-ocr page 1-
TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
9de jaargang
nr. 1
febr. 1975
Redaktie-commissie;
A. Graafhuis (eindredacteur), L.M.J. de Keijzer, Houten,
mevrouv/G. Schipper- De Nie, Schalkwijk, G.M. Staal,
Odijk.
Redakti e-adres;
A. Graafhuis, p/a Gemeentelijk Archief, Alex. Numankade 199,
Utrecht, tel. 030- 71 18 14.
Inhoud van dit blad;
Voormalige Rijnarmen te Zeist door D.R. Klootwijk
Van Gasthuisbed tot Verzorgingsflat door A. Graafhuis
Lidmaatschap; ƒ. 15,— per jaar
Postrekening van de penningmeester nr. 21 45 85 t.n.v. de
Raiffeisenbank te Houten t.g.v. de rekening van de Historische
Kring "Tussen Rijn en Lek".
-ocr page 2-
Voonnalige Rijnarmen te Zeist.
In "Tussen Rijn en Lek", 8e jaargang, no. 1 reageert Drs. H.J.M.
Thiadens op het artikel: De Zeisteroever in de Middeleeuwen",van
de hand van ondergetekende. Thiadens is van mening dat op het
bij genoemd artikel behorend bodemkaartje meer voormalige Rijn-
armen zijn weergegeven dan verantwoord is.
Nu is bedoeld kaartje niet van de auteur afkomstig. Het werd
eerder gebruikt door de Monté verloren 1) en door van Iterson 2).
Het kaartje is het resultaat van karteringswerk van studenten
Bodemkunde aan de Landbouwhogeschool, onder leiding van Ir.
K.J. Hoeksema uitgevoerd in de periode 1947 tot 1955. De groe-
pen studenten boorden het gebied af in rooien in een 50 bij 20m
of een 30 bij 30m verband. Voor grensvaststelling werden vaak
nog tussenboringen verricht en voor meer algemeen inzicht in de
opbouw der lagen in de ondergrond enige diepboringen. Nogal
gedetailleerd werk dus.
Dat men de resultaten vertrouwde mag blijken uit het feit dat de
afd. Onderzoek van de Cultuurtechnische Dienst, in opdracht van
de in 1952 ingestelde Commissie Hydrologisch Onderzoek Kromme
Rijngebied, met enig aanvullend veldwerk uit de studentenkarte-
ringen een bodemkaart 1: 10.000 construeerde.
Door tijdsgebrek Is het de schrijver niet mogelijk de bovenvermelde
gegevens aan een nader onderzoek te onderwerpen. Een verdere
wetenschappelijke verantwoording van het bodemkaartje - indien
al nodig - moet hij Thiadens dus helaas schuldig blijven.
Die wetenschappelijke verantwoording zou hem trouwens moeilijk
vallen.
De schrijver is historicus, en geen bodemkundige. Zijn kennis van
deze laatste tak van wetenschap is die van de amateur. Een artikel
als: "De Zeisteroever in de Middeleeuwen" komt dan ook tot stand
door onderzoek van archivalia, kaarten, luchtfoto's e.d ., gevolgd
door talrijke verkenningen in het betrokken gebied.
-ocr page 3-
Vaak hebben deze verkenningen tot gevolg, dat men een eerder
gevormde theorie moet ombouwen. Die afwisseling van studeer-
kamer- en terreinonderzoek gaat zolang door, tot men ergens een
sleutel vindt om dan, voorzichtig opbouwend te komen tot een aan-
vaardbare oplossing van het gehele probleem.
Zo'n onderzoek in het terrein is fascinerend werk. Men treft dan
"ter plaatse", een landschapspatroon aan, waarvan de uiterlijke
trekken de mens wel vertrouwd zijn, maar hem op het eerste ge-
zicht vaak zo weinig zeggen. En toch is dat huidige landschaps-
patroon de som van alle patronen die de natuurkrachten en de mens
daar in de loop der tijden hebben neergelegd. De natuur, langzaam
maar onverstoorbaar werkend, en zo op lange termijn inderdaad
geografische revoluties veroorzakend.
De mens, sneller werkend en al naar de mate van zijn hulpmiddelen
en zijn locale situatie vaak drastisch wijzigend. Telkens weer con-
stateert de onderzoeker bij de eerste aanblik zijn enorme onwetend-
heid omtrent de situatie ter plaatse. Eerst na herhaalde verkenningen
begint het landschap wat meer "een open boek" te worden.
Om daaruit te ontdekken wat men weten wil komt het er op aan om
in die ontelbare menigte feiten in de natuur aan de juiste dingen
de juiste vragen te stellen.
Bij een dergelijk onderzoek gebruikt men natuurlijk ook de bodem-
kaart.
Maar wel met de nodige voorzichtigheid.
Voor het construeren van de bodemkaart 1: 50.000 worden de ge-
gevens verkregen door boringen tot een diepte van 1 .20m , met een
gemiddelde waamemingsdichtheid van 1 boring per 4d 8 ha. Stukken
met een oppervlak van 10 ö 12 ha. worden op de bodemkaart ver-
waarloosd, d.w.z. niet ingetekend terwijl "verontreiniging" tot
30% binnen ieder afzonderlijk kaartvlak als acceptabel wordt er-
varen . De karteerders hebben grote karteerervaring en terreinkennis
en zijn uitstekend geltiformeerd voor ze in het veld de bodemgrenzen
en de belangrijkste landschapskenmerken op de veldkaart inschetsen.
-ocr page 4-
Maar hun waamemingsnet heeft grote mazen. Een bodemkaart mag
dan ook nooit voor detailwerk gebruikt worden.
Naast bovenstaande opmerkingen, ontleend aan toelichtende rap-
porten bij de bodemkaarten, laten we hieronder graag nog enkele
deskundigen aan het woord.
Ir. G.G.L. Steur merkt op: "Binnen vrijwel ieder kaartvlak van
elke bodemkaart komen onzuiverheden voor, die in verband met
de waamemingsdichtheid niet worden opgemerkt, of als ze worden
opgemerkt wegens de schaal van de kaart niet kunnen worden voor-
gesteld". 3)
En als Ir. B. van Heuvel het maken van bodemkaarten bespreekt, zegt
hij: "Het bezwaar van deze methode is dat een gekleurd afgegrensd
kaartvlak een absolute uniformiteit suggereert. In werkelijkheid
verschilt een traject aan zijn grenzen maar gradueel met het volgende
en voorgaande traject. Een kaartvlak is een normvlak met tole-
ranties. Om aan de misleidende suggestie van uniformiteit binnen
een begrenzing te ontkomen, zouden de bodemgrenzen moeten
worden vervangen door geleidelijke kleurovergangen.
De gebruiker dient zich dus wel goed te realiseren dat de abrupte
begrenzing van een kaartvlak door een bodemlijn in wezen niet
met de werkelijkheid overeenkomt", 4)
Thiadens geeft een aantal voorbeelden waar z .1. op het gewraakte
bodemkaartje ten onrechte voormalige RIjnarmen zijn ingetekend.
Hij hanteert daarvoor een bodemkaart 1 : 50.000, uitgave 1970.
Zelf gebruikt de schrijver de bodemkaart 1 : 50.000, blad 32
West, Amersfoort voor dit gebied. Die is In 1966 uitgegeven door
de Stichting voor Bodemkartering te Wageningen. Een jongere
uitgave kent de Stiboka niet.
Bij de bestudering van zijn eigen bodemkaart moet de schrijver
nogal wat vraagtekens zetten bij de opmerkingen van Thiadens.
Waarbij Thiadens welwillend in het oog wil houden dat die vraag-
tekens gezet worden door een bodemkundig leek.
-ocr page 5-
Foto 1.
Op bovenstaande foto geeft het gearceerde gedeelte de voormalige Rijnarm weer.
De begrenzende lijnen van dit gearceerde gedeelte zijn sloten, die vroeger in dit
gebied perceelsscheidingen waren. Deze sloten zijn nu verdwenen i.v.m. de her-
verkaveling van dit oude landschap ten behoeve van het Universiteitscentrum "De
Uithof". Opvallend is het verschil in percelering onder en boven de grenslijn,
(—, —.), waar de Bisschopswetering stroomt.
-ocr page 6-
Ten gerieve van de lezers van ons blad treft men bij dit artikel een
tweetal afdrukken van het bodemkaartje aan (foto 1 en 2). Het eerste
kaartje is - behoudens de door de auteur ingetekende "Kouwen-
hovense weteringe"- het oorspronkelijke; op het tweede heeft de
schrijver een aantal kaartvlakken ingeschetst, zoals die op zijn
bodemkaart voorkomen. Met de op die bodemkaart gebruikte co-
dering voor de verschillende grondsoorten .
Op dat tweede kaartje treft de lezer aan:
R06OC. Kalkloze nesvaaggronden, zavel en lichte klei. Deze
gronden komen voor in de voormalige bedding van de
Kromme Rijn.
Ro40C. Kalkloze nesvaaggrond, zware klei. Ook hier is sprake
van een dichtgeslibde oude bedding (meander) van de
Kromme Rijn.
Rn47C. Kalkloze poldervaaggronden, zware klei. Deze gronden
liggen verspreid door het gehele rivierkleigebied . Land-
schappelijk zijn enkele duidelijke verschillen binnen deze
eenheid aanwezig. We kunnen onderscheiden:
a.     kom op stroomgrond. Vrij grote kaartvlakken, laag
gelegen en omgeven door hogere stroomruggronden.
b.     beddinggronden . Zeer laag gelegen, langgerekte
kaartvlakken, meestal eveneens begrensd door stroom-
ruggronden,
bRn46C. Kalkloze poldervaaggronden (bruine komgronden); zware klei
De bruine komgronden komen voornamelijk voor langs de
buiten- en binnenbochten van de Kromme Rijn. Ze liggen
duidelijk hoger dan de overige zware klelgronden.
De verklaring bij de codering is verkort overgenomen uit het bege-
leidend rapport bij de bodemkaart, blad 32 West, Amersfoort.
Bij Rn47C is, dachten we de aanwezigheid vereist van een rivier(tak),
die door of dicht bij het betrokken gebied stroomde.
N .B.: Vaag in vaaggronden: onduidelijk,niet scherp omlijnd.
Nes: land dat in een zee- of rivierarm uitsteekt.
-ocr page 7-
Foto 2.
Op deze luchtfoto ziet men boven aan een gedeelte van de snelweg Utrecht-Arn-
hem. De oude Odijkerweg, die onder de snelweg doorgaat, loopt richting Odijk,
(links op de foto), waar hij met een bocht over de Kromme Rijn gaat. in het ge-
bied ten Z. van Odijkerweg / snelweg ziet men de voormalige brede Rijnarm
zich aftekenen.
-ocr page 8-
Mag de schrijver dan nu-voor zover hem dat mogelijk is - wat
nader Ingaan op de punten, waarop Thiadens kritiek heeft. Dat
betreft:
1 . "Noordelijk van het woord Zeisteroever geeft Klootwijk een
Rijnarm weer. Op de bodemkaart vindt men daar slechts stroom-
ruggronden".
Volgens de bodemkaart heeft Thiadens volkomen gelijk. Maar de
mogelijkheid dat we hier met een "tolerantie in het kaartvlak",te
maken hebben lijkt niet uitgesloten, integendeel zelfs waarschijn-
lijk.
In het artikel: "De Zeisteroever in de Middeleeuwen", werd reeds
melding gemaakt van "onland" op dit gedeelte van de Zeisteroever.
Of dat onland op die plaats lag en te maken had met de aanwezig-
heid van een Rijnarm valt echter niet te bewijzen. Meer licht ver-
schaft ons de voormalige percelering in dit gebied. Op de Top.
kaart 1 : 25.000, o.a. uitgaven 1932 en 1943 geeft de percelering
duidelijk de mogelijkheid vaneen voormalige Rijntak daar ter
plaatse aan. Dat is eveneens het geval op het hierbij afgedrukte
gedeelte van een nog oudere kaart (foto 3).
Het gearceerde stuk zou dan die voormalige riviertak kunnen zijn.
2. "De stroomgeulen zuidelijk van de spoorlijn te Bunnik komen
niet op de uitgebreide bodemkaart voor".
De bodemkaart van de schrijver geeft, ten Z. van het woord
Spoorlijn, op de plaats waar de rivierarm getekend is, een uitge-
strekt gebied Rn47C aan. Dat is dus beddinggrond of kom op stroom-
grond, waarbij in beide gevallen de aanwezigheid van een rivier-
arm in dat gebied vereist is. Maar er is meer. Op de bodemkaart
komt hier ook een blauwe stippellijn voor die, op het kaartje gezien,
komend van de onderzijde de smalle zwarte streep volgt, om dan in
de rivierarm Westwaarts verder te gaan.
Volgens de legenda van de bodemkaart duiden zulke blauwe stippel-
lijnen "voormalige, zeer duidelijke, smalle kreekbeddingen,geulen
enz. " aan.
-ocr page 9-
Foto 3.
Duidelijk is, dwars over de foto, het langgestrekte gebied van de Brugakker te
herkennen. Precies aan de rand van de foto, aan het eind van de Brugakker be-
vindt zich de Koppelbrug met hoeks daaropaansluitend de Koppeldijk.
Bij de met X aangegeven plaats op de Brugakker ziet men aan de zuidkant van
genoemde Brugakker in het landschap afgetekend de voormalige uitmonding van
de Cattenbroeker wetering.
Ook op deze luchtfoto is er ten N. en Z. van de Brugakker een duidelijk ver-
schillende percelering te zien.
-ocr page 10-
Deze "voormalige, zeer duidelijke kreekbedding", gaat hier
voor een groot deel door stroomruggronden.
3, "De Kouwenhovense wetering op het kaartje van Klootwijk met
3 aangegeven gaat dwars door stroomruggronden".
Gezien de laatste zin van 2 schijnt deze constatering van Thiadens
geen bezwaar op te leveren voor het intekenen van een voormalige
waterarm op de bodemkaart.
Maar de opmerking van Thiadens is, volgens mijn bodemkaart althans,
ook niet geheel juist. Ten O. van de Grote Laan loopt bedoelde
wetering door bruine komgronden, (bRn446C), en ten W. van die
laan voor een groot deel door beddinggrond van de Kromme Rijn.
(RoóOC). Tevens zitten we hier op de grens van kaartvlakken en
dan is het, volgens de hierboven aangehaalde waarschuwing van
Ir. van Heuvel zaak om voorzichtig te zijn.
Tijdens onze terreinverkenningen in het vrij ruig beboste gebied bij
de Kouwenhovense wetering kregen we de indruk dat het landschaps-
patroon hier door de aanleg van kunstwerken nogal gewijzigd is.
Uit de wetering takte zich vroeger een geul af, die nu doodloopt
tegen de Grote Laan. We spraken daarover reeds in het artikel:
"De Zelsteroever in de Middeleeuwen". Tussen deze geheel ver-
lande geul en de Grote Laan troffen we een diepe, haaksvormige
kuil aan, die op geen enkele uitgave van de topografische kaart
voorkomt. Wel ziet men op de top. kaarten tot 1920 daar vlakbij
een bouwsel, dat op de opvallend hoge wal gestaan moet hebben.
Er is van dat bouwsel niets meer terug te vinden. Aan de andere
zijde van de veriande geul vonden we een bijna geheel vergane
boomstomp, waaruit enkele ijzeren stangen omhoog staken. Uit de
vorm ervan konden we afleiden dat het draagsteunen van een rond
dak geweest moeten zijn. Waarschijnlijk heeft hier een soort
prieel gestaan, ten gerieve van de bewoners van de allang ver-
dwenen buitenplaats de Nienhof, wier bezitters zich hier kwamen
vermeien. Het is zeer wel mogelijk dat men de omgeving, terwille
van een passend uitzicht kunstmatig gewijzigd heeft.
-ocr page 11-
Vroeger stond er in de Kouwenhovense wetering, aan de Oostzijde
van de Grote Laan, een kleine waterkering om het water op de
Nienhof op peil te houden. Die waterkering is opgeruimd, omdat
hij niet functioneerde. Het water sijpelde weg door een grindbank
in de bedding.
4." De brede Rijnarm, die de autheur tekent oostelijk van de Brug-
akkerlaan is op de bodemkaort grotendeels een omvangrijk kom-
k lei-gebied."
Een groot deel van dit gebied is Rn47C; zware klei dus, die zowel
kom-op-Stroomgrond als beddinggrond kan zijn. Het bijbehorend
rapport laat zich daarover niet verder uit. De lezer zal het duide-
lijk zijn, dat het laatste woord, beddinggrond dus, zonder meer
de aanwezigheid van een voormalige rivierarm veronderstelt. Voor
het woord "kom-op-stroomgrond- geeft de door Thiadens gebruikte
bodemkaort de volgende toelichting: "Ook in de bedding (van een
rivier) vindt sedimentatie plaats, waardoor die bedding geleidelijk
wordt opgehoofd met als gevolg dat de waterafvoer gaat stagneren.
Bij een plotseling verhoogde aanvoer zal de rivier een nieuwe loop
kiezen. Het komt dan voor dat de nieuwe loop zoveel hoger ligt,
dat de stroomruggronden langs de oude bedding met komklel van de
nieuwe bedekt roken. Er ontstaan dan stroomruggronden met een
zware bovenlaag (kom-op stroomruggronden)" (aanhaling iets ver-
kort weergegeven).
Ook in dit geval moeten er dus rivierarmen door zo'n gebied ge-
stroomd hebben.
De N .helft van dit door Thiadens bedoelde gebied wordt voor een
aanzienlijk deel ingenomen door R06OC. Gronden dus die voorkomen
in een voormalige bedding van de Rijn.Opvallend is dat een aantal
sloten, vooral in het gebied van de Brugakker, niet recht zijn maar
een kronkelend beloop hebben. Ook ten Z. van de vlakbij gelegen
hofstede Couwenhoven merken we dat op. We krijgen de indruk dat
de Middeleeuwse ontginners hier voor de afwatering gebruik gemaakt
hebben van in het terrein aanwezige waterlopen, die van oost naar
west stroomden.
10
-ocr page 12-
De Middeleeuwer kon kaarsrechte sloten graven, maar het is be-
grijpelijk dat hij, technisch veel minder goed toegerust dan wij,
graag gebruik maakte van wat de natuur hem bood.
We dienen ons overigens wel te realiseren dat een deel van dit
terrein er nu heel anders bijligt dan in de Middeleeuwen. In het
artikel: De Zeisteroever in de Middeleeuwen", schetsten we de
toenmalige situatie van dit gebied, waar de pachter lange jaren
werk had om de "dollen en de wallen", te nivelleren. Sedert zijn
verschijning is de mens, door ophoging, afgraving, ontginning e.d.
sterk bodemvormend bezig geweest.
Het eerst op de zondige gronden, waar de oudste bouwlanden voor-
komen .                                                                                                                        j
Tegen grondverzet op grote schaal voor die "man made soils", zagen
onze landbouwers op de zandgronden, ook die van Zeist dus, be-
paald niet op.
In ons land komt ruim 200.000 ha. oud bouwland voor. Onze voor-
ouders hebben daar in de loop der tijden alleen al aan zand ruim 2
miljard m3 opgebracht. Soms puur, maar meestal afkomstig uit de
oude potstallen, en dus vermengd met plaggen en mest. 5).
5. "Ook de Rijntak, die bij Klootwijk stroomafwaarts van Odijk aftakt
en tussen Wulperhorst en Bunnik wordt doorgetrokken naar het
gebied zuidelijk van de Koppelweg staat op de bodemkoort niet als
beddinggrond aangegeven . Men vindt er stroomruggronden bestaande
uit zware klei op lichte klei en zavelige en lichte klei op zware klei".
Dit klopt niet geheel met de gegevens op de bodemkaart van de
schrijver.
Op een totale lengte van + 10 km. gaat het getekende rivierbed
slechts voor ruim 1200m door stroomruggronden. Dat begint direct
bij de aftakking in Odijk over een lengte van 1 km, terwijl midden
in Cottenbroeck het bed voor nog eens 200m in de stroomruggrond
ligt. Beide plaatsen zijn op het afgedrukte bodemkaartje aangegeven
met X. Vanaf Odijk gaat het bed verder grotendeels door Rn47C,
bRn 46c, opnieuw Rn47C en tenslotte door RoóOC.
11
-ocr page 13-
Het doet wellicht wat vreemd aan dat een rivierbed op de
bodemkaart op enkele plaatsen wegvalt, maar reeds in 1953
schreef Hoeksema: "Bij de beschouwing van een bodemkaart van
het rivierkleigebied valt op, dat vele met zware klei opgevulde
stroomdraden plotseling ophouden en even plotseling weer be-
ginnen. De verklaring hiervoor ligt o.a. in het feit, dat een ver-
laten stroomsysteem op het laatst alleen maar met zware komklei
overstroomd wordt", 6)
Een mooi voorbeeld van zo'n plotseling wegvallende stroomdraad
vinden we bij Odijk. (foto 4). Het betreft een voormalige Rijnarm,
die op het afgedrukte kaartje de Odijkerweg snijdt. (Ro40C).
Vooral ten Z. van de Rijksweg is het brede bed goed te zien op
de luchtfoto. Zowel in het N. als in het Z. gaat deze plotseling
wegvallende rivierarm over in Rn47c, waarbij aan de zuidzijde
de zware klei binnen een diepte van 1 .20m reeds rust op het wat
moerige pleistocene zand.
Er is trouwens nog een reden waarom de schrijver aan het bestaan
van de hier bestreden Rijnarm meent te kunnen vasthouden. Hier-
boven werd reeds opgemerkt dat de Middeleeuwer bij zijn ont-
ginningsarbeid voor de afwatering gaarne gebruik maakte van reeds
in het betrokken terrein aanwezige waterlopen, die voor zover
nodig werden aangepast aan het doel.
Men noemde ze dan weteringen. Reeds in 1279 wordt door Godfried
van Zeyst gesproken over: "aquaductum meum, qui vulgo en wete-
ringe dicitur", als hij het heeft over de Stoetwegense wetering.7)
In de omgeving van Zeist waren eveneens bekend: de Zeister Wete-
ring, (Grift), de Hakswetering en de Kouwenhovense wetering.
Nu is er echter nog een wetering geweest, die dwars door Catten-
broeck liep en ongeveer op de plaats van de omstreden Rijnarm ge-
legen moet hebben.
Prof. de Monte verloren kende reeds een gedeelte van deze wete-
ring.
Hij spreekt over: "twintich mergen lands, in den gerechte van
Bunninck, opstreckende van Roemster weteringe" 8). Aangezien de
Rumpst in die tijd (1409) tot de parochie Zeist behoorde valt uit de
12
-ocr page 14-
Bodemkundia kaart,^e van Zeist met diverse voormalige
Rijnarynen. Men ziet hierop o.a. de Brugakker, de
Zeiatcrbrug en de Breesteeg.
N.8. De "oude" Blikkenburg
lag dichter bij het
Slot.
1.  yJateriqe weg
2.  Blikkenburqerlaan
3.  Kouwenhovonse wetering
4.  Vinkenbuurt
5.  Tol akker!aan
6.  "Kibbruggerwech"
-ocr page 15-
redactie van de oorkonde op te maken dat "Roemster weteringe",
toentertijd tot aan de Kromme Rijn de grens vormde tussen Zeist
en Bunnik. Het restant van de wetering is nog terug te vinden in
het weiland tegenover de hofstede de Brakel, gelegen aan het
eind van de Koelaan. Waarschijnlijk maakten de brede sloot ten
N. en de omgrachting van deze oude hofstede, die in de Middel-
eeuwen eigendom van het klooster Windesheim was, er deel van
uit.
Deze "Roemster weteringe", die zijn eindpunt had in de Kromme
Rijn moet ook een beginpunt gehad hebben. We menen dit begin-
punt te kunnen bepalen aan de hand van archiefstukken van het
kapittel van St.- Pieter te Utrecht. 9). Ze handelen steeds over
een stuk land van 8 morgen in Cattenbroeck. We vinden daar dan:
1.12 dec. 1361.
"octo jugera terre sita in Cattenbroec.........ab aquaductu
dicto Zeyster weteringhe usque ad aquaductum dictum Catten-
broecker weteringhe".
2.12 maart 1376. Hetzelfde stuk land met als begrenzing:
"ab aquaductu dicto Zeyster weteringhe vel Strater weteringhe
ab uno fine ad aquaductum sive fossatum dictum Cattenbroker
weteringhe alias Roemster weteringhe ab alio fine".
3. 1495. Weer dit land met als begrenzing:
"quorum confines orientaliter op die Coppeldick off die Straet-
weeteringe, occidentaliter in die Hoghe weeteringe".
Bij vergelijking van bovenstaande teksten menen we het volgende
te mogen concluderen:
1 . De Hoghe-, Cattenbroecker- en Roemsterweteringe zijn namen
voor hetzelfde water.
U
-ocr page 16-
2. Het betrokken stuk land van 8 morgen moet gezocht worden in
het noordelijkste deel van Cattenbroeck, ter hoogte van de plaats
waar de Zelster wetering over een lengte van ruim lOOm vlak
naast de Koppeldijk ligt. Alleen op die plaats kan de grensaan-
duidlng uit 1495 slaan "orientaliter op de Coppeldick off die
Straetweeteringe ".
We dienen nu de westelijke begrenzing van dit land, de "Cattenbroecker
weteringhe", te vinden. En hierbij bewijst, naast de terreinverkenning
de luchtfoto ons uitnemende diensten.
Op de hierbij afgedrukte afbeelding van de betreffende luchtfoto
(foto 5) is bij X duidelijk In de percelering het restant van een water-
loop te herkennen. Verkenning In het terrein bevestigt dat. Zeer
waarschijnlijk hebben we hier te doen met het beginpunt van de
Cattenbroecker wetering.
Ten Z. van de Kouwenhovense laan is die voormalige wetering nog
een eindweegs in het terrein te volgen. Het verdere onderzoek naar
deze wetering moeten we nog voltooien, maar gezien het reeds bekende
beloop achten we het zeer waarschijnlijk dat de wetering richting de
Brakel ging. In dat geval volgde de wetering in grote lijnen het beloop
van de omstreden rivierarm.
Betreft de door de schrijver met X aangeduide plek inderdaad de ult-
mondlng van de Cattenbroecker wetering, dan is het duidelijk dat
deze wetering aldaar uitkwam op een oost-west stromende rivierarm.
Dat zou dan de rivierarm zijn, die we in het artikel over: "De Zeister-
oever In de Middeleeuwen", gereconstrueerd hebben als de zuidelijke
begrenzing van de Zeisteroever.
Mag de schrijver, tot slot van dit artikel, trachten een voorzichtige
evaluatie te geven van het kaartmateriaal, gebruikt door Thiadens en
hemzelf.
Thiadens hanteert de Bodemkaart 1: 50.000, uitgave 1970, die als bij-
lage 2 voorkomt bij "Bodem en Planologie" , een extra nummer van
Stedebouw en Volkshuisvesting. De schrijver gebruikt Westblad 32,
Amersfoort, uitgave Stiboka 1966.
15
-ocr page 17-
Bodemkundig kaartje van Zeist met diverse voormalige
Rijnarmen. Men ziet hierop o.a. de Brugakker, de
Zeieterbrug en de Breesteeg.
N.B. De "oude" Blikkenburg
lag dichter bij het
Slot.
1.
2.
3.
4.
5.
Waterige weg
Blikkenburgerlaan
Kouwenhovense wetering
Vinkenbuurt
Tol akkerlaan
6. "Kibbruggerwech"
X X X Xl
Rn 47 C
   » • »
*  * • •
Ro 40 C
bRn 46 C
Ro 60 C
-ocr page 18-
De kaart van Thiadens behoort bij een artikelenreeks, die de eerste
aanzet vormt, een discussiestuk als het ware voor een groter en alge-
mener gebruik van de Bodemkaart, o.a. in de planologie. Het ge-
heel moest leesbaar gehouden worden.
Prof. Ir. W.J.G. van Mourik zegt In de inleiding: "In de legenda
en de beschrijving van de bodemkaart zijn voor de bodemeenheden
de oudere, landschappelljkbodemkundlge namen gebruikt. Deze
oudere namen zijn toegepast omdat ze degenen die geen specialist
op het terrein van de bodemkunde zijn, beter aanspreken, met name
degenen die nog niet dikwijls met bodemkaarten zijn geconfronteerd.
Bovendien zou het gebruik van de moderne landelijke Indeling en be-
naming een uitvoeige toelichting op dit systeem noodzakelijk maken.
Dit past niet In het kader van deze artikelen".
De Indruk wordt gewekt dat men het geheel "eenvoudig heeft willen
houden". En dat is blijkbaar ook gebeurd met de bij deze artikelen
door de Stiboka samengestelde Bodemkaart. Bij de bestudering daarvan
krijgt de schrijver de indruk-maar hij is nog steeds leek - dat In de
Bodemkaart van Thiadens zoveel "toleranties" zijn opgenomen, dat
z.i. de "onzuiverheid" ervan aanzienlijk veel groter is dan bij zijn
eigen Bodemkaart. Waar de schrijver hierboven reeds duidelijk maakte
dat hij zijn eigen Bodemkaart met de nodige voorzichtigheid hanteert,
meent hij dat dit voor de kaart van Thiadens in nog sterkere mater
geldt.
Ter Illustratie: Op de plaatsen, In het afgedrukte bodemkaartje ge-
merkt met de Romeinse cijfers I t/m VI, treft de schrijver op de kaart
van Thiadens stroomruggrond aan. Op zijn eigen kaart liggen daar
bruine komgronden of beddlng/kom-op-stroomgronden.
De reactie van de schrijver is wat lang uitgevallen, geachte Thiadens.
Daarmee heeft de auteur een bedoeling; hij hoopt Thiadens en andere
deskundigen tot verder reageren te verlokken. Want dit artikel, even-
als dat over de "Zeisteroever in de Middeleeuwen", is eigenlijk maar
"voorwerk" voor een probleem waar de schrijver al jaren mee tobt.
Dat probleem ligt In de Romeinse tijd, toen in ons land langs de
Kromme Rijn een reeks versterkingen op regelmatige, vrij korte af-
standen de Rijngrens verdedigde.
17
-ocr page 19-
Tussen het belangrijke Vechten en de waarschijnlijk daarop volgende
versterking der Romeinen in de buurt van Wijk bij Duurstede gaapt
een wijd gat. Juist op de plaats waar de hoge zandgrond, reikend
tot vlak bij de Rijn, het binnentrekken van roerige stammen uit Oost-
Nederland zo gemakkelijk maakte. De schrijver kan zich maar niet
losmaken van het idee dat er ergens tussen Vechten en Wijk bij Duur-
stede nog een versterking van de Romeinen geweest moet zijn, omdat
anders de gehele Rijngrensverdediging in de lucht zou hangen. Iets
wat men van militaire experts als de Romeinen niet verwachten kan.
Om met enige kans op succes die e.v. ontbrekende versterking te
kunnen localiseren zullen we zo nauwkeuring mogelijk op de hoogte
moeten zijn van de geographische situatie in dit gebied in vroeger
tijden.
D.R. Klootwijk.
voor bronnen zie biz 2:j
18
-ocr page 20-
Van Gasthuisbed tot Verzorgingsflat
Het Utrechtse Gemeentelijk Archief heeft het initiatief ge-
nomen tot het houden van een expositie over de ontwikkeling
van de bejaardenhuisvesting in de stad Utrecht.
In vroeger tijd was de zorg voor de bejaarden een onderdeel
van de algemene armenzorg, die door particulieren, de kerken
en de overheid werd gedragen.
Afgezien van de in allerlei vorm voorkomende "bedelingen"
ten behoeve van de armen in het algemeen - bijna steeds in
geld en natura - werden arme passanten en bedelaars meestal
voor korte tijd opgenomen in de vele gasthuizen die Utrecht
rijk was.
Voor weduwen en ouden van dagen stonden, dankzij de
"mildadigheid" van welgestelde burgers, vele zogenaamde
"vrijwoningen" ter beschikking.
De meeste "gasthuizen" ontwikkelden zich van lieverlee tot
oudeliedentehuizen.
In 1817 werden zij tenslotte op last van de hoge overheid ver-
enigd en onder het beheer gesteld van de Verenigde Gods- en Gast
huizen , die hun domicilie hebben in het Bartholomei-gasthuis.
Dit historische pand waarin de bejaarden van alle gasthuizen
werden samengebracht, is nog steeds als bejaardentehuis in
gebruik.
In zekere zin zou men kunnen zeggen dat de "vrijwoning",
waarin de bewoners hun eigen leven konden leiden, zich heeft
ontwikkeld tot de moderne flat voor de zelfstandig wonende
bejaarde, zoals wij deze thans overal in de stad Utrecht aan-
treffen. De "vrijwoningen" zijn trouwens veelal nog in ge-
bruik. Door de hele binnenstad verspreid bieden zij nog steeds
huisvesting, zij het meer aan jonge dan aan oude inwoners.
In de 18e en 19e eeuw werden er met name door enkele kerke-
lijke instanties nieuwe plannen gerealiseerd. Zo openden in
1759 de Hervormde diakenenhet Diakonie Oudemannen- en
Vrouwenhuis "Oudaen" aan de Oudegracht, een uit de middel-
19
-ocr page 21-
eeuwen stammend "versterkt" huis, waarin plaats was voor
160 mennen en vrouwen, die gescheiden van elkaar in het
tehuis moesten wonen.
Andere kerkgenootschappen volgende in latere jaren dit
voorbeeld.
De eigenlijke aanleiding tot het houden van de tentoonstelling
is het feit, dat 7b jaar geleden de gemeentelijke bemoeienis
met de huisvesting van armlastige bejaarden zichtbaar werd
door de oprichting van het Stads-armenhuis aan de Doelenstraat,
Een indrukwekkende start kon dit beslist niet worden genoemd.
Pas na de Tweede Wereldoorlog kreeg de burgelijke overheid
een vaste greep op de bejaardenhuisvesting. De "Doelen" werd
in 1958 prijsgegeven, nadat de bouw van het tehuis "Tuinwijk"
was voltooid, steeds sneller gevolgd door de realisering van
modernere en grotere initiatieven. Naast verzorgingstehuizen
kwamen er echter ook kleine eenheden van woonflats tot
stand voor zelfstandige bejaarden, die, alleen wanneer dat
nodig is, hulp kunnen ontvangen vanuit de nabijgelegen
"dienstencentra".
In de jaren zestig was Utrecht op het terrein van de bejaarden-
huisvesting andere steden in binnen- en buitenland zó ver
vooruit, dat zij algemeen als autoriteit werd erkend. De in
praktijk gebrachte filosofieën achter de vele plannen die in
uitvoering werden genomen en de resultaten daarvan trokken
tot over de grenzen van ons land deskundigen en andere be-
langhebbenden naar de Domstad.
Het is de bedoeling om op de expositie "Van gasthuisbed tot
verzorgingsflat" de bovengeschetste ontwikkeling In beeld te
brengen. Aan de medewerking van zeer velen, niet in de
laatste plaats van bejaarden en directies van verzorgingste-
huizen, is het te danken, dat zoveel interessante gegevens
konden worden verzameld. De actualiteit van het onderwerp
wordt o.a. aangetoond met behulp van een aantal grafieken
o.m. over de toeneming van het aantal bejaarden en met name
over de uitzonderlijke groei van het aantal vrouwelijke
20
-ocr page 22-
bejaarden, over de bouw van verzorgingstehuizen en
woningen voor zelfstandige bejaarden, etc. etc. Ook
wordt de procedure die bij de opname van bejaarden
in een der Utrechtse verzorgingstehuizen wordt gevolgd,
uitgebeeld. In de rijk geïllustreerde catalogus wordt in
enkele inleidingen de geschiedenis van de bejaardenhuis-
vesting in Utrecht toegelicht. Dat er in deze bijdrage ge-
gevens worden aangetroffen, die ook voor het gehele land
van belang zijn, spreekt vanzelf.
De tentoonstelling werd op 13 februari 1975 officieel ge-
opend en zal tot half april op werkdagen van 10 tot 16 uur
en op zaterdagen van 9 tot 12 uur te bezichtigen zijn.
A. Graafhuis,
21
-ocr page 23-
Bronnen.
1 . Prof.Dr. J.Ph, de Monté verloren, lezing v.d. Poll-
stichting . 20 mei 1953.
In druk verschenen.
2.     Prof. Dr. W. van Iterson. lezing v.d. Pollstichting. 26 april
1960.
In druk verschenen.
3.     Boor en Spade 15; jaargang 1966, biz. 44.
4.     Boor en Spade 15; jaargang 1966, bIz. 61 .
5.     Ir. J.C. Pape. Enige gegevens over oude bouwlanden.
Boor en Spade 15; jaargang 1966, bIz. 88.
6.     Ir. K.J, Hoekse ma. De natuurlijke homogenisatie van het
bodemprofiel in Nederland.
Boor en Spade 6; jaargang 1953, bIz. 27.
7.     Bronnen voor de geschiedenis van Zeist; deel 1, bIz. 25.
8.     Prof. Dr. J. Ph. de Monté verloren. Rechterlijke organisatie
in het gebied van de Kromme Rijn; bIz. 105.
9.     Inventaris Archieven Kapittel van St-Pieter te Utrecht,
resp. no. 557, 554 en 167.
22