JAARBOEKJE
|
||||||||||
VAN HET
OUDHEIDKUNDIG
GENOOTSCHAP |
||||||||||
NIFTARLAKE"
|
||||||||||
?5
|
||||||||||
1976
|
||||||||||
Grafisch|.Bedrijf Schotanus & Jens B.V., Utrecht 1976
|
||||||||||
INHOUD
|
||||||||
1. Zomerexcursie 1976: Hoorn en Medemblik 3
Mr. J. H. van den Hoek Ostende 2. BibUotheeknotities 6
3. 'En dit is nou het Station van Loenen ...' 7
Drs. E. Munnig Schmidt 4. Muiderbergs Grafkelder bewaart zijn Geheim 13
Comité Oud Muiderberg 5. Het Batz-Orgel te Breukelen 17
Dr. Gert Oost 6. Den Vrolyke Tuchtheer: Een Abcouder Raadsel 21
Drs. A. J. Hanou 7. Legenden van Oudaen 24
Dr. M. N. G. Dukes 8. Restauraties in de Vechtstreek: 1975 29
Ir. R. Apell 9. Vechtallerlei 31
A. J. A. M. Lisman 10. Brieven aan de Redaktie 32
van Dr. C. H. F. Simons en Mr. E. van Beusekom 11. De naam 'Niftarlake' 34
12. Het Groot Utrechts Placaatboek 35
Mr. M. A. Dukes-Greup 13. Niftarlake Kroniek: Comité Oud Muiderberg opgericht - Identiteit van het Dorp -
- De Zeesluis en Vechtbrug te Muiden - De Vecht opnieuw in gevaar? - Het Gemeentemuseum te Weesp - Naar Loosdrecht om de brug te zien - Een koepel te Loenen - Breukelen blijft breken - Utrechtse Kastelen 37 14. Twee Tentoonstellingen 42
15. Niftarlake Literatuur: 350 Jaar Kerk te Tienhoven - Het Gein kan gered
worden - 'Industrial Archeology' - De herbouw van Sypesteyn - De Hamtoren te Vleuten - De Nederlandse Tuincultuur - Endelhoven 44
16. Wat, Waar en Wanneer? 50
17. Mededelingen, Bestuur en Ledenlijst van het Oudheidkundig Genootschap
'Niftarlake' 57 |
||||||||
Jaarboekje Niftarlake
|
||||||||
Redaktie: M. N. G. Dukes, M. A. Dukes-Greup
Tijdschrift, gewijd aan de geschiedenis van het Vecht- en Plassengebied.
Verschijnt jaarlijks in de maand december. Het Jaarboekje is een uitgave van het Oudheidkundig Genootschap Niftarlake, opgericht in 1912. Redaktionele bijdragen, ook van niet-leden van het Genootschap en van andere verenigingen, zijn welkom; het verdient echter aanbeveling, tijdig contact met de redaktie op te nemen in verband met de keuze van het onderwerp en de lengte van het artikel. Sluitingsdatum voor manuscripten is 15 september. ( Redaktie-adres: Kasteel Oudaen, Breukelen, tel. (03462) 26 27
|
||||||||
ZOMEREXCURSIE 1976
HOORN EN MEDEMBLIK |
||||||
Op maandagmorgen 9 augustus 1976 verzamelde zich in de stationswachtkamer te
Hoorn een gezelschap van ruim 50 personen: leden van Niftarlake en degenen die hen op deze zonnige excursiedag vergezelden. De koffie werd vlot geserveerd en weldra waren we langs het in 1930 opgerichte monument voor de Hoornse bariton Johannes Martinus Messchaert (1857^—1922) en over de veemarkt op weg naar de Noorderkerk. In dat uit de jaren 1441—'1519 daterende gebouw werden we welkom geheten door de scriba van de kerkeraad mevrouw A. C. Rinner. Zij vertelde ons de legende van Claes Molenaer, de stichter van de kerk. Deze zag in een droom een beeld van de Maagd Maria en leidde daaruit af, dat hij op de plaats van de verschijning een kerk te harer ere moest bouwen. Daar stond echter juist het huis van buurman Doedes, die weigerde zijn grond voor dit doel af te staan. Kort daarop stierf hij evenwel aan de pest en zijn weduwe maakte geen enkel bezwaar meer het huis te verlaten en de grond voor het vrome doel ter beschikking te stellen. Zo ontstond de (Lieve) Vrouwekerk na de Refor- matie Noorderkerk geheten. Hier kerkt thans het meer vrijzinnige deel der Hoornse hervormden. In het kerkinterieur, dat enige malen door Johannes Bosboom geschilderd werd, vielen
vooral op de preekstoel uit 1635, een gotisch spiltrapje uit de vroegere Grote Kerk, de kloklodenkast waarin de gewichten van de curieuze, loodrecht uit de gevel aan het Kleine Noord stekende klok neerdalen, het koperwerk, de grafzerken en het koorhek, waar met behulp van de horen uit het stadswapen als rebus sinds 1714 te lezen staat: Wilt hoorn 't woort en Gaat hoorn 't woort. Achter het koorhek bevindt zich de z.g. armenkerk met een zeer eenvoudige kansel. In de consistoriekamer zagen we nog een eikenhouten kast, waarin levensmiddelen voor de bedeling bewaard werden. Hoewel de Noorderkerk in 1936—1938 gerestaureerd is, is zij nu weer dringend aan ingrijpend her- stel toe, het optrekkende vocht doet de muren afbladeren. Een orgel had deze kerk oudtijds niet, maar in de zuiderzijbeuk is sedertdien 1971 een modern instrument in oude kast opgesteld. Bij het verlaten van de kerk wees mevrouw Rinner ons nog eens op de typische, bij wijze
van uithangbord, aangebrachte wijzerplaat, zoals te Hoorn ook aan de Oosterkerk voor- komt. In Engeland zag zij iets dergelijks in Guildford, de hoofdplaats van Surrey ten zuid-westen van Londen. We keken ook nog even naar de Vanitas-voorstellingen boven de poortjes, die met de opschriften En messem immortalitatis (ziehier de oogst der onsterfelijkheid) en Hic meta doloris (hier is het einde der smart) herinneren aan het begraven in de kerk. Langs het Grote Noord, waar ook al gedeeltelijk in rebusvorm bovenaan een gevel te
lezen stond: Door Godes zegen heeft een Boom dit bout
dat hij aan d'Heer vertrout anno 1737 bereikten we de Roodesteen met het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen, de door
Hendrick de Keyser gebouwde Waag uit 1609 en het Westfries Museum, in 1632 opge- |
||||||
trokken als vergaderplaats voor Gecommitteerde Raden van Westfriesland en het Noor-
derkwartier. Behalve het Westfriese wapen draagt de gevel de wapens der zeven stem- hebbende steden Hoorn, Enkhuizen, Medemblik, Alkmaar, Edam, Monnickendam en Purmerend. In de kelder bevinden zich nog gedeelten van de middeleeuwse proosdij, de residentie van de vertegenwoordiger van de bisschop van Utrecht in dit gebied. We werden in twee groepen in het 1879 opgerichte museum rondgeleid door de heren Saaltink en Glas. Het zou te ver voeren alles op te sommen wat we te zien kregen, wat uw verslaggever bovendien grote moeilijkheden zou opleveren, daar hij uiteraard slechts in één der groepen aanwezig was. Noemen we slechts de maritieme zaal met het model van het fluitschip 'Het wapen van Hoorn', het schoorsteenstuk met de bewindhebbers der Verenigde Oostindische Compagnie, Kamer Hoorn, de oudst bekende plattegrond van Batavia uit ± 1628, helaas in zeer slechte staat, en de portretten van Jan Pieters- zoon Coen en zijn huisvrouw Eva Ment; de admiraliteitskamer met de balie uit het oude Admiraliteitsgebouw, een De Ruyterportret door Ferdinand Bol of althans uit diens atelier en veel voorwerpen rond de Hoornse zeeheld vice-admiraal Pieter Floriszoon, die in 1658 tijdens de Noordse oorlog sneuvelde in de slag in de Sont tegen de Zweedse admiraal Wrangel; de zaal gewijd aan de geschiedenis van Hoorn en van de Westfriese Munt met het stadsgezicht van de zeekant door Hendrik Corneliszoon Vroom uit 1622, waarop vele gebouwen te herkennen zijn, die nog bestaan, en de vitrines met de van ± 1568 tot ± 1795 hier geslagen en geschroefde munten, terwijl de Hollandse munt te Dordrecht gevestigd was, en de herinneringen aan de Hoornse stadshistoricus en arts Dirk Velius (1572—1630), die eigenlijk Seylmaker heette; de stijlkamer met 17de eeuwse betimmering uit het Sint Pietershof en een bedstee uit het Admiraliteitsgebouw, tin, por- selein en kussens, en tenslotte de grote zaal met in de consoles onder de balken van de zoldering de wapens der zeven steden. Daar trokken vooral de vier schuttersstukken van rond 1650 de aandacht met zeer veel bijzonderheden over bewapening en kleding der burgervendels, die hun voor die tijd zeer moderne uitrusting geleend hadden uit het arsenaal van het Noorderkwartier. Misschien waren ze zo rijk uitgedost om de eigenlijk toen al begonnen teruggang van hun stad te camoufleren, de kapiteins met hun wandel- stok, de luitenants met hun partisanen, de sergeants met hun hellebaarden en de man- schappen met hun pieken en musketten. De stadswijnkannen pasten er goed bij, evenals het schoorsteenstuk met de overheden van het schuttersgilde, waarop verscheidene pro- minenten van de vier grote doeken te herkennen vielen. Niet onvermeld uit deze zaal mogen tenslotte de Nassauportretten blijven. Uit het museum gekomen begonnen we een korte wandeling door de stad langs het Sint
Jansgasthuis uit 1563 en de Grote Kerk uit 1883, opvolgster van een afgebrand bede- huis, het poortje van het Admiraliteitsgebouw uit 1607 met het ons van de balie in het museum reeds bekende ankerwapen met de drie P's: Pro Patria Pugno, en door de poort van het Oude Vrouwenhuis uit 1610. De binnenplaats, die we daarna overstaken, bood een alleszins acceptabele combinatie van oud en nieuw (bibliotheek) en langs de achter- kant van het vrijwel geheel vernieuwde en tot Politiebureau ingerichte Oost-Indische Huis en na weer een poort gepasseerd te hebben stonden we voor het stadhuis met een fraaie dubbele trapgevel uit 1613 met weer de wapens van de zeven stemhebbende ste- den, wier gecommitteerden hier tot 1705 hun logement hadden. Daar het kermis was en de tenten en kramen aan het begin van de middag tot leven begonnen te komen, liep ieder daar naar eigen aandrift omheen of tussen door tot we elkaar weer ontmoetten aan de goed verzorgde koffiemaaltijd in restaurant De Keizerskroon aan het Breed. Daar sprak de voorzitter een kort woord, waarin hij onder meer zijn vreugde uitsprak over de bloei van Niftarlake, zoals die blijkt uit de grote belangstelling voor de excur- sies, vorig jaar naar Amsterdam en nu deze in het Noorderkwartier. Hij dankte de orga- nisatoren van deze dag, het echtpaar Dukes, voor alle werk aan de voorbereiding en de uitvoering besteed. Hier ook werden we voorzien van kaartjes voor de tocht 's middags |
||||
nl. een gecombineerd biljet voor N.S. dagtocht 34: per stoomtram naar Medembhk, met
de boot van daar naar Enkhuizen en in de trein van Enkhuizen naar Hoorn. De wandeling van De Keizerskroon naar het Tramstation aan de Koepoortsweg bood de mogelijkheid even een kijkje te nemen op het Sint Pietershof uit 1617 met fraai aange- legde binnenplaats, heldere gangen met voor ieder huisje een turfkist, een bijzonder gave betegelde kaarsnis, een stijlkamer en een recreatiezaal met tegeltableau. Veel kleiner was het Klaes Stapelshofje aan het Munnickenveld, te betreden door de daarheen overge- brachte poort van de Latijnse school uit 1625 en haast verscholen achter enige 17de eeuwse trapgevels. Ruimschoots op tijd waren we aan het Tramstation en konden zo onze trein fraai op
zien stomen, vijf rijtuigen getrokken door de locomotief Ir. P. H. Bosboom van de Limburgsche Tramweg Maatschappij, met het fabrieksnummer 9857 in 1922 gebouwd |
||||||
door Hanomag te Hannover-Linden. De wagons waren van Duitse lokaalspoorweg
ondernemingen afkomstig. Er was ook een restauratierijtuig bij, van waaruit onderweg verfrissingen rondgediend werden. De tram, die we in Wognum tegenkwamen met een locomotief van de Nederlandsche Stikstof Maatschappij te Sluiskil en rijtuigen van de Rotterdamsche Tramweg Maatschappij en één van de Gooische Tramweg Maatschappij is historisch misschien interessanter, maar je kunt nu eenmaal niet alles hebben, wel nalezen in het boekje 'Uit met de Stoomtram', dat ons gedurende de rit voor ƒ 2,— werd aangeboden. We reden in vijf kwartier langs Zwaag, Wognum, Benningbroek, Oostwoud, Midwoud, Twisk en Opperdoes van Hoorn naar Medemblik. Hoewel de tram sedert 1970 vrij geregelde diensten onderhoudt, bleken koeien en schapen nog altijd niet gewend aan het stoomwonder en renden zij in groten getale bij onze nadering weg van de spoor- baan. De wandeling door Medemblik begon met een korte blik op het door architect A. J.
Kropholler (1882—1973) in 1939 gebouwde stadhuis. Hij bouwde in dezelfde stijl met hoge daken en betrekkelijk kleine ramen in muren van rode baksteen ook de gemeente- huizen van Idaarderadeel (te Grouw), Leidschendam, Noordwijkerhout, Waalwijk en Wateringen. Langs de hoofdzakelijk 16de eeuwse Bonifaciuskerk en de 18de eeuwse Weduwenhuisjes bereikten we het voormalige Weeshuis met poortgebouw uit 1785. De gevelsteen met twee weesmeisjes en twee weesjongens stond vorig jaar op de kinder- zegel van 35 cent. De in 1930 aan de westzijde geheel nieuw opgetrokken vleugel bleek weer te zijn afgebroken, overigens niet zonder een litteken aan het gebouw te hebben achtergelaten, en te zijn vervangen door zeer moderne maar toch niet al te zeer in de omgeving detonerende bejaardenwoningen van Huize Levensavond. Toen we via de Torenstraat de Westerhaven bereikt hadden was iedereen toe aan rondkijken op eigen gelegenheid. We troffen elkaar aan de Oosterhaven tegenover kasteel Radboud, waar de boot naar Enkhuizen om half zes zou vertrekken. Het werd echter zes uur voordat het motorschip De Stad Enkhuizen van rederij F. van der Lee, de vroegere J. H. D. Koppe van de Amsterdamse rederij van die naam, de haven uitvoer. De zeereis duurde ongeveer een uur. Van zeereis mag hier wel gesproken worden want
er stond een aardige deining en aan bakboord was het enkel water wat we zagen. Achter was het steeds kleiner wordende silhouet van Medemblik met de beide kerktorens en het Wieringermeergemaal Ir. C. Lely. Aan stuurboord hadden we de Westfriese kust |
||||||
met de dorpen Wervershoof met kerktoren en molen en Andijk met jachthaven, gerefor-
meerde kerk met opvallend hoog dak en spaarbekken van de Noord-Hollandse water- leiding in aanleg. Daar passeerden we de katamaran, die we toen we wachtten op onze boot de haven van Medemblik hadden zien uitvaren. Onze kapitein vertelde dat dit tweerompige vaartuig door gehandicapten bemand werd. De ongeveer 12 meter hoge gepleisterde en gewitte vuurtoren, in 1700 gesticht door de commissarissen ter pilotage met medewerking van de Staten van Holland is nog altijd in gebruik. Jac. P. Thijsse noemt hem in zijn album Langs de Zuiderzee de Gelderse toren. Enkhuizen, welks Pan- crastoren we al een hele tijd zagen, deed nu ook de koepeltjes van stadhuis en Koepoort, het klokhuis van de Gommaruskerk en uiteraard de Dromedaris uit het geboomte opdui- ken. De vroegere werkhaven van de Zuiderzeewerken lag vol jachten, het buitenmuseum van het Zuiderzeemuseum liet heel wat houtbouw zien rond het van Den Oever op Wieringen overgebrachte kerkje en naar het zuiden ging de horizon schuil achter de dijk naar Lelystad. Even later lagen we in de Spoorhaven en was het moment van afscheid nemen gekomen. Doch niet iedereen nam direct de trein naar Hoorn en Amsterdam. Voor sommigen zal naast al het hierboven beschrevene van deze Niftarlake-excursie ook in gedachte blijven het onbeperkt schol eten op het terras van Café-Restaurant De Boei aan de Havenweg in Enkhuizen. Amsterdam, augustus 1976 J. H. van den Hoek Ostende
|
|||||||
Bibliotheeknotities
|
|||||||
De Bibliotheek van Niftarlake is in de loop van 1976 behoorlijk uitgebreid.
Vele aanwinsten worden elders in dit Jaarboekje besproken. In de loop van het jaar is ook een begin gemaakt met het rangschikken en catalogi- seren van het 'ongeregeld goed' — vooral knipsels en curiosa — dat een rijke bron van informatie oplevert voor degene die de geschiedenis van onze streek wil bestuderen, maar dat beter toegankelijk moet worden gemaakt. Het belang hiervan bleek vooral bij het selecteren van stukken voor de Ten- toonstelling welke in september van dit jaar werd gehouden. Van vele kanten werd materiaal aan de bibliotheek geschonken. Namens het Genootschap wil ik in het bijzonder de volgende donateurs bedanken: De Nederlandse Kastelenstichting voor de boeken 'Slot Zuylen' en 'Nijenrode' in de serie 'Nederlandse Kastelen'. Jhr. Mr. L. A. Quarles van Ufford voor zijn boek 'Gunsterstein'. De heer W. Zweers voor een verzameling publikaties en tekeningen met betrekking tot de restauratie van de Groote Zeesluis en Brug te Muiden. Mevr. A. H. Hogenhout-Hofman voor het boek '350 Jaar Kerk in Tien- hoven'. Mevr. A. M. C. Vis-Honig te Zaandam voor een verzameling Jaarboekjes
vanaf 1937 tot heden. Mej. A. G. Stolp te Loenen voor een verzameling krantenknipsels en andere
drukwerken over Loenen, alsmede een groot aantal Jaarboekjes. De 'Historische Kring Maarssen' voor een complete serie van zijn 'Orgaan'. Oudaen, M. A. Dukes-Greup,
Breukelen Bibliothecaresse
|
|||||||
EN DIT IS NOU HET
|
||||||||||
)?
|
||||||||||
STATION VAN LOENEN ...."
|
||||||||||
of een eerste aanzet tot de geschiedenis van
de buitenplaats Nieuwerhoek te Loenen |
||||||||||
De zin uit de kopregel van dit stuk werd vorig jaar opgevangen op het jaagpad dat langs
'Nieuwerhoek' voert waarbij de spreker op het huis wees. De nieuwe en trotse bewoner van het pand is geamuseerd maar wordt geprikkeld om
deze en wellicht ook andere passanten wat over de geschiedenis van het huis te vertel- len. Hij hoopt daarbij tevens van meer ter Vecht zakenkundigen aanvullingen te verkrijgen
op zijn prille kennis. Het huis heeft zoals uit het volgende zal blijken vele bewoners gehad en is slechts enkele
malen vererfd. Het is mogelijk omstreeks 1650 gebouwd op een stuk grond, dat naar het zich laat aan-
zien van Cronenburg gekocht is. Gezien de naam en de nabijheid van Ouderhoek en Middenhoek mag verondersteld worden dat de bouwer een heer van Hoek was. De van Hoeken waren zijdehandelaren uit de Warmoesstraat te Amsterdam en afkomstig uit Vlaanderen. Zij behoorden tot de groep welgestelde doopsgezinde kooplieden, die op het einde van de 16e eeuw naar het Noorden gevlucht zijn. Uit de familiestambomen wordt duidelijk hoe zij binnen deze kringen en zelfs binnen de
familie trouwden om geloof en kapitaal bijeen te houden. Deze doopsgezinden stichtten vele buitens in Loenen en tussen Loenen en Breukelen.
Dit laatste gebied heette werkelijk niet voor niets de menistenhemel. Een kleindochter van de eerste noordnederlandse van Hoek, ComeHa Bierens, getrouwd met haar achterneef Adriaan van Hoek, erft het huis. Cornelia had in haar bezit een schilderij van Bakhuizen, waarop het huis stond afgebeeld. Mogelijk is het hetzelfde schilderij dat laatstelijk in 1936 in de Brusselse kunsthandel is gesignaleerd en waarop ook Cronenburg staat afgebeeld, alsmede de Vecht met door de wind schuin geblazen speeljachten. Het huis heeft dan kruiskozijnen en twee dakkapellen opzij met aan voor- en achterzijde vrij rijke ornamenten in het midden van de gevel. Ook op de prenten van Stopendaal uit 1719 is het 17e eeuwse karakter van het huis nog duidelijk te zien. De familie Bierens heeft tot in het midden van de 19e eeuw het buurhuis Middenhoek bewoond. Een ongetrouwd gebleven Cornelia Bierens werd in 1792 honderd jaar en vierde haar verjaardag in haar huis Middenhoek temidden van haar neven en nichten. Zij liet een zilveren penning slaan om het heugelijke feit te memoreren. Deze is nu in het bezit van een indirekte nakomeling, de Heer Bierens de Haan te Amsterdam. In 1710 verkoopt Cornelia van Hoek-Bierens Nieuwerhoek aan Jan van Tarelink I (1661—1729), die direkteur was van de Groenlandse en Straat Davis Visserij en eigenaar van een wal visvangstrederij. Hij en zijn zoon hebben het fraaie stucwerk in de gangen ~ en de linkervoorkamer (vanaf de Vecht) laten aanbrengen. Dit stucwerk is geheel in Amsterdamse Lodewijk XlV-stijl met elementen die aan Marot doen denken. Het heeft veel gelijkenis met het stucwerk in het Toneelmuseum in Amsterdam in het buurhuis waarvan, nl. het Bartolottihuis, een kleinzoon van Jan van Tarelink gewoond heeft. Het stucwerk is uitgevoerd door Jan van Logteren ca. 1735. |
||||||||||
Nieuwerhoek, omstreeks 1837
|
|||||||
P. J. Lutgers
|
|||||||
Het huis moet in deze tijd zeer fraai ingericht zijn geweest, evenals de tuin gezien de
Stopendaal afbeeldingen en gezien het feit dat toen van Tarelink overleed in 1729 hij ruim 1 miljoen gulden naliet. Zijn kleinzoon, Jan van Tarelink II (1723—1791), bracht het tot burgemeester van Amsterdam; zijn wapen prijkt in het 'burgemeestersraam' in de Oude Kerk in Amsterdam voor het jaar 1774. De weduwe van Jan van Tarelink I proce- deert nog vele jaren over een uitpad op het laantje tussen Nieuwerhoek en Cronenburgh, nu het verlengde van de Bloklaan. Haar zoon Pieter van Tarelink (1683—1753) erft het huis in 1735. Hij was getrouwd met Margaretha Cornelia Balde, zijn nicht, in wiens familie de huizen Wallenstein, Loenen en Cronenburgh waren. Uit deze tijd, 1726, dateert de kaart van Covens en Mortier, een voorloper van de latere
kadasterkaarten en met deze wedijverend in preciezie en detaillering. Op deze kaart is aangegeven de indeling van de tuinen met zelfs de ligging van de perken van de 'broderietuin'. Zoals bij vele buitens hoorde ook bij Nieuwerhoek een een-tiental- hectaren grote melkboerderij. Na de dood van Pieter van Tarelink in 1753 werd het huis geveild door zijn zoon Jan van Tarelink, doch de tijden zijn slecht en het duurt enige tijd voordat een defintieve koper-bewoner opdaagt. Hij koopt daarna Boomrijk in Breukelen, waar hij na het faillissement van de walvisvangstrederij in 1781 in 1791 sterft. De nieuwe bewoner is dan Lucas Bols, de jeneverstoker, die in 1752 van zijn vader Hermanus Rupelmonde erfde en dit vervolgens verkocht en het toen grotere Nieuwer- hoek kocht. De vader van Hermanus, weer een Lucas, kocht in 1689 van een Dr. Abraham Blasius het buiten Driehoven in Loenen. Dit lag waar nu het transportbedrijf van de Fa. Mur is gevestigd, met als tuin de nabij-
gelegen kwekerij en een stuk van de nieuwbouwwijk over de rijksstraatweg langs de Hollandse molenwetering. Na de dood van grootvader Lucas in 1719 wordt Driehoven door zijn zoon Pieter bewoond ^) en koopt zoon Hermanus Rupelmonde, dat toen veel kleiner was dan nu. In 1715 had vader Lucas nog een bank in de kerk gekocht achter de |
|||||||
bank van Christiaan van Hoek- van Ouderhoek, een oom van eerder genoemde CorneUa
van Hoek. Zo had ieder buiten zijn eigen kerkbank. Terug naar Nieuwerhoek. De weduwe van de tweede Lucas, Sara Sophia, een nicht van hem, sterft september 1799 en haar zoon Lucas verkoopt het huis middels een veihng in mei 1800 aan zijn schoon- vader Martinus Joan Calkoen voor f 24.900,—. De famihe Calkoen woonde vanaf 1793 reeds in Loenen in het huis Reysigt, dat zij huurde van de weduwe Kieft Balde, vrouwe van Cronenburg. Waarschijnlijk behoorde deze Calkoen tot de bankiersfirma Calkoen & Co. te Amsterdam. Hij was gehuwd met Johanna Koopman. Van bovengenoemde ver- koop is de akte bewaard gebleven zodat nagegaan kan worden hoe groot de bezitting toen was. De beschrijving van het te verkopen goed is als volgt: 'Een Hofstede, genaamd Nieuwerhoek met deszelfs heeren Huisinge, thuynmanswoninge ^), koetshuis en stallin- gen, steene koepel ■'), Cabinetten ') en 't geene daar verder bij aard en nagel vast is, alsmeede een overplaats met deszelfs schuur en paardestal en 't geen meede daar op aard en nagelvast is, voorts een boerderij met deszelfs huysmans woninge, stallingen voor vier en twintig stuks hoornvee, hooyberg, wagenhuis en paardestal, beneevens de daar agter en terzijde liggende campen hooy en wijland waarin diverse bossen met hakhout groot met alkanderen twee en dertig en een half morgen ^) en laatstelijk nog een bank in de kerk te Loenen. Staande en gelegen aan de Steenweg tussen Loenen en de Nieuwer- sluis'. In een aparte koop worden de tuinbeelden gekocht voor ƒ 275,—. Betaling dient te ge-
schieden in 'vrij, grof, ongestempeld Hollands zilvergeld, ten minste zesthalven of gou- den rijders.' De boerderij en het land zijn verhuurd 'voor ƒ 300,— in 't jaar neevens drie vieren-
deelen zomerbooter jaarlijks'. In 1801 verkrijgt Calkoen vergunning tot het leggen van voetangels en klemmen in de
boomgaard 'daar veele kwaadwillige menschen zig niet ontzien van tijd tot tijd vrugten uit de thuin van des Requestrants buitenplaats te steelen'. Om ongelukken te voorkomen dienden bordjes geplaatst te worden met een duidelijk geschreven 'waarschouwing'. In 1817 worden de kerkbanken (3 stuks) overgeschreven van Calkoen op o.a. Jacob Walraven, die eveneens met Johanna Koopman is getrouwd zodat aangenomen wordt dat de heer Calkoen eerder is overleden en zijn weduwe hertrouwd is met de heer Walraven, die blijkt te wonen aan de Keizersgracht bij de Hartenstraat. Kerkbanken 1 en 2 in het Noorderkruis van de kerk behoorden tot 1817 aan mevrouw Smissaert weduwe Kieft Balde, vrouwe van Cronenburg en Loenen etc, etc. voor het buiten Wallenstein. Daarna, tot de opheffing van het eigen banken systeem, horen deze banken bij Nieuwerhoek en zijn zij steeds meeverkocht. In 1805 koopt de heer T. G. Gülcher, een dubbele kerkbank voor ƒ 500,—, welke behoort bij de buitenplaats Ruygenhoff welke laatste hij wellicht terzelfder tijd heeft gekocht. Ruygenhoff lag tussen het hui- dige Middenhoek en Niewerhoek in. In maart 1824 zijn beide heren reeds gestorven want de weduwen sluiten een contract
over het verleggen van de tussen Ruygenhoff en Nieuwerhoek gelegen molenwatering. |
||||||
^) Later koopt Pieter Frankendael in de Watergraafsmeer bij Amsterdam.
2) De tuinmanswoning is waarschijnlijk het linker bouwhuis vanaf de weg gezien en het koets- huis dus het rechter huis. •^ De koepel stond waar nu de kas van 'Klein Kronenburg' staat, althans op de kadasterkaart
van 1833 staat hij daar. ■*) Met Cabinetten worden verschillende lichte bouwsels bedoeld inclusief door geschoren heg-
gen gevormde zitnissen. •'•) Een morgen gronds is wat een boer in een morgen kan ploegen en in deze streek ca 6/7 ha.
De grootte van het terrein is nog ongewijzigd vergeleken met de kaart van Covens en Mortier uit 1726. |
||||||
10
|
||||||
Nieuwerhoek, omstreeks 1900
|
||||||
Eind 1827 worden de Nieuwerhoek kerkbanken overgeschreven op Willem Pieter Pook
van Baggen, zonder beroep. In dat jaar heeft hij dus Nieuwerhoek gekocht. In april 1830 huwt hij, 37 jaar oud, op Nieuwerhoek met Johanna Elisabeth Rahder, toen 20 jaar oud. Zij woonden er permanent en kregen 8 kinderen. P. J. Lutgers meldt in zijn 'Gezigten aan de rivier de Vecht' dat Pook van Baggen 'de huizing en den aanleg aanmerkelijk verfraaid en uitgebreid heeft'. De tekening welke hij toen van het huis gemaakt heeft toont het huis en de tuin zoals die er in wezen nu nog uitzien, behalve het nu verdwenen antiek en de later aangebouwde keuken en serre. De uitbreiding betrof de aankoop van Ruygenhoff dat reeds in 1833 bij Nieuwerhoek
getrokken blijkt te zijn gezien de Kadasteropname van dat jaar. Wellicht heeft eerst toen het huis zijn kruisvensters verloren en zijn 19e eeuwse aanzien
gekregen. Mogelijk ook dateert de wandschildering in de linker achterkamer uit deze tijd. Lutgers noemt in hetzelfde boek als eigenaar sinds kort van Rupelmonde J. N. Pook van Baggen waarschijnlijk een broer van Willem Pieter. Reeds in 1812 heeft een A. Pook van Baggen een kerkbank in Loenen, die vanaf 1821
van de weduwe Pook van Baggen is. Mogelijk zijn dit de vader en moeder van de twee eerstgenoemden. Februari 1837 wordt
Nieuwerhoek verkocht aan Georg Maes, koopman te Amsterdam, voor ƒ 52.500,—. Hiervan is weer een akte in het huisarchief aanwezig. De omschrijving van de 'Heeren- hofstede' toont de veranderingen. De omschrijving van de 'Heerenhofstede' toont de veranderingen. De tuinmanswoning bevat nu een biljartkamer en er is sprake van een badhuis. De terreingrootte van de buitenplaats alleen is 17 bunder, 78 vierkante roeden en 51 vierkante ellen. Het metrieke systeem was nog niet erg aangeslagen! De Heer Abraham Bierens wordt genoemd als eigenaar ten Zuiden, warmee het met Middenhoek samengetrokken Hoogerwerff bedoeld is. De boerderij, eveneens Nieuwerhoek genaamd, was groot 26 bunder, 67 roeden en 72 ellen en belendde in het Westen ook aan terrein van Abraham Bierens doch in het Zuiden aan Nieuwerhoek en terrein van de heer Jacob Hendrik Luden. De helft van deze grond lag in 't Sticht en de andere helft in Hollands |
||||||
11
Kronenburg. Daarnaast wordt apart vermeld het terrein van de voormalige 'Heeren-
hofstede' Ruygenhoff groot 1 bunder, 42 roeden en 26 el. Georg Maes gebruikte Nieuwerhoek als zomerhuis. Op 1 augustus 1849 zijn de kerkbanken 1 en 2 overgeboekt op de heer Joannis Willem
van Reenen zodat aangenomen wordt dat het huis dat jaar is overgegaan in zijn handen. In september 1837 waren reeds de banken van de buitenplaats Bijdorp overgeboekt van de heer C. de Bruijn Mz. op zijn naam waarschijnlijk tegelijk met de koop van dat huis. Zoals bekend voegde deze van Reenen een aantal buitenplaatsen bij elkaar voor de nieuwe buitenplaats Vechtlust. Waarschijnlijk is Nieuwerhoek in deze tijd verhuurd ge- weest. In 1869 komt Nieuwerhoek in handen van zijn zoon J. H. C. van Reenen, grondeigenaar
te Velp, bij akte van scheiding. Het huis is in 1874 verhuurd voor ƒ 700,— per jaar aan de heer C. van den Bergh van Lexmond. Lutgers noemt Mr. A. H. van den Bergh van Lexmond in 1836 als eigenaar sinds vele jaren van Over-Holland. De van Reenens nemen later de ambachtsheerlijkheid Lexmond over en gebruiken sindsdien het 'van Lexmond' achter hun naam. In 1874 wordt Nieuwerhoek geveild, hetgeen het einde betekent van het huis als echte buitenplaats. Koper van het huis met koetshuis en tuinmanswoning met boomgaard is Jhr. Mr. J. B.
Strick van Linschoten voor ƒ 16.600,—. Het oppervlak van het gekochte bedraagt 3 ha aren 32 centiaren. Het koetshuis bevat een paardenstal en de tuinmanswoning een koe- pelkamer en een biljard- en mangelkamer. De koepelkamer lag links achter het tuin- manshuis. De tuinmanswoning is verhuurd voor ƒ 50,— per jaar. Aan deze woning grenst de
menagerie. Apart wordt genoemd dat de beplanting aan weerszijden van de Amster- damse Straatweg bij de koop behoort. De apart verkochte overtuin van 33060 m^ is beplant met eiken en een boomgaard. Bij
de nog aanwezige vijvers staat het badhuis. Nog heden ten dage is de plaats van de vijvers in de boomgaard als lage drassige plek te herkennen. Ook stond er een koepel van grote afmetingen nl. 15 x 40 m. Eveneens apart verkocht werd het deel van de over- tuin genaamd Ruygenhoff. Hierop stonden een oranjerie van 700 m^ (!), een duivenkast en een schuurtje. Het geheel was 54465 m^ groot. De boerderij Nieuwerhoek was kenne- lijk reeds eerder afgesplitst want deze komt niet in de veiling. De gemeente Loenen had de helft van de Oranjerie in gebruik. De heer Strick van Linschoten was kantonrechter in Loenen, later in Breukelen, en lid van de provinciale staten van Utrecht. Hij was af- komstig uit Amersfoort waar hij griffier bij het Kantoorgerecht was en bewoonde vóór Nieuwerhoek het buiten Oud-Over, toen in Loosdrecht. Van zijn drie dochters trouwde de oudste in 1882 met de zoon van notaris van Beusekom te Loenen, het paar ging wonen op Bosch en Vegt in Oud-Over. De jongste trouwde in 1890 met een Doude van Troostwijk, zoon van de burgemeester van Loenen wonend op Sterreschans en zelf later burgemeester van Abcoude. De tweede trouwde op dezelfde dag als haar zuster met marine-officier de Meester, wiens ouders op Kalorama woonde. Er werd dus druk getrouwd tussen de Vechtbewoners. In 1892 werd het huis geveild door de weduwe Strick van Linschoten, geb. van Notten,
en koper werd Dirk Pos, groothandelaar in grutterswaren te Amsterdam. Tot die tijd was er nog geen bebouwing in de oude overtuin, zodat men vanuit het huis een mooi uit- zicht over de weilanden had. Rond 1910 werd de heer P. M. Ader eigenaar. Hij kwam toen uit Indië en bleef onge-
huwd. Hij liet de koepelserre aan de zuidkant aan het huis bouwen. Gedurende de Ie wereldoorlog logeerde de familie Bastert, die Rupelmonde tijdelijk moest verlaten vanwege 't schootsveld voor vesting Nieuwersluis korte tijd op Nieuwerhoek. Een heer Dietrich van Duits Joodsen-huize huurde het huis enige tijd en liet het flink opknappen. De stoomverwarming is er in die tijd ingekomen. Na de dood van de heer Ader erfde |
||||
12
zijn broer J. W. H. Ader, koffiemakelaar te Amsterdam het huis in 1918. In 1920 ver-
kocht hij het aan de heer J. H. C. van Reenen van Lexmond voor ƒ 80.000,—. In die tijd bestond de koepel aan de Vecht nog. Deze van Reenen was een kleinzoon van de eigenaar uit 1874 en bewoonde eerst Vechtlust. Hij bewoonde Nieuwerhoek slechts korte tijd en verkocht het in 1924 aan J. Schuit, direkteur van de Nederlands-Indische Land- bouwmaatschappij, voor ƒ 26.000,—. Bij deze verkoop werd de boomgaard met moestuin afgesplitst en separaat verkocht. In dit deel werd kort daarna het huis Klein-Kronenburg gebouwd in een goed aan de omgeving aangepaste stijl. Nieuwerhoek werd enigszins ver- bouwd doordat de keuken in het sousterrain werd dicht gegooid en de erboven liggende opkamer werd verlaagd tot het niveau van de rest van het huis. Een nieuwe keuken werd aan de Noordzijde aangebouwd en de rechter voorkomer
(vanaf de Vecht) voorzien van een schouw en betimmering. In de sloot tussen jaagpad en tuin lag een schutenhuis, mogelijk door de van Reenens
gebouwd. Toen het in de suiker slecht ging na de krisis van 1929 verhuisde de familie Schuit naar
de Dorpsstraat in Loenen en werd het huis in 1932 verkocht aan C. de Joncheere. Deze werd eigenaar voor ƒ 34.000,— en bewoonde het huis vanaf april 1933. Hij was eige- naar van de steenfabriek Vecht en Rijn tussen Breukelen en Maarssen. In de 2e wereldoorlog is het huis enige tijd gevorderd geweest. Na het overlijden van de heer de Joncheere in 1952 verkocht zijn weduwe het in 1955 aan Dr. Wijnand van Enst voor ƒ 64.000,—. Mevrouw de Joncheere behoudt het tuinmanshuis, dat in 1966 aan Mevr. L. Beyer-Hubrecht wordt verkocht. Dr. van Enst was later professor aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam in de heelkunde. Na zijn vroegstondig overlijden verkoopt zijn weduwe Mevrouw G. van Enst-Boogh het huis in 1975 aan onder- getekende. Het botenhuis is dan weer afgebroken doch bijgebouwd zijn een schuur en een kas. Bij deze verkoop is het koetshuis in andere handen overgegaan zodat van de vroegere buitenplaats nog rest 1 ha tuin met huis, stenen schuur, kas, houten schuur, jaagpad met aanlegplaats. Als zovele buitens aan de Vecht heeft Nieuwerhoek een groot aantal eigenaren gekend
en is het slechts enkele malen door vererving voor langere tijd in één familie gebleven. Het huis vertoont nog de vorm, die het in de 17e eeuw heeft gekregen, afgezien van de twee kleine aanbouwsels aan Noord- en Zuidzijde. Door aanpassing van de ramen aan de vroeg 19e eeuwse smaak en het aanbrengen van grote luiken alsmede door het wit- pleisteren van de muren is het 17e eeuwse karakter wat gemaskeerd voor de vluchtige be- schouwer. De goede verhoudingen zijn echter nog steeds onmiskenbaar stammend uit de glorietijd van onze architectuur. Loenen aan de Vecht, september 1976 E. Munnig Schmidt
|
||||
MUIDERBERGS GRAFKELDER
BEWAART ZIJN GEHEIM Tijdens een rondwandeling door Muiderberg achtte de gids van zaterdagmiddag 17 juli
het noodzakelijk, ongemerkt de route te wijzigen en geen bezoek te brengen aan het kerkhof rondom de 15e-eeuwse kerk. De wandelaars zullen nauwelijks hebben gemerkt dat er iets aan de hand was. En als er in het najaar door Oud-Muiderberg opnieuw wan- delingen op touw worden gezet, zal de route zeker doelbewust juist weer leiden naar het plekje dat nu bijna angstvallig werd geschuwd: een unieke oude grafkelder aan de noord- kant van de kerk. Wat was er die zaterdag de 17de juli aan de hand? De heer Klaes Sierksma, toen als gids
fungerend, ontdekte tot zijn grote schrik al van verre, dat een oude en bezienswaardige grafkelder door vandalen was kapotgeslagen: een deel van de platliggende zerg lag opzij geschoven, een gapend gat stelde de inhoud van de kelder aan het daglicht bloot... Het medelid van het Comité Oud-Muiderberg, P. de Raadt, werd prompt op de hoogte gebracht. Hij informeerde de kerkvoogdij en vernam, dat de koster 's ochtends reeds de politie had gewaarschuwd. Inmiddels was besloten zo snel en zo goed mogelijk, zij het provisorisch, de kelder te dichten. De heer Sierksma, daartoe gemachtigd door de Rijks- dienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek, wilde echter met de heer De Raadt nog direct een onderzoek instellen naaar de inhoud van de grafkelder; een onderzoek waarmede de kerkvoogdij graag instemde. Het was dadelijk duidelijk, dat de grafschenners potige lieden moeten zijn geweest, of
althans gewapend waren met koevoeten en breekijzers. Vanouds liep er al een scheur door de dekzerk van de grafkelder (al vóór de grote kerkbrand in 1934), maar om het daardoor loszittende brok hardsteen opzij te krijgen moet veel kracht zijn gebruikt. Daar- bij raakte ook een brok steen met beeldhouwwerk los. dat gelukkig ter plaatse was blij- ven liggen. De ontdekking in de kelder van een zwarte massa 'aarde', zonder dat er 'schatten' waren
uitgestald, moet voor de boosdoeners voldoende zijn geweest om de aftocht te blazen: het was direct wel duidelijk, dat zij niet in de grafkelder waren gekropen (uit welke diepte van zo'n 2-1 meter zij trouwens zonder behulp van een passend laddertje niet weer naar boven hadden kunnen komen . ..). Onzalig
De grafkelder ligt vrijwel tegen de noordelijke muur van de uit omstreeks 1600 daterende
kerk, precies in het midden ervan, op een afstandje van 88 cm. Voor kenners van begraafplaatsen bij oude kerken schuilt hierin op zichzelf al iets merkwaardigs: de noord- kant van de kerk — de 'onzalige kant' noemde men die — was vroeger uitsluitend de plaats, waar dieven en moordenaars, rovers en zelfmoordenaars ter aarde werden besteld. Nog tot in onze eeuw wilden velen er niet aan om voor zichzelf een graf te reserveren aan de noordkant van de kerk. En een historicus ontdekt aan de zerk terstond nog iets merkwaardigs: er is een geheel onbeschadigd wapen in uitgehouwen; en dat nog wel na de Franse revolutie en nog na het bezoek van Napoleon aan Muiderberg, toen de prefect er vooraf nadrukkelijk voor had gezorgd, dat Zijne Majesteit niet zou worden verontrust en gestoord door familiewapens als de tekenen van het vroegere patrichiaat en de ver- afschuwde adel.. . En zelfs die combinatie van een 'gewapende' steen op een grote grafkelder aan de noord-
kant wordt in zijn verbazingwekkendheid nog vergroot door het feit, dat zerk en kelder zo op het oog toch duidelijk dateren uit een periode — nog vóór het verbod op begra- |
||||
14
vingen binnen de kerk — dat aanzienlijken in elk geval hun grafstee reserveerden op
een voorname plaats binnen het gebouw! Allemaal raadsels . . . Zeeman
Het spreekt vanzelf, dat ook de volksfantasie is gaan spreken rond die zerk en kelder,
waarop geen enkele naam of overlijdensjaartal ook maar iets wilde verraden over wie daar waren bijgezet. Als meest vaststaand verhaal werd wel gezegd, dat er omstreeks 1780 voor het laatst een gestorvene was bijgezet. En ook wist men in het dorp vrijwel zeker ,dat in de kelder vier bijzettingen hadden plaatsgevonden. Er waren méér verhalen in omloop. Zo zou op zekere dag in het verleden een zeeman op
de Zuiderzee overboord zijn geslagen, verdronken en aangespoeld. Men vond op het lichaam een grote som gelds en een papier, waarop bij wijze van laatste wilsbeschikking was geschreven, dat het geld gebruikt moest worden om een grote grafkelder te bouwen, die tot in eeuwigheid zou moeten dienen voor de bijzetting van drenkelingen. Aan die laatste wil is uiteraard gevolg gegeven; de zeeman — die van Poolse afkomst en van adel heette te zijn — vond ook zelf in de kelder zijn laatste rustplaats. Het wapen van zijn zegelring werd nagebeiteld op de dekzerk. Een andere verteller weet te verhalen over twee gelieven uit Amsterdam, die van de
wederzijdse ouders geen toestemming kregen om te trouwen. Zij wilden van elkaar niet scheiden — het bekende liedje — en voeren in een bootje de Zuiderzee op; het paar sprong hand in hand over boord en de dood sloeg toe. Het tragisch lot wilde echter, dat zijn lijk aanspoelde in Muiderberg en daar ter aarde werd besteld in de grafkelder voor drenkelingen, terwijl haar stoffelijk overschot aan de kust bij Nunspeet terecht kwam . .. En tenslotte is er het verhaal van de zeeman, van hoge afkomst, die met inzet van zijn eigen leven getracht heeft zijn geliefde te redden van de verdrinkingsdood in de Zuider- zee. Zonder resultaat. Palmboom
Het laatst aangehaalde verhaal zou eigenlijk zijn bevestiging wel vinden in een tweerege-
lig rijm, dat in de steen op de grafkelder werd uitgebeiteld:
Menschlievendheid wacht niet naar dwang
Noch word weerhouden door belang. En de hoge afkomst van de zeeman zou dan geïllustreerd zijn in het familiewapen dat de
steenhouwer boven deze versregels aanbracht. In midden 18de-eeuwse stijl uitgevoerd is het een wapenschild, waarop een palmboom prijkt. Boven het schild staat een aanziende ridderhelm, met aan beide kanten sierlijk opkrullende dekkleden. Als bijzonder embleem doet een uitgestoken arm als helmteken dienst; de hand omklemt iets, dat in de loop der tijden door verwering van de steen is beschadigd. Op het eerste gezicht lijkt het een roedenbundel, maar bij nauwkeuriger bestudering blijkt, dat het wel een 'uitgerukte' palm- boom zal moeten zijn; meestal is trouwens het helmteken gelijk aan het wapenembleem.- Maar wapen en spreuk geven nog geen enkele oplossing van het raadsel, op wiens naam de grafkelder gesteld moet worden. Geen enkele verdere aanduiding is in de zerk uit- gehouwen. En het identificeren van zo'n wapen is een vrijwel ondoenlijke zaak; er zijn immers miljoenen familiewapens, die natuurlijk nergens volledig zijn geregistreerd ... De palmboom zou er waarschijnlijk op kunnen duiden, dat het een wapen is geweest van een familie, die relaties onderhield met tropische landen. Van de patriciërsfamilies, die de voormalige tien buitenhuizen bij de Muider Berg beza-
ten, is er echter geen één, die zo'n wapen voerde. Ook niet de gecommitteerde bij de West-Indische Compagnie of Maatschappij ter Kamer Zeeland, Barend Gebrand |
||||
15
Homoet, een tijdlang bewoner van de buitenplaats Rustrijk (tegenwoordig wordt het
plantsoen er omheen veelal Echobos genoemd).
Maar met dat alles zijn we nog geen stap verder gekomen!
En toen, in de nacht van 16 op 17 juli jl., kwamen er onverantwoorde lieden, die met
kennelijk minderwaardige bedoelingen het 'raadsel van Muiderberg' wilden ontluisteren. Besloten werd de gehele inhoud van de kelder te verwijderen en aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen. De spleet, die was ontstaan, bood precies de kans om een ladder in de kelder te plaatsen en de vettig-zwarte inhoud met emmertjes naar boven te hijsen. Uiteraard is het onderzoek 's avonds laat en 's ochtends vroeg ter plaatse ver- richt. Toen de inhoud was afgevoerd bleek, dat de kelder zelf ruw afgepleisterd, maar geheel gave wanden heeft, terwijl de vloer bestaat uit grote, geel geglazuurde tegels (22 X 22 cm). Ingehakte moeten aan weerskanten in de lange wanden leverden de conclu- sie op, dat daarin steunbalken konden worden geplaatst om twee kisten boven elkaar in de kelder bij te zetten; de onderste slechts enkele centimeters boven de bodem. De 'grote' vondst, die gedaan werd — er was nog een verhaal, dat de dekzerk vroeger ieder jaar werd omgekeerd, omdat er dan een inscriptie leesbaar zou zijn — kwam inder- daad aan de onderkant van de zerk te voorschijn. Het bleek, dat aan het voeteneinde een jaartal ingehakt was, 1782, met daarbij drie grote initialen, I.A.G.: De laatste hebben kennelijk betrekking op de naam van de steenhouwer. Inmiddels zijn verschillende insti- tuten en musea gevraagd na te gaan of deze steenhouwer mogelijk ook elders zerken op zijn naam heeft staan en of daarbij misschien zijn volledige naam is bekend geworden. Vooral zijn woonplaats zou misschien aanwijzing kunnen geven, in welke richting ge- zocht moet worden om de opdrachtgever op te speuren. Uiterst belangrijk is uiteraard het jaartal. Merkwaardig genoeg klopt dit ongeveer met
de overlevering van bijzettingen in de kelder in 1780. En om nu de naam van de wapen- voerende familie terug te vinden behoeven we ook niet meer te zoeken tussen plm. 1750 en 1850 (de stijlperiode van het wapen), maar moeten we rond 1782 blijven en de relatie trachten te vinden tussen een patriciërs- of adelijke familie met Muiderberg in die tijd. Vier, twee, één?
Het verhaal dat er vier bijzettingen hebben plaatsgevonden is ontzenuwd, daar de kelder
precies plaatsbood aan twee kisten. Of zou er onder de thans zichtbare tegelvloer, dieper dan de nu al bijna 2.50 meter nog iets schuilgaan? Na het nauwkeurig uitzeven van de zwarte, aarde-achtige massa die uit de kelder was opgehaald, bleef er ook al weer een merkwaardige rest aan overblijfselen achter. Behalve twee kaarsstompen van zeer recente datum (duidelijk brandend in de kelder geworpen tussen de loszittende steenvoegen boven het maaiveld door) en een gebroken stenen pijpje uit de tweede helft van de vorige eeuw vonden de onderzoekers twee kleine, bijna vergane brokstukken terug van slechts twee steunbalken, waarop dus één kist zal hebben gestaan. Op die ene kist — waarvan geen splintertje hout werd aangetroffen — wijzen ook vier ijzeren kisthengsels, acht deksel-sluitpennen en een kleine hoeveelheid spijkers. En tenslotte de gevonden skeletdelen, die toch nog weer opnieuw een raadsel zouden
kunnen opwerpen. Hoewel de situatie, waarin alles werd aangetroffen, niet de indruk gaf, dat er ooit grafschennis is gepleegd, bleken van één (mannelijk) skelet slechts ten dele beenderen bewaard van onder de gordel: ruggegraat, ribben, wervels en de schedel zijn verdwenen .. . Terwijl toch die laatste — ook voor wetenschappelijke doeleinden — het meest begeerde stuk vormt, maar de overige gedeelten tot aan het bekken, met armen en handen, weinig 'interessants' bieden. De gedachte aan een aangespoeld en deerlijk verminkt lijk dat ooit is bijgezet komt weer
boven. Maar de staat van de beenderen laat de conclusie toe, dat dit dan toch zeker niet langer dan een eeuw geleden moet zijn gebeurd ... |
||||
16
De hard werkende onderzoekers — men wilde toch wel zo snel mogelijk alles weer in
orde brengen op deze begraafplaats, die regelmatig dienst doet — waren er niet in geslaagd het grote geheim van Muiderberg op te lossen. Vloer op vloer
De heer Sierksma besloot daarop, dat hij met zijn grafdelver-collega zou trachten enkele
vloertegels in de kelder te lichten. Misschien (bij het kloppen op de tegels ontstond een wel wat belovend hol geluid) dat daaronder de oplossing zou komen. Een verrassing werd het wèl! Een keurig in verband gemetselde vloer van kleine rode baksteen, vrijwel naadloos gemetseld en keihard vertoonde zich onder een drietal tegels aan het oog. En daaronder wéér een even exact gelegde vloer; en nóg een; en nóg een. Wat zou daar wel onder zo'n solide basis voor het tegelvloertje te voorschijn komen? Helaas — al bleef het interessant — daaronder zat schoon, tamelijk helder geel zand. Bij het aftasten met ingedreven roeden bleek noch verticaal naar onderen, noch horizon- taal onder de toen bereikte kelder-'basis' meer iets anders aanwezig dan puur schoon, droog en rul zand; zeezand . . . Uiteraard kwam een gevoel van teleursteUing boven, nog versterkt toen bij het aftasten
van de buitenmuren van de kelder ook absoluut geen vaste bouwgrafmenten meer kon- den worden gevonden. Hoewel de onderzoekers natuurlijk op meer spectaculaire resultaten van het urenlange
zwoegen hadden gehoopt en de werkelijke vondsten toch ook teleurstellend lijken (zou er bij het kerkherstel na de grote brand in 1934 ook aan deze buitengelegen grafkelder zijn 'gerommeld'? Waarschijnlijk dan ongewild omdat een groot deel van het bluswater er natuurlijk uit gehaald moest worden), was de heer Sierksma alleen al met het vinden van dat zand in z'n nopjes. Zo op het oog — want alles moet natuurlijk geanalyseerd wor- den in laboratoria — heeft hij steun gekregen voor zijn theorie, dat de kerk van Muider- berg niet is gebouwd op de 'echte' berg (de Kavelberg), maar op een kunstmatige verho- ging, die tegen de berg aan is gevleid. De kerk staat namelijk met het rondom gelegen kerkhof exact op een klein stukje grond dat buiten de rechtsbevoegdheid van Schout en Schepenen viel, maar eertijds regelrecht onder de graaf van Holland ressorteerde. Van- daar ook, dat Muiderberg nooit een brinkdorp is geworden, maar een streekdorp aan de oostkant van de berg, met rondom een eng en aan de ingang van het dorp een meent; deze meent werd in de 18de eeuw omgevormd tot een plantsoen dat men abusievelijk thans officieel Brink noemt. De grafkelder is geheel gereinigd. Alles wat erin werd aangetroffen keurig schoonge-
maakt en teruggelegd. De mooie zerk tenslotte, die op (hoge) kosten van de kerkvoogdij had moeten worden hersteld omdat deze onderhoudsplichtig is en kelder noch steen op een monumentenlijst zijn geplaatst, is deskundig hersteld door vrijwilligers (waaronder een die zijn dagelijkse werkkring heeft bij het herstel van monumenten) en ordelijk vast- gelegd. Uiteraard is alles tevoren exact geregistreerd, opgemeten en door een archeolo- gisch fotograaf (de heer R. Keijzer) ook in beeld opgenomen. In de kelder is een kort verslag van het onderzoek ten behoeve van latere geslachten achtergelaten, waarvan af- schriften thans berusten bij de kerkvoogdij, de Rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek, het Rijksarchief in Haarlem en het gemeentearchief van Muiden en Muiderberg. Het onderzoek naar het wapen, naar de initialen van de steenhouwer, naar de verwij-
derde zwarte 'aarde' en naar het bodemzand gaat voort. Zou inderdaad ooit het geheim van Muiderberg nog worden onthuld? De legenden en sagen zijn wel ontluisterd! Bovenstaand artikel, dat in nauwe samenwerking met de Stichting Comité Oud Muiderberg tot
stand kwam, werd met welwillende toestemming van de Redaktie van 'De Gooi- en Eemlander' overgenomen uit het nummer van 14 augustus 1976. |
||||
HET BATZ-ORGEL
TE BREUKELEN |
||||||
28 Mei 1787 was voor Breukelen een belangrijke feestdag. Ten aanhoren van een om-
vangrijke schare gelovigen sprak de predikant van Breukelen, Ds. N. Schintzel een (even omvangrijke) predikatie uit, ter gelegenheid van de inwijding van het nieuwe orgel in de Hervormde Kerk. ^) 'Het ware gewenscht dat ook deze kerk met zulk een nutig speeltuig voorzien zoude wor-
den [...]. Daar anders in eene talrijke vergaadering veele speeltuigen en persoonen zoude nodig zijn, daar is alleen het orgel genoegzaam; dat orgel, hoe groot ook van zamenstel, indien zijne pijpen met de nodige wind vervuld zijn, wordt slegts door één Persoon gemakkelijk bespeeld. Hierbij komt in de tweede plaats, dat men in een orgel de nabootzing van veelerlij speeltuigen konstigiijk als in een klein bestek heeft weeten zaamen te voegen en eindelijk omdat het orgel het meest bequaame speeltuig is om de harde wangeluiden, de valsch gevatte toonen en het maateloos geschreeuw van onkun- dige zangers te verdooven, de eenparigheid in het zingen te bevorderen, den Godsdienst daartoe te veraangenamen en het hart der Christenen op te wekken tot eerbied en ont- zag, zoowel als om hetzelve meer vatbaar te maaken voor de prediking van Gods- woord" . . . Volgens Ds. Schintzel betrof het hier het eerste orgel in Breukelen (een mededeling die onjuist is, want Breukelen bezat reeds in 1.538 een orgel, gebouwd door Hendrik Niehoff) en werkten behalve de Utrechtse orgelbouwer Gideon Thomas Batz en de Utrechtse beeldhouwer W. Winter, verschillende 'baazen' uit Breukelen, zoals de timmerman Jan van Beusken, de schilder C. van Nieuwkerk, de metselaar Dirk van Emmerik en de smid Kater aan de voltooiing van het instrument mee: ' 'kund' en han- digheid van steedelijke werklieden trotserend'. Op deze feestelijke dag werd het orgel bespeeld door de beroemde Anthony Munnik-
huysen, organist van de Oude Lutherse Kerk te Amsterdam; in de toekomst zou de 'heer de Jong, waarnemende het schoutsampt in dit gerecht' het orgel bespelen, zich daartoe 'vrijwillig aangeboden hebbende, uit liefde, zonder tijdsduur, totdat men van een be- quaam organist voorzien was'. Hoe kwam Breukelen aan dit fraaie instrument en wie was de 'beroemde en eerlijken Utrechtsche orgelmaaker Batz'? De kerkerekeningen van Breukelen -) geven hierover geen uitsluitsel. Weliswaar zijn de
bedragen aan timmerman, schilder en smid aanzienlijk hoger dan in andere jaren, maar een post, betaald aan de orgelbouwer, noch de kosten van het onderhoud na 1787 zijn er in te vinden. De oplossing geeft weer de preek van Ds. Schintzel: het orgel werd aan de kerk van
Breukelen geschonken door 'de edelmoedige Noortwijk, — zo de Ambachtsheer deezer Heerlijkheid en patroon van deeze kerk [het instrument een] plaats in dit gebouw ver- gunde'. Deze toestemming werd uiteraard gegeven door de 'opperkerkmeester', in die tijd 'Mr. Johan Orrt, Heer van Nijenrode, Capiteyn ter zee, tans commandeerende 's Lands fregat van oorlog de Jason. Deze zorgde ook voor het onderhoud van het instru- ment, zodat pas vanaf ca. 1810 (Johan Orrt overleed in 1814) posten voor het onderhoud van het orgel in de kerkrekeningen voorkomen. Een andere bron ^) vermeldt meer over de gulle schenker: Claude van Noortwijk was
een 'beroemd koopman te Amsterdam, over wie wij niets naders hoeven te vermelden'. |
||||||
18
Hij bewoonde als buitenhuis 'huize Boomoord onder Breukelen St. Pieter'. Het moei-
zame zingen van het Godsvolk te Breukelen zonder begeleiding van een orgel zullen hem tot zijn edelmoedige daad hebben gebracht en waarschijnlijk genoot hij tot zijn dood in 1797 van de edele orgelklanken, althans tot dat jaar komt zijn naam voor in het reke- ningenboek als huurder van één der vaste banken in het koor van de kerk. De keuze van Gideon Thomas Batz (1751—1820) als de aangewezen bouwer voor het orgel van Breukelen lag voor de hand. Niet alleen was Biitz woonachtig te Utrecht en dientengevolge de dichtstbijwonende orgelmaker, maar bovendien beschikte hij als zoon van de vermaarde Utrechtse orgelbouwer Johann Heinricht Hartmann Batz (1709— 1770) en als bouwer van enkele fraaie en goed gerecenseerde instrumenten (o.a. in Her- vormde Kerk te Heukelum en in de Rooms Katholieke Kerken te Loenersloot en te Abcoude) over goede aanbevelingen. Veel concurrentie in zijn directe omgeving onder- vond Batz op dat moment nog niet. Weliswaar had hij enige jaren tevoren gebroken met zijn jongere broer Christoffel; zij waren dus in wezen eikaars concurrenten; wanneer echter de nood aan de man kwam bleken de gebroeders toch voor elkaar in de bres te springen. De Utrechtse orgelbouwer Abraham Meere, die latr een geduchte concurrent voor Batz zou worden was in 1787 nog maar net een bedrijfje als zelfstandig orgelmaker begonnen en Batz had toen nog niets van hem te vrezen. Een keerpunt
Het orgel van Breukelen betekende in verschillende opzichten een keerpunt in het oeuvre
van zijn maker. De verslaggever in de Boekzaal der geleerde wereld mag het uiterlijk van het instrument karakteristiek voor Batz noemen: 'geen wijdsche pracht, doch eenvoudige deftigheid', nadere beschouwing van het front en vergelijking met eerder gebouwde in- strumenten tonen duidelijk aan dat Biitz nieuwe wegen ging bewandelen. De grillige vormgeving met ornamentiek in Lodewijk XV-stijl, door Johann Heinrich Hartmann Batz steeds en door Gideon Thomas tot 1780 toegepast verdwenen voor een vloeiende frontlijn met snijwerk in de Lodewijk XVI stijl: fragiel snijwerk van bladranken, eike- blaadjes, koorden, linten en kwastjes, roosjes op de vier hoeken van balustrade en deur- posten, beelden in klassieke houdingen, spelend op 'klassieke' instrumenten: David met de harp, twee vrouwenfiguren, zittend op antieke sofa's, spelend op bazuin en vedel. Boven en aan weerszijden van het orgel op de houten achterwand een fraai baldakijn ge- schilderd, compleet met koorden, kwasten, franjes en schaduw in perspectief. Onder de frontlijn aan linten en strikken vastgehouden een pilaar, anker en hart als symbolen van standvastigheid, hoop en liefde; daardoorheen gevlochten een lint met de woorden 'Looft God uit liefde en dankbaarheid'. Ook het lijnenspel van de labia der frontpijpen maakt een rustige indruk. Vanuit het
midden gezien lopen deze lijnen allen in dezelfde richting van laag naar hoog, zonder welvingen of verspringingen. Het front is geheel symmetrisch: de langste pijp staat in het midden, de halfronde middentoren bevat 9 pijpen, symmetrisch om deze langste pijp gerangschikt. In de twee buitenste torens staan de pijpen naar lengte in volgorde van binnen naar buiten, zo ook in de twee gewelfde veldjes tussen de midden- en buiten- torens, daar echter in twee vlakken boven elkaar. De gebogen lijn van de onderzijde van het front loopt aan weerszijden van de halfronde
middentoren ononderbroken door onder de gewelfde tussenvakjes en de buitenste torens. Deze overwogen rustige opstelling van de frontpijpen is ook beslissend voor het interieur va nhet instrument, dat nauwgezet de frontindeling volgt. Ook wat betreft de dispositie van het instrument — de klankkleuren en klankmogelijk-
heden — bleek Batz zich verder ontwikkeld te hebben. Weliswaar had het orgel slechts één manuaal met een aangehangen pedaal — naar Hollands gebruik en in overeenstem- ming met de door Batz tot die tijd gebouwde orgels —, nieuw is niet alleen de grote hoeveelheid registers, maar vooral het grote aantal der gedeelde registers en der afzon- |
||||
19
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Analyse van deze dispositie toont aan dat slechts de grondstemmen (prestant 8 voet,
bourdon 16 voet, holpijp 8 voet en octaaf 4 voet) ongedeeld over het gehele klavier lopen, dat voorts alle registers, die samen de sterke toon van het orgel uitmaken (fluit 4 voet, quint 3 voet, octaaf 2 voet, trompet 8 voet en mixuur), geschikt voor het begelei- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20
den van de gemeentezang, gedeeld zijn in bas en discant, zodat de linker- en de rechter-
hand gelijktijdig in verschillende klankkleuren en klanksterkten kunnen spelen, tenslotte dat de discant enorm bevoorrecht is met twee sterke discantstemmen (sexquialter en cornet) boven de bas (met slechts ter aanvulling op de grondstemmen een quintadeen 8 voet). Hieruit blijkt overduidelijk de doelstelling van de gulle schenker van het instru- ment: de overluide melodiestem zal 'de harde wangeluiden, de valsch gevatte toonen en het mateloos geschreeuw van onkundige zangers' in toom kunnen houden. Het orgel van Breukelen was dan ook in eerste instantie bedoeld als begeleidingsinstrument voor de gemeentezang. Door het artistiek inzicht van de bouwer bood het de bespeler echt ar een ongelooflijke
hoeveelheid mogelijkheden daarnaast. De gedeelde registers maakten een bijna onuit- putelijk aantal klankverschillen tussen links en rechts mogelijk; bovendien kon de impro- viserende organist, links spelend met zijn rechterhand registreren en omgekeerd, waar- door hij ongemerkt crescendo en decrescendo kon maken. Niet voor niets werd Batz geroemd vanwege zijn creatie in Breukelen! Daarbij leverde hij ook degelijk vakwerk: Tot op de huidige dag is het oorspronkelijk
deel — met uitzondering van een klein gedeelte van de prestant 8 voet en van de oor- spronkelijke windvoorziening — gaaf bewaard gebleven. De 19e eeuw begreep echter weinig van de spiritualiteit en de muzikaliteit van de 18e
eeuw. Het registreren aan twee kanten voor bas en discant afzonderlijk achtte men lastig en onnodig, bovendien miste men op dit kloeke en sprankelend klinkende orgel de zachte geluiden die het hart moesten roeren en ingetogen devotie moesten opwekken. Daarom kreeg het orgel in 1860 een tweede manuaal, met drie zachte registers: holfluit 8 voet, gamba 8 voet en fluit 4 voet, eveneens geleverd door de firma Batz, die toen onder leiding stond van Chr. G. Fr. Witte, de compagnon van Jonathan Batz, de in 1849 overleden zoon van Gideon Thomas Batz. Ook dit tweede manuaal heeft te maken met de begeleiding van de gemeentezang. De zachte strelende geluiden bieden immers de mogelijkheid tussen de regels van de psalmen en gezangen devote tussenspelen aan te brengen, die de gelovigen niet alleen de juiste toon aangeven, echter ook de juiste stem- ming in het hart oproepen. Zo bleef het Batz-orgel te Breukelen voor ons bewaard: een kostelijk kleinood uit de
18e eeuw met een uit onbegrip geboren, maar toch fraai klinkende en goed gecon- strueerde 19e eeuwse toevoeging. Het heeft de tijd weten te doorstaan, zij het dat het nodig gerestaureerd moet worden, want vele windkanalen lekken, de windlade is verre van dicht, maar het klinkt nog steeds, en hoe! Het heeft meer geluk gehad dan het orgel dat Christoffel Batz exact in dezelfde tijd
bouwde voor de Hervormde Kerk van Loenen a/d Vecht, dat in 1945 door brand ver- nietigd werd. Het heeft meer geluk gehad dan de Batz-orgels van Abcoude en Loener- sloot: het eerste werd in 1928 afgebroken, slechts enkele snijwerkstukken bleven be- waard. En waar het orgel van Loenersloot bleef? . . . Het heeft meer geluk gehad dan het orgel dat Abraham Meerde in 1790 voltooide voor de Hervormde Kerk van Maarssen, dat in de loop der tijd bijna onherkenbaar werd gewijzigd. Het doet nog steeds de naam van zijn bouwer, Gideon Thomas Batz, eer aan! Bunnik, October 1976 Gert Oost
LITERATUUR
^) Kerkvoogdij archief Herv. Gemeente te Breukelen inv. nr. 45.
2) Ibidem; inv. nr. 58 A.
^) De Boekzaal der geleerde wereld. Kerknieuws juni 1787.
^) Zie over de familie Batz: G. Oost, De Orgelmakers Batz (1739—1849), een eeuw orgelbouw
in Nederland, uitgave Canaletto Alphen aan de Rijn, 1977.
|
||||
DEN VROLYKE TUCHTHEER:
EEN ABCOUDER RAADSEL Er verscheen in de jaren 1729 en 1730 in Amsterdam een tijdschrift, dat wekehjks uit-
kwam, ter grootte van acht pagina's: Den vrolyke Tuchtheer. De auteur ervan houdt zich opvallend vaak bezig met personen en plaatsen langs Vecht, Amstel, en vooral met figu- ren uit de streek rond Abcoude. Dat uit zich niet alleen in opmerkingen als 'vloeken als paardetuysschers op de Abkou-
der markt' (met betrekking tot figuren aanwezig in een koffie- en loterijhuis bij de Amsterdamse St. Luciënsteeg, p. 171), of aanmerkingen op dames van lichte zeden af- komstig uit de 'wollefsklem' (de Voetangel?) die 'vernedert door de noot, middagmaalen op een halve stuyver graauwe erreten, en avondmaalen op een pintje Abkouer karne- melk' (p. 157), of in een terzijde over een snijdertje 'zo snapachtig als het Abkouder vroedwyf Margje op een kraambezoek van luydruchtige boerinnen'. De auteur, Jacob Campo Weyerman, moet er zelfs gewoond hebben. Zo begint hij zijn nummer van 20 maart 1730 (p. 297) met de overpeinzing: 'Het is eenmaal gebeurt dat ik my ging vermeyen om en by de vervalle torens en gesloopte saaien van het Abkouder slot, toen een lootzwaare luym myn ziel bekroop, een overval dat my nooit zou zyn overgekomen, by aldien ik minder bespiegelingen had gemaakt, over 's weerelds wissel- valligheden, en over de beurtverwisselingen der tyden'. Bij die slotgracht nu ontmoet hij een oude jood 'die in de met lis en andere onkruyden bedykte slotsgraft na plotte door- braassems (distels?) zat te hengelen', die hem enige 'Talmudische sprookjes' vertelt. Die verhalen zijn tamelijk onbegrijpelijk. Maar over het waarom daarvan, en het verband met Abcoudenaars, straks verder. Eerst iets over dit tijdschrift en zijn auteur. De Tuchtheer wordt gerekend tot de z.g. satirische tijdschriften. Een ieder kent waar- schijnlijk uit zijn schooltijd nog wel 'spectators', zoals bijvoorbeeld Van Effen die schreef: 'verlichte' periodieken uit de 18e eeuw, vol kritiek op als verouderd of onzake- lijk ervaren maatschappelijke gebruiken en situaties, met voorlichting over vorderingen in wetenschap, letterkunde, toneel e.d., dikwijls inzichtelijk gemaakt door middel van 'verkeerd' sprekende figuren. Van satirische tijdschriften, die eigenlijk voorlopers van de spectators zijn, maar er tevens bij tientallen naast bleven voortbestaan, is veel minder bekend. Hun voorlichting was oorspronkelijk meer toegespitst op kommentaar op bin- nen- en buitenlands sociaal en politiek nieuws. Meestal op spottende wijze, en, waar het personen betrof, op verdekte wijze sprekend wegens de censuur. Ook zij opereerden, zij het maar half in ernst, als het volk 'lerend'. Dit genre is zijn eigen leven gaan leiden. Er zijn er die de kunst van het schrijven over individuen ('particularizeren') — wat in die tijd door de wetgeving sterker dan nu belemmerd werd maar toch altijd een bepaalde sociale noodzaak is —■ tot een uit het oogpunt van stilistiek hoog niveau verheffen, met behulp van nog ononderzochte vormgeving en stijlmiddelen. Jacob Campo Weijerman (1677—1747) kan ongetwijfeld beschouwd worden als groot-
meester in dit genre. Geboren te Breda, van origine schilder, is tenminste zeker dat hij de hele europese verlichtingskultuur goed kende; hij bereisde Frankrijk, Duitsland, Itahë, de zuidelijke Nederlanden, Engeland (waar hij onder meer voor koningin Anna schil- derde). Hij was opgevoed op de klassieke wijze; schreef toneelstukken, een historie van het pausdom, en een soort schildersencyclopedie. Daarnaast begon hij vanaf 1720 een reeks tijdschriften, die i.h.a. een jaar lang bestonden, en waarin naast het bespreken van onderwerpen van algemeen belang, het reilen en zeilen van delen van de Hollandse bur- gerij op de voet gevolgd werd. De mening van zijn tijdgenoten was daarover nogal ver- deeld, maar hier daarop in te gaan zou te ver voeren. Een nauwluisterend Abkouds voor- beeld uit de Tuchtheer is het volgende: |
||||
22
|
|||||
'Myn korrespondent, die zich in die bovengemelde burgt verschuylt, gelijk als Klaas
Molenwiek, en een Rechtsgeleert Gouddraadtrekker zich verschuylen in het St. Patriks vagevuur van Kuyienb (Kuilenburg), schryft my omstandiglijk, dat hy onlangs den geduchten Schout Binnebeurs, en den doodelijken Negra Croce, heeft beluystert, die eikanderen aldus toegraauwden by wyze van een konversatie. BINNENBEURS
Helaas! broeder dier, wy leeven in de zelfkant van de ondankbaarste en verbasterd-
ste aller eeuwen; want primo, Myn, overrype Maitres, niet tegenstaande dat ik kaar een hoekhuys had gebuurt vlak over een Mosquê, om haar een geurtje van deugd te doen verooveren, heeft zich plomp verlooren weggeworpen in de slaverny eens moa- bieters. Secundo, Myn domestieke dienstmeyd, die zo getaand was als de vuurstookster van
een diepwatersche bokkingkeet, heeft myn gryzen kruyn bestooken met een kermis- kind, alhoewel myn gesteltenis zo koel is als den inboel van een yskelder. Tertio, Myn onderhoorige boeren hebben min achting voor myn persoon, als een Mennoniet walcgh betuygt voor een afgekeurde meloen, en dat bleek onlangs in een stuk schelms van een boer, die myn karakter afschetste met de volgende lamp- zwarts koleuren. Den Schout Binnebeurs, sprak hy, leeft op het bederf eens boers, gelyk als een
herfstslak aast op een afgedroopen kannetjesappel; en gelyk als de ketelboeters altoos regen en donder meebrengen, waar zy ook komen, zo sleept hy altoos de ver- woesting na te dier plaatze daar hy zyn hoeven gaat nederzetten. Hy is een mieren- eeter, vervolgde hy op dien toon, grootgekoestert in tweedragt, en vetgeweyd in overtreedingen, wiens geluyd den boer doet zidderen, gelyk als het geschuywel eens Basilikus de mindere serpenten doet verstuyven. Indien hen iemant adviseert over de minste beuzeling, by voorbeelt het ontvreemden van een paard, het openram- meyen van een deur, of het pennen van een valsch handschrift, dan knikt hy met zyn Holofernes hoofd, draait de pen om, achter zyn Midas lepels, en schreeuwt, Het zal 'er niet eens op aankomen! Een dienaar van de Justitie ten platten lande is doorgaans zyn tweede hand, zynde die knaap hem zoo noodzaakelyk, als een hoer aan een koppelaares, een Apotheeker aan een Doktoor, en een Jood aan een Aktio- nist. Hy mest zich op de vervloekingen, gelvk als de Kamomil groeit als die wort vertrapt, of gelyk als een Hospitaals opziener uytdeyt in langduurige ongemakken. Met een woord, ik wensch dat den Satan een prise du corps tegens hem mag obti- neeren, en hem op zyn hoorns voorthorten na Lucifers domeynen, of anders zal 'er geen zuygeling in het gehugt van de Wolfsklem (Voetangel?), of geen rietvoorn in ons aamborstig Meertje (Abkouder meer) overblyven. NEGRA CROCE
Snyd een dief den strop af, en hy zal uw den hals breeken, zegt het oud onvervalscht
spreekwoort; zo dat ik wil zeggen, doet jemant quaad en hy zal uw verwenschen. Dit zinspreuk ben ik debet aan myn Molenaars jongen die de leverantie van kievits- eyers heeft op myn door de pen des Heremyts beruchte puytenplaats (Meerenhoef, waar Weijerman woonde), een knaap die ik wel zou durven ophangen tegens myn buurman sleeper Jan, alhoewel den laatste een kroegenier zonder gewisse, een pach- ter zonder mededoogen, een gek met een vooroordeel, en een bul is zonder gewisse. BINNEBEURS
Hoe komt dat de pas, Molik, of benje gezel om het spel van de verkeerde propoos-
ten te doen herleeven? NEGRA CROCE
Wel, ton des menschdoms, dorpskist vol vocht, bakkerstrog van dierlykheit, uyt-
|
|||||
23
hangbord det waterzucht, bom vol wind, portmantel vol wyn, wolzak vol bier, eer-
waarde ondeugd, gryze ongerechtigheyt,' ydelheyt in jaaren, en roffiaan in zeeden, ik zal uw een fabeltje vertellen in rym, om de dichters van de Wolfsklem de knevels te zetten.' Enzovoorts enzoverder. Deze figuren en hun aanhang komen uitgebreid aan de orde,
niet alleen in de Tuchtheer, maar ook in vele andere van Weijermans werken. Steeds op dezelfde verdekte manier, wisselend van benaming maar niet van eigenschappen. Wie zijn het? Het gaat wel degelijk over Abkoudenaars. Als men namelijk weet dat de auteur elders in dit tijdschrift zich beschrijft als wonend op Meer en Hoef (ook Meer en Hoof, Meer en Nest genoemd; thans Voetangelweg 3), en men gaat verder zijn levensgeschie- kenis na, dan blijkt bijvoorbeeld uit zijn proces, door het Hof van Holland tegen hem gevoerd 1737—1739, dat er een bekentenis van Weijerman bestaat die deze antagonie kan ophelderen. Twaalf of dertien jaren geleden, zegt hij, woonde hij in Breukelen, toen er een persoon
bij hem kwam met het verzoek in zijn blad dat hij toen schreef enige passages in te lassen over een zekere Corisca. Weijerman stemde er in toe, en schreef daartoe een advertisse- ment dat hij in zijn eigen tijdschrift plaatste dat hij binnenkort over een zekere Corisca de nodige verhalen zou gaan doen (hetgeen bedenkelijk naar chantage riekt — een van de redenen trouwens van dat proces). Daarop werd hij uitgenodigd op Meer en Hoef te verschijnen, waar hem een betraand weeuwtje vroeg dat alles toch niet te publiceren: zij was de Corisca in kwestie, zou haar eer verliezen, etcetera (Weijerman deelt trouwens mee dat hij eerst achter rustbank en bed keek, waarschijnlijk om ongewenste luisteraars te ontdekken). Toegestemd. Sedert, zegt hij, had hij deze buitenplaats in plaats van mevrouw Plevier in huur van de eigenaar De la Croix [die ook op de Voetangelweg, in Oldenhof, woonde], terwijl nadien het weeuwtje via een nicht of kamenier hem nog twee zilveren kandelaars liet bezorgen via zijn boekverkoper Hendrik Bosch op de St. Luciën- steeg te Amsterdam. Deze plotse huuroverdracht lijkt ook een bepaalde relatie tussen het weeuwtje en De la Croix — zo te zien de Negra Croce van het citaat — te veron- derstellen. (Stukken Hof van Holland RA Den Haag 5443, dossier 7). Bovendien is in het RA Utrecht (Recht. Arch. 1762, protokol van de Abkouse notaris Jacobus Gousset) nog terug te vinden dat in 1728 De la Croix de schout Gousset opdracht geeft Weijerman zijn huur te laten betalen. En 'Gousset' betekent zoiets als beurs, portefeuille; op zijn achttiende-eeuws: 'binnenbeurs'. Zo zijn we, alleen om dit stukje te verklaren, alweer wat verder. Maar daarmee zijn we nog niet uit alle andere opmerkingen in dat stuk. Wwasi worden Negra Croce en Binnebeurs opgevoerd als verblijvend in Kuilenburg — een vrijstad, vluchtplaats voor bankroetiers en dergelijke. Dat betekent een speurtocht naar eventuele onwettige financiële transacties. En wie zijn in hemels naam hun relaties Klaas Molenwiek, een rechtsgeleerd gouddraadtrekker, die molenaars jongen, die kroge- nier, die sleper Jan? Elders komen in hun entourage nog voor een Frans auteur, een dichter Jan Hoppestein of Jan Hoppesak, een Abkouder torenuil (de ambachtsheer Th. de Leeuw?), een dorpskoster, een geneesheer en kwakzalver, en vele, vele al of niet amia- bele vrouwspersonen. Het is bekend dat Weijerman nooit ongecontroleerd schrijft; zo is dat kermiskind van schout Binnebeurs inderdaad archivalisch traceerbaar. Maar misschien zijn er Niftarlake-lezers, die veel meer weten van de petitie histoire van Abkoude in de jaren 1725 tot 1730, meer kennis hebben van de verrichtingen van een tamelijk beroemd auteur in deze eeuwhelft in deze streek. Er is momenteel een werk- groep aan de universiteit van Amsterdam die een aantal mysteriën rond de Tuchtheer poogt op te helderen, ten behoeve van een uitgave van een aantal nummers van dit blad. Elke opheldering is welkom, lezers! En misschien een volgende keer uitvoeriger over Campo Wijerman en Abkoude. Amsterdam-Bijlmer Drs. A. J. Hanou
|
||||
ï »,
|
|||||||||||||||||||
m-
|
|||||||||||||||||||
it?«*^
|
|||||||||||||||||||
i<
|
|||||||||||||||||||
1 .m
|
|||||||||||||||||||
sm gil
|
|||||||||||||||||||
IB£ f i 3
|
|||||||||||||||||||
•,». «,**«,' ""••^,,. *
|
|||||||||||||||||||
Legenden van Oudaen
|
||||||
'. . . lang, heel lang geleden, in de tijd dat alle jonkmannen nog koen en alle maag-
den nog schoon waren, woonde er aan de rivier de Vecht op het kasteel van Oudaen een booze roofridder. Geen schipper voer daar langs zonder angstig om- hoog te zien naar de grijze torens van het oude slot waarachter Zweder de Slechte (want zo werd hij genoemd) zich verschool; geen ruiter galoppeerde over het pad langs de rivier of hij joeg zijn paard nog meer op om het kasteel zo snel als mogelijk was achter zich te laten. Bij het invallen van de duisternis barricadeerde het volk de deuren van hun schamele hutten en haalde men de koebeesten van het land, want des nachts ging de booze ridder op pad, rovend en stelend waar hij maar kon. Zo vreesde elke boer voor zijn vee, elke vader voor zijn dochter, elkeen voor zijn vrij- heid. Nu woonde er in die tijd, niet ver van dit slot, op het kasteel van Nijenroode een
goede heer, Gijsbert genaamd. Met smart zag hij hoe de roofridder het land onvei- lig maakte en het volk arm. Menigmaal had hij zijn mannen de rivier laten over- steken om de booze Zweder tot vreedzaamheid te manen, maar telkens weer keer- den zij onverrichterzake terug, want de roofridder vergrendelde zijn deuren bij hun komst, haalde zijn brug op en beval zijn boogschutters hen te Verjagen. Op zekere dag was het geduld van de goede heer Gijsbert ten einde en bond hij de strijd met Zweder de Slechte aan. Een dag lang vlogen de pijlen heen en weer, rameide het krijgsvolk van Gijsbert met de blijde, de stormram en de evenhoge de muren van Oudaen, en bulderden de kanonnen van Nijenrode. En toen het avond werd en de kogels de wanden van het oude slot danig hadden verwoest, moest de ridder van Oudaen zijn nederlaag onder ogen zien. Geboeid werd hij voor de heer van Nijenroode gevoerd, waar hij op zijn knieën om vergiffenis smeekte. Toen sprak de genadige Heer Gijsbert: 'Gaat heen, Gij Zweder van Oudaen, geeft aan het volk terug wat U van hen hebt geroofd en leeft verder met hen in vrede. Maakt Uw huis weer in orde, maar, opdat Gij nooit weer achter stenen muren zult kunnen schuilen, beveel ik U de muur van Uw slot aan de zijde van de Vechtstroom met planken van hout instede van stenen dicht te maken; en die muur van hout zal tot in eeuwige dagen een teeken zijn van boetedoening, en van Uw berouw voor alles wat Gij misdreven hebt. . .'. Zo sprak de Heer Gijsbert, en vanaf die dagen heeft Oudaen een gevel van hout, ter herinnering aan de bange tijden van weleer.' Elk Breukels schoolkind kent het verhaal van de roofridder van Oudaen. In talrijke
varianten leeft het voort; een enkele maal wordt het zelfs als een serieuze bijdrage tot de geschiedschrijving aangeboden. Wat is ervan waar? Dat Oudaen niet altijd in de loop van de eeuwen door engelen is bewoond staat vast. Er
was inderdaad een zekere Zweder van Oudaen, die in 1429 het huis aan zijn neef Dirk moest overdragen, toen hij verbannen werd wegens moord op Johan van der Haer. Ook Dirk zal niet door een ieder zo geliefd zijn geweest, want vervolgens overleed hij aan de gevolgen van een steenworp tegen zijn hoofd. Maar een roofridder? Die is ver te zoeken. De ware geschiedenis van de houten voorgevel is wel iets anders dan de legende. Uit de vele afbeeldingen van Oudaen die vanaf de zeventiende eeuw werden gemaakt kunnen |
||||||
Kasteel Oudaen omstreeks 1800; van een schilderij door Christian Zepp, Detroit
Museum of Arts. |
||||||
26
|
|||||||
Historische opname van Oudaen met zijn houten voorgevel, die in augustus 1976 werd
verwijderd |
|||||||
wij constateren dat de middeleeuwse stenen gevel nog tot in de negentiende eeuw de
Vecht sierde; wel werd omstreeks 1800 een aantal ramen dichtgemetseld, terwijl andere werden vergroot, maar de metersdikke muren bleven verder onaangetast. Voor het laatst ziet men de stenen voorgevel op de afbeelding die Lutgers in 1837 in zijn 'Gezigten aan de Rivier de Vecht' opnam; toen Lutgers echter in 1871 terugkeerde om Oudaen opnieuw af te beelden was de gevel reeds met houten planken afgedekt. Nog nauwkeuri- ger is de verandering te dateren uit het feit dat in 1856 de allereerste 'fotografie' van Oudaen werd gemaakt, en dat in dat jaar de houten gevel aanwezig was. Wat er in de tussenliggende tijd was gebeurd valt wel uit allerlei bronnen te constateren. In 1827 was Oudaen namelijk in handen overgegaan van de Rotterdammer Gerrit Duuring, die het landgoed voornamelijk als een belegging beschouwde, en het huis reeds in een vroege fase heeft verhuurd. Binnen enkele jaren zag hij zich echter genoodzaakt, mogelijk op aandrang van zijn huurders, kostbare herstelwerkzaamheden aan het huis te laten uitvoeren. Duidelijk is dat hij dit werk op zo zuinig mogelijke wijze heeft laten verrichten. Zo werden de vervallen trapgevels van het achterhuis, kort na 1600 door het echtpaar Van der Burch-van Sneeck opgetrokken, door een solide maar saai recht dak vervangen. Ook de voorgevel riep om herstel. Op verscheidene plaatsen was door het vergroten van de ramen een halve eeuw eerder een deel van het metselwerk verschoven; op andere plaatsen, vooral waar ramen waren dichtgemetseld, sloeg de regen er nu door heen. De buitenste laag metselwerk, blootstaand aan de westerstormen, was ernstig ver- weerd. De oplossing was ongebruikelijk maar eenvoudig; van kostbaar en tijdrovend her- stel van de gevel werd afgezien; aan de dorpstimmerman van Breukelen gaf Duuring opdracht, Oudaen af te dekken met een wand van houten planken .. . Het oordeel over de 'houten muur' van Oudaen is in de loop van de laatste eeuw niet eensluidend geweest. Oudaen had hierdoor iets van een uit zijn krachten gegroeid Zwitsers chalet gekregen; volgens de ene was het resultaat charmant, volgens de ander potsierlijk. In de volksmond heette Oudaen voortaan 'de houten burcht'; menige voorbij- ganger veronderstelde zelfs, dat het gehele huis uit hout was gebouwd. |
|||||||
27
Pas in de zomer van 1976, na het verwijderen van het hout in het kader van de restaura-
tie, kwamen de middeleeuwse gevels van Oudaen weer tevoorschijn, gelukkig nauwelijks beschadigd door hun lange winterslaap. Rechts ziet men thans weer de stoere, uit kloos- termoppen opgetrokken, woontoren uit de dertiende eeuw; links, duidelijk in twee fasen gebouwd, staat de zustertoren uit de vijftiende en zestiende eeuw, waarvan het bovenste deel van sierlijke muurankers is voorzien. Middenin hangt het arkeltorentje van Johanna van Sneeck uit 1600. De voorgevel van Oudaen is een sprekend getuige van zijn gehele geschiedenis. Wie zou hem voor een roofridder willen ruilen? De verdwenen torens
'. . . tussen de beide trapgevels aan de rivierzijde verrees een sierlijk torentje, later
door het wegnemen van de voet veranderd in een arkeltorentje, bekroond door een koepeldak met windwijzer . . . een tweede toren van Oudaen werd afgebroken. In vorm kwam deze overeen met de nog bestaande toren. De tM'eede toren werd ge- sloopt vóór 1646; de voet ervan is nog te zien op een gewassen O.I. inkttekening van L. P. Serrurier van omstreeks 1730. naar een afbeelding uit 1646/'47 vervaar- digd ..: Geen sprookje, dit, maar wel een wonderlijk fabeltje, van het soort dat ontstaat wanneer
het éne boek te veel op het ander vertrouwt, en wanneer men al te veel waarde hecht aan een krabbeltje op een onnauwkeurige afbeelding. Zelfs het waardige Utrecht Kastelen- boek koestert het verhaal en Luttervelt, in zijn 'Buitenplaatsen aan de Vecht' neemt het zonder meer in deze bewoordingen over. Dat het hangtorentje aan de voorzijde ooit een staande toren is geweest kan men op
architectonische gronden uitsluiten. De gehele constructie is die van de lichte, sierlijke arkeltorentjes welke in de Gouden Eeuw in de mode kwamen, en die aan menig ouder huis werden toegevoegd, als pronkstuk en als uitkijkpunt voor de familie en zijn gasten. Pas omstreeks 1672, toen Oudaen mogelijk als hoofdkwartier voor de franse Prins van Condé fungeerde (of is ook dat een fabeltje?) kan het uitkijktorentje misschien enige voorbijgaande militaire betekenis hebben gehad. De laatste twijfels omtrent de mogelijk- heid dat hier ooit een staande middentoren is geweest zijn weggenomen door de recente restauratiewerkzaamheden; bij het onderzoek van de voorgevel blijkt, dat men met twee zeer gave oude gebouwen te maken heeft; van een staande middentoren op het punt waar zij elkaar raken ontbreekt elk spoor. Hoe is het dan met de legendarische achtertoren gesteld? Ook hier levert een bouw-
kundig onderzoek van het gebouw geen enkele aanwijzing op dat die er in werkelijkheid ooit geweest is. De tekening van 1730 van Serrurier — een kunstenaar die helaas bekend staat om de onnauwkeurigheid van zijn voorstellingen — is inderdaad slechts een matige copie van de fraaie en bijna fotografische tekening van de achterzijde welke in 1646/'47 door Roland Roghman werd gemaakt, en welke gelukkig bewaard is gebleven. De 'voet' van deze verdwenen toren op de tekening van Serrurier blijkt bij nader onderzoek slechts een stuik te zijn, en op de tekening van Roghman ontbreekt zelfs deze. Mogelijk hebben twee andere factoren tot het misverstand geleid. Ten eerste is er wel degelijk een lage traptoren aan de achterzijde van het huis, maar zelfs vóór het verwij- deren van de kap hiervan omstreeks 1840 stak deze nooit boven het huis uit; en ten tweede is er een aantal afbeeldingen van Oudaen, zoals die van Marcus uit het begin van de vorige eeuw, waarop de schoorsteen aan de achterzijde van het huis, in die tijd van een lijvige kap voorzien, inderdaad voor een toren kan worden aangezien. Alles bij elkaar genomen is het misverstand wel verklaarbaar, maar het zal wel vele jaren duren totdat het verhaal uit de reisgidsen is verdwenen. |
||||
28
|
|||||
De tunnel
'. . . en wie zal zeggen, hoeveel andere heldendaden, twisten en avonturen van wel-
eer in de misten der eeuwen zijn verdwenen? Wie, varend over de zo schoone Vecht in onze tijd, weet nog dat er ergens, diep onder het water, een onderaardse gang te vinden is, gaande van de Ridderhofstad Oudaen lot aan het even oude Kasteel van Nijenroode aan de overzijde? Geen spoor ziet men er nog van en zelfs de herinne- ring aan zijn bestemming is uitgewist. Vluchtten hier soms roomse priesters van de reformatorische woede? Ontsnapten hier gevangenen uit vochtige kerkers? Zocht een Nijenrooise Romeo langs deze duistere weg zijn Oudaense Julia op? Geen mens die het ons nog vertellen kan. Diep onder de Vechtstroom bewaart de tunnel zijn donkere geheimen . . .' Het verhaal van de tunnel is misschien de meest hardnekkige van alle legenden van
Oudaen en één dat — bij gebrek aan elk bewijs vóór of tegen, ongetwijfeld nog door onze kindskinderen zal worden verteld. Elke aanduiding voor de oorsprong van de legende schijnt te ontbreken. Middeleeuwse tunnels komt men wel tegen, bijvoorbeeld in het mergelland van Limburg en het zandsteen van Zuid-Engeland, maar dat zoiets kan hebben bestaan onder de slappe bodem van de Vecht valt nauwelijks aan te nemen. Zowel Oudaen als Nijenrode staan wel op zandplaten, maar deze gaan niet in elkaar over, en ook al zou de tunnel gelopen hebben van landgoed tot landgoed en niet van huis tot huis (een afstand van 800 meter!) dan blijft de kwestie van zijn constructie on- opgelost. De voornaamste reden om aan het verhaal te twijfelen ligt echter in het feit, dat oude
onderaardse vluchtgangen en andere verbindingen slechts te verwachten zijn waar twee gebouwen in het verleden nauw met elkaar verbonden zijn geweest; zo lopen oude gan- gen tussen kerken en hun kloosters, en zelfs tussen kastelen en hun boerderijen. Een dergelijke band tussen Oudaen en Nijenrode vindt men niet in de geschiedschrijving terug. Oudaen, lange tijd leenroerig aan de hertog van Gelre, was door een jongere zoon uit de familie van Leoenersloot gesticht, en bleef zelfs gedurende vele jaren aan het slot Loenersloot verbonden. Nijenrode, op soortgelijke wijze, was vanuit Ruwiel gesticht, en was leenroerig vanaf 1311 aan de graaf van Holland. Tussen de twee ridderhofsteden heeft in feite in de loop van de eeuwen slechts tweemaal gedurende een korte tijd een band bestaan; eenmaal in de jaren tussen 1807 en 1827, toen Oudaen eigendom was van Hendrik Jacob Ortt, broer van de toenmalige Heer van Nijenrode, en nogmaals tussen 1946 en 1974, toen Oudaen verhuurd werd aan de Stichting Nijenrode voor het huis- vesten van haar staf en studenten. Toen was de tijd van vluchtgangen echter allang voorbij . . . Bij herhaalde verbouwingen en restauraties op Nijenrode is van een tunnel geen spoor
teruggevonden; wat er — eventueel •— op Oudaen te vinden zal zijn moet tijdens de huidige restauratie blijken. Maar al blijft men nuchter, men zal geen spade in de grond rondom Oudaen kunnen steken zonder zich even in spanning af te vragen wat er te voorschijn zal komen. De sprookjes zijn de wereld tenslotte nog niet uit; laten wij hopen dat zij dat nooit zullen zijn. Oudaen, september 1976 M. N. G. Dukes
|
|||||
restauraties in de
vechtstreek 1975 |
||||||
Het jaar 1975 werd door de Raad van Europa uitgeroepen tot 'internationaal monu-
mentenjaar'. In het kader van dit monumenten jaar M 75, onder het motto: 'een toekomst voor ons verleden', werd getracht door middel van pubUkaties, tentoonstellingen, con- gressen en excursies de belangstelling voor onze gebouwde historische omgeving te ver- groten. De resultaten van M 75 zijn zeker positief te noemen; nog nooit tevoren werd zoveel
geschreven en gesproken over de monumentenzorg. Helaas bleek het niet mogelijk de activiteiten op het gebied van de monumentenrestau-
raties op te voeren, aangezien het Rijks-budget, dat ter beschikking staat voor de subsi- diëring van de restauraties, niet kon worden opgetrokken tot een niveau, dat meer in overeenstemming zou zijn met de toegenomen belangstelling. Toch kon een redelijk aantal restauraties, ook in de Vechtstreek, in 1975 ter hand wor-
den genomen. De belangrijkste in dit gebied uitgevoerde, in uitvoering gekomen zijnde, of voltooide
restauraties zijn de volgende. In de gemeente Utrecht werd een begin gemaakt met het aan de Vecht gelegen pand
Jagerskade 13-15, een 16e eeuws huis, dat eertijds deel uitmaakte van een aaneengeslo- ten bebouwing langs de Vecht bij de Rode brug. In samenhang met dit werk werd tevens een begin gemaakt met de restauratie van de er achter gelegen boerderij aan de Loeven- houtsedijk, daterend uit het begin van de 19e eeuw. Het 'Vechthuis' zal een woon- bestemming krijgen; de boerderij wordt opslagplaats en opzichtersverblijf van de ge- meentelijke plantsoenendienst. Ook in de gemeente Maarssen werd gerestaureerd. De werkzaamheden aan het pand
Langegracht 13 werden voltooid. Dit pand, met een trapgevel uit de 17e eeuw, werd ingrijpend hersteld. Bij de voorbereiding van het werk werden de overblijfselen aange- troffen van een fraaie 17e eeuwse plafondbeschildering. Nog juist in 1975 werd een aanvang gemaakt met de restauratie van de achtergevel van
Langegracht 11. Een interessant werk was de restauratie van Zandpad 1, het botenhuis. Het betrof hier
een van de laatste overblijfselen van dit gebouwentype, waarvan er eertijds meer bestaan hebben langs de Vecht. De later boven het water aangebrachte balklaag werd bij de restauratie gehandhaafd ter-
wille van de gebruiksmogelijkheden van het gebouwtje. Bij de buitenplaats Leeuwenburg, eveneens gelegen aan het Zandpad, werd een begin gemaakt met de restauratie van de theekoepel. In de gemeente Breukelen werden restauratiewerken verricht aan het kasteel Oudaen,
het begin van de uitvoering van een totaal restauratieplan, waarbij belangwekkende gegevens over de bouwgeschiedenis van dit zeer interessante huis aan het licht zijn gekomen. De restauratie van dit in oorsprong middeleeuwse huis is echter een afzonderlijke publi-
catie waard. De reeds enige jaren op gang zijnde werkzaamheden aan het huis Vechtvliet werden
voortgezet. |
||||||
30
In Nieuwersluis werd in het kader van de aanvullende werkgelegenheid een begin ge-
maakt met de restauratie van het koetshuis van de buitenplaats 'Over Holland'. Het her- stel voorziet in verbeteringen aan de kap en de ramen. Op dezelfde basis kon in Loenersloot begonnen worden met de afronding van de werk-
zaamheden aan de koepel van het huis Valckenheining, welke zo veel mogelijk werd teruggebracht in de staat, waarin dit bouwwerkje in het begin van de 18e eeuw in de trant van de uit Frankrijk afkomstige bouwmeester Daniël Marot werd opgetrokken. Als bijzonderheid kan worden vermeld dat bij de restauratie de oude 18e eeuwse schil- dertechnieken werden gevolgd: aan de buitenzijde verf op lijnolie-basis; in het interieur toepassing van de tempera-techniek. Even verder langs de Angstel, een zijtak van de Vecht, kwam in Baambrugge het werk aan de panden Brugstraat 1-3 gereed, en even- eens de restauratie van het 18e eeuwse Kroonesteyn aan de Rijkstraatweg 125. Dit pand is het overblijfsel van een groter huis, waarvan het voorste gedeelte in de 19e eeuw werd afgebroken. De gemeente Loenen kreeg in het kader van M 75 een eervolle vermelding als 'lichtend
voorbeeld' voor de wijze, waarop het monumentenbestand in een qua structuur en qua bebouwing gaaf dorp in stand kan worden gehouden {zie Jaarboekje 1975, blz. 31-2). In 1975 werden werkzaamheden verricht aan het Gemeentehuis, rehabilitaties (waarbij gesubsidieerd wordt door het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk) werden uitgevoerd aan de panden Dorpsstraat 66 en 68, Molendijk 20 en Spinnerie 5. Restauraties onder- gingen Molendijk 16-26 (goot), Dorpsstraat 46 en Dorpsstraat 51 hoek Kerkstraat la. De boerderij Slootdijk 5 werd van een nieuw rieten dak voorzien. In het onder dezelfde gemeente ressorterende Vreeland werd gewerkt aan de muur rond
het Kerkerf. Het pand Duinkerken 5 werd gerehabiliteerd, evenals Voorstraat 3. Restau- raties werden uitgevoerd aan de theekoepels bij Klapstraat 25 en Boslaan 2. Een kleine restauratie werd uitgevoerd aan het pand Kerkstraat 4-6 te Nederhorst den Berg, waarbij twee panden werden samengevoegd tot één. Ook de monumentale keermuur rond de terp, waarop de kerk gebouwd is, werd gerestaureerd. De werkzaam- heden aan het pand Voorstraat 11 werden voltooid. In Weesp werd de restauratie van de NH kerk voortgezet; terwijl de Ie fase van de
Stadhuisrestauratie werd afgerond. Met de 2e fase werd een begin gemaakt. Vermeldenswaard is het feit, dat de gemeenteraad van Weesp in 1975 het principe-
besluit heeft genomen de oude binnenstad aan te wijzen tot Beschermd Stadsgezicht en zg. rehabilitatiegeoied. Dit laatste schept bijzondere subsidiemogelijkheden voor panden, in dit gebied gelegen, met een woonbestemming en waarde als monument. Ook in Loenen en Vreeland wordt deze regeling toegepast. Het aan de monding van de Vecht gelegen stadje Muiden kende in 1975 ook restau-
ratie-activiteiten. Zo werden er de panden Herengracht 41 en 47 gerestaureerd. De werk- zaamheden aan de middeleeuwse nederlands hervormde kerk konden worden voltooid. De toren van dit gebouw, daterend uit ± 1200, is het oudste in dit overzicht voor- komende object. Tevens werd een begin gemaakt met de restauratie van het Zeesluizencomplex (zie de
rubriek Niftarlake Kroniek in dit Jaarboekje). Dit werk genoot veel belangstelling; niet in de laatste plaats vanwege het feit, dat deze belangrijke schakel in het verkeer te water gedurende ruim een jaar ten gevolge van de restauratie was afgesloten. ir. R. Apell,
Rayon-architect bij de
Rijksdienst voor de
Utrecht, oktober 1976. Monumentenzorg
|
||||
Vechtallerld
|
|||||||||||
^ 't- t J ""
|
|||||||||||
■^l^n{•-
|
|||||||||||
Chris Schut
|
|||||||||||
Toen ik een paar jaar geleden met de uitstekende topografische tekenaar Chris Schut
sprak over de Vechtstreek en hem vertelde dat ik die zo boeiend vond, liet hij me enkele krantenartikelen zien, welke van hem in het Utrechts Nieuwsblad zijn verschenen in de jaren 1941—1942. Niet alleen de tekst, maar vooral de daarbij geplaatste en door hem vervaardigde afbeeldingen trokken direct mijn belangstelling. Helaas bezat de heer Schut niet alle knipsels meer en van de originele potloodtekeningen was er niet één in zijn bezit gebleven. In het Utrechts gemeentearchief heb ik daarop de kranten eens nageslagen en ontdekte dat hij zeer belangrijk werk heeft gedaan. Veel van de huizen, tuinkoepels en hekken bleek door deze, behalve in zijn werk, erg bescheiden kunstenaar op sublieme wijze te zijn vastgelegd. Toen ik bij toeval een jaar later in het bezit kwam van de origi- nele tekening die in 1942 was geplaatst bij het artikel 'opkomst en ondergang van Roosendaal aan de Vecht' welke nu hierbij is afgebeeld, heb ik mij voorgenomen van al zijn krantenartikelen fotocopieën te laten maken en na te gaan waar de originele teke- ningen berusten. Helaas is het daar tot op heden nog niet van gekomen. Zijn leden van |
|||||||||||
32
Niftarlake soms in het bezit van tekeningen uit deze serie, of weten zij waar de originelen
zijn gebleven? Lutgers
Dat van de hthograaf P. J. Lutgers in 1836 'Gezigten aan de Rivier de Vecht' verscheen,
inhoudende 86 litho's, is algemeen bekend. Maar dat Lutgers tussen 1866 en 1872 in op- dracht van de heer Matthes, de toenmalige eigenaar en bewoner van Queekhoven, 61 afbeeldingen vervaardigde van huizen, tuinen en dorpen aan de Vecht heeft niet zo veel bekendheid. Zelf 'ontdekte' ik onlangs deze serie bij het doorbladeren van de 'Catalogus der Schilde-
rijen' van het Centraal Museum te Utrecht (19.52). Op de bladzijden 206 tot en met 213 staan deze afbeeldingen uitvoerig beschreven. Vreedenhoef en Vreedenhoff
In het voorjaar zag ik in de Telegraaf een advertentie waarin het huis Vreedenhoef te
Maarssen onder de naam 'Vechtstroom' (?) te koop werd aangeboden. Deze advertentie was voor mij de aanleiding om eens ter plaatse een kijkje te gaan nemen. Het eerste wat men van Maarssen komend er van ziet is het mooie kleine ijzeren hek dat op de hoek van de Rijksweg en een zijweg staat. Juist dit sierlijke hekje trok al geruime tijd bij het pah- seren mijn aandacht en nu heb ik het eensgoed bekeken. Wat het eerst mijn oog trof waren de leters 'EN' in een krulwerkje boven op het draaiende deel, en wie schetst mijn verbazing toen ik links VEGT en rechts STIJN las in de delen waaraan en waartegen het hekje draait. Vermoedelijk komt dit hekje dus van de buitenplaats van die naam dat aan de overzijde van de Vecht te Maarssen is gelegen en waarvan het oude huis reeds lang is afgebroken. Dat het niet alleen hekwerken zijn die wel eens van buitenplaats ver- anderen bleek toen ik voor het huidige huis Vecht en Stein de hardstenen zonnewijzer aantrof, die tot in 1927 voor Vreedenhoff te Loenen heeft gestaan. Maar ook Vreeden- hoff op zijn beurt bezit weer 'tuynsieraden' van elders. Na veel zoeken ben ik er name- lijk achter gekomen dat de drie prachtig gebeeldhouwde zandstenen vazen, die nu het park achter het huis verfraaien, in 1934 werden verworven tijdens de veiling van alle roerende goederen die zich in en om het kasteel Het Nyenhuis bij Heino (O.) bevonden. Het is zeer wel mogelijk dat ze daarvoor nog op andere landgoederen hebben gestaan. Zo moeten, om weer even op Vegt en Stijn terug te komen, de 17e eeuwse tuinbeelden die voor 1949 de tuin van de buitenplaats Spaarnberg te Santpoort sierden oorspronke- lijk van Vegt en Stijn afkomstig zijn. Nu zijn ze weer te aanschouwen bij het prachtig gerestaureerde Beeckestijn te Velzen. Doornburgh
Het zijn niet alleen roerende maar soms ook zogenaamde vaste goederen die van huis
verwisselen. Zo bezit het Slot van Zeist een bijzonder stijlvol vertrek, de grote slotzaal, waarvan op het marmeren onderstuk van de open haard na, de gehele betimmering afkomstig is uit het huis Janskerkhof 12 te Utrecht. Dit huis, genaamd 'Het huis aan de Stammersbrug' was eens in eigendom van de familie Van Voorst van Beesd, welke ook de buitenplaats Doornburgh te Maarssen bezat. Toen het huis te Utrecht van bestem- ming veranderde, werd deze prachtige betimmering als ongewenst verwijderd en opge- slagen om na vele jaren weer, maar nu te Zeist, dienst te gaan doen. De schoorsteen echter had toen al lang een plaats gekregen in Doornburgh, waar deze zich tot op heden nog bevindt, ondank de pogingen ondernomen door de architect van het slot om dit onderdeel ook naar Zeist te mogen overplaatsen. Toen de huidige eigenaressen van Doomburgh definitief beslisten deze haard daarvoor niet te willen afstaan, heeft men er voor Zeist een copie van gemaakt en die is nu in de grote slotzaal te bewonderen. Groenekan, augustus 1976 A. J. A.M. Lisman |
||||
Brieven aan de Redactie
|
||||||
Willem Straalman
Met veel genoegen en instemming nam ik kennis van de inhoud van het onlangs toege-
zonden jaarboekje 'Niftarlake' 1975. Afgezien van een kleine fout in het financieel over- zicht op bladzijde 5 (onder 'inkomsten' geeft optelling van de vermelde bedragen aan ren- ten een totaal van ƒ 132,69 i.p.v. / 132,79) veroorloof ik mij een opmerking met betrek- king tot de bespreking van het artikel van C. A. Schip in het eerste nummer van 'Van Buiten' (blz. 29 van het jaarboekje). Daarin wordt nl. genoemd de Amsterdammer Willem Straatman. Dit moet ten rechte zijn Willem Straalman. Zie o.a. van Lutterveld, Buitenplaatsen aan de Vecht pp. 22, 139 en 186. Craandijk, Wandelingen door Neder- land i.c. Utrecht (3e druk p. 122) is er overigens ook naast met het noemen van twee broeders Speelman, eigenaars van Over-Holland en van Trompenburg bij 's-Graveland. Ook daar moet de naam Straalman zijn. Bovengenoemde Willem Straalman had een broer Mr. Matthijs Straalman, die op 15 oktober 1771 de Trompenburg kocht van Jacob Roeters (zie Tromp/Six, De buitenplaatsen van 's-Graveland, p. 119). De Straalmans waren een van oorsprong doopsgezind geslacht van kooplieden, eerst te Zwolle, later te Amsterdam (zie o.m. J. H. Scheffer, Genealogie van het geslacht Straalman, Rotterdam 1879). Ik meen dat het goed is dergelijke onnauwkeurigheden te signaleren en waar mogelijk te
doen corrigeren. Lutterveld ontkomt er ook niet geheel aan, met name niet op pp. 25—26 waar hij joodse landgenoten als bezitters van buitenplaatsen noemt. Blijkbaar afgaande op de naam, noemt hij Isaac Simons als eigenaar van Soetendaal. Deze was echter een doopsgezind Amsterdams koopman (zie fragment genealogie in Nederlandse Leeuw, 1935, p. 255). Loosdrecht, mei 1976 Dr. C. H. F. Simons
|
||||||
Papieren in een schoenendoos
Het zij mij vergund, u te zeggen hoe bijzonder ik genoten heb van de lezing van uw
alleraardigst artikel 'Papieren in een schoenendoos' in het Jaarboekje van Niftarlake over 1975. Gaarne maak ik u mijn compliment over de prettige en aangenaam-leesbare wijze, waarop u de geschiedenis van de familie Valkenhoff vertelt! Goede herinneringen aan mijn vroegste jeugd hebt u mij weder doen beleven en daar ben ik u dankbaar voor. Geboren in het begin van 1883 in het tegenover het huis Bijdorp gelegen Bosch en Vegt (beide huizen zijn bij mijn weten nog in goeden staat) heeft mijn familie tot in 1892 tegenover de familie Valkenhoff gewoond. Daarna vertrokken wij naar het ouderlijk huis van mijn vader te Loenen, aan den straatweg naar Amsterdam gelegen. Zéér goed herinner ik mij den ouden docter met langen witten baard, een vriendelijk man, tegen wien wij met eerbied opzagen en van wien mijn één jaar jongere broer en ik wel eens een pijp drop cadeau kregen, een tractatie, waar wij beiden nu niet bepaald dol op waren, maar die natuurlijk met dankbaarheid werd aanvaard. Van de dochters herinner ik mij Juffrouw Net en vooral Juffrouw Trees, die het langst geleefd heeft en die een hazewindhond 'Polly' had. Ook herinner ik mij, dat een of twee zoons uit Indië over- kwamen en dan met diverse buurtbewoners stonden te praten. |
||||||
34
Mevrouw Valkenhoff, een dochter van Baron van Heilmann van Stoutenberg, wier
ouders o.a. op Huize Brugzicht te Vreeland hebben gewoond, was reeds in 1871 over- leden op Bijdorp. Inderdaad behoorde Bijdorp, evenals Bosch en Vegt, aan de familie van Reenen van
Lexmond. Juffrouw Trees, die als eenige was overgebleven, had 't niet 'breed' en Mevrouw van Reenen-Schoon had dan ook bepaald, dat zij haar leven lang zonder huur te betalen op Bijdorp mocht blijven wonen. De rechterzijde van de Vecht, waar beide huizen stonden, behoorde toen ter tijde tot de'
Gemeente Loosdrecht: eenige tientallen jaren geleden is daar verandering in gebracht en ze staan nu in de gemeente Loenen. Oosterbeek, juni 1976 Mr. E. van Beusekom
|
||||||||||||
de naam
|
??
|
Niftarlake"
|
||||||||||
Van vele nieuwe leden van ons Genootschap ontvingen wij de vraag, hoe men indertijd
tot de keuze van de naam 'Niftarlake' is gekomen voor een vereniging, die vooral ge- wijd is aan de geschiedenis van het Vecht- en Plassengebied. In de loop van de jaren is ettelijke malen in het Jaarboekje op de betekenis van deze naam ingegaan; enkele feiten willen wij graag hier ten behoeve van onze nieuwe leden herhalen. In het Frankische tijdperk, dus ongeveer vanaf de 7de tot de 12e eeuw, was ons land in
min of meer uitgebreide 'gouwen' of landschappen verdeeld. Het gebied van de huidige provincie Utrecht bevatte toen de gouwen Niftarlake, Flehite, Upgoye, Lake en Isle, Germepi en het leengoed van graaf Unroch. Niftarlake — dat in verschillende geschriften ten onrechte Instarlake, Nistarlake,
Nifarlake en ook Rifarlake wordt genoemd — lag aan de grens van het Friese en het Frankische gedeelte van het land en strekte zich uit langs de oevers van de Vecht, van de oorsprong van de rivier bij Vechten tot aan haar mond bij Muiden. De naam weer- spiegelde de ligging van de gouw, want 'niftar' komt overeen met het huidige woord 'nevens' en 'lake' betekent 'grens'. De exacte grenzen van Niftarlake waren waarschijnlijk niet vastgesteld, en deze zullen
ook aan verandering onderhevig zijn geweest. Aan de oostzijde werden die waarschijnlijk gevormd door de Oude Rijn, een zijtak van de Rijn die van Utrecht naar Eiteren liep. Ten westen werd Niftarlake door de Heikop en de Kromme Angstel begrensd. De exacte grenzen van het gebied waarmede ons Genootschap zich bezig houdt zijn evenmin vastgelegd. In de praktijk houdt Niftarlake zich bezig met de geschiedenis van plaatsen langs de Vecht van Zuilen tot Muiden, met de plaatsen langs de Angstel en het Gein, en met het hele plassengebied. De naam 'Niftarlake' heeft een eerbiedwaardig verleden. Mogelijk heeft die ook een
toekomst; toen recentelijk de plannen voor een herverdeling van het land in een groot aantal kleine provincies werden besproken werd het idee geopperd, een provincie te scheppen voor het gebied van de Vecht en de plassen. Welke naam zou beter bij een der- gelijke provincie passen dan ... Niftarlake? |
||||||||||||
Hef Boek van Gisteren-2
|
|||||||
HET GROOT UTRECHTS
PLACAATBOEK |
|||||||
Bespraken wij in het Jaarboekje 1975 de honderdjarige Wandelingen van Craandijk,
ditmaal moeten wij de aandacht vragen voor één van de belangrijkste aanwinsten van de Niftarlake Bibliotheek in het jaar 1976, en wel de vijf indrukwekkende delen van het Groot Utrechts Placaatboek. Deze werden overgedragen aan Niftarlake bij de opheffing van de Oudheidkamer te Kockengen; hun komst betekent een belangrijke uitbreiding in de mogelijkheden die onze bibliotheek kan bieden aan degene die daar historisch onderzoek wil verrichten. Het 'Groot Placaatboek, vervattende alle de Placaten, Ordonnantieën en Edicten der
Edele Mogende Heeren Staten 's Lands van Utrecht; mitsgaders van de Ed. Groot achtb. Heeren Borgmeesteren en Vroedschap der Stad Utrecht' verscheen in 1729 in drie delen, onder redaktie van Mr. Johan van de Water. De twee overige boekdelen vormen een aanvulling hierop welke in 1856—1860 onder redaktie van C. W. Moorrees en P. J. Vermeulen is verschenen. De 18e eeuwse uitgave is van een behoorlijk index voorzien, de 19e eeuwse aanvulling helaas niet. De inhoud is precies wat de titel zou doen verwachten; het betreft hier algemene
'ordonnantiën' die in de loop van vele eeuwen waren verschenen en die betrekking had- den op de gehele stad resp. de gehele provincie Utrecht. Zo vindt men placaten tegen 'Loteryen', en tegen 'leeggangers en vagabunden', ordonnantiën op 'het gewichte en yck van de botertonnen' en resoluties 'dat geen Militaire in de vergadering van de Staten mogen komen'. Bepalingen die uitsluitend betrekking hebben op bepaalde plaatsen komt men vanzelfsprekend zelden tegen; men zal dan ook vergeefs naar personennamen en de namen van gebouwen of particuliere instellingen zoeken. De Placaten geven daar- entegen een helder en gedetailleerde visie op de provinciale wetgeving en daardoor op de omstandigheden van de tijd waarin die tot stand kwam, mede gezien de uitvoerige toe- lichting die de Placaten vaak bevatten ten aanzien van de reden die tot bepalde ordon- nantiën hebben geleid. Krengen in de Vecht
Een uitzondering op deze algemene regel betreft gegevens welke betrekking hadden op
bepaalde rivieren, want de wettelijke bepalingen waren in dit opzicht vaak wèl aan lokale topografische situaties aangepast. Ten aanzien van de Vecht was de verontreiniging van het water een zaak die bij herhaling de aandacht van de Edele Mogende Heeren vroeg. Wij vinden zelfs een Placaat van 2 juni 1521 van Maximiliaan van Bourgoigne, stadhouder, 'tegen het werpen van doode Krengen en Vuyligheyd in de Vecht... op poene van twee Keysers gulden'; in 1713 interdiceren de Staten 'een yder, eenige doode beesten, ofte krengen in de Riviere de Vecht, ofte de slooten daar in uytwaterende, te werpen, op poene van vyfen-twintig guldens op yder beest, of kreng te verbeuren; ende verstaan verder, dat den eygenaar voor wiens Land de voorz. beesten, of krengen inde riviere, ofte slooten leggen, geobligeert zal zyn deselve uyt te doen vissen, ende te doen begraven.' Enige dagen later verscheen een soortgelijk placaat met betrekking tot enige vaarten onder Abcoude; ditmaal waren ook enige aanvullende bepalingen opgenomen |
|||||||
36
welke mogelijk het besef weerspiegelen, welk gevaar de lijken van overleden dieren
vormde voor de volksgezondheid, want 'geene van ziekte gestorve beesten sullen mogen worden gevilt, of geopent, maar dat den eygenaar deselve met huyd en haar, ongeopent, zal moeten laten begraven, en ten minsten met drie voeten aarde overdekken, op de boete van twee hondert guldens op yder beest, soo bij den eygenaar als vilder te ver- beuren ...' Bij herhaling verschenen ordonnantiën met betrekking tot het modderen (oftewel bagge-
ren) in de Vecht, welke aan strenge bepalingen onderhevig was; de eigenaren van hui- zen en landerijen langs de rivier werden ook bij herhaling verplichtingen opgelegd ten aanzien van het onderhoud van de vaart en van de beschoeiing van de oevers. Weinige wegen in de provincie schenen tot zo veel problemen aanleiding te geven als het Zandpad, dat van Utrecht via Breukelen tot Ouderkerk liep. Hoewel wij het Zand- pad vooral uit de etsen van de Zegepralende Vecht kennen, druk bevolkt met koetsen en wagens, was het in feite gedurende lange tijd verboden, met een vehikel langs het Zandpad te rijden. Voor jagers golden bijzondere maatregelen; in 1614 moesten de Staten constateren, dat het gewoonte bij deze Heren was geworden, hun paarden langs het Zandpad te laten weiden, hetgeen voor gebruikers van het Zandpad als hinderlijk werd ervaren; voor elk paard dat 'zonder hoeder' op het Zandpad werd aangetroffen werd een boete van zes gulden opgelegd. Ook de boeren en kooplieden hadden het één en ander op hun geweten; in 1617 constateerde men 'dat sommige koopluyden, huys- luyden, en anderen, haare magere en vette ossen of koeyen, over het lynpad tussen Utrecht en Breukelen dryven, verlatende dan ouden dyk, dien zy luyden vóór het maken en leggen van het voorz. lynpad plachten te gebruyken, en dat die voorz. ossen en koeyen het selve lijnpad seer bederven, door het aftreden van de kanten, en omdringen van de linten, tot groote schade en merkelyke kosten van den geenen, die daar inne gehoefslaagt zijn . . .' en ook deze praktijken moesten vervolgens 'op poene van drie Carolus gulden op yder beest' worden verboden. Wat de vehikels betreft: de Staten hadden moeten vernemen, 'dat het sandpad .. . met
vracht- en andere wagens, karossen, kalessen, bolderwagens, en cheses gebruykt wordt, als een ordinaris Heeren weg, ende daar door zeer bedorven en te schande gereden word, anders dan het behoort, soo het selve daar toe niet is geleyt, maar tot een santweg, op dat alle menschen, soo te voet als te paart, het selve wel ende bequamelijk souden mogen gebruyken.. .' Ook hier kwam het, in 1673 en 1683 tot verbodsbepalingen op al deze wagens, karren, trochen en ploegen. Het leed was echter nog lang niet geleden. Vandalen en vagabunden kwamen eveneens
langs het Zandpad, alwaar zij 'schuttingen, slagboomen ende heckens' moedwillig bescha- digden. Ook de bestuurders van de karren en de koetsen trokken zich weinig van de verbodsbepalingen aan, de palen welke hier en daar waren geplaatst om de doorgang voor deze vehikels te verhinderen werden zelfs verwijderd, en er moest een bepaling komen om hen te verbieden deze 'uyt de aarde te trekken of om te houwen ...' Wie de tijd neemt om deze verrukkelijke verzameling te bestuderen zal talrijke elemen- ten vinden die zijn inzicht in het maatschappelijk leven van verschillende tijden verdie- pen. Niftarlake mag zich met deze aanwinst bijzonder gelukkig prijzen. M. A. Dukes-Greüp
October 1976 |
||||
NIFTARLAKE KRONIEK
Stichting 'Comité Oud Muiderberg' opgericht
Op 17 september 1976 werd de stichtingsacte verleden voor het Comité Oud Muiderberg
dat reeds in minder formele vorm sinds augustus 1975 bestaat. Voorzitter is Drs. H. F. J. Duindam; Secretaris is de Heer L. Meijer, van Ostadelaan 15 te Muiderberg. Het doel van de stichting is onder meer het activeren van de bevolking van Muiderberg en het bestuur van de gemeente Muiden om te waken voor het behoud van het dorps- eigen karakter van Muiderberg en het herstel van de vroegere eigendommelijkheden, het in de belangstelling brengen van de historie van Muiderberg door het houden van ten- toonstellingen, het organiseren van dorpsfeesten en het uitgeven van publikaties. Reeds in het najaar van 1975 is het Comité een actie begonnen onder de inwoners van Muider- berg tot herstel van het Echobos — vroeger geheten 'Rustrijk' — dat jarenlang is ver- waarloosd. Deze actie is een groot succes geworden en wordt voortgezet. Onder het moto 'Elke Muiderberger één boom!' werd de schoonmaak van een groot deel van het bos voltooid en kon met de verjonging van het bos een aanvang worden gemaakt. Door de gemeente werden jonge boompjes aangekocht, en de Muiderbergers kwamen in grote getalen opdagen om ze vrijwillig te planten. Ondertussen hebben onder leiding van de heren P. de Raadt en KI. Sierksma rondleidin-
gen door historisch Muiderberg plaats gehad; hiervoor is een kadastale kaart van Mui- derberg 'historisch' bijgewerkt en uitgegeven. In de periode van 12 tot 25 juli werd een tentoonstelling 'Kaart/Beeld Muiderberg' gehouden, met gegevens over hedendaagse kaarten van het dorp en de omgeving; ter inleiding heeft Prof. Dr. Ir. C. Koeman te Utrecht een causerie gehouden over facetten van de kartografie; deze is in stencil uitge- geven en is in de Bibliotheek van Niftarlake te raadplegen. Tenslotte is onder auspiciën van het Comité uitgegeven een herdruk van de boekjes 'Muiderberg in oude ansichten' van P. de Raadt en 'Muiderberg, Voorpost van het Gooi' door KI. Sierksma. Het plan bestaat om in 1977 een zomer-expositie te houden over Floris V. Voor een van de meest spectaculaire activiteiten van het Comité Oud Muiderberg tot nog toe wordt de lezer verder verwezen naar het elders in dit Jaarboekje opgenomen artikel over de grafkelder uit 1782. De oprichting van het Comité Oud Muiderberg is een initiatief dat ook in andere plaat-
sen in onze streek navolging verdient. Maar al te vaak blijft een historisch genootschap zich uitsluitend en op passieve wijze voor het verleden interesseren; een genootschap dat ook — om de leuze van het Monumentenjaar aan te passen — een toekomst voor dat verleden tracht te scheppen, en daarbij zoveel enthousiasme weet op te wekken als te Muiderberg is ontstaan verdient alle lof. Identiteit van het Dorp
Op 8 oktober 1976 organiseerde de Stichtse Culturele Raad te Wijk bij Duurstede een
'Dag van de Anonieme Architektuur'. Het leidende thema van deze dag, waarop 'Nif- tarlake' door zijn bestuurslid mevr. J. G. Siewertz van Reesema-Schmidt was vertegen- woordigd, was het benadrukken van de aanwezigheid van een eigen identiteit van iedere nederzetting in een tijd waarin door snelle groei en rationalisatie van de bouw alle dor- pen geleidelijk aan op elkaar gaan lijken. De architectonische, stedebouwkundige en bestuurlijke facetten van het probleem werden toegelicht en besproken. Tot de studie- voorbeelden die genomen werden behoorden o.m. Loenersloot, Vreeland, Vinkeveen en Nigtevecht. De documentatie welke op deze dag werd uitgereikt is in de bibliotheek van Niftarlake opgenomen. |
||||
V i/- f'JW,
|
|||||||||
„., -; ''A,
|
|||||||||
''*¥' f/lf K -<
|
|||||||||
. <«y.
|
|||||||||
De Groote Zeesluis, te Muiden: een afbeelding uit de achttiende eeuw
|
|||||||||
39
De Zeesluis en Vechtbrug te Muiden
Op 28 augustus 1976 vond te Muiden de feestelijke opening plaats van de gerestaureerde
Groote Zeesluis en Vechtbrug. 'Het hart van Muiden' — wij citeren uit de Feestkrant die ter gelegenheid van de opening werd uitgegeven — 'wordt gevormd door de Groote Zeesluis en Vechtbrug, omzoomd door de 17e en 18e eeuwse tapperijen en herbergen De Doelen, De Gooise Boer, Het Hof van Holland en het 19e eeuwse Sluis of Hoog- heemraadshuis. .. Muiden had zijn hart verwaarloosd. Al veel te lang lagen sluis en brug er vervallen bij. De middenkolk was de laatste jaren niet voor de scheepvaart te gebruiken. De deuren waren kapot of zelfs verdwenen. Het schutten door de oostkolk ging langzaam en moeizaam. De zware deuren en de brug moesten met de hand bediend worden. . .'. Tot omstreeks 1200 lagen er in de Vecht van Utrecht tot Muiden geen dammen of slui-
zen; eb en vloed waren tot in de stad Utrecht waarneembaar. De eerste dam met sluis werd rondom het begin van de 13e eeuw tussen Breukelen en Maarssen gebouwd; hon- derd jaar later werd die door een sluis te Vreeland vervangen. Een derde dam met sluis, bij Nigtevecht, kwam in de vijftiende eeuw tot stand. Nadat bij herhaling gesproken was over de mogelijkheid, de dam en sluis naar Muiden te verplaatsen, waardoor de gehele Vecht van de Zuiderzee zou kunnen worden afgesloten, werd in 1673 door de Staten van Holland en West-Friesland besloten, een sluis met drie kolken in Muiden te bouwen. De bouw kwam een jaar later tot stand, naar ontwerpen van de Muidenaar Isaac Stoel. Tegelijk werd een nieuwe brug over de sluis gelegd, met vaste delen over de west- en oostkolk en een houten ophaalbrug over de middenkolk. Tussen 1809 en 1812 werden zowel sluis als brug gerestaureerd en gewijzigd, en later in de 19e eeuw werd de brug opnieuw verbouwd. In verband met het ernstige waterbezwaair bij hoogwaterstanden die vóór de sluiting van de Zuiderzee optrad is nog in 1930 een gemaal op het buitenhoofd van de westsluis gebouwd, wat het aanzien van het geheel allerminst ten goede kwam. Toen twee jaar later de Afsluitdijk gereed kwam bleek het gemaal overbodig te zijn ge- worden, en het is dan ook in 1941 afgebroken. Aan het einde van de zestiger jaren is het sluizencomplex op de Monumentenlijst geplaatst. Restauratie was een dringende zaak geworden, maar, om de feestkrant opnieuw te
citeren, '... wie zou dat betalen? De Directie Groote Zeesluis, al sedert 1692 beheerder van de sluis? Of de provincie of Rijkswaterstaat? En hoe zouden sluis en brug er na de restauratie moeten komen uit te zien? Lieden met meer hart voor snelverkeer dan voor een kostbaar en levend monument, bedachten boze plannen om de oude brug maar af te breken en er een tweebaans brug voor in de plaats te leggen. Uiteraard had dan een aantal huizen aan de doorgangsweg door Muiden, met name in de Naarderstraat, ge- sloopt moeten worden. Gelukkig zijn deze plannen niet doorgegaan, en kwam een beter renovatieplan ter tafel...' Bij de restauratie is een essentieel uitgangspunt geweest dat terwijl de bediening van de
Zeesluis zou worden gemechaniseerd, het historisch 'gezicht' intact zou worden gelaten. Zo is op verschillende plaatsen onder de waterspiegel hout door beton vervangen. Ook op andere plaatsen is beton gebruikt ter versterking maar het is overal aan het oog ont- trokken door bemetseling. De gemetselde wanden van de sluiskolken zijn afgehakt tot beneden de waterlijn en vervolgens ambachtelijk met stenen in de oorspronkelijke maat, aan de hand van oude tekeningen, hersteld. De historische lantaarns, lantaarnopstanden, bastions en kaapstanders werden of worden herplaatst of nagemaakt. Een bijzonder sier- lijk element, ontworpen door ons lid ing. W. Zweers te Maarssenbroek als een onderdeel van zijn bijdrage tot deze belangrijke restauratie, wordt het wachthuisje; het voormalig wachtgebouw wordt tot woning omgebouwd en gerestaureerd. Wie zich verder in de bijzondere geschiedenis van de Groote Zeesluis en Vechtbrug wil
verdiepen kunnen wij de documenten, tekeningen en publikaties ter lezing aanbevelen |
||||
40
die inmiddels door bemiddeling van de Heer Zweers in de Bibliotheek van 'Niftarlake'
zijn opgenomen. De Vecht opnieuw in gevaar
Af en toe — ook in deze milieubewuste tijd —■ verschijnt er een bericht in de krant dat
de lezer zich doet afvragen of er nog wel hoop is voor het natuurschoon dat ons nog rest. In het Utrechts Nieuwsblad van 24 juni 1976 verscheen onder het hoofd 'Rijks- waterstaat: Vecht smaller voor fietspad' een bericht volgens welke Rijkswaterstaat moge- lijk een fietspad langs de Rijksstraatweg tussen Maarssen en Loenen zou willen aanleg- gen; hiervoor zouden ingrijpende wijzigingen in de huidige situatie nodig zijn zoals ver- smalling van de Vecht door demping. Hoewel de plannen nog niet waren gepubliceerd, en met de gemeenten nog geen overleg was gepleegd kan men zich alleen maar verbazen dat een dergelijk plan heden ten dage ook maar wordt geopperd. Gelukkig werd in het artikel tevens melding gemaakt van een alternatief plan van ir. F. van der Hoeven, land- schapsconsulent bij Staatsbosbeheer, die in samenspraak met de Commissie voor de Vecht en het Oostelijk en Westelijk Plassengebied is opgesteld; volgens dit plan zou de huidige Rijksstraatweg voor doorgaand verkeer worden afgesloten en dit verkeer verwe- zen worden naar een nieuw aan te leggen weg langs het Amsterdam-Rijnkanaal. Dat er voor fietsers langs de Vecht een grotere mate van veiligheid en rust moet worden geschapen staat als een paal boven water. Voor voetgangers geldt overigens hetzelfde. Het is volkomen absurd dat één van de mooiste rivieren van ons land nog op vele plaat- sen ontsierd wordt door de aanwezigheid van verkeerswegen op heide oevers, en dat de fietser of wandelaar die op een zondagmiddag van de omgeving wil genieten kans loopt, omver te worden gereden door honderden auto's die met gesloten portierramen en luid- spelende radio's voorbijrazen. Met de toename in de bevolking — bijvoorbeeld door de bouw van Maarssenbroek en van de Bijlmermeer — zal het gemotoriseerde verkeer op deze wegen blijven toenemen, maar ook de behoefte aan rust en ruimte zal door deze planologische ontwikkeling groter worden. In het Jaarboekje 1975 herinnerden wij onze lezers aan de plannen die een eeuw geleden bestonden voor kanalisatie van de Vecht; menige lezer zal zich nog herinneren welk een strijd moest worden gevoerd om in de jaren zestig de bouw van een nieuwe autoweg achter Gunterstein te belemmeren; nog in 1972 constateerde Piet Terlouw in zijn boek 'De Vecht, een stroom van verhalen', dat verbreding van de weg langs de oostelijke oever onvermijdelijk zou zijn. Deze gevaren zijn allen geweken, maar nieuw gevaar dreigt. De grote boosdoener is alweer de auto. 'Niftarlake' heeft inmiddels, bij monde van zijn Voorzitter, naar de plannen en perspec- tieven geïnformeerd, en ook de Commissie voor het oostelijk en westelijk Plassengebied blijft waakzaam. Vechten voor de Vecht blijft helaas nog altijd nodig. Het Gemeentemuseum te Weesp
Van de Commissie van Beheer ontvingen wij het Jaarverslag voor 1975 van het
Gemeentemuseum. Hoewel het museum met ruimte moest blijven worstelen werd het bezit in de loop van het jaar opnieuw uitgebreid. Na een afwezigheid van zeven jaar keerde de 13de eeuwse bronzen aquamanile terug van het aartsbisschoppelijk museum te Utrecht. Dit unieke voorwerp, waarvan er in de soort slechts vier op de hele wereld gevonden zijn, was indertijd aangetroffen in één van de Weesper kloosters en is van oorsprong Rijnlands. Zowel door schenking als door aankoop werden nieuwe etsjes en een tekening verworven van Simon de Vlieger (1601—1653) die de laatste jaren van zijn leven in Weesp doorbracht. Uit de collectie van Mr. M. Verrijn Stuart kon het museum twee tekeningen verwerven oorspronkelijk afkomstig uit de bekende verzameling van Cornelis Ploos van Amstel; beide zijn gezichten op de stad Weesp, en de ene is gedateerd 1766 en gesigneerd door Johann Heinrich Müntz (1727—1792). Müntz, van origine |
||||
41
Elzasser, wordt in een in 1821 verschenen catalogus van de verzameling Ploos van
Amstel als een kunstenaar beschreven die in 1760 Loosdrechts porselein zou hebben beschilderd. Aangezien de Loosdrechtse fabriek in 1760 nog niet bestond, oppert het Weesper Museum nu de mogelijkheid, dat hij in feite in Weesp porseleinschilder is geweest. Naar Loosdrecht om de brug te zien . . .
Onder deze titel verscheen in het Utrechts Nieuwsblad van 12 juli 1976 een fraai stukje
proza van H. Kosterman, gewijd aan een bezoek dat hij aan Loosdrecht bracht, in het voetspoor van Jac. P. Thijsse die in 1915 Loosdrecht bezocht bij het samenstellen van zijn Verkade-album 'De Vecht'. Veel wat Thijsse heeft gezien (en dat door Wenckebach werd getekend) vond hij niet meer terug; een foto van de huidige brug over de 's-Grave- landse vaart, geplaatst naast een Wenckebach-tekening van hetzelfde punt zestig jaar geleden illustreert op treffende wijze hoe veel aan de welvaart en het verkeer is opge- offerd. Kosterman ontmoet echter tevens wethouder Daans, die de geschiedenis van de laatste halve eeuw in Loosdrecht kent als geen ander, en de opkomst van Loosdrecht als recreatieoord op boeiende en positieve wijze vertelt. Er zijn krantenartikelen die een leven van meer dan één dag verdienen; dit is er één. ü kunt het in onze Bibliotheek vinden. Een koepel te Loenen
Ons lid de heer B. O. van den Berg, architect te Maarssen, is sinds enige tijd bezig, in
samenwerking met de Commissie voor het Oostelijk en Westelijk Plassengebied, de nog aanwezige theekoepels in de Vechtstreek te bestuderen en inventariseren. Het is prettig te constateren dat, nog tijdens de uivoering van dit project, het aantal koepels met één is toegenomen. In de dorpskern van Loenen, aan de hoek van de Rijksstraatweg en de Grutterstraat, heeft architect Hans Ehlhardt de herbouw her hand genomen van een theekoepel die daar vroeger stond en zelfs nog in 1900 aanwezig was. In latere jaren werd hier een schoenenzaak gebouwd. Later ging het terrein over in handen van het architectenbureau Leicher, dat een plan voor herstel van de oude situatie ontwikkelde, en tenslotte van de Heer Ehlhardt die het plan heeft afgerond en uitgevoerd. Op het moment dat dit Jaarboekje ter perse gaat wordt aan de herbouw de laatste hand gelegd; juist op het punt waar oud en nieuw in Loenen elkaar ontmoeten is een belangrijk ele- ment in het stadsbeeld teruggekeerd. Breukelen blijft breken
In het Jaarboekje 1975 werd de aandacht gevestigd op het werk van de Werkgroep
Behoud Breukelen, en in het bijzonder op zijn uitgave 'Breukelen — breken of bouwen?' De Werkgroep is tot onze spijt vervlogen, het breken gaat door. Tot de verliezen van 1976 moeten worden berekend de stallen van het voormalig hotel Het Staate Wapen, (waar tot 1975 de paardenhoofden nog naar buiten staken en de ontsierende invloed van de benzinepompen aan de overzijde van de Rijksstraatweg enigszins verzachtten), het voor- malige Gemeentehuis tussen de Kerkstraat en de Nieuwstraat, en het voormalig Post- kantoor. Dit laatste zal niemand missen, al moeten wij nog afwachten wat daarvoor in de plaats komt. Het voormalig Gemeentehuis is wèl als een verlies te beschouwen. Welis- waar was reeds zo veel verloren gegaan bij het slopen van huizen tussen de Kerkstraat en de Nieuwstraat dat van dit 'middenstuk' in feite niet veel meer te redden viel, maar het gebouw had karakter en geschiedenis. Het feit, dat het voor het verkeer een sta-in-de- weg vormde was geen onoverkomelijk bezwaar, want afgezien van de mogelijkheid, dat binnen enkele jaren het centrum van Breukelen mogelijk verkeersvrij zal worden ge- maakt (een trend, die in steeds meer plaatsen van de grond komt) hadden deskundigen |
||||
42
uitgerekend dat verplaatsing van het gebouw met enkele meters niet tot de onmogelijk-
heden behoorde, en goedkoper zou zijn dan het optrekken van een nieuw gebouw van overeenkomstige afmetingen. Het is nu slechts een kwestie van tijd totdat de laatste hui- zen in het 'middenstuk' worden gesloopt, en Breukelen zal dan voorzien zijn van een plein waarvoor vervolgens een bestemming zal moeten worden gevonden. Dat de verhou- dingen van het plein eigenaardig zullen aandoen — geflankeerd door lage huizen waar- van de afmetingen berekend waren op de smalle straten waar zij eens aan stonden — schijnt niemand te storen. Tot de aanwinsten behoort het nieuw Rijkskantoorgebouw. De verhoudingen zijn goed
gekozen, de vorm vernuftig, het plan voor de beplanting en bebossing er om heen fraai. De details van het ontwerp zijn een kwestie van smaak; het geheel zal het dorpsbeeld (voorzover Breukelen zoiets nog bezit) niet storen. Maar moest het materiaal werkelijk zo armetierig zijn? Utrechtse Kastelen
De Stichting Utrechtse Kastelen werd in december 1969 opgericht en heeft tot doel,
aldus zijn Statuten, 'de in de provincie Utrecht aanwezige kastelen en historische land- huizen in de ruimste zin van het woord met de daarbij behorende omgeving te behou- den ... en te bevorderen dat deze een passende bestemming behouden c.q. verkrijgen'. Sindsdien heeft de Stichting geijverd voor het behoud van vele waardevolle gebouwen, en veel gedaan om belangstelling voor de Utrechtse Kastelen te kweken. Het jaarverslag van de Stichting voor 1975 maakt melding van zijn inventarisatie van alle kastelen en historische landhuizen en zijn inbreng bij tal van specifieke projecten. Eén doel van de Stichting, het in bezit krijgen van kastelen en landhuizen en deze te doen restaureren, is nog niet gerealiseerd; dit is nooit het primaire doel van de Stichting geweest, maar een benadering die gekozen kan worden waar geen andere mogelijkheid zich voordoet. Op het moment dat dit Jaarboekje wordt gedrukt ziet het ernaar uit, dat op deze wijze het Kasteel Amerongen en zijn inrichting behouden zal kunnen blijven. Wij wensen de Stich- ting succes met deze en andere projecten: ook in Niftarlake zullen zich ongetwijfeld situaties kunnen voordoen waarin het bestaan van een dergelijke instelling in de toe- komst van belang zal blijken te zijn voor het behoud van een gebouw van historische betekenis. |
||||||
twee tentoonstellingen
1976 - UIT EIGEN BEZIT
Op 11 en op 18 september 1976 werd op Kasteel Oudaen te Breukelen een tentoonstel-
ling gehouden van documenten, boeken en voorwerpen betrekking hebbende op de ge- schiedenis van de Vechtstreek. Een groot aantal van de tentoongestelde stukken was afkomstig uit de eigen Bibliotheek van ons Genootschap; velen hiervan waren nooit eer- der in het openbaar vertoond. De verzameling werd aangevuld door een aantal kostbare en zeldzame stukken die voor de gelegenheid door leden van het Genootschap in bruik- leen waren gegeven. Uit het boekenbezit van het Genootschap kon men onder meer een origineel exemplaar
van de Zegepralende 'Vecht en de onlangs verworven Utrechtse placaat-boeken bewon- deren, maar ook zeldzame plaatwerken uit de 17e en 18e eeuw. Het archief Valkenhoff, onderwerp van het artikel 'Papieren in een schoenendoos' in het Jaarboekje 1975, lever- de talrijke curiosa op, variërende van diploma's en trouwbewijzen tot belastingbiljetten |
||||||
43
en kleermakersrekeningen uit een vervlogen tijd. Een dienstregeling voor de stoomboten
op de Vecht omstreeks 1904 lag naast het laatste spoorkaartje van Loenen naar Breukelen, uitgegeven in 1953. Uit de bibliotheek van Oudaen kwam een oorkonde van de Staten van Holland en West-Friesland uit 1691, betrekking hebbende op de verdeling van het bekende landgoed Van Loon aan de oostzijde van de Vecht, gelegen tegenover de brug te Weesp. Leenbrieven van het verdwenen kasteel Ruwiel en een vergunning voor de bouw van de oorspronkelijke tolbrug te Loenen kwamen uit de eigen verzame- ling van het Genootschap. Tot de meest populaire nummers behoorden de fotografische opnamen, gemaakt tijdens Niftarlake-excursies tussen 1913 en 1930; talrijke bezoekers zochten -— en vonden — hun ouders en grootouders op deze foto's terug. Zeer uitzonderlijk waren enkele stukken die door leden van het Genootschap ter beschik- king waren gesteld. Zo kon men naast de vier originele etsen van Hessel Gerrits uit ca. 1610, gebaseerd op kasteel-afbeeldingen van de Lente (Nijenrode), Zomer (Loener- sloot). Herfst (Maarssen) en Winter (Zuylen) ook een weinig bekende vijfde ets in deze serie bewonderen, waarop het kasteel Croonenbergh is afgebeeld. Tevens waren aanwezig — maar ditmaal uit onze eigen eeuw — oude koektrommels met Vechtafbeeldingen, een honingdoos van de bijenstand Matthes te Breukelen, en een dienblad met gezichten aan de Vecht. Hoewel aan deze eerste tentoonstelling, welke een experimenteel karakter droeg, weinig
ruchtbaarheid werd gegeven kon men op Oudaen een groot aantal Niftarlakeleden be- groeten, alsmede tientallen buitenstaanders, waaronder velen die ter plaatse lid werden van ons Genootschap. Gehoopt wordt, deze tentoonstelling 'Uit eigen bezit' bij een andere gelegenheid en elders in de Vechtstreek te herhalen. 1977 - DE COURANT
Gaarne willen wij onze lezers nu reeds attenderen op het feit dat Niftarlake ook in 1977
een tentoonstelling zal organiseren — eveneens op Kasteel Oudaen — en wel op: Zaterdag 15 october en
Zondag 16 october steeds van 14.00 tot 18.00 uur.
Deze tentoonstelling zal gewijd worden aan:
DE COURANT DOOR DE EEUWEN HEEN
Ditmaal heeft de tentoonstelling niet uitsluitend op het Niftarlakegebied betrekking, maar
op geheel Nederland, en zelfs op een aantal andere Europese landen. De totstandkoming van de krant in zijn huidige vorm heeft meer dan vier eeuwen geduurd. De allereerste gedrukte 'berichten' verschenen reeds in het begin van de 16e eeuw, terwijl men honderd jaar later voor het eerst tot regelmatige (wekelijkse) publikatie van nieuwsberichten onder een doorlopende titel overging. De allereerste dagbladen dateren uit de beginjaren van de 18e eeuw. Basis van de tentoonstelling zal de grote krantenverzameling zijn welke aanwezig is in
de bibliotheek van Oudaen. Een aantal bijzondere kranten van elders zal echter even- eens aanwezig zijn. Gehoopt wordt, dat ook Niftarlakeleden die in het bezit zijn van ongebruikelijke kranten, oud of nieuw, bereid zullen zijn, deze voor de gelegenheid tijdelijk af te staan. Mocht u iets dergelijks bezitten, wilt u dan contact met de Bibliothe- caresse opnemen? De tentoonstelling zal in de plaatselijke kranten worden aangekondigd; aan de leden van
het Genootschap zal geen afzonderlijke convocatie worden toegezonden. U wordt ver- zocht, datum en tijd nu al vast in uw agenda 1977 te noteren! |
||||
Niftarlake Literatuur
1624—1974: 350 jaar Kerk in Tienhoven (U.); Uitgave Nederlandse Historiën, Berkel
en Rodenrijs Toen in het midden van de 15e eeuw de ontginning van Tienhoven gevorderd was tot
aan de derde dijk, de tegenwoordige Laan van Niftarlake, bouwde men daar niet alleen huizen maar ook een kapel, waar de Tienhovenaren konden kerken. De eerste tijd moest nog een geestelijke van Maarssen komen, en in 1521 richtte de kerk een verzoek aan de bisschop om een eigen geestelijke te mogen hebben en een zelfstandige parochie te mogen worden. Hoewel men onder meer het argument aanvoerde, dat velen te Tienhoven stierven zonder de laatse sacramenten te hebben ontvangen, omdat er geen priester van Maarssen bijtijds kwam, toonde Maarssen weinig enthousiasme voor het Tienhovens verzoek, en tot de reformatie bleef het dorp zonder eigen geestelijke. Pas in 1624 kwam de eerste vaste predikant naar Tienhoven; waarschijnlijk was het oorspron- kelijke kapel kort voordien hersteld of herbouwd. De kerk werd nogmaals vergroot in 1724 en opnieuw in 1732. Op 9 september 1812, als gevolg van een grote brand in het dorp werd de oude kerk verwoest, maar bij de wederopbouw in 1813 konden grote delen van drie buitenmuren van het oude gebouw in de nieuwe kerk worden geïncorporeerd. De Tienhovense Kerk is voor hei laatst tussen 1948 en 1962 gerestaureerd. Bij de herbouw van 1813 werd de eerste steen door 'vrouwe M. E. van Collen, geb. van Lennep' gelegd, en de herstelde kerk kreeg dan ook een bank voor zijn ambachtsheer, de heer van Gunsterstein, getooid met het wapen van de familie van Collen. Toen jonk- vrouwe J. M. E. van Collen in 1844 met Daniël Willink huwde werd de familienaam Willink van Collen en werd het wapen boven de bank daaraan aangepast. Nog altijd bestaat de band tussen Gunsterstein en Tienhoven; de tegenwoordige Stichting Ridder- hofstad Gunterstein beoogt, naast de instandhouding van het landgoed, ook het bevor- deren van de belangen van de Hervormde gemeente van Tienhoven. Dit boekje geeft een voortreffelijk overzicht van de lange geschiedenis van de Tien- hovense kerk, maar besteed ook aandacht aan de geschiedenis van het dorp, de ontwik- keling van de Gereformeerde Kerk van Tienhoven sinds 1887 en de oude band met Gunterstein. Het werk kwam tot stand dank zij een samenwerking tussen de twee Tienhovense kerken en het bestuur van de Historische Kring Maarssen. .:.
Het Gein kan gered worden; uitgave namens de Stichting Natuur en Milieu en andere
organisaties; Amsterdam, mei 1976. De bescheiden omvang van dit boekje — vier pagina's en een omslag — staat in geen
verhouding tot zijn belang voor Niftarlake. De tekst werd namens een zestal organisa- ties die zich met het leefmilieu bezig houden opgesteld in de vorm van een openbare brief aan de leden van de Amsterdamse gemeenteraad, die op 26 mei 1976 bijeen zou komen om zich te buigen over het ontwerp-bestemmingsplan Gaasperdam. Men had tenslotte, bij het opstellen van de plannen voor dit laatste deel van de wijk Bijlmermeer, een overleg in het vooruitzicht gesteld ('Bij de uitwerking zal, tezamen met instanties die belangen van natuur en landschap behartigen, nader worden bestudeerd hoe de waarde van het Gein zoveel mogelijk tot zijn recht zal komen'). In zijn uiteindelijke vorm bood het plan echter, aldus de betrokken organisaties, onvoldoende waarborgen voor het vei- ligstellen van de belangen van het Gein-gebied; daarom werd herziening van de plannen bepleit, met als uitgangspunt 'een redelijk compromis tussen de tegengestelde belangen van de noodzakelijke standsuitbreiding en het landschapsbehoud mogelijk te maken'. |
||||
45
Op zondag 16 mei waren de bewoners van Abcoude overigens reeds in actie gekomen
om de aandacht op de gevaren die voor het Gein dreigden te vestigen; de gehele dag werden de beide oever wegen van het riviertje tussen Abcoude en Driemond voor auto- en bromfietsverkeer geblokkeerd. De protesten hebben niet mogen baten; op de raadsvergadering zijn de plannen voor
Gaasperdam inderdaad in principe aangenomen, met alle bezwaren vandien. Een stelsel van op hoge dijken gelegen wegen (met name de zgn. 'Gooise weg'), een gigantisch recreatiegebied vlakbij Gaasp en Gein, een mogelijke doortrekking van de metro dwars door het Geinlandschap naar het Weesper woonproject Aetsveld of verder, en zelfs dijk- verhoging behoren tot de gevaren die het gebied thans bedreigen. De strijd om het behoud van het Gein en zijn omgeving is zeker niet geheel verloren;
aanhoudende protesten moeten wel tot enige wijziging leiden in een plan dat het schoon- ste plekje in de gehele omgeving dreigt te vernielen. Het protestcomite heeft terecht Jac. P. Thijsse geciteerd, die in 1915 in zijn Vechtalbum de lezer langs het riviertje leidde in bewoordingen die ons nu nog sterker aanspreken dan toen: 'Nu evenwel laten we Abcoude achter ons en stappen den grintweg op langs het veelgeprezen Gein, een smal watertje, maar zoo mooi begroeid en zoo dikwijls en zoo goed geschilderd, dat bij het woord alleen iedereen al denkt aan Holland op zijn mooist.' |
|||||
Discovering Industrial Archaeology and History, door Hugh Bodey; Shire Publications,
Ltd., Prinses Risborough, Engeland, 1975. Ditmaal een recensie van een boek dat niets met de Vechtstreek te maken heeft maar
wel alles met de taak van een oudheidkundige vereniging in deze tijd. De 'Industriële archeologie' is misschien eerder in Engeland ontstaan dan elders, maar het besef, dat wij zuinig moeten zijn op onze 'monumenten van bedrijf en techniek' is nu ook in Nederland ontstaan. Het waren de snel verdwijnende mindmolens die reeds een genera- tie geleden het onderwerp werden van de eerste reddingsacties; deze mondden uit in de totstandkoming van verenigingen en stichtingen die onze nog overblijvende molens voor een groot deel van de ondergang hebben kunnen redden. Op andere gebieden werd ech- ter nog lange tijd slordig met onze industriële erfenis omgesprongen. In 1955 ging de Bergense stroomtram Bello naar de schroothoop; nog geen twintig jaar later was men moeizaam bezig, oude stoomtramlijnen te reconstrueren om als rijdende musea te dienen! Er zijn echter ook talrijke andere voorbeelden van industriële activiteit die niet onge- merkt en onbezongen mogen verdwijnen. Sluizen en bruggen, kopersmederijen en stenen mijlpalen, tolhuizen en raderboten, brouwerijen en stoomgemalen — al deze en vele andere uitingen van bedrijvigheid in de loop van de eeuwen kunnen historische waarde hebben, en tevens kenmerkende elementen in het landschap zijn geworden. Het boekje van Bodey is niet iets om door te lezen — in wezen is het niet veel meer dan een opsom- ming van ettelijke honderden industriële monumenten in Groot Brittannië — maar wel om door te bladeren wanneer men in de eigen streek op zoek wil gaan naar overblijfse- len van de handel en industrie van een vergane tijd. Reeds in 1974 vond in overleg met de Bond Heemschut het eerste symposium over industriële archeologie in Nederland plaats. Verschillende zaken werden toen in overleg met Heemschut besproken, zoals het behoud van poldergemalen, oude wasserijen en meekrapovens. Zeer kortgeleden heeft in het Openluchtmuseum te Arnhem de oprichting plaats gevonden van de Vereniging tot Behoud van Monumenten van Bedrijf en Techniek en van de Stichting Beheer van Monumenten van Bedrijf en Techniek (M.B.T.). Voor geïnteresseerden: het secretariaat is gevestigd p.a. J. M. Bos, postbus 603 te Arnhem. Wie zal het initiatief nemen om ook de industriële archeologie van Niftarlake te inventariseren? |
|||||
46
Jhr. C. H. CA. van Sypesteyn en Loosdrecht; Sypesteyn en de neogothiek; het Museum
Sypesteyn; drie studies door Peter van Mensch en André van der Goes. Van Sypesteyn- Stichting, Nieuw Loosdrecht, Mei 1976. Sypesteyn; Deel XXVIII uit de serie 'Nederlandse Kastelen', door Peter van Mensch en
André van der Goes. Nederlandse Kastelenstichting en Koninklijke Nederlandse Toe- ristenbond ANWB, 1976. Het was op 26 april 1884 dat Jonkheer C. H. C. A. van Sypesteyn, toen 26 jaai oud,
een bezoek bracht aan Loosdrecht 'ten einde nasporingen te doen omtrent het Huis te Sypesteyn en hetgeen nog omtrent de Heerlijkheid of de familie aldaar bekend was.' Uit geschriften van de familie Van Sypesteyn viel te concluderen dat het geslacht vroeger eigenaar was geweest van een kasteel dat te Loosdrecht had gestaan, maar reeds lang verwoest was. Het verhaal wilde, dat in 1288 Willem Nicolaasz door Floris V met een stuk land in Loosdrecht werd beleend, waarop vervolgens het slot zou zijn verrezen. Een later ontstane vete met de heren van Mijnden zou geleid hebben tot herhaalde ver- woesting van het kasteel; in de daaropvolgende eeuwen wordt bij herhaling in de leen- registers gesproken van een 'Huijsinge ende hofstede' liggende tegenover de kerk in Nieuw Loosdrecht. In de vierde kwart van de 16e eeuw schijnt het huis te zijn verwoest, want in 1589 was alweer sprake van een ruïne. Op 10 juli 1664 wordt het huis aan een zekere Cornelis Ascanius van Sypesteyn verkocht, maar een jaar later spreekt deze van Sypesteyn zelf van een ruïne. De indruk bestaat, dat hij deze ruïne heeft laten herstellen, want in 1670 is weer sprake van een huis van een aanzienlijke belastbare waaide. Drie jaar later kwamen echter de Fransen in de Vechtstreek, en in september van dat jaar werd ook dit huis verwoest. En daarna? In het familiearchief van Jonkheer C. H. C. A. van Sypesteyn bevonden zich nog altijd twee tekeningen die volgens de familie het oude familieslot voorstelde; in strijd daarmede is een geslachtsregister uit ongeveer 1734, volgens welke het oorspronkelijk huis voor het laatst in 1588 definitief zou zijn verwoest en niet meer opgebouwd. Wat er daarna heeft gestaan zou niets meer dan een boerderij of hofstede zijn. Hoe het ook zij, op grond van deze onzekere gegevens besloot Jhr. van Sypesteyn het
oude 'familiekasteel' te reconstrueren. Tegen het einde van het jaar 1901, na moeizame onderhandelingen, bezat hij reeds een terrein van 5.8 ha, de kern van wat volgens hem in de middeleeuwen de heerlijkheid Sypesteyn was. In de daarop volgende winter werd begonnen met het onderzoek van het terrein; onder meer vond men oude beschoeiingen en fundamenten van bruggen alsmede een deel van de fundamenten van het vermoede- lijke kasteel. In de zomer van 1911 werd de complete plattegrond onderzocht. Zich baserend op deze fundamenten, en op de twee oude afbeeldingen in het familiearchief, maakte de Haagse architect W. de Vrind Jr. een ontwerp voor de herbouw van het kas- teel, een ontwerp waarvan overigens later aanzienlijk is afgeweken. Reeds in 1913 werd de toren opgeleverd; na het eind van de eerste wereldoorlog, welke de herbouw tijdelijk deed stagneren, werd onder leiding van de timmerman Hennipman het 'gotische huis' gebouwd, gevolgd door diverse andere gedeelten. In 1924 maakte men een aanvang met het eigenlijke hoofdgebouw. In 1927 moest echter het werk wegens gebrek aan middelen worden stopgezet; het is nooit hervat, en in 1937 is Jhr. van Sypesteyn als laatste man- nelijke telg van zijn geslacht overleden. De vraag welke de bezoeker aan Sypesteyn vandaag blijft intrigeren is, welk verband
het 'kasteel' zoals door van Sypesteyn gebouwd, heeft met het gebouw dat mogelijk vroeger op of dichtbij deze plek heeft bestaan. Moderne onderzoekers, waaronder de kasteelkenner Dr. J. G. N. Renaud, plaatsen veel vraagtekens bij het verhaal zoals Jhr. van Sypesteyn dat meende te kunnen reconstrueren. Hun twijfel betreft met name de twee familietekeningen in het familiearchief waarop het voormalig kasteel zou zijn afgebeeld. Ook het onderzoek van de fundamenten welke op verzoek van Dr. Renaud |
||||
47
door leden van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland in 1969 plaatsvond
leidde tot resultaten welke niet in overeenstemming waren met het traditionele verhaal van de geschiedenis van Sypesteyn. De fundering welke Van Sypesteyn aantrof is opge- trokken uit vrij kleine stenen zodat een hoge ouderdom uitgesloten moest worden geacht. Weliswaar werden ook kloostermoppen aangetroffen, maar deze bleken voor de tweede of derde maal verwerkt te zijn. Na een halve eeuw is de vraag, of van Sypesteyn op historisch verantwoorde wijze heeft
gehandeld of niet, geen kwestie die de gemoederen in beweging behoeft te brengen. Wat hij te Loosdrecht schiep was ongetwijfeld geen nauwkurige reconstructie van een eens bestaand gebouw — zelfs niet een reconstructie van een gebouw dat elders heeft gestaan — maar een nieuw kasteeltje, geheel volgens de opvattingen van zijn tijd. Zoals van Mensch en van der Goes schrijven: 'Toen in 1912 begonnen werd met de bouw van de grote toren van kasteel Sypesteyn schaarde Jhr. C. H. C. A. van Sypesteyn zich in de rij van romantici die trachtten iets uit een voorbije (en door hen vaak als beter geziene) tijd te evoceren ... de totale conceptie geeft weer dat van Sypesteyn, hoewel bouwkundig een leek, de essentiële van de kastelenbouw in Nederland begrepen heeft. Juist in het klein en sobere ligt de waarde van Sypesteyn.' De prestatie van Jhr. van Sypesteyn ligt niet slechts in het kasteel dat hij gebouwd heeft,
maar ook in de fraaie slottuin, in de doolhof, de verzameling authentieke gesmede hekken (onder meer uit Nieuwersluis afkomstig) en niet in de laatste plaats de kunst- verzameling die hij in Sypesteyn bijeenbracht. Deze twee boekjes gaan uitvoerig in op de totstandkoming van Sypesteyn, Jhr. van
Sypesteyn als persoon en de belangrijke rol die hij speelde in de ontwikkeling van Loosdrecht in de beginjaren van deze eeuw, en het gebouw Sypesteyn vandaag. |
||||||
Beknopte geschiedenis van de Ridderhofstad Den Ham te Vleuten, door J. F. K. Kits
Nieuwenkamp; De Brug, De Meern. Het 'Huys ten Hamme' wordt reeds in de 13de eeuw genoemd; omstreeks 1250 werd
deze stenen toren op een eilandje, ontstaan door doorsnijding van een landtong in de Rijn (in een inham, vandaar de naam) gebouwd, mogelijk als opvolger van een eerder gebouw. Enige tijd daarna werd ten zuidoosten hiervan een tweede, even zware toren gebouwd, en tussen beide torens in werd een poortgebouw opgetrokken; haaks op dit complex kwam tegen de donjon een korte woonvleugel. De poortdoorgang voerde naar een door de weermuur afgesloten rechthoekige binnenplaats. In de vijftiende eeuw, toen de poorters van de stad Utrecht in opstand kwamen tegen
hun bisschop koos de toenmalige Heer van Den Ham, Frederik Utenham, de partij van de bisschop, terwijl de meeste edelen de partij kozen van de poorters. In 1481, als gevolg van deze geschillen, belegerden de Utrechters het kasteel gedurende 10 weken, namen het in en staken het in brand, terwijl Frderik gevangen werd genomen en onthoofd. Het kasteel werd daarna herbouwd in nagenoeg zijn oude vorm. In de loop van de 16de en 17de eeuw, toen alle kastelen hun militaire waarde begonnen
te verliezen, werd Den Ham voor betere bewoning aangepast aan de eisen des tijds; de poortvleugel kreeg boven de doorgang twee woonverdiepingen, afgedekt door een tegen de donjon aansluitend schilddak; de haakse vleugel werd vervangen door een lange langsvleugel, die de gehele binnenplaats in beslag nam. In deze vorm bleef Den Ham voortbestaan tot omstreeks 1870, toen de inmiddels bouwvallig geworden woonvleugels gesloopt werden, en de toren alleen overbleef, in de vorm waarin die er nog staat. Ge- spaard bleef ook de toegangspoort uit 1642. |
||||||
48
De toestand van de Hamtoren heeft in onze eeuw gedurende lange tijd aanleiding gege-
ven tot bezorgdheid; vooral in de jaren veertig raakt het in verval, nadat een poging tot overname door de gemeente Vleuten mislukte. In juli 1942 begon een summiere restau- ratie; uiteindelijk heeft een grondige restauratie van de gehele toren plaatsgevonden, welke in 1975 is afgesloten. In deze uitvoerige geschiedschrijving vertelt de Heer Kits Nieuwenkamp het verhaal van
Den Ham en zijn bewoners in zes eeuwen, maar hij gaat ook uitvoerig in op de lange periode van herstel. Er zijn 22 afbeeldingen, waaronder een aantal oude tekeningen en etsen, maar ook foto's van het huis tijdens en na de restauratie. Nadat lange tijd voor een passende bestemming voor het huis was gezocht is Den Ham
in de loop van 1976 verhuurd aan een religieuze sekte. Daardoor is zijn bewoning ver- zekerd, al is het huis daardoor mogelijk minder toegankelijk dan gedurende de periode onmiddellijk na de voltooiing van de restauratie, toen de toren verscheidene malen voor het publiek werd opengesteld. Ook voor degene die Den Ham zelf niet in die tijd heeft kunnen bezoeken vormt dit boek een waardevolle en leesbare introduktie tot een van de weinige intacte woontorens die ons land nog rijk is. |
||||||
De Nederlandse Tuincultuur, door G. J. J. Nieuwenhuis; La Maison d'Hier — De
Woonstede (1976), Nr. 31, 24—41. Reeds in het Jaarboekje 1975 hebben wij de aandacht gevraagd voor De Woonstede,
orgaan van de Koninklijke Vereniging der Historische Woonsteden van België en de Nederlandse Kastelenstichting. In het nieuwste nummer dat, zoals altijd, uitvoerig geïllu- streerd is, vertelt mej. Nieuwenhuis de geschiedenis van de tuinkunst in Nederland, zoals die zich vooral in de 17de en 18de eeuw ontwikkelde. Diverse voorbeelden uit de Vecht- streek komen aan bod; Nijenrode wordt afgebeeld zoals het na 1511 werd herbouwd en door David Vinckeboons omstreeks 1610 werd getekend, terwijl Otterspoor te Maarssen vertegenwoordigd wordt door een afbeelding uit de Zegepraalende Vecht. Het artikel culmineert in een pleidooi voor een herleving van de tuinkunst ('Verwaarloosde huizen en kastelen krijgen, gestimuleerd door het monumentenjar, weer meer aandacht. .. maar de tuin is vergeten. Deze zijn toch onverbrekelijk met elkaar verbonden?'). Het overzicht wordt gecomplementeerd door een fraaie geschiedenis van de tuinhuizen — waaronder pagoda's, tempels, prielen en grotten — van België, rijkelijk in kleur geïllustreerd. De Woonstede dekt een breder terrein dan zijn associatie met de kastelenstichting zou doen verwachten en kan warm aanbevolen worden aan ieder, die zich voor de geschiedenis van het huis en de tuin in de lage landen interesseert. |
||||||
Endelhoven, door J. van Veldhuizen en D. Dekker; Orgaan van de Historische Kring
Maarssen, 3de jaargang, Nr. 3, oktober 1976, 47—50. Het droevige verhaal van Endelhoven sleept zich van jaar tot jaar voort. Dat in deze
tijd, waarin kunstminnende kooplustigen elkaar verdringen bij de poort van elk landhuis dat in de Vechtstreek te koop wordt aangeboden, en waarin toch nog altijd voldoende middelen worden gevonden om deze te restaureren, het eens zo statige gebouw Endel- hoven te Maarssen in deerniswekkende (en gevaarlijke) toestand blijft verkeren is onge- looflijk; De Historische Kring Maarssen protesteert; Niftarlake protesteert; elke recht- geaarde Maarssenaar protesteert; maar er gebeurt helaas niets, en thans is het nog slechts |
||||||
49
|
||||||||
- X,
|
||||||||
Endelhoven in septemhci 1976, een opname gemaakt door de Historische Kring
Maarssen. de vraag of Endelhoven, nu reeds eerder een skelet dan een gebouw, nog een winter-
storm zal kunnen verdragen. De auteurs van deze korte geschiedenis van het huis herinneren ons aan het feit, dat het
gebouw vroeger Bruinenburg heette. Fundamenten welke mogelijk die van een ouder huis op deze plaats waren, werden in het begin van deze eeuw dichtbij de Diependaalse Dijk aangetroffen. Het huidige gebouw, door Temminck Groll gesignaleerd als een uniek voorbeeld van het oudste type buitenhuis, is mogelijk slechts de 'Tuinmanswoning' welke samen met een 'Herenhuizinge' (het oorspronkelijke huis?) genoemd wordt in een akte van 1749. Uit de omvang van de belastingaanslagen op het bezit zou men kunnen conclu- deren dat het Herenhuis nog in het begin van de 18de eeuw aanwezig was; mogelijk is het tussen 1810 en 1840 gesloopt; curieus is het feit, dat men over geen enkele afbeel- ding van dit grotere gebouw beschikt. Het huidige Endelhoven — vermoedelijk dus de oorspronkelijke Tuinmanswoning — werd in 1835 onder deze naam aan mej. Maria Donner verkocht, die het gebouw bestemde voor een stichting tot verpleging van zes arme vrouwen uit de Parochie Maarssen. Na haar dood werd de verpleging toevertrouwd aan de Eerwaarde Zusters van Onze Lieve Vrouwe te Amersfoort; in 1847 kwam in het linker gedeelte een kapel, in 1857 begonnen de Zusters met onderwijs aan kostleerlingen, en in 1869 werd op Endelhoven een meisjesschool geopend; tenslotte werd het gebouw door een reeks particulieren bewoond. 'Wandelend naar het huis door de eeuwenoude Endelhovenlaan, die vroeger geflankeerd werd door eiken en beuken' doen de auteurs van dit artikel enige optimisme op ten aanzien van de toekomst van Endelhoven, vooral gezien het pas aangelegde fraaie plantsoen. Hebben de auteurs ook een oog geworpen op de nietige gebouwtjes die er bij gekomen zijn? Wij willen hen niet ontmoedigen, want ook wij hopen, dat de vele dringende beroepen die op de Gemeente Maarssen zijn gedaan om Endelhoven te restaureren (dan wel over te doen aan iemand die het gebouw wèl wil restaureren) niet aan dovemansoren gezegd zullen blijven. En wij hopen ook, dat wanneer die dag komt, er toch nog iets te restaureren zal zijn, en niet slechts een hoop stenen achter prikkeldraad. |
||||||||
wat,
waar
en
wanneer?
|
||||||
Evenals in 1975 drukken wij op de volgende pagina's een aantal oude afbeeldingen af,
die in de loop van de jaren door 'Niftarlake' zijn gepubliceerd, thans echter zonder titel of onderschrift. Het is aan de lezer, het onderwerp en de datum zelf in te vullen; de antwoorden vindt men op de laatste pagina van deze rubriek. |
||||||
51
|
|||
52
|
|||||
b
|
|||||
3
|
|||||
53
|
|||||||||
■,t
|
|||||||||
54
|
||||
6
|
||||
55
|
|||||||||
(ï? I ■■''SI >I II ■-• ■ ui n / ■■ïi*» ^
|
|||||||||
56
wat, waar en wanneer? - antwoorden
|
||||||||
1. Schilderij door Jacques van den Bosch van de theekoepel van 'Over-Holland' om-
streeks 1930, in de tijd toen Marie van Zeggelen (1870—1957) hier De plaats aan de Veght zat te schrijven. De koepel is later gerestaureerd. 2. 'Lindenhoff' aan de Angstel, gefotografeerd omstreeks 1890. De geschiedenis van
deze buitenplaats vindt men in het Jaarhoekje van 1930. 3. Vier kerkelijke zegels van Hervormde Gemeenten in het gebied van Niftarlake.
(a) Het zegel van Nieuw-Loosdrecht, met drie figuren, voorstellende de waarheid, de godsvrucht en de standvastigheid, (b) Zegel van de kerk te Muiden, met een zeilend schip, een riviermond en een burcht; de oudste naam van Muiden (Amuda) betekent 'mond der rivier', (c) Loenen aan de Vecht; de afbeelding en het opschrift zijn waar- schijnlijk gekozen als toespeling op het woord 'Loenen' (luna = maan), (d) Zuilen, waar men niet alleen de 'zuilen' uit het wapen van de burgerlijke gemeente heeft geleend, maar alweer een woordspeling heeft gepleegd ('Een pilaer. ..' d.w.z. een zuil). 4. Het in 1672 verwoeste Huis 'Ter Aa'; kopergravure uit Smids Schatkamer der Neder-
landsche Oudheden. 5. De Nederlandse Hervormde Kerk te Loenen, na de brand van 11 juni 1945.
6. Schilderij van Adriaan de Lelie met Egbert van Drielst van de afscheid van Generaal
Daendels van C.R.T. Krayenhoff in de Breedstraat te Maarssen in 1795. Het schil- derij bevindt zich in het Rijksmuseum te Amsterdam. 7. De buitenplaats 'Cromwijck' te Maarsseveen, vóór de brand van 15 maart 1934 (zie
Jaarboekje 1975, blz. 31). 8. De laatste rest van het huis Beresteyn te Maarssen, gefotografeerd kort voor de sloop
in 1936. |
||||||||
fotografische werkgroep Niftarlake
De Fotografische Werkgroep 'Niftarlake' is in 1976 van start gegaan. De
Heer T. H. de Boer te Abcoude heeft als eerste project een reeks opnamen gemaakt van punten in en om Abcoude waarvan het 'Niftarlake' archief historische afbeeldingen heeft. Overeenkomstige projecten te Breukelen en Maarssen zijn in voorbereiding, en in 1977 zal ook het noordelijk deel van 'Niftarlake' — het gebied rondom Muiden en Weesp — aan bod komen. Leden van het Genootschap die graag fotograferen en bereid zijn, aan dit werk deel te nemen worden uitgenodigd, met de Bibliothecaresse contact op te nemen. In het Jaarboekje 1977 zal een eerste reeks opnamen worden ge- publiceerd, met een vergelijking tussen de historische en actuele toestand. |
||||||||
57
Oudheidkundig Genootschap „Niftarlake''
Kort verslag over de jaren 1973 t.m. 15^75
In deze periode heeft het bestuur diverse wijzigingen ondergaan. In 1973 werden be-
noemd de heren Mr. W. L. Schenk en H. J. van Walbeek, waarvan laatstgenoemde het penningmeesterschap op zich nam. In 1974 trad de heer Jhr. P. H. A. Martini Buys af als secretaris, terwijl in 1975 de heer
Jhr. Mr. L. A. Quarles van Ufford bedankte als bestuurslid. Deze opengevallen plaatsen werden in 1975 vervuld door de benoeming van mevr. Mr. M. A. Dukes-Greup en de heer E. R. Huitzing. Mevr. Dukes heeft de functie van bibliothecaresse overgenomen van mevr. J. G.
Siewertsz van Reesema-Schmidt, terwijl het secretariaat berust bij ondergetekende. Door het aftreden van de heer Martini Buys als secretaris, kwam het bestuur in een impasse wat betreft het samen stellen van het jaarboekje. Gedurende een reeks van jaren heeft de heer Martini Buys op uitmuntende wijze deze taak vervuld, waarvan de voorzitter in de jaarvergadering in 1975 gewaagde toen hij zei het zeer te betreuren dat de heer Martini Buys, na 24 jaar zeer verdienstelijk de functie van secretaris te hebben waargenomen nu heeft gemeend te moeten bedanken. Op voorstel van mevr. Siewertsz van Reesema wordt besloten in plaats van het jaar-
boekje 1974, een register te laten drukken op de jaarboekjes 1913—1973, waarvan de samenstelling door haar op uitnemende wijze is verricht. Voor het jaarboekje 1975 diende mevr. Dukes een voorstel in om tezamen met haar echtgenoot de artikelen hier- voor te verzorgen. Dit voorstel werd door het bestuur gaarne aanvaard. De bibliotheek is nu ondergebracht ten huize van de bibliothecaresse, kasteel Oudaen te Breukelen. De jaarvergaderingen werden resp. gehouden op 29 juni 1973, 5 juni 1974 en 30 juni
1975. E. R. Huitzing, secretaris
Jaarvergadering 1976
Deze vergadering werd gehouden op 25 mei 1976 in 'de Kampioen' te Nieuwersluis en
werd bezocht door 21 leden. De voorzitter opent de vergadering met een woord van welkom; een speciaal woord van
welkom richt hij tot de oud-secretaris, de heer Martini Buys. Hij herdenkt het overleden bestuurslid, de heer Mr. W. L. Schenk. De notulen van de vorige vergadering worden ongewijzigd vastgesteld. Het jaarverslag van de penningmeester wordt goedgekeurd, met een batig saldo van / 2.381.84. De heer Martini Buys stelt voor alsnog in het e.v. jaarboekje een kort verslag op te
nemen over de jaren 1973 t/m 1975. Voor de samenstelling van het jaarboekje 1976 zijn voorstellen ingediend door de heer
en mevr. Dukes. Gaarne wordt door de vergadering hiermee akkoord gegaan. Vanwege de steeds duurder wordende druk- en portikosten wordt met algemene stem- men besloten de contributie per 1 januari 1977 te brengen op ƒ 15,— per jaar. In verband met het bedanken als bestuurslid van de heer Sprenger en het overlijden van de heer Schenk worden als nieuwe bestuursleden benoemd de heren H. J. Aalderink te Vreeland en Drs. E. Munnig Schmidt te Loenen. Tenslotte wordt uitgebreid gesproken |
||||
58
over het voeren van propaganda. Getracht zal worden via persberichten meer in de
belangstelling te komen. De leden wordt gevraagd in hun kennissenkring nieuwe leden te werven. De heer Dukes zal een tentoonstelling organiseren in Kasteel Oudaen van archiefstukken van de vereniging. E. R. Huitzing, secretaris Financieel overzicht 1976
Vanwege de vervroegde publikatie van het Jaarboekje zal het financieel overzicht
van de penningmeester op de jaarvergadering worden uitgereikt en op de biblio- theek ter inzage worden gelegd; het overzicht zal in het daarop volgend jaarboek worden gepubliceerd. Bestuur
Ere-lid:
G. J. Weyland, Veere.
Dagelijks Bestuur:
Mr. Dr. N. J. C. M. Kappeyne van de Copello, Loenen aan de Vecht, Voorzitter
E. R. Huitzing, Tienhoven, Secretaris.
J. H. van Walbeek, Baambrugge, Penningmeester.
Mevr. Mr. M. A. Dukes-Greup, Breukelen, Bibliothecaresse.
Overige Bestuursleden:
Dr. D. P. Blok, Nederhorst den Berg.
Mr. J. H. van den Hoek Oslende, Amsterdam.
Mevr. J. G. Siewertz v. Reesema-Schmidt, Blaricum.
Drs. E. Munnig Schmidt, Loenen aan de Vecht.
H. J. Aalderink, Vreeland.
Redaktie Jaarboekje:
Dr. M. N. G. Dukes en Mevr. Mr. M. A. Dukes-Greup, Breukelen.
Secretariaat: Nieuwe Weg 17, Tienhoven, tel. 03462-1407. Bibliotheek: Kasteel Oudaen, Breukelen, tel. 03462-2627. Gironummer: 513805. |
||||||||||
Ledenlijst
|
||||||||||
(Opgave van het secretariaat per 1 oktober 1976 op plaatsnaam)
|
||||||||||
Abcoude
|
||||||||||
Meerzicht 1
Meerzicht 12 Oldenhoff 35 Dr. Koomansstraat 21 Gein Noord 17 Meerzicht 10 Meerweg 19
Noord 32
Sandburgstraat 7
Marktveld 19
Zilverschoon 107
Doude van Troostwijkstraat 51
Folkert Postlaan 5
Jan Trouwstraat 4
D. van Troostwijkstraat 55
|
||||||||||
Bianchi, R.
Boer, T. H. de
Breejen, A. den
Carasso, D. G.
Carmiggelt, Mej. J. W.
Dieker, Mevr. J. D.
Gemeente Abcoude
Graaf-Vossensteyn, Mevr. W. D. de
Herkei, Mr. F. A. M. ten
Kemme, J. TTi.
Luttikhuis, J. K.
Mey, W. van ter
Pabon Jr., J. J.
Schoenmaker, H.
Schreur, J. B.
Smorenburg-Koorn, Mevr.
|
||||||||||
59
|
||||||||||||||||||||||||
Gein Zuid 7
Folkert Postlaan 15 Stationsweg 54 Sandbergstraat 4 Nagtegalenlaan 17
Nassaulaan 39
Westsingel 50
Kleine Haag 2 Amsterdamseweg 270
Mont Blanc 43 Nieuwe Zijdskolk 28
J. Vermeerstraat 4 Amsteldijk 67 De Boelelaan 267 Binnen Wieringerstraat 22 Keizersgracht 569—571 Rijksmuseum Minervalaan 71-11 Minervalaan 84-1 Koninginneweg 40 Werengouw 25 (Nieuwendam) Minervaplein 2 Singel 425 Jan van Goyenkade 27-1
Westlandgracht 225-11 Delflandlaan 20-1 Dorpsweg 80 (post 's-Graveland)
Kempenberge rweg 11
Prinses Beatrixstraat 13
Prins Willem Alexanderstraat 6
Kleiweg 52a
Rijksstraatweg 113
Rijksstraatweg 8
Prins Johan Frisostraat 46
Rijksstraatweg 39
Rijksstraatweg 20
Wilhelminalaan 6
Javalaan 30 Thorbeckelaan 11
Bennebroeker Dreef 49
Dorpsstraat 126
Parkflat Houdringe, Bosuillaan 111
Rubenslaan 20 Langeweg 5
|
||||||||||||||||||||||||
Swinkels, Mr. J. W. F. M.
Treep-Hoffman, Mevr. M. E. Vis-Volker, Mevr. C. A. L. M. Vries, B. H. de Aerdenhout
Meijboom, R. H. B., Arts Alkmaar
Belonje, Dr. J. Amersfoort
'Fléhite', Oudh. Ver. Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek Amstelveen
Achterbergh, J. W. N. Hofman, J. J. W. |
||||||||||||||||||||||||
Amsterdam
|
||||||||||||||||||||||||
Bond 'Heemschut'
Emmering, S.
Gemeente-archief
Greup-Nicolai, Mevr. J. H.
Hoek Ostende, Mr. J. H. van den
Kon. Academie van Wetenschappen
Kon. Oudheidkundig Genootschap
Leuven, K. F. van
Pannevis, Mr. C.
Reesink, W. A. C.
Renes, H.
Veen-Coenen, Mevr. W. J. C. van
Universiteitsbibliotheek
Weede, Jhr. S. G. van
Wijk, Mevr. A. C. van
Zwaan, J.
|
||||||||||||||||||||||||
Ankeveen
Arnhem
Baambrugge
|
||||||||||||||||||||||||
Harinxma thoe Slooten, B. A. P. Baron va
Rijksinstituut voor Natuurbeheer
|
||||||||||||||||||||||||
Anger, H. F.
Kemp, Jr., Dr. A. Koekebakker, Prof. Dr. J. Lee, Mej. E. van der Schoenmaker, F. Steenhof, A. W. Versloot, P. C. Walbeek, J. H. van |
||||||||||||||||||||||||
Baarn
|
||||||||||||||||||||||||
Dedel, Jhr. Mr. C.
Vliet, J. van Snijder, M.
Heer, G. M. de
Wit, H. C. de
Bogaard, P. H.
Twijnstra, Ir. U. |
||||||||||||||||||||||||
Barneveld
Bennebroek
De Bilt
Bilthoven
|
||||||||||||||||||||||||
Blaricum
|
||||||||||||||||||||||||
Siewertsz van Reesema-Schmidt, Mevr. J. G.
|
||||||||||||||||||||||||
60
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Breukelen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Akkerman, T. C.
Baud, Mevr. Mr. L. G.
Colenbrander, H. Th.
Cozijnsen, C. H.
Dam, Jac. van
Dukes, Dr. M. N. G.
Dukes-Greup, Mevr. Mr. M. A.
Fruithof, C. W.
Geer, R. T. van de
Gerwig, D. W.
Gevers, Mej. J.
Gieling, J.
Grift, A. van der
Haars, Mevr. Mr. E. A.
Hendriks, H. C. J.
Hoogezand, A. H. R.
Jonker, S.
Ketwich Verschuur, Mr. J. D. van. Burgemeester
Kleef, G. C. van
Kraan, J. F. B.
Mertens, Ir. H. F.
Molenkamp, J.
Mijnssen, R. W. L.
Postma, Dr. E. B. J.
Quarles van Ufford, Jhr. Mr. L. A.
Schröder, H. J.
Schröder-van Selm, Mevr, Ph.
Smits, P. B. A.
Visser, A. J.
Zweers, W. Architect BNA
|
Rijksstraatweg 43
Kerkplein 16 't Heijcop 508 Niflarlakestraat 7 Orttswarande 55 Kasteel 'Oudaen' Kasteel 'Oudaen' Scheendijk 5 Nasiuplein 1 Dannestraat 33 Linnaeusdreef 26 Brugstraat 52 Rijksstraatweg 183 Kerkplein 16 Julianastraat 25 Zandpad 87 Zandpad 86 Vrijheidslaan 128 Beatrixstraat 7 Vrijheidslaan 14 Rijksstraatweg 236 Rijksstraatweg 204 Rijksstraatweg 76 Kasteel Nijenrode Kasteel Gunterstein Rijksstraatweg 114 Rijksstraatweg 120 Rijksstraatweg 101 Zandpad 105 Oud Aa 25 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Breukeleveen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Biegelaar, Jr. J. P. B.
Graaf, E. de
Sinninghe Damsté, Dr. P. J.
Martini Buijs, Jhr. P. H. A.
Van Lijnden van Sandenburg, Mr.
|
Herenweg 111
Herenweg 25 Herenweg 89 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brugge
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwe Gentweg 53
Cothen C. Th. E. graaf van Kasteel Sandenburg |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doorn
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Parklaan 40
Van Galenlaan 12 Muzenlaan 84
Graaf Florisweg 74
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doude van Troostwijk, Ir. H. J.
Stoop-Koekoek, Mevr. C. van der Bruza, Ir. I. V.
Oudheidkundige Kring 'Die Goude'
Oosterbroek, B.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eindhoven
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gouda
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
's-Graveland
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noordereinde 178
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
's-Gravenhage
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Koninginnegracht 96a
Groot Hertoginnelaan 96 Lange Voorhout 34 Korte Vijverberg 7 Bankastraat 111 Bagijnestraat 28 Groenekanseweg 54
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bak, J. P.
Klaveren, H. W. van
Koninklijke Bibliotheek
Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie
Velsen-Metzelaar, Mevr. W. L. van
Woestenburg, J. C.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groenekan
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lisman, A. J. A. M.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
61
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Haarlem
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwe Gracht 17
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Steur, A. G. van der
Reyen, N. van
Lindenhout, H. J. van 't
Alleman, J. G.
Renou, F. Ronde, J. de Scheltema, H. D. Steijling, Dr. W. J. Dudok van Heel, J. F.
Ruiter, J. A. Dongen, Dr. J. A. van
Herngreen, G. W. F.
Daams, J.
Spaan, D. N. Backer-Loeb van Zuilenburg, Mevr. E.
Schotanus, F. B. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Haarzuilens
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Ockhuizerweg 16a
Eperweg 29
Trompenbergerweg 2b
Vaartweg 1 Busken Huetplein 16 Utrechtseweg 58a Koninginneweg 18 Valkeveenselaan 56a
Oud Bussumerweg 3 Wagendijk 12
Godinweg 2
Zuidsingel 23
Dijk 172 (post 's-Graveland)
Langbroeksedijk B32
Hoeve Lunenburg Velthuijsenlaan 7
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Heerde
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Hilversum
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Huizen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Kockengen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Kortenhoef
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Langbroek
'. E. G. Laren (N.H.)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Boetzelaer, R. W. C. Baron van
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Leiden
Antiquariaat en Boekhandel Burgersdijk en Niermans Nieuwsteeg 1 Mij. der Ned. Letterkunde Rapenburg 70—74 Loenen a/d Vecht
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Bastert-van Schaardenburg, Mevr. M. C.
Blok, Jr , J. W.
Geus, L. J. de
Huisinga, L. J.
Kalkman, H., Tandarts
Kappeyne van de Coppello, Mr. Dr. N. J. C. M.
Kappeyne van de Coppello-van Panhuys,
Mevr. Th. E. C. M.
Knol, Mevr. K. Kralingen-Niekerk, Mevr. W. van
Munnig Schmidt, Drs. E. Nie, C. W. van Olff, C. Schayck, W. A. van
Seyffert, J P. Sondaar, L. H. Stolp, Mej. A. G. Teding van Berkhout, Jhr. Mr. J. P. E.
Tober, W. G. Uittenbos, G. J. Vor der Hake, G |
Dorpsstraat 4
Vreelandseweg 4
't Rond 13
w/s 'Kukel' Vreelandseweg t/o nr. 12
Huize 'Bijdorp' Oud Over
Huize 'Kalorama' Oud Over
Huize 'Kalorama' Oud Over
Graaf Janlaan 2
Rijksstraatweg 130 Rijksstraatweg 78 Driehovenlaan 38 Prinses Wilhelminaweg 38 Rijksstraatweg 153 Van Lijndenlaan 10 Huize 'Oud Over' Oud Over 93 Oud Over 1 Brugstraat 10 Oud Over 88a Rijksstraatweg 85 Dorpsstraat 77 |
|||||||||||||||||||||||||||||||
Wedden, H. J. M. van der
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Loenersloot
Erven Dorens-Vinke, Mevr. M. van Valkenheining Nagell-Martini Buys, Mevr. M. F. M. Barones van Kasteel Loenersloot
Veenstra, Drs. J. H. W. Rijksstraatweg 228 Verschoor, J. Rijksstraatweg 60
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
62
|
|||||||
Loosdrecht
Aalberts, H. Boeschoten, J. G. Doude van Troostwijk, Mr J. H. M. A.
Freese, J. P. Haselen, mej. E. van Simons, Dr. C. H. F. Trouw, J. M. L. Maarssen
Agterberg, J Bemmel, J. H. W. van Berg, B. O. van den Beijer, J. W. L. Boom, B. van den Brinkhof, J. E. Clercq, S. W. G. de Cosijn, Dr J. Dekker, Drs. D. Droogenbroek, H. J. van Dollekamp, H. J. Gemeente Maarssen Hommes, E. W. Kerkvoort, P. van Klap, C. P. Klis, G. K. van der Komdeur, S Kraayenhagen, J. Kroon, G. Messer, Drs. A. P. Mol, B. C. J. de Mook, A. J. Plomp, J. C. J. Plomp, R. Pos, R Remijnse, M. Rinsma, E. J. Rossum, Dr. A. van Schalk, Mr. Dr. Th. E. E. van Schuckink Kool, Mevr. A. W. Servaas, J. N Seumeren, M. F. M. van Schwartz, G. D. Stichting Openbare Bibliotheek Spoelstra, J. Visser, Y. Vlugt,-de Groot, Mevr. A. van der
Wal, D. van der Westenburg-de Groot, Mevr. P. Zuurdeeg, Ds. J. Zöllner, P. Zwaardemaker, R C.
Zwaardemaker-Job, Mevr. G. A. I. Maastricht
Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap De Meern
Bruijn, Jac. de Muiderberg
Schellart, A. I. J. M. |
|||||||
Rembrandtlaan 1
'De Driesprong'
Nieuw Loosdrechtsedijk 69
Oud Loosdrechtsedijk 247
Nootweg 10
Raaweg 4
Van der Helstlaan 5
Breedstraat 6
Kuyperstraat 29 Huize 'Bolenstein' Binnenweg 60 P. C. Hooftstraat 37 Machinekade 6 Straatweg 17 Straatweg 17b Zandpad 13 Rijksstraatweg 56 Jacob Catsstraat 17 Straatweg 17
Dr. Plesmanlaan 350 Looydijk 7 Diependaalsedijk 102 Straatweg 156—158 Julianaweg 19 Marco Pololaan 1 Kerkweg 9 Herengracht 7 Wilhelminaweg 3 p/a Kennedylaan 30a p/a Kennedylaan 30a D.-. Ariënslaan 68 Heuvellaan 10 Taimastiaat 18 Zandpad 24 Raadhuisstraat 18 Wilhelminaweg 8 Stationsweg 12 Kerkweg 31 Herengracht 22 Postbus 1 Duivenkanip 590 Kuyperstraat 17 Kerkweg 39 Royaardslaan 10 Kerkweg 23 Stationsweg 2 Kennedylaan 20 Westkanaaldijk 10 Westkanaaldijk 10 Vrijthof 47
Rijksstraatweg 84
Van Ostadelaan 23
|
|||||||
63
|
|||||||||||||
Mijdrecht
Dorpsstraat 23
Naarden /B ussum Van der Helstlaan 83
Kloosterstraat 20
Nederhorst den Berg Ankeveense Pad 7
Voorstraat 2
Overmeerseweg 116
Nieuwersluis Rijksstraatweg 18
Rijksstraatweg 28
Zandpad 27
Rijksstraatweg 8
Nigtevegt Dorpsstraat 41
Vreelandseweg 4
Nijmegen Stijn Buijsstraat 25
Nijverdal Rijssenstraat 124
Oegstgeest Pres. Kennedylaan 113
Oosterbeek Stationsweg 46
Ouderkerk a/d Amstel lependaal 3
Overveen Julianaweg 8
Rhenen Burgemeester
|
|||||||||||||
Walbeek, G. H. van
Gortel-ten Houten, Mevr. W J. van
Poolman, H. Blok, Dr. D. P.
Gillissen, H. V.V.V. Doude van Troostwijk, D. W.
Doude van Troostwijk, L. W. Luttge, Prof. J. M. Schmal Jr., J. P. Amesz-Helmert, Mevr. M.
Wees, G. A. van Koekenbier, H. A. J.
KuhlwiUm, H. J.
Bak-Beerhorst, Mevr. Mr G. H.
Beusekom, Mr. E. van
Haselen-Vonk, Mevr. G. Ch. van
Vries-van der Lee, Mevr. A. de
Bijleveld, Ch. Th. M. H.
|
|||||||||||||
Rotterdam
Bibliotheek en Leeszalen der gemeente Rotterdam Nieuwe Markt 1
Canter Cremers, Mr. J J. Rozenburglaan 52b Vereniging Boerenwagenclub Rozenburglaan 100
Rozendaal (Gld.)
Nitschmann, E. A. Ringallee 58 Soest
Bentinck, Mr. S. P. Baron Vosseveldlaan 56 Tienhoven (U.)
|
|||||||||||||
Nieuweweg 2
Dwarsdijk 22
Nieuweweg 5
p/a Nieuweweg 17
Veenkade 16
Laan van Niftarlake 54
Nieuwegracht 69
Lamérislaan 362 Schimmelpennincklaan 35 Daalseweg 193 Achter St. Pieter Voorstraat 5 Alex. Numankade 201 Voetiusstraat 2 Attleeplantsoen 24 Wittevrouwenstraat 9—11 Livingstonelaan 98 |
|||||||||||||
Beets, W.
Bodisco Massink-Eggink, Mevr. A. A. E.
Hogenhout, A
Huitzing, E. R.
Laan, Mevr. E. van der
Rijsterborgh, Mr. C. J.
Danklof, H. A.
Julsingha, Mej. G. J. van
Mezger, J.
Plomp-Faber, Mevr C.
Prov. Bibliotheek
Reisbureau 'Ebato-Hagenouw'
Rijksarchief i/d prov. Utrecht
Stichting Utrechtse Openbare Bibliotheken
Soeten, H. J. de
Universiteitsbibliotheek
Vor der Hake, J.
|
|||||||||||||
Utrecht
|
|||||||||||||
64
|
|||||||
Veere
Nieuw Sandenburgh 37,
Venray Tedderstraat 10
Vinkevcen Zuwe 180
Vleuten Prof Titus Brandsmalaan 17
V ogelenzang Vogelenzangseweg 41a
Voorburg Laan van Leeuwensteyn 1
Staringkade 46
Bernhardlaan 178
Vreeland Kiapstraat 21
Vijverlaan 5b
Voorstraat 7
Hotel de Nederlanden
Oud Over 154
Boterweg 44
Boterweg 24
Voorstraat 5
Boslaan 4
Vucht Fiat Eikendonk 32
Waardenburg Kasteel Waardenburg
Wageningen Hoogstraat 49
Wassenaar Papeweg 8
Weesp Frans Halsstraat 44
Herensingel 162
Waarschapstraat 32
Utrechtseweg 59
Herensingel 162
Westbroek Dr. Welfferweg 78
Woerden G3br. van Eyckstraat 4
Wolfheze Duitse Kampweg 6
Wijk bij Duurstede E. Zandweg 27c Peperstraat 25
Usselstein Kronenburgplantsoen 5
Zaandam Frans Halsstraat 51
Zeist Nijenhove 63
Arnhemse Bovenweg 18
Boslaan 7
Broederplein 41
De Oldenborgh Flat 15
Arnhemse Bovenweg 16
|
|||||||
Weijland, G. J.
Wijnen, Mej. B.
Vries, J. de
Uittenbogaard, W.
Koopman, G.
Fries, Mr. F H.
Hess, Jr., P.
Middelburg, Mr. G. A. A.
Aalderink, H. J.
Berger, J.
Brandes, Ir. M. C.
Hartung, O. E. K.
Leeuwen Boomkamp, D. C. van
Olde Loohuis, J.
Oosterbroek, B. H. A.
Sprenger, F. D.
Voorhoeve, J. N. W.
Ariëns, N. H.
Goelst Meijer, A F. van
Kniphorst Boekhandel
Wieder, Jr., F. C.
Brood, H.
Gemeentemuseum Lindeboom, G. Stork, Ir. A. Zondergeld, Drs. G. R. Berg, M. van den
Wesseling, G. I.
Birnie-van Iperen, Mevr. J E.
Dijkman-Schoenmaker, Mevr. G. J
Luykx-Buysrogge, Mevr. A. Cool, A. G.
Vis-Honig, Mevr. A. M. C.
Adels-Vermeulen, Mevr M.
Van de Poll-stichting
Rijksdienst voor Monumentenzorg
Sleesen, Ir. J. van der
|
|||||||