat, waar door de dunne darmen in de gedaante van een \bemis- fhcerïum\ halfrondt worden vaftgehoudcn , is aan alle ontleders genoeg bekent, Maar 't is niet lang geleden, dat ik met een groote oplettent- heydt het maakzel van dit vlies befchouv/de, en dat my toen zommige nieuwe zaken te vore quamen. Ik hebbe derhalven de fchryvers gele- zen, die hier van gefchreven, en figuren in 't licht gegeven hebben. Maar 't is gebleken, datze nog zommige dingen overgeflagen hebben, 't Schoot my te binnen , voor dezen dikmaals aangemerkt te hebben,' dat de wonden van den buyk? zodanig in defTelfs holligheydt doorgaan* de, dat het darmfcheyl doorboort was, binnen twee of drie dagende doodt veroorzaakten. OndertufTchen de zaak, gelyk 't behoort in te- •o-enwoordigheydt van den regter, om daar van bericht te gceven, zeer naauwkeurig en zorgvuldig onderzocht zynde, bleek 't klaar, dat het quetzende werktuyg niet verder doorgegaan , nog enig ander deel van belang behalven dit, beledigt was. Maar deze menfchen waren met zeer zware, onverdraagiyke en gedurige pynen in de buyk gequelt. Wie zou evenwei deze wonden dodelyk durven verklaren ? Waarlyk dit heeft de Autheuren nog niet behaagt, die hier van gefchreven hebben. Daar na heb ik van de hoenderkopers verftaan, dat ze, wanneer ze de hanen lubben, dezelve aanftonts doden , indien ze vernemen, dat in dit werk het darmfcheyl, fchoon zeer weynig, gequetft is: want ze Zyn by een onfeylbare ervarentheyd geleert , dat ze in 't kort moeten fterven van deze wonde, en dat ze door geen konft geholpen konne worden. Al 't welke leert, dat het darmfcheyl, fchoon over 't hooft gezien, echter in de buykwonden van een zeer groot belang is. Zo 't my maar eens of mo^elyk tweemaals, gebeurt was, dit te hebben ondervonden, waarlyk ik zou 't zo aanmerkens of gedenkenswaardig niet houden. Maar 't is nu aert en veertig Jaren geleden, dat ik door 't gezagh van de groot Achtbare Overigheydt dezer ftede tot Doctor van 't gerecht ben aange- ftelt, omme de dode lichamen van omgebrachte menfchen in deze volk- ryke ftadt, alwaar Godt betert! vele doodtflagen door den fchult van quaadtdoenders voorvallen, te onderzoeken, daar na over de geftaltenis * der |
||||
E N I N G
|
||||||||||||
A A N T E ■
|
*v
|
|||||||||||
E N. 1005
|
||||||||||||
der wonden verflagh by den regter te doen : Zo.dat ik door deze geie-
gentheyt betuygen'kan, dat ik nu menigmaal bevonde hebbe, '4. gene ik zo even gezegt hèb. Als ik het maakzel van 't Darmfcheyl met een oplettendtoogbefchou-
we, bevinde ik klaarblykelyk, dat 'er zeer vele fyne zenuwen door ver- ftrooyt worden. Ja daar en boven zie ik duydelyk, dat de .uyteyndens der bloetvaten zodanig niet eyndigen, gelyk de afbeeldingen der ontle- deren leeren, maar ze zyn dusdanig, als ik ze hierin de 2. figuur van de 2, plaat heb afgebeelt; op dat dog niemant met regt over dewaarheydt, v*an deze aftekening zou konne twyffelen, hebbe ik de delen bewaart, na welke deze afbeeldingen gemaakt zyn; deze uyterfte vaatjes zyn zo dun, als 't fynfte dons., en zo talryk, dat het darmfcheyl geheel roodc geworden is, na dat deffelfs vaten met een rode wafchagtige ftorfe op- gevult zyn3 zonder welke beryding zy ten enemaal het gezight ontvlie- den. Hoe wel ik gaarne bekenne, dat ik voor dezen het Darmfcheyl zodanig niet heb konne beryden : want niets moeyelyker houdt men m deze konft, als de wafchagtige ftofte zo verre in te dringen, dat dezel- ve tot in deze vaatjes doorgaat,5 en evenwel te gelyk zorg te dragen, dat die ftoffe niet verder voortgedreven wordt. Want indien ze verder aangedronge wordt, na dat ze tot hier toe gekomen is, dan wordt, het celluleufe vlies geheel en al met dezelfde ftoife vervult; maar wanneer ze dan nog verder gedrukt wordt, komt 'er een uytftorting van de wafch- agtige ftoffe buyten de vaten, in de gedaante van rode bolletjes. Nog- tans Oordeele ik, dat 'er zo lang-, als de wafchagtige ftoffe maar alleen overgegaan is in het celluleufe vlies , nog geen tegen natuurlyke uyt- ftorting buyten de vaten gefchiedt: want ze verhult aileenlyk de cellet- jes van dit vlies, gelykerwys de uyteyndens der fkgadcrrjes het Zelfde deden in 't leven voor de [iiutritio\ voeding. Dog men behoeft die ftof- fe zo verre niet voort te zetten, om dat dan de uyterfte eyndens der op- gevulde ilagaderen verduyfterc en belemmert worden. Daar en boven zien wy ook in 't Darmfcheyl zeer vele, zo groter als
kleynder klieren. Maar in 't Darmfcheyl van een menfch komt het [Tancreas Jfelltt] klierbedde van Afeliius nooyr te vooifchyn , gelyker- wys in de fchapen, zo dat 'er hier omtrent rele grovelyk mistaften. Indien de vaten van 't Darmfcheyl eerft opgevult zyn, dan bevindt men, dat deze hier en daar verfpryde klieren in 't fcheyl vaneen menfch gemaakt worden uyt zeer fyne bloetvanrjes, waar aan nogtans te gelyk een [pulpofa fubftantid] mocsagtige zelfftandigheit toegevcegt is. Deze vaatjes zyn zeer wondcrlyk, zo ren aanzien "van haar maakzel, aJs be- Mm mm mm 2 Joop;
|
||||||||||||
Ï004. ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
loop i ik kan ze op generley wyze uytdrukken, veel minder ineen figuur
afbeelden •> maar in myn nieuwe Anatomifche vergadering kan jk dezel* ve aantonen , en ik wilze ook aan alle waardige8 toezienders wel laten zien. Ik oordeie het ook zeer aanmerkens waardig omtrent de \_vafa laêïea~\
de Melkvaten, dat de melkvaten van de eerfte zoort , door deze klie- ren overgaande, zich verenigen met de melkvaten van de twede zoort: want zulks is my gebleken , wanneer ik een zeer fyne pyp, in een melk- vat van de eerfte zoort gebragt, en daar door een opblaiing gedaan had- de , wierden ook de melkvaten van de twede zoort door wint uytgezet, en de wint ging over tot in den [duBw thorackus] borftbuys toe. Dit verrigte ik met zulke fyne pypjes, dat 'er naauwlyks een fyne borftel in konde komen, dewelke de weergaloze Leydfche konftenaar JMujjchen- broek voor zes en vyftig Jaren tot dit gebruyk voor my gemaakt hadde. Ja- met blydtfchap herdenk ik aan myne oude werken , wanneer ik de melkvaten aldus opgeblazen, uyt het Darmfcheyl zelfs uythaalde, en in de lught opdroogde, op dat ik ze, gedroogt zynde y zou konne vertonen. Maar wat doet de ouderdom niet al verminderen! niets diergelyks kan ik nu doen: want myn gezigt is verzwakt, nog de brillen konnen dit geb.rek goet maaken. De melkvaten van de eerfte zoort nemen haren oorfpronk uyt de darmen met een zo zeer fyn beginzel, dat het onuytfpre.- kelyk en ongelooflyk isj zo dat deze donzige fynigheydt der zelver in 't geheel met geen prenten afgebeelt kan worden: Daarom was ik ge- woon, om't zo even gemelde oogmerk, myne pypjes in het melkvat te brengen, alwaar 't een duymbreet van zy.n beginzel uyt de darmen af. ftondt. Nadien nu het beginzel der melkvaten zo fyn is „ wie zou geloven,.
dat de Gyl in derzelver [ofiula. vaforum lacteorum) Mondtjes door de drukking van de lucht , of enig an.der lichaam ingedreven wort ?, Ik zoude liever geloven , dat zulks volbragt wordt door een [facuhas in~ f/ata] ingebore en van Godt ingefchapen vermoge, of kracht, 't welk gy mogelyk niet ganfch ongereymt een [attractio S. facultas attraffrix] aantrekkendt vermogen zoud konne noemen» 't Schynt my ook niet on- bewysbaar, maar vertoonbaar, dat yder deel van 't menfehelykelichaam, ja zelfs van 't geheel al, van Godt begaaft is met een zekere byzon- dere ingeftorte kracht, die aan, andere delen niet gemeen is , waar door de delen gemakkelyk en onfeilbaar dat gene konne doen, en bewerken, waar toe ze gefchapen zyn , en wat de geyl aanbelangt 3 ik denke., dat de geyl tot de verfpreyde klieren van 't Darmfcheyï gebragt, al- daar |
||||
A A N T E K E N I N G E N. ico," '
daar enigzints volmaakt , en helderder en zuy verder gemaakt wordt, door middel van de moesagtige uyteyndens der ilagadertjes , miïTehien zeer fyne zappe in de geyl Hortende; en dat aldus deze geyl volmaakter zynde verder gévoert wordt in den borfibuys: Want een Ireceptaculum • cbyli] ontfangplaats van geyl vindt men natuurlyker wyze niet in een menfeh.
Maar ik bevinde ook het Vet door het Darmfcheyl verfpreydt, met
zo vele zeer fyne bloetvaatjes te pronken, dat het geheel roodt daar door wordt, na dat ik dezelve met een wafchagtige ftorïe opgevult hebbe: ten andere kan ik door een ongemene kon ff dezelfde vaatjes ©n- derfchydentlyk zichtbaar maken, 't welke waarlyk iets uytnemendts is-, 't is niet lang geleden, dat ik géleert hebbe zulks te doen, maar nu doe ik dit zo zeker, gelyk ik 't alhier met een prent heb laten*afbeelden, waar van ik het voorbeelt in myne Cabinetten beware. Ja dit verhaal ik ook als iets aanmerkelyks, dat de \yena Mefaraic<e]
Darmfcheyladeren in de paarden met oprechte \yalvuld\ klapvïte&en hier en daar voorzien zynde, van my aangemerkt worden, 't welk my nooyt in een menfeh is voorgekomen, nog ik weet, dat zulks van an- deren is aangemerkt. Eens van myn gehele leven, terwyl ik de geneeskonft geoefTent heb-
be,' heb ik gezien, dat het Darmfcheyl van een menfeh door een [apofle- ma fiurukntuffi] ettergezwel verrot was geworden, en dat daar door de darmen ook, zynde van hare Darmfcheyl-banden ontbonden , vry en verwardt in den onderbuyk dreven,, terwyl nogtans de lyder onder- tu/Tchen, fchoon vooreen korren tydr, in 't leven bleef; Ik hebbe dit dode lichaam met myne eygen handen geopenr,- en ondervonde, dat de zaak aldus in der daadt was: My geheugt niet dat zulks ooyt in andere lichamen gezien, of befchreven is,, hoewel diergelyksdikmaais genoeg in 't net aangemerkt wort. Op zekeren tydt, wanneer ik het darmfcheyl onderzogt, qnam my
iets wonders daar in te vore, waar door ik twyfFelde, of 'er mogelyk behalven de bloétvaten-, geyl vaten , watervaten, vet varen, en zenu- wen, nog geen andere vaten in het'darmfcheyl waren,, als die tor nog toe bekenten befchreven zyn. ik zegge U dirmetwaarheydtenopregtig- heydt, dat my voor dezen gebeurt is, terwyl ik wegens gebrek van men- fchelyke lichamen de lichamen van heeften opende, dat ik in het darm- • J.c"eyl van een fchaap een ftuk van een gras (Ir oortje vondt, 't welk tuf» lenen het gedarmte en de klieren van't darmfcheyl geplaatft was $ het zat nog m de aderen., nog in enig ander zoort van, vaten,, dog evenwel in Mm mm mm 3 't darm-
|
||||
ioo6 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
't darmfcheyl. Schuylen 'er derhalven aldaar in levendige dieren, nog
onbekende en na de doodt verdwynende Vaten ? gelykerwys die van /Ifel- lïus en Tecquetius niemant bekent waren. Waarlyk 't is my gebeurt in 't dode lichaam van een vrouwsperfoon, die te Amfterdam gewoont had- de , te zien, dat 'er een grote Heen in een van de pisleiders zat, belet- tende alzo den doorgang van de etteragtige ftofTe uy t de nier van die kant tot de blaas, waar door de pisleyder zo verre opgezwollen was, dat de- zelve een waterblaas verbeelde -y wanneer ik dit met aandagt befchouwde, vernam ik iets wonders: want ik zag, dat 'er uyt die opgezwolle plaats van den pisleyder zeer vele kleyne pypjes voortgekomen waren, dewel- ke verder voortgaande na het linker gedeelte van den buyk, vol van die etteragtige ftoffe waren. De nieuwsgierigheydt pordde my wel aan dit verder te onderzoeken, dog de eerbiedigheydt der vrienden liet niet toe het dode lichaam meer te fnydett. Maar wie is *cr tot nog toe geweeft, die het verfchil geeyadigt heeft,
of 'er geen andere wegen , door welke het water gebragt wordt in de blaas, buyten die zyn, welke wy tegenwoordig kennen? By deze gelegentheydt moet ik ook verhalen, dat ik onder myne
zeldtzaamheden twee kopere fyelden beware, dewelke in 't verledene Jaar Samuel Lion de Bonavente^ een zeer evaren Chrrurgyn onder de Joden, in myne tegenwoordigheydt uyt den top van den vinger van een agtjarig Meysje hadt gehaalt, na dat ze aldaar over 't jaar gezeten had- den 5 terwyi niemant wift, wanneer, en door wat weg, zy aldaar door- gedrongen waren. Ik weet wel genoeg, dat 'er fcherpe (pelden binnen het lichaam verborgen geweeft zyn} maar wie heeft ooyt horen zeggen, dat 'er twee kopere fpelden met hoofden , by malkandere leggende 3 imant uyt het voorfte gedeelte van den vinger gehaalt zyn ? 't fchynt voorwaar onmogelyk te zyn dezelve daar in te brengen. Voor dezen hebben wy menigmaal de bedriegeryen van liftige menfchen gezien , waar ' mede ze de onkundige in fchyn van een wondere konft bedrogen, maar ze konde zeer lichtelyk ontdekt worden. Wie zou dog voor enig geit lyden, dat hem zulke twee lichamen in den top van den vinger geftoken wierden ? Dit Meysje hadt lange Jaren zeer ellendig geklaagt over een grote, en onverdraaglyke pyn en fmert: zy hadde van ver- fcheyde Chirurgyns hulps verzogt, en zeer vele hulpmiddelen te ver* geefs gebruykt. Niemant vondt men, die zelfs konde raden, wat haar quaal was, en geen wonder: want indien zulks in een zeeï* vet of vlezig deel van 't lichaam gebeurt was, fchoon 't dan ook een wonder was geweeft , zou 't evenwel mogelyk gezien zyn. geweeft. Maar wie zou
|
||||
AANTEKENINGEN. ioo?
zou deze fpelden, binnen een tenger deej verborgen, zoeken, welk
deel miflfchien met een dun en weynig vet bedekt zynde, voor 't overi- ge geheel en al uyt pezen, of banden, en beenderen beftaat. Schynt het u nogfans minder wonder te zyn, dat een menfehuytzyn
mont een volkome viervoetig diertje , gelykenende na een hont, uyt* braakt ? dit heb ik over lang in myne Cabinetten met den druk gemeen gemaakt, maar 't wordt nu in dat weergaloze Cabinet bewaart, waar van de Tjoorhtchtigfte Key&er van Groot liuslandt tegenwoordig bezit- ter is, die gewilt heeft, dat deze myne zaken in den tydt van zo vele Jaren, met zo veel zorg, en naarftigheydt, van my vergadert, de zy- ne wierden. Maar ik verheuge my, dat ze een verblyfplaats hebben ge- kregen in 't hof van den Vbrft, by wien naauwlyks een onder de Prin- eeri van Europa kan vergeleken worden, zo ge let óp de onvermoeyde naarftigheydt, waar mede hy de natuurkunde onderzoekt, 't Is naauw- lyks te geloven, dat 'er zo groot een Monarch ooytgeweeft is, die met zo grote zachtzinnigheydt, goedtheydt, leydzaamheydt, en beleeft- heydt, alle goede konftenaars in haar konft wilde ondervragen, en ho- ren na hun verhaal, antwoort, en onderwys \ hoe leerzaam , ja ook hoe ootmoedig toonde hy zich als toehoorder.niet alleen, maar ook als leerling, en dat aan ider beroemt meefter in allerley zoort van konften ? Hy wilde voor twingrig Jaren insgelyks van my onderwezen worden, in de kennis van 't maakzel van 's menfchen lichaam, en toen heeft hy my met een groote oplettenrheydt gehoortj hy ondervroeg my over al- les naauwkeurig, en hieldt altydt in zyn geheugenis, dat hy maar eens gezien hadr. Wanneer hy voor drie Jaren geleden weder overgeko- men was, heeft hy my 't eerft aan myn huys bezogt, my groetende, frak hy zyn regter handt uyt, en riep, ó ! myn goede oude Meefter} en bewees my zo veel eer, dat niemant van zo groteri Monarch ooyt zulks zou verwagt hebben. ..:.= ■-„, '», -.;'■'- ..■"-■>■ "
.. V f * ., * .' •' '■ . ...-.;• .. ■■ , - , '■"'■. " '■■' ■ ■■ '„
■ v. ■ • . .
|
||||||
Pan de G)uyl of Spog.
DAt de quyl niet alleen nuttig om de gezonrheydr te bewaren, maar
ooktenhoogftenoGtzakeiykis, toont genoeg«fcze volgende zelt- zame gelchtedenis. Zeker Meysje van twaalf jaren, te Amfkrdam gebo- ren , ftadt een [ulcus ferfens nomodes] voorrertndc quaadraardige ver- zwering |
||||||
looS ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
zwering gekregen , welke de onderde lip zodanig aangedaan hadt, dat
• 'er een groot gedeelte daar van uytgegeten zynde, aldaar een grote que»t- zuur vertoonde-, 't was affchuwelyk het aangezicht met zo een lelyke ' wonde aangedaan te zien, maar nog veel erger nogtans was de geftadi- ge druyping van fpog, 't welk met een grote menigte gedurig door de openftaande en gapende wonde voortvloeyde: hier door was de elendige gedwonge akydt een neusdoek tegen de lip te houden, waar mede zy het nedervloeyende vogt ftuyttede , en 't zelve te gelyk met het byge- bragte linne opnam. By een groot geluk is haar by geval tegengeko- men Adriaan Verduyn, die zeer beroemde, edelmoedige , en in 't oef- fenen van zyn konft zeer gelukkige Chirurgyn , dewelke de elende van dit Meysje ziende, heeft haar zeer beleefdelyk ge vraagt, van waar zy was, fen wie hare ouders? na dat hy uyt het antwoort verftaan hadde, dat byde hare ouders geftorven waren, en zy nu in 't Amfterdamfche Mennoniten Weeshuys opgebragt wierdt, heeft hy aanftonts medelyden met haar gehadt , en is uyt zich zelfs na de regenten van dal huys ge- gaan, zich aanbiedende, om 't meysje van dat zware pak van elende te verloffen, begerende geen andere loon, als de verligtingvandeleydtfter. Ze wordt aanftonts aan de. zorg van dezen man aanbevolen j die de ver- harden randen aan weerszyde zodanig afgefneden heeft, dat ze raauw en bloedig wierden, gelykerwys in de genezing van een \labium kporïnum\ hazemont, vervolgens twee naalden door de lip geftoken hebbende, bragt hy de fplyting der wonde tot malkanderen, en maakte dezelve vaft met draden, volgens de regels van de konft; waar door de wondt bin- nen zes dagen toegeheek, en de leydfter zelfs volkome genezen is, zo dat ze nu al het fpog gemakkelyk in de mont konde houden, en is?ten buydigen dagen toe gezont gebleven. ' \' 't AUeraanmerkelykfte in dit geval is , dat de leydtfter, terwyl zy zo
veel quyl verloor voor de genezing, een tenger en na haren ouderdom een zeer kleyn lichaam hadt, zo dat haar lengte geenzints met de Jaren over een quam j maar zo gaauw als zy door deze konft genezen was, begon ze "aanftonts op te fchieten , zo dat ze binnen korten tydt een behoorlyke lengte kreeg, en wegens deze grote en fchielyke verande- ring waren alle menfchen over haar verwondert. Hoe dwalenze derhal- ven, die, het fpog of fpeegzel voor een fchadelyk uytwerpzel hou- dende, het zelve wegwerpen, en menen, dat een menfch, zo veelte beter vaart, hoe dikwilfer hy het lichaam daar van ontlaft, gebruyken* de tot dien eynde quyl verwekkende middelen en taye deegkaekjes om te .kaaawen. Ik hebbe in tegendeel menigmaal gezien, dat 'er uyt gebrek van
|
||||
AANTEKENINGEN. ioo9
van dit vogt een [cibi fapëum] fpyswalging voortquam , dewelke van [morbi acuti\ fcherpe ziektens opkomen, en die haar mont dikmaals vol fpog hebben, dat ze de quyl moeten doorklikken; ja zelfs in [morbi chro- niet] langdurige ziektens komt 'er menigmaal een groote toevloedt van fpog-, wanneer ze dat uytfpouwen , worden de zieken erger, maar in- dien ze het fpog den tydt van drie dagen geduldig doorzweigen , wor- den ze zeer gelukkig genezen. 't Is gebeurt, dat ik alhier te Amfterdam gehaalt wierdt by een Me-
vrouw, klagende over een magerheydt, en vertering byna van 't geheele lichaam. Ik hebbe deze Vrouw zodanig verzwakt gevonden dat ze naauwlyks adem konde halen. De Geneesheeren over haar gezontheydt ten eenemaal wanhopende , hadden haar verlaten. Terwyl ik op alles acht gaf, om de oorzaken van de quaal te onderzoeken, zie ik by geval dat ze alle oogenblikken in een potje quylde, en aldus waarlyk haar nu byna verdroogt lichaam uytmergelde, Aanftonts heb ik haar gezegt dat ze zich matigen, het fpog doorflikken, en zo een goedt vogt niet zou uytfpouwen. Deze raadt fcheen haar wonderlyk, en daarom wyger- de zy 't in 't eerft, verzekerende, dat dit haar ten eenemaal fchadelyk en onmogelyk was. Dog als ik 'er wederom op aandrong , dat zy 't doen zou, gehoorzaamde zy. Wat een verandering van zaken ! Zy is in 't kort zonder hulp van eenig ander middel herltelr. Dit is de eerftemaai met, dat ik zulks gezien hebbe, maar menegmaale} immers in 't eynde van de ziektens is 't een gemeen gebrek. Indien 't verzuymt wort /dan wordt het dikmaals doodelyk, ; * Van de Krombeenen, wiens voeten van onderen wydt van Mal-
kanderen ft aan, en de knien malkander en aanraken. Dat zoort van menfehen zwiert met het lyf heen en w*er, die zoda-
mg met kromme [euro] beenen gaan , dat beyde de knien malkan- deren aanraken , terwyl de voeten van onderen wydt van malkanderen worden fe&S^ *' WMr V°°r ^ gebrek gouden moeft
S & /iyk ?ntft.°nt U?C een weekhey^t der beenderen, gelyk aande(SE. "f t %?£*$ enSelfchc ziekre ^uek' d™ of' t' fieVer
?fctetevldt dCr ,bandenJi Waar mÊde de a4rceyzels van 't dye en deze^küi tiavtoaak VVOr^n ' t0e te fchryven was ? Aldus ^ver
deze zaak m twyfFcl (bande , komt my een doodt lichaanv van een be- N n n n " n /aarde
|
||||
ioio ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
jaarde \yalgus~\ krombeen te voren. Aanftonts onderzogt ik zulks, en
ten eerfte begreep ik de reden van 't gebrek. Namentlyk in beyde de beenen was de inwendige holligheydc van't bovenfte van 't. fcheenbeen veel dieper, als de uytwendige holte van 't zelfde been, waar door noot- zakelyk het inwendige gedeelte van dit lidt moeft hellen na dat van 't andere , en beyde aldus malkanderen aanraken. Zie hier van de 2. Figuur van de 1. Plaat. Derhalven die deze menfchen, na dat ze volwaffchen zyn, aannemen om te genezen, en de genezing aanvaarden met werktuy~ gen en banden , doen qualyk -3 want het is onmogelyk in volwafïche menfehen te maken , dat de holte ondieper , of het aangroeizel van \ 'dybeen verlengt wordt, tot dat het met die holte overeenkomt: maar in de tedere jetigt vermogen deze werktuygen veel, en konnen dit gebrek voorkomen, ais mede die geneesmiddelen , welke de zurigheydt der vogCen na de beenderen gebragt, verzagten, en de daar uyt ontftane weekheydt der beenderen vaftmaken: Want fchoon^weynige met proeven deze zaak onderzogt hebben 3 echter ben ik verzekert, dat de beenderen van een menfch met een zekere zuiire vogtigheydt doortrokken zynde, zo week worden, dat ze de taayheydt en buygzaamheydt van een teentje verkregen hebbende, konnen worden gebogen , gclyk men ziet té ge- fchieden in die geenen, welke met de engelfche ziekte en fcheürbot ge- quelt zyn. Aldus hebbe ik bevonden , dat de beenderen der kinderen i in een zuure vogtigheydt lang geweekt, zodanig week worden. Blykt hier nu niet uyt de reden van die merkwaardige ziekte 3 waar
mede een Vryfter in Vrankryk aangedaan was, namentlyk wiens beende- ren alle zo week als koek waren ? Ook oordeele ik niets erger voor kin- deren te konnen zyn , welkers beenderen aldus aangedaan zyn, als dat ze gedwongen worden op hare beenderen te ftaan, en dat nog grooter quaadt is, te gaan. Want de weeke [junffurg ] gewrigten door de zwaarte van den opleggenden laft worden verwydert 3 derhalven veroorzakenze alle de qualen, dewelke men dagelyks in kinderen , met de Engelfche ziekte geplaagt, ziet te gefchieden. Befchouw maar eens de 2. Figuur van de eerfte Plaat, alwaar een kromte van 't dyebeen vertoont wordt. Op dezelfde Plaat in de 3. Figuur, ziet ge vier Toonen van een vol- waflche menfch, waar in buyten de oppervlakte van de huyt de huydt- tepeltjes van de huydt, en't net wy ze lichaam ontbloot, te voorfchyn ko- men: zy puylen waarlyk zodanig uyt, dat men ze duydelyk zien kan, ifldien het voorwerp in de zonnefchyn geftelt, door een goedtvergroot- glas bezigtigt wordt: om dat deze tepeltjes voortkomen uyt de uyteyndens der zenuwen, ontftaan 'er menigmaals [clavi] Exteroogen of Lekdorens, |
||||
AANTEKENINGEN. loii
dewyl de voeten door naauwe fchoenen al te veel gedrukt zynde, meer
repeltjes by malkanderen verzamelt worden , en worden zo hardt alseeldt, zomtydts als kraakbeen, hoorn, of een nagel, 't Is ook geen wonder, dat deze Lekdorens menigmaal zo gevaarlyk, ja zelfs doodelyk geworden zyn, wanneer een onvoorzigtig Meefter dezelve qualyk behandelt heeft. '.'•■. ■ VIL
Pan den Borftklier of Zwezerik,
Naauwlyks heeft 'er geen gedeelte van 't menfehelyke lichaam over-
vloediger ftoiFe tot twiften en oneenigheden gegeven , als het maak- zel van een klier j dewyl men ondertuiïchen nog in twyfïèl ist hoedanig het byzondere maakzel daar van is, uyt welke deelen 't zelve beftaat, hoe de klieren volgens de wet van de natuur in ware onderfcheydingen te verdeelen zyn, en wat eyndelyk haar oprecht gebruyk is ? Indien 't hier myn voornemen was* naauwkeurig de Autheuren op te tellen , die over dezelve gefchreven hebben, en uyt te leggen wat de klieren zyn, zou deze ftoftê een volkome groot boek uytmaken konnen, en mogelyk zou 'er aldus veel tydts onnut verloren gaan. Derhalven zal ik kortelyks voor ditmaal alleenlyk bekent maken, wat ik oordeele van de \_glandula tby- mus] Borftklier of Zwezerik ; ondertufTchen vriendelyk verzoekende, dat, wanneer iemandt wat beters gevonden heeft, hy niet wil nalaten my zulks mede te deelen. Voor deze in myn jeugdt heb ik geftadig myn tydt befteedt in 't oefFenen van de [anatome comparativa] ontleding der hee- ften • ik ontleedde toen dikmaals Paarden , veekydts ook lichamen van OfTen, alleenlyk om wat te onderzoeken -3 eens is 't gebeurt, wanneer ik de borftklier van een Os onderzogt hadde, dat ik my verbeelde een by- zondere {duffus] buys in dezelve ontdekt te hebben , waardoor het vogt, in het maakzel van de klier gefcheyden , afgeleydt wierdü. Ik beelde my in gelukkiger dan den Koning van Perfien te zyn f De ader die door de borftklier verfpreydt wort, vertoonde zich klaarlyk van*zo eendoor- fchynendt maakzel en dunte, als of het een Water vat zonder klapvliezen was geweeft , en ze ontlafte zich in een van de mamaderen. Aanftonts heb ik dit aan den Schilder overgegeven, om daar een afbeelding van te maken (nadien ik toen ter tydt zelfs niet bequaamlyk genoeg fchilderen -kende) die de zaak zeer"wel in een figuur uytgedrukt heeft: Naderhant, als ik deze zaak wat naauwkeurigcr overwogen hadde , hebbe ik zulks aan de geleerde Waerelr niet willen mededelen. Maar war quaadts zou N n n n n n 2 ik
|
||||
^ioia' ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
ik daar mede gedaan hebbe ? Dczt tak uyt de borftklier fptuytende, en van daar uytgajnde, ontlafte zich klaarblykelyk in de mamader 5 onder- tufiehen was deze \canalis~\ pyp geheel en al van anderen verfchillende , als zynde doorfchynende en dun, volkome na een watervat gelykende. Indien zyn gebruyk was, het bloedt van deze klier wederkerende in de aderen te brengen, waarom zou d^n deze eene ader zo veel van alle an- dere bloetvoerende aderen verfchillen ? Voorwaar de meikaderen van de eerfte zoort beftaan uyt dikker en fterker rokken, als die van de tweede zoorr. De geyl wort door de meikaderen van de eerfte zoort gebragt boven in de verfpreyde klieren van "'t darmfcheyl, en gaat wederom van onderen uyt de zelve klieren ; maar daar na zyn de meikaderen van de tweede zoort breeder, en van maakzel even dun en fyn 3 als de water- vaten, en hebben ook weyniger klapvliezen. Is 'er geen reden in de na. tuur, waarom deze dingen alzo geftelt zyn ? Zo ge oordeelt, ja : dan zal 'er ook een zekere oorzaak van dit byzondere maakzel in dezen tak van de borftklier wezen. OndertufTchen , wat 'er van deze zaak in een menfch is, welkers groofc-
heydt ten aanzien van een Os zo kleyn is, heb ik evenwel nog niet ont- dekt : want voor dezen heb ik my vergenoegt deze vaten met wint op te blazen 3 gelyk ik ook hier gedaan hadde. Wat het ook zyn mag , ze- kerlyk quam'er in den borftklier te voorfchyn èic doorfchynende dunne tak) die ik voor een \_duBus excretorius~\ uytwerpende buys gehouden . hebbe •, indien dezelve akydt en overal op die zelfde plaats zodanig ge- vonden wierdt , zou "'t nog twyfieJagtig" zyn , of 1t met regt voor een uytwerpende buys moeft werden erkent ? Dit, meene ik, zal my worden toegeftaan^ dat deze dunte zodanig niet te vergeetfeh gefehapen is. Ik kan ook niet geloven, dat de aderen alleenlyk het bloet wederom voeren. Want waarom zouden de \vena mefaraicd\ fcheyladeren het bloedt alleen in de \_finus venaportarutn"^ groef van de poort-ader brengen ? Waar- om zoudenze den drank en \ fynfte van de geyl niet zo wel opflorpen, datze 't alhier met het bloet vermengen■? Maar zo ge deze buys vanden borftklkr ontkent, geloof ondertuflehen raetmy, dat de vogtigheydt in den borftklier toebereydt door de aderen in 't hart gebragt wort. 't Moet U niet vreemt te voren komen , dat ik zeg, de vogtigheydt of zap in den borftklier toebereidt: want bet is niet te geloven , dat zulks alleenlyk gefehiedtdoor een \_percolatio~\ doorzyging, gelyk in een Zeeft; maar het byzondere maakzel der uyterfte flagadertjes i's alleen bequaam, om de ontfange deelen van de daar bygebragte vogten in een nieuwe gedaante te veranderenr, bewerkea, en te vryyen, De borftklier derhalven een. klier zynde,
|
||||
AANTEKENINGEN. 1013
zynde, zal ook uyt loutere vaatjes beftaan, maar uyt geen kleyne kliert-
jes: want indien 't zo was, dan zouden alle deze klieren, en ieder in't byzonder, door byzondere vliesjes onderfcheyden moeten wezen, 't wel- ke rot nog roe niemanr aangetoont heeft; daarom is 't niet geoorloft vol* gens de werten der ontleetkunde dezelve te verzinnen. Myn gevoelen fchynt eenvoudiger, en daarom nader aan de waarheydtj
blykr het niet overvloedig uyt myne vertoningen, dat de uytcrfte varen geheel anderssgevormr zyn, alwaar een ander vogr toebereydt en afge- fcheyden wordt? Indien hier over iemant twyrTele, hy kan dit in alle de door my bereyde ingewanden duydelyk zien : De onverwinnelykfte Keyzer van geheel Ruflant heeft van alles de voorbeelden in zyn Cabiner. Ta ook ten mynen huyze heb ik alles wederom op nieuws door een on- vermoeyden arbeydt zodanig toebereydt, dat men 't daar ook zien kan. Want andere varen zyn 'er in de maag , tot de vryving en koking va» de fpysj andere in de lever, waar in de gal gemaakt wort, zonder eeni- gen toeftel van klieren j in de nieren verfchillenze wederom ten eenemaaï van de voorgaande, om de ftinkende oliën en zouten van 't bloet af te lcheyden< Maar U, die oordeelt dat deze dingen anders geftelt zyn, verzoek ik, zulks te vertoonen3 ik voor my zal alles getrouwe!yk voor 't gczigt brengen* vul
Fan ,'t Borfibeen*
Onder die dingen, dewelke men in 't ware rnaakzel der deelen van 't
menfchelyke lichaam naauwkeuriger bepalen moeft, zultgemetregt de h&llïgheydt ftellen, dewelke zeer veele zich verbeelden te zyn onder 't [fternuni] borftbeen, tuffcrien de vliezen van't middelfchot van de borft, en die zy gewoon zyn aan te merken, als een derde of vierde holligheydc van de borft.v Ik zeg U, dat deze nooyt in een menfeh gevonden wordt> fchoon de beroemde Ontleders dezelve befchreven, en ook met figuuren afgebeelt hebben. Jk weet, dat de verma&rtfte Chirurgyns deze holte valtgeftelt hebben, en verzekert, dat dezelve dikmaals met etter vervult wordt door een voorgaande ontfteking, 't welk ze daar na door een gat *n 't borftbeen te boren tragren uyt te halen. Jk hebbe deze zaak met die voorzigtigheydt , als de liefde tot de waarheydt vereyfcht r onder- 2ogr, en altoos bevonden , dat hier nooyt eenige of diergelyke hollig- fieydt tegenwoordig is : Want indien ge in 't doode lichaam van een * " N n n n n n 3: menfeh |
||||
ioi4 ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE
menfch naaiiwkeurig de tuflchenplaatzen van de beenagtige uyteyndens
der ribbens en kraakbeenderen, dewelke zich met het borftbeen vereeni- een opengefneden zult hebben; en wanneer gy dan vervolgens voorzig- tie en langzaam het borftbeen van 't voorfte gedeelte affcheydt, zult gy zekerlyk zien, dat aldaar geen holte gevonden wort. Maar, als gy het borftbeen , op deze wyze van 't middelfchot en 't hartezakje losgemaakt, opiigt, dan vertoont het middelfchot aan weerskanten van 't borftvlies afwykende, een zoort van holligheydt tuflchen het dubbek vlies van 't middelfchot} welke holte nogtans te voren van de natuur niet gemaakt was. Ja dat meer is, zo menigmaal, als ik het borftvlies van het onder- leggende celluleufe vlies affcheyde , wort 'er ook een holligheydt ge- vormt , die insgelyks altydt gemaakt is, gelyk ik van de vorige gezegt hebbe. Ook is 'er geen fchyn van eenig gebruyk of nootzakelykheydt v*m deze gemaakte holligheydt. ' Nogtans, op dat ik deze zaak op 't allerzekerfte voor t gezicht zou
konnen vertonen, heb ik aldus het werk aangevaart. Ik heb het doode lichaam van een kindt geopent, en de nederdalende ftam met een wafch- agtige ftofFe zodanig vervult, dat het hart en de long geheel en al van de toevloeyende ftofFe vervult wierden} na dat zulks gedaan was, hebbe ik de geheele borft over dwerfch doorgefneden, zo onder als boven 't Hart gelyk men gewoon is de groote Viflchen in mooten te fnyden. Wat dan ? Waarlyk de minfte holligheydt onder 't borftbeen quam 'er niet te voorfchyn , die men 'er zekerlyk moeft hebben gevonden s indien dezelve oyt de natuur aldaar gemaakt wierdt. Maar niets minder, als dat. Overal zit de long digt tegen het borftvlies aan , het hart legt in 't midden, gelyk in een levendig menfch, zynde zodanig geplaatft, dat het met zyn punt na de linker handt helt. Derhalven, nadat ik dit alles zo duydelyk gezien hadde, hebbe ik deze moot van de borft daar na gebaifemt, en aldus toebereydt zynde onder myne drooge nieuwe be- reyduwn geplaatft: ik hebbe daar ook het borftbeen van een kleynkmdtje byeedaan , te gelyk met de kraakbeenderen der ribbens aan 't borftbeen vaftzittende, gelyk in de 3. en 4. Figuur van de 2. Plaat te zien is: dit alles is met zo een gelukkigen uytflag toebereydt , dat met alleen de Mam- en tuffchenribbige bloetvaten , maar ook die , dewelke door de tuffchenribbige fpieren heen loopen , ten eenemaal en onderfcheydentlyk vervult zyn \ zo dat deze geheele bereyding zeer duydelyk en net te voorfchyn komt, zonder eenige of de minfte tegennatuurlyke uytftorting van de wafchagtige ftofFe buyten de vaten -t maar men ziet deze ftofFe zeer fraay, en zoo fyn als een dauw zich verfpreyden , gelykerwysojize ;-■ . '«, [humor
|
|||||
INGE N.
|
||||||||||||
AANT
|
^ iv je in
|
|||||||||||
ior?
|
||||||||||||
[humor chylo-ferofus] geylagtige Huy of voedende Wey in onze leven-
dige lichamen tot voedtzel aldus verfpreydt wordt. Voornamentlyk zyn de kraakbeenderen der ribbens alhier doorfchynende gebleven j ik mene; dat'er waarlyk niets moeylyker in deze konft is, als dit te doen, 't welk die geene 't beft vernemen zullen , die het hart hebben, om my na te volgen. Derhalven heb ik geoordeelt-, dat dit ftuk metzorgvuldigheydt bewaart, en onder myne zeltzaamfte zaken geftelt moet worden, op dat de dieven my zulks niet afftelen , die als vrienden in myne Binnekamer toegelaten zynde, met een onuytfprekeJyke ftoutheydt uytmyn huysme-* de nemen 3 't geen ik haar tot voldoening van haar wenfch vertoon -, en met deze roveryen nog niet te vreden zynde , brengenze daar na deze myne afgeftole bereydingen in andere Landen en Koninkryken, zy ver- toonen ze aldaar voor de hare , en geven voor dat ze zodanige dingen door hare konft en handen konnen toebereyden. Eenige maanden zyn 'er verlopen, wanneer ik de roede van een menfch met een ongelooflyken arbeydt, groote zorgvuldigheydt, en een zeer gelukkigen iiytHag zoda- nig hadden bereydt, dat ik nooyt zo mooy 3 zo klaar en zo duydelyk zulks gezien hebbe y beyde de twee zenuwagtige /pongieuze lichamen quamen duydelyk en in haar geheel te voorfchyn , als mede het derde kleyne, geheel alhier uytgefpannen , tot boven het hoofrje van de roede -, insgelyks een [Taraphïmofis'] Spaanfche kraag in den celluleuzen rok, zynde een t'zametrekking of tegennatuurlyke te rugtrekking van de voor- huydt3 waar door het hooftje van de roede niet bedekt kan worden; ook zag men het ware maakzel van den pisweg , te gelyk met het van al Je kanten omringende fpongieuze lichaam. Waarlyk het fraayfte van al 't geen, dat ik ooyt heb konnen bereyden, hadde ik beleefdelyk aan een zeer onwaardig menfch vertoont , en hem alles uytgeleyt, 't geene ik dagt betamelyk te wezen. Maar wat looq heb ik van hem getrokken ? hy heeft het van zyn voetje afgerukt, waar op het ruftede, en diefagtig met zich genomen. Insgelyks andere 'in Vrankryk en Engelant vert'oo- nen diergelyke roveryen voor het haare, dewyl ze de ribbens van my op deze wyze met groote moeyte toebereydt, te gelyk met de daar aan- zittende fpieren , overal heen gebragt hebben , om ze te laten zien ; Riaar daar door omzigtiger geworden zynde, ben ik genoorzaakt na de- zen, weymger vryheydt te verleenen aan die geene, dewelke verzoeken om myne dingen te zien. Indien iemant de roede van een menfch, aldus bereydt gelyk ik hebbe befchreven, gezien heeft, hy kan verzekert zyn, dat dezelve van my diefagtig ontnomen is; want tot nog toe heeft nie- tnant een diergelyke gezien, nog ik heb 'er zelfs ooyt zodanig een konnen |
||||||||||||
loió ONTLEET-GENEES. EN HEELKUNDIGE
bereyden. De Edele en Wakkere 'Dajfel, die te Lunenburg woont,
heeft 'er ook een van my toebereydt, en door my op zyn verzoek aan hem toegezonden , maar verfcheelt veel van die , waar van ik ver* haalt hebbe. 1 yv. *
Van ds Klootaders Breuk , verfcheyde Breuken ,
en de Waterblaas.
't ITT as te wenfchen, dat die geene, dewelke aan de ontdekte ziektens
W nieuwe namen geven , altydt zorg droegen, dat'er in de zelve te vormen naauwkeurig wierdt waargenomen een oprechte overeenkomft van den naam met de natuur van de zaak zelfs , daar ze aan gegeven wort. Welke oorzaak , bidt ik U 3 raadt ons, de verwyderde aderen van de ballen te noemen met den naam van [hernia varicofa f cirficele] Kloot- aders Breuk ? Hadt men niet behoort haar den naam van [yarices ve- narum Jftermatïcarum~] aderfpatten der zaadtaderen gegeven te hebben ? In der daadt, de aardt van dit gebrek is niet anders als een verzameling der aderen , die boven haar aangebore grootte verwydert, en dikker ge- worden zyn. Maar een [Hernia\ breuk van een geheel andere natuur zynde, moet geenzints met dit gebrek vermengt worden. Een breuk na- mentlyk is een \dilatatio\ verwydering, nooyt een [ruj>turd] breuk of fcheurzel, van 't \_feritonaum~] buykviies, waar in buyten haarnatuur- lyke plaats infchieten het net, de darmen, milt, waterblaas , baarmoe- der, ja zomtydrs de geheele vrugt, en wel zodanig, dat dit alles uyt- wendig getaft kan worden. Hebben de aderfpatten wel eenige overeen- komft met een van deze dingen ? Zekerlyk nooyt vindt men omtrent dezelve een verwyderde zak van 't buykviies. Ondertuflchen moet gy U niet verwonderen , dat ik onder de licha-
men , die een breuk maken , telle de waterblaas, milt, baarmoeder, en geheele vrugten : want zulks heb ik in myn pradyk waargenomen, maar nu kan ik 't niet befchryven, om dat het my van myn voornemen zou afleyden. De aderfpatten worden lichtelyk ontdekt door de vingers, wanneer iemant met dezelve deze deelen aantaftende, zich verheelt wor- men te voelen. Maar die met deze quaal gequelt zyn, dewyl ze niets quaats daaruyt
gevoelen, achten 't weynig. Gemeenlyk komt dit gebrek van een ge- weldige drukking of kneufling der deelen. Nogtans heb ik veeltydts bevon-
|
||||
AANTEKENINGEN. loïf
bevonden dat in oude liedens het \_hydrop fcrot'i] water ;n \ zakje daar.
uyt on titaan is 't we k ze wederom verkeerdelyk een [hernia aquoja S. hydroccli] waterbreuk noemen. Deze ziekte kan wel genezen wor- den door middel van het vverktuyg Trocart genaarnt, als ook van een lancet daar men de aders mede opent, op dat het water door de wont wegloopt* gemeenlyk groeyt dog deze quaal fchielyk wederom aan. Maar zo ge de genezing aangevaart zult hebben met het klootzakje van boven aan de zyden te openen, en dan de wont met een Jange wiek, beftreken met een zalf, gemaakt uyt ung. rofat. met mercur. j>r<ecij>> rubr. vermengt, opgevult, totdat 'er een ligte ontfteking, en een daar op volgende klyne verzwering, de u ytzak ken de vliesjes verrot, en gy dezelve met een tangetje uyrgehaalt zult hebben \ heb ik aangemerkt, dat ze daar na dikwyls volkome genezen zyn/ Maar zomtydts konnen de aderen in 't zogenaamde [membrana dartos~\ vlezige vlies , 't welk men om zyn eygenfchap den celluleufen rok behoort te noemen , ook met zodanige aderfpatten aangedaan worden; want deze zyn za menig- vuldig,dat dit vlies, wanneer de aderen met een wafchagtige ftoiFe opgevult zyn, geheel en al, gelyk 't roodtfte bloet, zeer roodt van couleur zich vertoont. Eyndelyk laat my nu toe hier ook by te voegen, en in ordre teplaat-
zen, 't gene ik zo even gezegt hebbe, dat onder de breuken moet ge- relt worden, namentlyk de breuken van de blaas, milt, baarmoeder, en van de gehele vrugt. Dat de waaterblaasbreuk voor een opregte breuk moet gehoude worden, blykt hier uyt, om dat dezelve ook een verwy- defing van 't buykvlies is , waar in de waterblaas gevallen en uyt zyn natuurlyke plaats geftoren zynde, het zakje bezet. Dit fchynt wel won- der, en verre van de waarheydt, ja by na onmogelyk, echter i$ 't my gebeurt, zulks tweemaal gezien te hebben j en dat deze zaak klaarbly- kelyk aldus gelegen is, wordt hier uyt bewezen , om dat de menfehen, met deze quaal bezet, haar water niet konne maken, ten zy ze het zak- je, met beyde de handen aangegrepen hebbende, perffen , en aldus het water uytdrukken. Op dat ik ten volle van deze zaak verzekert zoude zyn, heb ik het dode lichaam van den eene geopent, in tegenwoordig- heydt van den zeer vermaarden geneesheer Terras GueneUon, en den Chirurgyn Tiet er Adriaanze, die te gelyk metmy gezien hebben, dat de zaak zodanig geftelt was. Eens heb ik een Mtltbreukgezien, alwaar de milt in der daadt neder-
gezakt was, in 't verwyderde buykvlies; het voorval heb ik in 't Am- IterdamicheGafthuys aangemerkt. Een bejaarde vrouw haddein de linker O o o o o o Jiefch
|
||||
ïoi8 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
.liefch eengroot gezwel, 't welk wierdt gehouden voor een moerkoek in de
baarmoeder na 't kramen overgebleven, en aldaar aangewafTchenj andere meenden, dat het een kout ettergezwel was. Maar in 't dode lichaam hebbe ik met waarheydt gezien, dat de milt aldaar nedergezakt was, en deze breuk voortgebragt hadt. Wie zou dog ooyt geloven, dat de baarmoeder te gelyk met de vrugt
daar in zittende, een ware breuk kan veroorzaken ? echter heb ik zeer wel en duydelyk gezien, dat dit eens gebeurt is ; gy moet my hier niet 20 begrypen, dat ik 'er een \j>rolapJus uteri extra vaginam'\ neder- zinking van de baarmoeder buyten de fcheede door verfta. Ja geheel wat anders. Ik heb een Edele Juffrouw gezien, wien over-
lang een groot gezwel omtrent de benedenfte delen van den buyk; naaft aan de liefch, gezeten hadt, 't welk eygentlyk uyt de holligheydt van den buyk voortquamj maar het gezwel tot etter verteert zynde, is zeer wel genezen geworden, en niet lang daar na is ze bevrugt; watgefchiet 'er? Gy weet, lezer, dat menigmaal na een ettergezwel van't buykvlies en den buyk, als mede na de genezene wonden tot in de holligheydt van den buyk doorgaande , het maakzel van 't wederom tcegeheelde buykvlies op de plaats van 't \cicatrix~\ lidtreken verzwakt blyft, waar door de aldaar te voren beledigde plaats na zware pogingen, en hevige aanvallen verwydert wordt, wegens de verkrege zwakheydt nietmagtig zynde deze drukking te verdragen, waar door een zware en gevaarlyke breuk ontftaat. Zulks is hier ook volkome gebeurt: want de baarmoeder door 't groeyen van de vrugt opzwellende, verwyderde deze plaats van 't buykvlies, en vervoegde zich in deze verwyderde zak zo verre, dat eyndelyk de vrugt met de baarmoeder tot aan de knien toe van voren afhong. Naderhant, wanneer de arbeydt naderde, wierdt de baarmoeder met de vrugt door de vroedtvrouw opgeligt, op dat ze zo lang op haar behoorlyke plaats bly ven zou, en aldus is zy , na dat 'er een welgemaakt kindt door de natuurlyke wegen ter waerelt gekomen is, een gelukkige kraamvrouw geworden. Is dit niet waarlyk een oprechte breuk in 't verwyderde buykvlies. Om eyndelyk wederom op den weg te komen y daar ik van afgegaan
was -y ik ben van dat gevoelen, dat de aaerfpatten van V balzakje , die in de jeugt gekomen zyn , in den ouderdom veranderen ineen waterzugt van 't zakje, om dat de geeften beginnen te ontbreken, endekragren daar van afhangende; wanneer nu de opüorpende adertjes zo gretig niet meer, als voor dezen , de uytgewazemde vogten, uyt de eyndens der flagadertjes uytgeftort inzweigen, waar door de zelve alhier vergadert zynde
|
||||||
i .... «.
't
|
||||||
AANTEKENINGEN, 1019
zynde, de delen meer en meer verzwakken, en alzo eyndelyk een op- rechte waterzugt van 't balfakje voortbrengen. Jk weet, dat 'er zeer vele al dit werk aan de watervaten toefchryven, maar waarom worden de aderen uytgefloten ? waarlyk zy fchynen my in dezen van 't vooraaamfte belang te wezen, en ik geloof by na, dat de oorzaak van allerhande water- zugt , namen tl yk het [a/bites] buyk water, het [anajarca] water van 't ge- hele uytwendige lichaam, &c. inzonderheydt zit in een zwakheydt en qualyk gefteltheydt van de uyteyndens der aderen $ 't geheugtmy nunog wel, 't geene ik voor dezen befchreven hebbe, dat de gehele moerkoek, waarin natuurlyker wysgeen Watervaten zyn, zo ze lang in 't lichaam van de vrouw blyft, verandert kan worden in \_hydatides~] waterblaasjes $ 't zelfde heb ik ook gezien in de gehele Je ver, als blyktin 't Cabinet van den Keyzer van Groot Ruslant. Waarom zou nu het zelfde in andere delen niet konnen gefchieden? 't behaagt defchryvers, deze z/ektens aan de gebrokene watervaten toe te fchryven, 't welk ik geloof zomtydts wel te gefchieden, ondertufTchen oordeeie ik, dat deze gevallen meermaals van de gemelde oorzaken voortkomen. Ik voeg nu hier nog enige weynige aangaande het binnetjfte vlies der
blaze by, 't welk 't digtfte aan de holte van de wat er blaas gelegen is. Waar van voornamentlyk aan te merken isf dat deszelfs gedeelte van 't overige afgefcheyden zynde, door de pis of waterwegen zonder gevaar van 't leven kan uytgeloft worden. Wie zoude dit ooyt gedagt hebben? Zekerlyk ik nooyt. iViaar een getrouwe ondervinding heeft het my ge- leert. Zeker kraamvrouw , na dat ze door zeer fcherpe pynen in de buyk afgemat en by na gefneuvelt was, geboodt eyndelyk my te laten halen. By haar komende, vroeg ik haar of ze v/el gezuyvert was door de llochiorumfuxus'] kraam vloer, of ze van de [fecmidwa;'] nageboor- te verloir was, en of ze wel gemakkelyk haar water loosde? waar Op ze antwoorde, dat dit alles zeer wel gefïelt was; ondertuiTchen hoorde ik haar nogtans van een onlydelyke pyn in de buyk klagen , waarom ik haar een verzagtende en pynftillende [flyfier] darmfpuyting, voor- fchreef, te gelyk ingevende een verdovendt geneesmiddel om de hevig- heydt der pynen te ftillen } ik belaftede daar en boven , dat men de ge- hele buyk met mg, alth, zoude firyken , en aldus ben ik gefcheyden. Wedergekomen zynde, bevondt ik dar deze middelen niets geholpen hadde, maar dat de pyn onverzettelyk bleef volbarden: Wederom op nieuws vragende, of ze wel gemakkelyk genoeg konde wateren, kreeg ik tot antwoort, zeer wel, en dat zeer veel hnne doeken dit dagelyks getuygdea, dewelke onder haar lichaam gedoken zynde, altydt wel O o 000 o 2 bevog-
|
||||
T020 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
bevogrigt daar weder van daan gehaalt wierden. Derhalven heb.ikmy
by de bovengemelde middelen gehouden. Wat dan? voor de derde maal komc ik weder, en bevinde haar, als
voren. Ik ftondt verbaaft, dat ik niets te weeg bragt, fchoon ik de befte verzagtende, wintbrekende, en pynftillende middelen gebruykte: wanneer ik my fchaamde, dat myn kermende zieke geen verligting van my kreeg, ondertafte ik haar eyndelyk, en bevoelde met myn vingeren den gehelen, buyk, dien ik ongelooflyk opgezwollen en verhardt bevondt. Verwondert zynde, hebbe ik de [catheter'] blaaspeylder of onderzoeker in de blaas gebragt; aanftonts is 'er een onnoemelyke kragt van water uytgeborften x en te gelyk de pyn verzagt. Naderhandt is 't zelfde hulpmiddel vele volgende dagen dagelyks herhaalt, en dat met een gro- te verligting van pyn. Ondertuflchen wierdt men gewaar, dat de op- pervlakte van den blaaspeylder zwart wierdt, waar uyt niet duyfter bleek, dat 'er ook iets quaadts in de blaas verfchuylde: en zeker dit vermoeden was niet zonder reden : Want, ziet, na het verloop van weynige dagen bezet een vlies denkpis weg, het welke aangegrepen zynde, en niet vaft- zittende, gemakkeiyk door de hant uytgetrokken wiert, en afgehaalt zynde was \ al vry groot; ik heb een gedeelte , daar van afgefneden, laten aftekenen , gelyk in de i Fig. van de * plaat te zien is: want ik mee- ne, dat dit zeer zeldtzaam is> Ik heb 't nooyt meer, als deze reys ge- zien Daar na is deze vrouw volkomen gezont geworden, bevrugt, en beeft gelukkig gekraamt. Ik ben van gedagten, dat de waterblaas al- hier met een ontfteking is aangedaan geweeft, die vervolgens in het vuur is verandert , gelykerwys uyt zeer vele voorbeelden blykt , dat den \tuniea ïnteitinorum ^/^'fluweelen rok der darmen, welke vol van zenuwtepel tjes is, afgefchey.den zynde van de darmen, door den afgang is ontlaft, na dat de darmen eerft met een fcherpe ontfteking, en het daar op volgende vuur aangedaan waren geweeft. Ik geve dezen fluwelen rok ook den naam van den [tunica villo-pa~
pillofa\ tepelagtïgen rok , om dat ik aangemerkt hebbe, dat die fluwee- le oppervlakte te gelyk ten enemaal tepelagtig is; op de zelfde wyze zvn de binnenfte delen van onze wangen in haar bekleetzelgeftelt, ah mede de lippen van de mont, de maagpyp, maag, en alle de darmen, nadien alle deze delen een t'zamen verbonde verlenging van een en de- zelfden toeftel zyn. Dog 't is waar, dat dit in yder niet evenduydelyk voorkomt, nadien deze tepeltjes in de lippen, de inwendige wangen, en darmen van vele menfchen zomtydts niet zeer klaarblykelyk zyn, in andere kanmenze wederom gemakkeiyk genoeg zien. Binnen in de mont |
||||
AANTEKENINGEN. ioit
en tong van ofTen, en in de maagpypvan fchilrpadden, vertoont dit re~
pelagtig lichaam zich zeer groot, en wel zodanig, dat dit gehele tepel» agtige dekzel door een koking volkomen afgcfcheyden kan worden, waar onder dan de tepels uytpuylende te voor/chyn komen. Hoe menigmaal gebeurt het ook in een menfch, dat het beklcerzel dezer lepeltjes na al te geweldige buykzuyveringen van de onderleggende tepekjes affcbiet? dan wordt het lichaam niet de grootfte pyn aangetafl. Hoe groot een pyn ontfhat 'ér in de repeltjes van de lippen en tong,
wanneer ze van haar bekleetzel ontbloot zyn? Indien ik my nu wilde inlaten in het gene, dat andere van dezen rok gefchreven hebben, den welke ik den Fluwefe tepelagtige rok genaamt hebbe, wat zou zich myn gefchrift uytbreyden ? iVJaar ik heb vaftelyk befloten, fpaarzaam te zyn in zaken van anderen op te halen, en my alleen bezig te houden in èic dingen, dewelke ik zelfs dageJyks aanmerke. OndcrtuiTchen moet den goetgunftigen lezer gewaarfchouwt zyn, dat ik miilchien zomtydts on- der deze zommige dingen ftelle> die van anderen voor my al befchreven zyn. Neem 't niet qiialyk; want ik beveftige door myn beproeving de aanmerkingen van myne voorgangeren -y en indien ik aan 't herhaalde iets nieuws toebrengen, verdien ik loon van myn arbeydf, dewyl ik daar in eenigen dienft gedaan hebbe. Ik weet wel, dat door 't aanhalen der Autheuren de boeken dik worden , de geleertheydt verheven , en aan yder zyn verdiende lof toegerekent wort $ Ik benyde aan andere den roem van zodanige werken nier, maar de tydt ontbreekt my, om dit alles na behoren uyt te voeren : Want nooyt komt my de morgenftondttefchie- Jyk aan, en altydt wordt het vroeger nagt, als ik wel wenfchte } aldus worde ik door myne dagelykze bezigheden in de practykcnontleedtkun- de overrompelt. A,
Van de kleyne Schepzeltjes, Moer koek, toege/lotenaars^ ëfe#
VOor dezen hebbe ik, by een andere gelegentheydt, al gezegt, dat
het niet light om te bepalen is, hoe lang een doodt k'tndt in 's moe~ ders lichaam gedragen kan worden. Ik hebbe daar en boven verhaalt, dat een doodt kindt in de baarmoeder niet verrot tot Lpus] etter, nog verfmdr. tot een [ichor] watengbloedt, maar alleen flap enflenterig wordt, zo Jang de mondt van de baarmoeder wel geilote blyfr, maar O o o o o o j 4ic
|
||||
ion ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
die openftaande, en de uytwendige lugt in de holte der baarmoeder toe-
gelaten zynde, dat dan 't zelve aanitonts verrot. Maar laten wy nu eens overwegen, hoe bezwaarlyk 't is met een bewys van waarheydt te verzekeren, indien een vrouw een doodt kint gebaart heeft, hoe lang 't de moeder gedragen heeft, en gevolglyk, op wat tydt het zelve in de baarmoeder voor de baring geftorven is , naauwkeurig aan te tonen: want 't gebeurt my dikmaals, dat ze my [abortus f, fmtus abortivï] miskramen toebrengen, die ze zeggen, twee, drie, of vier-maanden na de bevrugting gedragen te zyn, fchoon nogtans de fchepzeltjes, die ze my dan vertonen, niet groter als een gerfte korentje zyn, daar ze op dien tydt wel een vinger of anderhalve vinger lang moeften zyn. Maar men moet niet ligt een vrouw geloven, die den netten tydt van haar bevrugting bepaalt: om dat de mifïïng der maandtftonden, daar ze op ftaat maken, niet zo zeker dat te kennen geeft, 't welk ver- eyfcht wordt. Zyn 'er immers niet zeer vele vrouwen , dien de maandtftonden ontbreken, fchoonze onbevrugt zyn? zommige braken 's morgens, echter zyn ze daarom niet zwanger: want 't is voor ve- le een dagelyks werk 's morgens te braken , zonder bevrugt te we- zen. Zo dat deze tekenen liever voor onzekere , en waarlyk geen [pathögnomonica fignd\ onaffchydelyke tekenen gehouden moete wor- den. Derhalven, wanneer ik de vrugt bevinde, kleyn en ingevallen te zyn, verzien met een asgraauwe couleur, daar de couleur ander- zints blank is, ben ik altydt verzekert, dat de vrugt in de baarmoe- der nu enigen tydt geftorven is, en zonder twyffel dikmaals al een genoegzame ruyme tydt geleden: want zulks gebeurt wel van een tot twee maanden, indien men den dag narekent, als de moeder met een fchrik , een geweldige beweging , verdraying van 't lichaam, ftorting van bloedt wyt de baarmoeder , of met iets diergelyks was aangedaan , en zo men den dag vergelykt, op welke de vrouw een miskraam ge- kregen heeft: want in dien gehelen tydt groeyt de vrugt niet in 'c minfte. Maar indien 't een miskraam zal zyn van drie of vier maanden, welke een tydt lang in de baarmoeder na de doodt gebleven is, zal de- zelve, daar na gebore zynde , een ingevalle hooft en romp hebben we- gens de flappigheydt der delen , en 't zal een vreeflyk wanfchepzel fchynen te zyn. 't Geheugt my nog zeer wel, dat ik dikmaals geroepen ben by zulke voorvallen , en dat ik de ouders over deze miskramen zeer bedroeft bevondt, nadien ze meenden , dat ze wanfchepzels voortge- bragt hadden. Dan bsn ik gewoon haar te trooftcn, en te verzeke- ren dat deze w-'l^efclnpene vrugten na den doodt zodanig verandert, |
||||||
en
|
||||||
• •
|
||||||
AANTEKENINGEN. ioij
en in s'moeders lichaam lang opgehouden zyn. Zy twyffelden hier niet
•meer over, wanneer ze zagen , dat ik deze lichamen, met een weynigie door een pyp op te blazen, zodanig wederom uytrekre, dar zeaanftonts haar vorige gedaante wederom kregen, zo als zy voor Jiaar doodt eerit gehadc hadden: want het hooft wederom een klootsgewyze figuur ver- kregen hebbende, verloor volkomen die leJyke beeltenis van een mismaakt wanfchepzel, en de ingevalle buyk zwol op, als of ze wel in 't vleefch waren gevveeft. De Ouders over deze gedaante verheugt zynde, toon- de my grote dankbaarheydtj 't was niet zonder reden; want wat kan 'er yreeflyker voorde Ouders uytkomen, als datze in plaats van een men- ichelyke vrugt fchrikkelyke wanfchepzels voortbrengen? Ja ook door de vaifche verbeelding bedrogen zynde, en zbmrydts in de byeenkomft zelfs aan een verfchrikkelyk en mismaakt wanfchepzel gedenkende, zouden zy op 't ogenblik van de voortteling müTcrnen de vrugt fchenden. Gylieden hebt de afbeeldingen van \jmbryones'\ kleyne fchepzeltjes
wel gezien in myne Anatomifche Cabinetten^ en 't is aldaar gemakkelyk te bemerken, op wat manier in 't vervolg van tydt zy dagelyks haar figuur veranderen. In haar eer/ten ftaat ziet men in 't geheel geen [artus] ledematen, maar naderhant op die plaatzen, daar de fchouders en deyen in 't vervolg zullen te voorfchyn komen, puylen alleenlyk kleyne knob- beltjes uyt3 waar uyt langen tydt daar na de-fchouders, armen, han- den, deyen, beenen , en voeten uytgebreydt worden en voorden dag komen. Ik bid u, ziet de gemelde Cabinetten eens na: want dat alles, 't welke ik aldaar heb laten afbeelden, in der daadt zodanig geftelt is, is klaarblykelyk re zien in 't Cabinet van den Keyzer van groot rullandr, alwaar de voorbeelden zelfs bewaart worden* Hoe ongemeen verfcfaillen deze myne zaken van die, welke andere met hare gedrukte figuren aan degeleerde waerelt vertoont hebben? Ik ben waarlyk verffompt geweeff, wanneer ik een afbeelding van een men/chelyk fchepzelrje naauwlyks de grootte hebbende van een gerfre koren tje gewaar wierdt, waar in han- den en voeten vertoont wierden , daar ze op dien rydr gelyk als [chry- /alUes"] kleyne. wormpjes zonder enige verfchyning van ledematen, ons voorkomen. Derhalven indien deze kleyne fchepzeltjes, wanneer ze zo tenger zyn,
in s'moeders lichaam frervtn, en daar in na de doodt nog enigen tydt blyven, dan bevinde ik die alfydr asgraauw van cou'tur en geheel inge- vallen j maar in tegendeel, zo ze terftont na de doodt uit de baarmoeder komen, h^bbenze een wit re blanke couleur, en zyn overal dik en rondt. Zie hier een d.ergelyk fchepzeltje in de 5 fig. van de 3. plaat, 't welk mauw-
|
||||
los* ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
naauwlyks groter is, als een gerfte korentje; dit heb ik onlangs gekregen
van de moeder, die verhaalde , dat ze drie maanden zwanger was ge- • weeft, (gelyk 't my dikmaals gebeurt is zulks te horen) maar 't zelve onderzoekende, bevondt ik 't kleyn , dog niet rondt , waar uyt ik be- floot, dat het nu al een tydt lang doodt geweeft was , en wel mogelyk twee maanden , eer de moeder deze miskraam gehadt hadde : want op die tydt was zy zeer verfchrikt geweeft. Maar merkt ge wel, dat de navelftreng veel dikker is als 't fchepzeltje zelfs? dit hebbe ik menig- maal zodanig vernomen , maar in een andere voorval heb ik 't zo dun als een draadt bevonden : mogelyk is de oorzaak van zo groot een dikte de aanperflfmg van 't aangebragte voedtzel na het lichaam van 't fchep- zeltje , 't welk daar 'm niet konnende indringen, de vaten in den navel aldus uytfpant. 't Is nodig myn eyge dwaling te verbeteren, dien ik be- ken , begaan te hebben in 't 6. Anatomifch Cabinet, 'm de 2. plaat, al- waar ik kleyne fchepzeltjes heb laten af beelden, waar onder een is zo groot, als een tarw greyntje, van de nageboorte afhangende, welkers moerkoek zeer groot fchynt: maar toen heb ik vergeten te zeggen s dat ó[q grote klomp, dewelke aldaar de moerkoek verheelt, niet alleen be- ftont uyt het lichaam van de moerkoek, maar voor 't grootfte gedeelte uyt geronne bloet, 't welk daar aan gegroeyt was. Voor al moet men aanmerken, dat de moerkoekjes op dien tydt by na altoos zodanig ge- boren worden, maar 't gebeurt zeer zelden, dat ze heel zuyver uyt de baarmoeder geloft worden. Wanneer ze alleen en afgezondert voor den . dag komen, dan zyn ze dikmaals zo dun als een papier, en by geval heb- ben ze de dikte van den rug van een mes. In 't Cabinet van den Key- zer van Ruflant is een voorbeelt, van deze zaak, maar hoe fraay en hoe zeltzaam! Waarlyk het is my maar eens gebeurt in zo een grote menigte van waarnemingen zulks te zien. De natuur heeft zelfs aldaar zeer naauwkeurig haar eyge gedaante uytgedrukt, waar aan de konft alleen de manier van bewaaren verfchaft heeft -, de moerkoek is aldaar bloot 3 enkeit, en zuyver, zonder enig aanhangendt bloet, van 't fchep- zeltje in een vogt afhangende, welk fchepzeltje zo myn geheugen my niet bedriegt, een lidt van een vinger groot is. Laat het my geoorloft zyn by deze gelegentheydt enige weynige aan-
gaande deze zaken te verhandelen, dewelke van de tegenwoordige niet zeer vreemt konnen geoordeelt worden, 't Is een oudt fpreekwoort, dat den al te groten overvloedt dikmaals een gebrek maakt , en de jchaarshat in tegendeelfthadelyk is ; laat ik 'er by voegen, dat de al te zorg- vuldige naarfïïgheydt menigmaal fibade doet. De waarheydt van deze les
|
||||
AANTEKENINGEN. ïoif
les is my nergens zekerder gebleken , als wanneer ik aght gegeven heb*
be op die dingen, welke gewoonelyk gefchieden en geoeSent worden in barende vrouwen te helpen, en de moerkoek na 't baren uyt te dry- ven. Dat de Moerkoek voor een deel van 'tkindt te houden is, engeen- zints tot het lichaam van de moeder behoort, en dat ze daarom uyt s'moe- ders lichaam, na dathetkint ter waereltgekomen is, moetafgehaalt wor- den, is een iegelyk al te bekent. OndertiuTchen gebeurt het, dat dezelve met zyn bultagtig gedeelte aan de holte des baarmoeders zodanig vaft zit> dat het byna fchynt op een wonderlyke wyze tot een lichaamgegroeyt te wezen: in welk geval men zou konne twiften, wat heylzamer voor de kraamvrouw te houden is , deze enigen tydt te laten zitten , of liever met alle magt en kragt te ondernemen dezelve af te rukken, en afgerukt zynde uyt de baarmoeder te halen ? Zekerlyk is 'er een zwaarwigtige reden, dewelke ons raadt hier in wat zagtzinnig te wezen, en de vrouwen door geen roekeloze voorbarigheydt te bederven , die wy mogelyk door een voorzigtige vertoeving zoude behouden hebben. Ik weet wel, dat de ver- maarfte fchryvers van gevoelen zyn, dat de moerkoek in de baarmoeder nablyvende, een kraamvrouw in doodts gevaar brengt, waarom de vroedt- vrouwen alle pogingen in 't werk Rellen , om dezelve door konft of ge- welt af te halen, en aan de tegenwoordig zynde vrienden te vertonen. Maar met fmert heb ik't nootlot van die ellendige vrouwen beklaagt, wiens baarmoeder dikmaals van een al te grote haaftmakende en onvoorzigtig te werk gaande vroedtvrouw, zeer gequetft wort, aanftonts wordt dan de buyk hardt, zwelt op, waar byeen geftadige koorts komt, die dikmaals vaneen haaftige doodt gevolgt wordt. Taeraeus, Tertal, Mauriceau en andere hebben wei overvloedig geleert, door wat konft men demoer- koek veylig uyt het lichaam behoort te halen, maar wat 'er gedaan moec worden, wanneer dezelve buyten de gewoonte al te vaft aan de baarmoe- der zit, hebbenze al.te fpaarzaam verklaart. Daar zyn my gevallen voorgekomen, waar in 't onmogely k was, de baar-
moeder zonder een over 't hooft hangendt gevaar des doots van demoerkoek teverloflen. Laat 'er een van deze gerekent worden, wanneer, het kindc nu geboren zynde, de baarmoeder meteen[contra&io fpaJmodica]Ruyip* trekkende en geweldige t'zametrekking aangedaan wort op die plaats, dewelke is tuflehen de moerkoek en dat gedeelte van de baarmoeder, waar in de inwendige mont deszelfs zich daar na wederom moefl vormen. Want men moet weten, dat 'er na de geboorte van 't kint geen zodanïgen mont 'm de baarmoeder gevonden wort, als 'er voor dezen was: Maar't is'er volkomen even eens mede gelegen, als een. geitzakje, Pp PP PP 't welk
|
||||
f016* ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
't welk vol geit en met een bandtje tbegebonden zynde, een gerimpelde
mont uytmaakt, dog als 't bandtje is losgemaakt, is 't zelve over al even wydt en uytgefpreydt. Deze gemelde t'zametrekking of toefluyting der baarmoeder zit menigmaal zo hoog, dat men ze met de vingeren, handt, de voorbant, en den arm, diep in 't lichaam geftoken zynde, eyndelyk ge- waar wordt: Ja ik hebbe deze lluyting aldaar zo vaft zomtydts gevon- den, dat 'er een vinger naauwlyks ofte niet ingelaten kon worden, ter- wyl nogtans agter dezelve de moerkoek wederhouden bleef. Ey lieve, hoe zal 't een konftenaar mogelyk zyn op enigerhande wyze dit grote lichaam van de moerkoek daar van daan af te halen , zonder een dode- lyk gewelt aan de baarmoeder toe te brengen ? gewiflelyk zal 'er de kraam- vrouw fchielyk van fterven. Ik hebbe immers gezien, dat dit de oorzaak voornamentlyk is, waarom de vrouwen buyten verwagting zo haaftig het leven na het kramen verliezen , terwyl ondertuflchen de vroedtvrouw met haar werk voortgaande, als ofze een zeer fraaye daadt uytvoerde, de moerkoek vertoont, en pocht, dat ze die geheel enongefchonde met haar handt uytgehaalt heeft. Ja 't gebeurt zomtydts, dat, fchoon de baarmoeder nog volkomen genoeg openftaat, de moer koek nogtans zo vaft aan de baarmoeder zit, als ofze daar aan gegroeyt was, ik zeg 't by on- dervinding : en daarom, indien door een gemaakten hoeft of arbeydt van de kraamvrouw, de moerkoek niet ligt volgt, en zo 't dan nog niet wel felukt,- wanneer men met een vinger langs den navelftreng ingebragt
ebbende, de moerkoek , om ze los te maken en af te fchyden , voor- zigtig doorgeboort heeft> fchynt het my beter te wezen, alle verdere, dog altydt gevaarlyke pogingen agter te laten , en de moerkoek te la- ten zitten, tot dat de natuur zelfs dezelve, gelyk dikmaals gelukkig gefchiedt, zal uytgedreven hebben. Nogtans, zal iemant zeggen , de moeder is na het baren van 't kindt, niet volkome verloft, zo lang de moerkoek nog niet voor den dag komt! Ik beken 't: Maar is 't niet beter, uyt twee quaden een minder te verkiezen ? derhalven is 't voor- zigtiger de moerkoek te laten zitten, tot dat de natuur dezelve affcheydt of tot dat 'er gelegentheydt is, om dezelve, wat lofter geworden en vryer zynde, met de handt af te halen, als door eendodelykeverhaafti* ging de lyderfle om te brengen. Of zou iemant meenen, iets goedts aan de vrouw te hebben gedaan, om dat ze zonder de.moerkoek geftorven is ? Ik zegge, dat zy daar mede koude geleeft hebben, fchoonze dezel- ve twintig, ja vyf en twintig dagen na 't baren by haar gehouden had- de : de koek is immers vooreen deel van 't kindt en niet van de moeder te houden, en de natuur zelfs met een ongelooflyke pogingen werkzaam- heydt,
|
||||
aantekeningen: xoif
héydt, altyde bezig zynde om zich te bevryden en van alle moeyelyke
laft te ontdoen, zal zelden toelaten, dat de moerkoek in de baarmoeder blyft zitten, fchoonze aldaar twintig of vyf en twintig dagen na 't kra- men gezeten heefr. Gelooft my in oprechtigheydt, dat ik 'er van zeftien, wien de moerkoek bygebleven was, vyftien ontmoet heb, die van de na- tuur zelfs verloft waren. Maar fchoon de moerkoek bygebleven is, 't welk zeer zelden gebeurt, echter is 'er zo veel quaats niet van te vrezen, als men voor dezen gedagt heeft; 't was 'er mede gedaan, als de nage- boorte nableef! Ik bekenne, dat het te wenfchen is, dat ze veylig voor den dag komt, maar nogtans met behoudenis van 't leven. Zo nu eyn- delyk de moerkoek geheel blyft zitten, wat zal haar dan overkomen ? de baarmoeder gedurig naauwer wordende, en door een geftadigeinkrim- ping haar vorige kleynheydt en figuur zoekende, drukt het lichaam van de moerkoek zodanig, dat ze het tot een rondt en naauw ineen gedron- ge klomp vormt, dewelke niets van de gedaante des moerkoeks behou- dende, by na geheel in een harde vlezige klomp verandert -, Ik hebbe ge- zien , dat deze vrouwen evenwel wederom bevrugt wierden, op den vereyfchten tydt een welgebore kindt baarden, en, na datze gelukkig van dat pak, namentlyk het kindt en nageboorte verloft waren , eyndelyk de ftukken van de voor deze overgebleven nageboorte dan nog quydt raak- ten, welke het gemene volk [molae] zuygers) vaJfche bevrugtingen, of wanfchepzels, het voetzel van de vrucht opzuygende, gewoon is ver- keerdelyk te noemen. Behalven deze verandering, welke de nagebleve moerkoek ondergaat, is 'er nog een geheel andere, namentlyk : wan- neer deze gehele klomp van de overgebleve nageboorte zyn gantfche ey- genfchap, dewelke is een enkel weefzel van bloetvaten, verliezende, mee zyn geheel lichaam verandert in een verzameling van waterblaasjes t wel- ke laatfte verandering veel menigvuldiger is, als de eerfte. Deze hoop van waterblaasjes ongeloorlyk aangroeyende , en in getal vermeerderen- de, wordt eyndelyk zo groot, dat die naauwlyks in een gemene pispot kan bevat worden} ja na de ontlafting van zo een groote menigte, wor- den 'er naderhand dikmaals nog meer diergelyke nieuwe klonten gelofh Deze wonderbare ontlaftingen heb ik onlangs tweemaals binnen twaalf
dagen gezien ; want deze zeer volkryke ftadt Amfterdam geeft een overvloedige ftoffe aan waarnemingen , die op een andere plaats , onder een kleyne menigte van menfehen , zeldtzamer gevonden worden. Hoe veele verdichtzelen en vertellingen hebben deze ontlafte lichamen eer- tydts veroorzaakt? alle boeken zyn 'er vol van. Waarlyk ze zyn niet anders, als enkele uytfpruytzels van een ontaarde Moerkoek. Pppppp 2 Der-
|
||||
. I02& ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
Derhalve herhale ik wederom myne vermaning tot behoudenis der
Vrouwen , en verbetering van de dwaling der kraamkurïde ; te weten: Indien de moerkoek uyt het lichaam van de kraamvrouw niet veylig en geruft; kan worden afgehaalt, zal 't heylzaam zyn dezelve aldaar te la- ten zitten. Ik zelfs hebbe met myne eyge handen, als Vroedmeefter de barende vrouwen verloft, en waarlyk bevonden, dat de moerkoek me- nigmaal zodanig aan de baarmoeder vaft zit, dat ik't ten ware ik't zelfs ondervonden hadt, nooyt zou gelooft hebben, dewelke nochtans door hulp van de natuur, aangefpoort door een darmfpuyting, den volgen- den dag met een krimpige trekking van den buyk gelukkig uytfchoot. Andere hebben de Geneesheeren willen wys maken, dat de moerkoek
sn de baarmoeder bly vende verrot 5 dat daar door de baarmoeder ook zelfs ten eerften bedorven , en ontdoken wordt, het vuur by komt, en dat eyndelyk de doodt nootzakelyk daar op volgt. Maar geheel anders is de zaak gelegen , als deze wel voorgeven j om dat de moer- koek geen deel van 's moeders lichaam, maar een oprecht deel van 't kint is, gelyk hier boven klaar gebleken is. De dagelykze voorbeel- den , en wel zeer menigvuldige hebben my verzekert, en geleert, dat de nagebleve moerkoek, indien ze niet fchielyk van haar vafthegting met de oppervlakte van de baarmoeder los raakt , nooyt in [_pus~\ etter, of \ichor~\ waterig bloedt verandert , en aldus tot een rottig zap gebragt wordt, 't Is ook een vergeeffche vrees van zommige, die fchryven, dat 'er van de nagebleve moerkoek een ftank uytwazemt, welke het zuy- vere bloedt zodanig befmetten kan , dat 'er een [fe&ris hec~lica~\ uytte- irende koorts j ontfteking, en diergelyke qualen meer onvermydelyk uyt ontdaan* Wat zou dan de elendige vrouwtjes overkomen , welke ge- quelt worden met die zeer beklaaglyke ziekte, lange jaren haar afge- iloofde lichaam pynigende ? Ik mene de kanker van de baarmoeder. Deze leven zo een langen tydt , echter lyden ze ondertufTchen een gantfeh onverdraaglyken ftank, dewyl deze krengachtige lucht ,• uyt de baarmoeder opkomende een yegelyk van haar doet vlieden ■> ja byaldien een Geneesheer zyn vinger in de baarmoeder fteekt, om de gefteitenis van dien vyand te onderzoeken, zal dezelve met zo groot een flank bs- fmet daar uyt halen , dat hy met de feherpfte zeep of loog die viiyle lucht niet zal konnen afwaflehen. Derhalven is dit alles maar een ydele vrees van 't onkundige volk, echter zit het hier als rechter: "Want wat zal een wyze Vroedvrouw doen, die de kraamvrouw alle
bedenkelyke hulp, welke men opeenigerley wyze van een goede konft kan verwagten , bewyzende, nochtans de verlofEog van de moerkoek ©nmo"
|
||||
AANTEKENINGEN. io2p
onmogelyk vint, ten ware met dat geweït, 't welk zo veel quetzing
aan de baarmoeder toebrengt, dat 'er een gewïfle doodt op volgt? Zul- ien de byftaande vrouwen haar daar toe niet aanmanen , dwingen, baar bekyven, en dreygen ? zullen ze deze niet verwyzen als een onwetende in de konft, zoekende aanftonts de hulp van een er varender ? 't is waar- lyk bekent, dat zulks alzo gefchiet; waar door dan de Vroedcvrouw aangeftoken zynde, dikmaals floutelyk haar ruwen arbeydt op nieuws aanvaardt, gewifïëlyk de baarmoeder gevaarlyke kneuzingen toebren- gende. Ik verdiene hier in gelooft te worden, dewyl ik 2elfs in de- ze zeer wydt uytgeïlrekte fladt het beloop van vier jaren het Vroedt- meeltersampt altydt, en zeer menigvuldig heb geoeffent; daar na ben ik in den gantfehen tyd van veertig jaren, door de Ed; groot Achtba- re Overigheydt van deze fïadt, geftelt geweell om de Vroedtvrou- wen te onderregten, en alle, die zich in deze ftadt tot die bediening willen begeven5 te onderwyzen en te beproeven, haar de ontleding der vrouwelyke deelen, dienende tot de baring, te vertonen, haar re ant- woorden , als zy my over een moeyelyken arbeydt raadtpleegden , en eyndelyk om de doode lichamen der kraamvrouwen te onderzoeken, tot ontdekking van de oorzaken der quade baring, en de daar op ge* volgde doodt. Gelykerwys het kint door een fterke beweging van de /pieren , en
by gevolg door den [labores partus] arbeydt, uyt de baarmoeder ge- floten zynde in de wareldt komt, alzo worden ook de moerkoek, vlie- zen, navelftreng, door een diergelyk gewelt uyt het lichaam gedreven, Maar wie onder alle de ontlederen heeft aangemerkt, dat de baarmoeder van een menfeh een byzondere Spier heeft, wiens fpierdraden zodanig zyn gelegen en gevormt, datze door haare werking de bultige opper- vlakte des moerkoeks van de holle oppervlakte van den bodem der baar- moeder zelfs los maken en ontbinden. In 't kort is 't my gebeurt, deze fpier zo klaar te ontdekker), dat 'er my niets frayer konde voorkomen-,* Weet derhalven, dat de moerkoek in dat gedeelte van de baarmoeder, 't welk de bodem of grondt genaamt wordt, byna altydt zit; wat ook zompige daar over uyt befpiegeling anders gercdeneert hebben. Maar net op die plaats zyn de Ipierdraden, kringsgewys zodanig gepfaatfï, zodanig fterk, datze, terwyl ze zich fterk genoeg t'zamenürekken, het lichaam van de baarmoeder aldaar ingetrokken, en rimpelig geworden zynde , zodanig fchikken > dat de moerkoek, buyten deze vezels ge- plaatlt zynde, en daarom deze inkrimping niet volgende, nootzakelyk van de vafthegting met de baarmoeder los gemaakt, ontbonden , en af- Pppppp 3 gefchuc
|
||||
PW ONTLEET- GENEES- EN HEELKUNDIGE
sefchut wordt : wanneer ik zulks in 't voorgaande jaar klaarblykelyk
gezien en nooyt te vooren aangemerkt hadde, heb ik aanftonts deze baarmoeder zodanig bewaart, datze onverandert bleef, op dat ik aaneen legelyk dit maakzel zou konnen vertonen, ó Wonderbaarlyk maakzel, waar mede de alwyze Schepper dit eene gedeelte des baarmoeders voor- zien heeft! zietge nier, dat de overige fpierdraden des baarmoeders ver- wardelyk doorweven zynde, door malkanderen heen lopen, op datze door hare beweegkragten zich t'zamentrekkende, de vrugt uytdryven? Maar, alwaar de moerkoek zit, om die af te fcheydcn , daar hebbenze alleen een kringsgewyze loop. By aldien de vlieden na't baren van de vru^t nablyven , zyn de mecfte ook zeer bekommert, ik weet niet voor welke quaien : daar nochtans dezelve aan geen deel vaft zittende, te gelyk met de kraamzüyvering gemakkelyk gefcheyden worden , om dau ze maar als natte linnen doeken of papier tegen malkanderen aan leggen, bygevolg, als de baarmoeder geprikkelt wort, fcheydt ze dezelve veel gemak kelyker door haar eygcn beweging of werking af. Maar daar en boven is nog aan te merken, dat de moerkoek aan de baarmoeder by na altydt des te vafter zit, hoe meer de navelftreng in 't midden van de moerkoek geplant wort: want als de navelftreng getrokken wort, dan wort ook gelykelyk het geheele lichaam van de baarmoeder getrokken, en daarom wordt de moerkoek door de vermeerdering van aangeraakte oppervlaktens niet losgelaten. In dit geval moet het lichaam van de moerkoek met een vinger doorboort worden, en dan met dezelve voor- z gtig rondtom te leyden , de moerkoek van de baarmoeder als afpellen ofte ftropen. Dog hoe de navelftreng nader aan den omtrek van de moerkoek geplaatft is , hoe ligter dezelve , indien alles wel is , van des baarmoeders bodem kan afgefcheyden worden, 't Is nochtans gebeurt, dat ik den navelftreng naby genoeg aan den omtrek ingeplant vondt, maar dat de moerkoek , fchoon zulks zelden gebeurt, zo onbeweeglyk "aan de lyfmoeder vaft zat, dat, indien ik dez*elve met gewelt had wilien afhalen, de baarmoeder geheel omgekeert buyten de fchede eer zou ge- volgt hebben, als dat de moerkoek de baarmoeder zou hebben verlaten : echter vernam ik , dat de moerkoek, die waarlyk zo vaft aan de baar- moeder gegroeyt was, binnen weynig uuren, alleen door de werking en periling van de natuur uytgedreven wierdt. Maar in tegendeel heb ik gezien , dat de kraamvrouwen, wien in zodanig geval, de moerkoek met groot gewelt uytgehaalt zynde , de baarmoeder zelfs omgekeert uyt den lyve was getrokken , geftorven zyn , zo gaauw als ze in haar bedt gelegt waren. Voor welken fchrikkelyken uytflag geen vrees zou zyn |
||||
AANTEKENl
|
||||||
sy n IN T E K E N I K G E JST. ioj i
geweeft, 20 men meer met geduk een zagter fcheyding aan de natuur hadt overgegeven. Ik herhaal 't nog eens, in de baarmoeder kan een doode vrugt zonder groote fchade van de moeder lang opgehouden wor- den. Bleek dit niet zeer klaarblykelyk in 't lichaam van een koe, wel- ker gefchiedenis ik hebbe befchreven ? de behoorlyke tydt van 't kalven, volgen 't voorfchrift der natuur, was in de Maandt van Maart, in 't jaar 1717. in plaats van dat, wierdt ze ziek, dog weder gezonr^ in Novem- ber daar aan volgende wierdt ze geflagt, en de eygenaars van dezelve verheugden zich over de welgefteltheydt en vettigheydt van 't lichaam; ondertuflchen vondt men in deze geflagte koe een welgeftelt kalf, 't welk ik geopent, en tot een gedagtenis, deszelfs milt en her/Tenen toebereydt hebbe, zynde de bloedtvaten van deze deelen door my opge- vult, dewelke , fchoon zeer teer, nog niet verrot waren. Mogelyk vraagt gy, hoe ik weete, dat dit kalf een halfjaar lang by de moeder doodt gebleven is ?. zeekerlyk weten dit de koehouders naauwkeurig. Maar wat hoeft men voorbeelden uyt het lichaam der beeften by te bren- gen ? gebreken ons waarnemingen van vrouwen , welke de doode licha- men van vrugten zeer veele Maanden gedragen hebben ? Waarlyk ik fchryve deze dingen met dien toeleg niet, als of ik de
Vroedvrouwen wilae vermanen , deze zaak zorgelooflyk te hande- len. 'tZy 'er verre van daan ! Men moet altydt de nageboorte afhalen, zo 't maar met behoudenis van 't leven van de kraamvrouw kan gefchie- den. Nogtans fchreeuwt de geheele meenigte van vrouwen , die by de baring tegenwoordig zyn , dat de kraamvrouw, wanneer de nageboorte byblyft, om 't leven gebragt wort. Dit groot en zwaarwigrig vooroor- deel zit zo vaft in haar gemoederen geprent, dat ze niet eens toelaten , dat de zaak gefchiede, gelyk de leer van de kon ft , en behoudenis van de moeder vereyfehen. Wat zal men hier in doen ? hoe kan een 20 lang; ingewortelde inbeelding uytgeroeyt worden ? De zeer beroemde Injpec- tores Collegii Medici Tifo^ de Vkq en Crommeftyn oordeelden al voor veele jaren met ernft deze zaak , en veele diergelyke andere zaken meer van zo veel belang, datze verplicht meenden te zyn, dezelve aan de Ed: Groot Achtbare Heeren Burgermeefreren van .Amfrerdam te verhalen, op dat door haar Ed; gezag een middel gevonden wierdt, om deze qua- de vooroordeelen weg te nemen ; ook hebben die zeer wyze Heeretf Burgermee/teren, en de aangepreze Geneesheeren hier in niet ftil geze- ten, tot dat 'er iemandt geftelt wierdt, die in deze zaken ervaren zyn- de, volgens de ware reden van de konft voorzigtig zou konnen oordee- icn van 't gene , 't welk daar in voorvalt -, en om dat men veel fchade |
||||||
1032 ONTLEET-GENEES* EN HEELKUNDIGE
door de vaftgeftelde vooroordelen leydde, daarom was 'er een verbetering
uyt een openbaar gezagh van noden. Derhalven hebbenze my belaft, dat ik deze bediening zoude aannemen, menende, dat zulks een Hooghleeraar in de ontleetkunde, welkers bediening ik toen waarnam, 't befte pafte : Waarom ze bevolen hebben, dat alle de ftads vroedtvrouwen alle maan- den eens gedwonge waren te komen , alwaar zy my hoorden lezen van alle die dingen, welke mogelyk onder 't baren konde voorvallen, welke zaken dan waargenome moete worden, en welke men door eenbyzonde- re konft moet te hulp komen: dat ik ook menigmaal in 't dode lichaam van een vrouw in haar tegenwoordigheydt alle die vrouwelyke delen zou vertonen, waar van een vroedtvrouw kennis hebben moet, met te gelyk uyt te leggen, welke beledigingen mogelyk in ider deel voorval- len kunnen, en haar aldus vermanende, en wapenende tegen vooroordee- len. Dit aangevaart hebbende, heb ik zelfs my ook tot het oefFenen van 't vroedtmeefters-Ampt begeven, om de vrouwen in eenzwaarenarbeydt zittende te verlofTen, 't welk ik daar na met vlyt vier volkome Jaren lang heb aangehouden : Ik oordeelde in der daadt, dat hetmy onmogelyk zyn zou, met een gelukkigen uytflag te onderwyzende heylzaamfte der konften, indien ik maar alleen door befpiegeling kennende, de handt nooyt aan 'c werk geflagen hebbende, ondernomen hadde voor tefchry- ven en te onderwyzen, wat 'er gedaan moeft worden: Ik mene, dat deeze myne reden niet ongegrondt is} om dat niemant, die ervaren is in de ontleding der vrouwelyke delen buyten de bezwangering, engeftelt- heydt van 't baren, ooyt geloven zal, hoe groot een verandering van alle pmftandigheden, en wat een verfchillende gedaante in deze is : nogte ymandc zal of door redenkaveling of door de fynfte gifïing, ooyt kon- ne nagaan, veel min andere onderwyzen, die dingen, welke hy op dien tydt in 't vrouwelyke lichaam zal vinden. Maar toen de Heren Burger- meefteren, en de Infpectores Collegii Medici begrepen, hoe veel gevaar in deze dingen was, hebbenze tefFens belaft, dat alle die vrouwen, dewel- ke in deze itadt de kraamkunde oeffende zich in 't collegie tegenwoor- dig zoude laten vinden, en een nieuw examen ondergaan -, dat die gene, dewelke in 't antwoorden bequaam gevonden wierden, zoude toegelaten worden, maar dat alle die de vereyfchte gaven niet hadden, uyt deze edele konft zoude verwezen worden, 't Is niette geloven, hoe groote onwetenheydt, welke beuzelingen, en hoe vele dwalingen'er toen te voorfchyn gekomen zy»n, in die genen, dewelke de konft langgeoeffent hebben ! wat wonders, zy hadden 't van die geleert, welke even onbe- dreven, en onwetende waren! Wilt gy , dat ik uyt ontallyke enige weynige
|
||||
AANTEKENINGEN. 1033
weynige dwalingen optelle, welke door een diepe onkunde inge/lopen, en die nu door deze hulpmiddelen zodanig verbetert zyn, dat'er in onze ftadt niets meer van overig is ? Gylieden zult niet alleen belachlyke, maar fchadelyke, en gevaarlyke misgrepen zien. Wie zou denken, dat het hadt konne gelchieden, eer ik deze onderwyzingen aangevaart had- de, dat ik op enen dag gehaalt ben geweeit by twee vrouwen, waarvan zy verzekerden, dat haar een wanfchepzel uyt het lichaam hing, nadat het kindt en de nageboorte afgehaak waren ? maar wat bevondt ik ? ó gruuwel daad! de baarmoeder zelfs door de ichede uytgetrokken, hong omgekeert buyten 't lichaam. Aanftonts heb ik ze binnegebragc , en de deyen digt by malkanderen gevoegt hebbende, heb ik de vrouw te bedde gelegt, en is gelukkig genezen. Maar de andere is door fchult van deze fchandelyke dwaling geftorven: want de baarmoeder, op dezelfde ma- nier aangedaan zynde, hadt zo lang buyten 't lichaam gehangen, dat ze nu verhardt was, en daarom konde ik haar door enige konft niet binne brengen. Deze verharding komt zeer fchielyk, wanneer de aldus omge- keerde baarmoeders met gewelt uytgehaalt zyn. Laat het verhaalde ver- geleken worde met dat gene , 't welk ik al over lang over deze zaken in myne gedrukte aanmerkingen gezegt hebbe. Indien my op eenen dag twee zodanige gevallen zyn voorgekomen, laat ik ider een oordelen, hoe menigmaal dit gebeurt zal zyn op andere tyden, wanneerze die fchandelyke dwaling hebben verborgen gehouden, terwyl ondertu/Tchen, den aardt van de quaal onbekent zynde , de ellendige vrouwen hebben moeten fterven. Maar nu grotelyks verheugt, beruyg ik opentlyk, dat dit gebrek naauwlyks daar na eens meer overgekomen is, na dat ik de vroedtvrouwen naauwkeuriglyk deze dwaling onderwezen, en haar daar . over gewaarfchou wt hadde. Dog weet Lezer, dat dit gebrek ook zomtydrs gefchiedt, zonder enige fchuldt van de Vroetvrouw } Indien ik 't niet ondervondehadt, ik beken, ik zou 't zelfs niet geloven. Ik verlofteop zekeren tydt een barende vrouw van 't kindt3 als 't zelve nu uyt s'moe- ders lichaam gehaalt was, volgde de moerkoek met de vliezen zeer ge- makkelyk, zonder enig of't min/te gewelt in 't werk geffeJt re hebben , ondertuilchen komt met gewelt in minder, als een ogenblik} van zelfs de omgekeerde baarmoeder uynfchieren ^ aanftonts voelde ik, wat'er was, ik bragt het op zyn plaats, en heb de kraamvrouw met de knienby mal- kanderen gevoegt te bedde laten leggen. Hier door heb ik geleert, dat men de vroedtvrouw zo ligtvaardig niet moet te laiïe leggen, 'tgenedoor een gebrek der delen en de fchult van de natuur gebeuren kan, alleenlyfc wil ik du voor alles vermanen, datxle baarmoeder ten tyde van 't uyt* 0:9 q 3 9 <1 zinken,
|
||||
ion ÖiSTTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
zinken , of zulks gebeurt door een gebrek van de natuur, of van de
hant, ten eerften in haar behoorlyke plaats herftelt wordt, en dat op een ;zeer zachte wyze, te gelyk raadt gegeven hebbende van haar zelfs ftil te houden en te ruften. De voornaamfte oorzaak van deze quaal beftaat in die geweldigen arbeydt na de baring, van de kraamvrouw zelfs aan- gewent, om de baarmoeder na 't baren te ontlaften. Dit gebrek over- komt ook menigmaal de koeyen, om 't welke te genezen de koemeefters. een bslachlyk , en zo "'t my dunkt, een vreemdt hulpmiddel aanwenden, namenrlyk, zy doorboren de huydt met een tweetandige vork. Wat een menigvuldige geroep is 'er voor dezen geweeft van de inge-
beelde wan/chef zeis, die zy met een verdichte naam ook zuygers noem- den , zeggende, dat deze levendig uyt het lichaam der barende vrouwen komende, door de kamer heen zwerven, na de fchamelheydt der byzit- tende vrouwen toe lopen, daar door in't lichaam dringen, en zich aldaar verfchuylen ? van welk plomp verdichtzel gy de oorzaak niet vinden zult, ten ware in de herflenen van oude raaskallende wyven! Dikmaals heeft het my gefmert, als ik hoorde, dat de ontfchuldige
vroedtvrouwen geoordeelt wierden aan een fchandelyker misdaadt fchul- dig te zyn, als menfchenmoordt, wanneer by geval door een zwaren ar- beydt de huydt van de [^jr///^#7#]bilnaadtisgefcheurt: Overweeg eens, hoe dun de huydt hier ter piaatze is, hoe dik en grof menigmaal de kin- deren zyn, en hoe naauw dik wils de opening van den weg ! zo zult ge uw niet verwonderen, dat dit gebrek meermalen voorvalt, als men wel weet. Maar de moeders, wien dit in de eerfte kraam overkomt, bedek- ken deze quaal wel. Op zekeren tydt wierdt 'er heyliglykdie belachlyke gewoonte gehou-
den, dat de kraamvrouw aanitonts na de baring met een zeer geweldige perJjing dronk i met te gelyk den naam van de Heylige drie-eenigheydt aan te roepen. Wis heelt zulks ooyt gedroomt? ten zy ze mogelyk al- dus arbeydt willen maken, om de baarmoeder uyt te zuyveren. Hoe light gebeurt het, en hoe menigmaal, dat 'er, het kindt nu geboren
zynde, vliezen van de fchamelheydt afhangen ? echter gaf men daar de fchult van aan de ontfchuldige vroedtvrouw, , Hoe fchadelyk is die dwaling, op dat ik niet meer zegge, wanneer
een kraamvrouw belaft wordt, op de eene zyde altydt te leggen, en voor den negenden dag zich daar geen vinger breedt van daan ,te begeven ? Maar dikmaals verbiedt de vroedtvrouw , wreeder als de beul, ge-
heel en al óqü drank aan de barende vrouw , die ondertuflehen hygen- de, brandende, en miert lydende, droger als eenpuymfteen wort, waar van
|
|||||
c
|
|||||
A A -N T~ E K E N I N- GE N. io3>-
van daan oneyndige qualen voortkomen: om welke wreedtheydt te oef- ' fenen , zy tot reden geven , maar zeer ongerymt en onwetendt3 dat an- derzints de waterblaas te veel opzwellende aan den uytrogt van de vrugt een beletzel geeft. Wat kan 'er dwazer bedagt worden , .als deze ongegron- de oorzaaksredcn ? Wat quaats hebt gy niet te vrezen , terwyl de buyk van de kraam-
vrouw aanltonts na 't baren met banden zodanig wordt toegebonden, dat 'er nog ademhaling, nog by na enige omloop van 't bloet gefchie- den kan ? Ik oordeel, dateer enige fluyting van noden is, om de neer- geflage, en al te loiTe vaten enigermaten te verfterken , onderfteunen, en va ft te maken, op dat ze niet byna al 't bloet van 't lichaam ontfan- gen, en met 't zelve op deze wyze van de herfTenen te ontrekken zeer quade toevallen veroorzaken : maar men moet de jluytbavt zodanig vaffe niet toehalen, dat de levensbedieningen daar door verftikt worden. Maar wat oordeeltge ook van die verkeerde manier van doen; wanneer
ze het kint nu te waerelt gekomen zynde, dog zwak, en flaauw, door een zilvere pyp mint in den aars inblazen ? en te gelyk den naveljtreng drukken, om, met het bloedt daar ia zittende uyt te melken , 't zelve in 't lichaam van 't kint voort te ftoten ? Toen was 't ook overal in ge- bruyk, de moer koek op gloeyende kolen te leggen , om het bloedt aldus warm gemaakt uyt de moerkoek daar na in 't lichaam over te brengen , en 't leven aan 't halfdode kint wederom op te wekken. Weg beuze- lingen ! een van de verfchte en grootfte uyens fnyddenze midden door, en bragtenze onder den neus van het zeer tedere wigt, om zyn geeften daar door te verquikken ! Welke fcharpe reuk zelfs geen bejaartmenfeh verdragen kan j Ik fta toe, dat men een kleyn ftukje gebruykt, maar ik verbiede zodanige dingen, die niets helpen, maar 't ellendige' kint py- nigen. Wat is 'er vreeffelyker , wat heeft-er meer quaats gedaan , als die
quade gewoonte over al onder de vroedtvrouwen gebruykelyk , wan* neerze de vinger in den aars van de barende vrouwen of 't alkrdiepfh Jïeken, om in een zwaare baring de vrugt uyt te lokken ? Welke kneu- zingen , ontftekingen, ftikkingen, aambeyen, en verftervingen heb ik daar door wel in die delen gezien! ó Vroedtvrouwen i ik vermane UI., op dat de vrouwen aan UI. zorg bevolen door te veel te verhaafien geen dode vrugten baren, leydt dog, dat de natuur haar eyge en veylige wet- ten volgt. V Is gaauw genoegd zo V maar wel genoeg is-, zo ras gyl. bevindt, dat UI. in enig geval raadt, en hulp ontbreekt, draagt zelfs zorg, dat 'er dan een welgeoeifent meefter bygehaalt wordt, daar door Qqqqqqs ' zult
|
||||
io36 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
zult gylieden eer behalen , en geen de minfte fchade lyden: dewyl de
barende vrouwen met groter vertrouwentheydt UI. om hulp zullen roe- pen, hoe minder zy zien , datze door UI. gierigheydt y verz,uym> en trotsheydt verloren gaan. Maar 't was ook een vuyle, fchandelyke, en fchadelyke gewoonte,
datze in verfch gebore kinderen het gehele hooft met een rottige , wal- chelyke^ fiïnkende^ afjehuwelyke , /chobbagtige korfl dekten , die dik- maals dikker als een itroohalm het gehele hooft befloeg. Als men vroeg, waarom ze zulks deden , gavenze my tot antwoort, om 't hooft te ver- warmen. Wanneer ik haar weder te gemoet voerde , dat de doorwaze- ming daar door belet , het hooft bedorven wierdt, en verrottede, dat het beter was een zuy vere warmte te verfchaffen, en te bewaren met wol- Ie doeken, derfden zy in 't eerft dezen raadt naauwlyks volgen. Opentlyk.heb ik uytgeroepen, dat men de zeer verderffelyke dwa-
ling verbeteren moeft, wanneer de jong gebore kinderen met de armenen voeten by malkanderen gedrukt, zoo naauw gezwagtelt wierden, dat ze geen van hare ledematen in 't minfte bewegen konden} maar laaten ze regt uytgefpreyt als een ftaak leggen, zonder enige buyging der ge- wrigten. Hadt niet de voorzigtigen natuur haar in warm water gedom- pelt, op dat 'er niets hardts haar drukken, en hare lichaamtjes naauw- lyks kts zou konnen aanraken ? Was 't in de baarmoeder niet alles zoda- nig gefchikt, dat het kint zeer vry en onbelemmert dobberende in een laauw beweeglyk en zagt vogt, na zyn behagen alle zyne ledematen en gewrigten zou konnen bewegen ? Was alles daar niet wel, en met-een behoorlyke evenredigheydt gefchapen, vergroot, en uytgefpannen? zyn daar wel ooyt een bultige rug, een opgeheven borft, verdraayde e« kromme beenderen ? Derhalven waarom bindt gy , onwetende vrouw zonder enige konft, zonder enige kennis, ja zonder enig inzicht, het vry en onbelemmert gebore kindt 3 met banden, en windtzels ? moeft u geheel Afïa, Africa en America niet anders geleert hebben, alwaar de jong geborene in lofle doeken gewonden aan de wysheydt van de na- tuur alleen overgegeven worden , die alleen alles wel fchikt? Voor- waar de lichamen dier menfehen groeyen daar zeer wel. Ik hebbe nooyc gewilt, dat myne kinderen zodanig gehandelt wierden, waarvan 'er nogtans geen een eenige wanfehapenheydt der vafte delen gekregen heefr. Men behoorde ook die grouwelyke3 en gantfchelyk tegen alle reden ftrydige manier tegen te gaan , op welke zy de tedere hoofden van jong gebore kinderen zodanig met vaft toegehaalde banden drukten, dat de beenderen , op dien tydt door de zagte naden nog beweeglyk, |
||||
AANTEKENINGEN.. io^
gedruktzynde, de herftenen, en al wat binnen het bekkeneel begre- pen is,• ontroeren, waar van daan flaapz.ugt, fhiypen, quade geftal- tens van 't hooft, zotheydt, en zelfs de Doodt! iVlen tnotft de ver- dere volmaking van 't in de baarmoeder wel gevormde hooft na de geboorte daar na aan de natuur bevelen, die alleen alles gelykelyk uytbreit. Maar hoe ongerymt is de reden, waar mede zy haar grove dwalingen bedekken! Als ofze op die wyze maakten, dat het hooft, wel vaftgemaakt, door wel hardt te werden toegefloten wierdt I Zie de Jongens eens aan onder een heete lugtftreek geboren, die bloots- hooft gaan, nergens zult ge beter gefchapene bekkeneelen vinden. To- nen die ellendige kindertjes niet zelfs, wat de .natuur haar door een [/*- (linc~ius~\ ingeving beveelt ? waariyk, wanneerze zo qualyk zyn gehan- delt, bewegen en vryvenze de tedere hoofden zolang , tot datzeopeen andere wyze gefchikt worden, Laat by deze gelegentheydt ook onder de ydele Leringen gerekent
worden die onnodige vrees, als of de Moerkoek altydt met de groot (ie haaft aanftonts afgehaalt moeft worden, om dat, zo men maar enige ogenblikken vertoeft, de baarmoeder ten eer ft e haar binnen/te mont zoo- danig toetrekt, dat 'er zelfs geen vinger kan ingebragt worden : zeker- lyk alle, die dit werk bygewoont hebben zodanig, dat ze met aandagt alles wel hebben overwogen , weten, dat deze dingen onwaar zyn De baarmoeder van een menfeh , van 't kindt verloft zynde, heeft geen mondt, maar ftaat wydt open, als een klok, en befteet altydt veje da- gen , eerze wederom begint tot haar vorige gedaante over te gaan, welke in 't onderfte gedeelte een toegeflote mont verbeelt Daarom ver- maneik wederom, dat die ydele vrees UI. niet bevange, opdat gy door een blinde haaft niet in dwalingen vervalt, die zo menigmaal voorde kraamvrouwen verderflyk geweeft zyn. Gemeen Jyk zeggen ze, dat 'er altydt maar een moerkoek in de baar*
moeder gevonden wordt, fchoon 'er tweelingen, ofte meer kinderen ge- boren worden j dat dit niet altydt waarachtig is, heb ik zelfs bevonde: want het gebeurt menigmaal, dat het eerft komende kint te gelyk met zich medebrengt zyn vliezen en moerkoek 5 't welk niet zou konne ge- schieden , indien ze beyde maar een moerkoek gehadt hadden. In 't voor- gaande jaar helafte ik, dat men my verfcheyde moerkoeken van tweelin- gen brengen zou, op dat ik verzekert konde zyn-, wat'er van deze zaak was. Derhalven alles met de grootfte zorgvuldigheydt onderzogt heb- bende, heb ik in der daadt bevonde, dat yder vrugt zomtydts een moer- koek hadde, en dat zomtydts een moerkoek alleen tot beyde de vrugten Qqqqqq* g*-
|
||||
to;S - ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE^
redient hadde: en op dat ik dit zeer klaar aan yder zou konne vertonen,
heb ik deze verfchydenheden.in een vogt bevogrr Ook heb ik#,er een , toebereydt, waar m twee mcerkoeken aan malkanderenfchynen gegrceyt te zyn; de'bloedt vaten lopen verwart door mal kanderen heen, dog voor een kleyne tuflchenwydte, niet groter, als de dikte vaneenduym: hier uyt oordele ik te konne gefchieden, dat, ten tyde van de baring, het etrfte kindt zyn moerkoek met zich neemt, blyvende de ajidere moer- koek nog zo lang aan de baarmoeder vaft zitten, tot dat hetanderekint ook geboren is. ,,,„/,
Maar wat oordeelt gy van 't maakzel van de moerkoeks jtagader ? t
zelve is aan weynige regt bekent. Gewiffelyk is het vliezige maakzel van deze llagader in de moerkoek zodanig dun , dat het fchynt te zyn een watervat ten enemaal zonder klapvliezen. Hoedanig de t'zamenftel- iin<? van deze byzondere fhgader hier ter plaatze is , zal ik met ligt zeg- gen , maar de gene, die fcharper zien als ik, ftel ik't voor, om te on- tier zoeken.
Het dunne vlies, 't welk de moerkoek omringt, daar \ na de baar-
moeder ziet, is een verlenging van 't vlies chonon , gelyk ik voor heen in myn vyfde ontleedtkundig cabinet gefchreven hebbe; dit hebbe ik ge- zien op vele plaatzen in een fieenagtige natuur verandert ; alwaar dit voorvalt, blykt het van 't zelfs klaar, dat deze kinderen den overvloedt van 't voetzel, moetende van de moeder verfchafc worden, onttrok- ken wort. .-,.■', i i- f Maar 't gaat 's menfchen verftant te boven, indien er uyt het lichaam
Tan de moerkoek een geheel [crus] been afhangt; dit is in de verzame-
ling van den Keyzer der Rullen zodanig te zien, als ik 't met een fi- guur in myne cabinetten afgetekent hebbe. Wie zal dog ooyt uytleggen volgens het tot nu toe aangenome ge-
voelen aangaande de voortbrenging van een menfch , hot twee kinderen <met het benige gedeelte volkomen aan malkander en gegroep zyn, hoe zy, die aldus aan malkanderen gegroeyt waren , door de engtens van 't bek- ken konde doortrekken in de geboorte ? echter hebben wy niet alleen t twee meysjes dusdanig aan malkanderen gewaffen , en nu al agt Jaren oudtzynde, gezien, terwylze deze republiek door vertoont wierden: Maar ik zelfs hebbe twee volkome aan malkanderen gegroeyde kinderen, zyndeeen baring van agt maanden, dewelke ik gebalfemt hebbe, enten mynen huyze beware, op die vooi vaarde, dat het de Ouders vryftaat, zo dikwyls als 't haar behaagt, dezelve met hare vrienden te kome zien. De Vader, wiens naam was Tanking, is nu al overleden: de Moeder, |
||||
A A N T E K E N. I N G E\ N. ïöjf
IVoeneman genaamt, is nog in leven , en 20 ze voormy frerfr, dan zui- len ze my in eygendom toebehoren, Hoe menigmaal ik deze zaken be- fpiegele, fta ik waarlyk verfklt, en kan niet begrypen, hoe 't wezen kan , dat 'er door zo een naauwe weg zo een grote klomp, en van zo een ongelyke oppervlakte, kan doortrekken. Zekerlyk fchynen my de [ojfa ijchii] heupe óf zitbeenderen nootzakeiyk enigzints van malkande- ren te moeten wyken, om de ruymte groter te maken: Gelyk die gene, die te regt hebben aangemerkt een wonderbaarlyke en gantich byzondere uytpuylmg van 't fchaam en zitbeen in die barende vrouwen, dewelke met de grootfte moeyelykheydt en zwaarfte ween de kinderen baren , begrypen, dat 'er een geheel andere gedaante van 't bekken is in eert moeyelyken arbeydt, als in een natuurlyken Haat: daar en boven wykt het [os coccygis] ftaartbeen zelfs zo verre na buyten , dat het ten ene- maai ongelooflyK is, zo men zulks n/et ondervonde hadt ; daarom kla- genze dikmaals gehele Jaren over de pyn, die in deze delen overblyfr. Eyndelyk zal 't niet ongevoeglyk wezen wegens de overeenkomft van
(toffe, alhier enige weynige by te voegen van den [anus imperforatus~\ toegejloten aars. 't Is lang genoeg bekent geweeil, dat 'er dikmaals kin- deren geboren worden, aan deeze quaa! onderhevig. Nograns weet ik niet, dat 'er ymandc dit aangemerkt heeft , 't welk ik alhier verhalen zal. 't Was in de maant van Auguftus van 't Jaar ijiS. wanneer een Jongetje aan myn huys gebragt wierdt, in welkers lichaam geen gedaan- te van een aars verfcheen , maareen kleyn, rondt, hol, dun, vliezig zakje, hebbende de dikte omtrent van een fchryfpen, aan 't kloorzalqe vaftzittende j deszelfs uyteinde was gefloten , en verder vol met drek of [meconium] eerde kindervuyligheydt: Op den vierden of vyfden dag brak dit bafVaatt darmpje van zelfs door, en ontlafre zich van den ge- melden drek, en een kleynen tydt daar na ftièrfhef kint; Ik twyfre/e niét, of dit zakje is een baftaart endel darmpje geweeft; het was vol met oprechte kinderdrek , 't welk altydt in het dikke gedarmte der kin* deren gevonde worde : echter noeme ik 't een baftaart endeldarmpje, om dat het de ware eygenfehappen van den endeldarm niethadde; want het was zo dun, dat 'er de gemelde drek door heen fcheen, daar en bo- ven zeer ongelyk, dewyl't op de eene plaats breder, op de andere plaats naauwer was; By deze ziekte zal ik een geval aanhalen, dat ik tweemaal aangemerkt hebbe: namentlyk, ik hebbe kinderen gezien, mee een geiloten aars geboren, in de welke de gehele endeldarm ontbrak. De Chirurgyn ^P iet er yidriaanze doorboorde m het eene kindt de plaats, daar natuurlyker wyze de aars wezen moet, met een inirrumenc trocart ge*
|
||||
4040 ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE
genaamt, maar 't was nu al byna de lengte van de kleynfte vinger inge-
ftoken j eer 't tot de gemelde plaats quam , daar de voornoemde vuylig- heydt gevonde wierdt, dog dit werk was vrugteloos. Want wat voor- deel zou de verwydering van de wont gedaan hebbe? gewiflêlykkon'er daar door geen darm groeyen j die 'er ten enemaal ontbrak. Nog een verwydering kan ook enige nuttigheydt- in menfchen doen ,
welkers Endeldarm in zyne.zelfftandigheydt zodanig verdikt, en inzyn weg zodanig vernaauwt is , dat 'er door deszelfs engtens naauwlyks een ftylet of proef yzer zou konne doorgaan. Zo menigmaal alze afgaan moeden, gebruykten zy de grootfte moeyte, en poging, om de vuylig- heden langzaam en zagt door deze naauwe weguyt te drukken, daarna quam 'er dan een dun ftukje dreks, hebbende de dikte van een ftroohaim, uyt. Deze elendige quaal heb ik in het dode lichaam van een man vol- kome "zodanig ook aangemerkt, als ik zo even befchreven hebbe. Maar indien 't kint ter waerelt komt met een toebeiloten aars, zodanig , dat het eynde van den endeldarm uytwendig met een vliesje is toegefloten, wort het zeer light genezen, indien met een lancet wort doorgefneden, ende daar na de opening door een ingeftoke lode pyp5 of ook een wiek* je , wordt opengehouden. *. Tot een befluyt zal "'t niet ongeoorloft wezen, zommige zaken voor
de ontleders hier nog by te voegen. Hoe is 't te beklagen, dat de men- fchen niet w'ULn toefiaan, dat de dode lyken van hare verjtorvene vrien- den door er vare ont leder en en geneesheren worden geoj>ent. Inder daadt hier van hebben ze een afkeer, niet anders , als ofze meenden , dat 'er na de doodt nog gevoelen van fmert in de lyken overig was. Andere denken, dat het ichandelyk is , dat de dode lichamen door 't mes in ftukken gefneden worden. Zo dit geen zottigheydt is, wat is 't dan ? Naaulyks fterven de Vorften, of Koningen in Europa, of men opent ze, en haalt 'er de ingewanden uyt, op dat der zelver lichamen en in- gewanden des te lighter gebalfemt konne worden. Maar te gelyk hoe fchadelyk is deze mening? Want wat zekers of waaragtigs hebben de ervarende geneesheren van de ontaarding der binnenfte ingewanden in yder ziekte ? ey lieve , wat weten ze van de naafte oorzaak des doots ia de ziektens? Wat weten ze dog duydelyk van de inwendige aangedane en beledigde delen ? Wat van de zitplaats van by na yder inwendig ge- brek: Hoe zal ymant regt oordelen van de \indicata~\ aangewysde hulp- middelen in yder ziekte, en de vereyfehtens tot de genezing ? zo niet eerft naauwkeung befchreven is geweeft het verhaal van die dingen, dewelke aan de zinnen gebleken zyn in 't dode lichaam van een menfeh, wiens
|
||||
AA NT E IC E N I N G E N. 1041
wiens ziekte toen hy nog in leven was, vly^ig en naauwkeurig de ge-
neesheer befchreven hadt, die den lyder voorzigtiglyk behandelt, en al- les aangemerkt hadt. Waarlyk zo 'er ergens een veylige en zekere weg isy is 't deze, waar door men eyndelyk gelegentheydt heeft om tot de ware kennis van yder ziekte en genezing te komen} en wat zekerheydt en yaftigheydt wy hedendaags in de geneeskonft hebben , daar van komt ii*. der daadt alleen de lof toe aan de Ontlederen. Met welke duyfterheden: bezet, zouden wy over al in de konft wankelen, ten waren 'er geweeft waren mannen door verftant, konft, fchranderheydt, en naarftigheydt uytmuntende, die de zwaarften arbeydt niet gevreeft hebbende, zich zelfs tot gebruyk van de waarheydt uyt de duyfternis geredt, en andere mee een zeer mildadige bekentmaking van hare Vindingen hebben verpligt. Ondertuflchen heeft de fchaarsheydt van dode lichamen te weeg ge-
bragt, dat men genootzaakt is geweeft, tot de beeften zyn toevlugt te # nemen, en die te openen, om daar uyt te leren, 't gene men indemen- fchen niet konde onderzoeken -, hier door konde 't niet anders gefchieden, ofze moeften op deze wyze in zeer vele onvermydelyke dwalingen ver- vallen, dewyl 't maakzel der delen van een menfeh op vele plaatzen ver- fchilt van dat der beeften: daarom is 't gefchiedt j dat de lang gekoe- fterde en ingewortelde dwalingen naderhant zeer bezwaarlyk uytgeroeyt wierden. Zoude ook nog niet hedendaags die ongerymde inbeelding by- gebleven zyn , dat de baarmoeder altydt in de linker zyde geplaatft is in de vrouwen? en dat het daarom ten hoogften nodig is, dat de kraam- vrouw de eerfte negen dagen na 't kramen onverzettelyk op de ene zyde leyde, op dat de baarmoeder des te bequamer wederom haar natuurlyke plaats na 't baren zoude krygen. Waar van daan komt het, dat de openbare Hoogleeraars in de genees-
konft nog hedendaagfeh zeggen , dat het [pancreas Afellif] klkrbedde van JJellius onder de delen van 't menfehelyke lichaam te rekenen is ? 't zelve komt in de fchapen groot tevoren, nooyt heb ik in een menfeh iers diergelyks gevonden, fehoon ik 't zelve zo menigmaal doorfnufFelc hebben. Nooyt zoudenze den eerden der dunne darmen in een menfeh den [/>/-
tejïmum duodenum] twaalfvtngerigen darm genaamt hebben, indien ze lichamen der menfehen genoeg hadde mogen fnyden: Maar ze zouden niogelyk beter, zekerlyk gevoeglyker, gezegt hebben, den [inteftinum digitale] vingengen datm^ of den-kortjien [inteftinum rectum] en" deldarm, , , ■ ■ ■ Vele delen meer zyn om deze oorzaak alleen qualyk genaamt, om dat
Rrrrrr de
|
||||
io4* ONTLEET- GENEES- EN HEELKUNDIGE
de benaming van de heeften is gehaalt. Het verdichtzel van 't [rete mï* rabile~] wonder net in 't hooft van een menfch zou nooyt zo verfpreyt geweelt zyn, indien 't niet in een kalfs en fchaapshooftzoineengefcha- kelt, zo verwart, zo zichtbaar en in allen delen wonderlyk was verfche- nen geweeft. Zo menigmaal , ah ik de vaten der herflenen door myn konft opgevult befchouwe, bevinde ik in der daadt over al wonder netten ,. altydt om een en 't zelfde werk tedoengefchikt. Waarom doghetmaak- zet van dit deeltje in een kalf zo verfchillende is, is zeer bezwaarlyk te zeggen. Ondertuflchen fteekt 'er een grote niittigheydt in 't openen van heeften,
indien 't maar alleen aangewent wordt tot een vergelyking, en een lich- ter onderzoeking der overeenkomende en verfchillige delen in 't lichaam van een menfch. Maar nooyt is 't geoorloft uyt de gevonde zaken in 't lichaam van een beeft te bewyzen, dat 'er diergelyke in een menfch ook plaats hebben, ten zy de gelykheydt door ware proeven aan een onder- zoeker gebleeken is. Aldus is het naauwkeurig onderzoeken van grote heeften, namentlyk paarden, ofTen, en wal villen, van veel nuttigheydt: Ik zoude nooyt geweten hebben, dat de tepels der vrouwen met zo vele zeer gevoelige zenuwtepeltjes voorzien waren , ten ware dezelve in den tepel van de mam van een walvifch , met hare uytnemende grootte zich vertonende, my gelegenheydt gegeven hadden, om ze met een grote zorgvuldigheydt in 't lichaam van een vrouw te onderzoeken en te vinden. Maar wie zou geloven, dat het onderzoeken van lyken, die twintigs
dertig, veertig en langer Jaaren in 't graft gelegen hebben , de genees- heren tot dienft kan ftrekken ? Jongeling zynde, en zelfs een bemorft kleedt hebbende aangedaan, vergezelfchapte ik de doodtgravcrs te mid- dernacht, op datze de graven voor my openen, en aldus gelegentheydt tot myne onderzoeking geven zoude. Toen ter tydt hebbe ik gezien, dat nog de haayren, nog nagelen na de doodt aangroeiden , wanneer ik gewaar wierdt in 't dode lichaam van een vrouw, dat de gekrulde haayr- lokken nog zo vaft aan de pan van 't hooft zaten, als in haar leven. De nagelen fchynen wel langer als natuurlyk te wezen, maar ik zag wel, dat dit aan de uytgedroogde en daarom meer ingekrompen top der vin- geren toe te fchryven was, voornamentlyk als de zieken in dien gehelen tydt, terwylze ziek zyn, hare nagelen van handen of voeten nooyt af- fnyden. Nadien die goede Malpighius ook wel aangemerkt heeft, dat de Haayren en nagelen uyteyndens der zenuwen zyn , wie zal dan gelo- ven, dat deze, als 't leven verloren is, nog aangroeyen?. |
||||
AANTEKENINGEN. 1043
By die gelegentheydt hebbe ik ook aangemerkt, dat [pnguedo~\ het
vet van een menfch wel verandert wort, maar niet zodanig vergaat gely- kerwys de andere delen van 't lichaam: want het wort zo hardt als f febum fadepi] fmeer of ongel, en zodanig blyfc het : maar in de levendige heeft het altydt een wcekheydt en vloeybaarheydt by na als olie zelfs omtrent de nieren, en andere plaatzen, alwaar men gemeenlyk 't zelve hardt houdt. In een menfch is 'er geen fmeer of ongel, afzonderlvk en buyten 't Vet, maar het vette vogt is over al het zelfde; hier van daan ziet men des zomers in menfchen, die z?ich geweldig oeffenen een vet- tig zweet voor den dag komen, de doeken met een gele vettigheydt be- vlekkende, hier door fmelt des zomers, het vet vaneen menfch, in fleffen gedaan, gelyk olie, derhalven is 'er geen fmeer in 't lichaam van een menfch, ten zy lang na de doodt in 't lichaam voorrgebragt • de zaak in zommige beeften anders geftelt zynde, heeft gelegentheydt tot deze dwa- ling verfchaft. Ik hebbe toen ook gezien, dat zommige dode lichamen, met haar ge-
daante een zwarte flyk verbeelden , dat" andere hardt, drooe en irme krompen waren, en zommige, dog zeer zeltzaam , in een gryscouleur- de ftof veranderden j Ja andere heb ik aangemerkt van de wormen door- knaagt, dog die alleen, dewelke zomers geftorven, en van de vlieeen hare eyeren daar op nederleggende, be/chadigt waren; want deze on! dervondt ik vol van \aureliae~] jonge vliegjes, (die nog niet konnen vlie- gen by zommige tonnetjes genaamt} voortkomende uyt verftorvene wor- men. Ik hebbe gezien, dat de begrave lyken van de wormen niet ver" teert worden, ten ware in de zo even verhaalde gevallen fchoon ik van kmtsbeen af tot nu toe verftaan hebbe, dat by na alle menfchen het tegendeel gevoelen. |
||||||
E Y N D E.
|
||||||
Rrrrrr 2 UYT-
|
||||||
to44 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
U Y T L E G G I N G
:^v;;!;.;i;:V''; rlli''..•;;de r ' .
F I G U R E N.
V De Eerde PLAAT.
DË i. F/g. /*?/*. A. vertoont voor een gedeelte een vlezig, en ten dele
pezig ft uk van 't onder/te gedeelte van de dye T afgefneden , £» #<« ^ö- ven omgebogen > op dat het maakzel der vaten kan gezien worden. * * B. Zeer kleyne flagadertjes met een wonderbare en in malkander ge- vlugte loop 3 door, dit gehele deel ver/preydt, met een wafchagtige ""v; '\ftoffe vervult^ en daarom zeer roodt fchynende. - ;G. iDe binnen fie oppervlakte van den kniefchyf, die verderf wordt met bloedt vat en daar door verfpreyt, welke hier zeer net aan~ gewezen worden. D. T>e banden, die het fi heen been met het onderfte gedeelte van 't
■ dyebeen vafmaken$ door welke ontelbare bloedtvaten verfpreyt worden, \
E. *De voorfte knobbels van V dyebeen, van den kniefchyf bevrydt.
De 2. Fig betekent de dye en fcheenbeenderen, gelykze in 't geval yan dien krombeen geftelt waren. '■
' ï h. Het onderfte gedeelte van Jt dyebeen 3 hebbende alhier een krom*
migheydt, veel van een gezonde toejiant verfchillende, B. 1)e kniefchyf
C. De uytwendige holligheydt van 't boven ft e gedeelte van °>t fcheen-
been , die hier veel lager voorkomt > als de inwendige hollig- heydt E. D. Het bovehjle gedeelte van *i fcheenbeen.
De 5. Fig. vertoont vier tonen van de voet van een menfch 3 waar
van de Opperhuydt en 't netwyze lichaam van Malpighius zeer naauw- keurig en voorzigtig afgenomen zyn, dewelke ik daar na in myne vog- tigheydt ongefchonden en onyerandert bewaart hebbe: maar wanneer de huydt aldus is ontbloot, komen 'er ontelbare huydt tepeltjes te vnor- fchyn , indien men 't voorwerp op een helderen dag door een vergroot- glas befchouwtj deze tepeltjes zyn zo overvloedig 3 dat de gehele op- pervlakte: |
||||
AANTEKENINGEN. io4?
pervlakte van de huydt daar van vol is-, ik heb ze in den groten toon laten afbeelden, hoewelze over al by 4uyzenden gevonden worden. De Tweede PLAAT.
De i. Fig. wyft aan een groot gedeelte van 't binnenite vlies van de
waterblaas uyt een kraamvrouw, het welke uyt het lang ophouden van 't water ontdoken, en met het vuur aangedaan was} daar na afgefchy- den zynde, is 't blyven hangen in den pisweg, waar uyt het na Üi of 14 dagen met een tangetje is afgehaalt, en in 't vervolg de Lyderefle herftelt. De 2. Fig. een gedeelte van de heriïenen van een kalf, een half Jaar
in de baarmoeder van de koe, doodt zynde nagebleven. De 3. Fig. Het borftbeen te gelyk met de kraakbeen deren der Rib-
bens, en tuffchenribbige fpieren, uyt de vrugt van een menfchj in deze is zo een grote menigte van bloedt vaten, dat alles zeerroodt voorkomt: nooyt hebbe ik een gelukkiger uytflag in myn konft gehadt. J]c nodi- ge alle tot getuygen , die deze delen met een vergrootglas gelieven te zien. De 4. Fig. verbeelt twee ribbens uyt een vrugt genomen , te gelyk
met de tuflchenribbige fpieren , insgelyks met een wonderbaarlyk geluk toebereydt. A. Éeyde de ribbens.
B. cDe langdradige beenvezek w de ribbens van dien ouderdom, de*
welke in een volwajfender zodanig by malkander en gaan zitten, dat ze onzichtbaar worden. De Derde PLAAT.
De 1. Fig. vertoont een groot gedeelte van 't ongenaamde been, en
het heyligbeen van ter zyde$ welke beenderen nog met haar beenvlks bedekt worden. A. Het heylig been met het beenv lies, en bloedtvaten voorzien»
B. Het ^Darmbeen.
O. Een grote zenuw, logende boven het hooft van V dyebeen na
de dye* De i. Fig. een ftukje van 't darmfcheyl , met ontelbare bloedtvaten
zo fyn, als fpinrag, die echter met een rode wafchagtige froiFe ver- ; vult zyn. Rrrrrr 3 De |
||||
10^6 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
De 3. Fig. k..*De pan van de heup uyt een Jongetje.
B. *De jlagadertjes in V on dar ft e van de fan gevonden.
C. 'De zenuwagtige kraakbenige bandt, dewelke het hooft van V
dy ebeen met de holligheydt van de pan f samenbindt 3 over al met bloedtvaten omringt. » D. Het hooft van 't dy ebeen. ,
De 4. Fig. een doosje gemaakt uyt den nugteren darm vaneen jonge,
waar in een ft uk van den kartel en omgewonden darm begrepen is9 vol van zo genaamde kliertjes, en bloetvaten. A. Het doosje.
B. Een ft uk van den blinden darm.
C. Een ftuk van den omgewonden darm.
D. Het wormwyze uytfteekzel, met zyn alzo genaamde kliertjes.
De 5. Fig een kleyn fchepzeltje van een menfch 3 met het eerfte be-
ginzel van den navelftreng, hangende in een vogt; het vertoont klaar bly- kelyk , dat het gemelde eerfte beginzel dikker is , als het fchepzeltjc zelfs ; in 't zelfde ziet men nog neus, nog mont i nog ogen, maar een ruwe en verwarde klomp. A. Het eerfte beginzel van den navelftreng.
B. Het lichaamtje van "'t fchepzeltje,
C. <Des zelfs hooftje. 'W-W,
|
||||||
*^ÈÊMt
|
||||||
HET
|
||||||
HET
*
DERDE TIENTAL
Van Ontleet-Gcnees-en Heelkundige
AANTEKENINGEN,
VAN
FREDRIK RUYSCH,
Med: DtBor en Profejfor, enz.
Waar in verfcheyde aanmerkens waardige zaken ver-
Hielt worden.
Met Kopere Tlaten.
|
||||
mmaam
|
|||||||||||||||||||||||||
X) - f f
|
|||||||||||||||||||||||||
Vï A V
|
|||||||||||||||||||||||||
T C
|
|||||||||||||||||||||||||
«•'T
|
|||||||||||||||||||||||||
%
h """'i
|
|||||||||||||||||||||||||
/'
|
|||||||||||||||||||||||||
V\Y\ i >;V",v V-v4;,;*i
|
|||||||||||||||||||||||||
, v\ I
|
|||||||||||||||||||||||||
V 4\V*
|
|||||||||||||||||||||||||
AAN
|
|||||||||||
DEN ZEER AANZIENELYKEN HEER,
EN MEESTER \ |
|||||||||||
J A N" TRI
|
|||||||||||
HEERE van BERKENRODE,
BURGERMEESTER EN RAADT VAN AMSTERDAM, BEWINTHEBBER
VAN DE OOST.INDISCHE MAATSCHAPPY, AFGEZONDENE
TOT DE KERKELYKE ZAKEN, OPZIENDER VAN T
GEMENE KRYGSTUYGHUYS, EN VAN DEN v-
KRUYDTTUYN, enz. enz. enz. '
WORT DIT BOEK
ZE£R ONDERDANIG OPGEDRAGEN
DOOR
|
|||||||||||
t\
|
|||||||||||
F RE DR IK RUYSCH.
|
|||||||||||
Ssssi* mi DEN
|
|||||||||||
DEN
|
|||||||||||
GO.E.TGÜ N S T I G E N
|
|||||||||||
F 7 F
|
|||||||||||
t I W E L V A A R T !
AL wie zich aan 't openbaar bloot ftelt, moet nootzakelyk
, alderley oordeelen van menfchen beproeven , dewyl een yder na zyn bevatting de zaak voor 't oog van alle blootge- itelt, of zal goetkeuren , of verwyzen. Want het gemeene fpreekwoort is waaragtig, dat alle zaken twee hantvatten heb- ben. Wat my aangaat, zullende dat gene, 't welk ik tot nut van 't menfchelyk gedacht na een langen arbeydt en menigvul- dige waarnemingen op 't papier geftelt hebbe, in 't licht bren- gen , heb ik geen reden , om wat beters te hopen , nog zeer wel gedenkende aan't gene , 't welk al voor vele Jaren eenige menfchen door nydigheydt vervoert , of door eygenliefde, of vooroordeelen verblint , tegen my ondernomen hebben, tot dat ze eyndelyk door kracht van waarheydt overtuygt zynde, my de overwinning hebben gegeven. Zekerlyk is alles, wat met waarfchynelyke redeneringen, ja zelfs van zeer verftandi- ge menfchen ter nedergeftelt, en aan onervarene is wysgemaakt, terflxnt vervallen, zo haaft.de ondervindinggeleertheeft, dat men lang te vergeeffch getwift heeft over zaken , die de na- tuur niet erkende. Die zelfde getrouwe leermeeftereffe, de ondervinding, heeft myn zaak, die by vele fcheen flecht te ftaan, zo veel Jaren dapperlyk bepleyt; die zelfde ondervinding, zeg ik, ftry t nu ook nog vopr my, en roept tot die gene, die niet billen horen, komt en ziet* . Want
|
|||||||||||
mi
|
|||||||||||
1
|
|||||||||||
Want dit is de kracht van de waarheydt, dat ze zelfs deon*»
willige tot toeftemming overhaalt, alwaar geen plaats van twyffelen overgelaten, maar een ftoffe verfchaft wort, om over .al Godts wonderwerken te pryzen , tot zyn eeuwige heerlyk- heydt. Ik zal U met veel woorden niet ophouden ^^tnmfiige Leezet:
want het luft my niet te voren verhaalde zaken te herhalen, of dié by te brengen, welke van anderen hier over gefchreven en verhandelt zyn $ Ik vergenoege my alleen met te maken, dat gy verftaat, 't gene ik nu te zeggen hebbe. Onder anderen, dat wy U opofferen, breng ik een ontleding
van een peer te voorfchyn. Zo ik zulks in een lever of men- fche milt gedaan hadde, zou 't de naam van [excarnaiïo] ep\ ontvleziging verdienen. Maar laat ik 't nu het geraamte van . een peer noemen, als ik gewoon ben uyt bladeren en hee/lers te maken \ welk gezicht vele niet onaangenaam is ge weeft. Gy zult verder zien, wat ik in.der zelver beichryving hebbe aan- gemerkt. Hier by heb ik figuren gevóegt, waar mede aange- toont wort, dat de vaten der vruchten, welkers [muleus] pitje met een fteen bedekt is, gelyk pruymen, perfiken, en andere voor't grootfte gedeelte voort komen uyt de ftenen, alhoewel niet alle op een en dezelfde wyze. In't Cabinet van Wormius hebbe ik een onvolmaakte afbeel-
ding van een gedeelte van 't geraamte van de Opuntiagezien, over 't welk toen ter tydt de Geleerden zich ook zeer verwondert, en* daar van in hare Schriften gewach gemaakt hebben. Maar ik zal, zo 't God behaagt, den gehelen heefter, die ik tot een geraam- te gebragt hebbe, laten afbeelden , waar in vele aanmerkens- waardige zaken zullen voorkomen , en te gelyk by voegen het geraamte van de bladeren van denEykenboom, die, als\moes weggenomen is , de gedaante van uyt garen gebreyde netjes vertonen zullen. Vaar wel, en gebruyk dit met my. Ssssss z HET
|
|||||
•
|
|||||
'fi-' ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
HET
DERDE TIE NT AL
"■.■* ■, •
Der Ontleet-Genees- en Heelkundige
AANTEKENINGEN. .
Adien ik op nieuws eenige zaken, volgens myn oordeel, nut-
tig voor de Oeifenaren der Genees- en voornamentlyk Ontleet- kunde, aangemerkt hebbe, brenge ik dezelve wederom in 't, licht j doch , ik bidde U, Lezer, verfchoon my, indien ik hier en daar dingen verhale, die ik mogelyk te voren al befchreven heb- be j echter zult gy in deze herhaling altydt iets nieuws of meer verbe~ tert vinden ; en neem 't my ten beften , zo ik eenes ouden mans taal gebruyke; ik trachte alleenlyk dienft en voordeel te doen. Van een PapgezweL
Onder de verfcheyde gezwellen , daar de menfch dikmaals aan on-
derworpen is , vint men menigmaal een \_atheroma~] papgezwel, welkers wonderbare aart naauwlyks van de Geneesheeren kan worden ver- ftaan : want zo gy de ftoffe , die in haar eyge plaatzen befloten is, en .dit"gezwel uytmaakt, onderzoekt, gy zult in twyfFel ftaan 3 wat naam gy 'er gevoeglyk aan geven zult: Om dat'er dikwils een dikke pap in begrepen is, hebben 'c de Grieken , en niet ten onrecht, een papgezwel genaamt. Maar andere , ziende , dat deze vergaderde ftoffe in hagels* wyze lichaamtjes veranderde, hebben daarom , de eerfte benaming ver- werpende, zulks genoemt een gezwel met een ftoffe , na de kuyt van vifch gelykende, opgevult. Dog wat naam zult gy uytdenken , zo 'er beentjes, of geheele beenderen van een verfcheyde figuur, ja zelfshaay- ren als menfchen haayr, ook tanden, oprechte kiezen, en een fchenkel van een kindt met drie toonen , hoedanig een de Ruffifche Keyzer in zyn Cabinet waarlyk bezit, in gevonden worden ? Alle deze verhaalde |
||||
AANTEKENINGEN.* iêfi
dingen heb ik menigmaal aldus bevonden , en 't geheugt my , eens te
hebben aangemerkt, dat 'er in dat gezwel een geheele réy met tanden was, en, 't welk ongelooflyk fchynt, ('t is echter de waarheit) zulks was gevonden in''t eyerneflje van een Vrouw; te ^Petersburg kan't ge- zien worden, en een fraye afbeelding van deze wonderjyke zaak vtnt men in myn eerfte Ontleetkundige Cabinet. Maar geheel anders, ongehoorder , en waarlyk ongeloof]yker zal 't
zyn, 't geene ik in myn huys beware , en hier verhalen zal. -In de maag van een doodt menfeh wort 'er een papgezwel gevonden , binnen in 't welke hangt een geheele hantvol haayren, gelyk dehaayren vaneen menfeh 5 daar by is een wanftallig fttik beens, hebbende de grootte van een okkernoot: vier oprechte kiezen zitten* 'er in, gelyk in 't kaakbeen van een menfeh ; waar van 'er twee aan een gegroeit, en twee van mal- kanderen afgezondert zyn} maar, 't welke den aanfehouwer byzonder- lyk verftomt maakt, men ziet in de zelfde zak de voorfte fchinkel van een kleyn Africaanfch Hartebeesje , zo dat 'er naauwiyks een ey meer na malkandere gelykent, uytgenomen, dat het klaauwrje hier in 't voetje niet geklooft is, gelyk men nogtans in dat Cuineefche .diertje ontmoec, maar 't einde wort bedekt met een nagel, als de pink van een menfche hantj ja dat meer is, de oppervlakte van de huyt van deze fchenkel is voorzien met fyne hier en daar ftaande haayrtjes, gelykerwyszy gewoon zyn de hant van een menfeh te bezetten. Ik weete, dat zommige twyfFelaars hier over , als een verdichtzel,
zullen Jachen $ maar zy zullen ook moeten ophouden iets lichtvaardig- lyk te bepalen aangaande de niet genoeg uytgevorfcbte uytwerkino-en der nature, -ten ware zy door 't zien zelfs wilde overtuygt worden. Deze zaak is in Ooft-Indien gefchiet, waar van daan dit papgezwel overge- zonden is aan den zeer Vermaarden en Beroemden Heer Cafparus Cow~ melin, Hoogleeraar in de Kruydtkundc, Lidt van de Kcyzerlyke Aca- mie in Duytfchlant, en mynen zeer ge-eerden Medebroeder, die my dat volgens zyne aangebore beleeftheit medegedeclt heeft, te gelyk met het hantfehrift van den zeer beqticimen Heelmeefter CV?/?//> Smit ^ vanwien ' zulks de Heer Commelïn tot een gift ontfungen hadde. Ik hebbe dan dit voorwerp met dankbaarheit aangenomen, wel gezuyvert, en voor alle gevaar van bederf befchermt zynde, een plaats in myn Cabinet ge- geven, 't welk zo wel met ontleetkundige als natuurkundige zaken ry- kelyk tegenwoordig voorzwp is, en waar aan ik dag en nagt, van dien tydt "af, wanneer de vruchten myner werken in Ruflant orefgebragt zyn, geftadig'gearbeit hebbe. |
||||
:». « I
|
|||||
i*U ■ ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
Op dat de waarheit van deze gefchiedenis ten volle blyke, zyn de
gefchreve verklaringen van alle, die by de openiag van 't doodelichaam, en de uytwerking van dat gezwel geweeft zyn, uyt de plaats van't voor- val zelfs overgezonden, waar van 't affchrift van woort tot woort hier bygevoegt, aldus luydt. 'Den \^„Augufti van "'t Jaar 1716. is''er in ^t Gafthuys, dat in Sa-
marang is, gekomen eene Jacob Ruben ;• deze hadde een [apoftema] etter- gezwed twee dwerfche vingeren breedt- boven den navel 3 't welk door den opper heelmeefter geopent 3 en daar tta dagelyks twee malen gezuy- vert zynde♦ yder reys twee oneen etters opleverde3 tot den 2Q.7Jecem- ber toe t wanneer hy eyndelyk jiierf. Ik hebbe met eygen handen het lyk geopent, en een verrotting in de lever gevonden : ''Daar na de maag opengefneden zynde was vol van een witte ftoffe, in welke een bondel- ke haayren gevonden wierdt , hebbende na V drogen het gewicht van een loot -, be halven dat nog een ft uk vleefch met been en kraakbeen 3 ge- kkende het vierde deel van een duyt: 't zelve door ge fne den hebbende , bevoiide ik daar in geronne bloet met een wateragtige ftoffe; zo dat het t'zamengeflelt was, uyt been , kraakbeen , of 'vleefch , maar uytwendig uyt een huyt, die hier en daar met haayrtjes bezet was. Daar en bo- ven heb ik omtrent den boven fte mont van de maag gevonden, een (luk vleefch , aldaar va/i gegroeyt , omringt met nog rontom aan een ge- groeyt vleefch, hebbende in 't puntige gedeelte drie bollen \ aanbeyde de zyden van deze bollen was een oprechte kies, volkomen als een menfche kies gegroe'nf-, met drie andere fanden in 't midden. In de holligheden was geen vleefch of been, maar een vlief h, geronne bloet y met een gele waterige bkedigheit: een van de drie bollen was vervult met een as- graaiiwe ftoffe, hebbende de gelykenis van tot een poeder gefloten oefter- fchelpen. Deze kiezen beflonden uytfraay, witagtig, vaft been 3 zo dat ze niet
beter konde overeenkomen als- met die van een menfeh; zy waren ook zeer wel gehegt in V vleefch, en niet in 't been, dog enigzints be- weegbaar. De maag was bezet met een ftoffe als geftote fchelpen. ÏVy onder gefcbreven daar toe afgezonden 5 zyn ooggetuygen van deze
ontdekte en gebeurde zaak geweeft. Thomas Blom, Tolk, en Boekhouder.
N. van Gangel, Vaandrig.
De drie Heelmeefters. $
Hendrik Oefterfen.
Jacob Hullincq.
Schoon
|
|||||
f '" . ■■■■»
AANTEKENINGEN. 10*5-
Schoon dit verhaal geen gewag maakt van een papgezwel, echter bJykc
het zeer klaar, dat het zulks is ge weeft, nademaalmen menigmaal haay- ren, kiezen, en andere tanden in de witte ftofFe van een papgezwel ge- vdnden heeft, en nooit, ofte iets diergelyks, in eenige andere zoort van gezwellen; zekerlyk, my geheugt geenzints zulks ooyt in eenige geneeskundige aanmerkingen gelezen te hebben. Ik zal my niet verwonderen, zo my iemant vraagt, hoe 't gefchieden'
kan 5 dat alle deze dingen in een alomme beflote gezwel geboren, en ge- vonden zya ge weeft? en wel voornamentlyk, waar vandaan een vieren- deel van een viervoetig diertje, met een menfche nagel voorzien, voort- komt. Waarlyk, ik heb naauwlyks iets om te antwoorden, als alleen, dat de manier van de werkende, vormende, en veranderende natuur ons zo klaar niet blykt, dat men zou konnen bepalen, wat haarmogelykof onmogelyk om te doen is. Jk moet bekennen, dat de zaak , alleen om de zeltzaamheit aanmerkens waardig, ons doet verwonderen, ja ons ge- moet zelfs ontroeren: dog zo doen dagelyks die geene, welke zich aan de befchotiwing der natuurlyke zaken geheel overgeven. Js 't niet wonderlyk, ja ongelooflyk geweeft , het zo veele eeuwen
verborge, dog nu ontdekte geheim, 't welk echter Godt den Heer be- haagt heeft door my zynen onwaardigen Dienllknegt aan den menfch re openbaren? Wanneer ik 't eerft gevonden, gefchreven, en aan de Ge- neesheeren bekent gemaakt haddè, dat. den baft der her/Tenen zeer fraay , t'zamengeftelt was uyt zeer fyne moes of moesvoerende vaarjes, naauw- keurig door malkanderen doorweven , loopende uyt de eyndens der fhg- aderen van de herfïenen 5 maar wat een opfchudding heeft zulks ver- wekt ! De zeer Beroemde Heer Schelhamer, in 't ftuk van de ontleetkunde
wel ervaren, en door zyne ontleetkundige fchriften met recht zeer ver- maart, deze zaak eerft gehoort hebbende , was 't 'er zo ver van daan zyn Zegel hier aan re hangen, dat hy in een zeker Boekje , na dat hy van my en myne ontdekkingen met grooteeer gefproken hadde3 uytriep; Ik zou liever lyden , dat myne oogen uyt myn hoop gehaalt worden, als geloven, dat den bafi der her ff enen ntct uyt kliertjes ofte een klier- agtige fhffei maar uyt buysjes ofpypjes^ met de Jlagaderen v aft zittende, beflddt. Maar wat gebeurt 'er ? by geval komen 'er twee Jonge Hee- ren, zynde Leerlingen van dengemelden Heer, en van hem ook onder- wezen in de ontleetkunde, my bezoeken, die in 't vervolg myne ont- leetkundige Jeffèrt waarnamen; aan deze hebbe ik de zo even aangehaalde woorden Uyt het "voornoemde gefchrift voorgelezen, by die gelegen tiieir, dat 'er
*
|
||||
io<6 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
dat 'er vereifcht wierde, over deze ftofFe te handelen :*Beyde bekenden
zv dat de zaak zodanig, als ik befchreven hadde, geftelt was , en dat ze over de waarheit van de zaak na dezen niet meer konden twyffelen. Ik hebbe haar,zullende wederom in 't kort naar huys vertrekken, verzocht, datze de waarheit van de zaak zodanig, als zy gezien hadde, aan haren Hoocrteeraar zoude openbaren. Deze brave Jongelingen hier door een • wevme aanrefloken zynde, oordelende daar niet mede te moeten vertoe- ven hebben ten eerften al 't geene, 't welke zy gezien en ondervonden hadden, met een Brief door de Bode aan hem overgefchreven, dog ten eenemaal buyten myn weten ■, waarom ik my verwonderde , dat ik om- trent een maant na dat zulks verricht was, meteen Brief van dien edel- moedigen Heer vereert wierde , waar in hy zyn vorige fchryven ver- werpt, aan myn zeggen volkome geloof geeft, en bekent dat hy nu niet verder daar tegen ftreven kan, na dat twee zulke bedreve leer in- pen de ondervonde zaken hem hadde bekent gemaakt De zedigheit laat niet toe hier by te fchryven , met welke loftuytmgenhy my over de zelf- de vinding vereert. Ik hebbe dezen Braven Heer aanftonts wederom otfehreven, dat ik my geenzints verwondere, en kwalyk neme, dathy zo een ongehoorde zaak met zulke harde uytdrukkingen verwierp: na- demaal ik dezelve mogelyk niet zachter gehandelt, maar met verachting zou hebben verworpen , indien 't my een ander eerft ge zegt hadde. Iets diergelyks is my overgekomen , toen ik voor de eerftemaal een nieuwe door my 't eerft ontdekte oogrok in een menfeh op de openbare Anato- mifche Woonplaats te Arofterdam, vertoonde: want als de Heer Rau, door zyn kennis in de ontleetkunde zo zeer beroemt, met zyne tegen- woordigheit dezemyne vertoning vereerde, heeft hy myn zeggen zo onwaardig opgenomen , dat hy my in 't byzyn van alle toehoorderen luvtkeels uytlachte. Ik was 'er niet over verwondert, maar hebbe de- zen srooten Ontleder geantwoort, gy kunt my vry uytlachen , ik heb- be ondertulTchen den Plaatfnyder een afbeelding daar van laten maken, om deze nieuwe ontdekking waereltkundig te maken h 't welk ook kort daar na «fchiet is. Hoe veranderlyk het nootlot der zaken is, blykt hier uvt, dat den onvermoeiden en fchranderen Heer Mbmus opvol- eerval den Heer Rau , namentlyk Hoogleeraar van de Ontleetkunde l Leiden, dit zelfde vlies zo fraay toebereyt heeft, dat hy 't een lege- lyk onder de benaming van 't Ruyflchiaanfche oogylies klaarblykelyk yertoont. _ - . .. c < .
Maar op dat ik wederom kere op den weg , daar ik van afgeweken
was 5 ik verwondere my niet zeer, dat 'er menfehen zullen zyn , aie,
|
||||
AANTEKENINGEN. 1057
na datze het zo even befchreven papgezwel toebereit by my gezien heb»
ben, zeggen zullen , dat zy oordeelen ten enemaal onm(%elyk te zyn, dat 'er zodanig een ding in een menfche maag voortgekomen is ! Maar, waarde lezer, wie zou zich konne verbeelden, dat 'er enig bedrog"on- der fchuylde * nadien van dit bedrog geen eer , lof, of voordeel gehoopt of verwagt kan worden > Wie zou dit alles , en zo verfchy- dentlyk vergaderen, en by malkanderen voegen, alleenlyk om te konne zeggen, dat het zo gezamentlyk uyt de maag van een menfch gehaalc is ? Waarom zoude de gene , welke zulks aan een zo beroemdt Heer , als de Heer Commelm is, overgezonden heeft , dien Heer wille bedrie- gen , wien hem niets zodanigs fchuldig is? maar laat het zo wezen, dat hy zulks gewilt heeft j van waar zou hem gelegentheit verfchaft zyn, zulke wonderbare en nooyt ergens anders voorkomende zaken tekrygen, als ik boven befchreven hebbe ? Eyndelyk door wat konft zou iemant de- ze , zo ze verdicht waren, aldus konne by malkanderen voegen ? dog om 'er een eynde van te maken , is 't niet even wonderlyk gefchenen , toen ik op de openbare vertoonplaats aan de toezienderen vertoonde een vrouwe eyerneftie in zig bevattende een gehele ry tanden die van een menfch zeer wel gelykenende, gelykerwys ik in myne ontleetkundige cabinetten heb laten afbeelden -t het voorwerp zelfs bezit de onverwinnelyke Keizer van Rujchlant, de welke volgens zyne byzonder kennis van ontleetkun- dige zaken , waar in hy niet alleen princen , maar ook zeer vele artzen overtreft , zich niet verontwaardigt deze zaak dikmaals te befpie- gelen. Wat een gerucht ontftont 'er, toen ik dat viervoetige diertje, 't welk
my voor niets toegezonden wierdt , vertoonde , hebbende een hooft, tong, Jdaart, en een aanv/afch van den buyk af hangende als een navel- ftreng, zynde dit alles in een zakie befloten, gelykerwys ik in myne ontleetkundige cabinetten heb laten afbeelden, met een by voeging van alle de daar by aan te merkene omftandigheden^het voorwerp zelfskan gezien worden te Petersburg in de Cabinetten vanden Ruffifchen Keizer5 die diertie was van een tachentig Jarige vrouw met braken uytgeworpen. Wie zou voor vele Jaren gelooft hebben 5 dat 'er uyt ruwe gewaflen,
door een eenvoudige chemifche deftillatie , zonder enige voorberyding, een Vlug, alkalifch, droog 3 blank zout gelyk dik geégureert ys , aan alle kanten van den ontfanger aangegroeit, en een vafte gedaante lang behoudende, wort gehaalt, 't welk met zyne fcharpe , alkalifche, door- dringende beweegbaarheit alle uyt dieren beryde zouten uytdaagt , Ja jgeenzints wykt voor zouten, die uyt te vore verrotte kruyden gemaakt Tttttt wor-
|
||||
105» G:NTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
worden? zodanige zouten heb ik in een zeer ruym glas met een grote
verwondering Uefchouwdt by mynen oprechten &c weimenenden Vrient, den Heer Hermannas Boerhaave , Hoogleer aar van de genees, fchy ^en kruydtkunde m de Hoge fchole te Leyden^ welke my verhaalt heeft, dat deze zouten zeer gemakkelyk worden gerrokken uyt zaden , voorna- mentlyk rypen droge , verfche, onbereide , dog van fcherpe gewafTen, als mofiert, raket, mierik of ' peferwortelen > lepelbladereni-, wilde korSj ayuin^ look, ftry, en andere meer; alle de zouten hier uytgehaalt, heb- ben de zelfde hoedanigheden, als het Vlugge zout en de geeflvan harts- hoorn. Ik , die in myn eerfte Jaren my zelfs genoeg op de fcheikunde toegelegt hebbe, zulks nu gezien hebbende , zeide , dat nu alles ge- fchiede, 't gene ik te vore zoude ontkent hebben te konne gefchieden ; waarom ik voortaan my wachten zal iets lichtvaardelyk te bepalen, wat 'er gefchieden kan, ten zy ik de zaak te vore in allen dele wel zal on- derzocht hebben. Maar 't is voor even ongewoon , en daarom wonderbaarlyk te hou-
den, dac4enfihepper gewilt heeft, door my te laten ontdekken en be- kent maken het grote onderfcheit, 't welk gevonde wort tuiTchen de bloetvaten volgens de verfcheidenheit van bedieningen , die zy moeten ondergaan: "Want zo zulks wel was aangemerkt geweeft, zoude de ge- neeskundige zich gewacht hebben te zeggen, dat de te fcheidene vochten uyt een vermengde (toffe door hulp van \_pori~\ tochtgaten, ofte[£/*«- dulae~\ klieren doorgekleinft of gezeygt wierden. Wat zekers fteekt'et- in zodanig gevoelen? 't fchiet my te binnen, dat den braven Arskiner oppergeneesheer van den Ru£ïfchen Keizer met een grote verwondering my over deze zaak gevraagt heeft, zeggende* of ik dan ontkende, dat het zaat in de bloetvaten diep met andere vochten vermengt huysvefte, en alleenlyk door hulp van de ballen daar uyt afgefcheiden wierdtj Ik gaf hem ten antwoort, dat my onbekent was, wat 'er in 't bloet vér- borgen fchuylde, maar dat ik wel wift , dat het bloet het zaat niet maakte: want zo 't zaat in de bloetvaten hong, zouden 'er andere wérk- tuygen vereifcht worden, die het zaat eerft op een afgezonderde plaats zouden bewerkt hebben, en dat ik om die reden erkenne , dat !de vaten van ons lichaam verfcheide zyn , en dat ik zulks ook in de gewafTea aangemerkt hebbe, waarvan ik naderhant zal fpreken. Waarlyk ik oordeele, dat ik met recht zeggen mag! dat de ouden ,
zo zyde fyne uyteindens der uyterfte vaaties naauwkeurig gekent had- den , in zo vele dwalingen omtrent de wetenfehap van 't maak zei van 't menfcheJyke lichaam niet vervallen zoude zyn. Dog over deze zaak zal
|
||||
AANTEKENINGEN. frft
zal ik. verder handelen, wanneer 't Godt zal behaagen } wiens oneindi-
ge wysheit zy gedankt , dat hy ons menfchies uyt zulke wonderbare uytwerkzeis zyne oneindigheit heeft willen ontdekken. IL
Fan de Ontleding van een Perjick^ Peer, en Bladeren.
Een naarftig onderzoeker van s'menfchen lichaam ontdekt wel dage- lyks zommige nieuwigheden , en daar onder dikmaals vele wonderbaar- lyke* maar dat de onderzoekers van ?t maakzel der gewafTen, kruyden, en vruchten zulks ook doen , leren ons de volgende zaken , welke een ontleder ook niet ten onpas komen, en veel toebrengen tot Godes eer en heerlykheit, 't welk de lieflyke Thomas & Kerneis zeer zoet beveiligt. Jder flruykje verkondigt, Jder kruytje wyji Godts mogent'heit , en
biedt zich lieflyk aan? om ons te leren. Het zegt , leert uyt my , hoi wys , hoe goidt , hoe wonderbaar lyk , hoe zoet 3 en weldoende is onze Heer e.' want het gene in my isy dat is van Godt. Daarom zegt men met regh t, IVat hoef men V oog omhoog tejlaan.
Tder Kruydtjen wyfi een Godt heit aan. Wel aan dan, befchouw het maakzel van een perfïck, ik weet wel, datgy met my zult verbaaft ftaan, voornamentlyk, wanneer gy re gelyk zult be- fchöuwen, en dit met het maakzel van een grote rietpeer vergeleken hebben, De fteeltjes van peren beftaan uyt vele vaatjes, die in 't lichaam van de vrucht meer en meer uyfgebreit zynde , tegelyk by trappen zachter worden, en eindelyk in een vogtig moes uytgaan en veranderen , waar in het zoete en aangename zap gevonden wort. Derhalven vergelykt men niet ongevoeglyk deze pap of moes der peren by de Zelfftandigheit der ingewanden, voornamentlyk de milt en lever •, deze wierdt voorheen genaamt [ Tarenchyna ] een bloetftolzel, en van Malpighius en zyne opvolgers gehouden uyt kliertjes te beftaan. Maar ik wil ze liever pyp- jes, en bloetvoerende vaatjes noemen , van welkers byde de uyteindens geen bloetftolzel maar een moes genaamt moet worden : om dat men geen byzonder lichaamtje een klier kan noemen, ten zy 't in een eige en by- zpnder vlies befloten is. Aldus bevinde ik 't zelfde ook in deze vruch- ten. Dog zo iemant de gehele peer, als zynde befloten in een vlies, een klier of klieragtig lichaam wil noemen , ik zoude dat zo ongerymt niet houden: Maar die zeggen, dat het maakzel van een peer ook uyt kliert- jes beftaat, fchynen my wederom te dwalen. Aldus können de gehele lever , milt, enz. Alfydt met haar bekleet-
Tt tttt 2
|
||||
ïoéo ONTLEET-GENEES-ENP HEELKUNDIGE
zei omringt, ende uyt bloetvaatjes 't zamengeftelt zynde , voor klieren
geftelt worden ; maar te zeggen , dat derzelver deeltjes altydt uyt kiynder en klynder kliertjes beftaan , fchynt Valfch te zyn , en in dit gevoelen zal ik uyt liefde voor de waarheit gedwongen wezen te blyven zo lang , als de navolgers van 't tegenftrydige leerftuk die byzondere klyne delen , welke zy voor klieren houden , "niet zullen aangetoont hebben : maar waarlyk 't blykt my , dat deze klyne deeltjes eindelyk moefagtige uyteindens worden , en in andere delen wederom anders ge- ftelt zyn 3 geiyk ik, als 't Gode behaagt, daar na zal verklaren. Zodanig verfchynt wel het maakzel in de meefte appelen en *Peren %
maar zekerlyk is de wonderlyke 'tzamenftellingin een cPerJïck geheel an- ders : want deze vrucht heeft een zeer korte fteel, en valt lichtelyk van den boom af alleen door zachtjes aan te raken. Deze korte fteel beftaat uyt een rey van menigvuldige 't zamegebonde vaten , die zich fchynen uyt te ftrekken alleenlyk tot aan de ftene fchelp van de Vrucht , waar aan ze naderhant de gehele bediening overgeven, om alles te volbrengen, dat tot voltoying van deze vrucht vereifcht wort : want uyt de gehele uytwendige oppervlakte van deze fteenagtige baft fpruyten wederom van alle kanten vaatjes uyt , aan welkers uyterfte eindens verders het moes zelfs vaftgrocit* Hoe byzonder is deze toeftel! de moesvoerende pypjes komen voort uyt de fteel, welke aan dien harde fteen overgegeven zyn- de wederom daar uyt voortfpruyten, In 't eerfte zal iemant zeggen, het isonmogelyk! maar zohy dezaak
onderzoekt, hy zal 't zo bevinden. De konft om dit geheim te ontdek- ken wil ik niet verborgen houden. Ik zette deze vruchten in fchoon water, tot dat ze beginnen te rotten, maar daar na leg ik ze in een plat gebodemde aarde pot , en aldus haal ik 'er zagtjes de fchil af, gefchilt zynde Üinger ik ze heen en weer door't water, opdat de vaten door deze fchudding van hare 't zamenbinding los raken } maar te gelyk druk ik haar zacht en langzaam tuflchen myne vingeren , tot dat ze beginnen ontbonden te worden. Dan openbaart zich klaarlyk de zeer grote over- eenkomfte van deze moes met die van de lever en milt zo in een menfch als een kalf: Maar nademaal alle menfche milten niet altydt even bequaam zyn, om zodanig gehandelt te worden, daarom verkieft men liever zach- te milten: want voor dezen, toen 't zeer moeyelyk was dode menfche- lyke lichamen te krygen, namen de ontlederen haar toevlucht tot die van yiervoettge dieren , vogelen , en Viffchen 3 't welk ook hedendaagfch nog 'm gebruyk is: en waarlyk men moet dit nuttige hulpmiddel nooyt verwerpen, maar voorzichtig een vergely king maken, en de weg onder- zoeken , |
||||
AANTEKENINGEN. 1061
Zoeken, waar door wy naderhant vyliger zullen navorfchen, of dit alles
zodanig in 't menfchelyke lichaam geftelt is. Dog wie heeft 'er ooyc gedroomt, dat degewaflen ook dienen om de delen van een menfch te ontdekken, gelykerwys ik nu gelukkiglyk ondervinde ? dit leere ik niet alleen in vruchten , maar ook in de bladeren zelfs, Ik hebbe lang bezig geweeft in 't doorzoeken der vaten , dewelke
door de bladeren lopende de zenuwen der bladeren van de ontlederen genaamt zyn : maar met veel meer recht noem ik ze Zafvaten , t na dat ik hebbe gezien 3 dat ze ontbonden en tot geraamtens gebracht* konde worden. Wanneer ik de bladeren van de aloë amerhana murkata onderzoek,
en ontbinde, bevinde ik, dat allede vaten volgens de lengte van 't bladt uytlopen, en naauwlyks enige zydelyke takken van zich afgeven k maar ik befpeure ook te gelyk, dat het moes gelegen tuflchen deze vaten zeer wel over eenkomt met dat van Peren , Perficken , en de milt van een menfch, en dat daar en boven dit moes niet geftelt wort aan de uyterftens van de langwerpig lopende vaten,. maar geplaatfl: tuflchen de zyden van de byflaande vaten : de ontbinding van dat moes is my zo wel gelukt, dat ik klaar zag, dat zulks uyt zeer klyne vaatjes beftont, die ook klaar- blykelyk konde worden gefchyden , en wel zodanig, dat het gemakke- lyk het maakzel van den baft der herffenen verbeelde. Deze dingen al- dus toebereit beware ik nu ten mynen huyze , om den aanfehouder te konne vertonen. Maar deze toeflel wordt te vergeeifeh gezocht in de aloë focotrina , of afrkana : ik vinde hier wel recht uyt na de langte van 't bladt lopende vaatjes, zonder zydelyke takken , dog echter alle voortgaande , volgens de lengte van 't vlies het bladt bedek kende waar aan zy zich zeer vaithegten. Voorts heeft dit moes in de bladeren wynig vafte zelfftandigheit, maar daar in is een zeer grote overvloet van een helder lymig vogt,als het wit van een ey ; dit vocht heb ik bewaart, en den volgende dag heb ik aangemerkt, dat bet zo mooy Purper ge^ worden was , dat het op Papier of doek geftreken zynde een flantvas- tige fraye verf fcheen te wezen. Maar hoe groot een verfchil is 'er in 't bladt van de Qfinntia Sphiofa
Jlmericana ? waarlyk de Zapvaten lopende door de bladeren, en overal zydelyke takken uytgeworpen hebbende , fchakeienze zich doormalkan- deren heen, en worden daar en boven vvonderbaarlyk verenigr, wanneer ze te gelyk by malkahderen lopen op die plaats , alwaar ze een nieuw bladt maken , zo 't een bladt mag genaamt worden , en niet liever een geheel nieuw gewas; in der daat alle dieonderfchydene vaten zeer naainv Ttt ttt 3 • verenigt
|
||||
w6z ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
verenigt zynde lopen aldaar by malkanderen , en wederom uyt dezelfde
plaats uytgaande worden van malkandere verfpreit door dat nieuwe bladt heen; dit zelfde gefchiet over al door 't gehele gewas. .Nog iets anders heb ik in deze opuntia aangemerkt, 't welk ik in geen andere bladeren gezien hebbe : want de bladeren zeer veroudert, tot een geraamte gebragt en gedroogt zynde konnen in drie of vier blaatjcs of fchelfers , ook wel in vyf van malkanderen afgefchyden worden, dewelke volgens de lengte op malkanderen leggen , 't gene ten mynen huyze bewaart wort, om te laten zien • --r'": &.&- !->''■•***• ■■■''*■*•-* -■■■■- '*'•** c * ' '■' ■ Derhalven wie zal na waarde den lof van den almogenden en wyzen
Godt verkondigen , die zyne zo wonderbaarlyke , verfchyde , nuttige werken befchouwt, ende zo vele zo zeer verfchillende gewallen , tot s'menfchen gebruyk dienende befpiegclt r waar uyt huyze» , fchepn 3 huysraadt, Aoft3 drank,klederen, Vuur, licht , en eindelykgeneesmid- delen bereit worden. Ja ik gelove , dat de cigenfchappen der gewaffen ons ook opleiden tot de Zedenleer; om dit te beveiligen , zal ik verha- len , 't gene ik dikmaals gezien hebbe. 't is meer als veertig Jaren gele- den 3 dat 'er in den Amfterdamfche kruydt-tuyn gequeekt wierdt een ge- was uyt Egypten overgebragt, 't welk voor de ware Colocafia gehouden wierdt j maar om dat het aldaar nooit bloem of vrucht gemaakt heeft s mag men twyffelen, of't niet een oprechte zoort van Arum is geweeft. 't was verciert met brede bladeren, door welkers midden een dikke ver- zameling vanZapvaten, voor dezen de zenuwgezegt, heenliep. Uyt het uyterfte einde van deze verzameling , alwaar 't aan den toppunt van 't bladt gekomen was, fproot een enkel uytfteekzel, hier en daar ge- kruit , by na op de zelfde wyze, als wy zien in \firapus vegetabïlis ] den veltroede van Rumph befchreven onder 't öpfchrift van 't kruykdra- gende kruydt. Als de aarde in de pot, waar m dit gewas gezet was , droo^ geworden zynde met water befproeit wierde , merkte men aan , zo gaauw als 'er meer water op gegoten wierdt, als 't nodig hadde, dat aanftonts het overtollige vocht uyt den top van 't gekrulde uytfteekzel by droppelen lekte, en wel zeer fnel, tot dat 'er zoveel by bleef, als-'er tot zyn beftaan vereifcht wierdt , en niets meer. Maar de wonderbaar- ly kheit van deze vertoning heeft het gewas fchade toegebragt j want door de menigte van 't opgegoten water is 't zo lang bevogtigt, tot dat het we- gens alte grote overvloet, gelykerwys de dronkaarts, ftierf. ! Uyt het vertoonde blykt derhalven , dat 'er een grote overeenkomft
tuiïchen het moes van vele gewaffen is, en een vergelyking tuffchen onze bloetvaten en de Zapvaten der gewaffen gemaakt kan worden: want ge- lykerwys |
||||
f ";' '■■■
A A N T E K E N I N G E N. ic63
lykerwys ieder deeltje van ons lichaam , 't welk gefchikt is om een by- zonder vocht te beryden, altydt vaatjes heeft geheel en al van allcande- re ver/chillende, zo ziet men dit ook in de gewaffen , welkers uytterftê eindens bequaam gemaakt zyn, om dat werk te verrichten , 't welk haar volgens de wet der fcheppinge opgelegt is : want dat vermogen heeft de fchepperieder gewas in 't zaat ingekort; derhalven komt daar van daan 20 een grote verfchydentheit in de zappen der gewaflen , en hare krach- ten , zo dat de ene den buyk zuyvert , de andere ftopt , enz. Ja dit blykc uyt een lichte en dagelykfche proeve : want zo gy in een en de zelfde aarde en vat de aloë en 't z>uyhr dragende riet plant , en in de zelfde lucht, regen , dauw , en zonnefchyn zet , zal 't ene een bitter buykzuyverendt, en 't andere een zoet en aangenaam zap verfchafïen : Maar zo gy 't maakzel der vaten van deze twee planten befchouwt, hoc groot zal 't onderfcheit wezen ? zo gy verder zoekt te weten , hoe de gemelde vaten werken , terwyl ze uyt een en de zelfde floiFe zulke ver- ïchillende Zappen maken, Ik zegge u, dat gy zulks te vergeeffch zoekt, en dat het Qodp alleen door een verborge hoedanigheit uytwerkt, wiens wysheit men liever moet aanbidden , en zyne voorzienigheit late beruf- ten ! laat het genoeg zyn , dat Godts goetheit ons geleert heeft , dat zulks gefchiet, fchoon hy de manier, hoe 't gefchiet, tot nog toe voor ons verborgen heeft. De uyterfte eindens van de bloetvaten met de ogen te zien 3 is waarlyk geen zaak van een klyn belang $ Malpighius bekent, dat hem zulks onmogelyk geweeft is-, och of deze fchryver , die in zyn tydt zyns gelyk niet vondt, in die befchouwing zich konde verluftigt hebben ! hy zoude geheel anders van zommige dingen gefchreven heb- ben : Wanneer 't Godt behaagde door my dit geheim tot zyn eer en heerlykheit aan de menfehen te openbaren , wierde ik in 't cerft als in verwondering opgenomen. |
||||||||
ni.
|
||||||||
Van een uyberjïmg van bloet door de huyt van >*■
hooft, enz.
De dagelykfche "ondervinding leert dat een ÜWitó r i •> .
vrouw veel eevaarlvker k ,n „If jCcn Srote fchrik in een in een man. Sevaatlyto *, en veel quader uytwerkingen doet al" $?. wem mgssëë, iteii'
|
||||||||
vangen
|
||||||||
io64 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
vangen wierdt, dewelke veranderde in grote blazen , niet ongelyk aan
die genen , welke de fpaanfche vliegen voortbrengen : deze verdwenen voor een korten tydt, dog quamen daer na weder by beurten te voor- fchyn. De geneesheren , over dit zeltzame toeval geraadtp leegt , be- veiligden, dat zy voorzagen, dat 'er een lammigheit, een beroerte , of een vallende ziekte gemakkelyk uyt zoude ontftaan , gelykerwys ook niet lang daar na eerftelyk een byzondere lammigheit van den linker arm ge volgt is. De wél geoeffende Heelmeefter Tetrus Tlaatman ge- roepen zynde; om deze quaal te genezen heeft haar voorgefchreven het gebruyk van een badt toegemaa^met welriekende kruydenjterwylze hierin zat,wierde het befchadigde deel krachtig gevreven -y 't welk ook van dat ge- volg is geweeft dat de beweging van den arm zo verre herftelt is, dat ze een dunne fpelde van den gront kan halen, en hare klederen wederom aantrekken. Terwylze deze verlichting kreeg, is zy wederom op nieuws in een nieuwe, dog hevige, lammigheit vervallen, die by na het gehele lichaam aantaftede } Voorts is haar overgekomen een uytftorting van bloet door de huyt van 't oppcrhooft, en wel zo fchielyk en met zoo veel fnelheit, dat alle de linne doeken van 't hooft met dit uytgebarfte bloet bevochtigt wierden. Deze vloet hieldt geen geregeltheit van ver- heffing, welkers onzekcrheit, en de armoede de moeder dwong, datze een plaats in 't openbare gafthuys om haar gebrekkige dogter te voeden en te genezen vcrzogt, alwaarze veertien weken lang is geweeft, heb- bende naauwlyks zo veel natte koft gebruykt, als een lepel bevatten kan. Jt Huys na haar moeder wederom gekeert hebbende, wort zymet zware fttvypen bevangen, en viel vervolgens in een doliigheit, zo dat ze zeven gehele wecken met touwe gebonden en vaftgehouden mocft worden: in dien gehelen tydt heeft ze niet eens afgang gehadt, maar niet lang daar na zeer veel bloet gebraakt: Derhalven is haar het ge» bruyk van 't badt 3 't welk haar wederom aanbevolen was, ver- boden. Na 't bloet braken is haar een opftopping van 't water by gekomen , waarom de voornoemde heelmeefter negen gehele maanden lang alle dagen door een catheter het water heeft moeten aftappen. Naderhandt heeft zy driftig bloet geloft door de oren, mont, ogen^ navel, en borften} uyt welke laatfte zo veel bloets vloeyde , dat het nodig was het uytvloeyende bloet met glaasjes op de tepels gezet te onder- fcheppen. Maar nu is deze zeer ellendige dogter zo vermagert , en van krachten berooft, dat zy zeer quynende leeft 5 daar by is gekomen een zeer uytpuylendt gezwel aan 't linker oog , Ja nu legt haar de tong verdraayt in den mont, waar door zy neg gemakkelyk fpreken, |
||||
A A N T E K £ N I N GEN. idtff
nog eten kon. Aldus heb ik haar onlangs gelaten. Schoon zy nu van zeer vele rampen 3 als ik befchreven hebbe, bevryt is , echrer houdt de uytftorting van 't bloet door de huyt van 't hooft nog menigmaal aan. Wanneer ik voor enige dagen dit geval aan den Geneesheer Boretius, een naauwkeurig onderzoeker van OntleetenKruydtkundige zaken, verhaal- de, wierd hy zo begerig om de Zieke met zyn eige ogen te zien, dat hy niet afliet my te verzoeken, om hem by haar te brengen •> ik hebbe hem zyn verzoek ingewilligt. Wanneer wy derhalven te zame de Zieke be- zochten , begonze ter rechter tydt aanftonts zoo veel bloet te ioiïen, dat het in wynig tydts door alle de bekleetzels vaii 't hooft heen vloeide ; nu queït haar een geftadige fchudding en beving van de rechter voet, de tong is als voren verdraayt, en zit tegen het ene gedeelte van de mont vaft. Zie daar een menigte van verfchrikkelyke toevallen , welkers ge- lyk ik niet geheuge ooyt gezien te hebben! my is echter niet onbekent, dat de maanftondsn door verfchyden wegen dikmaals haren uyttogt ge-« zocht hebben, en ook door de mont, of de bekleetzelen van 't hooft uyc- gekomen zyn; want zulks is overlang van naauwkeurige waarnemers be- fchreven 5 maar ik heb nooit gezien, dat 'er zo vele, byzondere, en zwa- re toevallen in een vrouwmenfeh voorgekomen zyn. De Qntlederen zullen hier uytkonnen leren, dat het bloet uytdeuy-
terfle monties der flagadcren, en derzelver uytftekende [pori~] togtgaten gegaan is ; derhalven is 'er een rechte flagaderlyke weg van 't hart af tot aan de opperhuyt toe : want ik heb met aandagtige ogen gezien , dathec levendige, rode, oprechte flagaderlyke bloet met geweic zodanig uytge- dreven wierdt, dat ik nooyt levendiger bloet ontmoet hebbe ; Indien ik dan vafrftelle , dat het gemelde bloet door de togtgaten of pypen uyt het lichaam gegaan is, moeten deze pypen buyzen zyn, die met de flaga- deren 'tzamenhangen, gevolglyk moeten zy aangemerkt worden als open- gaande of gapende monties van de uyterfte flagaderen: Ik flelie ook vafl:, dat door deze ineen gezonden fraat van 't lichaam ons zweet, en natuur* lyke uytwazemingen ontlafl worden. Ik zie geenzints dat 'er tot dit werk enige zogenaamde hu ytklierties of andere bronnen van 't Zweet nodig zyn y de gemelde buyzen of pypen zyn 'er in derdaat, maar de andere zyn nog niet aangetoont; ik hebbe aangetoont, dat die, die men in 't gemeen dog yalfchelyk, voor huytklierties hout, eygentlyk Zenuwtepelties zyn. |
|||||
Vvvvvv IV.
|
|||||
———«=—^———
|
|||||||
■■■as
|
|||||||
ic66 ONTLEET* GENEES-EN HEELKUNDIGE.
" 'IV.
r/an het pp oor 'm V eyerneft na de bevruchting, overge-
bleven van 7 dfoöfr ### ^## ajgerukte eytie. E zeer Vermaarde i?. de Graaf, myn tydtgenoot en lanrsman , die
mee zo veel lof zich geqiietcn heeft in de befchryving der teeldelen van mannen en vrouwen , heeft ons nagelaten een afgebeelde eyerneft van een bevruchte koe , en duydelyk aangewezen de plaats, waar uyt het be- vruchte eytie in de Fallopiaanfche pypen overgegaan was: Deze plaats noemt hy [cicafrix] 't lidteken : Dog, om datdieplaets zich klaarblyke- lyk vertoont gelyk een Ideyne, uytgeholde, ronde holte, die langzaam en msttertydt wederom toeloopt, gelykerwys de mont van de baarmoeder na ' *tkramen, zonder tüflchenkomft van enigen ftoffe, oordeel ik, dat het met meer recht en eygenfehap de naam van een fpoor verdient, als van een Jidtteken, dewyl een lidtteken altydt zyn betrekking heeft op een voor- gaande fchyding der vafte delen , welke in de huyt plaats heeft 5 hier ge- fchiet geen fchyding van 't vaftzittende, nog wont, nog berfting, of breking van 't Vlies, dat het eyerneft omringt} maar is een enkele verwy- derde opening van een mont, die tevoren wel naauwér, dog evenwel in der daat daar vooraf ge weeft is5 gelykerwys de mont van de baarmoeder ten tyden van 't baren aldus verwydert wort: naderhant ziet men eerft een fpoor in 't eyerneft ingedrukt, die wederom langzamerhant ver- dwynt. Men moet niet geloven, 't welk veele zeggen, dat'erin dezen uytgang
van "'t ey uyt het eyerneft alles afgefchyden wordt, 't welk tot den naam van een ey behoort: want dan zoude deze klomp al te groot voor de ope- ning van den Fallopiaanfchen pyp wezen, maar het [Calix] fchaaltie van 't ey blyft in 't eyerneft , en 't ey daar van afgefcheyden gaat alleen met het beginzel van 't vlies Amnton en Chorion uyt het eyerneft in den voornoem- de pyp. Derhalven wort de tegenwerping weggenomen, die van vele tegen deze
leer gemaakt wort, vragende, hoezo een groot ey, en zo vaftaan 't eyer- neft zittende , bevrucht zynde in de engtens van deze moerpyp kan ont- fangen worden? Dog geenzints gefchiet 'er, dat zy menenj de fchaal blyft in 't eyerneft, gelykerwys in de hoenderen, alwaar in der daat het zelfde gezien wort} de [yitellus Ov'i] dooyr van 't ey namentlyk gaat uyt heteyerftokie, de fehaal nalatende, en dat wel aldaar door een montiege- lyk |
|||||||
AANTEKENINGEN. ioó>
Iyk als een langwerpige fpleet, anders als in een • rncnfch, of viervoetig
dier, alwaar't zelve ront en hol is. Imant zal mogelyk vragen, of ik de- ze zaken wel gezien hebben, dan ofikuyteen verzonne onderftelling oor- dele dezelve aldus te zyn? Waarlyk indien ik maar eens zulks gezien had- de, ik zou 'er voorzigtïgeren fpaarzamer van fpreken, maar ik heb't me- nigmaal zodanig in kraamvrouwen na de doodt ondervonden: 't heeft my niet ontbroken aan een menigvuldige gelegentheit, ó'iq ik alrydc naarftig hebbe waargenomen, en nooyt voorby laten gaan: Overweeg eens, dat ik my nu volkomen drie en zeftigjaren lang op ók werk toegelegt hebbe; Overdenk, wat een bequame geJegcntheit in deze zo volkryke ftadtik hier toe hebbe! Indien gy verder vraagt, of aan ieder eytie in de opper- vlakte van 't eyerneftie zelfs een zodanige eyge opening gefchikt is, en of door deze opening het vruchtbare mannelyke Zaat in 't binnenfte van 't ey doordringt, dat het aldaar het eytie bevrucht, en vervolgens tot den uytgang bequaam maakt ? gewiiTelyk, ikbekenne, dat ik zulks gevoele; want ik oordeel, dat de uy twazemende en vlugge gceftcn van 't mannelyke zaat alleen daar niet toe doen -, ik weet wel, dat 'er ineen bevruchtende by- eenkomft: het Zaat voor een groot gedeelte weder wegvloeit, maar ik ben verzekert, dat het dikke zaat in de baarmoeder o verbly vende genoeg is om de bevruchting te weeg te brengen. Ja niemantzal zich verwonderen, dat het zaat wederom wegvloeit , dïe gedenkt, hoe groot de overvloet van 't zaat in een gezont man is,- en aan deanderekanthoekleyn.de holliglieit van de baarmoeder, die dikmaals naauwlyks een klyne amandel bevat. Jk zie niet, dat het gevoelen aangaande de bevruchtende geeften van 'tman^ nelyke Zaat daar door beveiligt wort, om dat het zaat gezegt wordt na de byeenkomft niet gevonden te worden in de baarmoeder, of trompetten: want ik hebbe in tegendeel de holte van de baarmoeder en de twee trom- petten of moerpypen, vervult, met zeer veel mannelylc Zaat, bevonden, 't welk ik nu wederom ten mynen huyzen aan de nieuwsgierige vertonen kan; zulks kan ook in de Cabinetten van den Rujjifihen Keizer in twee toeberydingen klaarlyk gezien worden} gclyk ik ook al over lang in mync gedrukte fchriften befchreven heb. Derhalven zo het zaat zelfs niet van noden v/as geweeft om te bevruchten, zouden de Fallopiaanfche trom- petten met dik zaat niet vervult zyn geweeft. Een andere zeer wonderbare zaak gebeurt 'er in bevruchte Vrouwties;
namentlyk in 't eyernelt gefchiet 'er dan een baring met vermaak, diena- derhant, als 't kint gebaart wort, met pyn en fmert komt$ dat'er als een baring in het eyerneft gefchiet, toont de bodem van 't fchaaltie in 't eyer- nefl: overgebleven, aan, welke aanftonts na de bevruchting befchouwdt Vvvvvv 2 zyn-
|
||||
xo6S ONTLE'ET-GENEES- EN HEELKUNDIGE f
zynde geheel hoog root zich vertoont, en in zyne inwendige oppervlak-
te noppig als fluweel, en ruuw, volkomen als men ziet in de baarmoe- der, zo menigmaal als deszelfs inwendige oppervlakte ten eerfte na 't ba- ren onderzocht wort. lemant zal mogelyk daar op aandringen, en vragen, of ik deze ope-
ningen , dis ik hier ftelle, wel ooyt zodanig met myne ogen in een eyer- neft gezien hcbbe ? ik.bekenne, dat ik ze niet altydt even wyt openftaan- de gezien hcbbe ; maar gelykerwys de togt of Zweetgaten van de huyt niet altydt, maaralleen op zekere tyden gezien konnen werden, aldus gefchiet het hier ook 3 Indien gy mynedrangredenen, die my zulks doen gevoelen, en hier boven van my bygebracht zyn, onderzoekt, gyzult, geloof ik, met my door de uytwerking en uytkomft zelfs geruft geftelc zynde, voor zeker houden, dat de gehele zaak zodanig gelegen is. • ;"-; .'•!, ■;■'■'; ::;-W\''-'Ti ■' ;
Van een htfch'ieüng des Darms 'm een menfchevrugt.
Dat dit gebrek menigmaal in bejaarden voorvalt, heb ik voor deze
overvloedig aangetoont, ja ik heb 't zelfs gezien in den kronkel- darm , en dat viermalen achter malkanderen in dode lichamen, vanmyin 't gafthuys geopent; maar nu heb ik voor 'teerft van mynleven, die zo vele-Ontledingen heb bygewoont, in een kint van vier dagen oudt zulks met een grote verwondering ondervonden j wie zoude zulke dodelykc ziektensin tedere wichten verwacht hebben? Ik gelove, dat het mogelyk meermalen gefchiet, voornamentlyk van kinderftuypen ; waarom zy dan zo yflelyk en geftadig huylen > aldus openbaart dan zich deze ziekte. Verzagtende en pynftillende geneesmiddelen, of bequame darmfpuytin- gen helpen in dit geval niet veel : want binnen wynig uren verhuyzen zy na de eeuwigheit. Geweldige buykzuyverende middelen in tegendeel brengen wel dik-
maal s in de bejaarde veel verlichting by, en veel meer , als de verzach- tende , of pynftillende middelen ; zo menigmaal, als 'er een ware \fuftéptfa~\ iqfcjbkietipg is,, bevindeik niets beter, als de vochten aanftonts by [f er epcrafin~\ beurten door den afgang te ontlaften, zo lang tot 'er verlichting of een genezing op volgt; derhalven moeft zulks ook in deze tedere lichaamties ondernomen, en zo lang herhaalt worden, tot dat 'er ontlading komt, en daar na verlichting van de quaal; om deze ontlading te weeg te brengen rade ik uyt te kiezen hulpmiddelen, die na.mate van |
|||||
o
|
|||||
'■'. AANTEKENINGEN. '1069
de krachten in zulke tedere kindertjes iterk genoeg zyn : want ik weet voorzeker, dat men bejaarde menfchenin dit geval ook altydt zeerfcke buykzuyveringen moet ingeven. V7,
Pan ujtgefchudde Feilen van Wormpiet, gevonden 'm
V binnenfte der beenderen. Ik weet niet, of de geneesheren, of die denatuurlykegefchiedenisbey-
veren, ooyt iets gevonden hebben, dat wonderlyker fchynt, als dit, 'c welk ik nu befchryven zal; gewi/Telyk het verdient deeerlte plaats on- der alles, 't welk in deze derde tiental gevonden wort. Wanneer ik dit ongelooflyke zeltzame verfchyhzel eerft befpeurde, was ik als verftomr, naauwlyks myn eyge oogen gelovende. De zeer Vermaarde Hr. Boerhaave hadt mydikmaals geraden, ja aan-
geperft, dat ik naauwkeurig het maakzei van ft binneniïe deel der been- deren , namentlyk de vliezen , vaten , en merg onderzoeken zou -f hy hadde my altydt gezegt, dat aldaar vele zaken waren 5 die de gaauwig- heit van den zeer naaritigen Malftghius, en fcherpzinnigheit van Havers tot dezen tydt toe ontvloden waren. ]k, die den meelïen tydt bezig was in 't onderzoeken van 't maakzei der zagtere delen , zo menigmaal van myn vrient aangezet zynde, heb hem eindelyk gehoorzaamt, en my nu een langen tydt aan het onderzoeken van de dieprre fchuy/hoeken der beenderen geheel overgegeven., daar toe dagen en nagten beitedendej/ik hebbe verfchyde beenderen, op verfchyde wyzen aan /hikken gebroken, geklooft, met een zeer fyne zaag op 't konitigiie doorgezaagt, en naauw- keurig on derzog t-, ik zal 't u verbale, wat ik door deze groten arbeidt gevonden heb. 't Geheugt u mogelyic, Lezer, dat ik voor dezen een boekie in *t Jicht gegeven hebbe, onder het opfehrift van het eer/Ie Cabi- net der dieren. En/ge hebben dit werk befchuldigt als onnut, nog met myn arapt overeenkomende. Zy dwalen , die aldus oordelen : want zo ik my in dat ftuk niet geoeiTent hadde, zou mogelyk deze zaak, welke ik nu befchryven zal, voor altoos verborgen zyn gebleven, maar door \ onderzoeken van de natuur, huyshouding, en herfcheppingen der bloe- deloze diertjes ben ik bequaam geworden, om aan te merken, en wel re konnen begrypen, 't gene ik in de beenderen ondervonden heb: want ik heb in 't binneniïe der beenderen gezien oprechte [exuviae, pelles, 5, tejlul(f\ velleties of dopies van vervelde [chryzalides, vel nymphaiX Vvvvvv 3 Worm
|
||||
1070 ONTLEET-GENEES- EN 'HEELKUNDIGE
Wormpies of jonge vliegies »agebleven3 welke voor dezen bekleetzelen
van levendige bcefties geweeft waren. Deze vellen (die my een wakkere konftenaar aldaar vertoonde , wiens behendigheit ik gcbruykte om deze beenderen volgens de lengte door te zagen) waren in 't eerft zo klyn en verholen, datze gemakkelyk myn gezicht ontvloden zoude hebben , ten ware ik volkome in de gefchiedenis der bloedeloze dieren ervaren was ge- weeft. Door dit eerfte geval wierde ik aangemoedigt om de beenderen verder inwendig te doorfnuffelen j op ftaande voet vonde ik in 'c dy en 't arm of fchouderbeen de beelies zelfs; voortvarende heb ik ze niet al- leen in de beenderen van volwailche menfchen , maar ook in die van klyne kindertjes gezien, en wel zodanig, dat ik ze nu in acht onderfchydene beenderen vertonen kan. Maar dit verdient ook aangemerkt te worden , dat deze wormpies niet alleen van een, maar van dnederly en yerfchyde zoor ten zyn, gelykerwys ik in een figuur hebbe late aftekenen, en aan myn huys kan vertonen. > Deze beenderen waren niet wel verfch, echter van alle kanten onbe-
fchadigt, zo dat'er in 't geheel niets in was, 't welk enige bederving ofte verrotting te kennen gaf, gelyk 't huys in myne nieuwe verzameling te zien is. Indien iemant vraagt, hoe konnen zulke beefies in deze holtens uïdringen, ik zal hem weder vragen, door welke weg een geheel bondelke van langwerpige in malkanderen gevlogte wormen in de grote flagader on- der 't Hart gekomen is ? ik heb 't evenwel gezien, en befchreven. Van waar de rey tanden in 't eyerneft van een vrouw? van waar de brede wor- men van dertig ellen lang in 's menfchen lichaam? van waareen fchenkel van een kint in een papgezwel van de moerkoek? waarvan daan zes dikke vette rupzen 'm de herflenen van een fchaap ? van waar het viervoetig in een beurfie bellote diertie, door't braken uytgeworpen. Alle deze dingen heb ik nogtans gezien, voor een gedeelte wordende bewaartin deze myne nieuwe vergadering,-en ten dele in ó'iq van den Ruïlifchcn Keizer} zy fchynen waarlyk byna ongelooflyk, maar nog iets anders, datwonderlyk is, hebt g*y mogelyk gelezen, 't welke ik voor dezen befchreven hebbe. Een braaf man by my.om raadt komende vertoonde vele klyne wormpies, die hy door 't water dagelyks geloft hadde, waar van hy 'er my enige in een houte doofie vereerde, om de zaak te onderzoeken; terwyl ik den vol- genden dag het doofie opende, vlogen 'er klyne beefies door heen in dier voege, als ik ze in 't eerfte Anatom, Cabinet heb laten afbeelden. Wie dit alles overweegt, hy zal na myn oordeel met my bekenne, dat de gehele wetenfehap, die wy tot nog toe van de natuurlyke zaken hebben, geea- zints geraken kan tot de wyze, hoe zulke wonderen uytgewerkt worden, |
||||
AANTEKENINGEN.' xoft
die wy evenwel zien te gefchieden. Ik hebbe een in de franfehe faal be- fchreve Verhandeling over de wormen gelezen , waar in de maker van dezelve verhandeling zegt, dat 'er geen dier geboren wort als uyc voor- gaande eyeren van diergelyke dieren, en dat in 't mannelyke zaatvaneen menfch klyneeyerrjes van zeer vele andere diertjes verfchuylcn, dewelke daar in uytgebroeit eyndelyk ter bequamer tydt waïTen, en na vele jaren deze levendige beesjes dikmaals voor den dag brengen ■, zeer vele volgen hedendaags dit gevoelen, ook hebben zommige Ouden niet anders geocr- deelt: wat hier van is, ik ontkenne nog ik (lelie 't vait. , ik ben immers niet genootzaakt deze zaak uyt te wyzen , om dat het myn plicht niet is van waarfchynelyke gifllngen , maar zaken zelfs te handelen. Menigmaals heb ik geloof bare menfchen hore klagen van onverdraagïy-
ke pynen in 't dy, fcheen, arm , en fchouderbeenderen, en dat derzelver hevigheden nochtans niet vermeerdert wierden, fchoon zy de beledigde delen drukken, iroten, en betaften $ ondertuffchen is de /inert inwendig zeer- geweldig, zo dat de pyn tot diep in 't merg toe dikmaals verfchuylr, 'c welke de lyders zelfs mee woorden te kennen geven, zeggende, dar ze de pyn in 't gebeente voelen zitten. Om dat 'er nu zodanige overblyfze- len van diertjes in dediepfte fchuylhoeken van 't binnen/ie gebeente ge- vonden zyn, zou 't geoorloft wezen te geloven, dat deze finerten voorf» gebragt worden van klyne aldaafzi'ttende bloedeloze beesjes, die door by- ten, knagen, en boren het zeer fyne vl.es, 't welk het merg omringt, dooreten, 't Is wel waar, dat men in deze gellorve menfchen geen gele- gentheit heeft, om debinnenile delen der beenderen te doorzoeken, ech- ter blykt het zekerlyk, dat deze pynen door 't gebruyk van quikzilver, het ware tegengift tegen allerJey ilach van wormen , volkomen genezen worden. Ik verzeker u ter goeder trouwe, dat ik 'er vele genezen heb- be , die verfchyde jaren lang deze overgrote pynen geleden hadden, en dat alleen door levendige quik; nogtans was 'er geen teken, ofte enige argwaan van de minde befmettfng van fpaanfche pokken by} zo dat deze diertjes mogelyk hier doorgcdoot zyn. Dogegrer, fchoon dit bewys op grote waarfchynelykheit fteunt, is 't buyten dat zeker, dar deze beciics in de holletjes der beenderen zich verfchuylen, gelyk de bovengemelde' ondervinding beveiligt; men hoeft niet te denken, dat zy na de doodt daar in gekropen zyn: want de beenderen waren overal geheel en gaaf, niet gefchaaft, geboort, vermolmt, of gebroken, geen de mfnfte opening of tegennatuurlyke fpleet kon'er in gezien worden, ja dat meer is, ik hebbe dezelfde beesjes gevonden in den arm van een kint van een jaar oudt. |
|||||
•
|
|||||
■ƒ"■' '■'■.■ ■*>,
107* ONTLEET*GENEES-EN HEELKUNDIGE,
Zo iemant over de waar heit van deze zaak, en de verdere omftandig-
hcden twyfïclt, ik verzoeke hem aan myn huys, zo dat ik kan zeggen, komt en ziet: hy zal duydelyk zien, dat 7er geen bedrog of valfcheit in is : want men verneemt 'er zo vele verfchyde en op verfchyde plaat- zen gelegene, dat het ten enemaal onmogelyk is, door enige men- fchelyke konft dezelve binnen het dradige celluleuze maakzel de- zer beenderen, dat zo vaft gefloten en zo in malkanderen bewerkt is, zo- danig te konnen plaatzen. Daar en boven de zelfde ervaren konftenaar, daar ik te vore van gefproken hebbe , heeft ze ook, zo gaauw 't been doorgezaagt was^ met my gezien. Én om wat reden zou ik, die Godts werken, en geen valfche verdichtzelen, zovele jaren lang onderzochten bekent gemaakt hebbe, en een oudt man ben van tagtig jaren , deze dingen verzinnen, en aldus andere bedriegen? lkbekenne, dat ik, ter- wyl ik boven de zestig Jaren bezig ben geweeft in vele nieuwe ontdekte zaken in de lichamen der dieren te befchryven, menigmaal ook vele te- genfprekers gekregen hebbe •> maar zoo dikmaals , als zy zich niet ver- ontwaardigde my te komen bezoeken, en myne dingen in myn huys te zien , hebbe ik haar byna altydt horen zeggen, ja zomtydts tegen wil en dank. Ik zou r$ nooyt gelooft hebben , zo ik V nu niet gezien hadde ; dikmaals zeiden zy, ik (ia verflompt ; Ja de leerlingen in de genees- kunde heb ik menigmaal van toorn horen uytroepen , hebben dan onze Hoogleraren ons zo misleit\ 't is ook nu en dan gebeurt, dat de men- fchen, na dat ik iets befchreven of door figuren afgebeelt hadden, meen- den , dat zulks maaar als valfch en verzonnen te houden was , om deze reden wierde ik genootzaakt op een konft te denken, waar mede ik alle ontleetkundige zaken zou konne bewaren, om ze daar na onverandert;- en zo net, als ik ze in figuren afgebeelt hadde, te vertonen, Deze po- ging is my zo wel gelukt, dat ik alles, of in een balfemvogt hangende, of door een by zondere behandeling als fteen ver hart , echter volkomen zyne vorige eige gedaante behoudende, beware, zo dat ik hier door alle twyfFelaars, ontkenners, en tegenfprekers overtuyge, altydt haar toe- roepende, Komt, en ziet, daar zal een einde zyn van te twyffelen> een einde van twiftcn. |
||||||
ym
|
||||||
*
|
||||||
AANTEKENINGEN. 1073
VII.
Fan V DarmfcbeiL
In het andere tiental van aanmerkingen hebbe ik veele, en wel byzcn-
dere zaken aangaande 't darmfcheil bygebragt, nu paft het wel dat geene daar by te doen , 't welk ik dienaangaande bevonden hebbe. Het doode lichaam van een ftokoude en tandeloze Vrouw geopent hebbende, fcheen 't my overal zeer vet j en door alle deelen met overvloedig vee befproey t, dog de fpieren bevonde ik zeer vermagert en wonderlyk ver- klynt, hoedanig ik ze menigmaal voor dezen ook gezien hebbe5 zom- tydts heb ik in andere doode lichamen ontdekt, dat al 't vet volkomen verteert was5 wanneerondertufïchen in deze de fpieren vlezig, groot, en wel geftelt waren. Ik hebbe eérftelyk het gedarmte van deze Vrouw onderzogt, daar na het darmfcheil, en deszelfs klieren -t Ik verwonderde my aanftonts, dat ik zo weynig, en te gelyk kleyne klieren ondervondt: want op een plaats van 't darmfcheil, de grootte van een palm van de hant hebbende, befpeurde ik 'er maar cwee , of drie naauwlyks grooter als een hennipzaat. Deze verfchyning is my meermalen in zeer oude Besjes aldus voorgekomen; 't welk myn gevoelen beveftigt, daar ik nog- tans niets van meiden zal, ten zy na een menigte van ondervonde proe- ven , die dit gevoelen veriterken. MifTchien beginnen deze klieren van't darmfcheil op een zekere bepaalde tydt van ouderdom te verdwynen, gelykerwys de borften of mammen zodanig vernietigt worden, dat alleen de tepels overblyven , en behalven die van 't geheele lichaam der mammen , dat voor deze zo groot was , niets ? maar wat zal dan de Gyl overkomen, welke gewoon is door de melkvateh na deze klieren tot zekere en nodige gebruyken gevoert te worden? mogelyk zal ze door de kleyne darmfcheiladertjes , uyt de holligheit der darmen opgeflorpt, tot de Lever zelfs overgaan. Na. deze opening heb ik wederom gele- gentheit gekregen, om een ander doodt lichaam van zodanig een oude Vrouw te openen, in dewelke ik alleenlyk hier en daar een klein zodanig kliertje, naauwlyks grooter als een moftertzaat, gevonden hebbe. In tegendeel, heb ik in Lyken van de geene, welke in de bloem van hare Jaren gefrorven waren, gezien, dat het darmfcheil met zo een groote menigte klieren bezet was, dat 'er in de plaats van een hantbreet groot zeftigof zeventig klieren gevonden wierden, gelyk ik aan een ygelyk tea mynen huyze vertonen kan; onder deze zyn 'er, die de grootte van X x x x x x een.
|
|||||
.
|
|||||
1074 ONTLEET-GENEES.EN HEELKUNDIGE
een hennipzaatje , andere van een koolzaatje , andere van een Noote
Mofcaat, ja van een kleyne Olyf gelyk zyn ; maar de kleynfte ontvlie- den altydt het gezicht, ten zy èerft de vaten van 't darmfcheil zeer kon- ftig en wel opgevult zyn, waar door derzelver bloetvaatjes te voorfchy» komen. Voorts heb ik dit, aanmerkelyke ontdekt, namentlyk , dat de uyterfte
cyndens der gevulde bloetvaten in de grootfte klieren eyndigen in een moesagtige zélfftandigheit 3 gelykerwys in dé Lever y de loop dezer flagadertjes is zo byzonder , dat 'er geen gelyk in ons geheelé lichaatn van gevonden wort. Maar wat deze vaatjes met dit byzóndere maakzel op deze plaatzen toebereyden, of wat zy uytwerken , blykt tot nog toe zo klaar niet, dat'er met zekerheit iets aangaande deze zaak zou konnen vaftgeftelt worden 5 ik heb dit alleenlyk menigmaal in deze klieren on* dervonden, dat de Gyi, van de darmen tot deze klieren toe aangedre- ven zynde , de couleur en dikte van melk hadde, maar daar weder uyt* gaande, meergefpoelt, dunder, en doorfchynender fcheen.' Ik zoude voor dezen nooyt gelooft hebben , dat deze opvulling zo-
diep konde doordringen, dog nu is my zulks gelukt } waarom ik van blytfchap gedwongen ben uyt te roepen , Hoe veel is ons voor de konjt van^t o f vullen onbekent geweeft ! Hoe veel hebben wy daar door ge* leert ! U hoe wonder'lyk veffchynt nu de toejiel der voor dezen on- zichtbare vaatjesl O aangename opvulling, voortaan nooyt te verach- ten , nooyt genoeg te pryzen, waar door zo veek v er borgent heden geo- penbaart worden \ vul
|
|||||||||||||||||
Van de Opperhuyt;
|
|||||||||||||||||
H
|
oe vee-Ie byzonderheden ook in de uytwendige bekleetzelen van
's menfchen lichaam fchuylen, weten die alleen, dewelke met een |
||||||||||||||||
^
|
|||||||||||||||||
onvermoeiden yver in dezelve te onderzoeken bezig zyn geweeft. Ze-
kerlyk ik hebbe menigmaal verwondert geweeft , dat de eerfte Ontle- deren veel gefproken hebben van 't derde algemeene bekleetzel , na- mentlyk de huyt, maar gezwegen van de twee eerfte , te weten de |
|||||||||||||||||
y-r
|
opperhuyt en \ netwyze vlies. Indien die geeftige zeer geleerde Zwal-
|
||||||||||||||||
vïus, dewelke zo fraay de klacht e van de maag befch re ven heeft, nu nog,
leefde, hy zou met meer fraayheit tot lof van deze dekzelen konnen ge- fchreven hebben ^ in welke voor dezen ten onrechten verzuymt, heden- * daags men zo veele en zo fraye zaken aan hem zou konnen vertonen. |
|||||||||||||||||
AA N T- E K E K 1 N G E N. $e*f
Die te Vbóren van 't maakzeJ van 's menfchen lichaam gefchreven hébben, waren van gevoelen, dat de Opperhuyt was een t'zamenrun- liing van overtollige iiyr het lichaam vloeyende vochten , jdie van de omringende koude lucht in de oppervlakte van 't lichaam verdikt wor- den • en oordeelden derhalven, dat men 't daarom voor geen deel van % lichaam moeft houden. Dog nu de zaak naauwkeuriger onderzogt heb- bende, zien wy, dat deze niet alleen ware deelcn van 't lichaam zyn, maar ook nootzakelyke, en bygevolg voor Ymenfchen leven zo nuttig, dat zonder dezelve het leven zeer elendig zou* zyn. Ik kenne een braaf Man, die niet wel volkomen van de opperhuyt en 't netwyze vlies be- rooft is9 maar wien deze bekleetzelen zo dun en teder zyn, dat hy geen matige warmte of koude kan verdragen, maar leydt door beyde alle da- gen zeer veele ongemakken, ja fmerten. Zo deze twee van de huydt afgeftroopt worden, loopt het bloet uyt het lichaamj ja wanneer dezel- ve door de lucht en 't water verdikt, droog, hart, en gefpleten zyn, welke ongemakkelyke, en om te genezen moeylyke ziekrens ontdaan 'er dan uyt ! de Heelmeefters weten ook hoe moeylyk 't altydt is, door \epulotka\ velmakende geneesmiddelen , die verkoelende en verdrogende moeten zyn , de opperhuyt wederom op de huyt re brengen $ maar zo door deze middelen de opperhuyt 'evenwel niet voortkomt , worden wy zomtydts gedwongen tot die vérzagtende middelen onzen toevlucht te nemen, dewelke te gelyk bevochtigende zyn, als het digeftivumaureum9 en diergelyke. Ik fpare nog, by deze gelegentheit een verhaal te doen van die geene, welkers huyt door de werking van't aangeftoke buskruyt ontvelt is; uyt deze oorzaak wort 'er dagelyks zo een groote overvloet van etter geboren, dat zy van krachten uytgeput, en 't behoorlyk voet- zel berooft, geftorven zyn. Welke gevallen ons menigmaal voorgeko- ƒ men zyn. Derhalven ichynt het niet fraay te wezen , van deze bekleet- zelen of verachtelyk te fpreken, of onachtzamefyk daar van te handelen* ik heb 't zeker nog niet vergeren, 't geene my, zulks niet verdienende, voor veele Jaren gebeurt is 5 'm een openbare ontleding vertoonde ik, in tegenwoordigheit van zeer veele aanzienlyke aanfehouwers, narnyne ou- de gewoonte deze drie algemene bekleetzelen van 't uytwendige lichaam, in welkers vertoning ik volkome anderhalf uur beileedde ; daar by was tegenwoordig een zeer beroemt Amfterdamfch Geneesheer, te gelyk met den Heer Bnrcherus de Volder , uytmuntendt Hoogleeraar van de Wysbegeerte , en Wiskonft in de beroemde Hogefchool re Leyden -f een yder was even oplettende op deze vertoning , uytgenomen deze arts, dewelke na 't eyndigen aldus ^uytviel ,• Verdienen dan deze Xxxxxx 2 ge*
|
|||||
o
|
|||||
1076 ONTLEET- GENEES-EN HEELKUNDIGE
geringe zaken 5 dat men om die te kennen anderhalf uur verjpilt? ïsrt
wel behoor lyk, dat onzen Ontleder met het verhandelen van zodanige ons zo langen tydt ophoudt ? De brave de Folder over 't zeggen van de- zen Man zich verwonderende , voerde hem te gemoet , Oordeelt gy dan zodanig van deze zaak? Ik hebbe noqyt zulke fyne , echter ware zaken in de deelen van een menfih geweten of gezien* Aldus toonde deze Heer, dat hy een recht aanfchouwer van deze zaken geweeft is. Op wat wyze en door welke konft deze bekleetzelen moeten worden
gefcheyden, op datze wel voor 't gezicht konnen blyken, hebbe ik tot nog toe niet befchreven , nog by andere oprecht befchreven gevonden $ derhalven zal 't niet ondienftig zyn deze konft eenvoudig te openbaren* Te voren zochten de Ontlederen zulks te doen met een gloeyendt yzer of blaartrekkende middelen , gelegt op 't doode lichaam : maar dan ver- fchynen deze bekleetzelen zodanig befmet, datze naauwlyks aangezien worden, en waarlyk niets ondericheydentlyks is 'er in te zien. Derhal- ven in dit werk verdriet hebbende, hebbe ik na een zindelyker manier, en zekerder in zyn uytkomft , omgezien , dewelke ik gaarne aan den I Lezer mededeele. Ik neme een gedeelte van 't vel van een menfch , uyt
het doode lichaam genomen, waar van ik voorzigtiglyk het vet affchey- de, daar na ftrek ik het op een houte plankje geweldig uyt, zo dat het aan alle kanten vaft gefpannen is , echter met die voorzichtigheit , dat de uytwendige oppervlakte na buyten toe ziet. Dit gedaan zynde3 leg, ik de geheele toeftel in zuyver kokent water , waar door de opperhuyt en 't netwyze lichaam van de onder leggende huyt beginnen los te gera- ken , en laten zich met een ftomp mesje gemakkelyk daar vaa affcheyden.5, dan fchey ik ze zo ver, als ik wilj de drie bekleetzelen aldus van mal- kanderen afgefcheyden 5 dog voor een gedeelte nog aan een zittende,, hang ik in myncvogt, of in de open lucht gedroogt zynde , bewaar ik. T ze. Wanneer dezelve aldus toebereit zyn , komen ze duydelyk te voor-
fchyn, gelyk ik ze uyt Europianen , Zwarten en halve Zwarten dage- lyks aan de Liefhebbers der Ontleedtknnde ten mynen huyze vertpone5, in een Zwart vinde ik het netwyze lichaam altydt geheel zwart > in een \ halve Zwart wat bleker zwart $ in een Europiaan , door de zon op 't lant
verbrant, geelagrig ■, maar in blanke, nog door de hette van de zon ge- brande Europianen zo blank, dat het naauwlyks kan onderfcheyden wor- den. Maar de Opperhuyt kan men zeer gemakkelyk van de huyt in alle altydt onderfcheyden, en affcheyden. De huyt van een menfch is taay, en zeer rekkelyk, en wort zo gemakkelyk niet gefcheurt, als de opper- huyt, die zeer licht door 't minfte gewek verbroken wort. Maar als de opper-
|
||||
AANTEKENINGEN. 1077
opperhuyt gedroogt is, zal ze bezwaarlyk vlak konnen gehouden wor- den : want zo ras als zy los raakt , krult ze om , en rolt zich in malkanderen. De opperhuyt heeft geen bloetvaten, maar de huyt is 'er zo vol van,
dat ze, als de vaten met een rode wafchagtige ftofTe gelukkig opgevult zyn, geheel roodt zich vertoont; aldus toebereit, bevogtigt met Ter* pentynolie, en door 't vergrootglas in de zon befchouwt zynde , fchynt de huyt geheel en al uyt bloetvaten alleen te beftaan. OndertufTchen heb ik in de opperhuyt, op dien tydt nog aan de huyt vaftzittende, als de huyt opgevult wierdt, nooyt het minfte vaatje of eenige fchyn daar van in zo veel duyzent bereydingen gezien, of door 't vergrootglas kon- nen bcfpeuren; ik hebbe dit altydt, waarde Lezer , zo gevonden , en nooyt in eenig geval anders vernomen., Geloof my, dat ik't U ter goe- der trouwe verhale -, ik betrachte alleen de naakte waarheit te zoeken , ondervinden, en te verklaren. Met hoe groote verwondering, denkt gy, dat ik aangedaan was, toen
ik hoorde, dat 'er onder andere zeer veele ontleetkundige te London een zeer beroemden Ontleder was, ót. Andre genaamc, die niet alleen met woor- den verzekert, maar ook voorgeeft, klaarblykelyk te konnen aantonen, dat hy de gehele opperhuyt zodanig kan toebereyden , dat hy deszelfs oneindige vaten met een rode wasachtige ingefpote ftofTe opvult, en zeer duydelyk voor ogen ftelr. Zekerlyk deze brave Konftcnaar dwaalt zelfs, of zoekt andere valfchelyk te misleyden: want in plaats van de opperhuyt vertoont hy bedrieglyk een zeer dun gedeelte van de huyt, of eenige an- dere dunne vliezen, met zichtbare vaatjes voorzien. Indien deze ervare Ontleder, niet tegenftaande de openbare vermaning door dit myn gefchrifc gedaan, echter in zyn pochen voJhart, Welaan, ik ben bereit met hem om geit te wedden, dat hy in de opperhuyt die vaatjes niet kan aanto- nen; deze myne weddenfchap met hem zal wel zo billyk en recht zyn, dat alle de OelFenaars der Ontleetkunde de manier daar van zuilen goet* keuren. Ik zal dan twee Engelfche Guinies ten behoeve der Armen van London verbeuren, zo de Heer St. Andre aan bequame kenners toont* dat hy.de waarheit zegt; maar indien hy zulks niet kan doen, zal hy al- leenlyk een Engelfche Schelling verliezen. Zo't hem behaagt, my een ftukje 5 de grootte van een Schelling hebbende, van deze opperhuyt, daar hy zo van fnorkt, over te fturen , ik zal aanftonts zorg dragen, dat hy wederom van my krygt een ftukje van een bereyde huyt van een menfch, waar aan de opperhuyt voor een gedeelte nog vaftzit, en voor een gedeelte daar van argefcheyden is, aldaar zal hy de huytvaten, als met een hoogrode verf van binnen opgevult, befchouwen , hy zal de Xxxxxx 3 daar
|
||||
I07S; ONTLEET^GENEES- EN HEELKUNDIGE
daar bynederhangende opperhuyt zien , en daar in geen de minfte blyk
van eenig vaatje. Wel aan dan, dat hy zich van deze weddenfchap niet onttrekke, 't komt hier op ?s menfchen huyt, op de waarheit aan; zo'c waar is, 't geéne hy voorgeeft, dat hy 't nu doe ! laat hy my overtuy- gen j of lyden, dat ik hem van zyrie dwaling verlofle, hy moet nalaten de goede luyden te misleyden. Laat hy geen zwarigheit maken over 't fchieten van 't geit, hy moet weten , dat den Heer BraMey, een Lidt van de Koninglyke Engelfche Maatfchappy 6 in de Bouwkonft en Kruydt- kundc te London zeer vermaart, myfchuldig is twee Engelfche Guinies, óLq ik hem 5 toen hy zich alhier ophielt, op zyn verzoek geleent hebbe, na dat ik hem voor eenige Jaren, hier vreemdt zynde, veel dienft en be- leeftheit gedaan hadde, dog hy heeft naderhant vergeten my 't geit we- derom te geven, 't gene echter wel van zyn plicht was geweeft. Ik ftel- Ie derhalven dit geit tot deze weddenfehap: Avant deze zaak gaat my ter herten, en ik hebbe ook befpeurt, dat het alle oprechte oefrënaren van onze konft gemiert heeft, dat 'er zulke grove dwalingen in zo een nut- tige en noptzakelyke konft begaan worden , nademaal 'er een zeer groot onderfcheit is tuiTchen de huyt en de opperhuyt. Maar laat liy deze valfchelyk gezegde uyt vaten beftaande opperhuyt te berden brengen, om ze fcherpelyk te onderzoeken , 't zal dan gaauw genoeg blyken, dat 'er geen zodanige vaten in te zien zyn, gelykerwys nog in 't fpinne- websvlies der herfienen, of 't vlies amnios in de vrnchr ooyt zulke vaten konnen gevonden worden. In der waarheit, fchoon ik de hant, voet, of eenig ander deel van ons lichaam door myne konftige opvulling der vaten rootmake,en alle de kleinfte vaten zo zeer veivulle , dat deze deelen bloetroot fchynen , gelykerwys ik aan alle nieuwsgierigen in myne nieuwe bereydingen altydt genegen ben te tonen, echter blyft de opper- huyt altydt ongecouleurt. Hoe zal ik dan zyn zeggen konnen geloof geven ? Voornamelyk als hy aan bedreve Konftenaars zegt , dat de op- vulling van de opperhuyt voor hem zo geraakkelyk,, en zeker is,, dat hy zulks niet waardig acht te vergelyken hy andere zwaarwigtiger zaken, die hy in deze konft kan te weeg brengen. Hoewel deze woorden voor de geleerde Waerelt genoeg zyn, om aan 't bedrieglyk pochen geen ge~ loof te flaan, fchiet my daar en boven een ander bewys te binnen,'t welk my zyn zeggen nog minder doet geloven. Wie namentlyk de opperhuyt konftig van de huyt heeft afgefcheyden , gedroogt, en tuflehen de pa- piere bladeren van een boekje gelegt, op dat ze aldus gedrukt, uytge- Ipreit en vlak gehouden wordt, gelyk ik altydt gewoon ben té doen* hy zal zien, dat de opperhuyt, zo gaauw hy 't boekje geopent, en.de druk-
|
||||
A 4 NT EK E N INGE ft io;9
drukking los gemaakt zal hebben , op dat zelfde ogenblik omkrult, en
in ronde holle rollen zich draayt, gelykerwys de ichriften der ouden tot malkanderen vaft geroJt zyn J maar dit zal nooyt in de huyt gefchieden. Ik hebbe van onze Hollanders, die hem bezogt hebben en ooggetuygen geweeft zyn, gehoort, dat die zogenaamde opperhuyt, welke hy haar vertoonde, vlak, recht uytgeipannen gebleven isj iaat hy derhalven na- laten de Hollanders zodanige dingen voor té ftellen: want zy hebben hief roe een doordringéndt oordeel, getrouwe ogen , enJ zyn fcherpzinnig. Wat ik oordele, dat deze Man (dien ik evenwel niet geloven kan, dat met voorbedachtzaamheit zou willen bedriegen} in dit ftuk heeft bedro- gen, zal ik U" zeggen $ namentlyk de huyt is in verfch gebore kinderen op zommige plaatzen, zo ze met voorzigtigheit van al 't vet afgefchey- den is , zo dun en fyn, datze daar door de opperhuyt van voIwafTchene verheelt, en nogtans is zy zeer vol bloetvaten, die ook gemakkelyk op te vullen zynj om zulks te konnen vertonen, beware ik in mynhuys vaan- dels en loofwerkjes uyt de huyt gemaakt $ ja ik heb banden van boekjes laten maken, dewelke in plaats van ander leer met het aldus bereyde vel van kinderen overtrokken zyn, terwyl ik tiüTchen de bladeren van deze boekjes verfcheyde ftukjes van vliezen van 's menfchen lichaam Iegge, op dat in de zelve, door myne konft öpgevult zynde , de wonderbare ver- fcheydentheit blyke, welke te zien is in de loop der vaatjes, en die naauw- lyks op twee afzonderlyke plaatzen een en dezelfde fchynt, maar in yder anders en'verfchillende is, voor zo veel 'er iets anders op deze of geene plaatze, volgens de Wet, door den Almngenden Sefie/per in de eerfté. Schepping opgelegt, moet worden verricht. I 2x i-
Fan de Beenderen^
Toen ik nog Jongeling was, doorfnuffeïdeik de beenderen met zo veel
yver, dat ik my verbeelde een volmaakte kennis van dezelve gekre- gen te hebben; maar hoe verre heb ik van de waarheit af aldus geoor- deeld Na dat ik de beenderen zeer zorgvuldiglyk opengezaagt, en on- derzocht de vaten der zelver met wafch opge/poten , de beenderen der kinderen ingezien, ja geraamtens daar uyt gemaakt hadde, die naauwlyks groter als de kleynfte vinger waren, heb ik bevonden , dat de zaak ge- heel anders, als ik eerfl: gemeent hadde, gelegen was5 een groot deel van 'c geene, dat ik hier in aangemerkt hebbe, heb ik al bekent gemaakt zo
|
||||
loSo ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
zo in myne Aanmerkingen, Cabinetten, als ontleetkundige Aantekenin- gen; maar dat ik nu verfch ontdekt hebbe, zie daar, zulks maak ik nu bekent. Ik bevinde, dat de [eptpbyfis] aanwaffchen ofte aangroeyzeis, zo wel die zich boven als onder aan 't lichaam van 't voornaamfte been zich vervoegen, haar groot fte vaftfte bant of hegting met het been kry- gen, voornamentlyk door 't beenvlies, en daarom van dat vlies ontbloot zynde, lichtelyk van 't been afvallen. Menfteltwel gemeenlyk, dat de aangroeyzels aan 't lichaam van 't been door middel en tufïchenkomft van een kraakbeen -vereenigt worden , maar dat moet men zo niet verftaan, als of zy door een kraakbeen, in 't midden tuflchen deze beenderen gele- gen , gelyk als een derde lichaam vereenigt worden j dewyl de voornaam- fte beenderen zelfs even als die aangroeyzels in de kinderen nog kraak- beenig zyn, zo dat het kraakbeen van 't eene op 't kraakbeen van 't an- der gelcgt wort, en worden beyde door middel van 't beenvlies aan mal- kanderen vaftgéhegt. Hier door gefchiet het ook , dat de eerftgebore kinderen in een moeylyke baring een gebroken arm, fchouder, of ander been dragen. Men vrage , of de tydt van 's menfchen ouderdom kan worden bepaalt, wanneer een kraakbeen, zyne eygenfchap verloren heb- bende, in een beenagtige overgaat ? Ik ontken ., dat men zulks weten kan, dewyL 't in den eene vroeger, in den ander later gefchiet: want ik hebbe lichamen gezien, waar in twintig Jaren na de geboorte nog iets kraakbenigs gevonden wiert. Ik zegge dan, dat de beenige aangroeyzels door 't beenvlies aan 't lichaam der beenderen vaftgemaakt worden j maar eer 't kraakbeen volkomen been wort, komen 'er op de plaats van de on- derlinge t'zamenvoeging, alwaar ze malkanderen aanraken, veele uytfte- kende uytpuylingen, en ook uytgeholde groefjes te voorfchyn j waar in ze wederom ontfangen worden , zo dat de aangroeyzels op deze wyze vaft vereenigt worden: want als twee lichamen zo naauwkeurig tegen mal- kanderen zitten, dat'er geen lucht tuflchen komen kan, worden zy zeer bezwaarlyk van malkanderen gefcheyden , maar houden vaft aan een$ 't zelfde gefchiet hier ook, nademaal alle lucht in 't zamegroeyen afge- weert wort. Maar hoe wonderbaarlyk is 't, zo iemant de wyze befpiegelt, hoe
\j)fleogenefia\ de beenwording in de beenderen zelfs voltooyt wort ; de- zelve begint namentlyk in 't middelfte deel of 't lichaam van't been zelfs, maar in 't voorhoofts been eerfi: omtrent den Ooghol! In een afbeelding hier achter aan gevoegt is klaar te zien, dat de beenwording van 't dye- been in een kint van zes of zeven Jaren begint in dat gedeelte van 't been, alwaar 't been het dikfte isj daar na worden de beenige vezelen of ftra-
|
||||
AANTEKENINGEN. io8t
ftralen boven en onder dit gedeelte, met Jangzamerhant van plaats tot'
plaats op te klimmen en neder te dalen ranker, tot *dat derzelver't za- mengevoegde dikte eyndelyk verdwynt; ondertuftchen hoe deze dikte van 't been ranker wort, hoe 't meer en meer breder uitgroeit; waarom dier- gelyke beenderen veel zeltzamer en bezwaarlyker in 't midden breken als enigzints hoger ofte lager. - o In 't [ os Jtyloideum'] priem wyze been merk ik iets byzonders aan,
namendyk, dat het byna nooyt gevonde kan worden in doodtshoofden uyt de openbare graven gehaalt.; want by na altydt zyn ze van 'tpriem- wyze been berooft.; zulks gefchiet daarom , om dat dit beentie in de Jeugt aan 't ilaapheen vaftgehegt wort door \^artkulatio~\ een geleding, maar niet dooreen \_/ywfbyJit^ 't zamengroeying, of l/yncbondro/ïs~] kraakbenige vereniging, fchcon 't zomtydts in zeer oude lichamen tegen de natuurlyke gewoonte zodanig gefehïet, en dan groeit dit been ge-' meenlyk als door [atichylojis ] een 't zamen groeying met het fteen been vaft, daarom blyft het in zodanige dootshoofden in zyn wezen, fchoon ze uyt de graffteden gehaalt worden, zo 't maar gebeuren mag de zel- ve van zeer ftokoude menfehen te vinden; maar om dat de menfenen zelden tot zulke hogen ouderdom komen , daarom ziet men ook zelden dit been in zyn geheel♦ Zal dan dit beentie te houden zyn voor een [_apoj>byJïs~\ uytfteekzel van 't fteenbeen, gelyk 't gemeenJyk gefchieti Geeniïnts: want in 't eerft is'tkraakbenig, en daar na, als 't been worty" wort het door een geleding 't zamengevoegt, die men [ arthrodia diar- throJios~\ een ondiepe loflegeleding noemt. Zulks is zeer duydelyk te' zien in 't doorshooft, 't welk ik aan den zeer vermaarden Heer Boer* have vereert hebbe. 't Gebeurt zomtydts, dat dit beentie met [ os hyoz- deumj het tonge beentie door banden natuurlyk t' zamengevoegt zynde, met dat been zodanig vaftgroeit, dat het een been wort. De groter en klynder [trochanteres^ dravers groeyen van boven en
achteren aan 't dybeen. Ik fta toe, dat menze uytfteekzels noeme met dit beding nogtans, dat 'er bygedaan wort, dat zy baftaart uytfteek- zels zyn: want zy komen niet voort uyt de uytgereckte zelfftandigheit van 't been zelfs, welke wyze van voortkomen echter tot de natuur van een ware uytfteekzel vereifcht wort. Maar zy houden aan maikanderen vaft door aanraking van kraakbenige opper vlaktens, en niet dooreen derde tuflehenkomendt kraak been -, 't welk klaar blykt, om datze door- 't lang koken in Jonge menfehen daar van afvallen. In oude lieden, als dit verenigde kraakbeen volkome been wordt, groeyen ze door de bee- nige zelfftandigheit zelfs wel zodanig aan malkanderen, dat het een * Yyyyyy * i * vaft
|
||||
lot» ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
vaftbeenfchynt, en opdien voet konnenze uytfteekzels genaamt worden ,
eensdeels om dat zy aldus fchynen, ten anderen om dat zy het zelfde gebruyk hebben, dög evenwel zullenze voor baftaart uytfteekzels gehotide moete wor- den. Deze onechte uytfteekzels, voor deze volkome kraakbenig, krygen ge- meeniyk haar beenagtigheit 't eerft in haar midden, alwa&r eerft een benig fti- pie zich openbaart, 't welk gedurig meer en meer aanwaffchende eyndelyk de gehele benige zelfftandigheit van deze zogenaamde uytfteekzels maakt. Ik hebbe ook gezien , dat 'er een groot onderfcheit is in de
holligheden der beenderen van een Menfch , want aan beydè de kan- ten omtrent de uyteindens der doorgezaagde beenderen bevinde ik de föongieuze beenige zelfftaudigheit in zommigen groter, in anderen klei- der; deze fpongieuze beenagtigheit is in verfchyde menfehen ook zeer ^rfchyde zo ten opzichte van zyn dikte, dunte, als maakzel zelfsy ik \dode zomtyts in velen behalven de fpongieuze beenagtigheit een dradig beenig fl zamenftel als een weefzel wonderlyk door roalkanderen door- weven, waar m ik de overblyfzelen van wormpies gezien hebbe. Het I>ybeeu,of fcheenbeen is in alle menfehen van binnen niet even hol, Ja ik feaebbe aangemerkt, dat deze beenderen volkomen gelloten waren, eti geeiii dgminfte holligheit hadden, zo dat ik 'er heften van meflen uyt heb late. maken, gelyk in myne Cabinetten te zien is. Als de beenderen ZiQildejE inwendige holligheit gevonden worden, moet men verdacht we- %pp& dat deze toeheeling na een zekere voorgaande ziekte gekomen isv Maar men moet uyt het maakzel der beenderen van beeften geen gevolg taak^n tot die van menfehen: want in de beeften zyn by na altydt de holligheden groter, en 't merg der beenderen veel overvloediger, en dik- ker* als men ooyt in een menfch heeft gevonden. Ik twyffele ook, of de ontlederen niet te ruym fpreken van 't vlies,
't welk zy menen het merg zelfs te omringen: want na dat ik dezer da- gagiï bert bezig gevveeft in 't opvullen der ilagaderen, welke konft ons 't befte de natuur der vliezen leert, hebbe ik na de opening van zodanige beenderen ontdekt, datze over al niet even eens waren geftelt: want der zeiver inwendige holligheden zyn gemeenlyk geheel fpongieus been- agtig, zommige dradig beenagtig, zommige naauwlyks hol, anders als inde beeften gezien wort: waarom dan in die. beenderen, alwaar de ge- hele; holligheit vervult is met een fpongieuze becnagtige zelfftandigheit, of een dradige beenagtige ftoffe, daar terplaatze geen gemeen bekledent vlies van 't merg gevonden wort, maar 't merg wort dan in de benige huyfies ontfahgen, en even vylig befchermt 7 als het zappige merg in 't j^ortgieuze benige maakzel der aangroeyzels. ' Q^ dat het klaar blyke kan, hoe groot de over eenkomft istuflehen
deze
|
|||||
»
|
|||||
AANTEKENINGEN
deze mergagtige olie der aangroeyzels' 'o m,„ a. k . ï083 't andere vet van ons lichaarf, iibbti'k beSffdWS Ze,fs. «
fche.de zoorren van vee in dode lichamen T/ ' dat deze drie onder- 'c paft gelegen hadden, veH^ffihtóSSSSLf *"* J*™ in volmaakte witte, harde, f /M*« vel J£ !ir tUUr van een »*«, welk ik met ondervinding faeTeftTcr■ ™t\ ?*"' ?D?el> of *?«?* Men fielt over al, dat ^kSiS^^S^SS^ ^- loze delen zyn, maar 't tegendeel heb fl*„t 1 f6" V°lkome bIoede- voor >t gezicht tonen, da,\r oplechte bloetvaKS» "" kan * die door myn konft ontdekt zyn omtrenr X M i I V,°nden borden, pervlakte van dle grote korft ƒ daa™'hooft tan^?^^156^ °P! dekt wort, ook ter zvden de ranrlmL, u V?n f d>'been «ede over. tufichende uyteindensderbeende™ don ^".f kraak**«dere„X geplaatft worden. NaSiSSfa\r n "8ekd,nS <*«mengevaeg? heeft dat deze kraak beeK? zomtvd«T'e'ffi*' S^ t echter door proeven geleert. MaaJ fraavftf St^^*4 *heb aan te merken, is dat die flagaderties weltT? 'a * ? de2en tocft<J's &n lopen, geenzints verder konn kómen ofï£? ^««^ ** vlakte van 't kraakbeen doordringen7aTaïta tott-\^"^ «W»" lienien alwaarze dan opgehouden «Wte SS^ Van twce op andere plaatzen altydt tot de uvterifcJL er gaan • daar W zeer vermaakelyk om tt befchou^en^ ™S' Z ?Pk,~* * *
tegenftant geboden wort, dat zy met allemacS«enT™ ZO Sro?tee« der konnen openen. ""«.ut geen wegen voor zich ver- -'■* ■■■.''■'■'■■■. I ■ " '"' ''' '' ' "■* ' '■.-./' „.'- . ï' - " '";'' 'H ':ï J> . ''■*■ .■■. ' * ... ■■:
|
|||||||||
I
|
|||||||||
X.
|
|||||||||
• Pm de Zenuwtepelties van de Maag. '
Indien Imant de veelvuldige pynen waar m*A~ , i
riggequelt worden, enweEoorTa k oft de T^? ^*' overweegt, zal hy daar uyt hchkySSm»tZ. %°fd,armen zit> veele Zenuwen /en fcherp-gevoelL Tel kon,ncn' dar ald*>r z<*r zulks zodanig inderdaat gefefen ?sfbevfCeTn^ t,CS u^^ Dat ^antals ik d! flagaderen met een rod- Sn mfthetg«>cht zelf* aldus toebereit naferhant eerft in een btuTamvoTf'j '", deZe de,e»
*. dat de inwendige oppervlakte van 1 g ^*' dan **"»*• darm gdyk als. mef een^Xe ,eneLrL„ \ 'I? ,1™ m&e™ moet evenwel bekennen z^re ,,ePelag"gen rok bckleet is Ik menfche maag mettZ^n^ Sl^ | *»
Yyyyyy * p' Se,ykj;fe
|
|||||||||
Ï08* ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE
in* deze figuur hebbe afgebeelt. Derhalven zal men hier uyt zo veel re
lichter konnen geloven , dat zy- *n een menfch ook aldus gevon- de worden ,. dewyl een daar na bykomende gelykenis , hoe- wel wat duyfierder, in een menfch aangemerkt wordt. Maar op dat dit tepelagtige maakzel m de maag van een fchaap wei gezien-worde, moet men dat gedeelte van de maag nemen , 't welke aan de bygelege- ne milt vaftgehegt wort; laat het zo lang in warm water blyven-, tot dat de rok, die ik den tepelagtigen fluwelen noeme,. van den tepelagtigen af- fcheit, als dan> puylen deze tepelties-,.. hebbende de grootte van fpelde knopies, uyt,. ia» de oppervlakte vanden t weden rok , zittende onderden eerfterv losgemaakten rok. 't Zelfde kan men ook doen , als de maag van een fchaap in regenwater zolang geweekt wort, tot de eerfle rok van de maag van den onderleggende tepelagtigen rok affcheit. Mogelyk zal 't Imant aanftotelyk voorkomen, dat ik deze ronde knob-
beltjes in een fchaaps maag tepelties* noeme, nademaal de ontleders deze zenuwtepelties met een pyramidaalswyze figuur afbeelden, Maar ik kan zeer klaarblykelyk aantonen, dat vele dezer tepeltiesrontagng zyn , voor 20 veel zy namentlyk buyten de oppervlakte van dit vhes iiytpuylenj zulks-ziet men duydelyk in de huyttepelties, voornamentlyk in de te- pels der vrouwenborften, die ook met zeer vele tepelties verciert worden; Het tegendeel heb ik ondervonden in dé huyttepelties- van walviflchen,, voornamentlyk in de huyttepelties van hare mammen, welke in fcherpe kegcltiesuytgaan,.gelyk ik voor dezenin myne AnatomCabinetten heb aan- getoont.Ja de tepelties, welke inonze voorlippen gezien worden, en meer an- deren zyn langwerpig;zo dat de tepelties na haar verfehyde gebruyk veeion* der malkanderen verschillen;, Ter wyl" ik deze zaak ineen fchaapsraaag wat naauwkeurig-onderzoek bevindeik iets, datveel zeltzamer is-, namentlyk als ik een gedeelte van de maag, van demiltwat meer afgelegen, affny- de, en het zodanig, als ik zo even befchreven hebbe, behandele, dan yinde ik daar ter pïaatze een^geheel andere figuur van tepelties: want dan zynze niet meer rontagtig, maar klyn langwerpig, gelyk zeer kleyne T-a/carides~\ aarsmayen naauw onder malkanderen verwart; op de zelfde wyze byna heb ik ze 'm den nugteren darm van een menfch gevonde. Derhalven nadien wy nu door de zaak zelfs verzekert zyn, dat de ze- nuwtepelties in een en 't zelfde voorwerp verfchydentlyk van figuur zyn, 'gelyk ik in de maag van.een fchaap; ge leert hebbe, is 'er niet aante'twyf-- felenyof een en de zelfde zenuw in verfehyde takken» zich verfpryden- de maakt daar na ook verfehyde tepelties, zo dat ze door deze verfchy- dèntheifr bequaam worden om onderfchyde uytwerkingen voort te bren- geq,. gelyk ik cerft in de bloetvaten gevonden hebbe. Dit ontleetkun- dig,
|
||||
A A N T E K E N I N G E JST. io«f
dig leerftukfwort bewezen door den gehoorzenuw, dewelke in een zag- tenen harden tak verdeelt zynde, daar na overgaat tot vele afzonder!yke gebruyken, na vele afzonderlyke plaatzen, e,en tak namentlyk na de halfmaanwyze pypen, 't flekkenhuys, doolhof, en-een ander na de ipic- ren van-'t aangezicht. Ik zal nu niet fpreken van de zenuwtepelties van de tong, haar groote verandering, verfchydenheit,. en vele nog meer te onderzoekene zaken, als 'er tot nog toe klaar ontdekt zyn* Tot een TOEGIFT heb ik deze volgende alhier gepiaatft. 'T is bekent, dat de waterblaas 't zamengenftelt is uyt onnoemlykc fpierdraden, dienende om't water na buyten uyt te zetten j niemant zak ook ontkennen, dat de baarmoeder van een zwangere vrouw twee voor- werpen van een verfchillende natuur bevat, namentlyk de vrucht en de moerkoek, dewelke in een gezonden ftaat van arbeit, fnellyk, de ene . voor en de andere na, geboren worden. Het maakzel van dö baarmoeder heeft geen minder fpierdradige en beweegbare dikke zelfftandigheit, als de blaasi deze fpier draden of vezelen zyn van een verfchyde maakzel, loop, en gebruyk. Omtrent de baarmoeder van een bevruchte vrouw oordeel ik aanmerkens waardig te zyn', dat de moerkoek tot hare verlof- fing gebruykt niet alleen de gemelde beweegdraden van de baarmoeder, een verfchydentlyke loop hebbende, maar ook daar en boven een by-zon de- re fpier voorzien met kringswys lopendefpierdraden, en wel op die plaats; waar de moerkoek in een natuurlyken ftaat zich aan de baarmoeder hegt, namentlyk den bodem van de baarmoeder ■, gelyk ik nu in myne nieuwo verzameling laat zien, envertone. O Hoe wondêrbaarlyk heeft de goedertieren (Ie fchepper dit alles zo
voorzien, op dat niets aan de in arbeidt zittende zwakke vrouwen zou- de ontbreken! Dewyl deze aanmerking gelukkig en klaarblykelyk my in 't gezicht gekomen ist nebbe ik't niet ongerade geoordeelt, dez-elyedoor eenafbeelding te verklaren, om ze te vader in de geheugenis der ge- nen te prenten, die zich in de vroetkunde oe/Fenem Hier uyt is-'t niet bezwaarlyk te begrypen , dat de moerkoek, zo zy tegensde wetten der natuur op een verkeerde plaats van de baarmoeder, namentlyk de rech~ ter of flinker zydè, alwaar zodanige kringsvvyze beweegdradenniet zyn^ zich vervoegt heeft, veel moeyelyker van de baarmoeder affcheit, als wanneer zy op haar natuurlyke plaats, dat is,.gelyk ik gezegt hebbe,, de bodem van de baarmoeder, zit: wat in zodanig een verkeerde plaat- zing gedaan moet worden, kan de lezer zien m het tweede tiental van» aantekeningen, alwaar-ik hem na toe wyze. .Nadien op de derde plaat van dit derde tiental een plaats overig was,; |
||||||
!o8.6' ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
hebbe ik die met een figuur van een gedeelte van een fchaaps galblaas ver-
vult , waar in te zien, dat de takken van de poortader fpaarzamer vol- gens de lengte lopen 3 (-'t; welk aan de tweelingsaderen van dé galblaas -*eygen is) maar overvloediger van weerskanten voortkomen, en na bo- ven klimmen j ik bekenne , dat ik nooyt te voren zulks gezien hebbe. dog hier over zal ik hier na, zo 't Godt behaagt, wytlopiger hande- len. '"■■';■■::;>;■ :-.-.■ ■■; / -\. " ■"' f ' > V E R K L A R I N G
'. \ '.;jnV/:;V. D E R ," ", , . -
F I G ■ U R E N.
Fan 't derde Tiental der aantekeningen.
Deeerfte Figuur van de eerfte Plaat vertoont het dybeen van een
menfch, door de zaag in tweedelen verdeelt, in welkers hoUig- heit zeer vele zo wormpies, als der zelver overblyfzelen gevonde wor- den, enz. A. Het dybeen van een menfch,
B."Met hooft van V dybeen. C. *De klyne drayer. * Betekent de wormpies in de holte van V been zittende.
a. b. c. IVormpies uyt de hoUigheit van 't been genomen y op dat zy
des te duydelyker konnen gezien worden. Let welj deze wormpes hebben een grote overeenkom/} met die geene,
welke in 9t eer/ie Anatom. Qabinet voorkomen, fchoon zy niet op een en dezelfde plaats gelegen zyn geweeft : want deze hebben in de hoUigheit van V been gezeten, de andere zyn dagelyks in een groot getal door de waterwegen uyt een Adelyk Heer ontlaft. De %. Fig. Het fchouder been uyt een kint, in welkers holligheytna
de opening gevonden wierden overblyfzelen van vervelde wormpies, heb- bende een andere gedaante en maakzel. A. 'De overblyfzelen, op denrug leggende, en enigzints vergrooti&yn-
de namentlyk door een vergrootglas befchouwt i ik beware ook in een an- der |
||||
AANTEKENINGEN. 1087
der been een (iukie, op de zy'de gelegen, welk aanmerkens waardig is. B. Onhejchadigde over blyf zelen of velleties van 't zelfde wormpie y in
een ander been gevonden '■£* dog alhier bygevoegt , op dat zy des te klaar- den zouden te voorfchyn komen, C. hen 1 takte van de gemelde ovérgebkve vellètief^ in een ander been
gevonden. De 3. Fig. Een gedeelte van 't fchouderbeen, in welkers holligheit
liet overblyizel van een wormpie gezeten heeft, gelyk alhier met letter A., verbeelt wort, maar is door den plaatfnyder na de gemaakte afbeel* ding ter aarde gevallen, zo dat ik 't voorwerp zelfs nu niet kan ver- tonen. De 4. Fig» Een ftuk van de inwendige gedaante .van den nugterea
darm, door de flagader opgevult. Merk aan ; de latten zyn hier afgenomen, op dat de loop der flagadercn*"
duydeJyker te voorfehyn komen zou. De 5. Fig. De uytwendige gedaante van 't zelfde voorwerp;
De 6. Fig. Een ftuk van den omgewonden darm, zo als die uytwen-
dig te zien is, de opvulling hier van is door de ader gedaan. De 7. Fig. Het zelfde voorwerp, van binnen befchouwf.
De 1. Fig. van de 2. Plaat vertoont de helft van 't dybeen uyt een
kint van omtrent 8 Jaren} door de zaag verdeelt, op dat her. binnen- fte te voorfchyn kome. A. Het hooft van 't dybeen*
B. B. Het gegolfde kraakbeen van de kraakbenige vereniging y door wel-
kers huif de hals met bet hooft van V dybeen in die f aren V zamen* gevoegt wort. C. <De hals.
D. 2> groter drayer 3 voor een gedeelte kraakbenig.
E. *De beenmaking in V midden van 't been.
F. Een beejie verbeeldende een [Searabaeus] fchallebyter, tuffchen het
dradige der beenderen zittende y zo dat de aanfehouders gemakkelyk konj nen zien> dat 'er dit niet door bedrog kan ingebragt zyn. %)aar en boven heeft de plaatfnyder het voorwerp in V geheel niet konne uyt druk" ken* zonder wegneming van eenig gedeelte van de bentge dradigheit. Indien imant de teder heit van 't beejie overweegt, zal hy lïchtelyk kon- ne geloven > dat het aldaar voortgekomen is \ en nergens anders vandaan. Maar op dat niemant twyffelen^ of het gezegde ontkennen zou, wie lu(i £* * y ^ome tot m-9 » en ziet de zaak zelfs.
- Hét zelfde door rt vergrootglas beft houwt. Te
r
|
|||||
)
|
|||||
ieS8 «ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
'D.e reden, waarom de plaatfnyder de benige dradïge zelfftandigheit^
waar in het beefie gezeten heeft .3 in dit voorwerp niet uytgedmkt heeft', is niet anders^ als om dat hy zulks wegens de*tederheit niet heeft kon~ nen uytdrukken. H. Het onder ft e einde vanlt aybeen^ alwaar het onderjïe aangroeyzél
afgenomen is. 1. 'De buytenfte 3 h art ft e y en vaftfte zelfftandigheit van V dybeen3 ge-
meenlyk Yvoor genaamt, welke nergens dikker is , als in V midden3 alwaar de eerjie beenwording gefchiet; dog verder wort het al dunder # en dunder^ tot dat het eindelyk verdwynt.
De 2. Fig, een perfik met zyn zapvaten uyt de fteen, midden in
. de vrucht geplaatft, voortkomende , met het moes van de uyterfte va-
ten afhangende. . De 3. Fig. Een rietpeer tot een geraamte door kon ft gébragtj
alle de zapvaten zyn zodanig getakt, als de flagaderlyke in de moer- koek van een menlch: van deze zapvaten hangt ook een moesvaatagti- ge zelfftandigheit af, 't welk alhier klaar blykt. A. <De fieeC
B. T>e zapvaten.
Q. Het moes. De 4, Fig. Betekent het inwendige van een papgezwel, hebbende
een wonderbaarlyke gedaante. A; Een hantvol haayren, aan een beenagtige zelfftandigheit vaftzit-
tejide. B. B. Twee kiezen. De 5. Fig. Vertoont het zelfde voorwerp 3 van de andere kant be-
fchouwt. A. Een wanfchikkelyk gebeente,
B. B. Twee kiezen.
C. 'D.fi haayren.
De 6. Fig. Een ftuk Vleefchs y voorzien met een voetie en nageltie.
A' ©£ Vlezige zelfftandigheit ^ bezet hier en daar met haayrties. B. Het nageltie,
C. Het voetie.
De 7. Fig. Een ftukie van een Ichaapsmaag met het aanhorige be-
kleetzei der .tepelties, het nytwyze liphaanvgenaamt,, v A. T)e tepelties, uyt de oppervlakte uy tpuy lende, t % ^
B. Het netwyze lichaam \ i \ < V
De 8. Fig. Een ftuk beens vaneen Jonge, met hetbeenvües bekleet: Merk
|
||||
r
|
||||
AANTEKENINGEN
. Merkt aan 5 het beenvlies is zo vol van bloetvaaties dl* ^ *°8*
al zeer root voorkomt ; echter zyn "er zeer n*Zl / / .' * het 0ver lïghezt der beenderen gevonden "*"*' bloet™'» » de hol. JeT 9' F,g' E€n "**"** **»>, mi *W ^ m mesm
A. ^De ft een.
L?'iDe Z% '"■ m"v"™> V* ™» een andere gelteltenis al, j:
gevonden worden tn een perjik, en peer. " g'jietrtnts, ais die De eerfte FIGUUR van de derde PLAAT.
A. Ve-hdemvan een omgekeerde baarmoeder uy, ee„ kraamvrouw i 4ww'■*"* vezeUn> **& » *nSK ~
De tweede FIGUUR,
%aHap. **«*&*•*• ™ *l4U~,gmm~ «* de tever van een ^koZtnde^ffioi «■ * «* |
|||||||
%ztzzz.
|
|||||||
ONT-
|
|||||||
ONTLEEDTKUNDIGE
VERHANDELINCEN
P
Over de vinding van een SPIER in de grond des
B A A R-MO EDERS, Te voren nooit ontdekt.
MITSGADERS
Een nader Onderwys wegens de vcrloÜmg van de NAGEBOORTE
Der
BARENDE TROUWEN.
DOOR
FREDERICUS RUYSCH,
Hoog-Leeraar in de Ontleedt en Krtiidkunde: Medelit in de Kei-
zerlyke Academie in ^Duitfcbland', en van de KoninkJyka
Maatfchappye der Geleerden in Engelandt*
|
||||
Pag. ïo$>3
ONTLEETKüNDIGE
VERHANDELINGEN.
• ■ ■
Zeer Lieve en Waarde Frinden.
•
Ot U is 't dat ik /preeke, door wie ik meermaals verzogt ben om
iets in de Nederlandrfche Taaie uit te geven, naar dien myne
Schriften meeft in de Latynfche Taaie zyn uytgekoomen, waar
van gy belyt onkundig te zyn, en by gevolg van myn doen
niet kunt proiiceeren.
Om dan deze Uwe beleefde en regtmatige verzoeken niet langer van
de hand te wyzen, zoo wil ik in deze Wlnterfche avonden , onder des Heeren zegen, UL. wel van 't eene en van 't andere verilag doen -, maar van alles is te laftig. , Als ik my te binnen brenge alle de onuytfpreekelyke weldaaden, die de
Almagtige my onwaardigen van de wieg af bewezen heeft ; en hoe on- waardig en flegt ik zulks beantwoord heb, zoo moet ik als in verwonde* ring fmclten: want in alles, wat ik ondernam, heb ik de genadige handt des Heeren vernomen. Daar zyn nu al meer dan 60 Jaaren verloopen, dat ik my begaf tot
het onderzoeken van dat ondoorgrondelyke geitel van de kleine Wereld, dat is 's Menfchen Lighaam, en dat met zoo groot een yver, het welk ook zoo wel beviel, dat ik my binnen drie Jaaren al liet gebruiken tot het onderwyzen van anderen. De lnftrumenten, die doenmaals in gebruik waren, om zulks te doen,
beftonden in verfcheide zoorren van Mesjes , Schaaren, Tent-Yzers, Haakjes, Actueele Cautenkens, om het bloed teftelpcn, ookPypjesvan Koper, die my doenmaals veel dien ft deeden, en nog dagelyks doen. Veele Jaaren heb ik met deze lnftrumenten te gebruiken doorgebragt,
tot dat die beroemde, en myn Lieve Vriend, Doctor Regnerus de Graaf te voorfchyn quam, welke een heel nutte Spuit practizeerde, die in zyn Tractaat de Organ. Generat. tnfervientïbus ook afgebeeld ftaat, door welk inftrumenthy fpiritueele gccoulcurde vogten inde bloed-vaten bragr, om der zelver loop waar re neemen, het welk in 't eerft wel wat genoegen gaf, maar echter naderhand verworpen wierd, om dat die fjofle geduu- rig daar weder quam uitloopen. Zzzzzz z Doen
|
||||
\
|
|||||
1094 , ÖNTLEETKUNDIGE
Doeii deed zich op de Godtlievende, en nu in hoope zalige , Doctor
Johanhes Swammerdam, dewelke zig ook van een Spuyt bediende j maar in plaats van gecouleurd water, of fpiritueete vogten , nam hy eenftofTe^ dewelke "warm in de b'oed-vaten geperft zynde , daar in quam teftollen, verhoedende daar door het wcder-uytloopen van de zelve. Hier door quam hy zoo verre, dat men de capillare aderen en üag-
aderen wel in \ gezicht kreeg ; maar dit voldeed ook nog niet: wy moe- iten het geheim nög dieper inzien 3 want de capillare vaatjens waren lang te vooren al gezien , waar van ze ook al den naam gekregen hadden van. ifaja capllUria-i dat is\ hayr-fyne vauijens. Dit zyn doen was in die tyd 3 als hy die voortreffdyke, en nooit genoeg gepreeze Tractateri van de Refp ir at ie , van de Byen 3 en van 't Haff Wereldkundig gemaakt hadde. , Hier nu ftaakte hy het anatomizcren, verliet de Wereld , en begon,
zeer ingetogen en Godsdienftig te leven, gelyk zulks te zien is uyt zyne Schriften: en hoewel hy veel aanzoek kreeg om met 't anatomizeeren te willen voortgaan 5 bleef hy echter ftandvaftig in dat zyn voorneemen, tot dat hem God almachtig overnam in zyn eeuwige vreugde. ' Wat voor ftofte nu deze zalige Man gebruikt heeft tot't opvullen der Vaten, heeft hy my nooit gezegt, ook heb ik hem zulks nooit gevraagt: niaar my quam door des Heer en goetheidt in den zin een ftoffe 3 die my zoo groot een dienft deed, dat ik niet alleen een vervulling maakte , als boven gezegt is , tot het capillare 3 maar tot een donzige en fpinne-web^ wyze fynte. Hier zag men nu den misilag , dien de groote Malpighius geboekt
heeft, van dat men de uyteinden der Vaten m 's Menfchen Lighaam niet zien kan: waar naa zeer groot verlangen was. Nu kan men ze zien, en taften, wat van haar uyterfteisj nu ziet men ook den misflag3 dat het anatomizeeren van doode Menfchen in zooveel verloope Eeuwen ons niet heeft konnen brengen tot genoegzaamc kennuTevan 's Menfchen Lighaam, - Dit is geen beroeming, maar eene volftrektc waarheidt 3 ja een zeer groo- te weldaadt van den alles vermogenden Schepper aan ons bewezen ! Hier door is het, nu dat een doodt Menfch vanmy als weder verleeven-
digt word, dat is, zoo natuurlyk ons voorkomt 3 als of hy weder leef- de i en dit is al meede geen ydel voorgeven! Immers hebben honderden van Menfchen zulks gezien, en ook gezegt,
Objiupeo \ Ik ftaa vcrftelt ! Men ziet, dat 'er byna niets aan ontbreekt ais de Zielj de Leeden zyn buygzaam} Vel, Vlees, Vet, en ook Ingewan- den zoo natuurlyk, en zommige roodt, als in een levendig Menfch. Wat
|
|||||
VERHANDELINGEN. xo$f
Wat is dit nu eengroote weldaadt van den HeereonzenGodt, om, na
zoo lang in de duyfterniffe gezeten te hebben, nu tegenwoordig zoo zeer verlicht te zyn ! Hier , furfum eorda ! het hert naa booven! in volle dankbaarheidt. Aanleiding tot het ontdekken van deze Konft. ■■>
HEt is lange Jaaren geleden, dat ik quam by een zieltogent Menfcfi.
Ik zag3 dat de Qnitorfaciei*) bloos van 't aangezicht van uur tot uur afnam : desquam myin den zin, of ook deflelfs ingewanden, en andere partyen,niet wel der zei ver natuurlykegeftalreop dezelfde wy ze zouden ver- liezen ? en dat vond ik, naa dit myn doen, waarlyk zoo te zyn : want duizendc van byfter kleine deekjens maken zich t' zoek naa de doodt, en men kan ze dan niet zien 3 maar door dit myn doen komen ze ons als levendig en vrolyk voor, als of ze met ons als in gefprek quamen, en tot ons zeiden, al lang genoeg van ons, met onwaarheid gedifputeert en gefprooken, hu hebje gelegentheit om ons van agteren, van vooren, van onderen, en van bo- ven te zien ; zeg nu, wie en wat wy zyn, en hoe wy nachten dag be- zig zyn tot uwe behoudenifle. Terwyl nu deze myne Lighaamen zoo, als verlevendigt, by my be-
waart worden, en dat de Menfchen, de aangezichten ziende zonder ee- nige rimpels, en als met een natuurlyke bloos, dan wel eens Vraagen , is hier niet wat blanketzel op gefmeert? Dan tot antwoordt: Gy ziet immers niet alleen het aangezicht, maar ook alle de delen, zoo uyterlyke , als innerlyke, gelyk als in een levendige geftalte: kan men diealle blanket- ten? Een ftap verder •> nu is 7t wel te bevroeden, dat dit myn doen zoo gemakkelyk niet is aangenomen, maar vele vyanden gaande gemaakt heeft om ftenen op te raapen, en my tegen te fpreeken , te beknibbelen, en vele onwaarheden voort te brengen. Ik heb brieven van een zekeren Frofeflbr, die my verzoekt om dog geen
meer nieuwigheden wereldt kundig te maken, maar dat ik my wil voegen naar 't geene zoo veel Eeuwen onwrikbaar en voor waarheit i$ aangeno- men} ja ziende, dathy zulks niet konde verkrygen, fchreef hy my, dac het contra dignitatem ^Profejjorïs was, dat is, tegensde waardigheidt van een Profeffor, Ik fchreef tot antwoordt, Vent 9 vide. doghy is nietge*> komen, maar naa de eeuwigheid overgegaan. Als ik overweeg alle die by zonderheden, die de Heere onze Godt door
my heeft believen wereldt-kundig te maken , zoo is het geen wonder, dat 'er zoo vele my van tydt tot tydt aangerant hebben, en op my gramfteu- |
||||
io96 ONTLEETKUNDIGE
rig zyn geweeft, als ze van myn doen lazen, en wei eens in hare boer-
ken heten invloeyen: Ik wil liever myn Oogen uyt myn hooft doen ha- len, eer ik dit of dat zal gelooven, het geen ons Ruyfèh hier voorhout, en naa 4,of 5 weeken my een brief toegefchikc wiert, met groot excuus over het zelve, als daar van door anderen onderrigt en overtuigt zynde, dat het waarlyk zoo was. Het was ook al wat te zeggen, te fchryven, dat de fehorfTe der Herf-
fenen geen klieren , maar een t'zamenftel van zagte vaatjens is : men hadt nooit gehoort , of gelezen, dat zoo een zagte ftoffe , witte ge- kookte ftyfzel gelyk zynde, getoont konde worden alleen uyt Cannaak tjes te beftaan. Dit was maar een jnisilag, voortkomende uyt ongeloovigheidt; maar
andere, door haat en nydt aangedaan zynde , en dan daar door onwaar- heidt practizeerende, befchuldigden my met te zeggen, en te fchryven , Ruyfcb zeydt, dat 'er geen klieren in ^s Menfchen hghaam gevonden wor- den. Dit is quaadaardig, jaa onwaaragtig! als mede, Ruyfch defiruit arte fud glandttlas; dat is, Ruyfch deftrueert de klieren door zyn konfte. Deze befchuldiging byde voorgaande geftelt, als elkander wel gelykende. Voeg daar by het zeggen, dat de partyen door dit myn doen een ander ge- 'ftel, en wel een onnatuurlyke geftake krygen; het welk ook onwaar is. Deze en diergelyke voorwendzels worden al mede beantwoort met
komt-, en ziet\ Maar dat my ter verwondering ftrekt, is, dat alle die Vyanden, niemand uytgezondert, niet lang naa malkander naar deEeu- wigheidt gegaan zyn tot grote rufte voor my! "ik las onlangs in een Tractaat, en vondt daar in een groten misfïag.
De Autheur maakte gewag van myn doen, en fuftineerde, dat niet Ruyfch% maar Swammerdam de uytvinder dezer Kond was geweeft. Dit is een onwaarheidt, aangezien men nooit by hemeen doodt Lighaam, ais verle- vendigt, gezien heeft. Dit is een ontdekking, die God door my heeft believen waereldt-kundig
ie maken , waar van ik Hem ook de eere geeve, en dankzegginge toe- wyze. Het zal my niet ligt vergeten, wat moeyte van my daar toe is aange-
wendt; en nu het gevonden is, komen my dagelyks meer en meer won- deren te voren in 's Menfchen Lighaam, waarvan myn Üeve en waarde Vriendt Swammerdam nooit mentie heeft gemaakt: immers wy waren da* gelyks by eikanderen, maar hy heeft aan my ofymandt anders zulks nooit vertoont. Doen ik dit eerft liet zien?. men fprak 'er van als van Toverye .-ook
*•'•*■ wilden
|
||||
VERHANDELINGEN t
wilde men m eenige Landen geen geloof daar aan eeven het ^
evenwel wat begint te bedarenf S ' we,fc nu Zonder deze myne ondervinding hoe weinis wift mfn „»„ j ui !f
vaten. Men zeide, ^ flag-adeten brachten" ft bloedt n^n,^1^'" van ons Lighaam ter voedmg en verwarming en dïc de aderent^ weder opnamen , en na het Herte brachten , door her trf» *■* aderen : daar nevens zeide men, de aders hadden naar Venkel Z of vl.es, maar de flag-aderen twee, het geen ook maar haTf waar L tt derde dat de aderen klap.vliezen hadden, maar de flaó-aderen""' *? dit is al meede onwaar bevonden: want omtrent het hlnctod!^^ mers in ae fkg-aderen ook gezien. worden ze un- Hier mede zonden ze ons wee- maar m«»»llr .«„ „ .. i'. ■
nu beftraalt door des ^^oo^^ffi^^ der hope emgzints te verklaren. b J ' g€lyk lk UL'ver" H©e naariïi^ ook onze vooraan peren rrm^a »„ • » i
het geftel der Moed-vaten f waTr vó^ !T l ,1" 'f tonderz°eken van echter nooit konnen ontdêkk „ deze Lare ntw ^"^"/^^ hebbeDZe byfter veel aangelegen is. DftoS&SA^ "? Spinne-webbe emdigen s andere eindigen als in een *wl? ■?$? S
dat Moes tone ik op vele plaatzen ook zelf!££ / /<m °f ,Moes' en
gemeenlyk,^/^/,^ je vertoont en wyft ons GoJs «^row^S^^^JJ"*
zeggen van deze uytemden der bloed-vaten f Hoe z™ fl , c ' * webbe ? en moeten die geduurie nacht en daVheX' , y 3'S Spinne- 't geen &* in haar gefclapen ifeeftf L^S^vSw^^ heden gefchikt tot voortbrenging van te^KS pen O chykferttemefaniu»^ uyc de voedfnde S &* Hier vraagt moge yk iemandt, hoe het teweetenis, dafzoo zeer fVne oytemden nacht en dag werkzaam zyn? Het antwoord sAfs we ons gaan nederleggen cm te flaapen, eifcht men een Watenw *Z- .ia- van on, water 's MorgensWderom opftaande^eZ m „ de^ot ^ menontlaftz,ch wederom: immers moet dit door die zoofyne Laa kiens der Kheren vo bragt werden: daar nevens flaapende of waakende J.Z, het bloedt nooit ftil ftaan, of 's Menfchens einPde is daar, enZ**' Z' dan naar de Eeuwigheidt: en zoo is >t ook gelegen met de Soiefen ° fibrae mot,-ces, of bewegende Spierdraaden, dewelke deSn™ men, en elders in een geduurige werkzaamheidt zyn vanbctlÏL "' wringen of kneeden, 't welk de groote en vermaarde ^™ X Me" |
|||||||
Aaaaaaa
|
|||||||
S09& ONTLEETKUNDIGE
dicynen Doftor, en waardig Lidtvan de loffelyke Sociëteit te Farys, on$
medegedeeld heeft in dat koftelyk Tra&aat de trituratione cïbi in lio- macbo; en zulks heeft ook plaats in het Gcdarmte. Voeg daar by, dat de Ademhaaling, 't zy wy flaapen ©f waaken, me-
de niet mag ftil ftaan, waar toe al mede de Spieren , de Longe en het Hart in een geduurige beweeging zyn: en byaldien dezelve in de gezeg- de geduurige beweeging zyn , konnen nog mogen die byfter fyne bloet- en watervaten {vafa lymphatka~) ftil ftaan , of ons leven is ook ten einde. Door deze gezeide nieuwe ontdekking toneik ook, waar van men ze-
dert zoo veel verlopene Eeuwen niet heeft geweten, namentlyk, dat, de takken van de grote bloetvaten , (als Arterïa magna y Vena cava, Fe- na ^Portae of Tortamm , êcc.) alzins met den andere niet overeenkom- jftig zyn, zoo in weezen , als 'm gebruyk. Dit is een zaak vanzeer groo- te nuttigheit, en waar door zeer vele misflagen ontdekt worden. Ik heb 'er reets voorheen eenige van doen afbeelden in myne Boeken;
en dit heeft niet alleen plaats ir* onze bloet vaten, maar ook zelfs in de zapvaten der Peren, en andere Vruchten meer, welkers zapvaten,. waar uyt ze byna alleen beftaan, ook zeer veel van andere verfchillen , waar van hier nader, zoo 't God behaagt, in ^Decade Adverf. IV. Geeft my ten dien einde een ftuk van de Lever in de handt, wiens
bloet-vaten met een roodtwaflige ftofte vervult zyn j ik zal u weten te zeggen, dat dit door de Vena 'Portae^ dat door de Vena, cava , en een derde door de Arterien gedaan is. Is het dan niet te duchten , ja voor tzeker te houden, dat haar in haare uitvoeringe ieder ook iets byzonders van God den Heer e opgelegt is om te verrichten ?. en zulks alleen door deffelfs wyze beftieringe van boven. De voorgemelde Hr, Dl". de Graaf heeft ons nagelaten in zyn Boek de
'Partïbus genital: een afbeelding van 't Tancreas, zoo natuurlyk , dat het niet te verbeteren is -,, maar niets byzonders is 'er vari de bloet-vaten in te zien* Het was doenmaafe, gelyk nog by de meeffen al, Secretio , Secretio ƒ
Maar wat is Secretio ? zondervoorgaande Gonfectio, door de vaten, als ny tvoerders, en werkers, mediante chylo-ferojïtate fanguïnis^ waar mee- de ik verfta de Sereuze huy des bloeds, in de Slag-aderen onthouden zynde; en het geen in de aderen gevonden word noem ik Janguis fero- JUs, gelyk het voorheen die benaming ai gehadt heeft, of Serofita? fan~ guinis^ om dat het zig van het voornaamfte voetzel of gyl ontlaft heeft. Men vraagt me,; op wat wyze de gezeide uytvoerders haar werk
vol-
|
||||
VERHANDELINGEN. iop^
volbrengen ? Ik geef tot antwoordt: dat is te hoog voor 's Menfchen be-
grip ; dit is Godt alleen bekendt; en niet wyzer te willen zyn dan het Hem behaagt, is een eruditum nefcire^ dat is, een geleerde onweteri- heidt. Wat was nu al verder te onderzoeken ? hier ftil te ftaan, en te den-
ken, het is nu al genoeg. Neen! Deze Lighamen nu als verlevendt zynde ., moet men ook zoeken te conferveren en te behouden, en zulks niet alken voor enige Dagen, Weken , Maanden , maar voor zeer veel Jaren, zonder verandering van haare nitor facie•/ , of bloos van *t aangezicht, als in een fris, gezondt, ja gelyk in een levendig Menfch. Schynt U dit, waarde Verzoekers van dit gefchrift, niet wat groots
gezegt ? Wel ik heb -gezegt, en zegge het noch : Venite & Videte% (komt en ziet het.) De grote Monarch van Groot-Rusland, onlangs in de andere Wae-
reld overgegaan , heeft ?er gehad t, en ze zyn 'er noch, die 10, 30, ja meerder Jaren al doodt zyn geweeft; en nu kan ik 'er UL. wederom tonen, die 5* of6 Jaaren by my zoo bewaart zyn geworden , in myne nieuwe verzameling, waar mede ik nu al weder op nieuw 8 Jaren lang bezig ben geweeft $ edog riet zonder hulpe van mynen Zoon. Ilc verzekere my, dat voor die Lighaamen , dewelke zyn Keizerlyke
Majefteit van Groot-Ruslandt van my heeft gekregen, wel goede zorge zal gedragen worden, om ze zeer wel te doen bewaren : te meer, alzo gemelde Majefteit my die groote eere heeft bewezen, van zig zelfs van my te laten onderrechten aangaande de partyen van 's Menfchen Lighaam, waar door Hy 'm ftaat is gefteldt om over dezelve zodanig te redene- ren , dat het tot verwondering van een ieder is geweeft. Het was, gelyk gezegt is, gants nodig om een ieder genoegen te
geven , de partyeis te conferveeren, op dat men altoos konde zeggen: Venite & vïdete^ (komt en ziet het); en zulks was eertyts ongehoort: immers was Profefïbr van Home een deftig ontleder! Maar al dat hy van dat zoort had toebereic, beftont in een Arm van een Menfch , wiens Spieren hy naauwkeurig hadt van een gefcheiden, en in Zout bewaart. Voorts zag men by hem niecs. Het zelve was by droog weer droog, en by nat weer droop het van de pekel. Het is nu al meer dan 62 Jaren geleden , dat ik fterk doende was met
het prepareren en conferveren, en na my quam Doctr. Swammerdam mede ontrent enige byzondere delen van 't Lichaam, en nu is 't zoo gemeen als voorheen ongezien: edog met wat een qnderfcheidt! Hoe Aaaaaaa 2 zwaar
|
||||
•uoö ONT LEET KUNDIGE
zwaar dat prepareren en conferveren is, weten beft, d.e zulks dage.
lvks dr,Pn • het is ieder wel even na, maar niet even nut.
X iS,-eenbyzonder vernuftig Ontleder , verzocht me eens
doorfen Brief om .ets voor hem te willen prepareren. ( M ,Uud en,m fchrerfhj -V/WW fydere natns es, dat is, 'Daar toe zyt gy dog onder ?&&*£%'#££ -n , en <t gene ik heb toebereidt zoo-
«g « mooi vinden^gefchikt, en als verlevendigt zeggen weleens mor rum Mud ? dat is, waar toe zoodanig een koftelyk opfibiU Ik geel Swoordt- Waar toe zo koftbare Begraveniflen der Doden , daar de WoTmen met zoo grote ftank al in zitten te fmullen > Waar toe a dat koftlTbelcleden dezelve > Ik dor het om den Menfch alle: .f keer te benemen die dog van natuure anders gewoon is een fchnk te hebben voordodTMem-chen, en hare delen. Ten tweeden, de ^e het ter eere en waardisheidt van de Ziele, die 'er in gehmsveft is geweeft; en alzoo hebik ^vertrouwen, van my niet te bezondigen wegens haar c.erly- keNufalhweder een ftap verder. Ik hadde in myn derde Vecas Adverjar.
ietfbyS's ter nedPer pUelt , waar over ik , enige tydt geleden een Me deede ten dienfte van de Vroedt-Vrouwenin't bywezen van de Op- leners van het Collegmm Medicum : want zonder haar bywezen worden > zoodanige onderwyzinge niet gedaan. , In die eezeide leflen zoude ik, zoo men voorgeeft, ook gezegt hcl>
be "dat St Kindt geboren zynde, men de Koek niet moet zien te kry- gen "aar te laten zitten, tot dat ze de natuur komt uit te dryven. Of dit mvTze^en qualvk is verftaan, of qualyk uitgeduidt geworden , late fk dT k ge"oof net, dat die gezeide Heeren zulke leflen zouden toe- ftemmen' maft veel eerder verfoeien. Ik hebbe alleen gezegt, dat wan- We Moïtkoek zoo vaft zit, dat ze na geen gewoone zagte middelen komt teluifteren, het beter is haar tydt te geven, dan gevaarlyker ..nade- len in v werk te ftellen, gelyk nu verder aangewezen zal werden. Het eeen ik dl verderook in de gezeide Leffen, als vry wat byzonders, voor,- Itxlftorfttdeontdeld4 van een ~^^« de of hekende Snier, die ik onlangs ontdekt heb, door des •«<?.. migoeat heidt ÏÏS«« ^ Lyf-Moeder van een ontzielde Kraam-Vrouw, taar 'van eenSS-beeldtzel gevonden wordt in myne derde:Vecas jdverf. Edog niet volkomen na myn genoegen, zoo dat ik geraden vondt, het zelve te doen verbeteren in deze Verhanaelmg. h't is een Mufitdus orbiadarh „ dat is, een Sper , g^aakt™*
|
||||
VERHANDELING EN, nol
fondtom lopende Spierdraden, dewelke meeft van wezen vry dik zyn, ge-
fchikt tot uitvoering van 't werk , waar toe ze onze Heer gefchapen heeft, namen tlyk tot uitperifmg des Koeks van de nageboorte van 't ICindt, Deze Spier word nooit gevonden, als na dat het Kindt geboren zynde,
de Kraam-Vrouw het Leven met de Doodt komt te verwiflelen: en dit is wel zeker)yk een oorzake, dat ze in zoo veel Eeuwen onbekent en ongezien is gebleven; te meer, om dat het zoo byzonder zwaar voor ons is , in zoo een ongelegentheid de Lichaamen te mogen openen, en daar nevens, zoo een voorwerp te mogen mede neemen, 't zelve te zuiveren, en naderhand te konnen zeggen, komt en ziet het; anders naauwlyks ge- lopflyk! Deze nieuwe ontdekking is van nu af aan van Buitenlanders zo ver-
maart, dat ze ook den naam heeft gekregen van Musculns JRuyfihtantts9 géïykdeMusculiTyramidales geheten zyn naar derzelver vinders naam . Mnsculi Fallopiani* Indien dan deze Koek in de formatie zig gezet heeft tegen deze Spier
aan, gelyk ze meeft doet naar de loop van de natuure, zoo zal de Koek ( zynde het voornaamfte van de nageboorte ) meeft vaardig en zeer gemak--' kelyk uitgeperft worden, door die Spier; edogzoo ze zig gezet heeft be- zyden dezelve, zoo dat ze dat hulpmiddel van die Spier ontberen moer, als zynde dan extra Sphaeram a&ivitatis: dan zit zoo een Koekzomtydts zoo vaft, dat ze niet als met gewelt tekrygen is: & hinc illae Uchrymael dat is, hier door alle deze ellenden; namendyk het zwellen des Buiks, en' gedurige pynen daarin, gedurige Koorzen , Spruuw , Loop , ophou- den van de alzoo genoemde zuivering, 6cc. en, 't zy fchielyk, of na e- nige dagen, menigmaal de doodt. Als dan wort 'er wel gezogt naar de oorzaak van zoo haaftigeen doodt f
Men antwoordt, geen kruid is 'er voor de doodt! het geen wel waar is 5,, maar zyn 'er dan niet wel zomtyds middelen verzuimt, of kwalyk aange-. went tot behouding ? Was het niet beter ge weeft, terwyl die Koek dan. zoo vaft zat, en dat ze door zagtigheit niet te krygen was , dat men ze dan nog wat hadt laten zitten voor eenigetydt? ik oofdecleja! Hier van nu breeder. Imandt konde hier vragen, zyn 'er niet wel meer oorzaken van het
vaft zitten van de Koek, dan *er vermeit zyn? Tot antwoordt; Ja. Wy hebben in onze fchriften voor vele Jaren al Waereldt-kundig gemaakt, dat de Moer-koek een dubbelt bckleetzel heeft, waarvan ze door beide haar fuperfïcien, of oppervlaktens, bekleet wordr. Het bekleetzel nu,, waar Aaaaaaa 3 dooit
|
|||||
o
|
|||||
nee ONTLEETKUNDIGE
door ze aan de Lyf-moeder vaft gehegt is , 't welk is een continuatie
van de Qhorion , dewelke zomtyds de natuur van een Tartarus, of witte fteenagtige natuur aanneemt, waar door dan de gezeyde opper- vlakte van de Lyf-moeder, dezelve natuur aannemende , elkander vaft houdt. Edog ., hoe het zoude mogen wezen , men myde alle geweldt;
aangezien de binnenfte oppervlakte der Lyf-moeder als dan byfter te- der is, gelyk ook te zien is in een gequetfte Lyf-moeder» die my is ge- geven uyt een arme Kraam-Vrouw, door het af haaien van een Nageboor- te, waar uyt een ft uk je als uytgenepen oas voorkomt: en waar door de gezeyde rampen, eneiadelykde doodt veroorzaakt worden. Ten laatften kan ook tot een oorzaak gefteldt worden , waimeer de
ftreng in de formatie zig komt te zetten in het midden van de Moer-Koek, en niet wat aan de eene of de andere zyde na de omtrek; gelyk of men by voorbeeld aan een rondt ftukje leer, van grootte en rondte als een Ryxdaalder, een touwetje recht in het midden vaft maakte, en nat gemaakt zynde tegen een ftraatfteeh vaft aandrukte: dan kan men zeer lichteen vaft- zittende fteen uyt de grondt trekken -, maar zoo men dat touwetje aan de zyde van 't leerrje vaft maakt, zal het van geen uitwerking wezen, maar los gaan. Hier volgen nu enige oploffingen van zwarigheden, tot wering
van zommige valfche betichtingen. MYne Heren, Ik moet UL. nog eens voorhouden enige zwarighe-
den omtrent het afhalen van een Nageboorte -f met alleen in deze, maar zelfs in alle Landen houdt men tanquam in concuffam, dat is als on- wrikbaar, dat, het Kindt geboren zynde, de Nageboorte aanftonts ook met een moet volgen -9 't welk van zo hoge nootzakelykheit wort ge- houden , dat men niet mag opftaan, zonder die ook mede aanftonts ge- kregen te hebben. Indien ik hier tegen fpreke, wel wat al handen op dat oude hoofdt! Zal ik niet met Taukis moeten horen: Wat wil deze klapper zeggen* Zullen de Vyanden, die'er opkomen, niet zeggen, dat ik raze ? Edog daar kome op wat wil, beftendig en ftantvaftig in zyn beroep en bediening te wezen is altoos pryswaardig: want hier lafhartig te zyn, daar het leven afhangt, zoude my zo een beroep waar in ik ge- ftek ben onwaardig maken. |
||||
VERHANDELINGEN. „0,
Ja t zoude zeer verfoeielyk zyn! Heeft dit de fw**té r*J+ A~ 3
nu gelieven Waere!dtkundi| teLken, t^CÜSÜBg
eteBchgen ftrekt, zyn w, zal en moet volbragt worden , daar W van
zegge ik nog, al wat w.1! Godt onthoudt niemandt hèt goede die ,'
23K2 eWnttr:g,en «" ^ '^ "» "" "** ^ -n?
O! wat hebbe ik niet al droevige voorbeelden zedert meer dan eo Ta
ren bygewoont, daarfnfle, gezonde, vrolyke, en over geen oneemak klagende Vrouwen de arbeidt overkomende , en van haart vrnchtfn wel verloft rade, fchielyk kwamen te fterven, door het mishandelen in'tkTv gen van de Moer-Koek, die men wilde hebben , fchoon dat ze n'ettó krygen was, als met lévens gevaar! en of ik zeyde, laat ze KLS wat zitten, geeft wat tydt, legt ze wat ter ruftl waar op ik dan we! nXT> nv ' kTS/ WeI' moet ,k dan de Nageboorte ook S
hebben ? Dit was in de dagen van onkunde, toen men niet beter wift waar door ook vele het leven verloren hebben, en fchoon zvncS aT™
kwamen, wat hoorde men dagelyks niet al klachten van die mishfndeln?
gen! Maar nu vanden alles vermogenden Godt beter onaerr?c„7zv„de
h^tTagt:nTinenV0OTk0nien' Z° * "" ?*» ^ ^SSSR
vele Jaren, zelfs in alle Landen , hof bezwaarlyk za 't dazyn • zel°
ve.n gebruykte brengen? Een Vroetvrouw zal zeegen, zft *k voor et Vrouw, hebikhetKindt, kan ik de Moer-Koek ni ha'aftig geno°° krt gen, aanftonts moet ik horen, myn Vroetvrouw weet dit lel b2£ï verrichten: hier wort men bedeeft en daar door wat v ypoftfeer om w ' harder toe te taften: dan, als mende Moer-koek gekreun hfeft^2v metkwetzmg, 't geen men niet weeten kan, denkt mef nieman't II befchuldigen, en zo'er daarna de gezeyde roevalIe.T ia ddnoH,- vdgen, dan wort 'er wel eens ienfant WuTcft"U mthande' „°eP Maar men geeft tot antwoordt: Wel heb ik de Nafeboorre nïtt*tlt men ? r' ,f'jreSen? ISXr ^ k'«ydt voor de doodt ? en ald"s heef men zich zelfs dan verontfthuldigt. 't Is te verwonderen, dat £ze ver- dedig ng ZOo veel vermogen heeft gehadt, van zedert zoo veel voorgaan! de Eeuwen dit wangebruyk te konnen dragende houden. voorSaan- wndeeê^s d„eze>ie5 beke»t " goorde,,, dewelke, ter uitperiW
8Weïde Koek t^Oaem is, zoo moet ons zulks tot oude wy? |
|||||
zmge
|
|||||
uo4 ONÏLEETKUNDIGE
zin ge dienen j dat is, zit de Koek vaft, luiitert ze na geen zagte midde-
len, dan moet men de Lyderfle te bedt leggen, wat verkwikken , en nieuwe krachten laten krygen. Dit is genaamt curatïo per exfpectationem, een genezing, in dewelke men niet al te voorbaarig is, en wat rufte g^eft. Hier na is dienftig een verzagtende en een weinig prikkelende, (zoo 't noodig is ) een andere, dog verzagtende en verwarmende Klif- teer, en iets Cordiaals in te geeven. Maar neen ! zegt de Vroetvrouw zoude ik opftaan voor dat ik de Koek gekregen heb, zoo zal het Lic- haam toefluyten ; en hoe dan ? Belangende dit voorgewende toefluyten van die partyen j zulks gefchiedt
gewoonlyk zoo fchielyk niet, als men wel voorgeeft: want daar toe worden ai enige dagen vereyft: en genoomen die partyen kwamen al te fluiten, de Moer-koek de Patiënt noch byblyvende ! Die zwaarigheidt wordt van vele ook ai te zwaar opgenomen, ja men meent dat zulks dodelyk voor haar is j men ontziet zich menigmaal niet haar die zwaarigheidt te zeggen, of door de Hoofden by een te fteeken , merkt ze, dat 'er zwarigheidt gemaakt wordt; ze wordt met zeef groote angft bevangen, 't welk haar de moedt doet nedervallen, en dat tot haar groot nadeel. Derhalven al weder beft de Lyderfle ter rufte, en wat te bedde te leggen, en de nage- blevene Koek wat te laten meuken en ryp worden, de LyderlTe wat te verkwikken; hier op komen wel weder nieuwe navlagen, en dan wordt de Koek wel uitgeperft. Het zal de Heer Doctor van Èronckhorfi nog niet ontgaan zyn, dat 'er by eene zekere Mevrpuwe \ zelve geval voor- viel j de Koek zat daar ook zoo vaft 5 dat door een bekwame Vroet- vrouw alle behoorlyke zagte middelen in 't werk gefteldt zynde , zy ech- ter onmagtig was de Koek te krygen, Dit gaf ze te kennen; en deden alle Vroetvrouwen zoo als deze, 6 wat groot geluk, ja heil na deze! Tot afllftentie wierdt ik 'er ook mede bygeroepen, en wy beide maakten geen zwaarigheidt om haar ter rufte te doen leggen; en hoe zagt en gemakke- lyk, zonder eenig geweldt, dreef de natuur met een vlaag de Koek ten lyve uit, en dat na weinig uuren! Merk wel. Deze Koek zat nu zoo byzonder vaft, en wierdt echter na wei-
nige uuren zoo zagt, en met een vlaag, zegge ik, ten lyveuitgefloten. Ik verhaal dit. niet, om te tonen , als of ik verlegen was exempelen by te brengen $ dan zou ik 'er zeer veel konnen bybrengen , 't welk ik onnoodig oordele. Om kort te gaan moet ikUL. zeggen, dat myzedert meer dan £o Ja-
ren, dat my de leflen ter onderrigting der Vroed-vrouwen zyn toever* trouwt, en dk odk nooit voor my in gebruyk zyn geweeft, geen een enige
|
||||
. VERHANDELINGEN,
cmge barende Vrouw is voorgekomen , die door her vaft zitten -2?
blyven van hare Nageboorte PefWvpn ;e ?J zieren en by- fc/oer-koek met groofe modte fi gewerkt y * V°°rheen °* 'W*r
Wel is my gebeurt, dat ze dezelve enige Dagen , Weken k M„„-
« Lel!2,Ch ^"' *° ^ fi* Hf ^ » *£? ÖS*
Hoe is men dan zoo dwaas 5 zoo onbezonnen 'fn lül u ei- ,
men ze altydt zoo fchielyk wil nebben, iffi nlët SgJSft 'ff der gevaar van 't leven j O dwaashe.dt! hoe hebie ditH "'<?£' gekregen, en zoo Jang behouden ; Jc au: n°K zoo vaft m- Ik zal noch tot overvloedt, hier bmnfwn . «,»„ r
dat door het nablyven van de Moe^oek ^deLl^ d8 f °°k V°°r' ten, de Lyf-Moeder aan te Ileeken e„ d,e medfdoetrotten ' ? ^ Zoude het ook wel te dnrhfvn **/« v ~„„ t '•
houden, wegens ^A^Z^Z^Sg^
zulks ft, meer dan 62 Jaaren nooit is voorgekomen , dfzofobCX 57 sa sik sssïswssS - as
Hier van zal ik een exempel (zoo 't GW/ behi-inr ï h».fi-i,'
te doene £M»*£& Ik h*9*«ISSfXtfffi25W*" half jaar na zyn doodt i„ de Koe ,s gebïevTn ïïïSw^SSiï Wy ven) echter is dat Ka!f nlch v„Tmy,££*Tert "T.ïfeS °
vaten vervult, waar door die partyen nof h als verwJL'i ?/y °edt" geworden en deflelfs Hénfcnf (een ÖSKSSfcteSS en i11 °TUJ^tr!m^! 'mniers ™ de Koe vet en ffiff
« is ook by de Hovenier, Mr. CornelisVos, in de Stadrs ,„™S I ' ssssas sa %&g&&&9v
|
|||||
Bbbbbbb r.
Vaar
|
|||||
iio6 4) N T L Ë E T K Ü M D I G E
Daar zyn al vele Jaren verlopen, dat ik op de fl-oel de Vroedt-Vrou-
wen al heb beginnen te zeggen, dat men de Moer-Koek, te vaü zitten- de , met geen gewelt moet afhalen, en dat liet beter is ( zooze niet met zagtigheit te krygen is) dezelve voor eenige tydt te laten zitten, en wat tydt te geven ; maar men heelt het niet ter herte genomen, ja alles in den windt geflagen 3 menende zommige zulks haar reputatie te zullen quetzen* 0 dwaasheidt! ?<'* • Maar nu ik de gezegde Spier ontdekt heb, en my weder zoo een be-
droeft voorval voorgekomen is van een geringe Kraam-Vrouw, wiens Moer-Koek na het verlofTen zeer vaft zittende, met gewelt uit de Lyf- Moeder is afgehaalt geworden, met. quetzing (zo 't my voorkomt) van debinnenfte, zoo zeer tedere, oppervlakteder Lyf-Moeder , zoo kan i& niet nalaten deze myne ftellinge met meerder vrymoedigheidt aan te to- nen, ter behoudenifïe van de Vrouwelyke Sexe, die wel zeer grote rede- nen heeft van my daar voor te danken, en haar den mondt te floppen, die zoodanige onwaarheden 5 als vermeit zyn, verfpryden. Deze Kraam* Vrouw ftierf in de Kraam, gelykmy veelmaals voorgeko-
men is ( voornamentlyk onder geringe Menfchen) > maar ik kondeniet we- ten, hoe deze hare Lyf-Moeder gefteltwas: hier toe met fmeeken wierdt my toegelaten om het Lichaam te openen, en {mediantibus.Mis.) de Baar-moeder mede te nemen. Dat was wat te zeggen ! mede te nemen, ja ook te conferveren, om altoos te konnen zeggen: Komt en ziet! deze is van my als verlevendigt, en zoo toebereyt, als of ze heden my gebragt was uit het Lichaam* Denk eens, myn waarde Verzoekers, hoe bezwaariyk het voor ons is
eendoode Kraam vrouw te mogen openen, die partyen mede te nemen! zonder het welke wy van deze zoo heilzame aanmerking alle onkundig zoude gebleven zyn, tot nadeel van de Vrouwen: by gevolg , hoe veel goets doen zy, die ons de afgeftorvene Menfchen laten openen? daar im- mers geen quaat * maar veel heyls in fteektj hier van alle die! by zondere waarnemingen in myne Boeken , als mede alle die minlagen van andere, die'er in verbetert v/orden, hoewelzezoo zeer lange Jaren in fwange zyn gegaan. Nu is 't te hopen', dat ons na dezen wat ruymer mate hier in zal wer-
den toegemeten als voorheen. Tot beveiliging van myne ftelling voeg hier nevens noch een byzondere
aanmerking, hier niet qualyk te pas komende. Men hoort niet van de Huys-liedcn, en andere Menfchen, die door het welwezen van het Rundt- vee haar beftaan hebben, datze ooit bekommert zyn, dat het nably ven van de
|
||||
V, E KHANDEL1 N G E Nè i-icfr
de Nageboorte van't Kaïf oorzaak zal worden van de doot vaa de Koe,
niet tegenftaande die Nageboorte niet met ene, maar wel met 40,50, 60 Moer-Koeken bezet is, waaronder verfcheide, die wel meer dan half zo© groot zyn, en enige in grootte van die van een.Menfch konnen halen? ge- lyk in myne nieuwe Verzameling te zien is. Nadien 'er zoo groot een getal van grote Moer-Koeken in de Nage-
boorte van die grote Beeften gevonden wordt, en in de Vrouwen ge- meenlyk maar een, hoe is men dan zo byfter bekommert en onftelt, als die eene ftaat te komen ? Men moet wel eerft alle behoorlyke ylyc aan wenden om ze te krygen, maar nooit metgewelt afhalen ; en als 't ge- beurt, dat de Moer-Koek geheel achter blyft, moet men die zaak , als voorheen , niet al te hoog opnemen, namelyk als of dezelve dan quam.t-e rotten, de Lyf-moeder aanftak, en de doodt al voor de deur was; maar men zoude my daar op wel een vrage konnen doen, of ze dan Dagen, Weken, ja Maanden, de gezeyde Koek daar blyvende, haar wezen noch komt te behouden? Tot antwoort: Neen$ maar zy neemt een geheel an- der wezen of gedaante aan, 't zy datze verandert in Hydatides^ d^t:Js Waterblaasjes, of in een bruyne Maflfa, gelyk gekneet Rogge Deeg zig vertonende. - ... Deze Waterblaasjes zyn onnoemelyk veel in getal: in 't begin zynze
byfter klein -, dan wordenze zoo groot als Speldehoofden y dan als Hennip- zaadt, Erw ten, daarna als Hang-Paarlen} het getal wordt dan wel eens zoo groot, datze een Wateremmer konnen aanvullen. Ik noeme dit gebrek het beflote Water des Moer-Koeks -t 't zelve is my
binnen 14. dagen twee reyzen voorgekomen; en wierdt zonder meikelyke ongemakken gedragen, en naderhant gemakkelyk geloft. Deze Waterblaasjes bewaar ik in groote menigte om dagelyks te kon-
nen tonen. In tegendeel, indien de Moer-Koeken veranderen, als in een bruyne
Roggemeels gekneedt Deeg, wordenze nog al hedendaags Zuygers gehe- ten QAlolte*)) waar van de naam niet alleen, maar ook zelfs de vertellin- gen, die men daar van doet, zeer befpottelyk zyn; en derhalven onno- dig om hier op te halen, ^ . , Ik hebbe dan gezegt, dat men, het Kindt geboren zynde , aanftonts
moet zien de Nageboorte te krygen , en dat door gewone, bequame en zagte middelen, en zonder gewelt te gebruiken. Is de Koek los, men heeft *er geen moeyte mede} want dan valtze ons in de handt* zooniet, men tokkelt eens aan de ftreng, zonder trekken} men zegge aan de Pa- tiënt : maak eens een vlaagje; men doet haar eens en andermaal hemmen Bbbbbbbi en
|
||||
iioB ONTLEETKUNDIGE
en bremmen, zoo als dat geheten wort; komtze nog niet, men zet de Pa-
tiënt eens op haar voeten; men verwacht een v laagje, en dit alles zon- der verbaaftheïdt; men ftryke het Lichaam gints en weer met Oly van Camomillen , of 1?«£. Althéa \ men zette eens een verzagtende Clyfteerj men geeft wat tot verquikking } men tone geen droevig gelaat, dat zeer quaadt is5 men hout de warme doeken voor het Lichaam. Hier weet ik, dat gy zeggen zult, dat men dan met de eene handt de
'ftreng vaft houde, en met de voorfte vinger van de andere handt langs de ftreng in.'t Lighaam ingaa, om de Koek bezyden het eynde des ftrengs te doorboren. Hier nu een weinig ftilftandt. Dit doen is wel volmon- dig van de Schryveren in hare Boeken aanbevolen , ja door figuuren afgebeelt, in alle Landen in gebruyk, ook van my in myne Leflen wel belaft } maar na het ontdekken van deze nooit voor heen bekende Spier, en 't geen hier voor al is vermeit, is my nu dit doen wat verdacht voor- gekomen, ook twyfeleik niet, of hier door zullen 'er nu wel meer met my bekommert worden om dat zoo volftrekt aan te pryzen , inzon- derheidt als men het voorgezeyde eens hartelyk overweegt, en men be* vint, dat zommige wat rouwhandig zyn. ; Daar nevens wete ik door ondervinding, dat alle de Moer-Koeken en
Vliezen niet even gemakkelyk met de vinger doorgeboort konnen worden, doordien de ecne Koek harder en taayer is als de andere, ook om dat de handen mzonderheidt de vingers der Vroedt-vrouwen in 't halen der Kin- deren (als het een zware en langdurige arbeit geweeft is) als doofagtig zyn geworden., en het fubtiele gevoelen ontgaat; derhalven is 't zoo ge- ring niet te achten, aldus op de Koek te werken; het is beter, de Koek te vaft zittende, wat tydt te geven, en de Patiënt te bedde te leggen^ zoadat ik nujiever zoude willen invoeren, hier omtrent wat voorzigti- ger te zyn, dan zulk een doen zoo byfter krachtig en volmondig aan. te pryzen. Voorts moeten wy nog in dezen handel aanmerken, dat men in de Ba-
ring als tweederhande Verloiïinge te verwachten heeft,, namentlyk eerft die van het Kindt, en daar na- die van de Nageboorte of Koek, en dat de- ze twee ook ter uytvoering geen een en dezelve werktuygen bezitten: want tot het verlöflen van 't Kindt, worden niet alleen alle de Spierdra- den der Lyf-moeder vereifcht, die byfter veel in getale zyn, en als ver- warde door een lopen, om te krachtiger van alle kanten het uytperffen des Kindts te verrichten, maar daar nevens komen dan de Spieren des Buyks nog te hulpe: om nu de twede, namentlyk de Koek , ter Wae- reldc te brengen , daar toe is die gezeyde Spier gefchikt $ indien men dan ZOUr
|
||||
VERHANDELINGEN. nop
zoude willen vaft/lellen, dat deze beide, tot verfcheyde werkingen ge-
Irelt zynde, altoos in aller yl eikanderen zoude moeten volgen ,. oordeele ik valfch te zyn, Het fis gemeenlyk ,1 en naar de loop van de natuur, dat in de arbeidt eerfr het Kindt, en daar na de Moer-Koek te voorfchyn komt: edoch zomtydts is de Moer-Koek veel vroeger ryp en gereedt, en komt voor het Kindt ten lyve uit, 't welk van het befte niet is; want indien het Kindt dan niet fchielyk voorden dag komt, zoo ziet men veel- tydts, dat het doodt ter Waereldt verfchynt.- voor al is 't nodig om de Koek te krygen , dat men (gelyk gezegt is} wel eens en andermaal mag tokkelen aan de ftreng , maar niet daar aan trekken , aangezien daar door en Koek, en de grond der Lyf-Moeder, meermaals te gelyk uit het Lighaam te voorfchyn komen j en zoomen dit gewaarwordt, en men de Lyf-Moeder niet met een vaart weder in haar plaats brengt, zwelt de Lyf-Moeder zoodanig, dat het niet moogelyk is zulks dan te doen; en alzoo fterven deze LydereiTen in korte uren, waar op dan wel zorgvuldig moet gelet worden. Dit ongemak valt zomtydts ook wel voor, al heeft men aan de ftreng
nier getrokken, en dat alleen door fterk perffende naweenen. Dit zeg ik uit eigene ondervindinge, hebbende dit zelfs bygewoont; dog als het ge- beurt, dat men 'er vaardig by is, zoo komt het weder te recht. Voor 50 Jaaren, als 'er hier noch geen opentlyke onderwyzing over dien han-, del gedaan wierdt, quam dit ongemak meer voor dan tegenwoordig, en men was onkundig wat het voor een. ongemak was. Als men my haalde, zeydenze, dat 1er een ftuk vlees ten lyve uything } andere hielden hec voor een Mola\ andere voor een Monfter. Jn die tydt wierde ik twee- maal op eenen dag geroepen byzoo een droevig ongeval; maar na het doen der Le/Ten is het in vele Jaren niet voorgevallen, als nu onlangs weder eens. Eer ik af breke moet ik voor het Iaatfie nog iets byzonders ophalen.
Het is wat ongemeens ,j dat ik hier voren bygebragt hebbe aangaande het voorgegevene verrotten van de Nageboorte , en aanfteken van ae Lyf- Moeder , wanneer dezelve, het Kindt geboren zynde, nablyft. Dere- den waarom ik dit tegenfpreke ,. is, om dat.de Nageboorte geen deel is des Moeders, maaralleen een deel des Kindes, en de ervarentheidt ons leert, dat de Nageboorte altydt, 'tzy vroeg of laat, uytgedreven wordt} ja dat zelfs een doodt Kindt langer dan een geheel- Jaar de Moeder kan byblyven zonder te verrotten ; zal dan zoo veel te beter nier; de Nage- boorte, zonder de Baar-Moeder te doen aanfteeken , konnen byblyven? Men oppere hier tegen nu eens een vrage , namentlyk of dode Kinderen 13 bbbbbb 3 dan,
|
||||
«Itfi ONT 'LIE E T K U N D 1 G E
dan ïioöit in 's Moeders Lighaam verrotten ? Ik antwoordt, Ja, om dat
my't eene en 't andere wel is voorgekomen, waar over myn voornemen is, Zoo het den alles vermogenden Beftierder behaagt, in myn IV. T)ecas breedt en wydtlopig te handelen, en aldaar voorbeelden by te brengen , die my dien aangaande in den tydt van 6*2 Jaren zyn voorgekomen. Hier mede , waarde Heeren en Verzoekers van dit gefchrift, heb ik
ria vermogen aan myne belofte voldaan , eerbiediglyk verzoekende, daar mede voor ditmaal genoegen te willen nemenj want van alles verflagte doen, 't geen van my in de Latynfche Taleis uytgekomen, is my die tot zoo een hogen ouderdom gekomen ben, al te laftig. Hier hebt gy dan gehoqrt, wat'er van myne openbare onderwyzinge is , namentlyk, het Kindt^geboren zynde, zyn eerfte werk te maken om met alle omzigtig- hetdt en zagtigheidt de Nageboorte zien te krygenj en zoo de Koek te vaft zit, die dan liever te laten zitten voor eenige tydt, dan met gevaar des levens dezelve af te rukken met ftukken en brokken, 't wëlkgemeen- lyk met gewelt gedaan wordt, en derhalven te verwerpen is , ten ware in den hoogden noot, namentlyk in een zware bloetvliet, 't Kindt ge- Boren 2ynde, en de Koek ten deele los geraakt, en ten dele nog vaft zittende, dan is het, (want van fwee qitaden moet men altoos het min- fte verkiezen ) zegge ik, geoorloft te doen , 't geen men anders moet nalaten.'- »yvü ■upr ^m bnn sotyhrrat >Hier op dan acht gegeven zynde, zullen dan zodanige, die geftelt
zyn om barende Vrouwen te verloflen, niet veel gerufter naar huys gaan , wanneerze zig bewuft vinden, datzeop de Nageboorte of Koek met geen kracht of geweldt gearbeit hebben, fchoon'er een, of ook wel alle de voorverhaalde ongevallen, ja de doodt zelfs, opvolgen? Ik mene voor- zeker ja. Ziet Heeren, dit is myn onderwys, en zulks getuygen ook de Hee-
ren Infpettóres van het Collegium Mcdicum, die altoos by't lezen tegen- woordig zyn; maar wat daar van met onwaarheidt al is verhaalt, heb ik met leetwezen en gedult moeten horen. Dog , dit is 's Waereldts loon \ .8 n Voorts afbrekende wenfche ik, dat deze mynen arbeidt van den He~
mei verder gezegent mag zyn, op dat ons in het toekomende zooI veel droevige voorbeelden daar omtrent niet meer mogen voorkomen, veroor- zaakt door het onbezuysde afhalen des Koeks, als die zoo vaft zit} te meer om dat men het nu kan tonen, en zig niet langer behoeft te laten paayen, met zeggen j het is nu maar komt en zied wat eeo grote wel- . , 6 . uiy *n;, tayj uc :•.-•■ daadt |
||||
VERHANDELINGEN. i: -inii
daadt ons nu van den Alles Vermogenden bewezen, daar men voorheen niet van geweten heeft! Noch is myn verzoek, dat zig dog niemandt verbeelde, dat ik een
zaak van zoo groot een belang, als hier voorgeftelt wordt , en daar 't leven der Menfchen van af hangt, Waereldt-kundig make , alleen fteunende op myne ondervindingen , 't welk voor een vermetelyke zaake zoude konnen gehouden werden : maar 't is voorheen eerft wel. overwogen , gelezen , en zeer dïenfh'g geoordeelt van zeer beroemde ProfefToren, Poetoren, Chirurgyns, Vroed t-Meeflers, en andere Menfchen van een goedt oor- deel, verftandt, en van grote bequaamheidt, die my hertelyk verzogt hebben, 't zelve onder geen Koorn -Maat te willen verborgen houden , maar voor de gehele Waereldt open te leggen , gelyk men nu hier ook zien kan, dat ik gedaan hebbe E Y N D E.
|
|||||||
UYTLEGGINGE
Van de
P L A AT.
A. De omgekeerde grondt van een Kraam- Vrouws Lyf-Moc-
der. B. B. De inwendige Spier, dienende tot het uitperzen van de
Moeder-Koek , beftaande uit rondt-om lopende Spierdra- den. C De uytpuylende Top (Conm) van de inwendige of omge-
gekeerde grondt van de gezeide Lyf-Moeder.
D. De gequetfte rontom-lopende Spierdraden, |
|||||||
VER.
|
|||||||
*ag. ii 12
V E R V O L G
V A 'N D E
ONTLEETKUNDIGE
VERHANDELINGEN.
Waardige Heeren en Vrienden,
K hadde gedagt, dat ik UL. zoude voldaan gehad hebbc, on-
trent het verzoek, my voorgehouden : edog nu komtge my weder aanzoeken met deze en gene voorftellingen; en weleer- ftelyk, wat my deswegen (na dat myn boekje uit de perffe is gekomen ) al is bejegent. Ten 2. Hoe het ook in andere landen wordt opgenomen ?
Ten 3. Of deze nieuwe handel nog niet wel wat breeder konde uit. gebreidt werden ? Aangezien, zegtge, dat ik , in een zaake, van zoo groot een belang, byfter kort ben gewceft, daar egter's menfchen leven van afhangëlyk is. Hier opdient tot antwoordt, als ikoverwege, en my te binnenbreng9
hoe na ik, door de zeer hooge jaren , en ouderdom de Eeuwigheidt ge- nadert ben, zoude ik wel fchier de penne by my nederleggen , en laten ruften: maar aan de andere zyde, overwegende de goede welftandt my- nes lichaams, en krachten , die ik door de onverdiende genade van den alles vermogenden Heere tot noch toe, zynde nu getreden in myn 89 Jaar, genietej als mede myn beroep, dat wy alles te belleden hebben, ter verheerlykinge van GODT, ook ten dienfte van onzen evennaaften, weegt het laatfte zoo verre over , dat ik touwen-verzoeke, onder des Heeren zegen, UL. zal trachten te voldoen. Voor eerft, dan is 't verzoek, om te mogen weten, wat myn weder-
varen is over het uitgeven van 't bcwufte Tractaatje , rakende enige nodige aanmerkingen over de Moer-Spier , en het gevaarlyke afnaaien van de vaft-zittende Moer-koek , en andere zaken meer. Daar op antwoorde ik, dat ik tot nu toe zegenprale. Niet tegen-
gaande ik my voorftelde zware buyen, ja donder-flagen, op dat oude hoofde,
|
||||
VERVOLG VAN DE ONTLEETKUNDIGE VERH. iiij
hoofdt, zoo dat, alwarenze daar op gekomen, 't zoude my niet onver-
wagt geweeft zyn. Want zoodanig een zaake, als deze, overhoop te werpen , was ai wat
byzonders; edog, toen ik zoo een vafteen onwrikbare grondt gelegt had- de van te konnen zeggen, Ventte & videte, dat is, komt en ziet! wierdt hier alle den mondt geflopt, door des Heeren goedheidt, en zegen! in- dien alle onze ftellingen en onderwyzingen, zoo wel geftaaft waren als deze, wat groot een heil zouden wy daar uyt trekken ! Ik zegge nog eens, dat het alzoo wat te zeggen was, een zaake van
zo groot een belang, als deze is, zoplotzeling over hoop te werpen, en te ontzenuwen, die zo veel Eeuwen in zwang geweeft is -, en dat in alle landen, waar door ook duizende van menfehen het leven afgelegt hebben, gelyk het wel ligt te begrypenis, uit het gezeide Tractaatje, en dit ver- volg van het zelve. Nopens nu het tweede verzoek, dat is, hoe het in andere Landen en
Steden, ook wordt opgenomen. Antw. tot nu toe heb ik geen andere ontmoeting door brieven en berichten gehadt, als lof en dankzeggingen, uitgenomen 't geen my bericht is , door den H . Tsbrandus Gysbertus Arlebout, vermaart Stadts Doctor te Weefpj deze /prekende met een Vroedt-Vrouw, en het bewufte Tractaatje haar voorhoudende, ookaan- pryzende, antwoorde zy hem, ik zoude het echter op't zeggen en fchry* ven van Ruyfch niet derven laten aankomen of wagen. Hier op antwoorde de gezegde Hr. Doctor, wilt gy dan liever wa-
gen , de Moer-koek , als zy te vaft zit, en door geen zagte en bequame middelen te krygenis, met gewelt te behandelen, ja rnet (lukkenen brok- ken ten lyve uit te halen? Zulks heeft meenig het leven gekoft, en is der- halven verfoeyelyk, ja al te lang in gebruik geweeft, gelyk het Trac- taatje ons voorhoudt. Daar nevens moet deze gezeide Vroedt-Vrouw weten, dat, wanneer
ze zulks op myn zeggen verrigt, het zelve niet alleen op myn voorgeven doet, maar, ook op het advys van alle die Profeflbren , Doctoren, Vroetmeefters, en Chirurgyns, die in dezen handel ervaren zyn, en haar zegel daar al aan gehangen hebben, ■■■.-. ■> , Overweegt ook eens, 't geen in 't bewufte Tractaatje op de 42. bladz.
gevonden wort, daar vermeit wort van een Daame van diftinctie , wiens Kindt gelukkig ter waereld gekomen zynde , de .Nageboorte of Moer- koek zo vaft zat, dat een bequame Vroedt-Vrouw niet magtig was, de- zelve , zonder levens gevaar, ten lyve uit te halen, en hoe gewenft die na weinig uren van de natuur ten lyve uitgeperft wierdt; en zulks valt C c c c c c c ook
|
||||
nï4 VERVOLG VAN DE'.
ook dagelyks voot: ja weinig dagen geleden kwam die vermaarde 7)oe«
tor Teres my zien , en by die occafie, verhaalde hy my onlangs geweeft tê zyn by zo een patiënt by na even als daar aanftondts van gezegt is , wiens Nageboorte zo valt hadt gezeten, en den 5-j dag gelukkig te voor- fchyn was gekomen j ook heb ik niet lang geleden $ een voorval gehadt van een Nageboorte, dewelke den 15-. dag, en een andere den $< dag van dé natuur uitgeperft wkrdt. Laar óns maar eens gedenken (Jgelyk als gezegt is in dat Traetaatje) dat de Nageboorte een afgezonderde ba- ring is, én die ook door andere werktuigen Uitgevoert wort, als 'er tot de baring vati 't Kindt vercift wordt. . ; , Het is een van de aanmerkely.kfte misflageri dezes handels t namentlyk*
dat méri het Kindt geboren zynde , ïlkooï aanftoat&j ook de Nageboor- te moét af haaien, en vertonen, ja niet te mogen opftaan,, nog de patiënt te bedde leggen, voor dat men die Koek te borde brengt. Deze verkeer- de bevatting heeft tot nu toe geduurt. Men moet altoos eerft zien, of ze met zagtigheidt te krygen is, maar vaft zittende 5 moet men dezelve geenzints met gewelt ten lyve uit halen, om het gevaar des doodts ,. die 'er menigmaal op komt, te vermyden. Dit ftaafde ik met vele ondervindingen in 't gezeide boekje, en toon-
de j dat de verlofllng van de Nageboorte alleen gefchiede door een byzon- detê Vaft my onlarigs ontdekte, en iiooit gekende Spier, in de grondt van de Baarmoeder van een Kraamvrouw gevonden, die door de quetzingvan dat deel geftorven was. Ik fceide laatft op Stoel, fprekende tot de Vroedt-Vrouwen, dat het
mét dien handel toegaat, gelyk, als met de peeren en andere vrugtboo- ntenj wanneer hare vrugten in 't rypen zyn, en men de ftammén fchtm en beweegt, zo ontdoen haar wel eenige, die't eerfte ryp geworden zyn 5 maar zo men 'er nog meer wil hebben, die tot minder rypheidt gekomen ssyn fchut men den boom, met meerder gewelt, zo dat 'er dan wel enige afvallen, maat nemen dan ook welde takken met haar mede. Indien men enige dagen ter verdere rypmakinge vertoefde, zouden zy van zelfs af- vallen. Aldus gaat het met de Mocr-koek ook toe; geefze wattydt tot hare rypinge, dan valt ze ons wel in de handt j zie verders hier over na, 't geen ik 'er al van in het bewufte Traetaatje ter nedergeftelt hebben Verders W. Heeren , moet ik UL. nog wat ophouden met dezes
Spiers gefteltenifle, en zeggen , wat 'er al tegen zoude korinen opko- men , namentlyk, dat dezelve voorheen al is bekent geweeft.; zo dit waai? was, dan lag 'er een zware fchuldt op die gene , die geftelt zyn tot on- derwyzing van leerlingen: want men moeft haar daar van kenniffe gege- ven |
||||
ONTLEETKUNPIGE VERHANDELING, ui?
ven hebben,, om alle die onheilen , die in het be wufte Tra#aatje ver-
Jiaalt worden, vopr te komen. O ! wat, zoude dit een ruim en uitgeftrekt velt wefcen, om ons Pro-
feflaren^ ep Doftoren te betichten f en een zware Jak op den hals te h* 4en , ter yerfmading! een zaak van zo groot een belang, over het hoojM gezien te hebben- Wy hebben wel gelezen van een ^/Wj1 mufcnlofus , dat is, datdeLyf-
moeder Spierig is * maar is dit een befchryving van zo een dierbaare Spier, als van my befchreyen is, vaneen volfïrekte orbieulaire onbekende Spier ? Immers befchryve ik hem daarenboven van deszelfs plaatze, geftalte,
figuur, gebruik en onheil? als zy te vafcaan de Koek verecnigt is, ook wat in zo een geval te doen is, ter behoudenifTe van 'smenfehen leeven. Men zegt en fchryft ook wel, dura ejl mater mufculofa^ dat is, het
harde herflen-vlies is Spierig, is het daarom een Spier ? Turulentum, non eft pus) etteragtig is geen etter, Satiguinolentum , non ejl fanguis\ bloedacntig, h geen bloed. Laat ik 'er $it nog by doen, zoude een der eerfte Profeflbpen by my
gekomen zynde, om deze groote ontdekking te zien , en met zo veel ge- noegen, vanmy weder weg gegaan zyn ? als hy ooit zo een Spier gezien of 'et van gelezen had } wel verre daar van daan! Immers zoude zo een roemwaardige Heer T>ocJor Schyn, zyn handen wel te rug gehouden heb- ben, om zo een JHgtend, en deugdzaam vers, aan dit voorhooft gehegt je hebben •' zo hy niet overtuigd was geweeft , van de waarheid dezes ? Ook zoude 4te Wytberoemde Heer T)o£ïor van BronchorJt> daar van niet opentlyk gezegt hebben, als het Tradtaatje uitgekomen was, dat zal wel bejiendig wezen! en als ik alle die Brieven, die over dit onder- werp aan my gefchreven zyn, overzie, wat al zegenpraalen, en geluk- wenfchtngeu over 't zelve ! Ik hebibe in 't bewufte Boekje ook iets ter nedergeftek, wegens het
hy zondere vafi-zitten van des Lyj^moeders Keek in sommige vaarende Vrouwen, als mede over des zelfs oorzaken , hier over zoude iemand in bedenking konnen komen, hoe 't mogelyk is, dat twee zagte deeJen als Lyf-moeder en Koek, zo zeer yafl: konnen aan een zitten , als hier wei voorgegeven werdt ? Tot oplo&ng van zodanige bedenkingen was het genoeg omme daar op
te antwoorden, dat ons de ervarentheidt zulks dagelyks leert, maar van zo een voorbeelt als ik UL. befchryyen zal, heeft men, yertrouw ik, niet veel gehoort. Zekere Vrouw van 't Kindt verloft zynde, zat de Koek zo ya&^tm twee befuamc jCn ervarene Vroetmeefters , en een eryare Vroet- Ccccccc 2 vrouw
|
||||
iu6 VERVOLG VAN DE
vrouw onmogelyk de Koek konde uit krygen, fchoon zy alle vrypoftig
genoeg en met gewelt de zaak behandelde 3 om 't welk de Lyderfle haar Jeven met de doodt ook eindigde. Edog, dit is gefchiet in de dagen van onkunde, als men van deze myne handel van de Koek en Moerfpier nog niets wifte ; maar door des Heeren goedheidt nu beter onderricht zynde, kan men zig daar van bedienen: derhalven als men bemerkt, dat de Koek te vaft zit, is 't nodig , ja veel beter , dat men de Patiënt te bedde doet leggen, en te handelen, als in 't Tra&aatje gezegt wort. Ik zal hier iets byzonders, waar pp wel te letten ftaat, laten volgen.
Het was voorleede Jaar 1725. in, en ontrent February, dat de gezeide Heer cDo£ior Schyn geroepen wierdt by een Kraamvrouw» die bezet was met hevige en gedurige pyne, en zwelling des buyks, gedurige koortze enz. Men verzogt 'er my by, nevens de gezeide Heer} wy beide maak- te grote zwarigheidt, vrezende dat'er eenige inwendige delen in't halen des Koeks mogte gequefc zyn; te meer, alzo de rode zuivering van de Kraam geftremt was , en te vroeg ophiel , ook de loop in haar plaats zig opdede, en vervolgens defpruw, 't welk met de doot geëindigt wiert. Hier op haar Man ge vraagt zynde, of de LyderefTe het ook heel kwaat gehadt hadde in 't halen van de Moerkoek ? waar op hy zeide , zeer k waadt: wy verzogten om het lichaam te openen 5 maar, na ouder ge- woonte , nihil op H requeft! Weinig dagen daar na wierdt ik gehaalt over diergelyke droevige ont-
moeting by een Kraamvrouw, wiens lichaam ook byfter opgezet en ge- zwolle was, waar by gedurige koortzen , buyks pynen, de loop enz. zig opdeede r en na weinig dagen al mede ten grave gebragt wierdt. Kortelings na deze ontmoete my de Heer ■'Doof er Scbyn 3 die my aan*
fprekende, wederom zeide, by zo een droevig voorval, als gezegt is, geweeft te zyn, nevens de wel-geoeifende Heer *DoBor Boyer5 welke Patiënt, byna op dezelfde wyze en toevallen, gelyk van de twee voor- gaande vermeit is, overleden was^ zy vonden de Kraamvrouw met een opgezette en dikke buyk, zware pynen in de zelve, gedurige koortzen, en loslyvigheidt gekwelt, die de LyderiTè na weinige dagen al mede ten grave deden nederdalen, gelyk de twee voorgezeiden. Deze drie zo zeer droevige onheilen kort na elkander voorgevallen
'zynde, nam ik voor, dezelve wereïdtkundig te maken, teneinde ande- ren , nevens my , mogten uitzien na de oorzaken, en middelen beramen, ornzo ellendige rampen, was het mogelyk, te fluiten. Het was zegge ik in 't voorlede Jaar 1725. in, en ontrent February , dat zig^ deze drie onheilen opdeden, daar op befloot ik in een Hand-boekske aan te teke- nen^. |
||||
ONTLEETKUNDIGE VERHANDELING, in?
nen , hoe veel in dat Jaar my verder mogren voorkomen ; hoe, dagtik,
drie al weer zo kort in een maant geftorven !'hoe groot een getal is'er dan in een geheel Jaar te wagten ? Maar wat is hier op ge volgt in Maart, April, May, Juny , July , Augufti, September en Oétober geen een eenige kwam my te voore, maar in November weder eene, en geen meer, tot nu toe, dat men fchryft February, Maart, April, 1726. Wat nu by andere Doéloren in dietydt is voorgevallen, ismyonbewuft, ikfpreek alleen wat my voorgekomen is. Ey lieve, is 't dan niet oorbaar en waar- dig , hier by eens te gaan nederzitten, en te overwegen , waarom in zo veel maanden geen een eenige als gezegt is , en voorheen drie zo kort na den anderen gefneuvelt zyn ? Zoude het wel als vermetelyk te houden zyn, als ik oordeelde, dat het
gemelde Traótaatje van de HEERE onze GODT begunftigt is gewor- den? die 'er ook alleen over te danken zy! zoude het niet wel te denken zyn, dat, na dat het Boekske uitgekomen is , men met meerder bedaart- heidt aangedaan is geworden, om niet zo fchielyk meer, de Koek vaft zit- tende met kracht ten ly ve uit te rukken ? Her is waar, iemandt zoude hier konnen tegen inbrengen, dat'er in en ontrent een maandt drie Kraam- vrouwen , zo kort na een geftorven zyn , zoude men konnen houden , als wat zeldtzaams, en iets ongemeens ? tot antw. ftel het alzo j maar merk aan, dat ik alleen dit ondervonden hebbe, en dat in deze byzondere grote Stadt, daar zeer veele Do&oren zyn ; wanneer deze alle hare doden over zo een ongeval opgaven, zoude het getal mogelyk nog veel groter zyn, als men wel meent. Ey lieve , als ik my te binnen breng, alle die onheilen, die my al voor-
heen zyn voorgekomen, ontrent het onbefuifl: afhalen van de vaftzittende Moerkoek , dunkt my daar toe wel veel toegebragt te hebben, ja een oor- zake geweeft te zyn , de klein acht ing van de Moerkoek, aangezien men die aangemerkt heeft als quifquiUa ( wifïïes en waffies) waarom men ze ook zo haaftig, als 't Kindt geboren is, ten lyve uithaalt, en ten vure doemt, of in hete affche weg dompelt, om datze alsdan uitgedient heefr. Het is wel waar, dat ze geen dienftdoet, maar dat neemt niet weg het gevaar dat 'erin fteekt, wanneer zere vaft zit, enmenruktzetenlyveuit. Niemandt moet dit deel z© gering agten $ de Beroemde ProfefTor
Abraharmts Vat er, te Wirtenberg , zegt 'er wel wat anders van : die naauwkeurige Onderzoeker van 's menfehen lichaam, hout de Moerkoek vooreen Tarsprincep (of voornaam deel) van 's menfehen lichaam , gelyk hy in eenige Tqfitiones Anatom. (of Anatomifche flellingen) dk hy my heeft laten toekomen, aangetekent heeft. Het verheugde my, ais ik zag, dat zo een voornaam ProfefTor dezelve zo hoog {telde-, en zoude Ccccccc 3 iren
|
||||
nm VERVOLG VAN DE
men niét! Een deel des lichaams zo wonderlyk van ons HEER gefcha-
pen en toebereit, en van zo groot een gebruik , voor een wiflie waflie te houden , en maar zo ter hete aflche of ten vure te doemen! beter bragt men ze my, mogelyk vond ik 'er nog weder wel wat in, tot nog toe on- bekent, gelyk 'er voorheen van my zo een nodig en onbekent bekleetzel, at in ontdekt i$, waar door wy kundig zyn geworden, dat'er geen mon- delinge vcreeniging kan zyn tuffchen de Lyf-moeders en Koeks bloedt» vaten. Nopens nu de gezeide fteliingen vanden Heer Profeflor Vater, rakende de waard igheidt van de Moerkoek , makeik ook gants geen zwa- righeidt om met Hem daar in eens te zyn, te meer , om dat 'er totdeszelis natuurlyk uitkomen, waarlyk een tweede baring volbragt wordt, ziehier v?n breeder in het gezeide Boekske. Als we verders de Moerkoek naauwkeurig befchouwen , vindt men 'er
zo vele wonderen in opgefloten, dat 'er onze zinnen wei in zoude kon» nen verbyfteren ; en om'er maar een weinig van op te halen: men houdt ze wel voor een Klier, uit duizende van kleine Kliertjens te zamen geftelt. Dat het gehele maakzel als een Klier is , daar en is niet aan te twyfe- len ? aangezien dezelve nu bevonden wordt rondtom, en alzo van beide zyde van een vliezig bekleetzel omvangen te zyn, 't welk in alle Klieren vere^ft wordt; maar dat ze daarenboven uit duizende van kleine Kliertjes. te zamen zoude geftelt zyn, ftrydt tegen myn gevoelen, en kan ook nooit voor onze oogen vertoont worden j maar by my is te zien, dat ze beftaat uit loutere Bloetvaten: als men de ftronken der Bloetvaten opblaaft, Jco~ men ze ons zo fyn byna voor, als of het Watervaten waren , in opzigte van haar fyne zelfftandigheidt; en zo men ze in plaats van windt, met een roodtwaflige ftofFe opvult, dan komen ze ons zeer aangenaam, en als ro- de coraaltjens te voren. Wil men daar nevens de uiterfte uiteinden befchouwen, zo moet men
ze aan ftukken fcheuren , niet fnyden met een mes of fchaar, dan in een fles met vogt hangen. Aldus komen dezelve zo dun en fyn voor, als dons of catoen : als men dan tot dien einde bezig is met de Koek aan ftukken te fcheuren, zal men bevinden , dat zommige Koeken zo taay zyn , dat men het niet als met gewelt verrigten kan. Hoe liegt ftaat 'er dan een barende Vrouw by , wanneer het Kindt
geboren zynde , de Koek met ftukken en brokken ten lyve uitgehaalt wordt! hoe ligt kan'er dan door dat gewelt eenige quetzuur in die te- dere delen werden veroorzaakt ? O! wat is het grotelyks te beklagen, dat zulks in langen tydt in misbruik geweeft is! wel hoe nodig is't, om 'er dan van af te flappen! te meer, als men overwege 't geen-ik 'er ver- v '..*;..:,.,,, \;j i...' „ , ai; der
li ..'.■■'■'' '■ ■ /* ■ -ï »• 'j J 'J' ■',; ■ .=' -. .;';
|
|||
ÖNTLEETKUNDIGÈ VERHANDELING, ccj^j
der van gezegt hebbe ïn 't vermelde Traktaatje, alwaar ik zegge, dat tk
nooit een een tg "Patiënt in $© "Jaren ondervonden hebbe ge'f/o? ven te zyn, door het nablyven van de Nageboorte, ten ware men voor af bezig ge~ weeft was, met op dezelve geweldig te arbeiden om ze, te krygen, als zy zo vaft zat. Als men Verders op de cours en* Joop dezer vaatjens ziet, immers ner-
gens zyn ze zo in 't geheele lichaam, door en door malkanderen als ver- werf, en onmogelyk om volkomentlyk te ontdoen, of t'ontwerren. Om nu nog niet te fpreken van deszelfs nutfigheidt en gebruyk, wel-
ke zeer groot is , want zy moet het voetzel, 't welk in de Lyfmcedcr bereit is, afhalen, en door de ftréng het Kindt aanbrengen, zolang het Kindt de Moeder nog by blyft : gou men dan zo een voornaam deej zo gering agten,, als gezegt is? dit is immers ganfeh onbetamelyki :»; :• Terwyl ik nu fchryf, worden my twee Nageboortensgebragt van twee
verfclieide Vrouwen, waar van de eéne fris én wel geitelt Was, edog de andere door het nablyven, wel in duyzenden van Hydatides (Wa|Ü&^r jensj verandert j waar van zomrïüge klein,, andere groot, en ront waren§, findere als Hangpeerlen. Verders heb ik in de laaflïé niets byzönders gevonden, als dat alle deze
Waterblaasjens, niet alleen voortkwamen uit het uiteriie der Blöetvatenr maar ook zag ik, dat hare ftronkskens dezelfde gedaante haddeaangenoi men: hangende alle als een bos druiven aan elkander , en ddt door zeer- fyne vezeltjes, als draatjens van garen, van 't overblyfzel van de ftronks* kens der gezeide vaten: is dat niet eert aanmerkens waardig bewys, dat ze haar begin niet hebben uit de Watervaten, gelyk vele denken ? terwyl 'er in deze t'zamenftel van waterblaasjens geen vliezen van de Nageboorte*, nog Navelftreng zig opdoen, en niets gezien wordt als waterblaasjens $> zoude my wel eens tegen geworpen konnen werden , hoe het dan te wee*, ten is, dat deze haar beftaan hebben uit een nagebleve Moerkoek? eer ik van deze zake iets ondervonden of bekent gemaakt hadde, wierdt ze aan- gezien voor een valfche bevrugting. Tot antw. Wanneer ik by een Ju£- frouw geroepen wierdt, dewelke wel van een Kindt verloft was , maar wiens Moerkoek ten dele in Waterblaasjens verandert, en ten dele nog gaaf en welgeftelt my voorquam 5 zo wierdt ik kundig wat 'er van die zake was, en zulks liet ik doenmaals af beelden door figuren , gelyk té zien is in myne uitgegevene aanmerkingen. - . Het zal niet ongevóeglyk zyn, hier iets by te brengen van dé veran-
dering der delen na de doodt. Men zegt, Taresnafcimur, par es mofi* tour, dat is, gelyk we alle op eenerley wyze geboren worden, zo fier- ven |
||||
II20 VERVOLG VAN DE
ven wy ook; zulks is wel waar, maar de lichamen, nadat ze geftorvcn
zyn , en werden niet op een en dezelfde wyze vernietigt: want zommi- ge die de Zee bouwen, en daar fterven, worden van de Viffen gegeten of opgeflokt, andere van wilde Dieren, Vogelen, enige van de Wor- men , en hier te Landen worden de meefte tot zwart Üyk , eenige hardt, geelagtig, droog en gekrompen, als Stokvis, en deze blyven het langft in wezen j maar in zommige Landen verdwyaen ze geheel en al tot niet, of veranderen tot poeder en (lof. Waarom dit dog hier opgehaalt ? Alleen om enige vooroordelen, ware
het mogelyk, te weren , en de ware gefteltheidt vanden menfch beter te onderzoeken, 't Is te bedroeven, dat men vele menfchen ontmoet, die het als een 'Piacuhtm (euveldaadt) opnemen, als men fpreekt van een doodt menfch open te fnyden , zy zeggen, dat men de doden moet laten ruften ; 't welk voor zo veel wel waar is » als het tot geen goedt einde gedaan wordt j maar als het verzogt wordt, om 'er leerzaamheidt uit te trekken, en 't aan andere ftrekken kan tot wegneming van 's menfchen gebreken, wel dan fteekt *er immers niets als goedt in. Men ziet wel, dat de luiden gaarne de grote en voorname Perzonnagies willen opvol- gen, en haar in andere zaken nadoenj maar waarom dog niet in dezen? als de Keyzers, Koningen, Prinfen &c. fterven, werden ze immers na hare aflyvigheit geopent, haar inwendige partyen door en door bekeken, om te zien na de oorzake van hare doodt: daar na werdenze weder toe- gemaakt , en na hare qualiteit verders bezorgt zynde , ter rufte gebragt. t Gefchiet het dan aan de allergrootfte, hoe beuzelagtig is 't dan , dat de kleinfte hier zo veel tegen hebben ? 't is immers pryswaardig, na zyn doodt tot nog wat goedts te verftrekken. Laat ons de ogen maar flaan pp 't geen geboekt is in 't meergemelde
traktaatje, rakende die zo nutte uitgevondene Moer-Spier , die haar zo veel voorgaande Eeuwen fchuil gehouden heeft , indien ik het lichaam van die gezeide arme Vrouw, door fmeken, geldt, en goede woorden, niet hadde mogen openen (en dat nog bezwaarder was , om de gantfche Lyfmoeder mede te nemen) zoude ik zo een zware zaak niet hebben konnen of derven ondernemen , van zo een Boekske waereldkundig te maken, tegens het gevoelen van de gehele Waereld aan, en zo was die dierbare ontdekking in Irophonn antro nog verholen gebleven , en ver- fteken van *t heil, dat 'er in fteekt! , Hoe ? zo oudt een misbruik en was immers niet uit te roeyen ge weeft,
als door ventte 6p videte ! (komt en ziet) en wat is 'er te zien , niet al- leen zo een rondt-draadige Spier, maar ook zelfs de plaatze daar in, al- waar |
||||
ONTLEETKUNDIGE VERHANDELING, uzi
waar een abrupt?o fibrarttm , dat is, een aficheuring van deze Spier-draden
ons voorkomt, die na alle bedenken ook de oorzake hares doodts geweeft is: deze zyn dan zigtbare en blykelyke zaken, 'y&rerum teftimoma \ hec zoude nooit anders ingang gehadt hebben, om zo een oude gewoonte, die van zo vele Eeuwen in misbruik was geweeft, tegen te gaan en uit te roeyen^ maar nu ziet men, dat het by alle kundige nazoekerszyn lof wegdraagt I Immers fpreekt dit van zelfs, wy waren nog verfteken. gebleven van
deze zo groote ontdekkinge, daar we door des Heeren goedtheidt nu me- de begunftigt zyn geworden. Hoe mogen 'er dan nog menfehen in die onbezonne drift volharden, van 't openen derdooden, ongunftigtezyn? Indien men dit ons verzoek al vroeger hadde toegeftaan, wanneer een
Kraamvrouw door zwellingen des buiks , gedurige pynen , koortze en loop , fchielyk geftorven was , mogelyk zou men al eer de zaak ontdekt, en onze onkunde verbetert hebben $ waar door, als gezegt is, zo veel menfehen in alle Landen zyn omgekomen ! Ik heb't wei bygewoont, dat 'er menfehen waren, die, fchoon wy
kwamen uit ordre van de E. E. Agtb. Heeren van den Geregte , om in- fpectie te nemen van 'de wonde der nedergeflagene, expres jemandt fiel- den , om toe te zien, en zorg te dragen, dat "ter dog niers van de ingewan- den mogte medegenomen worden; ook laft gaven,dat het bebloede Iywaat zorgvuldig mede in de kift by 't lichaam gelegt wierdt. Als het overal zo toegegaan hadde, wy zouden zo verre niet hebben gekomen, als we na in de kennifïe onzes Lichaams door des HEEREN goedheidegevordert zyn. Het is wel waar, dat we te hooy en te gras (gelyk men zegt) wel eens
gelegeritheit krygen, om een doodt menfcli te mogen openen > maar zulks is niet genoegzaam, om volkomen kennifle van 's menfehen Lichaam te bekomen ; ja om de 14 dagen een voorwerp te hebben, was niet te veel: zo ik in myne jonge jaren geen meer gelegentheit hadde gehadt, als nu een tydt lang herwaarts, wy zouden van vele nodige ontdekkingen nog ont- bloot zyn gebleven, het welke waarlyk te beklagen was ! Eer ik nu een einde make van dezen handel, zoude ik nog wel gaarne
een misverftandt willen weren, dat egter al mede diepe wortelen gemaakt heeft, en daarom moeyelyk zal zyn uyt te roeyen ; dat is, dat men na de verloilinge, om de Lyfmoeder wederom op haar plaatze te brengen, de Patiënt op hare voeten zet, de vingeren doet by een brengen, en alzo tot een vuift maken, en dan zegt men, zuig nu uw lichaam op, enz. Die is immers niet als een voorgegeve opzuigen, ja een werk, datbelaehelyk, van geen nut is, en niets kan helpen , alzo zonder zulk opzuigen de Baarmoeder van de natuur altoos weder in haar plaatze gebragc werdtv Ddddddd 'cis
|
||||
II22 VERVOLG VAN DE
't Is niet alleen onnut, maar ook nadeelig : want het verfpilt eemgzints
de tydt, die de Lydci-ffe zo zeer nodig heeft, cm hoe eer hoe liever in een warm bedde gelegt te werden. Hoe, zal men zoo een vermoeide , aamegtige , en verzwakte Patiënt,
een moment laten verzuimen, om ze ter rulle te brengen, die zo veel heeft uitgeftaan, en dat om een malle gewoonte > dit heb ik, als een onrede- lyk doen de Vroedvrouwen wel voorgehouden in het doen der leflen, maar het is nog by alle niet aangenomen : zommige geven voor, dat ze het moeten doen om deze reden: want, zeggen zy, zo ze hier inzuim- agtig zyn gewceft, als de Kraamvrouw eenig ongemak overkomt , zul- len de buren, of andere vrienden ftraks haar vragen , is uw Lichaam wel Opgezogen ? zeit ze neen , wee dan die Vroetvrouw ! ziet, zo veel vermag een kwade gewoonte op den menfeh! en derhalven , quo femelejl imbuta recens fervabit odorem tefla diu, dat is, daar de reuk van een nieuwe aarde pot eens mede doortrokken is , dan verlaat ze die reuk niet ligt weder. Hier mede eindigende, Waardige Hecren en Verzoekers, verzoek ik,
dat ge op alle uwe voorftellingen myne beantwoordingen wilt overwe- gen , of gyl. uwe toeftemminge niet wel ruimborftig durft geven aan 't geene gyl. daar in al hebt gelezen, inzonderheidt ontrent daar ik zegge, hoe gevaarlyk het is een vaftzittende Moerkoek met gewelt ten lyve uit te halen, 't geen, gelyk ik al getoont hebbe, zo hier als in alle Lan- den duyzenden van menfehen 't leven gekoft heeft. Men was met deze onzinnige gewoonte zodanig ingenomen , dat men niet zou mogen op- ftaan, voor dat men hadt konnen zeggen, geluk met uwe volhome ver- loJJinge\ even als of het dan wel was, maar dikmaals zag men'er dan wel haaft de doodt op volgen, en de Baar voor de deure ftaan; nu, GODT zy gedankt, in meer als een geheel Jaar j na het uitkomen van myne Ver- handelinge, 'm deze Stade heeft men nauwlyks meer van dit onheil ge- hbortj zo dat men dit wel eens hartlyk mag overdenken! r Ten andere, wüt ook overwegen, hoe gemakkelyk het is te begrypen
het opzwellen des Lichaam?, gedurige koortzen, enz. door het gewel- dige handelen of quetzen van die zo tedere delen ; men ziet immers dat een kleen fneetje in een vinger , hoe kleen het ook zy, zwelling door de inflammatie baart, enz. zoude zulks ook niet veel meer plaatze hebben in zo een teder deel, als gezegt is ? * Hier mede deze handel met dankzegging aan de HEERE onze GODT
fluitende, wenfche ik, dat HY het verders met zyne zegen wil begun- stigen , ter verbreiding van Zyns naams eere, en tot Heil van 't men- fchelyke geflagte, EINDE.
|
||||
/«ar
|
|||||
ABRAHAM VAT E R S
Med. Doftor en Hoog-Leeraar in de Ontleedt- en Kruyt-kunde :
als mede Lidt der Keyzerlyke en Koninglyke Maatfchappy
in <Duytfcblandt en Enge landt y
BRIEF
Aan den zeer VoortreffeJyken en
Beroemden Heer FREDRIK RUYSCH,
Med: T>octor en Hoog-Leeraar in de Ontleedt- en Krttyt-kunde:
als mede Lidt der Keyzerlyke Maatfchappy in 'Duytfchlandt,
en van de Konioglyke in Engelandt 3 en Vrankryk.
Aangaande de
KRINGSWYZE SPIER,
In den Bodem van de Baarmoeder ontdekt.
|
|||||
■■■^-
|
|||||||||
: ■■ ,.*
|
|||||||||
f ff
|
|||||||||
•» ,i
|
|||||||||
1125-
|
|||||||||
;<!?•.:
|
|||||||||
ABRAHAM VATERS
BRIEF
Aan den He e r
FREDERIK RUYSCH.
Eerwaardige Oudeling, Doorlugtig en zeer vermaardt Heer,
myne Foorftander en Begunjltger % met zo een eerbkd'tghcydt, als 't betaamt, te vieren en boog te achten, O groot is de menigvuldigheyt van uwe zeer beroemde ver-
dienden omtrent de ontleetkunde , en de gehele republyk der geleerden , dat het getal daar van naauwlyks opgetelt kan worden, ja , 't is 'er verre van daan, dat dezelve met waardige loftuytingen genoeg geprezen kunnen werden. Die weergaloze konit, waar mede gy gehele dode menfchelyke licha- men weet te bereyden, en in haar natuurlyke en levendige couleur be- waart zynde, te vertonen, en de kleynfte vaten der ingewanden en van yder deel met een wafchagtige ftofFe, tot dezelver uyteyndens toe, op te vullen, daar na te ontwerren, en aan alle voor ogen te ftellen, is zo- danig, dat alle de geleerden zich daar wel over verwonderen, echter heeft niemant tot dezen dag toe zulks ondernomen na te bootzen. Door hulp van deze zeer uitnemende kon ft om de \_vafa capllaria^ haayrige va- ten op te vullen en los te maken, hebt gy het ware en oprechte maak- sel der ingewanden, namentlyk van de hersfenen, lever, milt, nieren, ballen , moerkoek, en andere, 't welk in een dikke duyfternifle verbor- gen lag, aan 't licht gebragt. Door dezelfde konft hebt gy zeer klaar aangetoont, dat'er geen klieren, van de Autheuren buyten nootzakelyk* heyt verzonnen , in óczc ingewanden gevonden worden, maar dat de cyndens der flagadertjes zonder enig tufïchenmiddel, op verfcheyde plaat- sen in vaatjes van een andere natuur veranderen, dat gevolglyk de bc* werking [en fchyding van verfchyde vogten niet zo zeer van de klieren > Ddddddd 3 als
|
|||||||||
ii 2 6 ABRAHAM VATERS BRIEF
als van de verandering van de uyteyndens der vaten , en der zelver ver- fcheydentlyke loop, in de zelfde afhangt. Met een gelyk geluk en be- hendigheyt hebt gy de lere der klieren , voor dezen zo duyfter en ver- wart , opgeheldert, en voornamentlyk by gelegentheydt in een ontleet- kundigen brief aan U Ed: gefchreven door den zeer beroemden Heer Boerhaave-i het c ie raat van de Hollantfche Hcpgefchool te Leyden, en van de gehele geleerde waerelt ■> in 't antwoort op den zelfden hebt gy liet onderfcheydt aangetoont tuffen \^glandulae~] klieren \_acini~] kor- rels 5 \^criptae & lacunae~\ kuylen, en groeven ofüeuven. Peeze laatfte, voornamentlyk in de huydt 3 het borftvlies, buykvlies, hartezakje, enz. voortkomende, en voor klieren gehouden, noemt gy ter eere van den ge- melden Heer de Boerhaviaanfche Jleuven , om dat hy de eerfte is geweeft 3 dis UEd, daar van gefproken heeft. Daar en boven hebt gy veele nieuwe , en ten eenemaal verborge zaken, met een gelukkigen uytflag ontdekt , onder welke uytblinken de long-pyps-flagaders, deby- zondere Oogrok, de Ruyjffchenrok daarom genaamt, het beenvlies, en bloetvaten van de gehoorbeenderen, de klapvliezen der watervaten, en meer andere dingen. Want wie dog zou konnen optellen het getal van al 't geen, dat gy door uwen onvermoeyden arbeydt en weergalozenbe- hendigheydt, of nieuwlyks ontdekt, of duydelyker voor 't gezicht ver- toont hebt. By deze fraaye, en met een algemeene toejuychmg der Ge- leerde aangenomene vindingen hebt gy onlangs bygevoegt de [mufculus orbkularïs~\ ronde of kringswyze fpier, in den bodem van een bezwan- gerde baarmoeder, aangemerkt, den welke gy 't eerft in de 3. cDec. ad- verf, anat. geopenbaart, en ter loops afgefchet ft, maar daar na met twee in 't Nederduytfch gelchreve verhandelingen, wytlopiger bëfchreven, en beveiligt hebt. De waarde van deze vinding is in der daad zo groot, dat ik niet wete, of'er weleen, zedert een eeuw in 't licht gebragt, by deze vergeleken kan worden, 't zy dat gy de vinding en deszelfs moeye- lyke vertoning, of de zeer wyt uytgeflrekte nuttigheydtbefchouwt, zo dat gy my fchynt u zelfs daar in verloren te hebben. Deze fpier dan van U Ed ontdekt, en deszelfs uytnement gebruyk in 't atfcheyden en affloten van de moerkoek uyt de baarmoeder, met behoorlyke bewysre- denen in uwe gemelde verhandelingen aangetoont zynde, is 't niet no- dig, dat men na dezen over 't afhalen van de nageboorte zo bekommert is. Wanneer de moerkoek niet terftont op 't baren volgt , moet men veel minder toeftaan, dat dezelve met gewelt, 't zy met een geweldige trekking van de navelftreng, of met de handt binnen in de baarmoeder gedoken, daar van afgerukt wort. Ey lieve , wat gebeurt het menig- malen,
|
||||
AAN DE HEER FREDRIK RUYSCW
Malen , dat de Kraamvrouwen eelukkic- „1 , „H' u%7 niet tegenftaande door overkom"^o'SI"t5?££ Z?nde> *'
ftortmgen, [/^rw/8^/^l rottiee en f E*«w»*»«W] Moef. purper of b.uVskoortfen, taÜffi * JSRffi^W] maals om geen andere oorzaak , als een haX ,f TT- ' Zcer d,k" koek, en zware fcheuring des baarmoeders1 af™kk'ng van demoer- voorzigtige vroetvrouw verwekten deszelfs on^K hant F" een on" op gevolgt. Want dit is de manier van zomm^g M C Vuur daar t welke niet minder een onweteTheydt üS^TV^ datzc> is, wanneer de moerkoek niet aanftnnrc ,„ t i ba,rbaarfch-e iloutheydr de baring volgt, ^nder enigl vertoevL hafe y f I" T V****** openftaande mont des baarmoeders nftZ8„ ? handen door * "<« ben en te fchenren, trekkenze door "h' '" met ^ baarm°eder te fcfag
tydts metkragt en gewelt,7n aan tSSW%g£f»^*~ met ten enemaal veroordeelt te moete «h J Tlfchvnt de «^c en die gy zelfs, zeer nytmunt^Zfli fcS Auth<*™geven, dekking van de Moerfpler goetgekïurt lX y g T***' voor de ont- wanneer de zagtere bulWSStfeS^ aanrade">^, Baarmoeder at te fcheyden en nvt tfhllS ül' Moerk°ek van de aangewent zyn , de k*tmIfw de ï"dt * dSE' *^«6 hebbende, haar vlyt aanwende, om dezelve v™: ?aarmoea> geftoken 20 dit niet voldoet, de zelfde te doorbnr!„ ?gt'8 te fch>'den .°f, de fcheuring van de Moerkoek teS^ * ftckfn- Wan leen, dat ze hever wegens het Z^LV^Iè,™ de, redw ftilftaande, flap wordt, en l.Vrer affchevdrn, f 7 "' van b,nnen heydt leert dat de- Vroe vrouwen öf«2 de dr°ev'Se ervare"t- koek met de handt aftrekken* verzuvmendeHSST* Sewdt ^ Moer- gelyk daar zyn matige trekk nge? én buv.in de Z^tere midd*", vry vingen en Leringen van de/buvk ft7vS Jn" H™ r*" Da*nff poeders, enz. het gebeurt dan zee? d'ikmaalsSda!$£$&!**' hi^ jade meefte, de onrieetkund.ge wetenfcZ van d f1"^ Van ha?r> met hebbende, de Baarmoeder émS&tïf'*?* der dee,f« ^en ende aldus tot de zwaarfte ziektens TSfcSM S^ ^ heydt geven. Derhalven oordeleik voleênslIrf ^ 8e!eg™r- ger « de Moerkoek in de BaarmoVderTlatë ïil °ë,' dath«vyü- geweldige afrukking haar te beledigen om d t'e 52' ^ "" deszeKs te vreezen is, als van de nablyvin/van dT tjï 7 *ï meer ««aadt "»« > wat gevaars 'er van deCfeen tvt la^, n M Ik Zk waarIvk »°ven , hooft hangt, ^o^g^^^lS^ van
|
||||
1128 ABRAHAM VATERS BRIEF
van dekringswyze Spier, van U , zeer beroemde Heer, ontdekt, de
zelve door zyn eige poging voortdryven kan. Dit leren ons de van u aangemerkte voorbeelden, waar inde moerkoek, d'iQ in den beginne op geenerly wyze konde afgehaalt worden, maar na dat de kraamvrouwen . te bedde ter rufte geleydt, en door verwerkende middelen wat verqnikt waren, enigen tydt daar na van zelfs te voorfchyn quam. Gy verze- kert ons, dat het u van ^elyke gemeenlyk gebeurt is, dat de moerkoek vele dagen, weken en maanden lang in de baarmoeder nagebleven zyn- de, echter eyndelyk gelukkig uytgedreven is. Voorts beveftigt gy dit door uwe wydtuytgeftrekte praótyk , waar in gy betuygt, dat'er in den tydt van vyftig Jaren, zo lang gy over het Hoog-leerampt in 't onder- wyzen van de vroedtvrouwen, u 't eerfte aanbevolen , geftelt zyt ge- weeft, geen een barende vrouw door het byblyven van de nageboorte ge- florven is. My zelfs zyn ook zodanige voorbeelden bekent, dat de moer- koek na de tydt van enige dagen en weken, nu bedorven zynde, met ftuk- ken en brokken uytgevallen is, zonder verlies van 't leven en gezontheydt, maar alleen door een geftadig gebruyk van Sjremedïa uterïna\ Moermid- delen, zynde balfemagtige en \reJolventia\ verdry vende, deontfteking des baarmoeders en de verrotting tegenhoudende. Ja zelfs toont gy niet alleen met genoegzame bewyzen, dat die verrotting daar van niet te vree- zen is; maar dit beveftigen ook de [f?2ö/^]misdragten zelfs, uyt de (tuk- ken van de nageboorten in de baarmoeder nagebleven, voortgebragt, en een langen tydt daar in gedragen. Eyndelyk ben ik gewiffelyk ver- zekert , dat dit buyten allen twyfei is, dat de misdragten voornament- lyk haar oorfpronk nemen van de geweldige aftrekking des moerkoeks, en datze derhalven 'tallerbeft kunnen verhoet worden, indien de afdry- ving van de nageboorte volgens uwen raadt aan de natuur wordt over- gelaten, en 'er een genezing door verwagt'mg, gelyk gy verftandiglyk uytdrukt, wort aangewent. Om kort te gaan, en maar een woort te ge- bruyken, de kringswyze fpier des baarmoeders , die nadezen met regtdc Muyfchiaanfihe genaamt moet worden, is van zo veel waardy en nuttig- heydt, dat'er geen van alle vindingen onzer eeuw boven dezelve ge- ftelt kan worden. De gehek nakomelingfchap , zeer beroemde Heer, zalU wegens des zelfs vinding verpligt zyn, en een onfterffelyke lof en dankbaarheydt toebrengen , om dat deze fpier ontdekt, en uw zeer heyl- zame raadtgcvingen en omzichtigheden, die gy in de meermaals gepre- ze verhandelingen verfchaft hebt, waargenome zynde,onttelbare kraam- vrouwen behouden zullen kunnen worden, die anderzints door een ge- wifTe doodt van 't leven berooft zoude worden. Maar nu ga ik tot an- dere zaken over. Van |
||||
AAN DEN HEER FREDRIK RUYSCH, rnp
Van geen minder belang is de ontleding der [plant'ae. Jïvevegetabilia]
gewafTen, die gy met een wonderbare fynigheydt en een ongelooflyke
gaauwigheydt behandelt, waar door gy de bladeren en verfcheyde vrug-
tender gewafTen ontbindt,en de allerklynfte pypies derzelverlosgemaakt
. hebbende, voor ogenftelt, en aldus een overeenkomft tufTchen den:[cir-
culatio ] omloop van de zappen der dieren en gewafTen, en tufibhen de \_nutritio~\ voeding, en [fecreth~\ fchyding aantoont,. Ik hebbe my hierover niet alleen verwondert in de af beeldingen der vrugtsn nament- lyk van een peer, perfik en appricoos, ontbonden of ontwart, en mee hare \_vafa Juccofa &pdpfa~] zappige en moezige vaten in de *i. tafel van de Thefaur. Anat: Max. en inde 2,3. en§. fig. van de z. tafel van de Adverfar. anat: dec."$, aangewezen zynde, maar 't mag my ook ge- beuren door uwen ongehoorde beleeftheydt dit in de bereydingen van verfcheyde bladeren, de knoppen van de bloemen van [maïva] kaafies- bladen , en een peer door uwe zeer konftige hant op 't keurlykfte uyt- gewerkt, en my tot een verering toegezonden, te befpiegelen en myne ' ogen te verluftigen, In verwondering opgenomen zynde fta ik verfklt,
20 menigmaal als ik deze zaken befchouwe, en ik kan my ook niet ge- noeg verwonderen over die ffantvaftige, en boven de zeftig Jaren vol- harde, onuytfprekelyke naarftigheydt, het ongelooflykegedult, en uwe verbazenden arbeydt, dien gy in deze fynigheden te doorfhuffelenéirre ontdekken, aangewent hebt. 't Gaat waarlyk alle verwondering te bo- ven ,'dat een oudt man, by de negentig Jaaren oudt, en by na een eeuw geleeft hebbende, zich nog kan toeleggen op de befpiegelingen van zul- ke zeer fyne zaken, waar toe een Jeugdig en fcharp gezicht naauwlyks in ftaat is. Zo is 't Eerwaarde Oude Heer, dat de almagtigen Godt, tot wiens roem gy in de wonderbare Werken der natuur te verbryden, alle uwe pogingen fchikt, en aan wien gy wilt dat men alle die dingen dank te wytenlieeft, u tot een wonder van onze eeuw heeft willen (tel- len,, waar over de gehele geleerde waerelt zich verwondert, maarnavej- dienfte zich niet genoeg verwondere kan. Want door uwen onvermoey- de vlyt, en geftadigen arbeydt, ontdekt gy de verborgenfle dingen, en . brengtze uyt den afgront van verborgentheydt in 't ligt, en aldus ver- rykt gy van dag tot dag de ontleetkunde met nieuwe vindingen. De zeer vermaarde Heer Rittmyer , by Uw een zeer beroemd Doclror en Practizyn in de Medicyne heeft my onlangs in een brief bekent ge- ' maakt, dat gy niet lang geleden zommige nieuwe, en zeer aanmerkens- waardige zaken in de ontleding der gewafTen ontdekt hebt, en in haar binnenfte oppervlakte een overeenkomft van de [Crypae S. lacunae Eeeeeee Boer*
|
||||
ii3o ABRAHAM VATERS BRIEF
Boerhavianae~\ Boerhaviaanfehe groeven ofholtensvertonen kunt, Een
vierige begeerte hebbende, 'om deze byzondere zaak grondig te weteny heb ik niet kunnen nalaten in dezen brief,-met u verlof,-aan.u gefehre- ven met een billyke onderdanigheydt u te verzoeken, gy wildemyn ver- zoek , volgens uwe gunft jegens my , plaats geven, en die nieuwe vin- . dingen tot gebruyk der Ontleederen en Kruydtkundigen in 't kort aan, 't ligt brengen. Vergun.,my eyndelyk en voor 'tlaafte, dat ik u nog eene zwarigheydt,
diemy in twyftH houdt, omtrent de Baarmoeder van een bevrugte Vrouw openbaTe. Ik hebbe, in myne verhandeling in 't voorgaande jaar aan- gaande een bevrugte Baarmoeder in 't ligt gekomen, de fpongieufe fi- nueufe, en celluleufe zelfftandigheydt van een bevrugte Baarmoeder, uytgelegt , en dezelve, gelyk ik ze in 't voorwerp zelfs gevonden heb,, met een figuur laten uytdrukken. Deze kronkelige en celluleufe \Jinus S. lacunae~\ holletjes of groefjes , gelyk ik aldaar aangetekent hebbe? hebbe niet alleen aUe onder malkanderen gemeenfehap, en maken de ge- • hele Baarmoeder, gelyk een fpons, vol met gaten, of holle, maar ko*-D men ook met de groefjes en holletjes, binnen de holligheydt van de Baar- moeder opftaande, over een, zo dat de binnenfte oppervlakte van de Baarmoeder, in zyn gehelen omtrek, even zo fpongieus en volgatig % verfchynt, als de Baarmoeder in haar zelfftandigheydt. Om dat deze holtens in den gehelen omtrek van de oppervlakte, bevonden worden* na de holligheydt van de Baarmoeder open te liaan, is 't te verwonde- ren , hoe 't komt, dat daar door het bloet, door de groeven des Baar- moeders rondom gelopen hebbende, niet in de holte des Baarmoeders uytvloeyt, nademaal nogtans de Moerkoek alleenlyk op eene plaats aam de Baarmoeder vaft gehegt is. Ik hebbe toen in 't gemelde tractaat. üP. i. Thef. 5. deze zwarigheydt bygebragt, en ik hebbe geoordeelt, dat men die te boven konde komen, zo men vaft ftelde, clat de overige kleynder groeven, waar aan de Koek niet vaft gehegt wort, mogelyk vezelen ontfangen , uyt den omtrek van 't vlies [chorion^ voortge- bragt, nademaal het met de reden niet over een fchynt te komen, dat dezelfde niets ontfangen, om dat het bloet anderzints nootzakelyk daar uyt zou geftort worden. Daar en boven heb ik'er nog bygevoegt, dat mtffchien door deeze vezelen, zynde door de overige groeven in't Baar- moeders bloet gedompelt, het lymige zap na het vlies amnion tce ge* bragt kan worden om dat 'er anderzints van den oorfpronk van dit vogt, en van de wegen niet zekers blykt. Edog alle deze zaken voldoen my geenzints, om dat ze op enkele giffingen fteunen. Want ik zie geert reden,
|
||||
AAN DEN HEER FREDRIK RUYSCH. 1131
reden', waarom op deze wys de Moeckoek in den gehelen omtrek van
de \_fecundina~\ nageboorte niet voortgebragt wort. Tot nog toe is my geen gelegentheydt voorgekomen, om een bevrugte Baarmoeder , digt voor den tydt van 't baren te bezien; en de rype vrugt in zyn woon- plaats, met de nageboorte nog omwonde, te befchouwen , op dat ik onderzoeken konde,.hoedanig de gefteltenis dezer hpltens is, en of ze iets, en wat ze bevatten. ? Derhalven zoude ik van U£d: zeer uit- muntende Heer, gaarne weten willen, wat gy in die zaak aangemerkt hebt. By aldien ik zulks van U Ed; verkregen zal hebben, zal ik U Ed: grotelyks verpligt zyn. Orfdertuffchen bidde ik den groten goeden Godt ootmoediglyk voor
uwe gezontheydt en welvaart, de Almogende, die alles beftiert, be- waart en fchikt, wil U3 Prince der ontlederen, en doorlugtig cieraadt van de geleerde waerelt, nog lange jaren gezont en welvarent doen zyn," en Nefïors ouderdom verlenen. Voor 't overige, verzoek ik, zeer ge- dienftig, dat gy my, gelyk tot dus verre, alzo in toekomende, in uwe gunft, en vrientfchap houde, en verzekert zyt, dat ik in eerbiedt en Hoogachting omtrent UED: niemant wyke, die ben, en blyven zal *
Een vierder en gefiadige hoogacht er van Uwe
zeer beroemdt en wytvermaarde Naam. Abr. Vater.'
D. en P. P. Gefchreven in myn bevlytkamer, te Wittenbetg
in Saxen, den een en twintigftc van WynmaaRt in 't Jaar 172$, |
||||||
»
|
||||||
Eeecece z A N TV
|
||||||
II3V ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
A N TWOORT
VAN DEN HEER
FREDRIK RUYSCH
Op den Gelukwenfch Brief
• . Van den zeer Vermaarden en Beroemden Heer
ABRAHAM VATER,
Zeer Vermaarde Heer, *
Ik hebbe dien Gouden , ja meer dan Goudt waardiger brief, den welke,
gyaan my gefchreven hebt, wel onrfange , en den zelve door en door- gelezen : de lofredenen daar in begrepen, aan een zyde gezet hebben- de, geve ik Godt alleen de eer, roem en lof! zeker ik achte my ge- lukkig, dat hetmy in zo een hogen ouderdom gebeurt is, dat'erzo een onuytfprekelykefchat ,die zo vele eeuwen lang verborgen is geweeft, tot een fteunzel en nuttigheydt van 't menfchelyke leven, door my ontdekt is, zo dat het hele menfchelyke geflacht.,en voornamcntlyk het Vrouwe- . lyke, met regt, mag en moet uytroepen, Geprezen z,y de onfterffelyke Godt m der eeuwighèydtX Voorts, zeer Vermaarde Heer, gy verzoekt van my een antwoort, .
eft dat wel een haaftig antwoort, denkt gy , dat ik , zo digt by de t'negentig jaren oudt zynde, ledig ben? gy moet weten, dat 'er zeer vele brieven na my wagten, die ook over deze zaak beantwoort moetê worden , en dat men geen lopende paarden kan beflaan ? Ondertuffchen ben ik blyde , dat gy gelegentheydt gegeven hebt, om kortelyk te ' antwoorden, nadien gy in 't geheel myne ftelling omtrent het boekje van de Moerfpier en de al te vaftzitting van de Moerkoek aangenomen hebt, • derhalven zal ik myn antwoort wat kort kunne maken. De Lofredenen dan, gelyk ik gezegt hebbè, overgeflagen hebbende41,
zal ik my begeven tot dat gene, 't welk gy &eer Geachte Heer, die in de Ontleet en Kruytkunde, en andere zaken tot de geneeskonft behoo- rende, zo verre geoefFent zyt, van my verzoekt. Gy zegt dan. Bladz. 1129. « Van
|
||||
AAN ABRAHAM VATER." 1x33
j3 Van geen mincler belang is de Ontleding der gewa/Ten, djegy met
„ een wonderbare fynigheydt, en een ongelooflyke gaauwigheyt behan- „ delt, waar door gy de bladeren en verfchyde vrugten der gewaffen ont~. „ bindt, en de allerklynfte pypies losgemaakt hebbende voor ogenftelt, n en aldus een övereenkomft tuffchen den omloop van de zappen derdie- 3, ren én gewaflen, en tuffchen de voeding, en fchyding aantoont» Ik 3, hebbe my hier over niet alleen verwondert in de afbeeldingen der vrug- ,, ten namentlyk van-een Peer, Perfik, en Apricoos, ontbonden of ont- ' „ wart, en met hare zappige en moezige vaten in de i; Tafel van de 5, The faut, Jlnat. Max: en in de 2, 3. en p. fïg> van de 2. Tafel van de 5, Adverfar.Anat.Tiec^. aangewezen zynde, maar-'t mag my ook gebeu- *5, ren door uwe ongehoorde beleeftheydt, dit in de berydingen vanver- 3, fchyde bladeren, in de knoppen van de bloemen van kaasiesbladen , „ en een Peer, door uwe zeer konftige bant op 't keurlykfle uytgewerkt, „ en my tot een verering toegezonden , te befpiégelen, en myne ogen „ daar mede te verluftigen. In verwondering opgenome zynde fta ik „ verftelt, zo menigmaal als ik deze zaken befchouwe, Ik antwoorden hier hebt gy, zeer uytncmende Heer3 my gelegent-
heydt gegeven om te verhalen , wat my van zekere zeer ge/eert Hoog- leeraar ontmoet is, wanneer hy de bladeren van Pereboomen en ande- re gewaflen zag in [fceleta ] geraamtens gebragt , fcheen hy verftelt te ftaan , en vroeg hoe zulks gefchiede konde }m ik antwoordde hem, dat ik de uytvoerder van dat werk niet was, maar myne dienaren, nament- lyk Beefies, die ik toen ter tydt tot hulp genomem hadde. Maar nu doe ik dat zelfs veel zinnelyker en netter, gelyk blykt in de bladeren vaneen \_ulmus~\ Olmboom (welkers zappige vaten zo dun als dons zyn) en #dat met myne eygene dienaren namentlyk myne vingeren; OndertufTehert kan ik my niet genoeg verwonderen, dat'er gevonde worde, die zo koel over deze zaak /preken, daar het echter van zo een groot belang is: Maar zo ze betere .dingen geleert hadden, ze zoude betere dingen doen ! der- halven moetenze tot U zeer uitnemende Heer , gezonden worden, die met meer reden over deze zaken oordelen kunt. Dit konftwerk beveftigt verder, ja het brengt een zwaar gewigt aan
myn nieuwe ftelling by, namentlyk: dat aPt geen wat tot onderhoudt van ons lichaam dient, in de vaten bewerkt wort , by voorbeelt , het 2aat, de melk, het bloet, dequyl, degal, het klierbeddezap, degyl, en andere meer: deze leer is wel nieuw 3 dog evenv/el waaragtig. De zeer Edele Heer Ar'tskïne, Opper Geneesmeefter. van den Groten Key* zer van Ruflant} vroeg my eens, of ik niet geloofde 5 dat het menfehe- Eeeeeee 3 lyke
|
||||||
• •
|
||||||
•
|
||||||
H34 ANTWOORT van FREDERIK RUYSCH
lyke zaat in 't bloet verfchuylde ? wien ik tot antwoort *gaf, dat ik al, wat
in 't bloet gevonden wierdt 5 niet zeggen kónde, maar dat ik wei wift, dat het zaat niet in het bloet gemaakt wordt en dat zyn eerfte begirïzel eerft bewerkt wordt in de zaat vaten van de ballen, fpruytende uyt de flagaderen in een ander wezen verandert: daar en boven dat ik geloofde, dat het zaat in de byftanders meer en meer volmaakt wort, als mede°in de uyt- fchietende vaten, die het zaat dan eyndelyk in de zaatblaasjes nederftor- ten, om aldaar nog een verdere en de laafte volmaaktheydt te erlangen; wanneer hy zulks verftaan hadde, vergenoegde hy 'er zich mede. Om wederom op den weg te komen, daar ik van afgeweken was, op de
zelfde Bladz. zyii deze woorden ook te vinden» „ Want door uwen on- 5, vermocyden vlyt en geftadigen arbeydt, ontdekt gy de verborgenfte * „ dingen en brengtze uyt den afgront van verborgentheydt in 't ligt, en „ aldus verrykt gy van dag tot dag de Ontleetkunde met nieuwe vindin- „ gen. De zeer vermaarde Heer Rittmeyer, by UL. een zeer beroemt „ Doétor en Praótizyn in de Medicyne, heeft my onlangs met een Brief ■„ bekent gemaakt, dat gy niet lang geleden zommige nieuwe , en zeer „ aaninerkenswaardige, zaken in de Ontleding der gewaflen ontdekt 3, hebt, en in haar binnenfte oppervlakte een overeenkomft van de Boer» „ baviaanjche groevm of holtens, vertonen kunt. Een vierige begeer- „ te hebbende, om deze byzondere zaak grondig te weten, heb ik niet „ kunnen nalaten, in dezen brief, met Uw verlof aan UEd. gefchreven, „ met een billyke onderdanigheydt u te verzoeken , gy wilde myn ver- „ zoek, volgens uwe gunft jegens my, plaats geven, en die nieuwe vin- ,3 dingen tot gcbruyk der Ontlederen, en Kruydtkundigen in 't kort aan „ 't ligt brengen. Ik antwoorde, dat ik aan den zeer vermaarden Heer Do&or Rittmeyer^
gezegt hadde, dat ik gewaflen in gewaflen aan 't gezigt konde brengen, en dat dit een waarheydt is, daar moet gy van verzekert zyn : want ik hebze gelukkig ontdekt, en dezelve zyn zo groot, dat men geen ver- grootglas van noden heeft om. ze te zien. Daarenboven zou ik een klyn takje, of een afgefnede ftuk, zeer uytnemende Heer^ uw kunne mede- delen. Verders moet men aanmerken omtrent dit gewas j namentlyk dat het niet by , of uyt, veel minder boven of op andere planten voortgeko- men is: want dat dit anderzins wel gefchiet, is Jan en alle man bekent, maar 't zelve heeft in 't geheel zyn oorfpronk genomen, en is aldus ge- bleven in andere planten, gelyk als in 't hol van Trophonius , alwaar 't altydt nagt en duyfter is! zo aat het nooyt de lugt aanfchouwt. Dit ge- was heeft in 't geheel geen genot van eenig waterig vogt,of dauw,even- wel |
|||||
o
|
|||||
AAN ABRAHAM VATER. ., fejf
wel is het in 't leven gebleven. Daar en boven is 't een [aj>bylla~] een
bladige, en zeer takkige plant, welkers planter de Goedertieren f te Schep- per ist die het niet uyt zaadt in het binnenfte van de plant gepoot , maar uyt een Goddelyke Voorzienigheydt voortgebragt heeft! 't is een zagt,». 0 . buygzaam, en matig taay gewas. Zie de i. Fig. van de plaat. Daar en hoven zeer uyt muntende Heer > zal ik voor 't gezigt kunnen
brengen nog een ander zoort van dit gewas, of een ander ge/Jacht vanger was, uyt den zelfden qorfpronk voortkomende, namentlyk uyt een an- dere plant j dog deze is pypagtig ,* of liever een pyp zelts*, donder als de voorgaande, langwerpig rondt, een fpan lang, in.'t geheel van takken berooft, hol, hebbende de dikte van een ftok of kruk, gelyk de 2. fig.. aanwyft; in de oppervlakte van deszelfs holligheydt ziet men ('t geen alle verwondering te boven gaat) op een plaats vele groeven, of indruk- zels in een hoop by malkanderen gelegen , dewelke een Moftaarrzaatje kunnen bevatten, en de Boerhakviaatifche groeven of hokens verbeel- den. ^* Indien my nu ymant vroeg, wat gebruyk hebben deze planten in de
geneeskonft? hier is een diepe ftilzwygentheydt, en een geleerde onwe- tenheydt! evenwel niet in 't geheel. Want hier uyt blykt, dat 'er zom- mige planten zonder voorgaande zaat kunnen leven , voortkomen , en groeyen, Tt geen toegeftemt, ja vertoont zynde, zouden ze ons tot hoger zaken kunnen brengen, die evenwel hier ter plaatze niet behoren, der- halven ga ik over tot andere. Op Bladz. 1130, zegt gy , „Vergun my eyndelyk en voor 't
„ laaftc, dat ik UEd. nog een zwangheydt, die my in twyïfei houdt, „ omtrent de Baarmoeder vaneen bevrugte vrouwe, openbare. Ikhebbc , y, in myne verhandeling, in 't voorgaande jaar aangaande een bevrugte . „ Baaxmoeder in 't ligt gekomen , de fpongieufe , finueufe en celluleufe „ zelfftandigheydt van een bevrugte Baarmoeder uytgelegt, en dezelve, „ gelyk ik ze in 't voorwerp zelfs gevonde hebbe , met een figuur laten „ uytdrukken. Deze kronkelige, en celluleufe [Jïmus ó. /acunae] hof* 5, Ie tjes of groef/es, gelyk ik aldaar aangecekent hebbe, hebben niet alleen . j, alle onder malkanderen geraeenfehap , en maken de gehele Baarmoeder, ij gelyk een fpons, vol met gaten of hollen, maar komen ook met de K groef jes en holletjes, binnen de holligheydt van de Baarmoeder open* » ftaande, overeen. Zo dat .de binnenfte oppervlakte van de Baarmoe- '» der, in zyn gehelen omtrek, evenzo fpongieusen volgatig verfchynt, „ als de Baarmoeder in haar zelfftandigheydt. Om dat deze holtens in „ dtn gehelen omtrek van de oppervlakte bevonde worden openteftaan, |
|||||||
is
|
|||||||
a
|
|||||||
Ï136 ANTWOORT.van FREDRIK RU YSCH.
3, is 't te verwonderen, hoe 't komt, dat daardoor het bloet, door de
„ groeven des Baarmoeders rontom gelopen hebbende, niet in de holte „ des Baarmoeders uytftort,, nademaal nogtans deMoerkoek alleenlykop .«,, eene plaats aan de Baarmoeder vaft gehegt. is. Ik hebbe toen in 't ge-" „ melde Traftaat. T.l.thef. ?. Deze zwarigheydt bygebragt, enikheb- „ be geoordeelt, dat men die te boven konde komen, zo men vaft ftelde, 3, dat de overige klynder groeven, waar aan de Koek niet vaft gehegt 3, wort, niogelyk vezelen ontfangen , uyt den omtrek van 't vlies Qho~ „ rion voorrgebragt, nademaal°het rtfet dé reden niet overeen fchynt te „ komen, dat dezelfde niets ontfangen, om dat het bloet anderzintsnoot- . „ zakejyk daar uyt zou geftort worden. . Dat MynHeer dit alles zodanig aangemerkt heeft, trek ik nietintwyf-
fel, maar de gemelde Baarmoeder, waar in gy dit alles hebt waargeno- men, zal een dode Baarmoeder geweëft zyn ; het verfchil tuffchen een levendige en een dode Baarmoeder, ii zo groot, dat ik niet wete, .wat ik op uwe voorfteliingen antwoorden zal; ja ik oordele het beter te zyn, dat ik myn antwoort daar over zo lang opfehorte, tot dat ik een dode '' Baarmoeder bekomen, en in die ftaat, als of ze leefde, zal gebragtheb-
ben. Mogelyk zult gy zeggen, gy hebt wei eens ten minfte de Baarmoe- der van een Kraamvrouw gehadti ik beken 't, en ik hebze geopent, op dat. ik haar binnenfte gedaante zou onderzoeken, zonder \ welke de ge- melde kringsgewyze fpierniet in'tgezigt zou gekomen hebbe j maar daar- om is ze ook onbequaam geworden, om ze nu tot de gemelde ftaat, als " of ze leefde , dat is., de gedaante van leven verbeeldende ,. te kunne brengen. Deze konft, zeer uytmuntend Heer, heeft het den Goedertierenfte .
. Schepper behaagt, doorzyneoneyndigegenade doormy te openbaren,op
welke wys gehele dode lichamen gebragt konnen worden in zodanigen ftaar, dat ze fchynen te leven: Ja deze konft is van zoo veel waarde in de Ont- leetkonft, dat het zonder dezelve onmogelyk fchynt, het opregte maak- zei van 't menfchelyke lichaam te kunne kennen : want na de doodt ont- . vlieden 'er duyzende deeltjes het gevoelen, en worden onzigtbaar.
Ondertuflchen moet niemant denken , dat deze konft genoeg is: want
daar is ook iets anders by te voegen, zonder 't welke het onmogelyk zou zyn, 'de gemelde opregte gefteltenis voor 't gezicht te brengen [ als daar zyn, de fchors of baft der herffenen, het moes in de uyterfte vaten, de donzige dunne uyteyndens der bloetvaten , het netwyze lichaam boven de huyt gelegen, den RuyfTchenrok in 't oog, en meer andere zaken, de- welke , fchoon ze zeer net bewerkt en bereydt zyn, echter niet wel ver- • toont
|
||||
AAN ABRAHAM VATER.' im
toont kunnen worden, ten zy ze in een geeftig en bequaam vogt voor 't gezicht gebragt worden, en dat wel als de iugt helder is , anderzin ts is'c moeyte en kollen verloren: Maar hoe moeyelyk het is, de ba/i: der herf- fenen in 't vogt, door hulp van een haayrtje op re hangen, zullen diege- ne gewaar worden, dewelke dit zoeken na te doen, en dat wegens de weekheydt en dunheydt van de baft. In myne Jeugdt kreeg ik gelegentheydt om dode lichamen van Bezwan-
gerde, en Kraamvrouwen te openen; maar, nadien toen ter tydt de bo- vengemelde konft nog in de duyfternis verborgen lag, konde ik daar wey- nig nuts van trekken j dog echter dit wete ik, en 't is my nog niet uytde geheugenis gegaan, dat de Baarmoeder toen ter tydt als ontwyffelbaar ge- houden wierdt voor fpongieus, voornamen tl yk die van bevrugte Vrou- wen; maar, na dat my die gemelde edele konft geopenbaart is, ben ik vangedagten verandert, niet twyfFelende, of dat zogenaamde celluleufe en fpongieufe, zal, zoniet in 't geheel, ten minfte voor het groot fte ge- deelte , vaatagtig over dwerfch gefneden zyn: fchoon ik niet zeggen kan, komt en ziet! derhalven zal ik dat zo lang fparen, tot dat 'er een beter gelegentheydt voorkomt. Ondertufichen, zeer vermaarde Heer, eer ik eyndige, moet ik U verhalen, wat my gebeurt is/n 't opvullen vaneen niet bezwangerde Baarmoeder met een rode wafchagtige Moiïe. De Baar- moeder, zegge ik, hadde ikrïiet de grootfte voorzigheydt opgevult, op dat de wafchagtige ftoffegeen tegennatuurlyke uyttogt zoeken zoude, 'c welk gedaan zynde, quam de Baarmoeder, pronkende met een hoge rode couleur, ons voor, als of zegeheel en al uit bloetvaten t'zamen geftelt was. Denk nu eens, by aldien die Baarmoeder bezwangert geweeÉ was, en alle de vaten, die ontelbaar zyn, uitgefpannea waren, gelyk als men in een bezwangerde Baarmoeder ziet.te gefehieden, wat wonder zou 't zyn, als een bezwangerde Baarmoeder in een zodanige geftel ten is ons voorquam als fpongieus en celluleus? het is derhalven ligtelyk te begrypen , dat dit ons gemakkelyk mislydenkon. Nu nodigt my myn tydt tot andere za- ken, die ik niet verzuymen kan 5 maar op dat ik U niet ondankbaar fchyne, zeer uytmuntende Heer, ben ik Ü grotelyks verpligt , en zeg- ge dank, dat gy myne nieuwe ftelling, aangaande de kringswyze rnoer- fpier, en de al te yafte hegting van de moerkoek aan de Baarmoeder goet- gekeurt hebt: voornamentlyk, om dat ik gezien hebbe , dat zulks van 20 een vermaarde Hoogleeraar, die met regt den eerften rang verdient, door den druk, ten nutte van 't gemeen, gedaan is. Den Goedertieren (Ie Scheler, die voor ons alle zorgt, bidde ik, hy verlene U gezonrheidt Fffffff en
|
||||
ii3S ANTWOORT van F. RUYSCH AAN A. VATER,
en voorfpoet, en doet U Neftors Jaren beryken. Zyt gegroet; hier
mede ben en blyve ik
Zeer Uytmuntent Heer,,
Uwen Vrient van gantfcher Harten,
' FREDERIK RUYSCH.
Gefchreven in Amfterdam> den 2. van 1 i
Sprokkelmaant in 't Jaar 172.7. , / ■; UYTLEGGING VAN DE PLAAT.
De eerfte Figuur.
Vertoont een Tlant in een flant gevonden.
A. A. "De [truncus] ftètit. ' ...
B* %)e [ rami ] takken. g
De 2. Figuur;
Betekent een moot van een andere flant, hol als eenfyj>9 en in een an-
dere plant gevonden, A. De $yf>* '."
B. *Des&elfs holligheydt,
C. <De CelluloJiteyten> de Boerhaviaanfche Holtens of Groeven verbee-
lende. D. T)e dikte van de zelffiandigheydt van de fy]>.
|
|||||
.BRIEF
|
|||||
BR I E F
Van den Heer
H E C Q. U E T,
Med. DoBor te Parys,
Gefchreven AAN DEN HEER** V
Aangaande
De SPIER des BAARMOEDERS, Door den Vermaarden Heer
FREDERIK RUYSCH
Ontdekt.
Vyt het Latyn vertaalt* |
||||
y \
|
|||||
m *'■
|
|||||
-j'™<rf*''
|
|||||
-.-. i "i. U WvJ,
|
|||||
BRIEF
Van den Heer
H E C Q U ET,
Med. DoBor te Parys%
AAN DEN HEER ***.-
Zeer Beroemde Heer,
Et vermaardt gerucht van den doorluchtigften Heer
Ruyfch , 't welk wel wydt door de geleerde Waerelc vliegt, is ook gekomen tot Uwe Landtpalen : Maar 't welk in deze jongfte tyden vernieuwt is, door eene zeer nutte vinding van de Baarmoeders [Mnfculus VteriMs^ Spier, te weten van die, den welke men, om dat Ruyfch% de Prince der ontleederen, deszelfs zitplaats in den bodem des Baarmoe- der ontdekt en geopenbaart heeft, den [Mufiulus Ruyfchianus~\ Ruy£ fchiaanzen Spier heeft genaamt: want dezelve is voorwaar de vrugt en be# wys van zyn wonderbare fcharpzinnigheidt, een byzondere vondt, eney- ge eer. Maar de toekomendeen reedts aangebragte nuttigheidt, van de- ze vinding, zeer vermaarde Heer, zal u doen Watertanden , U zegge ik, die voorziet, hoe veel lichts men na deze daar door in de geneeskonft verkrygen zal, om niet wynige [aetiologiae'] oorzaaks onderzoekingen omtrent de moeyelykheden en zwarigheden van't kramen [partus~\ op te loflen. Men heeft lang ged waalt in het bepalen van het oude, en nog niet op-
gelofte, en echter zeer gewigtige verfchil, aangaande het vaft zitten van de [^Placenta titerina~\ moerkoek, nadat het kindt geboren is j nament* lyk, of de Vroedtvrouw de moerkoek niet moet verloflen door hetfchy- den met de vingeren, en met gewelt af te rukken, op dat dezelve door zyn verblyf niet bederve en een dodelyke vlek aan de Baarmoeder toebren- ge ? Ider een is bekent, hoe veel gevaars door deze roekeloosheidt van het Vroedtwyf, de Kraamvrouw dan boven 't hoofdt zou hangen, nade- maal zy aldus gevaar loopt de Baarmoeder ellendiglyk te verfcheuren -, Ta Fff ff f f j dit
|
||||
kï4* BRIEF VAN DEN HEER HECQUET,
dit zelfde [Oj>eratio~\ handtwerk, waar van men van een onbedrevene,
of, zo gy liever wilt, eerftbeginnende Vroedtvrouw, zo veel te vrezen heeft zal ook ten eenemaal niet zonder zwarigheidt of gevaar zyn, fchoon 't zelve van een kundige en ervare handt is volbragt. Daarom wyft de zeer gelukkige vinder Ruyfch ons een andere, dog in der daadteen gene- zend! handt aan| namentlyk.Mechanifche vingeren in de \_Fibrae~\ veze- len of Spierdraden van de Moerfpier,. dewelke de hegtingen van de koek met den bodem van de Baarmoeder behendig losmakende, dog niets bre- kende , deszelfs fcheydmg bevorderen en te weegbrengen. Derhalven moet gy u hier verwonderen, zeer vermaarde Heer^ over de vrugtbaarheidt van de vinding van Ruyfch , namentlyk zo wel met de eygenfchap van de genezende natuur overeenkomende: Want gelykerwys 'er over het geheele lichaam of deszelfs \_ceconomia animalis-~\ dierlyke beftiering, een inwo» nende geneesmeefter geftelt wort, of een inwendige tegenwoordige en inge- fchapen geneeskonft, even zo vertoont Ruyfch een genees of Kraamkonft binnen de Baarmoeder, namentlyk de \_Mechanismus~\ tuygwerking var? de Moerfpier, die de moerkoek, aan den bodem van de Baarmoeder in- geënt zynde, afhaalt, en afwerpt. Maar om dat de vereniging van de Baarmoeder is een zoort van 't za-;
menbinding of inenting, waar door de uytfchietendc \_Villi~\ haayrties^ of uytfprüytende wortelen der pypies, met de blinde mondtjes der vaten vari de Baarmoeder verenigende, zich met malkanderen (op de wys van [cofykdoves ] pannekens of buskens ) 't zamenvoegen en aan een groeyen, behoort dit werk een manier van losmaking te zyn, die het beyde affcheydc, en de hegtingen en1 banden van weerskanten ontbindt. Dit is die wer- king} dewelke op't baren volgende, uytwerkt, dat de koek aanftondts na de nageboorte van 't kindt volgt. Want aldus zal deszelfs verlofïing gelukkig voortgaan, Indien een kundige Vroedtvrouw, niet al te lang vertoeft hebbende met het bezorgen van't verfch gebore kindt, aanftondts voorzigtiglyk met de handt trekkende, de moerkoek zagtjes los maakt:. Zo dat ze ten eerfte, na dat het kindt geboren is, de handt in de nog openftaande en tot aan den bodem wydt tiytgefpanne Baarmoeder fteekt^ en daar mede de Moerkoek aangrypt: want op die tydt zal ze volgens de lyding of weg van de [ Funiculus umbilicaits'] navelftreng voelen , daÊ de Moerkoek gemakkelyk los raakt, en ze zal bevinden , dat dezelve zonder moeyte affcheyd , door de Mechanifche trekking van de Moer- fpier, welke die zaak bevordert, en uytvoert5 tenware bygeval ('t welk nog een aanmerking van onzen Ruyfch is ) zekere verborgene [$fasmo~ dica xDiathefïs~] ftuyptrekkende gefteltenis zulks belettede. Echter zo de
|
||||
AAN DEN HEER. ###
de Moerkoek na deze zorgvuldige behandeling niet luvftert maar hit?
nekkigertegenftandt biedende, wygertafgehaflt te woVd ",' aTs z ervaft" misLdt niet zelden tot 4* tói£^%^ "£*«
gehele werk van de «ta-^lXfoJÖLfc eVT,, ?
/»] magt of [w Syftakica] trekkend! kragt van dezSn,WL J'
de werking van de natuur zekeren vylig ti^.ldSteJS&g
gens eenige zwaangheidt van deze nablyving van de koek komen t!l ?"
brengt een voorbeelt van de koeyen by zeesende inl. i. i',.hy
van de Moer/fier; men hoort nJt JfrSgfito' e„£SÜSSS
fe door het •meezen van het Rundtvee haar be(laa«h?bbe„ aïtïeoZl
bekommert zyn, dat het nablyven van de »aSebLevZ4ia1foTrZt
zal worden van de Koe haar doodt, niet tegen/taande hatV/eZru
met meteene, maar weimet 40, <o, ia 6a Mnpri^bJuZ. "aëet""'ru
•van xommige wel meer dan half'Jgrolt eneVnZeV „tf^' T
ah vaneen Menfch, bevende worde,, "" "*'&'* e S^l zo groot,
t,^feniSJe ontdek}iDS ™ den Euy/Tchenfpier niet onder het ee-
tal van die vindingen in de ontleedtkunde, dewelke met her r,z"!•i befp^gelende deel der geneeskonft te vermêerdeTen, dTweKfdtl konftenaar minder yerryken, of daar niets aan helpen, laar zich fcMc ^ne,e^de/7yrder wet,ten ™ het IMedkmairatrTfiïrrat^
genezende deel der geneeskonft, openbaart deze vinding* d,Sele agterblyving van de koek in de Baarmoeder is een werk ™r/ g «• ? meuking of vertering, ik zou byna gezegt heob? bSSt&SKS kerlyk hoe de nageboorte mindeihiéi afgetrokken1 e worden "f 'verft liever begeert ze door 't wagten genezen te worden. D™werk°nKvan de Baarmoeder onder het zwanger gaan zich uytzettende, SS of Ruyflchenfpier onder de baring zich f zamentrekkende ontdek?*Ö eygenfchap of reden van dit geneesmiddel. Men ziet, dat ïn de„ eerlrl aanvang de korte vezelen des Baarmoeders zich allengkens uytftrekken- de, in't vervolg zo onmang verlengt worden, dat ze de wvdre var1 de Baarmoeder, die in de vryfters naauwlyks iets of wat is T~ere vrouwen voeten wydt maken. Ondertuflchen hoe veel « c3 ,?F J£ dmenV MdB ^TI^ S* Z° Veel TCrIenge" % * de vezekn
wierden) en terwyl deze zich uytzetten, is de Koek/tegen den bodem |
|||||
van
|
|||||
fti44 BRIEF VAN DEN HEER HECQJJET,
van de Baarmoeder aangedronge zynde, met haar geheele grootheydt en
-Oppervlakte aldaar aangehegt. Waar toe dog al deze toeftel van magten of fterktens? Dewyl gy hier twee gepaarde magten hebt om te arbeyden 9 van des Baarmoeders vezelen namentlyk, en van den Ruyflchenfpier, van weerskanten daarom gefpannen, op dat de natuur door de kragt van een dubbelde of eens zo groote [elater~] uytzetting uy tftote, die haar tot een laften ryp geworden zyn, verfta het kindt, en deszelfs aanhangzels de nageboorte: want de natuur kan ze beyde in eene (lag of aanval uytdry- ven, zo ze beyde op gelyke wyze aan de voortdryvende kragt zich ge- hoorzaam betonen. Maar indien het kindt uytgedreve* zynde, de Moer- koek aan den bodem van de Baarmoeder om eenige oorzaak vaftzittende 5 nablyft, dan wordt de gehele magt van de Baarmoeder, inde uytdryving van "'t kindt befteedt zynde, tot des koeks uytdryving (vermits die al voor by gegaan is) onnut en vrugteloos- Deze is de voornaamfte kragt, en is zo veel te groter, hoe meer afftaande dat [punfium ] ftip was, waar van daan de vezelen met zich uyt te (trekken afgeweken zyn. Deze dan 2yn aanval geeyndigt hebbende laat de andere, dewelke van de fpierdra- éen van den Ruyflchenfpier is, alleen, dewelke nogtans zo veel klynder iSy hoe de (lippen der wydtens [diftantite~]i die de vezelen met zich uyt te ftrekken doorgelopen hebben, digter by zyn. Derhalven zoude die uytdryving van de nageboorte te gelyk met het kindt en in korten tydt gefchiedt zyn geweeft, als de werking van de vezelen des Baarmoeders volhardede , maar die geeyndigt zynde, gefchiedt deze uytdryving lang. zaara, derhalven hoe rafler en fpoediger de uytgang van de nageboorte ge* weeft zou zyn, wanneer 'er de magt van de Baarmoeder die groter is, t' zame gepaart ging, hoe trager en langzamer die wezen zal, wanneer de- zelve aan de eene magt van de Moerfpier, dewelke klynder is, overgela- ten is. Dan bevelen ze in der daadt de fcheyding van de nageboorte met de handt te verhaaften, maar Ruyjch, der kraamkundigen Leermeefter, waarfchouwt haar over't gevaar van dat driftig en onbezonne ftout beftaan, lerende, dat de uytdryving van de nageboorte beflaat 'm de Moerfpier, dewelke ondertuflchen zo veel te zekerder en gerulter gefchieden zal, als dezelve door de roekeloze handt of voorbarigheydt van de Vroèdtvrouw niet verftoort zal zyn} ja? Indien de Vroèdtvrouw deze misdaadt heeft durven ondernemen , zal 't de Kraamvrouw , door duyzenderhande ge- breken en fmerten gepynigt zynde, boeten 5 dewelke gevolgen en uy t- werkzelen van een dodelyke \_ersthïfmus~\ prikkelingen \_injïammatio~\ ontfteking zullen zyn. Want om dat de vereniging van den Moerkoék met de Baarmoeder is een zoort van enting, gemaakt van hare wortelen
in
|
||||
_ AAN DEN HEER *»»; u^
in detf bodem des Baarmoeders geplant, behoort defcheyding van de Moer-
koek een werk van ontbinding, maar geen affcheuring te zyn, welke dan, wanneer ze eens de werking van de vezelen des Baarmoeders te ioor zal hebben geftelt, door de tydt afgefcheyden zal moete worden. Dit is de wetenfchap van wagten, 't welk onze Ruyfch zo wyftelyk na de zin van de konft en natuur aanbeveelt , daar te gelyk by voegende, dat men de Kraamvrouw ten eerfte te bedt leggen, en met verzagtende ftovingen en zalven ondertuflchen onderhouden moet. De vinding van Ruyfch omtrent de Moerfpier moet waarlyk, zeer ver*
waarde Heer, geroemt en geprezen worden, om dat dezelve wetten en regels, die van de [methadus medendi~], manier van genezen genomen zyn,. aan de [ars obftetricaria~\ kraamkunde verfcbaft; zo een oprechte gemeenfchap van de \_medicina\ geneeskonil is 'er met de \_chirurgia'} heelkonft! of zodanig heerfcht de geneeskonfl over de heelkonft! zoveel vermag een geneesheer, die de ziel en 't oog van de heelkonft is, op de heelkundige [ operationes J handtwerken, dewelke hy beftiert [ derhalven ontdekt nog de nieuwe vinding van Ruyfch, dat de [i)offrina folidoruni] leer der vafte delen ook ftrekt tot de baring en de gebreken van de baring; want deze openbaart ons de zeer /cherpzinnige Ruyfch in de Spierdraden van de Moerfpier, lerende hoe veel goedts men in de kraamkunde te ver- wagten heeft van de kragt der vafte delen, of werking der fpierdraden. Maar daarenboven is de Geneeskonfl: nog zeer grote dankbaarheidt aan Ruyfch verfchuldigt,. van wien (namentlyk van de Moerfpier) ze leertj dat de hoop en 't geluk van een betere geneeskonfl: beftaat in de {tonus] fpanningder vezelen. Wederom leert hy niet duyfter, hoe een groot deel het bloedt dikwyls heeft in de gebreken van de Baarmoeder en van 't baren welkers redenen en oorzaaks leringen, nademaal ze het voornaamfte van de gefteltenis der fpierdraden afhangen, te kenne geven, dat men dan haar genezing aan 't bloedt verfchuldigt is, dewyl 'er vele moeyelykheden en grote zwarigheden van de baring en gebreken van de Baarmoeder uit het bloedt voortkomen. Immers wort de gehele Baarmoeder zelfs bevonde een enkele t'zamenftel van fpierdraden te zyn, waar by zo gy ('t geen wy alleen aan Ruyfch verfchuldigt zyn) den Moerfpier voegt, begryptmen-, dat het gehele werk van 't zwanger gaan en kramen afhangt van de fpier- ^tige gefteltenisi en by gevolg van 't bloedt en deszelfs [ch'cal'ath'] omloop, zo zeker, als 't zeker is, dat de bewegingen der (pieren van de beweging van 't bloedt bevordert of volbragt worden, en dat hierom nïef zelden uyt \_congeftiones~\ opftapelingen , en [ófafs'] ftilftandt van 't bloedt, zicktens der fpieragtige delen ontftaan. 't is een bekende zaak,dat |
||||
iï4Ö BRIEF VAN DEN HEER HECQÜET,
f et geen wynige \_paralyfes~\ lammigheden ( namentlyk van de belette tb
rugkomft van 't bloedt na 't hart) van een opgehoopt en ftilftaandt bloede voortkomen, welke de \_phkbotom\a\ aderlating als een tovery geneert. Maar om wederom tot de zaken van de Baarmoeder te keren ; wien der ge- neesheren heeft het gebriiyk niet vermaant , dat de natüurlyke ftondevloedt door een aderlating op den arm gedaan , herftelt is gewéeft ? en■% geen nog nader tot de tegenwoordige zaak of voorftelling behoort, het is by Vroedtvrouwen in een gemeen gebruyk, in den eerften aaiivang zelfs van de baring , de barende Vrouwen het bloet uyt den arm te late tappen, yoornamentlyk in die genen, dewelke van nature btöedtryk zyn, te meer 20 ze buyten den tydt vart 't zwanger gaan, gewoon zyn overvloedig de ftonden te hebben. Dewyl ze door haar gebrtfyk geleert hebben, dat door Zodanige voorzienigheidt, de baring en dészelfs aanhangzels of gevolgen gelukkiger haar voortgang krygen. * v Zal men na dezen niet moeten denken, dat de aderlating van een zeer
gróte nootzakelykheidt en een krachtig hulpmiddel moet wezen in de ge- breken van de agterblyvende Moerkoek, welkers feheyding namentlyk en «ytgang gy van 't afgetapte bloedt zowel te wagten zult hebben, als van ■"* zelfde de ftondevioedt \ Ja beter, want nadien de [ph logo fis ^ ontfteking: een gedurige metgezel is van de agterblyvende Moerkoek, en de aftapping van 't bloedt dezelve ftuyt, is 't nootzakelyk, dat deze in 't werk geftelt zynde, de hegting ontbonden, of het vaftgeklemde losgemaakt wordt, waar van de haayrties [vW] der vaaties , die de vereniging van de koek met de Baarmoeder maken, binhen het weefzel van de Baarmoeder iiaauwer geprangt worden. Hier heeft men waarlyk gelegentheidt, zeer verriïaarde Heer, om te
kennen de gehele oorzaak en tnygwerking van die konft, door welke de af- fcheyding van de Moerkoek bevordert wordt, en om dewelke,, dewyt het een zoort van rypwording of koking is, men die geduldig van de tydt (gelyk onze Ruyfch zeer wyflelyk vermaartt) moet afwagten-, en dat om een dubbelde oorzaak, ten eerfte, om dat de magt van de Moerfpier de- ze feheyding bewerkende, vergeleken t>y de magt van de Baarmoeder, welke het kindt uytgedreven heeft ; zó veel klynder is , hoe veel de [diftan$ia~\ afftandt van de lengte der vezelen klynder gemaakt is ge- weeft in de Moerfpier, als in den gehelen t'zamenhang van de uytgefpanne Baarmoeder zelfs} want nadien in \ werk van uytftrekken de vermogens van \^refilitio~\ intrekking zich hebben tot de redenen der diftantiën, in die zaken, dewelke (de \_elater~\ uytzetting in zyn geheel blyvendé) met uytfpannen zich uytgeftrekt hebben, moet de magt van de Moerfpier veel
|
||||
1 ......A A m DE J$ H EER # * #; ■ ^10
^eël klyïider zyn, als van de fp(ergVaden van dé Baarmoeder zelfs* ten
twede, nademaal de hegting van de Baarmoeder met de koek, is een ineenvlegting of verwarring van de vaaties van de Moerkoek binnen de Ifori ctfcil blinde pypies van de Baarmoeder, is 't nootzakelyk, dat 'er tydt by komt, waar door die haayrties der vaaties gelyk als met te {Jupfurare~\ verzweren, verbryflelt, of met te verdorren vernietigt worden : want ze zyn als wortelen , waar mede de Moerkoek aan Sc Baarmoeder gehegt wordt, deze verdort zynde of van haar zap be- rooft , wort de k°ek geapotzaakt af te vallen , en neder te ftorten. Dat dog de wortelen van de koek nootzakelyk verdorren , en dat de koek te gelyk flap wordende afyalt, zult gy op deze wyze begrypen.' De navelftreng afgebroken , en aldus den gehelen af en aankomft der zappen binnen de koek afgefne$e en geftaakt zynde, moet 'er hiec door nootzakelyk een vergadering en ftilftandt derzelver binnen den boezem van de koek opvolgen, en de koek door het ge wigt en zwaar- te der zappen nedergedrukt zynde helt van zelfs tot het afvallen o- verj de bron der zappen van de Kraamvrouw af en aankomende al- daar verftopt zynde , (voor zo veel de fpierdraden van de Moerfpier met 't zich t' zamen te trekken , tegen de fpierdraden van de Baar- moeder aan drukken , en deszelfs weefzel fluyten) worden de worte- len van de koek binnen de pypies der Baarmoeder onderfchept , en drogen uyt. Voorts hoe de koek zich van den bodem van de Baar- moeder ontdoet, is uyt dit alles genoeg te begrypen , en op welke wyze deze fcheyding tot verzwering ftrekt, wort hier uyt aldus ver- ftaan. Als de navelftreng gebroken is, wordt de omloop van 't bloedt binnen de Moerkoek onderfchept; derhalven (laan de zappen flil , en het weke vleefch van de koek wordt flap , en bederft enigermaten: Derhalven om dat het nodig is tot de afftoting van de koek, dat dit gefchiede , blykt het, dat het meer een werk van tydt en [ di- geftio ] wyking, vertering of meuking is, als van geneesmiddelen of van de handt, Gy ziet nu, zeer vermaarde Heer, van hoe grote nuttigheidt de
vinding van deze fpier is, daar en boven hoe veel reden en wysheidt de raadt van den zeer Beroemden Ruy/ch heeft, met het ryp maken van de koek, na de baring vaftzittende, aan de natuur en 't oordeel van den 'geneesheer te bevelen. Gy hadt derhalven Ruy/ch , zeer vermaarde Heer, door 't gerucht gekent , als den waardigften Prins d@r onraderen, maar hier door zal de latere nakomelingfchap met u Ggggggg 2 toen
|
||||
ÏI4.8 BRIEF VAN DEN Hr. HECJQUET, AAN DEN Hr.»**.
leren en varhalen, dat den zelfde te gelyk geweeft is een zeer wys ge-
neesheer. Vaart weJ, zeer vermaarde Heer, en bemint my. H EQaU-È T,
MeJ. ÏDoc?. te Tarys.
|
||||||||||||||