-ocr page 1-
TIJDSCHRIFT
VOOR OUDHEDEN, STATISTIEK, ZEDEN
EN GEWOONTEN, REGT, GENEALOGIE EN ANDERE
DEELEN DER
GESCHIEDENIS
VAN HET BISDOM, DE PROVINCIE EN DE STAD
TTTRECSH*.
VIERDE DEEL.
UITGEGEVEN
DOOR
DB. P. J. VERMEULEN,
ABCHIVABirS DER PROVIHCIE BTBECHT.
UTBEC HT,
KEMINK EN ZOON.
er
-ocr page 2-
INHOUD.
Dagverhaal der voornaamste gebeurtenissen bin-
nen Utrecht enz. 1793-1815. Door (wijlen)
H. Keetell...........blz. l, 113,273.

0?er een muntje (denarie) van Deventer (1267-
1270? Door O. Keer.........blz. 49
Kronijk van het S. Nicolaas-klooster te Utrecht.
Door den uitgever..........., 71
Bijdrage tot de geschiedenis der stichting van het
kasteel Vredenburg te Utrecht......„ 101
Advies der Edelen en Kidderschap 'sLands van
Utrecht, aangaande de acte van seclusie. 16 Julij
1654. o. s.............„ 166

Bijlagen................, 175
Besogne tusschen Gecommitteerden der stad Utrecht
en Z. D. H., den 22 Januarij 1794..... „ 193
Album amicorum van Arnold van Buehell, door
(wijlen) Mr. P. van Musschenbroek....... 200
______
-ocr page 3-
Bijdragen tot de geschiedenis van de gemeenten der
hervormden in de provincie Utrecht. 1619. Door

den uitgever............blz. 209
waarbij:
Acta of handelingen der provinciale synode van

Utrecht. Augustus 1619.........211
Bijlagen..............„ 267
Verscheidenheden:
Privilegiën aan de Academie der stad Utrecht ver-
gund. 14 Aug. 1643.........„ 362

Eedenen, waarom tot gemeene welvaart en onder-
houd der groote school van S. Hieronymus alle
andere privé latijnsche scholen behoorden verbo-
den te zijn.............„ 366

Scholieren van S. Hieronymi school te Utrecht. 24
Febr. 1652.............„ 371
Regtvaardiging van prof. Carolus de Maats. 20 Sept.
1655...............„ 371
Bladwijzer..............„ 373
-ocr page 4-
DAGVERHAAL
VOORNAAMSTE GEBEURTENISSEN BINNEN
UTRECHT,

TE EEKENEN VAN DEN AANVANG DES FRANSCHEN OORLOOS
TOT AA-N DE VERHEFFING VAN WILLEM DEN ZESDEN,
PRINS VAN OKANJE, TOT KONING DER NEDER-
LANDEN.

GESCHREVEN UIT UTRECHT. 1)
Eer wij tot onze verhandeling of dagverhaal zelve
overgaan, moeten wij vooraf zeggen, dat wij ons in
de noodzakelijkheid bevinden — en het zal onze
lezers ongetwijffeld ook wel gevallen — om ons
verhaal niet onvolledig of gebrekkig te doen voorko-
men, van tijd tot tijd van onze stad af te wijken, en
tot andere plaatsen, zelfs tot buitenlandsche over te
gaan. Wij oordeelen ook onze lezers geen ondienst
te zullen doen, met de krijgsoperatien van de hol-
landsche legers, gevechten, innemingen, overwinnin-
gen, nederlaagen, als anderzints er in te lassen.

1) De schrijver, de heer apotheker HENDRIK KEETELL,
overleed te Utrecht den 4 April 1845, in 84jarigeu ou-
UTE. TIJDS. IV.
l
-ocr page 5-
Deeze zullen zelfs de hoofdzakelijke inhoud van de 1793
twee eerste jaaren uitmaken. Om dan ter zaake te
komen, moeten wij beginnen met het jaar

1793.
Nadat het beruchte jaar 1787, waarin de zoge-
naamde patriotten, die al meer en meer de overhand
gekregen hadden, door de troupes van Z. M. den
Koning van Pruissen waren uit een gejaagt, ten
einde was gelopen, en in het volgende jaar 1788
de twee laatste pruissische regimenten Holland ver-
laten hadden, was wel alle rust en stilte na geble-

derdom. Als van een tijdgenoot en ooggetuige, die het on-
geluk van zijn vaderland welmeenend beklaagde, verdienen
deze aanteekeningen bewaard te blijven, al ware het ook en-
kel daarom dat zij ons meer dan eens een diepen blik in de
gemoederen der burgers doen slaan , en Nederland heeft se-
dert de 16° eeuw geene dagen gekend, zoo geducht en tevens
zoo gewigtig als die van 1795 tot 1815.

Aanvankelijk hadden wij het voornemen de spelling naar de
thans algemeen aangenomene te veranderen, den stijl te wij-
zigen en eenige oorspronkelijke stukken en verbeteringen er
bij te voegen. Bij nader overleg moesten wij dat plan opge-
ven , omdat daarmede de naiviteit van het opstel te loor ging
en de tekst hier en daar met onmatig groote aanteekeningen
overladen werd; wij hadden ook het regt niet om het werk
van den schrijver tot iets anders te maken dan het was.

De heer Jonkh. BEELDSNIJDER VAN VOSHOL leerde ons
het opstel kennen eu de heer apotheker STEVENS, in wiens
verzameling het gevonden werd , aan wien wij reeds vroeger
(III. 96) eenige bijdragen te danken hadden, verpligtte ons op
nieuw door den afstand van het Dagverhaal ten behoeve van
dit tijdschrift.

-ocr page 6-
1793 ven, maar niet de eensgezindheid tussclien patriot-
en prinsgezinden. Veele der voornaamste patriotten
waren na Vrankrijk gevlugt. Onder deeze waren ook
de 16 h e er en, die, als de voornaamste bewerkers
van het patriottisme beschouwt, op eisch van H. D.
H. Mevr. de Prinses van Oranje, uit Holland ge-
bannen waren. Vrankrijk , 't welk ook inwendig door
zware verdeeldheden wierd geschokt, was daarenbo-
ven in oorlog tegen den Keiser, Pruissen en Enge-
land geraakt. Of nu alle die uitgewekene hollanders
het bij de franschen zover hadden weten te bren-
gen , om door hunne hulp weder in hun vaderland
herstelt te kunnen worden; ofdat de franschen be-
grepen hadden , dat Holland zeer geschikt was, om
een groot gedeelte van hunne oorlogskosten te ver-
goeden , welk laatste wel het aannemelijkst was : al-
thans op het einde van het jaar 1792 zagen wij te
gemoed meede binnen korten tijd door de franschen
aangevallen te zullen worden. (Ik zeg door de fran-
schen, want de koning zat reets in hechtenis en het
volk regeerde.) Veele patriotten alhier beloofden zig
met de komst van de franschen alle voordeelen;
maar de meer doorzienden beschouwden daarin Hol-
lands volkomene ondergang. Verscheide pasquillen
en naamloze geschriften, die de een na de ander het
licht zagen, gaven daarvan de duidelijkste blijken.
In de nacht van

l Jan. wierd een pasquil gestrooit, ten titel voe-
rende : Korte Schets der stadhouderlijke regeering,
dienende ten betoog van de noodzakelijkheid eener nieu-

1*
-ocr page 7-
4
we Constitutie voor de Bataafsche Republiek. Een tweede 1798
was een zamenspraak tnssclien 4 soldaten , 2 hol-
landsche en 2 zwitsersche gardes. Men ging al
verder, en verspreidde openlijk een dagblad, onder
den titel van de schim tot nut van die het begrijpt:
maar bij het uitkomen van het 6^ nummer, wierd
het verboden, wijl de grootste onheilen daaruit te
wachten waren. Inmiddels begon liet naderend ge-
vaar dusdanig toe te nemen , dat Hun Hoog Mog.
de Staten generaal alle middelen in het werk stel-
den , om zoveel mogelijk hetzelve van het vaderland
afteweren. Onder meer andere resolutiën wierd den
14 Jan. besloten tot versterking van land- en

Ö
zeemacht, en dus tot een augmentatie van 13000
man landtroupes, met alle de compagnien van de
geheele landmacht , na evenredigheid van hunne
sterkte, met eenige manschappen te vergroten; en
wegens de zeemacht tot eene spoedige werving van
matrosen. Die werving overal met alle kracht moe-
tende worden doorgezet, wierd daartoe alhier te
Utrecht op den

16 Jan. door de gansche stad de trom geroert
door de burger tamboers. Doch dit in geenen deele
voldoende, wierd hetzelve op den

18 Jan. en vervolgens dagelijks door de militaire
tamboers uitgevoert, vergezelt door eenige matroosen
met vlaggen en wimpels, met musiek en de brande-
wijnsfles. Dit ongewoon verschijnsel, -waarbij dan
veel beweging en vreugde plaats had, baarde daar-
entegen onder den burger veel vrees en kommer;

-ocr page 8-
1793 te meer, daar de fransche tijdingen bevestigden de
dagelijks aangroeijende dolle woede van het fran-
sche volk , zijnde zij reets zover gekomen, dat zij den

21 Jan. hunnen koning Lodewijk XVI het leven
benamen door de guillottine.

Toen passeerden er nog eenige dagen, dat er niets
gebeurde, als alleen, dat de Erfprins van Oranje den

29 Jan. uit 's Hage na Francfort ging, om aldaar
met Zijne Maj. den Koning van Pruissen conferentie
te houden, tot dat eindelijk op den

l Febr. de noodlottige dag geboren wierd, op
welke de franschen de oorlog verklaarden niet aan
H. H. Mog. maar aan den Stadhouder Prins WillemV.;
geevende zij in hun manifest te kennen, geene
vijandschap tegen het bataafsche volk te voeden,
maar daarentegen hen van het juk der stadhou-
derlijke regering te zullen bevrijden. O schoon-
schijnend voorwendsel, dat integendeel veelerhande
onheilen aan Holland te weeg bracht! Terstond na
het afzenden van het manifest wierd door de fran-
schen embargo gelegt op alle de hollandsche schepen,
die in de fransche havens lagen. En daarop volgde,
dat den

6 Febr. de vijandelijkheden al een aanvang namen.
Maastricht, het verste van Holland af en het naaste
bij den vijand gelegen, lag gewis het eerste aan de
beurt. Die vesting wierd deeze dag door de fran-
schen geblocqueert. Deeze tijding baarde veele bui-
tengewone werkzaamheden bij de hooge bestuuren
in 's Hage, waaruit bij de provintiale ea stedelijke

-ocr page 9-
6
bestuuren ook buitengewone vergaderingen voortkwa-
men. In onze stad Utrecht vergaderde den

9 Febr. de Vroedschap buitengewoon, 's namiddags
ten 4 uur, 't welk veel gesprekken en gissingen ver-
oorzaakte, maar niets kwam er uit voort, 's Nachts
daaraanvolgende wierd er weder een pasquil ge-
strooit , tot aanhitsing van het volk, om aan het
heilbrengend fransche leger in hunne komst de be-
hulpzame hand te bieden. Dit deed het Geregt den

10 Febr. extraordinair vergaderen, en onmiddelijk
na de vergadering wierd de boekdrukker M—m, als
drukker van verscheide pasquillen verdacht, in hech-
tenis genomen , den l Julij voor eeuwig gebannen
uit de stad en der zei ver jurisdictie, en daarenboven
verwesen tot een boete van 1000 gulden en de kos-
ten en misen van justitie, belopende bijna 700 gulden,
en het pasquileren was geëindigd. De heeren Schilge ,
de Koek en van Hooff gingen nog verder. Deze ver-
voegden zig openlijk bij H. H. Mog., en kwamen rond-
borstig met hunne gevoelens voor den dag, bij wijze
van een manifest, door hen eigenhandig ondertee-
kend, waarin zij beweerden, hoe nuttig en voordelig
de komst van de franschen voor het vaderland zoude
zijn, en integendeel hoe schadelijk en nadelig, wan-
neer men hen daarin eenige tegenstand bood. Dan
laten wij verder gaan.

De tweede vijandelijke aanval gebeurde den
11 Febn, en wel op Venlo, maar het daarom-
streeks liggend pruissisch leger dit bemerkende, wierd
den franschen de pas afgesneden, en de 2 pruissische

-ocr page 10-
1793 regimenten inf. van Kaunitz en Knobbelsdorf, te za-
men 4000 man sterk, onder commando van den
generaal von Pirch, trokken de vesting in met eenige
veldstukken. Evenwel bezetteden de franschen het
fort S*. Michiel en S*. Steevenswaard. Deeze tijding
en daarbij de dringende noodzakelijkheid, om het zo
gedreigt wordende vaderland met alle hulpmiddelen
bij te springen, brachten de Staten generaal tot het
neemen van verscheide resolutien, aangaande welke
Hun Hoog Mog. den

12 Febr. een brief aan de Staten van de respective
provintien afvaardigden, om tot het volbrengen van
dezelve de nodige maatregelen in het werk te stellen.
Deeze brief wierd alhier door een extraordinaire stads
courant, die 's nachts te vooren gedrukt was, pu-
bliek gemaakt. Daar nu den

13 Febr. de gewone jaarlijksche dank- vast- en
bededag inviel, die alhier buiten verwachting stil en
bedaart afliep, zijnde alle de geestelijken eenigzints
voorzichtig met hunne gevoelens te uiten, alleen uit-
gezondert, dat men op de deur van den heer Kluts,
roomsch pastor in de kerk van 't Cathrijne steegje,
een galg getekend vond, zijnde die heer ook bekend,
meer dan de andere geestelijken, in zijne redevoe-
ringen zig tegen de franschen uit te drukken. Daar
nu de beededag was ingevallen, zeg ik, zo wier-
den eerst

14 Febr. vier van de resolutien van H. H. M.
gepubliceert en aangeplakt. De eerste behelsde een
verbod van uitvoer van allerhande mond- en krijgs-

-ocr page 11-
8
belioeftens na Vrankrijk of na eenig ander land, dat 1793
met fransche troupes bezet was. De tweede was
betrekkelijk de inundatien, dat die zouden in het
werk gestelt worden , wanneer de vijand mocht door-
dringen, doch niet dan bij hoge noodzakelijkheid, en
dat derhalven een ieder wierd aangemaant om daar-
omtrent van de nodige voorzorgen gebruik te maken.
Bij de derde wierd generaal pardon verleent aan alle
de deserteurs van de geheele armee, die vóór het
jaar 1793 gedeserteert waren , en geene andere de-
licten begaan hadden. En de vierde behelsde dat
het grootste gedeelte van onze landmacht te velde
zoude trekken, en wel alle de cavallery, dragon-
ders, hussaren en jagers, en 49 battaillons infantery.
Onder deeze waren alle de troepes van ons garni-
soeu, zijnde 2 esqs cavallery van Hoefft van Ooijen,
de hussaren van den Prins1), het regiment infan-
tery van van Dopff en eenige constapels, welke in
de navolgende orde de wachten waarnamen. De wacht
van de cavallery was op het bagijnhof in een houte
loots; van de hussaren in een stal op de nieuwe
gracht nabij S'. Servaashek; van de infantery op het
stadhuis, de militaire hoofdwacht en aan alle de
poorten , en van de constapels aan de lootsen 2) op

1) De hussaren van den Prins waren omtrent 80 manschap-
pen van het gewezen corps van den llhijngraaf van Salm, die
in het jaar 1787 tot de Prinsepartij waren overgelopen.

2) Deze waren twee houte lootsen , die in het jaar 1787
waren opgetimmcrt, om voor paardestallen gebruikt te wor-
den.

-ocr page 12-
9
'793 het Vreeburg. Van beide de corpsen cavallery wier-
den 's nachts patrouilles afgezonden.

De vier regimenten gardes kwamen het eerst in
beweging; de hollandsche gardes cavallery en infan-
tery, de gardes dragonders en de zwitsersche gardes.
Zij trokken alle den

15 Februari] uit 's Hage, achterlatende van elk
regiment een depot 1). Zij moesten voor als nog
de bezettingen van Geertruidenberg, Steenbergen en
Raamsdonk gaan versterken, vermits de franschen
alreets een groot gedeelte van Braband doorgedron-
gen waren, en op zommige plaatsen tot aan de hol-
landsche grenzen. En waarlijk den

16 Februarij zetleden zij voor het eerst voet op
hollandsch grondgebied, te Helmond en Deursen in
de Meyerij van 's Hertogenboseh. Niet weinig werk-
zaam maakte deeze ontzettende tijding de Staaten
generaal en ook verdere bestuuren. Onder meer
andere resolutien besloten H. H. M. ook, hoewel met
weerzin, tot de inundatie van Gorinchem, waaraan den

17 Februarij al een begin wierd gemaakt met een
dam te leggen in de Linge , tot keering van het
water. Onze heeren Staaten wierden toen ook werk-
zaam. In een eerste buitengewone vergadering wier-
den twee besluiten genomen; vooreerst, dat in na-
volging van de resolutie van H. H. M. omtrent de

1) Een depot van een regiment bevat alle de manschappen,
die buiten staat zijn om te velde te trekken, ouden, zieken,
zwakken, recruuten en dergelijken.

-ocr page 13-
10
gansche armee, ook de hussaren van den Prins, 1793
die, door Utrecht betaald wordende, toen de naam
van Utrechtsche hussaren gekregen hadden, ook met
30 man zouden vermeerdert worden; enten tweede,
dat in kommervolle tijden geen openbaare vermake-
lijkheden te pas komende, alle deeze zouden verwis-
selt worden met weekelijksche beedestonden. Ingevolge
dit besluit wierd, op last van de Vroedschap, den di-
recteur van de kinder-opera, waarvan zedert eenige
weeken alhier eenige repraesentatien gegeeven waren,
verboden verder daarmede voort te gaan.

Dit besluit kwam nochtans in geen aanmerking om-
trent de vastenavonds paardemarkt, die den

18 Febr. volgde. Bij menschengeheugen had geen
dolder en vrolijker paardemarkt plaats gehad als deeze
was, uit hoofde van de zeer voordelige werving voor
de landmacht en inzonderheid voor de cavallery,
die op die markt voorviel. Een hussaar in de nieuwe
montering op de markt verschijnende, na vooraf op
de parade vertoont te zijn, deed ook verscheyde boe-
ren in hussaren veranderen, die op die mooije klee-
ding verzot wierden.

De franschen, zig wendende na de baronie van
Breda, kregen de zwitsersche gardes order om verder
na de stad Breda te marcheren. De dragonders
van Bijland, een batt. van Oranje en Nassau lstereg.
en een batt. van van Dam lagen daar reets in gar-
nisoen; en de generaal major grave van Bijland was
commandant van die vesting.

19 Febr. trokken de franschen het land van Breda
-ocr page 14-
11
1793 in, en een sterk corps bijeen verzamelt zijnde, zond de
generaal Dumourier, die hen commandeerde, een pro-
clamatie aan de Staten generaal, hen noemende „Goede
Vrienden," waarin zij H. H. M. als goede vrienden
aanraadden, zig niet tegen de fransche wapenen te
verzetten , maar integendeel hen in hunne onderne-
mingen behulpzaam te wezen, den Stadhouder te
verwijderen en het stadhouderschap te vernietigen.
H. H. M. beantwoordden dezelve met de voornaamste
pointen te wederleggen , en , zonder zig aan de be-
dreigingen te storen, de beloften van de hand te
wijsen. Dit een en ander in Breda bekend gewor-
den zijnde, wakkerde het patriotisme aldaar sterk aan,
dog hetgeen nog gestuit wierd door een publicatie
van Z. D. H. aldaar af te kondigen, waarin onder
anderen een ieder wierd gewaarschuwt niet te spre-
ken van de vesting overtegeeven. Dagelijks wierden
driemaal patrouilles uitgezonden tot in het gezicht
van den vijand. Den

20 Febr. raakte een patrouille van 24 dragonders van
Bijland, aangevoert door hunnen capitein Maracquin,
in gevecht met een fransche voorpost. Een man en 2
paarden wierden dood geschoten, en een officier en
6 gemeenen van de franschen krijgsgevangen gemaakt
Zijnde dit de eerste actie te land. En juist 's ande-
ren daags, den

21 Febr. viel de eerste vijandelijkheid ter zee voor.
Een vischhoeker, gevoert door stuurman M. Groene-
wegen , wierd door een fransche kaper genomen.
En te Scheveningen kwam een vaartuig aan strand

-ocr page 15-
12
met 4 fransche matrozen. Dit een en ander deed 1793
H. H. M. den

22 Febr. onder andere middelen tot verbetering
van de zeemacht, ook besluiten tot het verleenen van
generaal pardon voor alle bootsgezellen, matroosen
en andere zeelieden. En om de zeevarenden des te
meer aantezetten, om den vijand alle afbreuk te doen,
wierd bij publicatie van H. H. M. een groote premie
toegezegt aan diegeenen, die een of meer fransche
kapers of andere vaartuigen in de havens binnen-
bragten. Toen ter tijd begonnen de brieven te man-
queren van Vrankrijk, Luyk en de Oostenrijksche
Nederlanden. Dien ten gevolge wierd alhier eene

O O
bekendmaking aan het postkantoor aangeplakt, dat,
daar de postroute na de plaatsen, door den vijand
bezet, was gestremt, geene brieven konden verzonden
worden naar Frankrijk, Braband, Maastricht, Aken en
Luyk. Nu begonnen de franschen hunne vijandlijk-
heden met kracht door te zetten: de Willemstad
wierd ingesloten, en do Klundert opgeëischt, alwaar
de capitein van Kropff van het regiment Bosc de la
Calmette het bevel voerde , die de overgaaf manmoe-
dig afsloeg. Maar 's anderen daags , den

23 Febr. wierd het de beurt van Breda en Maas-
tricht; beide die vestingen wierden hevig aangevallen.
Breda, werwaarts de luit. generaal DuMoulin, direc-
teur generaal van 's lands fortificatien uit 's Hage zig
begeven had, begrijpende, dat zijne tegenwoordigheid
aldaar thans het meest gevordert wierd, wierd's mor-
gens ten half 8 opgeischt door den generaal d'Arcou,

-ocr page 16-
13
'793 Op order van den generaal Dumourier. Ten half 12
een weigerend antwoord bekomen hebbende , begon het
bombardement 's namiddags ten 3 uur, 't welk duurde
tot 's avonds 7 uur. Maastricht wierd 's avonds ten
6 uur opgeeischt; de overgaaf afgeslagen zijnde, be-
gon het vuuren op de vesting 's avonds ten 11 uur,
hetwelk aanhield de gansche nacht door. Den

24 Febr. wierd Breda 's morgens van 3 tot 7 uur
weder gebombardeert, en tegen de middag voor de
tweede maal opgeeischt met sterke bedreigingen. Daar
de inwoonders, van welke al een burger het slagt-
offer was geworden en twee gekwetst, wanhopig
wierden, en reets meer dan 80 huisen, het eene
meer, het andere minder beschadigt waren en daar-

' O
enboven eenige bewegingen onder zommige van de
militairen, die meest alle nog jong en niet aan het
oorlogsvuur gewent waren en van welke reets 60
man van Oranje-Gelderland tot den vijand waren
overgelopen, zich opdeeden, zond de gouverneur een
trompetter af na den generaal Dumourier, om te ca-
pituleren, doch hij kwam die dag niet weder te rug.
Maastricht wierd de geheele dag hevig beschoten. Den

25 Febr. 's morgens vroeg, kwam de afgezondene
trompetter weder in Breda binnen met het antwoord
van Dumourier: en toen wierd de capitulatie gesloten.
De gouverneur van 's Hertogenbosch, hiervan berigt
gekregen hebbende , zond terstond een expresse met
die ontzettende tijding naar 's Hage , welke aldaar veel
neerslachtigheid te weeg bracht; 's middags ten 4 uur
wierd de vesting door het hollandsch garnisoen ver-

-ocr page 17-
14
laten, hetwelk bestond uit het reg. dragonders van
Bijland, het reg. van Plettenberg, het reg. Oranje-
Gelderland, een batt. van het 2d° reg. Oranje en
Nassau, een batt. van van Dam en de comp. con-
stapels van den cap. Du Pont, en hetwelk met alle
krijgseer uittrok, gedeeltelijk naar 's Hertogenbosch en
gedeeltelijk naar Thiel en Bommel, bchalven de dra-
gonders en de constapels, die naar Utrecht vertrok-
ken. Dadelijk na hun uitmarsch trokken de franschen
daar binnen , zo infantery als cavallery, onder aan-
voering van de generaals d'Arcou, Tilly en Massena.
De gen. Tilly vorderde van de magistraat, die de
gansche dag al vergadert geweest was , billetten van
inkwartiering af voor 7000 man en 200 paarden:
en de gen. Massena wierd tot gouverneur aangestelt.
Men plantte vervolgens een vrijheiclsboom voor het
stadhuis; en uit naam van Dumourier wierd de re-
geering afgezet en in derzelver plaats 20 anderen, die
door de burgers als franschgezind wierden opgege-
ven, als provisionele repraesentanten aangestelt; en
de heeren Tarree, praes. burgemeester; Reygersman,
schepen; en Pels, rentmeester der geestelijke goede-
ren van Z. D. H. wierden door den commandant ge-
arresteert , hun daarbij te kennen gevende, dat zij nog
heden avond naar de citadel van Antwerpen zouden
vervoert worden. Deze heeren verzochten eerst per-
missive en daarna in persoon zig naar den gen. Du-
mourier begevende, van hunne schildwachten verge-
zelt , om in Breda gearresteert te mogen blijven;
aldaar vonden zij eenige heeren, leden van het zoo-

-ocr page 18-
15
1793 genaamde committé revolutionair der bataven, waar-
onder de heeren Block, voorheen secretaris der E. M.
H. gecommitteerde Kaden van het Noorderkwartier;
en de Nijs, voorheen major van het exercitie genoot-
schap te Utrecht, die bij de omwending van het jaar
1787 uit Holland gevlugt en naar Frankrijk geweken
waren. Dan alle verzoeken wierden afgeslagen en
gemelde heeren al spoedig onder een escorte van
20 hussaren over Zundert naar Antwerpen vervoert.
Breda dan in 's vijands handen zijnde, kwamen de
brieven, die van hier derwaarts gezonden waren,
weder terug. Dit had veel indruk op onze gemoe-
deren , hetwelk nog meer wierd aangezet , doordien
het I3le batt. van van Dopff (op bekomen patent
van 's avonds te voren ten half elf, van in alle haast
naar Breda te marcheren) 's morgens zo vroeg was ver-
trokken. Doch het was al te vergeefs. Bij het aan-
naderen was de vesting al verloren, dus bleef het
batt. in Heusden halte houden. De gouverneur,
grave van Bijland, bij H. H. M. niet voldaan heb-
bende met de vesting, die nog zo zeer van kruit en
verdere voorraad voorzien was, zo schielijk aan den
vijand over te geeven , wierd in arrest genomen en
naar 's Hage vervoert.

Op diezelve dag wierd ook door den franschen
colonel Le Clair, Steenbergen, alwaar de col. Schmit
commandeerde, opgeëischt, doch de eisch wierd ter-
stond afgeslagen. Op Maastricht wierd ook weder
sterk gevuurt.

Alle deeze schrikbarende tijdingen veroorzaakten
-ocr page 19-
eene groote activiteit bij den Capitein generaal. Vooraf 179.1
gaf Z. D. H. aan H. H. M. een declaratoir over, hoofd-
zakelijk inhoudende zijne verzekering van, na zijn ver-
mogen , tot zijne laatste oogenblikken toe, het va-
derland te zullen helpen verdedigen, alschoon de vijand
reets zo ver was doorgedrongen. Toen wierd alles
aangewend tot de volkomene uitrusting van de ge-
heele armee om te velde te trekken. Alle de fron-
tierplaatsen en andere gefortificeerde steden wierden
in staat van defensie gebracht. Er wierden magasijnen
aangelegt van rogge en ook van allerhande fouragie.
In 's Hage wierd aanbesteed het maken van 71 brood-
wagens, 132 ammunitiewagens, en 43 karren, en
het leveren van 1000 paarden, 5000 wolle dekens,
en eene groote quantiteit stroo en brandhout. Te
Amersfoort wierd aanbesteed het maken van drie
extra groote boute lootsen op steene voeten, 17 corps
de gardes , 30 kapluiffels tot berging van laadgereecl-
schappen en 24 schilderhuisen, alle te plaatsen tus-
schen de Grebbe en de Zuiderzee. Alle de mili-
tairen wierden geeserceert in het omgaan met de
tenten; dit geschiedde alhier te Utrecht dagelijks
in het Starrebosch. De cavallery wierd in de plaats
van hoeden van ijsere casquetten voorzien en ijsere
hoofdstellen voor de paarden. Eindelijk, om den vijand
ook zoveel mogelijk op zee te keeren, wierd een
aantal canoneerboten gebouwt te Amsterdam, Rot-
terdam en Middelburg. Ook wierden voor de Eoovaart
bij Dort eenige schepen met steenen gezonken, om
de vijandelijke kapers het doorpassercn te beletten.

-ocr page 20-
17
De vijand, een menigte troupes naar den kant van de
Grave bijeenverzamelcnde, wierd in de ommestreken
van die vesting, die door den Prins van Hessen-
Darmstad gecommandeert wierd , een corps d'armee
bijeen getrokken. Prins Fredrik van Oranje trok

26 Febr. uit 's Hage hier door derwaarts, om het
oppercommando op zig te nemen, en kort na de
aankomst van Z. H. bracht een detachement van
Douglas eenige wagens met haver, rogge en hooi,
van de franschen verovert, in Grave binnen. Prins
Frederik nu ziende dat Gorinchem, door de overgaaf
van Breda, telkens aan een vijandelijke inval bloot-
stond , gaf dadelijk last, dat de bezetting aldaar nog
moest vermeerdert worden, 't welk den

27 Febr. volbracht wierd. Hoe nuttig, noodzake-
lijk en allezints lofwaardig was het, in deeze benaauwde
tijden 's hemels zegen over de wapenen af te smee-
ken , tot spoedige verkrijging van de vreede. "Wee-
kelijksche beedestonden waren daartoe door het gou-
vernement ingesteld. Op deeze dag, zijnde woensdag,
wierd de eerste gehouden 's avonds van 6 tot 7 uuren,
alle huisen en winkels gesloten zijnde, in alle de
kerken van alle de gezindheden zonder uitzondering.
's Avonds laat arriveerde in 's Hage de hertog van
Yorck, zoon van den Koning van Engeland, met het
gewigtig aanbod van Z. Maj. den Koning, om 20,000
man troupes in Holland aan land te zetten, tot on-
dersteuning van de hollandsche troupes; 't welk door
II. H. M. gretig wierd aangenomen. Den

28 Febr. wierden weder drie vestingen door de
UTK. TIJDS. IV.
2
-ocr page 21-
18
franschen opgeëischt. Vooreerst Maastricht. Die ves- l1?93
ting , dagelijks hevig Leschoten zijnde , wierd voor de
tweedemaal opgeëischt, dog weder te vergeefs. Toen
begon het bombarderen alweder sterk aan; dog even
als te voren , de gouverneur bleef standvastig. Ten
2de Steenbergen ; dit was ook de tweede opeisching,
die ook weder afgeslagen wierd. Toen zijn de fran-
schen van daar vertrokken , en Steenbergen is niet
meer aangevallen. Ten 3<Je de Willemstad. Die ves-
ting , die den dapperen grave van Boetselaar tot
gouverneur had, wierd 's avonds ten 5 uur opge-
ëischt door den marechal de camp do Berneron,
die den gouverneur per missive kennis gaf, dat hij
order had om de stad te beschieten; maar Boetzelaar,
die terstond Z. D. H. van het opeischen per missive
verwittigd had, antwoordde, dat hij de stad zou de-
fenderen. Kort daarna begon het vuren zeer hevig,
zoodanig, dat men zelfs alhier te Utrecht het konde
horen en veele menschen zig tot laat in de nacht
op de wal begaven , door het gerucht dat het oor-
logstoneel al meer en meer naderde. De angst en
benaauwdheid onder ons dagelijks aanwakkerende,
begonnen veele onzer stadgenooten hunne voornaam-
ste goederen op verholene plaatsen in hunne huizen
te verbergen of na andere verder afgelegene steden
te verzenden. De drukte aan het schietschuiten-veer
was buitengemeen groot. Het aankomen en doorpas-
seren van rijtuigen met passagiers, waaronder veele
fransche emigranten, was onophoudelijk, voorname-
lijk uit de generaliteitslanden. De constapels, patent

-ocr page 22-
19
1793 gekregen hebbende, om onverwijld na Dordrecht te
marcheren, trokken dadelijk af, zodat toen de loot-
sen op het Vreeburg bezet wierden door de ach-
tergeblevene soldaten en de Catrijne poort door de
ruiters. Dit alles baarde algemeene bekommering.

1 Maart, 's morgens ten 7 uur, begon men de
Willemstad sterk te bombarderen, waarmeede men de
gansche dag aanhield; 's avonds waagde men een
storm op de vesting, maar de vijand wierd met veel
verlies afgeslagen. De onzen bekwamen maar eenige
gekwetsten.

2 Maart wierd Geertruidenberg voor het eerst aan-
gevallen , en na een weinig beschoten te zijn, opge-
eischt, dog de commandant, de luit. gen. Bedaulx, een
man van 85 jaar, weigerde de overgaaf en gaf order
dat een ieder voor zijn huis de straatstenen moest
wegnemen, om zoveel mogelijk de bomben te doen
smooren. Op de Willemstad wierd ook weder ge-
vuurt, dog niet zo hevig als daags te voren. Maar

3 Maart wierd die vesting allergeweldigst gebom
bardeert met hauwitser-granaten en gloeijende kogels,
waardoor op drie plaatsen te gelijk brand ontstond;
een huis brandde af, maar de ónderen wierden nog
gelukkig gebluscht. En dit geschiedde onder een al-
lerhevigsten stormwind, zo als nooit een dergelijke
was ondervonden. Nooit had een stormwind alhier
in onze stad meer verwoestingen aan muurën, daken,
schoorsteenen enz. veroorzaakt als deeze. De tent van
de fransche operisten, die op het Vreburg was
opgericht, om daarin eenige reprsesentatien te geeven,

2*
-ocr page 23-
20
ook de kracht van den wind niet kunnende weerstaan, 1793
veranderde in eens in een hoop planken en balken *).
Van de droevige gesteltenis van de Willemstad gaf
de gouverneur per missive kennis aan Z.D.H., daar
bij aantoonende dat er gebrek aan troupes, voorna-
melijk constapels, en ook aan proviant was; dat, zo
het er mogt op aankomen , er geen gelegenheid om
te ontvlugten was, en dat capituleren onmogelijk was.
Z. D. H. antwoordde omtrent al het ontbrekende te
zullen voorzien, zo als ook dadelijk een batt. van
Saxen-G otha en twee comp. constapels derwaarts ge-
zonden wierden , benevens twee schepen met proviant
en twee schepen voor de retraite, zo die onvermijde-
lijk mocht worden. Meer andere troupes verzamel-
den in derzelver ommestreken bij een. Onder anderen
ook het toen te Holvoet aangekomen eerste transport
engelsche troupes. Deeze waren drie battaillons van
de drie eerste regimenten gardes van den Koning,
te zamen sterk 2428 man. Zij trokken na Dordrecht,
den Briel en Hellevoetsluis, vanwaar de hollandsche
bezettingen zig toen begaven na Overflackee en de
beijersche landen. Zij wierden gecommandeert door
den gen. maj. Lake. Z. D. H. de Erfprins voerde
toen als comm. gen. het oppercommando over de
gansche hoUantsche armee; Prins Fredrik comman-

*) Men zal hier opmerken, hoe te voren de kinder-opcra,
als in tijden van kommer geen openbaare vermakelijkheden
te pas komende, was verboden; en hoe toen de fransche
opera wierd toegestaan. Het wierd noodzakelijk geoordeelt
om onaangenaamheden voor te komen.

-ocr page 24-
21
1793 deerde een corps van 5000 man , tusschen Gorm-
chem en Bommel cantonnerende. Het hoofdkwartier
was te Spijck en de aldaar in de rivieren liggende
schepen en vaartuigen wierden gecommandeert door
den luit. admiraal van Kinsbergen, die de franschen
van tijt tot tijt veel nadeel toebrachten en hen in
hunne vijandlijke ondernemingen te leur stelden; onder
deezen wierden ook gestelt de in Dordrecht gemaakte
canoneerboten, eenige visscherspinken, die te voren
gewapent waren en de negen engelsche schepen,
waarmeede de troupes waren overgeroert. De pruis-
sen ageerden in het keurvorstendom Keulen, en
wierden gecommandeert door Prins Frederik van
Brunswijk, die zijn hoofdkwartier te Kempen hield
nabij Venlo,- de keiserlijken ageerden in het land
van Luik. Hun commandant was de gen. Clair-
fait, wiens hoofdkwartier te Nuys was. Vooraf had
zig de Erfprins, 's nachts door Utrecht passerende,
na 's Hage begeeven, om met H. H. M. en den Kaacl
van State over de verdere maatregelen te confereren.
Na de conferentie waren Z. H. de Erfprins, de Hertog
van Yorck, de adm. Kinsbergen en de directeur
gen. Dnmoulin dadelijk na Dordrecht vertrokken, re-
spectivelijk om het oppercommando te aanvaarden.
Intusschen hadden de frauschen in Braband een ge-
ducht .leger bijeenverzamelt, zodat zij

4 Maart verscheide vestingen met alle kracht aan-
vielen. Maastricht, dat zedert den 28 Febr. dagelijks
sterk beschoten was, wierd van alle kanten door het
gansche beleg, gedurende den gehelen dag, zeer hevig

-ocr page 25-
22
gebombardeert, hetwelk veel schade aan de vesting, 1793
maar weinig nadeel aan het volk toebracht.

Venlo wierd uit het fort St. Michiel, dat in be-
zit van de franschen was, beschoten, waardoor vier
burgers het leven verloren, en veele huizen bescha-
digt en zelfs eenige geheel geruineert wierden; maar
de pruissen met een sterke macht over de Maas
trekkende, verlieten de franschen het fort; en de
pruissen trokken er in. Roermont, van een geringe
bezetting voorzien, wierd aangevallen en na een korte
actie door de franschen ingenomen. De Willemstad
de gansche nacht door onophoudelijk beschoten zijnde ,
staakte de vijand 'svoormiddags ten 10 uur vooreen
korte wijl het bombardement. Geertruidenberg, in
welkers ommetrekken de franschen in de laatste da-
gen eenige batterijen hadden opgericht, begon men
's namiddags te beschieten, maar tegen den avond deed
het garnisoen een uitval, met dat gelukkig gevolg,
dat zij de franschen verdreven, hunne batterijen ver- ,
nielden en het canon vernagelden. De Klundert,
welke maar door 2 compen. van Bosc de la Calmette,
door den cap. van Kropff gecommancleert wordende,
bezet was, wierd zeer hevig aangevallen. De com-
mandant verdedigde het fort vijf uuren lang, maar
toen sneuvelde hij zelf, en het grootste gedeelte van
het volk wierd gedood of gekwetst, zodat het fort
in handen van den vijand geraakte. Meer kleinere
acties vielen nog daarenboven voor, die meestendeels
ten voordeele van den vijand afliepen.

5 Maart wierden Maastricht, de Willemstad en
-ocr page 26-
23
1793 Geertruidenberg al weder gebombardeert. Maastricht
aanhoudend van daags te voren de gansche nacht
door tot 's avonds laat. Op de Willemstad begon
men 's voortniddags ten 9 uur weder te vuuren, waar-
meede men de gansche dag en volgende nacht aan-
hield , maar de gouverneur bleef even standvastig.
Geertruidenberg wierd 's namiddags aangevallen ; de
franschen op nieuw weder met groote macht op-
gemarcheert zijnde, wierpen verscheide bomben in de
stad, waardoor eenige huisen zwaar en andere licht
beschadigt, en twee geheel geruineert wierden. De
commandant vergaderde alle de hoofdofficieren bijeen;
de vergadering duurde een uur en er werd tot de over-
gave geconcludeerd, 's Avonds wierd de stad voor de
tweede maal opgeeischt en dadelijk daarna bij capitulatie
overgegeven. Het garnisoen trok uit op voorwaarde van
gedurende de volgende 4 weeken niet tegen de fran-
schen te zullen dienen, en een corps franschen trok
er binnen, als ook de gen. Dumourier zelf in per-
soon ; maar de commandant, de gen. Bedaulx, wierd
om die al te spoedige en nog onnoodige overgaaf,
op order van den Erfprins gevangen na 's Hage
vervoert. Verders viel deze dag niets voor als alleen
dat een vijandelijk corps, op de Grave komende aan-
rukken , door de bezetting weder terug gedreven
wierd, met achterlating van verscheide karren met
hooi en haver en verdere bagage. Alle deeze vor-
deringen van den vijand baarden veel neerslachtigheid
overal en ook niet weinig in onze stad Utrecht. Door
de menigte vlugtelingen, die dagelijks herwaards

-ocr page 27-
24
overkwamen van allerhande plaatsen en natiën, die 1793
men de mistroostiglieid uit de oogen kon leesen,
vermeerderde die neerslachtigheid nog des te sterker.
Alle de logementen en herbergen wierden als op-
gepropt met dese ongelukkigen, die toen in de
noodzakelijkheid waren van noch een groot gedeelte
van hunne geredde goederen te verteeren. Om alle
wanorden, door die menigte vreemdelingen te wach-
ten, zoveel mogelijk voor te komen, gelastte onze
vroedschap bij publicatie, dat een iegelijk, zo wel^
logementhouders als andere ingezetenen, bij wie
vreemdelingen thans waren of in het vervolg gehuis-
vest zouden worden, die langer dan tweemaal 24
uuren hun verblijf in de stad meenden te houden,
hunne naamen en voorige woonplaatsen aan de se-
cretarie der stad moesten aangeeven. Den

6 Maart wierd de Willemstad zodanig gebombar-
deert, dat er op verscheide plaatsen brand kwam.
Maar daarentegen de keiserlijke en pruissische legers
versterkt zijnde, vielen de franschen met alle macht
aan. De pruissen heroverden Koermond en S4. Ste-
venswaard stormenderhand, waarbij vele franschen
gedood en de overige krijgsgevangen gemaakt wier-
den; daarop verlieten de franschen Venlo en het
fort S*. Micliiel, uit vreeze van ingesloten te worden
en de pruissen trokken daar binnen; evenwel eenige
uuren daarna begonnen zij de vesting weder te be-
schieten, maar de pruissen keerden ze spoedig af.
De keiserlijken tastten, door den gen. Clairfait ge-
commandeert, de franschen rondom Maastricht aan.

-ocr page 28-
25
1793 Er viel een hevig gevecht voor, waarbij de keiserlij-
ken 100 doodeii en 40 gekwetsten kreegen, maar de
vijand wierd op de vlugt gedreven met achterlating
van omtrent 1400 dooden en zwaar gekwetsten; al
zijn geschut, bagagie, krijgskas, en verder al wat
tot de belegering gediend had viel in handen der
keiserlijken. De gouverneur van Maastricht, dit be-
merkende , zond een groot gedeelte van het garni-
soen, hetwelk uit het reg. drag. van Hessencassel,
het 2<k reg. inf. van Waldeck, het corps brunswijksche
troupes, en het corps fransche emigranten van Beon
bestond, naar buiten de stad om den vijand zover mogelijk
te vervolgen, waarbij toen nog verseheide van den vij-
and gedood wierden en 2 mortieren en eenige kar-
ren en wagens met tenten, stormladders en andere
bagagie geladen , buit gemaakt wierden. Maastricht,
deerlijk geteisterd, zijnde zedert 24 Februari) bijna
7000 bomben en hauwitser-granaten daar in gewor-
pen, waardoor 841 huisen (het stadhuis was zo ge-
teistert, dat den 21 Maart daaraan volgende het
grootste gedeelte van dat gebouw is ingestort) be-
schadigt waren geworden, was nu ontzet, tot groote
blijdschap der inwoonderen. Twaalf burgers hadden
het leven verloren en 16 waren gekwetst geworden;
maar het garnisoen had niet veel geleden; de fransche
emigranten nog het meest. De gouverneur zond
zijn adjudant, den luit. Da Caila, met deeze blijde
tijding na H. H. M. in 's Hage, houdende de brief zo
over die lang verlangde overwinning als over de
droevige omstandigheid van de stad. Toen deeze

-ocr page 29-
expresse met die groote tijding hier door passeerde 1793
— het was middernacht — ontwaakte een ieder met
het genoegen op het aanschijn. In 's Hage gearriveert
zijnde , en zig bij H. H. M. vervoegt hebbende , wierd
hij begunstigd met een vereering van 100 ducaten ,
en hij wierd teruggezonden vooreerst met een acte
als generaal van de cavallerie voor den gouverneur
den luit. gen. Prins van Hessencassel, en ten tweede
met een brief, waarin H. H. M. den ingezetenen van
Maastricht beloofden, alle geledene schadens, door
den gouverneur gevraagt, te zullen vergoeden. Den

7 Maart kwamen de Aartshertog Carel, comm.
gen., de veldmaarschalk Prins van Coburg; en de
gen. Clairfait in Maastricht. De Aartshertog vestigde
zijn hoofdkwartier toen aldaar. Eenige keiserlijke
regimenten trokken door de stad; maar drie batt8.
grenadiers bleven in de stad in garnisoen. Er ver-
zamelde in de ommestreken van Maastricht een le-
ger van 40000 Oostenrijkers bijeen, 's Anderen daags,
den

8 Maart marcheerden deeze troupes op, vervolg-
den den vijand, en verdreven hem al vechtende uit
Aken, Luik en Maseyk tot aan Tongeren. En een
andere divisie drong al verder door tot nabij Leuven.
Al het vijandelijk geschut wierd verovert en een groot
getal krijgsgevangenen in Maastricht binnengebracht.

Na deeze actie verlieten de franschen het ganschc
land van Kuyck, en keerden zig, door den gen.
Miranda aangevoert, na de Meijerij van 's Hertogen-
bosch. De Aartshertog Carel liet in de S*. Servaas-

-ocr page 30-
27
1793 kerk de lofzang Te Deura laudamus zingen, tot dank-
zegging aan het Opperwezen, voor die groote over-
winningen.

Het ware te wenschen, dat men eveneens konde
melden van de Willemstad, doch dit zij verre. Door
het onophoudelijk bombarderen ontstond er telkens
brand in de stad. Een brouwerij, een schuur en een
stal brandden tot de grond toe af, maar alle andere
steden en vestingen wierden nog al weinig ontrust.
Eer wij verder gaan, moeten wij omtrent dezen dag
nog aanhalen, dat het prinsjesdag, de verjaardag
van Z. D. H. zijnde, dezelve na gewoonte geviert
wierd, alhier te Utrecht, met het uitsteken van vlag-
gen , het lossen van het geschut, en liet spelen op
het klokkenspel. In de plaatsen , die door de fran-
schen bezet waren, wierden de burgers door hen
gesart met het vieren van het feest. Eén bewijs tot
overtuiging willen wij maar aanhalen. Te Geertrui-
denberf kwamen eenige fransche officieren ten huise

O CJ
van den schepen van Doorn, en dwongen een maal-
tijd van hem af, quasi ter viering van de heuche-
lijke verjaardag van den Stadhouder. Na hieraan
ten volle voldaan te hebben , wierd die heer, bene-
vens den schepen Ruyssenaars opgevat, na Antwer-
pen vervoert en aldaar bij de heeren van Breda op
de citadel gebracht. Meer andere geweldenarijen
pleegden de franschen in de door hen overwonnen
landen; het steelen en rooven scheen bij hen een
pligt te wezen; dit deed H. H. M. besluiten tot een
verbod, dat niemand hoe genaamd eenige goederen

-ocr page 31-
28
mocht kopen, die door de franschen den rechten 1793
eigenaar ontweldigt waren.

9 Maart, 's morgens ten 7 uuren, begon men de
Willemstad weder te beschieten, en ten 11 uuren
•wierd de stad voor de tweede maal opgeëischt; de
gouverneur, even standvastig, zond den trompetter
met een weigerend antwoord weder terug, maar gaf
nochtans H. H. M. per expresse kennis zo van die
tweede opeisching als van de allerbeklagenswaardig-
ste gesteltenis van de stad. 's Anderen daags ,

10 Maart, koomt de expresse in de Willemstad
weder terug, met een zeer gunstig antwoord , belo-,
vende H. H. M., even als wegens Maastricht, alle
schavergoeding aan de ingezetenen. Wegens de vij-
andelijkheden was het dien dag rustdag voor de
Willemstad, maar de franschen uit Breda, die reeds
verscheide malen getracht hadden Holland verder in
te dringen, en ook al meester van de schans te
Doeveren geworden waren (waarom ook de garni-
soenen van ïhiel en Bommel nog met de dragonders
van Bijland van hier, — dat van Heusden met de jagers
van van Dam en een comp. constapels, — en dat van
Dordrecht met de constapels van Du Pont ook van hier
versterkt waren) telkens patrouilles uitzendende tot nabij
Heusden, geraakte een van deze slaags met een hol-
landsche patrouille jagers van van Dam, door den
luit. Waldhouwer gecommandeert. Twee man wier-
den door de jagers gedood en 12 krijgsgevangen
gemaakt, die zij benevens drie vrijheidsboomen, die
door de franschen te Drongelen, Kapellen en Waal-

-ocr page 32-
29
4
1793 wijk geplant waren, in Heusdeu binnen brachten. Een
andere patrouille bracht 6 man, in Doeveren krijgs-
gevangen gemaakt, ook aldaar binnen. De vrijheids-
boomen wierden vervolgens den comm. gen. Prins
Fredrik van Oranje toegezonden. Te Almkerk, 2 uuren
van Woudrichcm, viel ook een actie voor tusschen
een detachement zwitzers van Stockar de Neuforn,
door welk regiment Gorinchem en Woudrichem be-
zet waren, met eenige hussaren en een vijandelijk
corps. De franschen verloren aan doóden 5 man,
en nog 6 met 11 paarden, die krijgsgevangen na
Gorinchem overgevoert wierden. De troupes te Go-
rinchem , Woudrichem, Loevesteyn en onderhorige
posten wierden gecommandeert door den gen. maj.
Grave van Golowkin, onder het oppercommando van
Prins Fredrik van Oranje. Op order van dezen gen.
wierden te Woudrichem den heer van Helde, drost
dier stad, een chirurgijn en een jood opgelicht en
in bewaring gezet, hebbende zig op een publieke
plaats eenigzints franschgezind uitgelaten. De Erfprins
van Oranje commandeerde te dier tijd aan de fron-
tieren tot aan Nijmegen; Prins Fredrik van Gorin-
chem tot Dordrecht, verzamelende een sterk corps
een uur van Geertruidenberg, en de engelsche gen.
Lake van Dordrecht tot aan het eiland Voorne. Deeze
gen. liet de gewapende fransche emigranten, die
in Dordrecht waren, van daar vertrekken , om niet
in de handen der franschen te geraken, vermits
alsdan gewis de guillotine hun lot zou wezen.

Zedert de laatste dagen het pruissisch leger in
-ocr page 33-
30
beweging geraakt zijnde, drong het door tot in de 1793
Meijerij van 's Hertogenbosch, en naderde

11 Maart tot in Eindhoven, alwaar een geduchte
macht bijeen verzameld werd. Alhoewel dit de fran-
schen wel eenigzints ontrustte, staakten zij echter hunne
operatien voor de Willemstad nog niet; zij openden
weder eene nieuwe batterij en vielen die vesting we-
der op nieuw aan. Zij begonnen 's avonds ten 7 uuren,
en vuurden de gansche nacht door. Het scheen dat
de Willemstad alleen tegenwoordig bij de vijand ver-
kosen was, om het slagtoffer van zijne woede te wezen.
De stad leed veel, maar het garnisoen weinig. Maar

12 Maart de pruissen, hunne ondernemingen ver-
der doorzettende, vervolgden den vijand in de Meijerij
zodanig, dat hij voor het grootste gedeelte op de
vlugt gedreven wierd en de overigen goedvonden
het hazenpad te kiesen. De comm. gen. Prins Fredrik
van Brunswijk trok met de 3 regimenten van Kno- *
belsdorf, Cothen en Kalkstein en 900 carabiniers den
Bosch in, en plaatste zijn hoofdkwartier aldaar. De
veldbakkerij en de hooi- en stroomagazijnen wierden
ook in die stad opgericht op het plein. De gehele
Meijerij, nu van franschen gezuivert, wierd door
omtrent 11000 man pruissen, waar onder het reg.
Kunitski en de twee hussaren regn. van von Goltz,
en Pasadofski bezet. De gen. Miranda was dus nu
voor de tweede keer geslagen. De troupes in de
Willemstad, van dit alles verwittigt, schepten moed
en deeden

13 Maart een uitval; zij vielen den vijand onver-
-ocr page 34-
31
1793 wacht op het lijf, verdreven hem en vernielden zijne
batterijen. Na evenredigheid van het behaalde voor-
deel was het verlies aan manschappen maar zeer ge-
ring. Eveneens deed de bezetting van Heusden, die
tegenwoordig ruim 2000 man sterk was, en dooi-
den col. grave van Bijland gecommandeert wierd;
zij trokken op Doeveren en tastteden de franschen
aan, die dadelijk de schans aldaar ontruimden, al
hun geschut en ammunitie achterlatende. Daarop trok
Prins Frederik van Oranje met 2000 man, meest
anspaclische troupes, te Gorinchem de Merwe over, op
Heusden aan, tot versterking van de troupes aldaar
en plaatste zijn hoofdkwartier te Udenhout. Om toen
die vermindering te Gorinchem weder aan te vullen,
trok het 2dc batt. van van Dopff van hier derwaarts
en in deszelfs plaats kregen wij in onze stad een
batt. van van Brakel als ook de 2 overige esqs. cavall.
van Ploeufft van Ooijen, die de nodige jonge paarden
meede brachten voor de nieuw aangeworvene man-
schappen van het geheele regiment, welker getal reets
compleet was. Dagelijks passeerden hierdoor der-
gelijke transporten jonge paarden voor andere regi-
menten. Van dit geheele reg. cavallerie wierden

14 Maart 10 man per comp. geexpedieert naar
Haarlem, om de onlusten, die aldaar tusschen de
de burgers en de militairen plaats hadden, te stuiten;
dog bij hun aankomst aldaar waren dezelve reets op-
geruimt door het doen uittrekken van het 2de batt.
van Oranje-Friesland, na 's Hage.

Diezelve dag kwam weder een vijandelijk corps van
-ocr page 35-
5000 man, alle vrijwilligen , behalven een batt. van 1793
liet reg. van Chartres, op de Willemstad aanrukken.
De gouverneur, hiervan verwittigt, zond een sterk
detachement van Bosc de la Calmette en Saxen-Gotha
door de luits. Colthof en Rost gecommandeert, met
eenige artillerie onder comm. van den luit. Muller,
hen te gemoet; er viel een vrij hevige actie voor,
waarbij de vijand terug gedreven wierd, met achter-
lating van 30 man dooden en gekwetsten. Na 3
stukken geschut van den vijand vernagelt te hebben,
kwam het detachement weder binnen met veel ge-
weer, wapenen, casquetten, enz. en 9 krijgsvange-
nen. 's Anderendaags

15 Maart naderden de franschen weder met ster-
ker macht naar de Willemstad en vielen die vesting
weder zeer hevig aan ; dan , hoewel die aanval zeer
hevig was, zoo was het echter de laatste, want —
het volgende gebeurde.

Alle de troupes, die zich in de Meijerij bevonden,
zowel pruissische als hollandsche, marcheerden op en
trokken het land van Breda in. De hollandsche waren
een batt van Plettenberg, een van van Quadt, een
van van Pabst en een van Oranje en Nassau, als
ook 3 esqs. cavall. van Hessen-Philipsthal. Daarenboven
trokken noch uit Gorinchem naar de bredasche heide
de cavall. van van Tuyll, een batt. zvvitsers-wallons,
een batt. gardes en een sterk corps artill. met zwaar
geschut. Hevige schermutselingen vielen daarbij voor,
waarvan men het gebulder van het geschut zelfs tot
hier in Utrecht konde horen, dat veel ongerustheid

-ocr page 36-
33
1793 baarde onder onze stadgenoten; Prins Frederik van
Oranje nam zelf het commando op zich, en plaatste
zijn hoofdkwartier te Loon op Zand. Het pruissisch
hoofdkwartier van den Hertog van Brunswijk wierd naar
Oosterwijk overgebracht. Daarentegen trok een sterk
corps oostenrijksche troupes naar de meijery van 's Her-
togenbosch en bezettede de dorpen Hamont, Lommei,
Peer en meer omliggende; de zwitsers van Hirsel
en het 2de batt. van van Pabst trokken de stad in
om die landstreken voor een tweeden inval te bevei-
ligen. De hussaren van Heeckeren en een batt. van
Oranje en Nassau bezetteden Gorinchem en de gardes
dragonders wierden gebilletteert in de provincie Utrecht,
op de dorpen Soestdijk, Driebergen, Zeyst en de
Bilt. Deeze snaken, eenigzints te onvreden aldaar
aankomende, plaagden de boeren op een deerlijke
wijze, inzonderheid te Zeyst; aldaar kwamen zij zo
ver, dat zij een boer, nadat zij hem vele zijner goe-
deren ontroofd hadden, met zijne vrouw deerlijk mis-
handelden ; zes voorname belhamels wierden gevat
en gevangen naar herwaarts overgevoert, waardoor
dat woedende volk eenigzints tot bedaren geraakte.
Zo was dan

16 Maart de stad Breda volkomen geblocqueert.
De franschen voor de Willemstad, van dit alles
verwittigt, staakten 's morgens ten 10 uuren het ver-
der vuuren op die vesting en trokken ten eenenmale
af met al hun ammunitie, behalven twee mortieren
en vijf canonnen, en nog daarenboven 3 a 400
bomben, 5 a 600 kogels, 2 a 300 kardoesen,
UTR. TIJDS. IV.
3
-ocr page 37-
eenige wissers, stampers, scheppers, schoppen, deelen
en andere goederen meer, al hetwelk binnen de stad
wierd gevoert. De gouverneur zond de luit. Esau
van Stockar de Neuforn met deeze heuchelijke tijding
naar H. H. M. in 's Hage; hij en de luit. Stael van
Holstein wierden in den brief zeer gerecommandeert
om hunne cordaatheid. Een tweede brief, door den
Erfprins als commandant-generaal uit Dordrecht gezon-
den , bevestigde deeze tijding, en ook dat de vijand de
Moerdijk en de Lage Zwaluw verlaten had. De luit.
Esau kreeg een vereering van 100 dukaten en wierd
terug gezonden met een acte als luit. gen. voor den
gouverneur, den gen. maj. van Boetzelaar, en een als
cap. met een comp. onder het reg. van de Petit voor
den luit. Colthoff, voor zijn betoonden heldenmoed in
de actie van den 14de dezer maand. De gewezen
gouverneur van Breda wierd gevonnisd door een krijgs-
raad van zeven generaals; deeze waren de luit. gen. baron
van Heeckeren en de gen. maj. van Goens, baron
van Brakel, baron von Minnegerode, de Schepper,
Gonzal en von Wigner. Hij wierd veroordeelt tot
een gevangenis gedurende zijn geheele leven op Loe-
vesteyn, en alle de colonels, luit. colonels en majors van
de regimenten, die in Breda geweest waren, wierden
gevonnist tot eene detentie van een jaar en zes weken
in de provoost; maar de gen. maj. Bedaulx wierd
vrijgesproken.

17 Maart trok de oostenrijksche divisie van den
gen. Clairfait op en viel het leger van Dumourier
onverhoeds op het lijf, zij behaalde een complete

-ocr page 38-
1793 overwinning en verdreef den vijand tot door Tirle-
mont of Thienen, alwaar de gen. Clairfait zijn hoofd-
kwartier plaatste. De Aartshertog Carel begaf zich
toen uit Maastricht naar St. Truyen, benevens het
hoofdkwartier van den Prins van Coburg. De courier,
met deeze tijding hier door passerende, wierd de
nedergeslagen burger weder eenigzints cpgebeurt.

Hebben wij nu reets verscheyde gebeurtenissen van
belang aangehaalt, bijna niets vind men onder dezelve
aangaande de operatien ter zee, bijna niets was er
ook voorgevallen, dat het melden waardig was. Een
geval kan men dan hier inlasschen.

18 Maart voeren de chaloupen, die in de Schelde
voor het fort Bath lagen en door den cap. Haring-
man gecommandeert wierden, naar Lillo en Liefkens-
hoek, en haalden van daar weg een fransche cano-
neerboot, voerende 3 vierentwintigponders en 4
draaibassen, onder commando van den cap. Castaigne,
benevens het wachtschip, dat het eerste de Schelde
was opgevaren, gearmeert met 8 stukjes van 2 pond.
De hollanders bekwamen daarbij 4 dooden, maar
maakten van de franschen 55 man krijgsgevangen.
Dat er ter zee weinig wierd uitgevoert, was groten-
deels toe te schrijven aan de zwakheid zo van de
fransche als van de hollandsche zeemacht, in tegen-
overstelling van die der engelschen; want waagden het
een of meer schepen, hoe groot en sterk bemant ze
ook mogten wezen, de ruime zee in te gaan, dadelijk
waren zij de prooi van den engelschman en wierden
in de eene of andere engelsche haven ingevoert. Om

3*
-ocr page 39-
36
nu de hollandsche zeemacht nog eenigzints te ver- 1793
sterken, was het dat de canoneerboten gebouwt en
de visscherspinken gewapent wierden; van deeze nu
vele ten volle uitgerust zijnde, voer

19 Maart een vloot van 25 scheveningsche pinken,
ieder voerende twee stukken, onder commando van
den grave Bentinck, heer van Rhoon, de Maas op en
posteerde zig voor Kotterdam. Aangaande de bevol-
king van deze vaartuigen vergreep zig de haagsche
courantier in zijn weekblad deerlijk, meldende dat
op dezelve de gevangenen uit de spin- en rasphuisen
zouden geplaatst worden. Hij, die al meer zulke leu-
genachtige fraaijigheden in zijn tijdschrift had opge-
levert, wierd voor den rechter geroepen en veroor-
deelt om de uitgaaf van hetzelve, gedurende de 12
eerstvolgende weeken, op te schorten. De haagsche
courantier zig nader bij requeste vervoegt hebbende,
wierd hem de uitgaaf van zijn weekblad weder naar
gewoonte toegestaan.

Om nu tot de operatien te lande terug te keeren,
zo was dan de Willemstad verlaten en Breda volko-
men geblocqueert door een gecombineert corps pruis-
sische en hollandsche troupes, 't welk

20 Maart nog versterkt wierd door het corps
Mecklenburgsche troupes uit Grave. Alhoewel Breda
nu door een geducht leger was ingesloten , wierd er
echter geen schot gedaan, zowel om de stad als om
menschenbloed te sparen. Daar nu meest alle de
hollandsche gouverneurs en commandanten met deeze
edelmoedige raad bezielt waren en de franschen door

-ocr page 40-
37
1793 de grote vorderingen der pruissische en hollandsclie
troupes eenigzints neergeslagen waren, viel er tegen-
woordig niets voor, alleen uitgezondert op

21 Maart eenige schermutselingen tusschen de fran-
sche en anspachsche jagers, in het land van Altena,
alwaar die gecantonneert waren.

Daar het hof van Engeland, de belangen van Hol-
land zig hoe langer hoe meer aantrekkende, uit hoofde
van de zeer bloeijende handel en scheepvaart, die tus-
schen die twee landen plaatsheeft, reets bevolen had,
dat tot meerdere ondersteuning der hollandsche trou-
pes ook een corps hanoveranen naar Holland zou
opmarscheren, arriveerde

22 Maart de eerste colonne onder commando van
den luit. gen. Von dem Busche; dezelve bestond uit
het 9de en 10Ae reg. ligte dragonders, een batt. gre-
nadiers, twee batts. van het 10de reg. inf., een divisie
ligte artill., en de eerste divisie zwaare artillerie. Ten
zelven tijde kwam de tweede divisie engelsche troupes te
Helvoetsluis aan, welke, aan land gezet zijnde, ook
opmarscheerde naar het dordrechtsche eiland en ver-
der voor een gedeelte naar de Willemstad. De fran-
schen in de Klundert, hiervan verwittigt, verlieten de
vesting, uit vreeze van ingesloten te worden, en

23 Maart trok een gedeelte van het hollandsch
garnisoen van de Willemstad daar binnen. Met geen
gering genoegen was het, dat de Hertog van Yorck
en de Erfprins van Oranje zig naar 's Hage bega-
ven en aldaar H. H. M. M. en Z. D. H. geluk
wenschten met alle de tot nu toe behaalde voordeelen

-ocr page 41-
38
en de daardoor thans gunstige omstandigheid van 1793
zaken. De blijdschap in 'sHage was algemeen. Na
een nadere conferentie op

24 Maart gehouden te hebben, vertrokken zij beide
weder naar Dordrecht en eenige uuren daarna deed
de verdere stadhouderlijke familie ook een tour naar
Dordrecht. Zij wierden aldaar met veel vreugde en
vergenoeging ontvangen, doch deze wierden eenigzints
weder gestoort door het juist op dien dag aldaar
afsterven van den luit. gen. Du Moulin, directeur
generaal van 's lands fortificatien, die om zijne uit-
muntende hoedanigheden in dat vak algemeen betreurt
wierd. 's Anderendaags

25 Maart keerden H. K. H. Mevr. de Princes en
de Erfprinces weder naar's Hage terug, maar Z. D. H.
begaf zig naar de Willemstad, hoofdzakelijk belast
met de volgende commissie van de Staten-generaal.
Uit naam van H. H. M. overhandigde hij den gou-
verneur van Boetzelaar een goude degen en daarbij
een jaarlijksche lijfrente van 1000 gulden voor elk
van beide zijne dochters, hun leven lang gedurende;
verdors wierden door Z. H. nog eenige officieren een
rang verhoogt, die zig manmoedig gedragen hadden,
en den ondcrmajor, den cap. Lang, wierd een zilvere
degen met een goud gevest vereert, en dat wel door
de boeren. Na eenige uuren vertoevens vertrok Z. H.,
vergezeld van den kwartiermeester gen. baron Ben-
tinck, over Dordrecht en Gorinchem ook weder naar
's Hage, werwaarts de baron van Boetzelaar zig ook
begaf om H. H. M. gratieuselijk te bedanken voor

-ocr page 42-
39
1793 alle die eerbewijsingen; hij wierd aldaar algemeen
met distinctie behandelt. Dadelijk na het vertrek
van Z. D. H. uit Gorinchem kregen de holland-
sche gardes en het reg. van van Dopff aldaar bevel
om een veldbatt. te formeeren en zich marschvaardig
te houden, wordende te Dordrecht de nodige sche-
pen geprest, om die 2 regimenten na de armee bij
Breda over te voeren; 's nachts daar aan volgende
wierd veel zwaar geschut van daar naar de kanten
van Geertruidenberg vervoert, en het gansche garni-
soen kreeg order om zig gereed te maken om uit te
trekken tot een expeditie.

Toen begonnen de Oostenrijkers hunne operatien
ook weder te hervatten en den vijand van alle kanten
aan te vallen, waarin zij zo gelukkig slaagden, dat
de eene overwinning de andere opvolgde. Het was dan

26 Maart, dat de keizerlijke armee bij Leuven den
vijand met alle macht aantastte; er viel een hevig
gevecht voor, waarbij de keizerlijke 700 man dooden
en gekwetsten bekwamen, die gedurig aan te Maas-
tricht wierden binnen gebracht, maar de franschen
kregen de neerlaag en wierden op de vlugt gejaagt
ver door Leuven heen, en de keizerlijken trokken
er binnen. Eene andere divisie trok op Namen aan,
en bracht de vijandelijke bezetting dermate in be-
naawdheid, dat zij de vesting verlieten, zonder dat
de minste attacque voorviel. De Oostenrijkers, vol
moed, al verder doormarcherende, ontruimden de
franschen 's nachts van

27 Maart Brussel, en 's namiddags trokken de
-ocr page 43-
Oostenrijkers daar binnen. Terstond wierd deeze groote 1793
tijding per expresse naar 's Hage gezonden. De fran-
schen te Antwerpen, dit alles vernemende, boden zig
aan tot de overgaaf van de vesting, waarvan

28 Maart 's avonds tusschen 6 en 7 uuren de
capitulatie gesloten en onderteekent wierd tot groote
vreugde voor alle inwoonders, maar inzonderheid voor
de op de citadel gedetineerde heeren van Breda en
Geertruydenberg, en ook nog voor 18 soldaten, die
in de Klundert waren krijgsgevangen gemaakt, welke
alle terstond hunne vrijheid bekwamen, zodat de hee-
ren naar hunne haardsteden en de krijgsgevangenen
naar hun regiment terugkeerden. Dien zelven avond de
vijand uit Raamsdonk naar Geertruidenberg geretireert
zijnde, wierd een commando van het garnisoen van
Gorinchem afgezonden om dat fort te bezetten. Daags
daaraanvolgende

29 Maart ontruimden de franschen Bergen in He-
negouwen, nadat zij vooraf alle hunne magazijnen in
brand gestoken hadden. Eenige uuren na de ont-
ruiming trok de Aartshertog Carel met twee batts.
die stad in en vestigde zijn hoofdkwartier aldaar. Dan
om kort te gaan, de vijand, ziende de sterke macht
en groote activiteit der keizerlijke legers, deed eene
algemeene retraite. Achter een volgende wierden door
hem Mechelen, Gent, Brugge, Ostende en alle om-
liggende landen eu steden verlaten. De Hertog van
Yorck begaf zig in persoon naar 's Hage om zelf de
blijde bode te wezen van alle die groote overwinnin-
gen. Dit alles had ten gevolge, dat

-ocr page 44-
41
1793 30 Maart negen fransche en brabandsche posten
te Amsterdam aankwamen, die aldaar met groot ver-
langen te gemoet gezien en ontfangen wierden, zodat
dan Breda en Geertruidenberg, die thans beide door
het zogenaamde legioen bataven J) bezet waren, nog
maar alleen in 's vijands handen zijnde, den

31 Maart de legers van beide de Prinsen van
Oranje opmarcheerden en beide die vestingen naau-
wer insloten. Deeze wierden nog versterkt door de
troupes uit Gorinchem, en de regimenten van Kand-
wijk, de Perez en Stockar de Neuforn, zwitsers,
welke alle landwaarts introkken; bij die gelegenheid
wierden door een detachement gardes te voet, door
den luit. van Hoey aangevoert, 60 karren met haver
en 15 hooiwagens, die voor de vijandelijke bezetting
van Breda bestemt waren, opgeligt. De Erfprins nam
zijn hoofdkwartier in het Haagje en Prins Predrik
te Ginneke. Het leger van Prins Fredrik bestond
toen uit de volgende troupes: het corps anspachsche
troupes en 2 batts. pruissische inf., het reg. zwitsers
van Gumoens, een batt. van van Pabst, een van
Baden, een van Bedaulx, een van Plettenberg, een

1) Het legioen bataven bestond uit 4 esquadrons jagers te
paard, ieder van 100 man, vier bataillons infanterie, ieder
van 400 man, 200 man jagers te voet, 200 man constapels
en 50 pionniers, te zamen uitmakende een getal van 2450
man, alle uitgewekene en gevluchte hollanders van het jaar
1787. Hun col. en chef was de heer J. J. Mascheek. De
meest bekende burgers van Utrecht, die zig in dit legioen
bevonden, waren de heeren Ondaatje, Liebeherr, Schade van
Westrum en Hoevenaar.

-ocr page 45-
van van Quadt, een van Weideren, een van Bosc
de la Calmette, een van Nassau-Usingen, een van
van Dopff, een van Oranje-Gelderland, een van de
Petit, het reg. van Westerlo en de jagers van van
Dam j en cavall. twee esqs. drag. van Bijland en 2
van Hessencassel, de gardes, het reg. hussaren, l
esq. van Hoeufft van Ooijen, 2 van van Tuyll, 2
van van der Duyn en een van Hessen-Philipsthall;
welke alle onder Prins Fredrik gecommandeert wier-
den door den luit. gen. van Monster en de gens. maj.
graaf van "Wartensleben, van der Duyn, Prins van
Hessen-Darmstad en van Reitzenstein. Eén gevecht
viel er maar voor op

l April tusschen de inf. van Plettenberg, de hus-
saren en eenige cavallerie en een vijandelijk corps;
hetzelve wierd wel hevig aangevangen, maar was
van korten duur; de luit. Spree van Plettenberg en
vier gemeenen verloren daarbij het leven, en 140 man
franschen, waaronder de heer Delcourt, wierden
krijgsgevangen gemaakt. Het geluid van het ge-
schut zelfs tot ons Utrecht overgegaan zijnde, open-
baarde zig onder de nu zo opgebeurde ingezetenen
nieuwe ongerustheid, die echter door de aankomende
berichten weder spoedig wierd weggenomen. Ik zegge
hier de nu zo opgebeurde ingezetenen. Men moet
hier uit niet verstaan alle de ingezetenen, verre zij
dit, want, dewijl door het gansche land, ons Utrecht
althans niet uitgesloten, de partijschap en de daar-
uit voortvloeiende haat en nijd tusschen prinsman
en patriot gansch niet verminderde, maar wel aan-

-ocr page 46-
43
1793 groeide, zo wierd deeze laatste door de overwinnin-
gen, op den vijand behaalt, gansch niet opgebeurt,.
maar integendeel ter neer geslagen. Alhier ging de-
verbittering al zo ver, dat men tot dadelijkheden
overging, men benadeelde elkaneleren zo in persoon
als aan huizen of goederen, 's nachts kon men zig
niet veilig langs de straat begeven, hetwelk eenigzints
gestuit wierd door het opvatten van de heeren Kluit
en Greeve en de burgers Schellingberg, Houtdijk,
de Blinde, Achterberg, twee broeders Grootjaspers
en nog drie minder bekenden, in de nacht van

2 April, alle wegens het aanranden en mishandelen
van die van hunne tegenpartij en het doen van mo-
lesten aan de huizen, als glazen inslaan, borden en
tabaksrollen wegnemen en dergelijke baldadigheden
meer. Zij wierden alle verhoort, en, om in deeze
hachelijke tijdsomstandigheden de zachste weg in te
slaan, wierden eenige weder losgelaten en de overige
voor acht dagen te water en brood gezet.

Nu weder tot Breda en Geertruidenberg terugge-
keert. De vijandelijke commandanten van beide die
vestingen, het gevaar, waarin zij thans waren, hoe
langer hoe meer inziende, zonden een officier met
een trompetter af naar het hollandsche hoofdkwartier,
met voordracht om de vestingen bij capitulatie over
te geeven. De Erfprins van Oranje met den Hertog
van Brunswijk daarover geconfereert hebbende, wierd
de officier met het antwoord terug gezonden en

4 April, 's middags ten 12 uuren, wierd de capitula-
tie gesloten, waarvan dadelijk per expresse aan H. H. M.

-ocr page 47-
44
en Z. D. H. in 's Hage wierd kennis gegeeven; die 1793
van Breda wierd geratificeert en onderteekend door
den gen. Flers, thans commanderende te Breda, den
luit. col. La Barrière en den luit. col. Tholore, we-
gens Vrankrijk, den maj. de Boeltzig wegens Pruis-
sen, en den gen. Erfprins van Oranje, commanderende
de holl. troupes en den col. grave van Bijland wegens
Holland; en die van Geertruidenberg door den gen.
Tilly, commandant van die vesting, de la Rue, co-
lonel, en du Clos, cap. wegens Vrankrijk, en den
gen. maj. grave van Wartensleben, commanderende
te Kaamsdonk, den col. van Spaan enden cap. comm.
van de artillerie Imbyze van Batenburg wegens Hol-
land. De voornaamste artikelen waren deeze : de
fransche troupes zullen uit Breda eii Geertruidenberg
trekken met volle krijgseer, met vliegende vaandels,
slaande trommen, brandende lonten enz. Zij zullen
medeneemen hunne battaillons-stukken en alle hunne
verdere krijgsammunitie; maar al hun voeragie zullen
zij achterlaaten. Zij zullen door de hollandsche troupes
of andere van de geallieerde mogendheden door gansch
Braband — die van Breda tot aan Rijssel — en die
van Geertruidenberg tot aan Valenciennes geescorteert
worden. Eindelijk zullen alle hollandsche krijgsge-
vangenen als van de Willemstad, de Klundert, het
fort St. Miehiel enz., weder terug gegeeven moeten
worden. Ingevolge deeze artikelen wierden

5 April beide de vestingen door de franschen,
nadat zij hunne vrijheidsboomen hadden afgebroken,
verlaten. Zij wierden geescorteert door hollandsche

-ocr page 48-
45
1793 cavallerie; die van Geertruidenberg door 60 man van
van Tuyll, onder commando van den ritmeester Hart-
sinck. Die van Breda door het hollandsch hoofdkwar-
tier in het Haagje passerende, stonden aldaar Z. D. H.,
(die zig op de ontfangst der tijding van de overgaaf
terstond uit 's Hage derwaarts begeven had) en de
Erfprins voor het front van de hollandsche trou-
pes, aan de eene kant met vergenoeging over die
gelukkige ontruiming, en aan de andere kant met
verontwaardiging over het gedrag van zoveele zijner
landgenoten, 's Anderendaags

6 April wierden beide de vestingen door de hol-
landers bezet; Breda door eenige battaillons van ver-
schillende regimenten en Geertruidenberg door de
zwitsers van Stockar de Neuforn; de Prins van Solms
\vierd commandant te Breda en de gen. maj. grave
van Wartensleben te Geertruidenberg. Onder het
binnenkomen der militairen te Breda wierd door den
burger de oranjeboom geplant, ter plaatse daar de
vrijheidsboom gestaan had, Terzelver tijd trokken
de engelschen uit Dordrecht naar Bergen op den
Zoom. En

7 April kwamen 7 schepen met 2000 man engel-
sche troupes voor Vlissingen aan, die

8 April de Schelde opvoeren naar Antwerpen. De
hanoversche troupes waren ook alreets doorgemar-
cheert tot in Nijmegen.

Het is licht te beseffen, dat, daar de vijand nu
geheel en al van hollandsch grondgebied verwijderd
was, de vreugde overal groot en algemeen was (wel

-ocr page 49-
46
t« verstaan bij die van de oranjepartij). In sommige 1793
steden wierden eenige vreugdebedrijven verricht. In
ons Utrecht muntten de zakke- of turfdragers van
het beneden-eind daarin bijzonder uit; deeze hadden
den

9 April onderh en een vrolijken dag; zij teerden
gezamentlijk op hunne gewone vergaderplaats in de
zakkedragersteeg, zij pronkten aldaar met een oranje-
vlag en illumineerden 's avonds met een klein eere-
boogje met een toepasselijke decoratie er in; hier
door meer andere burgers, echter maar alleen van
de geringste classe, aangewakkert, verspreidde zich de
vrolijkheid eenigzins dien avond door de geheele stad.
's Anderendaags, den

10 April, de gewone weekelijksche bedestond in-
vallende, wierd dezelve met een dankstond verwisselt
om het Opperwezen te danken over die menigvuldige
zegeningen over Hollands wapenen, en vervolgens
wierden de weekelijksche bedestonden in lédaagsche
verandert.

Het is ook ligt te bezeffen, dat, daar Dumourier
met zijn leger geduriglijk de nederlaag gekregen had,
en dus niet alleen van de overwinning van Holland
had moeten afzien, maar zelfs gansch Braband ontrui-
men, hetfransch gouvernement over zijn gedrag gansch
niet voldaan was. Er wierden vier commissarissen
van de nationale conventie (het toenmalig opperbe-
stuur van Vrankrijk) met twee secretarissen, benevens
de gen. Burnonville met zijn aide-de-camp afgezon-
den om Dumourier te vatten, maar hij, dit bemer-

-ocr page 50-
47
1793 kende, liet hen alle in arrest nemen, en gaf hen
over aan den Prins van Saxen-Coburg, die hen naar
Maastricht liet vervoeren, en ieder in een afzonder-
lijk vertrek in de strikste bewaring houden.

Nadat nu alle de vijandelijke Iroupes afgetrokken
waren, begaf zig Z. D. H. den

11 April naar Breda, alwaar Z. H. met grote
vreugde ontfangen wierd, en welke vreugde nog des
te meer wierd aangezet door de gansch onverwachte
spoedig daarop volgende komst van H. K. H. Mevr.
de Princes. Z. H. herstelde weder al hetgeen dooi-
de franschen was vernietigd en omvergeworpen; 's an-
derendaags, den

12 April vertrok H. K. H. weder naar 'sllage,
maar Z. D. H. bleef in Breda, om aldaar een con-
gres bij te wonen, 't welk den

13 April gehouden wierd om de verdere krijgs-
operatien te beramen; hetzelve bestond uit de drie
Prinsen van Oranje en Nassau, de Hertog van Yorck,
de veldmaarschalk Prins van Saxen-Coburg, de Her-
tog van Brunswijk, als ook de ambassadeurs van den
Keizer, Engeland, Pruissen, Spanjen en Napels uit
's Hage, benevens den raadpensionaris Van de Spiegel,
alle met hunne secretarissen. Een der voornaamste
besluiten was, de algemeene vijand verder te ver-
volgen, ten minste zoveel mogelijk te beletten Hol-
land en zelfs Braband weder in te dringen , sterke
legers daartoe op de been te brengen, dezelve
van al het nodige rijkelijk te voorzien en zelfs
predicanten als veldpredikers toe te voegen. Het

-ocr page 51-
48
congres afgelopen zijnde, begaven Z. D. H. en de 1793
ambassadeurs zich

14 April naar 'sHage, en de commandanten generaals
respectivelijk naar hunne commandementen. Z. D. H.
nam zijn weg over Geertruidenberg, en dejeuneerde
ten huize van den schepen van Doorn, die door den
vijand als gijzelaar naar Antwerpen vervoert was ge-
weest. Daarna vervolgde Z. H. zijne reize naar
's Hage.

( Wordt vervolgd)
-ocr page 52-
49
OVER EEN
MUNTJE (DENAE:E) VAN DEVENTER (1267-1270 ?)
Weegt W. o, 588.

V. Z. Binnen eenen geparelden binnenrand een borst-
beeld en face. Het hoofd ongedekt. In de
regterhand een palmtak en in de linkerhand
een boek. Omschrift:

+ S. M......VS. (S. Martinus?)
K. Z. Binnen eenen geparelden binnenrand een kruis,
waarvan de armen uit het midden breeder
uitloopen, aan het einde iets zijn ingebogen,
en in welke bogt zich een tittel of balletje
bevindt. Drie der hoeken van het kruis door
eene letter, een derzelven door een sterretje
gevuld, aldus:

PAX * (Pax *)
Omschrift:
.... - VeiNT.... (+ Daventria?)
Bij van Mieris, Mader noch Lelewel wordt
zulk een muntje afgebeeld of beschreven ge-
vonden , echter Dr. H. Grote geeft in zijne
UTR. TIJD s. IV.
4
-ocr page 53-
50
Blatter für Mümhmde, Vierten Bandes 3 und
4 Heft, op plaat XVII onder n°. 358, eene
afbeelding van een dergelijk muntje, hetgeen
hij op blz. 172, n°. 27 aan Johannes I van
Nassau, bisschop van Utrecht van 1267-1288,
toeschrijft en aldus vermeldt:

„.. HAN.....Barhauptiges Brustbild von vorn,
„mit Buch und Palmzweig."
K. „H- I.......UIA (In Daventria) kreuz, can-
„tonnirt von PAO * — Ein Obol (in der
„ Sammlung. d. H.) — (Durch Fehler des Zeich-
„ners sind die Reste der Umschrift nicht an
„die rechte Stelle gesezst; sie stehen tiefer,
„so das gerade + IO noch Platz hat) —
„Auf diesen beiden, in oberen Stifte gepragte
„Münzèn bemerkt man wieder den vorwar-
„tigen Kopf, dagegen die jeszt folgende, aus
„Utrecht, das seitwartigen Brustbild hat."

De muntjes, in deze laatste regelen be-
doeld, zijn op dezelfde plaat XVII onder
n°. 368 en 11°. 369 afgebeeld. De eerste,
ook aan Johannes van Nassau toegekend,
vertoont insgelijks binnen eenen geparelden
binnenrand een ongedekt hoofd, doch ver-
der zonder eenig bijwerk en heeft tot om-
schrift :

lOIIe S € Le CTVS (Joh(ann)es electus.)
K. Z. Ook binnen eenen geparelden binnenrand een
kruis, waarvan de armen uit het midden
breeder uitloopen, doch gespleten zijn en in
-ocr page 54-
51
plaats van letters in twee der hoeken van het
kruis een sterretje en in de andere twee een
ringetje. Het omschrift luidt:
SVLLelI CIVITAS waarvoor de heer
Grote twee verschillende lezingen opgeeft; als:
vllenh. civitass
of
assullen civit.
Onbeslist latende of daaruit de stad Vollen-
hove of Hasselt te lezen zij.
Het tweede muntje onder n°. 369, waarop de heer
Grote (op de VZ.) ANN<3 S (annes) vermeent te moe-
ten lezen en dat hij wegens het daarop voorkomende
gemijterd hoofd aan Johannes II van Zirik, opvolger
van Johannes van Nassau, toekent, is zoo volkomen
gelijk aan de déniers van bisschop Hendrik van Vian-
den, den voorganger van laatstgenoemden bisschop,
(waarvan onder meerderen ook de heer J. H. Bal-
foort eene naauwkeurige afteekening gegeven heeft
bij zijne vermelding van eenige utrechtsche bisschoppe-
lijke munten
enz. in het tijdschrift voor Geschiedenis ,
Oudheden en Statistiek van Utrecht, voor het jaar 1843,
IX deel, tegenover blz. 253. n°. 7) en welke vol-
komen gelijkenis ook door Dr. Grote zelve erkend
wordt, dat ik zeer zou twijfelen of ook dit muntje
niet aan genoemden Hendrik had moeten toegekend
worden, hoe schijnbaar ook volgens de afteekening
daarop ANNgS te lezen zij. Die muntjes van bis-
schop Hendrik komen toch altijd in zulk een ge-
brekkigen toestand voor, dat de omschriften daarop

4*
-ocr page 55-
nimmer in derzelver geheel te lezen zijn, waardoor
ook van Mieris een dergelijk muntje aan bisschop
Herebertus of Hermanus, die ruim eene eeuw vroe-
ger (dat is van 1138-1156, elkander opvolgden)
dan meergemelde bisschop Hendrik in Utrecht ge-
vestigd waren (zie v. Mieris, bischoplijke munten
en zegelen, pi. 3, n°. l, blz. 153)." Daar echter
Dr. Grote dit muntje hier slechts bijbrengt tot een
bewijs voor zijn gevoelen, dat de personen, op de
munten voor Utrecht geslagen, en profil, daarentegen
op die, welke te Deventer of in het Oversticht ge-
munt waren, en face werden voorgesteld, zoo doet het
hier ter zake weinig af, aan wien der utrechtsche
bisschoppen dit muntje wel bepaaldelijk moet toege-
kend worden. Keeren wij dus liever terug tot eene
naauwkeurige beschouwing van de afbeelding van
het muntje door den heer Grote gegeven, waarin
zoo veel gelijkenis wordt gevonden met het hier bo-
ven omschrevene. — Wanneer die afbeelding getrouw
is gebleven aan het oorspronkelijke stuk en daarbij
geene andere afwijking heeft plaats gevonden dan alleen
die, welke de heer Grote deed opmerken, dat het om-
schrift (hij bedoelde gewis dat der VZ.) iets lager had
moeten gesteld zijn, zoodat er nog ruimte genoeg ware
overgebleven, waarin + IO zou hebben kunnen staan,
dan zou ik veeleer uit de eerste letter, welke die af-
beelding ons van het omschrift geeft, de letter M dan
H lezen. De afgeteekende figuur komt zeer wel
overeen met die op het origineele muntje ter zelfder
plaatse. De letter A is op de afbeelding duidelijk,

-ocr page 56-
53
minder de figuur, waaruit meergenoemde heer N
meent te lezen, het zoude ook zeer wel het onderdeel
van de letter E (n.) kunnen zijn, en wat de KZ,
betreft, de afteekening geeft slechts P A * te lezen;
de derde letter wordt er niet op gevonden, alleen de
beschrijving derzelve stelt daarvoor eene O. Daar
men nu, om tot juister kennis van het een of ander
duister muntje uit de middeleeuwen te geraken —
waarvan de munten wegens gebrek in vorm of stem-
pel, dikwijls zoo veel te gissen overlaten—voorzeker
als een der beste hulpmiddelen daartoe verscheidene
van dezelfde soort met elkander moet vergelijken, om
het gebrekkige bij de eene door het meer volledige
bij de andere aan te vullen en alzoo een zamenhan-
gend geheel te verkrijgen, zoo is zulks ook in het
bijzonder hier het geval met het originele stuk en de
daaraan veel gelijkende afbeelding.

Op het originele stuk ontbreken op de VZ. de
tweede en derde letter, die de afbeelding, wat de
tweede letter betreft, geheel en de derde ten halve
geeft; daarentegen heeft het originele stuk duidelijk
eene M met een kruisje en eene S er voor, en als
slotletters van het woord, VS. Deze letters nu ach-
tervolgens geplaatst, gaven:

S*. MAK . . uUS. Men kan dus niet wel eene
andere lezing daarvoor dan St. Martinus aannemen.
De voorste letters, die op de afteekening ontbreken
zijn geen H- IO; ook de laatste letters, die daar niet
gevonden worden en blijken VS te zijn, kunnen niet
de eindletters van den naam Johannes wezen.

-ocr page 57-
54
De KZ. van het originele muntje heeft in de
hoeken van het kruis duidelijk het woord PAX *.
Er behoeft dus omtrent de dorde letter van dit woord,
waarvoor op de afteekening eene ledige plaats is,
geen twijfel te bestaan of die plaats door eene O of
X was gevuld geweest, ten minste de waarschijnlijk-
heid pleit voor de X, en terwijl van het omschrift
op die zijde van het muntje slechts het middelste ge-
deelte van het woord Daventria is te lezen in de
letters:

VeiNT....
zoo geeft de afteekening daarvan als het ware het
begin en het einde in de gedeeltelijke en geheele
letters I......RI7\.

Men mag dus wel voor zeker stellen, dat beide
muntjes, de originele en die tot kopij gediend heeft voor
de afteekening door Dr. Grote gegeven, denzelfden
oorsprong hebben, en tevens dat zij, ofschoon zij geen
naam noch afbeelding van een en persoon, die den
bisschop van lateren tijd aanduidt, maar desniettemin
het kenmerk van bisdommelijke munten dragen, onder
buitengewone omstandigheden zijn geslagen geweest,
het zij ten gevolge van een bijzonder privilegie van
een kapittel — van den afstand van het muntregt
door den bisschop, dat tot zijne regalia behoorde, aan
het kapittel — van langdurige afwezigheid of gevan-
genschap des bisschops of ongesteldheid van geest of
ligchaam, waardoor hij verhinderd werd de regering
zelf uit te oefenen — of van in den staat van ban
te verkeeren of in dien van minderjarigheid met toe-

-ocr page 58-
55
stemming des pausen verkozen — of eindelijk ten ge-
volge van het ledig staan des bisschoppelijken stoels,
gedurende den tusschentijd van het overlijden van
eenen bisschop en het in deszelfs plaats treden van
zijnen opvolger. Uit al die vermeldo omstandighe-
den werden dan de zoogenaamde kapittel — of in het
laatste geval de sede vacante munten geboren *).

Neemt men nu daarbij de type dezer muntjes in
aanmerking, dau mag men ook tevens met grond
veronderstellen, dat dergelijke omstandigheden moeten
plaats gevonden hebben in of omtrent den tijd toen
Johannes van Nassau bisschop van Utrecht was. Zij
toch is gelijk aan de type, die Dr. Grote in afbeel-
ding geeft van het straks vermelde muntje van ge-
zegden bisschop voor Vollenhove of Hasselt, van de
munten van Otto II en Reinald I, graven van Gelder,
en van de denarien van Floris V, graaf van Holland,
alle tijdgenooten van dien bisschop, als ook aan die
der munten van zijnen voorganger in het bisschoppe-
lijke bewind, Hendrik van Vianden, in het bijzonder
aan die, welke op zijnen naam te Deventer geslagen

1) Men zie hierover „Die Capitels- und Sedesvaeansmünzen
und medaille», enz. van Dr. K. F. Zepernieh. (Einleitung ,
Seite 1-5.)

Van de hier opgenoemde gevallen geeft onder anderen, om
slechts van de beide eerste als de zeldzaamste te gewagen, de
schrijver voorbeelden op, als van een privilegie van het doin-
kapittel van Mainz, om op eigen gezag munten te slaan (blz. 2),
van eenen afstand door den bisschop van Halberstad aan
het kapittel (blz. 2) en andere dergelijke afstanden, blz. 16,
§ 2, 17.

-ocr page 59-
5fi
zijn, die ook in de hoeken van het daarop gestelde
kruis het woord PAX * (misschien ook op sommigen
PAO *) voeren *) en dat er toenmaals zoodanige om-
standigheden hebben plaats gevonden, leert ons de
geschiedenis van het Stift van Utrecht en die des
genoemden bisschops in het bijzonder, welke hem doet
kennen als een dom — en voor de waardigheid, die
hij bekleedde, allerongeschikst persoon, zoo zelfs, dat
hij om die redenen nimmer de bevestiging van den
paus als bisschop verkrijgen mogt. In den jare
1267 naauwelijks het bewind aanvaard hebbende,
waartoe hij door de kapittelen van Utrecht verkozen
was, werd hij door de Kennemers en Friezen,
die Gijsbrecht van Aemstel aan hun hoofd hadden
gesteld, daaruit gedreven en zag hij zich, onaange-
zien de verzochte en verleende hulp van Otto II,
graaf van Gelre, genoodzaakt, om als balling uit zijne
zetelstad, twee jaren te Deventer te vertoeven, tot
dat hij haar met hulp van heer Sweer van Businghem
in 1270 weder in bezit kreeg, de zich opgewor-
pen magistraten verdreef en andere in hunne plaat-
sen stelde. Niettemin bleef de woeling tegen zijn
gezag en de vijandelijke aanvallen tegen zijne onder-
danen, wier belangen hij schandelijk verwaarloosde, en
die hij door het verpanden van sloten en vestingen ,

1) Zie, wat deze laatste betreft, Mader, kritische Beytrage
zur Münzkunde, Dl. 6, pi. 4, u". 44. Lelewcl, Numismatique
du moyen-age. PI. XX, n". 7,.en Grote, Blatter für Münz-
kunde , op de hier vroeger vermelde plaat n°. 365 , 366
en 367.

-ocr page 60-
57
door vroegere bisschoppen ter hunner beveiliging ver-
sterkt, aan die invallen te ligter had blootgesteld,
aanhouden; zooclat acht jaren later de kapittelen van
Utrecht het raadzaam oordeelden om op nieuw vreemde
hulp daartegen in te roepen, zich met dat doel tot
Floris V, graaf van Holland, wendende. Deze be-
vrijdde hen nu wel weder van dien overlast, maar
toch kwam ook die bevrijding op nieuwe offers aan
het Bisdom te staan. Nadat het eindelijk twintig
jaren lang de jammerlijke gevolgen der zorgelooze
regering van een onbekwaam opperhoofd had moeten
verduren, wendden geestelijken en wereldlijken zich
met hunne klagten over hem tot den paus, die daar-
op Johannes van Zirik in zijne plaats aanstelde en
bevestigde, waarvan hij, hetzij gedwongen of vrijwil-
lig, afstand deed l).

Wel was achttien jaren vroeger, en toen ook reeds
de type der munten van de hiervoren vermelde vor-
sten gelijk was aan die, waarvan hier sprake is, een

1) Zie de zoogenaamde Divisie Cronycke, Divisie XIX,
Capittel VI en XVII, blz. 176 en tegenover blz. 181. Slich-
tcnhorst, Geldersche geschiedenissen, blz. 99a. P. van Mieris,
beschrijving der bisschoplijke munten en zegelen, blz. 184-
187. Wagenaar, Vadcrlandsche historie, Dl. 3, blz. 13-15.
Kok, Vaderlandsch Woordenboek, artik. Deventer, Dl. XI, bl. 240
en artik. Jan van Nassau, Dl. XXI, blz. 161, 162. Bilder-
dijk, Geschiedenis des Vaderlands, Dl. 2, blz. 169—171 en
196. Van Lennep, de voornaamste geschiedenissen van Noord-
Nederland enz. Stukje I, blz. 135 en Chronijck van Utrecht
door J. F. van der Goude, medegedeeld door N. van der
Monde, in het tijdschrift Utrecht, voorheen enthans, 2e jaargang
(1845) Uz. 63-65.

-ocr page 61-
58
evenzeer voor zijnen hoogen rang ongeschikt persoon
den bisschopsstaf van Utrecht aanvertrouwd, aan Go-
zewijn van Aemstel, maar deze zag zich, wegens zijne
onbekwaamheid al spoedig en wel binnen den tijd
van twee jaren genoodzaakt, dien weder af te staan
en te stellen in handen van bisschop Hendrik van
Vianden !), maar behalve dat bisschop Gozewijn de
wijding des pausen schijnt ontvangen te hebben, zoo-
dat hij munten met zijne beeldtenis en de teekenen
zijner waardigheid had kunnen slaan, was ook zijne
regering te kort en te onvruchtbaar aan belangrijke
gebeurtenissen om te kunnen veronderstellen, dat er
redenen zouden hebben bestaan, waarom de kapittelen
van zijn Stift op eigen gezag munten zouden geslagen
hebben.

Het is dus meer dan waarschijnlijk, dat men het
slaan dezer muntjes, in het voor Utrechts bisdom
noodlottig tijdvak van de regering van Johannes van
Nassau plaatsen moet, als rijk genoeg geweest zijnde
aan voorvallen, die aanleiding konden geven, dat de
kapittelen, zonder tusschenkomst van zijn gezag, het
muntregt uitoefenden. Ook welligt mogelijk krachtens
eenen door hem gedanen afstand van hetzelve, zor-
geloos als hij wordt voorgesteld te zijn geweest in
alle regeringszaken; doch in het eerste geval zal zulks
dan wel het meest waarschijnlijk geschied zijn iu de

1) Van Mieris, beschr. der bissch. munten en zegelen,
blz. 181. V. Lennep, de voornaamste gesch. van Noord-Ne-
derl. Stukje I, blz. 129.

-ocr page 62-
twee eerste jaren zijner regering, die hij uit zijnen
zetel verdreven en verwijderd van de hoofdplaats van
zijn gebied elders moest doorbrengen.

Het andere mede hiervoren vermelde muntje, waarop
hij ELECTVS (verkozene) genoemd wordt, zal dus
mogelijk in later tijd geslagen zijn, toen zijn gezag —
ten° minste in schijn — erkend werd. Het verdient
ook opmerking, dat de daarop voorgestelde persoon
geheel overeenkomstig de afbeelding is van dien op
zijn zegel vertoond, in het bijzonder op zijn tegen-
zeo-el, hetwelk insgelijks een eenvoudig borstbeeld,
zonder eenig teeken van rang of waardigheid, voor-
stelt en beide tot omschrift alleen zijnen naam en
titel dragen *), terwijl daarentegen de contrazegels
van zijne voorgangers Otto II en Hendrik de af-
beelding en den naam van den heiligen Martijn, den
patroon van de kerk van Utrecht, dragen. Evenzeer
verdient het opmerking, dat het borstbeeld op het
muntje, waarvan hier de oorsprong gezocht wordt,
zoo geheel anders is, en ten eenenmale die zoo niets
kenteekenende eenvoudigheid mist. Veeleer schijnt
de persoon, die het zal moeten voorstellen, zoowel
als op de tegenzegels van de bisschoppen Otto II
en Hendrik eenen heilige te zijn, wegens de teeke-
nen van vrede en verzoening, die het met zich draagt —
later moge het blijken dat het boek in de linkerhand
voor het evangelie te houden zij. Naar aanleiding

1) Zie van Mieris, Beschr. der bissch. munten en zegelen
v. Utrecht, plaat IV, n°. 5.

-ocr page 63-
60
van die voorstelling zullen wij trachten eenig meerder
licht over den oorsprong van dit muntje te verspreiden.

Te regt spreekt F. van Mieris van Munt- en
Zeyelkunde
als twee wetenschappen die tot elkander in
het naauwste verband staan, die hij beide, zelfs als
ééne wetenschap schijnt te beschouwen, waar hij in
zijne beschrijving der bisschoplijke munten en zegelen
van Utrecht op blz. 150 zegt dat: „de kennis der
bisschoplijke stamwapenen geheel dienstig is tot de
Munt- of Zegelkunde," en de heer C. Piot te Brus-
sel heeft in het jongst verleden jaar in zijne Etudes
sur les types1),
als eene nog onopgemerkte bijzonder-
heid aangetoond en door voorbeelden gestaafd van
hoeveel belang de vergelijking van de munten met
de zegelen is, om tot de juiste kennis van de eerste
te geraken, wier type hij — vóór den tijd, dat die
van vreemden slaafsch gevolgd werd, — als eene
kopij der laatsten beschouwt.

Zoodanig eene vergelijking zal dan ook, zoo ik
vertrouw, tot eenige niet onbelangrijke ontdekkingen
ten opzigte van dit deventersch muntje leiden.

Op een der acht meer of minder geschonden en
slechts van de zestien nog overgeblevene zegels, die
aan de handvest waren gehecht, waarbij Utrechts
bisschop Jan van Zierik op den 31 Januarij 1294
het dorp Gheyne (het Gein) tot eene vrije stad ver-
hief 2), vertoont zich een staand persoon met onge-

1) Zie Revue de la Numismatique Beige, T. IV, p. 1.
2) Zie Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden en Statistiek
-ocr page 64-
61
dekten hoofde, houdende in de regterhand een palm-
tak en in de linkerhand een boek, even zoo als het
borstbeeld op het muntje geplaatst. Van het omschrift
op het zegel is nog slechts heinKic zigtbaar. Onder
de medeonderteekenaars en bezegelaars van deze
handvest, behalve den bisschop, bevonden zich twee
personen, die den naam van Hendrik droegen en
wel onder de dekenen van de kerken van Utrecht,
te weten Hendrik van St. Salvatorl) en Hendrik
van St. Maria. Dat dit zegel niet van Hendrik,
deken van de St. Maria kerk zijn zal, duidt den
daarop voorgestelden persoon genoegzaam aan, boven-
dien geeft diezelfde plaat, fig. 2, ook de afteekening van
een fragment van een zegel, waarop een gekroond vrou-
wenhoofd en de letters ShVB<? RT zich vertoonen, zoo-
dat dit waarschijnlijk het zegel zal geweest zijn, dat tot
de St. Maria kerk behoorde, te meer waarschijnlijk
omdat men ook den naam van Hubrecht in die hand-
veste als proost dier kerk en als medebezegelaar
vermeld vindt, zoodat men als zeker stellen kan, dat
het eerstvermelde zegel tot de kerk van St. Salvator
behoorde.

van Utrecht, Dl. IX (jaar 1843) blz. 9-11, het bedoelde
zegel aldaar op pi. l, fig. 3 en de handvest zelf in E1, van
Mieris. Groot Charterboek, Dl. I, blz. 557.

1) Hendrik, genaamd Hendrik Posch, wordt als deken van
St. Salvators kerk (ook Oud-Munster kerk geheeten, zie
Utrecht voorheen en thans , tijdschrift voor het jaar 1845 ,
blz. 104) reeds in den jare 1259 en later vermeld, hij stierf
10 November 1305. Aanhangsel op de kerkelijke oudheden
van Nederland, blz. 117, 118.

-ocr page 65-
62
Wanneer men nu bij deze gelijkenis tusschen de
personen op zegel en munt verbeeld, in aanmerking
neemt, dat sommige geschiedschrijvers beweerd hebben,
dat het kapittel van Deventer door Bernulphus (bis-
schop van Utrecht van 1027—1054) uit kanoniken
van St. Salvatorskerk, in de hoofdkerk aldaar, zoude
zijn overgebragt en deze bewering al eens verwer-
pende als onbewezen J), dat er dan toch bewijzen
voorhanden zijn, dat reeds vóór den jare 1295 de
kerk van St. Salvator te Utrecht met die van De-
venter ééne kerk geweest is 2), dan mag men ook
wel voor meer dan waarschijnlijk aannemen, dat beide

1) Zie Oudheden en gestichten van het Bisdom van Deven-
ter enz., uit het Latijn vertaald en met aanteekeningen opge-
helderd door H. v. E., blz. 111.

2) Zie als boven blz. 113. Er moet zeker toch al zeer vroeg eene
naauwe betrekking tusschen de kanoniken van St. Salvators
kerk te Utrecht en de kerk van Deventer bestaan hebben,
want Lebuinus — aan wien zij was toegewijd, wiens dood op
12 November 777 wordt gesteld — zelf, kanonik van St.
Salvator geweest is, toen hij naar Utrecht, voor de Saksers
die hem vervolgden, geweken was. Zie Overijsselsche almanak
voor het jaar 1836, blz. 10. Volgens hetgeen de heer
Eyck tot Zuylichem, in zijne korte aanteekeningen op de voor-
naamste kerken in Nederland
vermeldt, moet de St. Lebuinus
kerk te Deventer, omtrent het midden der elfde eeuw gesticht
zijn. (zie Utrecht voorheen en thans, tijdschrift voor 1845,
blz. 111). Doch volgens den schrijver van de oudheden en
gestichten van het bisdom Deventer (zie aldaar blz. 106) moet
de kerk reeds vroeger bestaan hebben en was zij, na tweemaal
afgebrand en beide reizen herbonwd te zijn, eens door Lebui-
nus zelf en eens door Ludgerus, pastoor dier kerk, door bis-
schop Bernulfus weder afgebroken en door eene nieuwe ver-
vangen.

-ocr page 66-
63
kerken en hare kapittelen ook eenerlei zegel gebruikt
hebben en daaruit het besluit afleiden, dat de stem-
pel van dit muntje daarvan eene navolging zal ge-
weest zijn.

Indien nu daarop niet de naam van St. Martinus
gelezen werd, dan zou men kunnen twijfelen of het
ook een kapittelmuntje ware, geslagen ten gevolge
van afstand van muntregt door dezen of genen bis-
schop, of wel dat het slechts een kerkelijk muntje
of presentie penning was, zoo als aan de kanoniken
en prelaten van St. Salvator werd uitgedeeld voor
het bijwonen van het koor in de getijden x), doch
het is niet te veronderstellen, dat die naam zou zijn
geplaatst op een geldstuk door of voor het kapittel
van Deventer gemunt en dus slechts van plaatselijk be-
lang, aangezien Lebuinus de beschermheilige of patroon
dier stad was, zoo als die ook later als zoodanig op
de deventersche munten voorkomt. Het is dus meer
waarschijnlijk, dat die naam, zoo op zich zelven,
als wegens de plaats, die hij op het muntje inneemt,
waar anders die van den muntgeregtigden persoon
voorkomt, — daarbij in aanmerking nemende, dat De-
venter met tol en munte en andere inkomsten aan
de kerk van St. Martinus te Utrecht, door Keizer
Hendrik III bij giftbrief van den 23 Augustus 1046
was geschonken, toen Bernulphus aldaar bisschop was
en ter voldoening aan zijne begeerte 2) — eene erkenning

1) Zie Oudheden eu gestichten van het bisdom Deventer,
bl. 116 en noot aldaar.

2) Zie F. van Mieris, groot charterboek, Dl. I, blz. 64.

-ocr page 67-
04
aanduidt van de utrechtsche kerk als muntgeregtigde
en dat alzoo dit muntje is geslagen in een tijdvak,
dat die kerk was verstoken van een opperhoofd, die
hare geregtigheden uitoefende.

De gronden voor deze gissing voldoende geacht
wordende, zoo kan dit muntje geenszins onder de
eersten der hier genoemde muntsoorten gerangschikt
worden, maar behoort eene plaats onder de sede
vacante
munten te bekleeden en om redenen vroeger
vermeld als geslagen te zijn in die jaren, waarin
bisschop Johannes van Nassau, niet door den paus
gewijd en voortvlugtig uit zijne zetelstad zijnde de bis-
schoppelijke stoel te Utrecht de facto ledig stond.

Ten slotte nog iets over de beeldtenis op dit
muntje.

Wij vermeenden daarin de afbeelding van eenen
heilige te zien, niet als of de daarbij geplaatste naam
van St. Martinus daarop toepasselijk zou zijn, want
die wordt steeds voorgesteld als zijnen mantel met
den hem om eene aalmoes vragenden man deelende,
of wel, waar men de oppervlakte niet ruim ge-
noeg achtte om daarop eene zoo uitvoerige voorstel-
ling te plaatsen, gelijk op het contra zegel van
Utrechts bisschop Hendrik, welligt ook op meerdere
zegels en althans zeker op verschillende gouden en

De zoogenaamde Divisie Chronijcke, Divisie 8, kapittel 4. P.
van Mieris, beschrijving der bisschoplijke munten en zegelen,
blz. 165.


-ocr page 68-
65
kleine zilveren munten J), als een gemijterd bisschop,
zoo als hij zulks bij zijn leven was en verder zonder
eenig bijwerk, maar naar aanleiding van de voor-
werpen, waarmede die afbeelding is toegerust, een
palmtak en een boek, want zoo werden toch gewoon-
lijk de apostelen, de heiligen, de geestelijke en •we-
reldlijke vorsten op de oude munten met de aan
hunne personen eigen attributen voorgesteld, die, wat
de apostelen en heiligen betrof, ontleend waren aan
de betrekking, waarin zij gedurende hun leven waren
werkzaam geweest, aan hunne bijzondere hoedanig-
heden of bedrijven, waardoor zij boven anderen had-
den uitgemunt of ook aan de werktuigen, waardoor
zij den marteldood hadden ondergaan, en wat de
geestelijke en wereldlijke vorsten betrof, aan de tee-
kenen der waardigheid, die zij in hun leven bekleed-
den of hadden bekleed, somtijds ook zonder die; doch
dan duidde den naam en titel, rondom de beeldtenis
geplaatst, den voorgestelden persoon genoegzaam aan.
Om niet al te wijdloopig te zijn, zullen wij ons van
het bijbrengen van voorbeelden tot staving van hetgeen
hier gezegd is, onthouden; de munt- en penning-
kundigen kunnen zich die bij menigte in gedachten
voor oogen stellen.

Doch onder die vele voorstellingen bevindt zich
geen, behalve deze, waaraan een palmtak en een
boek is toegevoegd. Alleen nog die van St. Vincentius,

1) Zie van Mieris, beschrijving der bisschoplijke munten en
zegelen, pi. IV, fig. 4.
UIK. TIJDS. IV.
5
-ocr page 69-
66
doch deze was patroon van de stad Bern en stond
in geen naauwere betrekking tot de steden of kerken
van Utrecht of Deventer, dan andere heiligen. Ook
wel St. Stephanus, maar behalve dat die evenmin in
bijzondere betrekking tot gezegde steden of kerken
stond, zoo droeg ook het boek in zijne hand een
last van steenen, het zinnebeeld van den geweldigen
dood hem aangedaan, en zoo vele andere heiligen,
als een boek met zich dragende, waren voorgesteld,
zoo droeg hunne andere hand, indien die niet ledig
was, een geheel ander symbool. Alzoo doet dan ook
deze voorstelling aan eenen gansch anderen heiligen
denken en wel het eerste aan St. Lébuinus, den patroon
der stad en der daarin gevestigde kerk, alwaar het
muntje geslagen is, en daarbij in aanmerking geno-
men den aard van zijne vreedzame zending, zonder
met meer dan priesterlijk gezag bekleed te zijn, om
langs de hoorden van den IJssel het evangelie te ver-
kondigen , zelfs misschien zijn naam — zoo deze daar-
uit ontleende gevolgtrekking niet als al te ver gezocht
mogt worden aangemerkt en ook welligt zeer teregt —
die oorspronkelijk lieve vriend zou geweest zijn*);
daarbij, dat geen geweldige dood zijn uiteinde eene
bijzondere belangstelling had bijgezet om er teekenen

1) „Zijn oorspronkelijke naam luidde: Lieftoijn of Liafteijn,
„hetwelk lieve vriend betcekerit, op welke beteekenis bij Huc-
„baldus geene zoete toespelingen naar den srnaak van die tijden
„ontbreken. Dezen naam werd met eenen latijnschen vorm in
„dien van Lébuinus veranderd." Overijsselsche almanak voor
oudheid en letteren, 1846, blz, 3.

-ocr page 70-
te zijner onderscheiding aan te ontleenen, dan zal
men bevinden, dat de zinnebeelden van vrede en van
het woord des evangelies aan zijne beeldtenis zeer
eigenaardig waren toegevoegd; of wil men liever in
dezen palmtak het zinnebeeld van heiligverklaring
zien, waartoe hij ook somtijds werd gebezigd J), dan
zou hij ook in dat geval hier te regt eene plaats
bekleeden.

Het gevoelen, dat deze persoon Lebuinus moet
voorstellen, wordt nog versterkt door zijne afbeelding
op de munten van Deventer van later tijd, waarop
hij wordt voorgesteld met ongedekten hoofde, door
eenen heiligen -krans omgeven, houdende in de lin-
kerhand een boek en in de regterhand een kruis-
staf, waarvan eene kleine vaan wappert, als ware het
eene vredevaan, dus evenzeer het zinnebeeld van
vrede, hoedanig eene vaan men slechts geplaatst vindt
achter het lam, voorstellende het Lam Gods, op de
gouden munten, schapen of lammeren geheeten, ter-
wijl zij aan de kruisstaven, in handen van andere
heilige personen, welke op de munten voorkomen,
niet gezien wordt. Ook heeft het boek in zijne hand
gewis eene hoogere beteekenis dan dat, hetwelk men
in de handen van andere heiligen ziet; bij allen zal
het wel in zoo verre hetzelfde boek, het evangelie,

1) Zie geschied- en penningkundige aanmerkingen, naar aan-
leiding van eenige Lier te lande gevondene munten, door S.
H. van der Noorda te Dordrecht, in Let Tijdschrift voor alge-
meene munt- en penningkunde, uitgegeven door P. van der
Chijs, Dl. 3, blz. 261, noot 1.

fi*
-ocr page 71-
68
aanduiden; maar, volgens overleveringen, had Lebui-
nus met eigen hand een afschrift van de vier evan-
gelieboeken vervaardigd, en het zij dan waar of ver-
dicht dat hij zelf zulks gedaan heeft, zeker is het,
dat een zoodanig afschrift daarvoor gehouden werd
en in rijken tooi gehuld, weleer bij de beëediging
der bisschoppen van Utrecht diende — geen wonder
dus, dat men velen hunner op munt en zegelen met
een open boek somtijds met de woorden PAX of
PAXVO (vrede of vrede zij ulieden) daarin leesbaar
in hunne hand ziet voorgesteld — en dat zelfs nog
in den jare 1556 de graaf van Aremberg, als stad-
houder van Philips II, daarop den'eed deed, toen
hij als landsheer van Overijssel werd gehuldigd x).

Dat men in later tijd, in 1618, goedgevonden
heeft om St. Lebuinus als een bisschop voor te stellen
met mijter en kromstaf, zoo als op de deventersche
achtstuiverstukken in dat jaar geslagen, doet niets ter
zake; in het toen hervormde Deventer had men wei-
ligt met den eerbied voor haren beschermheilige ook
het denkbeeld, om hem zijner waardig voor te stellen,
verloren. Men heeft bij dien muntslag slechts den
stempel der Groninger achtstuiversstukken gevolgd
en om de kopij van den daarop voorgestelden St.
Martinus,
eenvoudig weg St. Lebuinus geplaatst.

Als eene bijdrage ten opzigte van de waarde van
1) Zie Overijsselsche almanak voor oudheid en letteren , 1836,
blz. 17, en Slichtenhorst, geldersche geschiedenissen,blz. 490.

-ocr page 72-
69
dit muntje l) in den tijd, waarin het vermoedelijk zal
geslagen zijn, waaruit tevens de matigheid der gees-
telijke heeren of van den prijs van den wijn in die
dagen blijken mag, dient het volgende uittreksel uit
de vernieuwing eener overeenkomst tusschen de „Proos-
„ten, Dekens en Kapittels van St. Salvators kerk te
„Utrecht en van de kerk te Deventer onder het Stift
„van Utrecht behoorende. Gedaan en gegeeve in
„'t jaar des Heere MCCXCV, s'daags voor O. L.
„vrouwe Lichtmisse."

„Voorts tot onderhouding van wederzijdsche kennis
„en tot een aangename vertroosting, hebben wij goed-
gevonden den leevenden Broederen te beveelen, als
„er een kannonnik van St. Salvators kerk te Deventer
„mogt koomen; dat hij zich aldaar in zijne kanonniks-
„kleedinge ten koore zal vertoonen: en op denzelfden
„dag, als hij zich aldus vertoont zal hebben, zal hem
„tot erkentenisse van de Broederschap gegeeven wor-
„den een wittebrood, met een tarwen brood, en acht
„denieren voor den wijn. Insgelijks zoo dikwijls als
„een kannonnik van Deventer in St. Salvators kerk
„te Utrecht koomt, zal hij zich insgelijks in zijn kan-
„nonnikskleed vertoonen: en op denzelfden dag, als
„hij zich aldus vertoont zal hebben, zal men hem
„moeten geeven en ook inderdaad geeven een witte-
„brood, een tarwen brood, vier stoopen bier, met vier
„denieren voor den wijn. Dan de Proosten en De-

1) Waarde der déniers 10 cent. Zie Geschiedk. overzigt van
den koophandel der Friezen, door Mr. J. Dirks, bl. 89 in
de noot.

-ocr page 73-
70
„kens moeten al het bovenstaande dubbeld hebben.
„Ook zullen de dagelijksche koorgelden, indien ze op
„den zelfden dag en uure worden uytgedeelt, weder-
„zijds aan de gemelde kannonniken en Prelaaten,
„indien ze in het koor tegenwoordig zijn, toegedeelt
,worden" *).

Amsterdam, Aug. 1849. O. KEEK.
Naschrift. Na dat het bovenstaande geschreven was,
is het gebleken uit drie muntjes, gelijk aan de ver-
melde , doch duidelijker in de omschriften, dat dezen
met de veronderstelde lezing S. Martinus en Daventna
juist overeen kwamen.

Die muntjes, thans in het bezit van den Hoog
Edel Gestrengen Heer A. J. JB. de Roye van Wichen
te Nijmegen, waren eenen korten tijd vroeger aldaar
en in de nabijheid dier stad gevonden. De voorkomende
welwillendheid, waarmede zijn Hoog Edel Gestrenge
die ter bezigtiging en vergelijking overzond, zij hierbij
dankbaar erkend.

1) Oudheden en gestichten van het Bisdom van Deventer,
blz. 115.


-ocr page 74-
71
KRONIJK
VAN HET S. NIKOLAAS-KLOOSTER
TE UTKECHT.

In de bekende kerkelijke historie en Outheden der
zeven vereenigde provinciën
(uitgave in fol., 2e deel,
blz. 78-81) worden eenige bijzonderheden over de
parochiekerk van S. Nikolaas te Utrecht gevonden.
Even zoo in de Historia episcopatuum foederati Belgii
utpote metropolitaniullrajectini, j4ntverpiae,
1755, le deel,
blz. 91 volgg. Op blz. 93 van dit laatste werk vindt
men bovendien eene soort van kronijk afgedrukt,
uit een beschreven perkamenten boekje getrokken.

Een dergelijk boekje wordt in de handschriften-
verzameling der bibliotheek van Utrechts hoogeschool
aangetroffen, en bij de weinige en hoogst onvolkomen
berigten, welke ons van S. Nikolaas-kerk en klooster
zijn overgebleven, meenen wij dat utrechtsche hand-
schrift hier te moeten opnemen. Immers hoezeer het
duidelijk is, dat de beide hss. deuzelfden oorsprong
hebben, is het utrechtsche vollediger en in de uitgave

-ocr page 75-
72
der Historia episcopatuum ontbreekt veel, dat gewis
niet zonder belang voor eene juistere kennis der 14"
en 15° eeuw is. Of liet opzettelijk geschied zij, dan
wel of het daar gebruikte hs. enkel het medegedeelde
bevatte, kan niet uitgemaakt worden. Het laatste is
welligt minder waarschijnlijk dan het eerste; de schrij-
vende zuster toch laat zich tamelijk vrij over een paar
utrechtsche bisschoppen en over de geestelijken van haren
tijd uit, hoe beknopt en voorzigtig hare aanteekenin-
gen ook mogen wezen. En geen wonder dat zij eenig-
zins verstoord was; dat onafgebroken twisten over het
bezit van den utrechtschen stoel kwam altijd op geld
te staan en de kloosterlingen konden dit volgens haar
zeggen niet wel missen. Ook kan haar eerbied voor
Mr. Geert, van Deventer, wiens kerkelijke regtzinnig-
heid door sommigen zeer verdacht werd, vroeger voor
de afschrijvers van het hs. der Historia episcopatuum
of later voor de uitgevers, eene reden geweest zijn
om eenige gedeelten, die meer bepaald de geestelijk-
heid raakten, achter te houden.

Het utrechtsehe hs., ons op gunstige voordragt van
den heer Bibliothecaris door heeren Curatoren der
hoogeschool ten gebruike afgestaan, is een boekje in
klein 8°, en komt op den Catalogus manuscriptorum
der bibliotheek, onder de rubriek Scriptores historici
medii aevi
n8. 13 voor; het bestaat uit 26 perkamen-
ten blaadjes, elke bladzijde heeft 23 regels, het schrift
is duidelijk en net en uit de laatste helft der 15eeeuw.
Het heeft geen buitengewone versieringen; alleen de
letter O,, waarmede het kronijkje begint, is tamelijk

-ocr page 76-
73
fraai uitgewerkt. Overigens levert het voor de palaeo-
graphie niets bijzonders op. Wij meenen het voor het
oorspronkelijke, in het klooster zelve gemaakt, te mo-
gen aanzien, niet alleen om het gelijktijdig opschrift
op den perkamenten omslag van het boekje: Hiep
mntmen hoe dat onse convent ierst begonnen is,
en om
de latere bijvoegingen, maar ook omdat hier en daar
onder het schrijven eenige ruimte gelaten werd, om
naderhand in te vullen wat bij het opstellen niet met
zekerheid bekend was, b. v. de dagteekening van den
brief van 1394, blz. 75, de namen van twee kloos-
termoeders, blz. 78, enz. Het hs. der Hisioria epi-
scopatuum
heeft evenwel eenige weinige kerkelijke bij-
zonderheden, die in het onze niet voorkomen.

Uit den inhoud blijkt het, dat eene kloosterzuster
het boekje maakte en wel in de verwachting dat deze
aanteekeningen na haren dood zouden worden vervolgd.
Dit is dan ook, ofschoon zeer onvolledig en opper-
vlakkig , geschied. De laatste bladzijden zijn blijkbaar
van eene jongere hand, maar wel niet later dan in
1500 geschreven.

Hier in machmen vinden dat begin ende oerspronc
ende voertganc onses conventes ende hier selmen
voert in scriven, dat nacommende is van den
ghenen die dan leven.

Om te weten hoe ende in wat tijden dat convent
ende cloester van Sinter Claes begonnen is, so is te

-ocr page 77-
74
•weten, dat int jaer ons Heren, doe men screef M. ccc
ende xxxvij, was een guet eerber priester, ende
hiete her Henric van der Stove, die gaff om Godes
wil een huys ende hoffstede, cluyn, als sestehalff
roede lanc ende nau iiij roeden breet, aen Sinter
Claes kerckhoff, streckende ter twyestraet wert, om
guetwillighe mageden daer in te herbergen ende Gode
te dienen, als dat die brieff uutwiset, besegelt mit
der stat zegel, welke brieff besloten is inder stat kist,
daer wi die die copy van hebben ende oec hier voir
staet 1). Ende aldus sijn daer vergadert guede maech-
den, die God dienden ende den armen behulpeliken
waren ende den zieken dienden, oetmoedeliken sonder
uutwendige besittingen van tijtliken guede. Endo dese
stede heeft dan aldus die stat gheschicket tot een
gheestelike stede ewelike te bliven ende nimmermeer
in werliken 2) handen mogen te comen, dat gheen
ander conventen en hebben die na ghecomen sint 3).
Dese guede susteren saten lange jaren ende en wis-
sen niet *) in tijtliken guede in hoer stede te verme-
ren, noch oec in personen aen te nemen, om wat
sake en weten wi niet sekers off te scriven.

1) De eigen hand van het lis., naar het schijnt, voegde in
later tijd op den rand der bladzijde hierbij: ende oec hier voir
staet.
De bedoelde brief is afgeschreven op een van de vier per-
kamenten blaadjes, die vóór in het boekje gebonden zijn. Daar
hij echter vrij naauwkeurig in de Historia episcopatuum, pag. 93,
gedrukt is, behoeft hij hier niet te worden ingelascht.

2) wereldlijke.
3) zijn..
4) namen oiet, toe. /..j*-,^ *n\f
-ocr page 78-
75
Daer nae int jaer ons heren M. ccc ende xciiij,
op Sinte Gertrudendach, heefft die eerber raet der
stat van Utrecht om zeker zaken gheschicket van des
raets wegen, die eerberen her Herman van Wulven,
ridder, ende Derick Willems soen, om een toesien
te hebben op dese stede ende personen. Dese twee
guede mannen hebben aldus mit groter neernsticheyt in
desse stede gheschicket een ander manier van susteren,
dan daer duslang gheweset ha'dden, ende hebben
hem gheordiniert guede ordinancien ende hebben si
ghesat in een ghemeen leven, sonder eygenschap
nochtant sonder oerden ghehoersamlick te leven, nier
gheen broet te bidden, mer te leven van horen han-
den ende van dat sy daer in brochten, ende mit veel
ander punten als die cedel dat uutwiset, bezegelt mit
horen zegelen, der wi off hebben een copie in onser
kist, mer die principael brieff is in der stat kist be-
sloten ende die copie staet hier voer!).

Tot dien tiden was een groet clerck, gheboren te
Deventer, die hiet meyster Gherijt die grote, rijck
van patrimony ende van veel provenen. In desen sant
God sinen gheest ende hy wert volcomeliken bekiert,
ende liet al sine provenen, en al sijn ander goet
schicte hy om Godes wil te gheven, ende ginck in
verworpenen clederen oetmoedeliken ende predicte

1) Op de later in het hs. bijgeschreven woorden: besloten,
enz. is toepasselijk, wat in de eerste aanteekening gezegd werd.
Het woord besloten is ouder dan het overige, dat bij eene latere
revisie er bijgevoegd is. De brief, t. a. pi. in de Hutoria
episcopatuum
uitgegeven, heeft daar bij vergissing het jaartal 1390.

-ocr page 79-
76
vuerichlike dat woert Godes in allen steden des lants,
meesteliken in den Stichte van Utrecht. Ende want
liijt mit sinen werken bewijsde dat hy mitten woer-
den leerde, gaff [God] hem groete gracy in veel on-
tellike volke te bekieren. Alsoe dat hy bider goe-
dertirenheit ons heren een oerspronck hevet gheweset
al der devocien ende der gheistelicheit van desen lande.
Want by hem sint ghestichtet vele regulier cloesteren
van mannen ende vrouwen, daer Wyndesim dat ierste
van is; vele cloesteren van der derder oerden van
penitencien sint Francisci, van mannen ende vrou-
wen, van welker datter sommigen reguliers en regu-
larissen sijn ghe worden. Vele anderen van sinen dis-
cipulen sint ghebleven beide mannen ende vrouwen in
een simpelen staet sonder eenige oerden, nochtant
Gode dienende in sonderlingen gueden leven. Uut
welken husen, ende sonderlinge als van mannen, groete
vrucht der gheistelicheit cornet, als van clerken te
bekieren ende die ten cloesteren te senden, als mees-
teliken te Deventer ende Zwol ende ander steden.
Behalven dit sint vele cloesteren ghereformiert, die
nu ter tijt Gode dienen in gueder devocien. Vele
ander guede werlike lude sint oec bekiert, blivende
in hoeren husen Gode te dienen.

In dien tiden was een guet priester tUtrecht, die
her Warmbout hieten, een cappellaen te buerkerck,
dye aerbeide dat volck te bekieren tot enen gueden
leven ende sonderlynge mageden te bekieren ende te
vergaderen. Alsoo dat hi een deel mageden vergaderde
achter sinte Barbaren gasthuys, die naemals, om last

-ocr page 80-
77
dye men hem daer dede, van daer ghescheiden sint
mit horen biechtvader her Warmbout voerghenoemt,
die nu bi hem sat ende hadde die cappellaenschap
overgegeven, ende hebben begrepen een steed inder
Node *), dat nu hiet tot sinte Cecilien, noch in een
simpel leven sonder oerde G ode dienende in alre
heilicheit. Daer nae was een guet man die hiete
Abraham Dolen, wonende onder die smeden; dese
vergaderde oec een deel mageden, die nu sinte Au-
gustinus regel aenghenomen hebben. Daer nae sint
oec magheden tot onser Vrouwen biden wingaert, tot
sunte Agnieten ende te Bethleem.

Als wi aldus vergadert waren als voerseyt is ende
ons die stat van Utrecht twe mannen voer ghenoemt
gheset hadden, ende ons guede insettinghe vredeliken
te leven gheset hadden, doe ontbrac ons noch guede
insettinge gheesteliken te leven. Soe hebben wi ons
volkomeliken overgegeven onder her Warmbout ende
onder die moeder van sint Cecilien, horen raet in allen
te volgen. Des ghelikes hebben oec die ander con-
venten gedaen. Alsoe dat wi al in eenre mynnen
stonden. Ende die tot sinte Cecilien biechtvader was,
die was over al, ende dit duerde lange jaren oec
nae her Warmbouts doet. Ende wy namen een moeder
van Abraham Dolens, geheiten ten elff dusent maech-
den, Ghijsberta, een heilige devote maget. Dese tym-
merde bi horen tiden een guet stenen huys, een reventer,
ende boven een dormpter 2), dat nu ghebroken is.

1) plaats aan de Neude, nu 'sRijks Munt te Utrecht.
2) eet- en slaapvertrek.
-ocr page 81-
78
Dese vergaderde allenken meer ende meer maechden
om Gode te dienen in groeier barneuder mynnen *).

Doe men daer nae screeff M. ccc. ende xcix, doe
namen die susteren van sinte Cecilien die derde oerde
van penitencien sint Francisci ende worden mede be-
sloten. Ende daer naest op den selven dach namen
die susteren ten elf clusent mageden ende onse sus-
teren die selve oerde oec aen, ende men plach ons alte-
samen te cleden ende te professyen tot sinte Cecilien,
nochtant een yegelic op sijn eygen convent 2). Ende als
ons dus Ghijsbert moeder geregiert [hadde] omtrent
vij jaer, soe starf sy zalichliken inden Heer, doemen
screef M cccc ende iij, op sinte Barnabas avent. Daer
nae koren onse susteren, die een moeder naden an-
deren, tot tween toe; die eerste hiete Syborch ende wert
ofgeset en die ander Ghijsbert ende die sterff. Dese
twe moeders regierden omtrent iiij jaer ende [Syborch]
worde offgheset om dat convent gheen groter voert-
ganc en had al was si anders doechdeliken ende devoet.

1) brandende liefde.
2) Vau daar ongetwijfeld de aanteekeuing, die orde rakende,
welke tegenover de eerste bladzijde in ons hs. gevonden wordt
en aldus luidt:

Int jaer ons heren M co xxi is begonnen die derde oerde
van penitencien sancti Francisci, bij autoriteyt cnde macht des
eerberen biscops van Ostyen, op dye tijt legaet des paeus Ho-
norius, overmits dat hy macht des paeus hadt. Ende doe dese
legaet voirsz. was paeus geheeten Gregorius dye negende, heeft
dese selve oerde npprobiert ende seker privilegiën gegeven als
dye bulle dat uutwiset. Ende daer nae hevet dye paeus Ny-
colaus die vierde dese selve oerde gheconfinniert, int jaer ons
heren M cc ixxxvi, op die xv kalenden van September.

-ocr page 82-
79
Tot tien tiden waren onse susteren in grote aermoeden;
want daer en was niet meer steden ende ruyms, dan
daert op ghesticht was ende dat Glüjsbert onse ierste
moeder een luttel als licht anderhalve roede breet ende
sestehalf lang aen ghecoft hadde. Alsoe dat her Warm-
bout mit her Gherit van Bronkhorst, canonic te Ou-
demunster, een behulper gueder maechclen ende andere
guede mannen quamen om die susteren te spreken,
om te scheiden ende te versinden *). Doe spraken
sy uut vuericheit ende barnender mynne die sy tot
Gode ende tot malcanderen hadden, dat sy liever
alle armoede liden wouden dan te scheiden. Aldus
wert hem consentiert te bliven.

Doe saghen sy om een ander ministra ende moeder,
ende koren uutten vorseiden convent van den elf
dusent mageden, daer Ghijsbert moeder voirsz. oec
uut was, een gheheiten Nanne, Johans dochter van
Ackoyen, welker, al was sy jonck van jaren, sy was
rijp van seden, vuerich tot Gode ende scherp voer
disciplijn; dit gheschieden int jaer ons Heren doe men
screef M cccc ende vij. Ende doe sy.ontfangen had
dat regiment soe gaff oer 2) Got grote gracy in tijt-
liken ende gheesteliken voertganc en in vermeringhe
der personen. "Want sy timmerde int ierste een guet
schoen huys, daer wy noch in spinnen ende boven
een dormpter is, alst ogesinliken is. Daer nae kocht
sy aen die noertzijt deses [een] huys mit stroe ghe-
dect, dat noch een deel staet. Daer nae aen die

1) uit een en naar elders te gaan.
V) haar.

-ocr page 83-
80
•suyt zijt een deel cameren, daer wy nu mishoren.
Daer nae coft sy een huys in die stege, dat lano
een reventer ende nu die koken is. Ende voert
meer over die straet veel ruyms ende aen onse sijt
oec noch meer, alsmen noch sien mach, daer Got
inder ewicheit van ghebenedijt ende ghelovet moet
wesen dijt verleent hevet.

Na dien dat her Warmbout lange ghearbeit had mit
prediken, mit leren, mit vele maechden te bekieren
ende allen gueden een onderstant *) te wesen, niet
alleen bynnen Utrecht, mer oec buten, als Overijssel
ende in Hollant, soe halde hem Got in vreden int
jaer ons Heren M cccc ende xiij op sinte Barnabas
avent. Na hem koren die susteren tot sinte Ci-
cilien enen, geheiten Meister Jan Galencoep, doc-
toer inder gotheit, die regierde vierdehalf jaer ende
toech int consilium van Constans. Nae desen koren
sy her Johan, van Vredendael, die regierde derdehalf
jaer. Nae desen regierde her Jan van den Berge,
iij jaer luttel min, die naemaels regierde die susteren
by den wijngaert, den wy alre lest hielden ende be-
groven. Heir nae maecte men een clerchuys, die
den susteren een onderstant wesen souden, mit enen
rectoer, als her Hermen ter Maet, die der susteren
biecht hoerde. Van welken sy oec scheiden, die sijn
leven eynde mitten susteren totten elfdusent maech-
den. Dese vier gaven sy al oerlof by haren leven.
Na welken dat sy coren her Herman die Vroede die

1) steun.
-ocr page 84-
81
by hem sterff en dese hoerde alleen die susteren van
sinte Cecilien. Mer wy biechten tot enen gueden
man, her Derik van Vredendael, die woende bi den
susteren van sinte Agnieten ende hulpen den susteren
sine cost te betalen. Ende lange tijt gingen wi te
kerken in sinter Claes kerck, op enen solre, ende ont-
fengen dat heilige sacrament daer van onsen cureyten.

Tot dien tiden was een leesmeester te Gronyngen,
geheiten Matheus Grabouw, een benider als guets 1),
ende makede een boeck op die broederen ende sus-
teren van onser oerden, ende wert mit recht aenge-
sproken, niet alleen hier, mer nae dat hijt hier ver-
loren had, in dat heilige concilium van Constans alsoe
verwonnen wert, had hijt niet al wederroepen, nae dat
hy lanc inden kerker gelegen had, men soud hem ge-
brant hebben; mer doe hijt wederroepen had wert hy
ghesant over meer 2) nimmer weder te lande te comen.

Daer nae ghevielt, dat her Johan van den Berghe
scheiden soude van den susteren biden wingaert,
ende her Deric van Wael, die de susteren ten xim
maechden regierde, mitter moeder, schickedent dat
wy desen gueden man, her Johan, namen tot eenen
biechtvader ende scheiden van her Deric van sinte
Agnieten int jaer ons heren M cccc ende xxxvij,
ende setten hem in een arm huysken aen den kerk-
hoff, dat ons cofte Andries Peters soen, die ons
lange regierde in groter vreedsamheit ende eendrach-
ticheit, tot in sijnre outheit.

1) alles goeds.
2) over zee. (yc<WZftf***\ ."'}
UTK. TIJD s. IV. , 6
-ocr page 85-
82
Noch en hebben wi ghene scheydinge van onsen
cureyten, daerom aerbeiden onse vrienden, dat wy
verkrigen mochten enige privilegiën. Doe verkregen
wi van her Wenmaer van Huyswerden ende her Jo-
han Eam, cureyten der prochien van sinter Claes,
dat wi kiesen mochten een biechtvader, ende een
ghewijt autaer hebben, en dat heilige sacrament by
ons te hebben, ende dat wi dat heylige sacrament
van onsen eygenen biechtvader mochten ontfangen,
ende voertaen doen mochten als die brieve dat begrij-
pen, die daer van ghemaket sint, die wi hebben.
Ende hier voer sijn wy hem schuldich jaerlix te ge-
ven enen ouden schilt tot tween terminen. Dit ghe-
schiede int jaer ons Heren M ccccxxij, in die maent
October.

In dit selve jaer verkregen wi by der ghenaden
Gots van biscop Frederick van Blanckenhem, dat
wy besloten mochten werden, mit ander seker pri-
vilegiën van den selven cureyten, gheconfirmiert van
den selven biscop, dat mit alre eerwerdicheit ende
devotien in manieren nabescreven toeginc aldus. Want
die susteren van sinte Agnieten ende wi ghelijc ver-
verworven hadden in enen brieff dese selve privilegiën,
soe worden wi gelijc besloten in sinter Claes kerck.
Ende die men besluten soude die worden mitter pro-
cessien eerliken gehaelt ende te huys ghebrocht in
tegenwordicheit zeer veel volcks. Dat officium der
beslutynge dede her Tydeman Braem ende meister
Johan Galecoep, doctoer inder gotheit, van beveel
des biscops op dese tijt. Mer naemaels gaff hy die

-ocr page 86-
83
macht onsen biechtvader, durende ewelike voert aen.
Aldus soe worden \vi ierst besloten. Naeraaels sijn
wi al besloten in onser cappellen.

Dese privilegiën der beslutinge ende der anderen
hebben wi verkregen by tiden Nannen onser minis-
tra, eer wi kregen her Johan van den Berglie onsen
vader. Mer daer nae bi hoer beyder tiden hebben
ons ghegont her Johan Kam ende meyster Aernt Elijss.,
cureyten, dat wy mochten doen wyen onse cappelle
die noch onghewyet was. Dat gheschiede van biscop
Johan van Corkangen int jaer ons heeren Mcccc....
(1448?) sinte Stevens dacli, by consente biscop Roloff
van Diephout.

Het gheschyede bi des selven biscop Roloffs tiden,
dat die zijs op die borgers wart gheleyt, om last dat
dat die stat had. Alsoe dattet die ecclesie van Utrecht
mede over gaff *) desen zijs te geven tot een deel
jaren toe. Doe waren sommigen die niet goet ghees-

1) zich liet welgevallen. Het besluit van den stedelijken
raad, deze belasting aangaande, is achter ons hs. afgeschreven.
Men vindt het ook bij Burman, Utr. Jaarb. 2, 53. Onze
afschrijver voegde er het volgende bij :

„Dit naebescreven is die taxie der conventen ponden, die
sy geven voir hair zijs, gescreven uit een camelaers boeck
ende jairlix noch alle camelaers hoir rekeninge nae maken tot
dese nae gescreven taxie. Cecilien C £g. Brandoly vierentne-
gentich fg. Agneten LXX fg. Nicolai LXX tg. Bethleem
Lxxxiij gj. Jerusalem Lx $?. Belopende dese 6g maer ccce
ende Lxxvij £g, dat is xxiij fg noch min van vc. fg ende
hiermede passirt hoir rekeninge."

Uit deze opgaven kan het vermogen der conventen, in ver-
houding tot elkander, eenigzins worden opgemaakt.

6*
-ocr page 87-
84
telics en waren, ende quelden ons ende al die andere
husen desen zijs te geven, dat wi langen tijt weder
stonden mit groter bangheit. Mer ten lesten soe en
hebben wijs niet over gegeven, mer sy nemen een
deel ponden van onsen lijfrenthen, die wi hebben
aen der stat, ende die gheven wy noch. Mer ons
wart op die tijt gelovet, dat wy vry souden wesen,
als die kercke van Utrecht vry waer. Dit gheschiede
int jaer ons Heren M cccc ende xliilj.

Daer nae, int jaer ons Heren M cccc ende xlvij,
worden alle die susteren bynnen Utrecht gheschattet,
omdat sy buten des raets consent husynge ende hoff-
steden aengecofft hadden. Ende die raet gaf hem
brieven ende vestichden hem dat sy doe hadden,
ende gaven hem sommigen wat meer te copen, bi
zeker bepalinge. Ende die conventen gaven weder
brieven daer en boven buten des raets consent niet
meer te copen. Mer onse lieve Heer verwecte gueder
mannen herten, als sonderlinge Aernts van Amerongen
ende Henric Jacops soen, dat men ons om onser
aermoeden te vreden liet.

Dese twe lasten gheschyeden onlang 1) die een nae
den anderen ende waren zwaer te dragen. Mer boven
alle lasten ginge die last die daer te voren [was], die
lange duerde, die was tusschen biscop Zweder van
Culenborch, die geconfirmiert was van den paeus en
bynnen Utrecht eerliken ontfangen was, ende tusschen
Eoloff van Diephout, postulaet van Utrecht, alsoe dan

1) niet lang.
-ocr page 88-
85
want die paeus den ban liet leggen op die gheen die
biscop Zweder verdreven hadden ende niet gehoersam
en waren. Hier om en was niet alleen hier druck,
want wy van dage te dage zorgeden datmen ons
al heel verdriven zoude; mer alremeest over IJssel,
daer men by nae alle die gheestelike luden verdreef
ende veel werlike die den paeus gehoersaem wouden
wesen. Ende dit duerde lange tijt, dat sy buten wa-
ren ellendelike tot dier tijt toe, dat die paeus Euge-
nius sonde biscop Johan, dien hy macht hadde ge-
geven te absolviren ende den ban neder te leggen.
Ende aldus quamen die gheestelike lude een yegelic
weder in sijn cloester, nyet sonder grote schade van
tijtliken en gheesteliken guede. Bynnen dier tijt onse
susteren, die storven, brochten wy by nacht tot sinte
Cecilien om te begraven. Dit weder comen gheschiede
int jaer ons Heren M cccc ende xxxij.

Nae langen jaren hier nae soe hadden wy seer groet
verdriet van onser koeken 1), want sy snode z) ende
out was ende boven al sorchlick om brant, soe lieten
onse vader her Johan ende onse moeder Nanne in
horen lesten tiden tymmeren een guet sterck huys,
dat nu onse re venter hiet, dat sy beyde by horen
tiden onder dack brochten mit groter vlyten ende
nyet sonder druck, want sommige zusteren, der luttel
was, hem hier in contrary waren, die hem nochtans
hier in bystant gedaen souden hebben. Ende dese
selven waren hem contrary, dat sy den hoff over die

1) keuken.
2) armelijk, in slechten staat.
-ocr page 89-
86
stege wyen soude, dat onse susteren daer in gaen sou-
den. Dese en deser ghelike heeft onse moeder Nanne
by der goedertierenheit Godes ons veel guetsgedaen,
ierst alleen ende namaela met her Johan. Alsoe dat
dit convent by hem beyden in gheesteliken ende
tijtlicken dingen zeer op gecomen is.

Nu wil Got dese twe sine lieve vriende halen ende
ghelike als sy malcanderen in den leven lieff hebben
gehadt, soe en heeft sy Got niet verre inder doet
doen scheyden. Nae dien dan dat dese guede oude
vader, her Johan, van sinen kintschen daegen Gode
ghedient had, dat hij scheen een ander Johan Euan-
gelist te wesen. Want sy beyde dat woert der minnen
altoes inder herten ende inden mont droegen. Dese
guede man, her Johan, was vol cloechden, die minne
Godes brant in hem, uut welker dat hy nimmer le-
dich en was in waken, in vasten ende in ghebede.
Uut deser mynnen en liet hy niement by na voerby
gaen, hy en vermaende hem; ja opter straten lude
die hy niet en kende. Ende niet alleen ghemeen
hide, mer oec die rijken, gheesteliken en waerliken,
na dien dat hem Got gaff. Alsoe dat vele lude noch
nae sijnre doet weten van hem te seggen. Ende dit
plach [hy] ghemeenlics te seggen: „Denct guet, spreect
guet, doet guet, soe sydi guet." Ende al was dat hy
en yegelic vermaende, nyement en was hi lastelic noch-
tant, mer en yegelic was hy zuet en zacht toespre-
kelic en goedertieren, bequaem ende zedich in alre be-
quaemheit. Alsoe dattet anders niet en scheen dan en
heylich Godes. Boven al was hy een spiegel alre

-ocr page 90-
87
cuyscheit in alre behoetheit wanderende. Also al was
dat hi geregiert hadde soe lange tijt soe groten pro-
chy ende kerspel te Coelen tot sinte Columba, ende
daer nae susteren, dat hy altoes bleef onberucht totten
eynde toe, datmen anders niet en weet hi en sterf
meghet, dat een selsen z) vogel in onser eerden is.
Hy was oec sonderlinge ghehoersaem sinen visitieres
en sinen oversten. Alsoe dat wat sy hem hieten doen,
dat hi dat niet over en trat. Van ghewoenten plach
hy zeer vro 2) op te staen. Die visitiers gheboden
hem in sijnre outheit voer zekeren uren niet op te
staen; al scheent cleyn ende niet te achten, nyement
en const hem brengen dit te breken, ende soe voert
in allen dingen daer veel van waer te seggen. Nye
en was hi geset op geit te hebben in al sijn leven,
al had hi menighe oersaec daer to gehadt. Ja hy en
plach gheen geit te kennen, ende dat tot sinen han-
den quam, kregen die armen, off hy leydet aen boe-
ken. Seer nau bewaerre was hi sijnre consciencien,
dattet al somtijt boven maten ging, als sy seggen
die sine biecht plagen te horen, dien hij dickwijl las-
tich [was], Ende ten was niet genoech eens, twie off
iij of somtijt meer, mer alsoe dick als hy reyschap
had 3), alsoe dat Got sinen knecht zeer proveden eer
hy en halden *). Doe hem Got dan halen woude, soe
begon die natu er van outheit te krenken, ende hy

1) zeldzame, d. i. weinig voorkomende.
2) vroeg.
3) in de gelegenheid was.
4) hem haalde.
-ocr page 91-
88
wart kranker van dage tot dage, sonder nochtant enige
siecten, ende wi tot hem quam, dien vermaende hy.
Ende veel menschen quamen tot hem, want hi al wijl
lach. Die susteren, want si hem zeer lief hadden,
waren hoven maten rowich, ende sonderlinge die ma-
ter, welke doe sy by hem by oerlof des biscops quam,
ende hoer noet clagede dat sy hier bliven soude ende
hy van Gode gheloent soude worden, sprac hy ende
troesten se, seggende: „Sijt te vreden moeder, krige
ie deel by Gode, als ie hoep, ie sel u bider goeder-
tierenheit Godes cort halen ende ghy en sult hier niet
lange bliven, ende ie hoep dat God dese susteren wel
weder versien sel, daer ie Got voer bidden sel."

Nu die tijt coemt dat dese heilige man scheyden
sal, spreect hy tot Jacop onsen broeder, die lange
bi hem ende ons geweset had ende hem trouweliken
te dienen plach: „Kint, laet ons vesper lesen, misse-
like liken wat Got doen mocht." Het was op sunte Mathijs
dach ende in die vasten te negen uren. Doe die vesper
uut was, bereyde hi hem te sterven, ende steriïom-
trent v uren daer nae ende rustede in vreden int jaer
ons heren M cccc ende liiij, op sinte Mathijs dach,
doe hy out was omtrent xciiij jaer sonder enige siecte.

Doe men hem begraven soude quamen seer vele
priesters ende canoniken ende drongen alle seer om
hem te dragen in sinter Claes kerck, om hem daer
te begaen. Veel vrouwen ende mannen, rijc ende
arm, quamen daer mede, alsoe dat hi zeer eerliken J)

1) met eerc.
-ocr page 92-
89
in onse cappel begraven wart, op dier stede daer hi
noch leget. Ende al deden wi grote cost in dat volck
ten eten te houden, onse lieve Heer haddet al te voren
versien, want een corte tijt eer hi sterff ende sieck
lach, quam hem van Colen xij rijnsche gulden, die
hi der moeder gaf en seyde: „Moeder, gy hebt last
mit my, neemt dit te baten, dat Got gegeven hevet."

Dat deze guede man ghelovet hadde der moeder
dat sy volgen soude, moest geschien. Ende want Got
die moeder, die en reyn vat was, noch reyner woude
hebben, soe sonde hoer Got veel lidens op. "Want
rechtevoert kreech sy en zwaer zage *), daer sy oec
aen sterff. Ende al was dit lastich 2), nochtant boven
al was lastich dat Got die susteren verwecte tegen
hoer op te staen; die altoes mit grote simpelre ge-
hoersamheit onder hoer plagen te staen, die waren
hoer meestelike contrary. Ende dit quam by deser
oersake toe. Die moeder hadde gheern gehadt dat die
susteren hadden genomen her Ghijsbert, pater der sus-
teren te xim mageden, enen goeden, rekeliken, degeli-
ken, gotliken 3) man. Die susteren en hadden daer
ghenen sin toe. Nochtant hoerde hi dier susteren biecht
een of twe reysen lang, want en gheenre wijs als
te biechten en waren die susteren' mit hem te vreden.
Hier om quamen menighe twidrachten onder malcander.

Die siecte der moeder van buten vermeerde. Die
bedroevinge des herten en vermynrede niet. Alsoe dat

1) ziekte.
2) zwaar, drukkend.
3) opregt, regtschapen en vroom.
-ocr page 93-
90
druck op druck quam, ende dese guede heilige ma-
get, die anders niet en socht dan Got, die vint nu
Got, mer in druck ende tribulacien. Got onse Heer
wil nu sine bruyt alte mael vercyeren, al ist dat sy al
hoer leven veel drucks gehad hevet daer hier te voren
en weynich of geseget is, Got onse Heer hevet hoer
alsoe veel graden tijtliken en gheesteliken gegeven.
Si hevet alsoe neernstich geweset in vurigen ghebe-
de, sonderlinge cuysch van leven, soet ende bequaem
hoers omgancs, vlytich voer guede ordinancie ende
disciplijn ende gebreken te corrigieren, hoer selven
strenge, anderen menschen goedertieren, cleyn van
hoer selven altoes te bevoelen *), onderdanich ende
eerwerdich tot horen biechtvader ende totten visitiers
ende allen priesteren te eren, ende nochtant en woud
sy niet dat die susteren vryentschap hadden mit pries-
teren, ende niement en woud sy in cost nemen mit-
ten priester te wonen. Deser ende deser gheliken
dogeden was sy zeer vercyert, ende sonderlinge was
sy verworpen in cledinge ende habijt.

Ten lesten naect dat Got sijn bruyt halen wil, soe
is sy ghewapent mitten heiligen sacrament des lichaems
ons Heren ende des heiligen olijs, dat sy devoteliken
ontfinc, ende offerde Gode den Vader horen gheest
in sine handen, die se vryentliken ontfinc. Ende ist
dat dat sy yet te purgiren had, ten duerde niet lanc 2),
als seyde diet wel wist. Si sterff onlanc na her Johan,
als lij dagen nae hem, des xvij dages in April, doe

1) gevoelen.
2) nl. in 't vagevuur?
-ocr page 94-
91
sy out was Ixx jaer, ende is eerliken begaen in sin-
ter Claes kerck ende begraven in onser capellen by
her Johan.

Nae hoere doet sijn die susteren in groter ellendi-
cheit, want si sitten sonder vader ende moeder. Her
Eernst, zaliger gedachten, generael minister, cornet
sijn kinder te troosten ende sy kiesen eendrachteliken
een guede devote meget, ghenoemt Griete Bouwen,
voer den selven minister, ende die confirmierde hy
moeder te wesen. Mer noch en sijn die susteren niet
al getroest, want si noch ghenen zekeren man en heb-
ben te biechten, want nu biechten sy den enen, nu
den anderen.

Dit aenmerkende Jacob Alberts soen, die altoes
trou had geweset den susteren, dat dit niet lang en
soude staende bliven, hevet gereyst ierst totten gene-
rael, ende naemaels eenwerff ende anderwerff by be-
hulpe her Eeyner, pater der susteren tot sinte Mar-
gareten, ende her Aernt ten Brync, te Vollenhoe tot
her Thomas, miftister der bruederen aldaer, om enen
gueden priester te vercrijgen. Her Thomas, kennende
dat convent van den susteren, want hijt dicwijl ge-
visitiert had, hevet hem goedertieren ghemaect, mer
men moestet vertrecken 1) een tijt om zekere zaken.
Ende doet tijt was toech Jacop voergenoemt mit her
Aernt voergeseyt, over IJssel om te bidden dat con-
vent der bruederen, welke convent hem guedertieren
maect ende schicken hem toe enen priester, geheiten

1) uitstellen.
-ocr page 95-
92
her Gheryt van Rees. Ende her Thomas cornet mede
ende leyden hem in, ende maken hem biechtvader der
susteren, int jaer ons heren M cccc ende liij, op den
elfdusent mageden dach.

Die moeder Griete, nye gecoren, doet al theste dat
sy mach in allen dingen, mer want sy cleyn van hoer
selven voelde, soe en mocht sy die last niet dragen
ende arbeyde zeer om verlosset te wesen. Die gene-
rael minister voergenoemt cornet ende hoert die stem-
men der susteren ende sy kiesen een, hiet Alijt
Zuermonts, int jaer ons heren M cccc liiij, opder
elfdusent mageden dach.

Tot dien tiden rees bynnen Utrecht grote last,
want biscop Koloff woud hebben precary off schat-
tinge van der gheestelicheit. Die canoniken staent
sterkeliken weder. Die oversten, mitten biscop, wil-
len hebben die scattinge; die ghemeent valt mitten
canoniken toe, alsoe dattie ghemeent die overhant
crijget, daer veel verdriets nae off quam. Tusschen
desen beyden werden wi van den cafloniken gheschat,
die nochtant ons souden hebben beschermet, ende dat
precary costen ons voer ende nae wel ix rijns gulden.
Yeel dingen van biscop Koeloff, van der ghemeen-
ten, van den oversten te scriven en is gheen noet,
wanttet seer lange soude vallen.

Doe biscop Roloff, die eerwerdige vader, die sterff
int jaer on heren M cccc liij, op onser vrouwen avent
annuntiatio in die vasten, doet was, koren die cano-
niken her Ghijsbert van Breroed, doemproest, ende
doe regnierden die gilden, ende die daer dat regiment

-ocr page 96-
93
ïn hadden ende wouden hebben, waren meesteliken
al licht volck, behalven int begin, doet wal J) was
begonnen ende guede mannen gehoer hadden. Mer
dat duerde onlange, want lichte ghesellen maecten
tsamenlopinge ende belasten alle guede luden, ghees-
teliken ende vverliken, ende sy en stonden anders ner-
gent na dan der luden guet te hebben. In dien tiden
gheboed men ons ende allen husen dat wi onse brie-
ven hem souden brengen, dat wi daden. Mer die
andere conventen en woudens niet doen. Die zake
dat wi dat deden was dit. Als voerseyt is so schatten
die raet die andere conventen, want sy meer gecofft
hadden aen hoer hoffstede dan hem gheorlofft was,
ende doe kregen sy brieven. Ende want wi die brie-
ven niet en hebben, so ried men ons dat wi hem die
brieven brengen souden, als wi deden. Mer Got halp
ons dat wi se al weder hebben. Alsoe dat men den
anderen conventen overgrote ghewelden dede, dat
des gelijc niet veel gehoert en is. Dij regiment der
gilden duerde ^Üdie tijt dat die proest elect was, noch-
tant bedwang hyse te mael zeer op sinte Marcusdach^
Daer nae wertet verdedinct dat die doemproest over-
gaff sijn recht biscop David van Borgonyen, hertoch
Philipssn., die mit groten volck ende mit groter
eren in quam tUtrecht, int jaer ons Heren M cccc
lüj, opten vj dach in Augusto; welke eyschede sijn
willecoem seer scharpeliken, dat ons costen omtrent
vj rijns gulden; nochtant gaven sy veel meer die buten

1) wel.
-ocr page 97-
94
woenden. Behalven dit moesten geven gheestelic ende
werlic zwaer mergengelt, want men gaff drie jaer
lang v witte stuver ende enen ouden braspennync op
eiken mergen.

Tot desen tijt toe en hebben wi noch niet dat wi
onse susteren bij ons selven in onse cappelle mogen
laten begraven, mer al onse susteren, die siec wor-
den, die gaf onsen biechtvader dat heilige sacrament,
ende een vanden cureyten plach te comen ende olyde
die selve suster, ende starff sy, soe moest mense
dragen in die kerck ende begaen sy daer, ende gra-
ven sy op den ghemeyn kerckhoff, dat druckeliken te
sien was; daer om, by der hulpen van Gode ende
by vrienden rade lieten wi dadingen mit onsen cu-
reyten , als meyster Aernt Elijs soen ende her Johan
Foyt, welke dat hem goedertieren ghemaect hebben
ende hebben ons gegunt dat wy dat heilige oly selve
mogen hebben ende ons laten olyen van onsen biecht-
vader ende dat wy begraven mogen werden in onser
cappellen, ende hier voer geven willen selven curey-
ten enen gouden rijnsche gulden, behalven den ou-
den scilt, die wi hem te voren aldus lange hebben
gegeven ende noch gheven sullen. Dit geschiede int
jaer ons heren M cccc lx, des seventiende dach in
December.

Ende daer na over ij jaren gonden sy ons vrien-
deliken dat wi mochten hangen een kloc mit een
toern buten dakes.

Ende onse priester huys was seer snode ende on-
bequaem enen priester in te wonen. Hier om soe

-ocr page 98-
95
tymmerden wy een huys over die straet, aen die an-
der side, ende maecten een cluse onder die straet,
daer men eten ende drinken brengen mach. Hier te
voren stonden daer cameren ende ander huse die
out ende bynae vervallen waren, dat sy bynae ledich
stonden, ende dese hadden gecofft onse moeder
Nanne, zaliger ghedachten. Ende doe dit huys rede
was soe voer onse priester daer in mit Jacop, die
lange bij ons gheweset hadde, mer plaeh te huys
te gaen, int jaer ons heren M cccc ende lx, op sinte
Michaels avent. Ende doe namen wy aen ons die
husinge daer onse priester in plach te wonen. Tot
dien selven tiden kregen wy onse cybory ende lieten
maken andere cyeringhe in onser cappellen. Wy had-
den daer te voren den halven tienden int "VVael, daer
die heren van sinte Marien die ander helft of heb-
ben. Ende daer nae den tienden in Schalcwijc.
Item wi hadden groten hinder, dat wy benauwet wa-
ren, want die hofstede, die hoerde aen die husinghe
die toehoerde het Johan van Beesd, die streckede in
onse convent, ende des ghelijc Peter Geel streckede
oec mit sinen hof in onse convent, daerom soe coff-
ten wi tot tween tiden Peter Geel off wat van sijnre
hoffstede, ende daernae cofften wi her Johan van
Beesd off sine husinge mitter hoffstede, ende namen
daer of dat ons diende, ende vercoften die husinge
een deels ende dat grote huys buten wi mit Johan
Over de Vecht, om den tiende in Schalcwijc voer
genoemt ende gaven geit toe. Mer den anderen
tiende coften wi van Henric van Velde om reet geit.

-ocr page 99-
Nu hadden wi staende een out daken huysken, daer
wi dickwil grote sorge voer hadden alst bernde. Daer-
om hebben wi dat offgebrokcn. Oec braken wi off
dat ierste huys dat onse moeder Ghijsbert tymmerde,
daer voer van staet, wantet soe cranc was clattet
sorchlike was in te wesen. Van desen steen hebben
wi weder ghemaect een spreechuys ende achter een
siechuys. Dit gheschiede doe men screef M cccc
ende Ixvj.

Int jaer ons heren M cccc ende Ixvij sterff her-
toch Philips van Borgondien, van Brabant etc. ende
van veel andere hertochdomen ende groter greeff-
schappen ende liet achter sinen enighen soen Karo-
lus al sijn lant, die nochtant mit desen landen niet
en ghenoechden ende luttel rust en had, noch sïnen
ondersaten en liet hebben, ende wart verslagen van
den Zwitseren, die hy bestriden woude, int jaer ons
heren M cccc ende Ixxvij.

Item int jaer ons heren M cccc ende Ixvij cofften
wi x mergen in Galecoep en ij mergen op Cranen-
borch mit hulpe ende mit gelde.

Item daer nae int jaer ons heren M cccc ende Ixx
cofften wi vj mergen oec in Galecoep by die weteringhe

Item daer nae int jaer ons heren M cccc ende
]xx cofften wy een cleyn tyenken gelegen bi den
Carwech.

Item int jaer ons heeren M cccc ende Ixxj be-
gaeffde ons God met zware pestilencie ende sterffte,
also dat ons offstorven van paeschen hent omtrint
sinte Martijn xix susteren.

-ocr page 100-
97
Item int jaer ons heren M cccc Ixxiij, also als
onse cappel seer cleyn ende out was, dattet verganc-
lick was, ende dat wi niet wal en hadden ruym onse
doden te begraven, soe overdroegen wi een cappel van
nyes 1) te tymmeren, ende want wi nyet wal stede
daer toe nocli ruymt en hadden, soe moesten wy co-
pen een huys ende hofstede van enen, geheetèn Jo-
han die brouwer, om veel gelts, ende broken die
husinghe eensdeels. Ende des naesten jaers, doe men
screeff M cccc ende Ixxiiij, opten xviij dach in Fe-
bruario, wert die eerste steen van onser capellen ge-
leget. Ende daer nae, doe men screeff M cccc ende
Ixxvj, op sunte Ambrosius dach, wert onse cappel
gheconsecreert ende ghewijt, mit drye outaren ende
kerckhoff buten, van den eerwerdigen vader biscop
Gotfridus, bv consent des eerwerdigen vaders biscop
David van Utrecht, daer Got van geloeft moet we-
sen eweliken, amen.

Item daer nae, doe men screef M cccc ende Ixxvij,
hebben wv nye overdracht ghemaect mit onse cureyten,
als mit meyster Ot Tengnagel ende her Jacob van
Nogelle, want wy al wat benauwet waren in sommigen
punten ende sonderlynge in die begravinge der doden
ende offer te ontfangen, ende dat wi oec mogen be-
graven, die by ons begheren te liggen. Ende dit heeft
gheconfirmeert die voirgenoemde biscop David 3).
Ende dit naebescrevene is die separatie der pastoren.

1) kwamen wij overeen — — van nieuws.
2) Zie den brief dier wijding in de Historia episcopatuum etc.,
pag. 93.

UTE. TIJDS. IV. 7
-ocr page 101-
98
Wy ministra ende ghemeen susteren des besloten
convents van tsanct Nyclaes tUtrecht, bekennen mit
desen openen brieve voir ons ende onsen nacomelin-
gen, dat wy seer danckeri onsen eerweerdighen kerck-
heren ende pastoren hier nae bescreven, dat sy ons
puerliken om Gods wil gndertierliken gegeven hebben
alsulke privilegiën als dese navolgende latijnsche brieff
begrepen heeft, sprekende van woerde te woerde
aldus:

NOS Otto Tengnagel et Jacobus de Nogellis, cu-
rati in solidum ecclesiae parocliialis sancti Nicolai
trajectensis, universis et singulis praesentia visuris seu
audituris notum facimus per praesentes, quod nos in
divini cultus augmentum et favorem Domino Deo in
humilitatis spiritu servientium, matura deliberatione
et consilio amicorum et sapientum praehabitis, dona-
mus et concedimus pro nobis et successoribus nostris
ministrae et sororibus tertii ordinis sancti Francisci
et earum continuis commensalibus, in conventu apud
ecclesiam nostram praefatam a parte occidentali coin-
morantibus, praesentibus et futuris, ut confessor
earum per se vel alium idoneum presbyterum possit
eis sacramentum eucharistiae et extremae unctionis, in
capella earum, de nostra licentia ibidem conservata,
totiens quotiens opportunum fuerit, devote ministrare,
corporaque dececlentium apud easdem et ommem se-
pulturam suam ibidem eligentium, etiam si ita placu-
erit per nostrum coemeterium deportata, in dicta capella
et coemeterio cum debitis solemnitatibus ecclesiasticae
tradere sepulturae. Sed si de nostra parochia aliquam

-ocr page 102-
99
personam secularem, quae ibidem sepulturam suam
elegerit, sepelierint, dabunt nobis et successoribus nos-
tris, pro singulis personis, infra quindenam, unum flo-
renurn renensem aureum vel valorem equivalentem,
salvo quod pro his et omnibus aliis privilegiis a nobis
et praedecessoribus nostris eisdem concessis, et pro
oblationibus, exequiis et füneralibus suis et pro cano-
nica portione ac aliis, pro indemnitate ejusdem matri-
cis ecclesiae dabunt nobis et successoribus nostris, sin-
gulis annis, unum scudatum antiquum aureum monetae
regis Franciae aut valorem ejus, prout ecclesia trajec-
tensis pro pacto suo recipere solet, et unum florenum
renensem aureum monetae electorum imperii aut va-
lorem ejus, solvendos pro una medietate in festo
paschae et pro alia medietate in festo Victoris, aut
infra quindenam post quemlibet horum praedictorum
subsequentem, non obstantibus quibuscunqne privile-
giis, a sede apostolica vel aliis pro parte dicti conven-
tus, de pecuniis praedictis non solvendis, quomodolibet
impetratis seu impetrandis, fraude et dolo in prae-
dictis semotis et exclusis. In cujus rei testimonium
nos Otto et Jacobus, curati praedicti, sigilla nostra
praesentibus duximus apponenda. Datum anno Domini
millesimo quadringentesimo septuagesimo septimo, ipso
die divisionis apostolorum.

Ende want sy ons dan dese voirsegde privilegiën om
Gods wil guedertierliken gegeven hebben, soe loe-
ven wy teghen desen brieff niet te doen, ende alle
tijt bereit te wesen dese voirs. taxie van gelde tot
hoere vermanynge guetliken ende willichliken te be-

7*
-ocr page 103-
100
talen en ons daer nyet teghens te behelpen mit
ghenen gheesteliken noch werliken rechte. Sonder
al argelist. In oirkonde der waerheit hebben wy mi-
nistra ende ghemeyne susteren des convents voirs.
onses convents segel aen desen brieff gehangen. Ge-
geven int jaer ons heren dusent vierhondert ende
seven en seventich, opt sanct Jacob dach des heiligen
Apostels.

-ocr page 104-
101
BIJDRAGE
TOT DE GESCHIEDENIS DES STICHTING
VAN HET
KASTEEL VKEDENBUKG TE UTRECHT.
1536.

Memorie voor den secretaris Philippus van Uyt-
wijck, om hem te informeren op de navol-
gende punten *).

Eerst waar 't houtwerk, gebroken en gekomen van
S. Catharijnen poort, gebragt was.

Van gelijken van den grooten toren.
En ook 't houtwerk van de kerk, stallen, schuren
en huizinge van S. Catliarijnen-klooster of des ba-
lijers [baljuws] huis.

1) Naar het oorspronkelijke in het archief der provincie
Utrecht. Gemakshalve voor den lezer hebben wij de spelling,
hoewel zij van deu secretaris zelven is, naar de tegenwoordige
veranderd, daar het wel geheel onnoodig zal gekeurd worden
de in deze soort van stukken niets beteekenende orthografie
der 16° eeuw te bewaren.

-ocr page 105-
102
Hoeveel hetzelve al in 't geheel waardig mogt zijn
en wat van hetzelve weder tot profijt gebragt mag zijn.

Hoe veel de heer van Borngneval daarvan wel
verbrand en vernield mag hebben.

Of ook de heer van Borngneval altijd de hand ge-
houden heeft, dat alle rachters [balken], masten,
planken en ander hout ten oorbaar besteed heeft
mogen worden, dan of hij ook daar zijn particulier
profijt mede gedaan heeft, hetzelve gebrand of anders
doen en laten verslepen.

En hoe veel intrests de keizer daarbij gehad mag
hebben, gedurende den tijd, dat de heer van Borngne-
val bevel op den huize gehad heeft. Al zoo men naast
zal weten te calculeren en ramen, naar conscientie en
reden. En 't gunt dat hij daar van bevindt, in ge-
schrifte mijnen heere den grave van Hoogstraten over-
leveren.

Binnen Utrecht, den 11 Julij 1536.
Koelof de Leeu, oud omtrent 40 jaren, zegt bij
zijnen eed, dat hij niet pertinent zoude weten te ver-
klaren , waaraan dat geemployeerd is 't hout, gekomen
van den afgebroken toren, kerk en huizinge van den
balijer, met de schuren en stallen, alzoo hij ter tijt,
als de rompue van de voorzegde huizinge en anders
geschiedde, tot andere werken (die alstoen mede toe-
gelegd werden) het meeste toezigt moest nemen; dan
weet wel, dat het huis eensdeels daarmede bebreed
[bezolderd] was en dat er zekere gangen af werden ge-

-ocr page 106-
103
maakt. En gevraagd waar hetzelve hout na de afbreking
bleef, zegt ook geene pertinente verklaring daaraf te we-
ten te doen, uit redenen als voren. Maar is hem ken-
nelijk, dat er veel van hetzelve hout opgelegd werd
binnen het huis, in het timmerhuis aldaar, zonder
dat hij weet waar het gebleven is, dan zoo hij niet
heeft kunnen vernemen dat het gebragt is ten oor-
baar in de werken van den keizer, en dikwijls gezien
heeft, komende op het huis, dat de koks en dienaars
van den heer van Borngneval hout in den arm en
op korrewagens geladen hadden en dat bragten in
de keuken en binnen het huis, ook dat zij tot andere
tijden dat kloofden en aan stukken sloegen tot brand,
laat hem zekerlijk dunken, dat hetzelve verbrand
is geweest ten oorbaar en profijt van voorschreven
heere.

Zegt, dat het hout, gekomen van S. Catharijnen
poort, ook over hoop gelegd was in het voornoemde
timmerhuis, en gelooft wel dat sommig van dien ten
oorbaar mag gebragt wezen, maar het meeste deel is
ook gespild en weggebragt, zoo ook bij de dienaars
van den voorschreven heer in brand tot zijn gerief,
als bij de andere krijgslieden en knechten, die hunne
gading daaraf namen, hetwelk zij op de torens brag-
ten, en als hij deposant den voornoemden heer daar-
van te kennen gaf, zeide hij wel zulken te willen
hangen, maar deed er niet meer toe.

Zegt, dat de voornoemde heer wel zorg droeg,
dat het hout op het huis gebragt werd, maar zag
niet gaarne dat men het weder van daan nam.

-ocr page 107-
104
Zegt, dat hij deposant somwijlen bevond opengedaan
de deur van de kamer daar het ijzerwerk in lag, en
dat hij sommige partijen van dien mist uit zijne reke-
ning , als staven en anders, en alzoo de voorzegde heer
bij den smid liet maken sommige werken tot zijn zelfs
affairen, laat hij deposant hem dunken, dat hetzelve
werk gewrocht is van dezelve partijen die hij mist,
zonder dit in het zekere te weten.

Zegt, dat hij niet zoude willen leveren zoo veel
houts als er bij den voornoemden heer van Borngne-
val verbrand is en bij andere wegen gespild, zoowel
oud hout als nieuw, voor de som van duizend gul-
den, en indien hetzelve verbrande hout georberd of
ter vente gesteld had geweest, laat hem wel dun-
ken, dat het voor meerder somme verkocht zoude
hebben geworden, of dat men ander hout tot zulker
somme toe daarmede gespaard zoude hebben gehad,
gemerkt dat het meeste deel werkbaar was.

(geteekend) R. DE LEEUW.
Jan van Vianen, smid op Vredenburg, oud 32
jaren, gevraagd bij zijnen eed, waar dat gebleven is
het oude hout, gebragt op den voornoemden huize,
gekomen van de afgebroken huizen, torens en anders,
zegt, dat hij zonderling daarop niet heeft gelet, alzoo
het buiten zijn bevel was; dan heeft somwijlen wel
gezien, dat de dienaars van mijn heere van Born-
gneval somtnig van dien hebben gekloofd en gebragt
binnen 's huis. En op alles gevraagd zegt niet meer
te weten.

-ocr page 108-
105
Zegt, dat hij wel slootwerk en ander ijzerwerk
gewrocht heeft tot singulier profijt en nooddruft van
den voornoemden heer, van oud ijzer, gekomen
van de voorzegde afgebroken huizen, zonder dat
hij als nu specificatie zoude weten te doen van de
partijen, of tot wat somme van geld zulk verwrocht
ijzer zoude bedragen, mits dat hij dat niet heeft ge-
wogen.

Gevraagd, of de voornoemde heer van Borngneval
geen hout of ijzerwerk, toebehoorende aan de kei-
zerlijke majesteit, verkocht heeft, zegt, neen, dat hij
weet.

(geteekend) lek JAN JANSZ.
Thomas de harnasmaker, oud omtrent 34 jaren,
zegt bij zijnen eed, dat hij alhier in de stad geweest
is in de dienst van den heer van Borngneval, van den
tijd af dat hij eerst kwam, en voorts tot zijn over-
lijden toe, en heeft alzulks gezien, dat de voornoemde
heer groote menigte van liet hout, op het huis ge-
bragt, gekomen van de afgebroken huizen, heeft laten
verbranden; heeft ook gezien, dat er balken en ander
grof hout, dat men wel ten oorbaar zoude hebben
gebragt, gekloofd is geworden bij zijne dienaars en
tot brand gemaakt, hetwelk hem deposant somwijlen
verdroot, en plagt eene Hans Vranck, ook dienaar
op den huize, dikwijls van dien tegen hem deposant te
spreken, zeggende, dat het schade en schande was, dat
men zulk goet hout te vuur bragt. Maar hoe veel het-
zelve hout, dat alzoo verbrand is geweest, mag waar-

-ocr page 109-
106
dig geweest zijn, wist [hij] niet te verklaren. En op alles
gevraagd wist niet meer.

(geteekend) THOMAS.
Cornelis de Haen, mr. timmerman op Vredenburg,
oud omtrent 36 jaren, zegt bij zijnen eed, dat het
hout, komende van S. Catharijnen-poort, gebragt is
geweest op het voornoemde huis, in het timmerhuis,
en werd een part van dien verwrocht aan denzelven
huize, maar het meestendeel schoot over en bleef leg-
gen zekeren tijd, maar naderhand is het vernield en
gespild, zonder dat hij zekerlijk zoude weten te ver-
klaren bij wien. Dan zoo hij, komende op den huize,
tot meer stonden gezien heeft, dat de dienaars van
den kapitein dat kloofden en aan stukken sloegen, en
met armen vol bragten in de keuken en elders, laat
hem dunken, immers staat zekerlijk te gelooven, dat
het verbrand is tot profijt van den voorn, kapitein, welk
hout wel gediend zoude hebben tot vermaking en
reparatie van de kappen van de oude huizen, die
blijven staan zijn, daartoe de keizer ander hout, wel
ter somme toe van twee honderd gulden heeft moeten
doen koopen.

Zegt, dat het hout van den toren, kerk, stallen en
schuren eensdeels geemployeerd is in den grond van
de brug en eensdeels verbezigd in staken en s6hutse-
len tot beringing van den huize in het eerste aan-
leggen, en een part van dien is ook gebleven leggen
op het huis en werd naderhand mede vernield, en
waar dat de voornoemde staken en schutselen, na

-ocr page 110-
107
dat die weder opgenomen waren, gebleven zijn, zegt
hij ook niet te weten, zonder dat hij de waarde van
het voorschreven vernielde hout als nu zoude weten
te begroeten.

Zegt, dat de voorn, van Borngneval zeer wel mogt
lijden dat er hout op het huis gebragt werd, en was
daarin zeer naarstig, maar zag ongaarne, dat er we-
der hout afgenomen werd om te verwerken.

Zegt, dat na zijn dunken de rachters, planken,
masten en ander nieuw hout, op den huize gekomen,
de keizerlijke majesteit wel staan in koop voor negen-
honderd of duizend gulden, en hetgeen wat van dien
verbezigd is aan den huize, houdt hij niet waardig te
zijn zeventig of tachtig gulden, maar waar het over-
schot is gebleven weet hij niet, dan zoo al hetzelve
op den huize gebragt is geweest, laat hem wel dun-
ken, dat, indien mijnheer van Borngneval ware in
het leven, dat hij daarvan schuldig zoude wezen te
verantwoorden.

Anthonis Bruwon, oud 40 jaren, zegt bij zijnen
eed, dat hij kok is geweest van mijnheer van Born-
gneval, en zulks weet hij, dat die voorn, heer in
zijn keuken en kamer gebrand heeft veel houts van
hetgeen dat kwam van de afgebroken huizen, kerk,
toren en anders, van hetwelk sommig nog zeer wel
diende om te verwerken en ten oorbaar te brengen,
zonder dat hij het hout, dat er alzoo gebrand is, te
prijzen [waarderen] wist, of te verklaren dat er eeuig
nieuw hout gebrand zoude wezen.

-ocr page 111-
108
Hans Vranck, stransmeester [cipiers?] dienaar op den
huize van Vreeburg, oud 65 jaar, zegt bij zijnen eed,
dat hij, als daartoe geordonneerd, heeft helpen afbre-
ken het gasthuis, de kerk, stallen en schuren van den
balijer, daaraf dat kwam veel steens en uitermate veel
houts, in zulke menigte, dat de zaal vol gesteld was
en ook het huis van den smid op het huis en nog een
schuur, van welk hout hij deposant zeer luttel heeft
zien verwerken en ten oorbaar brengen, maar is meest
verbrand in de keuken van mijnheer van Borngneval
en verspild, in zulken schijn, dat hem hetzelve ver-
drietende (zoo hetzelve was werkbaar, daar men veel
ander houts mede had mogen sparen) hem des in
hemzelven wel heeft beklaagd, vermanende ook het-
zelve wel jegens de andere gezellen, en was hetzelve
hout in alles wel waardig bij zijne taxatie vijfhonderd
Philips gulden, maar om hoeveel dat verkocht zoude
mogen hebben geworden, hetgeen dat er af is ver-
brand geweest, weet hij niet te verklaren.

Zegt, dat het hout, komende van de voorschreven
Catharijnen-poort, ook gebragt werd op den huize, en
was weinig van dien ook georberd, maar werd mede
verbrand en gespild dat het schandelijk was.

Zegt, dat hij niet weet, dat er nieuw hout als
rafters, sparren en dergelijke gebrand is, maar heeft
wel gezien, dat veel van dien niet gebragt is tot
profijt, maar wist niet te zeggen, waar dat gebleven
mogt wezen.

Jacques Poissin, oud omtrent 40 jaar, zegt bij
-ocr page 112-
109
zijnen eed, dat hij gezien heeft, dat in de keuken
van den heer van Borngneval, en ook in zijn kamer,
verbrand is geweest veel houts, gekomen van de af-
gebroken huizen en anders, van welk hout het sommig
zeer goed was en wel georberd zoude hebben ge-
worden in de werken; waardoor hij deposant, hetzelve
ziende, dikwijls daarom versprak den kok en anderen,
die het te vuur haalden: „had gij dit hout binnen uw
huis, gij zoudt het niet branden."

Zegt, dat de knechten ook veel van hetzelve hout
vernielden, hetzelve brandende bij dag en ook bij
nacht op de waak, zonder dat hij deposant zoude
weten te verklaren de waarde van hetzelve hout, zoo
het meestendeel niet diende dan tot branden en. van
het allerbeste gemaakt is de stallen.

Gevraagd den deposant of hij niet heeft zien branden
nieuw hout of anderzins vernielen, of dat die voorzegde
heer van Borngneval eenig verkocht heeft, zegt dat neen.

(geteekend) J. POUCHIN.
Anthonis Wolf, aleer drost van S. Catharijnen-poort,
oud omtrent 40 jaren, zegt bij zijnen eed aan de
keizerlijke majesteit gedaan, dat het hout, gekomen
van de afgebroken poorten, torens, kerken en andere
huizen, gebragt is geweest op den huize van Vre-
denburg, van welk hout het sommig weder ver-
wrocht is en ten oorbaar gebragt, maar veel van
dien, hetwelk nogtans ook zeer goed was en wel
werkbaar, is gebrand geworden bij den heer van
Borngneval, in zijn keuken en kamer, en weet hij

-ocr page 113-
110
deposant hetzelve, zoo hij door bevel van den voor-
zegden heer dat heeft laten kloven en maken tot
brand. Heeft de voornoemde heer ook verbrand
en geprofiteerd in zijne affairen al de elzen palen
die kwamen uit den snijders toren, wel waardig drie
honderd gulden, maar wist niet precies te waarde-
ren het andere verbrande hout.

Zegt, dat de voornoemde heer van het voornoemde
huis heeft laten vervoeren zestien haken met staarten en
zes gelaad, dewelke gevonden waren op de voornoemde
poort en op den toren daar naast; nog een ton fijn
kruid, daar het werken af gekost had 24 carolus
gulden. Nog een ton salpeters, gefineerd. Nog een
groote ketel, ook gekomen van de stad en diende
om justitie in te doen, zonder dat hij deposant die
wist te waarderen; alle welke partijen hij heeft doen
brengen op zijn huis te Borngneval.

(geteekend) ANTHONIS WOLF.
De voorschreven Thomas de harnasmaker, ander-
maal gehoord en gevraagd, wat goederen de voor-
noemde Borngneval op eenen tijd zond naar zijn huis
van Borngneval, bij hem deposant gepakt in eene
mand, zegt dat hij deposant in de voornoemde mand
pakte zekere haken, gelaad en ongelaad, zonder het
getal van dien onthouden te hebben, of te weten of
die toekwamen der keizerlijke majesteit, dan of de
voornoemde Borngneval die gekocht had. Pakte nog
in de voornoemde mand zeker getal van halve haken
en roers, die hij deposant voor den voorgenoemden

-ocr page 114-
111
Borngneval alhier in de stad gekocht had. En weet niet,
dat hij eenig kruid of salpeter derwaards heeft gezonden.

(geteekend) THOMA.S.
P. UYTWIJCK.

Naschrift. Niet om het zeldzaam voorkomen van
het in dit getuigen verhoor volledig gestaafde feit is
het dat wij dit stuk mededeelden, maar omdat bijna
alles, wat over het stichten van het beruchte utrecht-
sche kasteel licht zoude kunnen geven, verloren ging,
en zoo het schijnbaar minbeduidende gewigtig wordt.
De onzedelijkheid der staats-ambtenaren van die dagen
behoeft geen bewijzen meer. En bij anderen vergele-
ken , is de bouwmeester van Vredenburg nog niet
geheel zonder discretie te werk gegaan.

Van meer belang zoude het wezen de staat- en
vooral de krijgskundige redenen met zekerheid te ken-
nen, die 's keizers bewind, aanstonds na het verkrijgen
van het Sticht, tot het bouwen van zulk eene sterkte
bewogen, hoeveel hoogst waarschijnlijke gissingen daar-
omtrent ook te berde gebragt mogen wezen. Dit
evenwel is vast, dat gedurende het vijftigjarig bestaan
van dit gehaatte bolwerk der latere spaansche dwin-
gelandij binnen onze stad, veel daarop voorgevallen
is, waaruit de onwederstaanbare begeerte der utrecht-
sche burgers, om het na de inname in 1577 tot den
grond toe nedergeworpen te zien, verklaarbaar wordt.

Wij zijn verpligt onze lezers met den kapitein van
het huis nader bekend te maken, en nemen alzoo
het volgende over uit de „Proeve eener geschiedenis

-ocr page 115-
112
van het kasteel Vredenburg," door den bekwamen
van Bolhuis, in het vierde deel van het vroegere
Tijdschrift voor geschiedenis enz. van Utrecht ge-
plaatst. Wij lezen aldaar, blz. 75:

„De bouwmeester van Vredenburg was Jan van Derremonde,
„Heer van Burgnival, overste artilleriemeester, en tot op dien
„tijd bevelhebber van het kasteel van Doornik, bij de menigte
„bekend onder den naam van Jan Kondhoed. Anthony de La-
„laing, Graaf van Hoogstraten, die in 's Keizers naam den eed
„der Staten van het Nederstieht had ontvangen, benoemde,
„bij zijn vertrek naar Braband, hem tot bevelhebber van de
„stad Utrecht en het kasteel Vredenburg, op hetwelk hij se-
„dert zijn verblijf nam. Dikwijls vindt men hem ook vermeld
„als stadhouder van Utrecht, hetwelk evenwel in den zin van
„Luitenant-stadhouder moet worden opgevat, daar Hoogstraten
„met het stadhouderschap over Holland en Utrecht bekleed
„was. Het vertrouwen, waarmede deze hem, door de opdragt
„van eenen zoo belangrijken post, vereerde, doet ons denken
„dat de lof van dapperheid, hem in zijn grafschrift gegeven,
„volkomen door hem verdiend is. Onder zijn bestuur werd
„de versterking der stad zorgvuldig behartigd; onder anderen
„deed hij den Smeêtoren vernieuwen en de booraen in den
„zoogenaamden Verloren bogaard, die voor de veiligheid van
„het kasteel nadeelig waren, uitroeijen. Waarschijnlijk was
„het ook op zijn verlangen, dat in 1532 de grachten van
„Vredenburg aan de stadszijde aanmerkelijk verbreed werden,
„waartoe op 's Keizers last 38 huizen en kameren of kleinere
„woningen voor/ 14092-4 zijn aangekocht."

De heer van Bolhuis deelt ook nog uit Borngnevals
instructie mede, dat deze met den schout alle vergade-
ringen van schepenen of raden mogt bijwonen en alles
moest helpen adviseren en raden tot eere der keizer-
lijke majesteit, tot bevordering der justitie enz., met welk
laatste de ketel in verband gestaan zal hebben, die op
het einde van het medegedeelde stuk vermeld wordt

-ocr page 116-
113
DAGVERHAAL
DEK
VOORNAAMSTE GEBEURTENISSEN BINNEN
UTRECHT.

(Vervolg van blz. 48.)
1793 Ten gevolge van bovengemeld besluit kwam er al
spoedig grote beweging genoegsaam onder alle de
militairen. Van alle de hollandsche infanterie regi-
menten wierden de grenadier compagnien afgenomen,
waar van vijf grenadier battaillons geformeert wier-
den. Dientengevolge vertrok al schielijk de gren.
comp. van van Brakel van hier naar het leger. Tot com-
mandanten van dezelve wierden aangestelt de luit. col.
van Buseck van van Quadt, baron von Zillnhardt van
Hessen-Darmstad, baron van Tengnagel van Bentinck,
van Plettenberg van de Schepper, en {Breydenbach
van Oranje-Vriesland. Van al de musquettiers com-
pagnien van elk regiment wierd een veldbattaillon
geformeert, met achterlating van de ouden, zwakken
en recruten, die het depot uitmaakten; de twee re-
gimenten van Waldeck alleen uitgezondert. Qp de-
UTB. TIJDS. IV. x
8
-ocr page 117-
114
zelve wijze wierden van de cavallerie regimenten 1793
veld-esquadrons geformeert. Dit alles volkomen ten
uitvoer gebragt zijnde, wierd een sterk corps holland-
sche troupes bij een verzamelt, om in twee colonnes
Braband en Vlaanderen in te marcheren. De eerste
colonne wierd gecommandeert door Prins Fredrik
van Oranje en de tweede door den Erfprins; de
eerste colonne wierd verdeelt in drie brigades cavall.
en drie infant. Tot commandanten derzelve wierden
aangestelt: van de cavallery de majoor met rang van
colonel van de gardes te paart, de baron van Frebra, de
col. comm. van Hessen-Philipsthal, de grave van Rech-
teren, en de col. comm. van Byland drag., de baron
van der Duyn, en van de infanterie de gen. major
Frins van Hessen-Darmstad, de col. comm. van Oranje
en Nassau 2de reg., van Geusau, en de col. van
Quadt. De cavallerie bestond uit 2 esqs. hollandsche
gardes, l gardes drag., 2 drag. van Byland, 2 tas.
van Hessen-Philipsthal, l van van der Duyn en 2
esq9. hussaren: en de infanterie uit de veldbatt3. van
Oranje-Gelderland, Nassau-Usingen, Bedaulx, van
Wartensleben, van Weideren, van Randwijk', van
Dopff, van Quadt, Baden, een batt. van het eerste
reg. van Waldeck en het gansche reg. Zwitsers van
Gumoëns, alle te zamen uitmakende een corps van
7000 man, waaronder 1200 paarden, voorts eenige
compen. artilleristen, die door den cap. Dupont ge-
commandeert wierden, met een groot aantal stukken
geschut, en eindelijk de noodige veldtrein van am-
munitiewagens, broodwagens, bagagiewagens, smits-

-ocr page 118-
115
1793 karren, enz., die alle alhier te Utrecht gemaakt
waren. Deze veldtrein, een getal van 75 wagens
uitmakende, passeerde

15 April hier langs, en reed verder na het leger,
zij wierden gereeden door een gedeelte van het corps
canonrijders, dat ook alhier was aangeworven. Dit
corps bestond uit drie classes of rangen, primeurs,
commandeurs en gemeenen: de primeurs waren ge-
kleed met een blaauwe rok en kamisool met roode
kraag en opslagen en dito randen uitgemonteert en
op de hoed een witte pennas met een zwarte punt,
de commandeurs met een blaauwe rok met roode
kraag en kleppen, en de gemeenen met een blaauwe
bombasijne kiel met roode kraag en opslagen. Vooraf,
te weten

16 April, begaf zig Prins Fredrik na 'sHage, om
verdere ordres af te vraagen, waarmede hij 's ande-
ren daags,

17 April, weder in het leger terugkwam. Terstond
na zijn aankomst geraakten alle de troupes in bewe-
ging en trokken den volgenden dag,

18 April, uit Prinsenhage en omliggende dorpen
Braband in; de artillerie, die in den Bosch bij een
gekomen was, volgde dadelijk op, als ook nog daar-
enboven de eerste divisie hanoversche troupes. Hun
marsch spoedig doorzettende, kwamen zij

19 April te Lier,
20 April te Mechelen,
21 April te Brussel,
23 April te Aalst,

8*
-ocr page 119-
116
24 April te Oudenaarden, en
26 April te Cortrijk, alwaar Prins Fredrik zijn
hoofdkwartier vestigde. De gardes te paard, de zwit-
sers van Gumoëns en het batt. van van DopfF trok-
ken in Cortrijk binnen en de overige troupes werden
in de omliggende dorpen gecantonneert. Door het
aftrekken van zoovele militairen verscheiden steden en
dorpen van garnisoen of bezetting ontbloot zijnde,
wierden die van andere plaatsen voor een gedeelte
vermindert, en de ontruimde daarmeede bezet: onder
anderen trokken den

27 April 110 jagers, die uit Naarden kwamen, langs
onze stad na Gorinchem, en het depot van van Dopff
na Amersfoort, daartegen trokken den

28 April uit Amersfoort, Wijde en Rhenen een batt.
zwitsers van Stockar de Neuforn na Gorinchem, en
uit Zeyst, Zoest, Doorn en Driebergen 160 gardes
dragonders na Ysselsteyn, alle onze stads cingels langs
passeerende. De volgende dag, den

29 April, trokken van hier 80 man cav. van Hoeufft
van Ooijen, waardoor maar 20 man per comp. achter-
blijvende , de Catharijne poort ook door de infanterie
bezet wierd. Zij trokken na 'sHage, om aldaar gar-
nisoen te blijven honden, vermits de achtergeblevene
detachementen van de gardes te paard, gardes drag.
en zwitsersche gardes zich respectivelyk na hunne regi-
menten in het leger begeven hadden. Op deeze wijze
wierden alle steden min of meer weder van garnisoen
voorzien; maar Nijmegen en 's Hertogenbosch wierden
bezet door twee regimenten munstersche troupes, ieder

-ocr page 120-
117
1793 sterk 800 man, die te voren door den gen. grave van
Randwijk te Munster in den eed van den staat waren
overgenomen. Na de aankomst van het munstersch
reg. in den Bosch, vertrokken de zwitsers van Hirzel
van daar na 's Prinsenhage, alwaar de tweede co-
lonne bijeen vergaderde. Van alle kanten kwamen de
troupes derwaarts aanmarscheren, ,die tot die colonne
behoorden: zo trokken den

30 April twee esq8. drag. van Hessen-Cassel en het
tweede batt. van het tweede reg. van "Waldeck uit
Maastricht; den

l Mey het veldbatt. van de Schepper en een comp.
artilleristen uit Grave en zo vervolgens. Deeze tweede
colonne wierd gecommandeerd door den Erfprins, als
comm. gen. van beide de colonnes; dezelve wierd ook
verdeelt in twee divisien, waarvan de eerste gecom-
mandeert wierd door den Erfprins zelven en de tweede
door den luit. gen. van Monster. De eerste bestond
uit l esq. gardes te paard, 2 esqs. gardes drag. van
Hessen-Cassel, l esq. hussaren, l esq. van van der
Duyn, de jagers van Byland en de Anspachsche
jagers, l batt. holl. gardes, een batt. zvvitsersche gardes,

2 batt8. Anspachsche troupes, het veldbatt. van de
Schepper en de gren. batt3 van Baseck, Plettenberg
en Tengnagel. De tweede divisie bestond uit l esq.
drag. van Hessen-Cassel, 3 esq. van van Tuyll, l esq.
van Hessen-Philipsthal, en l esq. van van der Duyn,
l batt. van het tweede reg. van Waldeck, de 2
gren. batt8 van Breydenbach en van Zillnhart, en de

3 regimenten zwitsers van May, van Stockar de
-ocr page 121-
118
Neuforn en van Hirzel: beide de divisien was de 1793
nodige artillery toegevoegt. De Erfprins, die de laat-
ste dagen in 's Hage had doorgebracht, met Z. D. H.
in Prinsenhage gearriveert zijnde op den

2 Mey, ging de geheele colonne den
3 Mey op marsch, van alles volkomen uitgerust,
maar slecht van predicanten voorzien. Dit was een
moeijelijke zaak, want er was bijna geen predicant
te vinden, die tot die expeditie te overhalen was;
evenwel moest iedere provintie er een opleveren.
Van onze provintie had de pred. Masman zich vrij-
willig aangeboden, maar door tusschenkomen van
zijne vrouw het aanbod weder ingetrokken, der-
halven bleef geen ander middel over als alleen het
lot om zulks te beslissen, waar toe den

4 Mey de hoofdclassis vergaderde. Groote verlegen-
heid was er onder de predicanten, die echter gelukkig-
lijk wierd weggenomen door denzelven pred. Masman,
met den proponent Blaauwbeen voor te stellen. Om
kort te gaan, gemelde proponent nam het aan, wierd
dadelijk tot predicant bevestigt en vertrok. Daar nu
tot de uitrusting van zo een leger en andere nood-
wendigheden meer enorme sommen gelds vereischt
wierden en onze provintiale kas verre na niet toe-
reikende was, om haar contingent te voldoen, zoo
wierd den

5 Mey door de heeren staten een geldheffing ge-
arresteert en vervolgens afgepubliceert van een per
cent over de gansche bezittingen. (Tot den ontvangst
deezer honderdste penning wierd gevaceerd voor de

-ocr page 122-
119
1793 wijken Turkijen en handvoetboog op het stadhuis in de
raadkamer, voor Papenvaandel en zwarte knechten iu
de groote secretary, voor Fortuin en bloedkuil op de
statenkamer en voor Oranjestam en pekstokken in het
burgerweeshuis, alle dagen, gedurende de geheele maand
Augustus aanstaande, 's voormiddags van 10 tot 12 en
's namiddags van 3 tot 5 uuren). Hard, ja zeer hard
viel dit aan een volk, dat altijd aan rust en vreede
gewoon was geweest, maar nog harder aan een be-
stuur , dat in de noodzakelijkheid was tot zulke be-
sluiten te moeten overgaan: dan de nood vorderde
het. Gemelde tweede colonne dan denzelfden weg als
de eerste ingeslagen zijnde over Lier en Aalst, vatte
post in Oudenaarden. Bij het doorpasseren te Aalst
vervoegden zich de ruiters van Tuyll bij hun regiment,
die de franschen na Eijssel geescorteert hadden en
een batt. van de Schepper bleef met 2 stukken ge-
schut te Aalst post vatten. Na het afmarcheren van
de troupes begaf zich Z. D. H. benevens de Prins van
Hessen-Cassel weder na 's Hage en de Erfprins vertrok
na zijn commandement te Oudenaarden en vervolgens
na Oosterhout, alwaar hij zijn hoofdkwartier vestigde.
Z. H. aldaar gearriveert zijnde, begaf Prins Fredrik
zich derwaarts, om verdere ordres van zijnen broeder
den comm. gen. af te vragen. Na de terugkomst van
Prins Fredrik te Kortrijk kwam er dadelijk beweging
onder alle de troupes. Een batt. en een divisie cav.
trokken den

6 Mey na Brugge; drie batt3 na Gend; een batt. den
7 Mey na Nieuwpoort en Veurne; drie batt8 en een
-ocr page 123-
120
divisie cav. na Iperen en zo vervolgens, en Sluis in 1793
Vlaanderen wierd bezet door het reg. van de Bous
en de citadel van Antwerpen door de batt8 van
Hessen-Darmstad, de Perez en Nassau-Usingen; ver-
ders wierden overal l of li of 2 uuren hoger op
voorposten uitgezet. Terzelver tijde aan de eene kant
de tweede colonne hanoversche troupes over Venlo
Braband ingetrokken zijnde, onder comm. van Prins
Adolph, zoon van den Koning van Engeland, en aan
de andere kant het engelsche leger van den Hertog
van Yorck opgemarcheert zijnde, vereenigden zich
beide die legers in Vlaanderen, waarvan het generale
hoofdkwartier te Kortrijk gevestigt wierd. Hierbij
genomen de oostenrijksche en pruissische legers,
waren Braband en Vlaanderen in een gedachten staat
van tegenweer gestelt. Maar daarentegen zat de vijand
ook niet stil: de fransche legers wierden versterkt in
groote menigte: de vijandlijke troupes vermeerderden
aan alle kanten: zij vertoonden zich al telkens op
oostenrijksch grondgebied en drongen al verder door,
tot dat eindelijk den

8 Mey de vijandelijkheden weder een aanvang na-
men. Er viel een kleine schermutseling voor, een half
uur boven Menen, tusschen 3 comp™. van van Quadt
en een vijandlijk corps van omtrent 200 man, waarbij
de vijand eenige dooden •— en de onzen eenige ge-
kwetsten bekwamen. Maar 's anderen daags, den

9 Mey, wierden de voorposten van Iperen, te Eos-
brughe en Popperingen te gelijk aangevallen; die van
Eosbrughe bestond uit eenige manschappen van het

-ocr page 124-
121
1793 eerste regiment van Waldeck, onder commando van
den luit. Labonte en die van Popperingen uit de
comp. van den cap. Hesselberg van Oranje-Gelderland
met eenige manschappen van Bedaulx, en een corps
Oostenrijkers. Te Eosbrughe week de vijand met een
gering verlies spoedig weder terug, maar te Poppe-
ringen was de actie vrij heviger: van de Oostenrijkers
verloren 9 man en van de hollanders 8 soldaten en
een tamboer, alle van Oranje-Gelderland, daarbij
het leven: de vaandrig Fredses van Bedaulx droeg
zich manmoedig. Gelukkig bleef de post nog behouden.
Hierop volgde al weder beweging onder de troupes.
Onder anderen kwamen den

10 Mey de musquettier comp™ van het reg. van
Plettenberg in onze stad aan, om provisioneel gar-
nisoen te blijven houden, behalven zes man per comp.
die den

11 Mey na Woerden gezonden wierden, om het
batt. van Oranje en Nassau te vervangen, het welk
van daar na Tessel vertrok. Daarentegen mar-
cheerde den

12 Mey het eerste batt. van Brakel van hier na
Hulst. Dit marcheren der troupes was ook gedeel-
telijk om de wanbedrijven der patriotten of fransch-
gezinden te stuiten, die in verscheiden steden dagelijks
vermeerderden, ja zelfs de overhand kregen. In Breda,
alwaar zij reeds de zuure vruchten van de fransche
vrijheidsboom gesmaakt hadden, ging het zoover, dat
de bezetting, niet in staat zijnde hunne driften te be-
teugelen , dezelve den

-ocr page 125-
122
13 Mey nog met een batt. zwitsers van May 1793
versterkt wierd en toen wierden dadelijk op bevel

van den gouverneur 48 meest voorname burgers ge-
arresteert, 1-0 met huisarrest, 14 op de burger offi-
cierskamer en 24 op de burger clovenierskamer. In
Schoonhoven wakkerde het patriottisme dagelijks sterk
aan, de schrijver van de courant van die stad hier
aan veel deel hebbende, wierd de uitgaaf van dit
blad verboden en de schrijver in hechtenis gezet.
Meer andere plaatsen zullen wij liefst niet aanhalen,
om ons niet te lang met eensluidende verhalen op
te houden. Den

14 Mey kwamen te Brussel bijeen de Erfprins
en Prins Fredrik van Oranje, de Prins van Waldeck
en de Prins van Hessen-Philipsthal, en confereerden
aldaar met eenige oostenrijksche en pruissische gene-
raals, en uit die conferentie kwamen de volgende
groote gebeurtenissen voort. Den

16 Mey brak het gansche leger van den Erfprins
op en marcheerde na Kortrijk, van daar marcheerde
hetzelve den

18 Mey verder op na Doornik, en betrok een le-
ger na de kanten van Rijssel. Terzelver tijde verza-
melde Prins Fredrik het grootste gedeelte van zijn
leger bij Meenen bijeen. Den

20 Mey de Erfprins in persoon te Doornik aange-
komen zijnde, ontbood eenige generaals bij zich en
gaf hun order om den vijand aan te vallen: derhal-
ven 's nachts van den

22 Mey brak het gansche leger op, en trok in
-ocr page 126-
123
1793 vier colonnes op den vijand aan, van welke de eerste
door den gen. van der Duyn, de tweede door den
grave van Wartensleben, de derde door den Erfprins

zelve en de vierde door den Prins van Waldeck aan-

gevoert wierden, 's Morgens ten 2 uren de vijand
genadert zijnde, retireerden de vijandelijke troupes
overal, behalven alleen te Mouchin, alwaar een korte
actie voorviel. De hollanders, bestaande uit een esq.
gardes te paard, een batt. zwitsers van May, de
grenadier batts van .Breydenbach en Plettenberg en 2
esq. drag. van Hessen-Cassel, bekwamen drie dooden,
den luit. van Schwartsenberg van de gardes, een gre-
nadier van May en een constapel, en 10 gekwetsten,
meest van May; zij bleven meester van het dorp en
namen een officier en 60 gemenen van den vijand
krijgsgevangen. Daarna zond de Erfprins de nodige
orders aan den luit. gen. van Monster om Orcliies te
bombarderen en vervolgens op te eischen, hetwelk den

23 Mey wierd ten uitvoer gebracht. Die generaal, den
gen. maj. grave van Golowkin mit de hollandsche en
zwitsersche gardes afgezonden hebbende om den eersten
aanval te doen, liet eenige hauwitser granaten in de
stad werpen, en zond vervolgens een officier meteen
trompetter af om de stad op te eischen, die terstond
weder terug kwamen, vermits de franschen reeds be-
zig waren de stad te ontruimen. De vijand dan af-
gemarcheert zijnde, namen de hollanders bezit van de
stad en de burgers wierpen hun eigen geplanten
vrijheidsboom weder omverre.

Terzelver tijde passeerde Prins Fredrik met zijn
-ocr page 127-
124
troupes de Lijs bij Meenen en sloeg zijn leger op bij 1793
Halluin: de grenadiers van Zillnhardt en het derde
esq. cavall. van van der Duyn wierden als voorposten
geexpedieert na de stad Tourcoin; en het batt. van
van Quadt, de jagers van van Dam, die toen den
graaf van Byland tot col. gekregen hadden en 3
compen hussaren na het dorp Konk. Van dit alles
wierd door den Erfprins per missive aan H. H. M. in
's Hage kennis gegeven als ook aan Z. D. H. als
cap. generaal. Van tijd tot tijd -wierden door den Erf-
prins, als comm. generaal missives aan H. H. M. afge-
zonden, waarin zowel de situatie van de legers als
derzelver bedrijven en lotgevallen vermeld wierden
en na deze missives richten wij grotendeels ons ver-
haal in.

Maar 's anderen daags, den
24 Mey, viel er een hevig gevecht voor. Het re-
tiveren van den vijand alleen maar geweest zijnde om
het hollandsch leger uit een te lokken, wierden beide
de bezettingen van Tourcoin en Eonck allergeweldigst
aangevallen. Te Tourcoin deden de grenadiers van
Zillnhardt de vijandlijke troupes veel afbreuk, doch
waren eindelijk genoodzaakt zich door de vlucht te
redden; maar de cavall. wierd genoegzaam ganschelijk
verslagen en het gering overschot krijgsgevangen ge-
maakt. De burgers, de franschgezinde burgers,
vuurden uit hunne huizen ook op de hollanders,
zodat hunne volkomene nederlaag onvermijdelijk was.
Te llonck was het gevecht ook bloedig; de col.
van Quadt wierd in den schouder zwaar gekwetst

-ocr page 128-
125
1793 en is twee dagen daarna aan zijn wonde overleeden;
de luit. col. van Lijnden van de hussaren kreeg een
zwaare wonde door het vallen van zijn paard, dat
een kogel in de kop kreeg; de maj. Weslander en
nog twee subalterne officieren van van Quadt ver-
loren het leven. De luit. ingenieur Ragay, den 8 Junij
te Oudenaarden aan zijne wonden overleden, wierd
zwaar en de adj. van de artillery Ragay licht ge-
kwetst, verders nog 76 soldaten en jagers, die
voor het grootste gedeelte sneuvelden of zwaar ge-
kwetst wierden, en 3 subalterne officieren en 25
gemeenen, als ook 2 hussaren, wierden licht gekwetst.
Eindelijk na een tegenstand van 8 uuren lang, we-
ken de franschen weder terug. Te Tourcoin was het
getal der gesneuvelden ook zeer groot. Het esq. ca-
vallerie, hetwelk bestond uit de comp™ van de rit-
meesters van Hove^en van Schrautenbacll, was geheel
vernielt, de ritmeester van Schrautenbach was in het
been gekwetst; de cornet de Mey en de meeste van
de ruiters waren gesneuvelt en bijna alle de overige
gekwetst of krijgsgevangen na Rijssel vervoert. Van
het grenadierbatt. waren gesneuvelt cap. Monroy en
de luit. van Portalis, beide van Waldeck 2de reg.,
vaandr. Schutze van Randwijk en omtrent 80 onder-
officieren en gemeenen. De cap. van Motz, van Hes-
sen-Darmstad was gekwetst met 16 a 20 gemeenen;
voorts waren krijgsgevangen gemaakt de luit. col. von
Zillnhardt, cap. van Vulte, cap. von Motz, luit. van
Thielen, luit. Weisz, luit. Seyffart, luit. Blarhamburg
en vaandr. Arnemann, allen van Hessen-Darmstad.

-ocr page 129-
126
Maj. Rochus, cap. van Dassel, cap. van Bermeyer, 1793
luit. Sehmit, vaandr. Schlotzer en vaandr. Euhll, alle
van Randwijk; cap. van Ronsdorff, luit. van Schmitt,
vaandr. van Reusch en vaandr. Hohmann, alle van
Waldeck l8*6 reg.; cap. von Muelich, luit. graaf van
Rantson, vaandr. König en vaandr. van Rehne, alle
van Waldeck 2^ reg., en ruim 180 onderofficieren en
gemeenen, zijnde alle behorende tot het gren. batt. van
Zillnhardt; eindelijk van de artill. kwam de luit. Ragay
met een bombardier en vier constapels behouden te Mee-
nen aan, maar de overigen, ten getalle van 15 man,
wierden ook alle vermist. Het overschot van het gren.
batt., als zijnde nu geheel buiten staat om verder te
kunnen meede ageeren, wierd door den Erfprins uit
liet leger weggezonden naar Breda.

Na het aflopen van het gevecht nam Prins Fredrik
zijn vorige post weder bij Menen, en Tourcoin bleef
maar van eene geringe fransche bezetting voorzien;
derhalven liet de Erfprins

27 Mey weder een aanval doen op de stad, met
dat gevolg, dat na een kleine actie de franschen terug
weken, en de hollanders met een veel sterkere macht
weder bezit van de stad namen. De Erfprins kwam
ook in de stad en liet de voornaamste van die bur-
gers, die op de militairen gevuurt hadden, gevangen
nemen en in twee wagens geboeit over Doornick naar
Maastricht vervoeren. Zij wierden vervolgens met de
andere staatsgevangenen naar Coblentz overgebracht
en aldaar op de vesting Ehrenbreitstein in hechtenis
gezet.

-ocr page 130-
127
1793 29 Mey wierd de voorpost te Veurne door den
vijand aangevallen; deeze bestond uit 1400 man van
Nassau-Usingen, Waldeck en de drag. van Bijland
onder commando van den col. Cornabé van Nassau-
Usingen. De hollanders behielden de post en dreven
de franschen met veel verlies weder terug, maar be-
kwamen 30 dooden en 50 gekwetsten.

Alle deeze groote gebeurtenissen baarden al weder
verdere ondernemingen door het gansche land. Van
deeze nochtans zagen wij, voor zover onze stad Utrecht
betrof, geen andere gebeuren, als alleen, dat den

31 Mey de werving voor de zeedienst bij trom-
melslag door de stad weder wierd aangevangen,
waarvoor een herberg op het Vreburg tot werfhuis
was verkozen en dat ook den

2 Junij door de geheele stad een opschrijving ge-
daan wierd (die te voren gearrresteert en gepubliceert
was) van alle burgers en inwoonders zonder onder-
scheid: dezelve wierd uitgevoert door de 16 jongste
raden van de vroetschap en de regenten van de
aalmoesenierskamer met de stads- en wijkbodens.
' Dit een en ander verwekte veel angstvallige bekom
mernissen bij alle zwaarhoofdigen, welke nog meer
algemeen wierden, toen de eerste vloot canonneer-
boten onze stad passeerde. Deeze vloot was te Mui-
den ten volle uitgerust, en moest zich na Frankfort
begeeven: diensvolgens voer zij van daar de Vecht
af langs de cingels aan de westzijde van de stad en
zo verder den Ehijn op over Geulen, Neuwied en
Coblentz tot op Frankfort. Het was den

-ocr page 131-
128
3 Jnnij 's middags ten l uuren dat dit gebeurde, 1793
onder een grooten toevloed nieuwsgierigen, die zich
derwaarts begeven hadden om ooggetuigen te wezen

van dit, althans voor ons Utrechtenaren, gansch on-
gewoon verschijnsel. Vooraf passeerden drie keul-
sche ligters, waarin al het scheepsvolk, zowel offi-
cieren als matrozen, enz. zich bevonden met alle de
canonnen, ammunitie en verder toebehoren; daarop
volgden 14 canonneerboten, van welke vier twee
stukken en tien één stuk geschut voerden, toen een
jacht voor de heeren officieren en eindelijk een beurt-
man, waarin masten, riemen en verdere bagagie
waren. Het commando was opgedragen aan den
zeecap. Lemmers. Het \vas dan niet te verwonde-
ren, dat uit dit alles diepe neerslachtigheid voort-
kwam, waarom ook burgemeesteren en raden een
besluit namen van op de aanstaande jaarmarkt alle
toneelspelen, als opera's, comoedien, marionetten, als
ook koordedansers, kwakzalvers en dergelijke meer
ten eenemale te verbieden, als zijnde dusdanige open-
bare vermakelijkheden niet met de toenmalige om-
standigheden van tijden overeen te brengen.

Nu scheen het menschenbloed niet meer ontzien
te worden. De vijand, alle krachten inspannende om
Holland te verwinnen en Holland daarentegen om
het den vijand te beletten, vielen er achtervolgends
verscheiden gevechten voor. Den

4 Junij wierden door den Erfpiïns uit het leger
bij Doornick voorwaarts afgezonden twee esqs. dra-
gonders van Hessen-Cassel, een balt. van Baden en

-ocr page 132-
129
1793 een van Oranje en Nassau 2ie regiment, onder com-
mando van den col. von Geusau, van het laatstge-
noemde reg., en naar Lannoy het corps Anspachsche
troupes onder commando van den gen. maj. von
Reitzensteyn, comm. van hetzelve corps; aldaar viel
dadelijk eene geringe actie voor, maar de vijand, de
overmacht van het Anspachsche corps bemerkende,
week terug en verliet de stad. Den

9 Junij, 's morgens ten 5 uren, wierden de troupes
te Waterloo door de franschen aangevallen. Het
gevecht duurde tot 9 uuren, waarbij de luit. van
Cancrin, van de drag«, en de luitenant de Veije, van
Baden, zich zeer distingueerden. De hollanders ble-
ven meester van het dorp, echter met verlies van
4 dooden en 18 gekwetsten, alle van de infantery;
en twee wagens met fransche gekwetsten wierden naar
het hoofdkwartier te Meenen gezonden. Den

12 Junij gaf de Erfprins order om Werwick in
te nemen, alwaar de vijand zedert twee dagen had
post gevat. Vooraf wierden twee toegangen bezet,
de eene door een batt. van Waldeck en een van
Gumoëns en 2 esq3 drags van Byland, onder com-
mando van den luit. gen. van Monster en den gen.
maj. grave van Golowkin, en de andere door een
batt. Zwitsers van Hirzel, een esq. cavall. van van der
Duyn en een van Hessen-Philipsthal, onder com-
mando van den gen. maj. van der Duyn. De aanval
wierd gedaan door de batt8 van van Quadt en Hes-
sen-Darmstad, het gren. batt. van Plettenberg, eenige
hussaren van Heeckeren en jagers van Byland met
UTI». TIJDS. IV.
9
-ocr page 133-
130
eenige artillery, wordende gecommandeert door den
Prins van Waldeck, col. van het reg. Oranje-Fries-
land; de cap. van Hoey en de cornet de Ruiter, beide
van de artillery en de luit. van Winsheim, de vaandr.
Crommelin en de serg. Schintzel, alle van van Quadt,
distingueerden zich zeer. De vijand wierd verdre-
ven en het dorp vermeestert, maar niet zonder eenig
verlies. Den Prins van "Waldeck (twee dagen daarna
aan zijne wond overleden) wierd door een kanonsko-
gel de schouder verbrijzelt, de vaandrig Hogenhuisen
verloor het leven, de cap. van Nagel, de luit. Knoch,
en de luit. van Cotshausen, alle van van Quadt,
wierden, de eerste zwaar en de twee laatsten licht
gekwetst; van de gemeenen wierden gekwetst l
tamboer en 24 man, ook allen van van Quadt, en 3
constapels, maar weinig of geenen gedood. Na de
actie trokken deze troepes weder af en in derzelver
plaats wierd het dorp bezet door een batt. Zwitsers
van Gumoëns, een batt. van Waldeck en een esq.
hussaren onder commando van den gen. maj. Prins
Christiaan van Hessen-Darmstad. Deze bezetting
wierd den

20 Junij weder aangevallen, doch na een actie van
korten duur, met wederzijdsch gering verlies, week de
vijand weder terug. Den

5 Julij marcheerde een hollandsch corps voorwaarts
en verdreef de franschen uit de posten van Lin-
celles en Boudices, met achterlating van eenige doo-
den, waaronder de ge weezen luit. Balfourt, die te
voren onder het hollandsch regiment Oranje-Stad

-ocr page 134-
131
1793 en lande gedient had. De liollanders bekwamen aan
dooden 8 man, van het 2* reg. van Waldeck, en
aan gekwetsten den cap. Wrangel en 16 gemeenen
van het zelve reg. en de luit. Seyerlein en 2 gemee-
nen van de hussaren. Twee dagen daarna, den

7 Julij viel de major Bachiene met de comp. van
den cap. Hesselberg en een comp. Oostenrijkers de
vijandelijke posten aan te Ostcapel en Beveren, met
hetzelfde gevolg, dat zij verdreven wierden met ach-
terlating van eenige dooden. De hollanders hadden
maar eenen doode en eenen gekwetste, doch de
Oostenrijkers 8 dooden bekomen. Weder twee dagen
daarna, den

9 Julij, op order van den Erfprins, eenige pion-
niers, door een comp. van Plettenberg en eenige
jagers van Bijland geëscorteert, langs Ronck naar
Lincelles afgezonden zijnde om hout te hakken,
wierden deze onverhoeds op het lijf gevallen door
een vijandelijk corps van 500 man, doch de hollan-
ders dreven hen weder terug en hadden maar 7 ge-
kwetsten bekomen, den luit. Hugenpoth, van Fletten-
berg, den luit. Waldhouwer, van de jagers, en vijf
gemeenen. Na deeze actie had er eene uitwisseling
plaats van 48 krijgsgevangenen, die wederzijds naar
hunne regimenten teruggezonden wierden.

Te midden van alle deze treurtonelen vielen in
verscheide steden de gewone jaarmarkten of kermissen
voor; zoo ook den

10 Julij alhier te Utrecht. Maar — er was wel
kermis, doch er was geen kermis vreugd; de markt

9*
-ocr page 135-
132
was er wel, maar geen spellen op het Vreburg, geen 1793
fiool in de herbergen, tin welk weldenkend sterve-
ling kon thans ook met eenige vrolijkheid bezielt
zijn? Dan, gaan wij weder den oorlogsdraad verder
vervolgen. Den

22 Julij wierden alle de hollandsche voorposten op
één tijdstip, 's voormiddags ten 9 uur, te gelijk aan-
gevallen; van Tourcoin af tot Comines toe. Dan,
dewijl de vijand door die algemeene aanval zijn le-
ger te veel verspreid had, stiet hij overal zijn hoofd,
waren de gevechten van weinig belang en wierd geen
plaats door hem verwonnen. Tourcoin was toen bezet
door een esq. cav. van van Tuyll, en een drag. van
Hessen-Cassel, een batt. van Waldeck, een batt.
zwitsers van May, en een van Stockar de Neuforn,
onder commando van den nieuw aangestelden gen.
maj. van Geusau, Halluin door het gren. batt. van
Breydenbach met twee zesponders; Bousbeck door
de gardes cav. en een batt. zwitsersche gardes,
het bosch van la Granville door een esq. drag. van
Hessen-Cassel en een batt. van Hessen-Darmstad;
Warwick door een esq. cav. van Hessen-Philipsthal,
de hussaren van Heeckeren, 3 comp. zwitsers van
Hirzel en de jagers van Bijland, Eonck door een
batt. van Hessen-Darmstad en vele vrijwilligen, die
gecommandeert wierden door den col. grave van
Bijland; en eindelijk Comines door een batt. zwitsers
van Gumoëns, 3 comp. zwits. van Hirzel en de comp.
artill. van den cap. Landolt met een hauwitser en een
canon van 3 pond, die gecommandeert wierden door

-ocr page 136-
133
den gen. maj. Prins Christ. van Hessen-Darmstad. Te
Tourcoin wierd de cornet baron Sloet, van van Tuyll,
en twee gemeenen doodgeschoten en de luit. Schnetz-
ler, van Stockar, en de vaandr. Thomasset, van May,
en 20 gemeenen , waaronder een bombardier en 2
constapels, wierden gekwetst; voorts wierden l offi-
cier en 14 gemeenen krijgsgevangen gemaakt. Te
Comines wierden 8 man gekwetst, waarvan een con-
stapel het rechter been en een ander de rechter arm
verloor. Op alle de andere posten was het verlies
omtrent niets beduidende. Te Tourcoin waagde de
vijand, smiddags ten l uur, weder een attacque om
zijne dooden , als ook de snaphanen, die zij ten
getalle van omtrent 100, om hunne vlugt des te
meer te bespoedigen , hadden afgeworpen , weg te
halen, doch dit mislukte wederom, zijnde de dooden
reeds door de laollanders begraven en de snaphanen
opgeruimt.

Wij hebben voorgenomen ons niet met de opera-
tien van de gecombineerde pruissische en keizerlijke
armee noch ook die van de engelsche in te laten,
dan voor zoover dezelve Holland betreffen ; evenwel
willen wij hier aanhalen, om ook derzelver vorde-
ringen eengzins kenbaar te maken, dat op den

25 Julij Mentz en op den
28 Julij Valenciennes door de troepen van de ge-
allieerde mogendheden vermeestert wierden en dat
zij verders, den vijand vervolgende, hem op den

2 Aug. slag leverden, met dat gevolg, dat die
divisie voor het grootste gedeelte verslagen wierd,

-ocr page 137-
134
waardoor de geallieerden meester wierden van het 1793
gansche camp de Caesar, nabij Kamerick. Er was toen
met het leger van den hertog van Yorck, twelk uit
engelschen, hessen en hanoveranen bestond, een
getal van 15000 man troupes van de geallieerde
mogendheden in Vlaanderen, zodat dan de oorlogs-
kans, zowel aan de eene als aan de andere zijde,
bijna altijd ten nadeele van den vijand uitviel.

Na alle deze vorderingen de Prins van Saxen-
Coburg zijn hoofdkwartier te Herin genomen heb-
bende, begaf zich de Erfprins van Oranje den

3 Aug. derwaarts, om de verdere krijgsoperatien
te beramen. Gansch niet te vergeefs was de komst
van Zijne Hoogheid aldaar voor een soldaat van
Pallardy, die alhier te Utrecht gevangen zat; deze
was, in het leger de veldwacht hebbende, en tot den
vijand willende overlopen, nadat hij, door het vuren
van een aldaar op schildwacht staande soldaat van
van DopfF in de zijde geblesseert was geworden, ge-
vangen geraakt. En juist bij de aankomst van den
Erfprins wierd er krijgsraad over hem gehouden,
waarin hij wierd veroordeelt tot de kogel; maar Z. H.
vervoegde zich per missive bij Z. D. II. zijn Heer
Vader, en verzocht om pardon, zodat gemelde sen-
tentie den

8 Aug. alhier in het starrebosch ten uitvoer ge-
bracht zullende worden, even voor het afschieten der
geweeren, het door Z. D. H. verleende pardon wierd
uitgeroepen, twelk bij alle, die er tegenwoordig wa-
ren, maar inzonderheid bij den delinquant, eenever-

-ocr page 138-
135
1793 bazende verandering te weeg bracht, en met een
algemeen geroep van Vivat Oranje! beantwoord wierd.
Nadat de conferentien te Herin waren afgelopen,
waarin onder anderen de Prins van Saxen-Coburg
met den Erfprins overeengekomen was, dat de hol-
landsche canoneerbooten, die aldaar van geen nut
konden wezen, weder naar Holland zouden terug
keeren, voeren deze den Rhijn weder af en kwa-
men den

12 Aug. aan de Vaart aan, van waar zij, na
op den

13 Aug. onze stads cingels weder gepasseert te
zijn, ook de Vecht weder opvoeren naar Muiden,
van waar zij gekomen waren. Maar, ik vraag eens:
waar? — wanneer? — en hoe zullen toch deze
canoneerboten eenig nut of voordeel aan het vader-
land kunnen toebrengen, geëvenredigd aan die ver-
bazende somme gelds, die tot het bouwen, equi-
peren en salarieeren van dezelve vereischt werd? Liefst
willen wij het antwoord aan een ieders oordeel over-
laten , en ons derhalven weder naar het oorlogstooneel
begeven.

Tot hiertoe waren beide de legers in rust geweest,
dat is, zedert de algemeene aanval van 22 Julij laatst-
leden was niet het minste gevecht voorgevallen; maar
wel waren in dien tusschentijd beide legers versterkt.
Het hollandsch leger was versterkt door de veldbat-
taillons van Dundas, Douglas, Nyvenheim, van Mon-
ster en Saxen-Gotha; door de cavall. Oranje-Friesland
en de utrechtsche hussaren van van der Hoop, die den

-ocr page 139-
136
17 Aug. van hier waren uitgetrokken; als ook noch
door twee nieuw geformeerde grenadier batts, die den
baron van Raesfeld, col. comm. van Bentinck, en den
grave van Limburg Styrum, luit. col. van de gardes
Friesland, tot hunne commandanten gekregen hadden.
De vijandelijkheden namen dan weder een aanvang
met eenige geringe actiën van weinig belang, die
echter opgevolgt wierden door zeer hevige en bloe-
dige gevechten van veel belang. De eerste actie viel
voor den

23 Augustus nabij Lincelles; dezelve wierd door
den vijand begonnen en duurde maar een kwartier
uurs. De luit. Smit en twee gemeenen, alle drie van
Oranje-Gelderland, wierden gekwetst en maar een
man gedood; acht man wierden door de hollanders
krijgsgevangen gemaakt. Vervolgens, den

25 Aug. attacqueerden de franschen de post Re-
ningelst, die door de grens van de Thouars (na den
dood van den col. van Quadt bekwam de marquis
de Thouars dit regiment) en van van Dopff bezet
was, onder commando van den cap. Bruce; doch
nadat de hollanders maar eens geantwoord hadden,
weken zij terug tot Dranoutre; er wierd maar een
man gekwetst en een vermist. Den

26 Aug. kwamen de franschen uit Steenvoorden
aanrukken, om de post van Popperingen, die door
de gren. comp. van van Brakel uit het gren. batt.
van van Buseck en liet grootste gedeelte van Oranje-
Gelderland bezet was, te overrompelen; maar de
hollanders posteerden zich en maakten zich gereed

-ocr page 140-
137
1793 om de franschen af te wachten. Het gevecht viel
zeer ten voordeele van de hollanders uit, zij namen
den commandant van Steenvoorden en nog 10 offi-
cieren en 92 gemeenen krijgsgevangen, de overigen
namen de vlugt met achterlating van verscheide doo-
den en zwaar gekwetsten, waar onder 4 officieren.
De hollanders hadden maar drie dooden en eenige
weinige gekwetsten bekomen. De cap. Beek en
vaandr. de Roos, beide van van Brakel, en de vaandr.
de Ronde, van Oranje-Gelderland, wierden door den
Erfprins , om hun manmoedig gedrag, bij Z. D. H.
zeer gerecommandeerd Den

30 Aug. waagde de vijand eene expeditie op Tour-
coing en Lanoy, doch het mislukte hem, zij wierden
door de hollanders, die door den major Wallenfels
aangevoert wierden, met verlies teruggeslagen. De
hollanders bekwamen 14 gekwetsten, maar geene
dooden. Na deze kleine schermutselingen volgde de
noodlottige dag van den

2 Sept., de dag, op welke de vijand het hollandsch
leger een verschrikkelijke slachting toebragt. Het was
's morgens vroeg dat de Erfprins bevel gaf om de
vijandelijke troepes te Blaton en te Lincelles aan te
vallen, om, zoo het mogelijk was, meester van beide
die posten te worden. De colonne, die op Blaton
aantrok, wierd gecommandeert door den luit. gen.
Vorst van Waldeck, hebbende onder zich den gen.
maj. van Draechstadt en den gen. maj. van der Duyn
van 's Gravenmoer, en bestond uit twee esqs gardes
dragonders en een cav. van van der Duyn, een batt

-ocr page 141-
138
van Waldeck lste reg., een batt. Zwitsers van May, 1793
de twee veldbatt8 van Nassau-Usingen en de Schep-
per, de jagers van Byland en de emigranten van
Beon. De colonne die op Lincelles aantrok wierd
gecommandeert door den Erfprins zelf, en onder hem
door den luit. gen. van Monster, en de gen. majors
grave van Golowkin, van Frebra, Kousse, de Sau-
maise en de Nostitz. Deze colonne bestond uit drie
esqs gardes te paard, het lijfesq. gardes drag. en een
esq. drag. van Hessen-Cassel, een batt. holl. en een
batt. zwitsersche gardes, de gren. batts van Breyden-
bach en van Plettenberg, het veldbatt. van Weideren
en de vrijwilligers van den cap. Matthieu. De eerste
aanval wierd gedaan door de holl. en zwits. gardes
en welhaast waren beide de posten vermeestert, waar-
door de gevechten als ook de verliezen weinig waren,
er waren maar drie holl. gardes gesneuvelt en 30
gemeenen van verschillende corpsen gekwetst. Na
het gevecht bleven in Blaton de esq8 van Hessen-
Cassel en van der Duyn, en de batt8 van Wraldeck
en Nassau-Usingen, onder commando van den gen
inaj. van Draechstadt, en in Lincelles de gardes drag.
en de batt. van Breidenbach, van Plettenberg en van
de Schepper, onder commando van den gen. major
de Nostitz. En deze twee bezettingen waren het
die 's namiddags door den vijand met een sterke over-
macht wierden aangevallen en voor het grootste ge-
deelte verslagen. De gen. major de Nostitz sneuvelde
al schielijk en kort na hem de inaj. van de artillerie
Muller. Beide de posten geraakten weder in handen

-ocr page 142-
139
1793 van den vijand. Toen wierden twee esqs gardes, een
batt. zwitsers van May en het veldbatt. van Weide-
ren tot versterking der gemelde troupes opgezonden,
wanneer er eene bloedige actie voorviel, waarbij Lin-
celles door de hollanders weder stormenderhand wierd
ingenomen, maar Blaton bleef in 's vijands handen.
De posten te Tourcoin en Roubaix wierden ook door
den vijand aangevallen, maar echter door de hollan-
ders behouden, na een gevecht van anderhalf uuren.
Eoubaix was toen bezet door twee batts van Wal-
deck en een van Kandwijk. De verliezen aan beide
zijden waren groot, evenwel dat van den vijand niet
zoo groot als dat van de hollanders. Te Blaton en
Lincelles waren gesneuveld de gen. maj. de Nostitz,
de maj. van der Feltz van Oranje-Vriesland, de maj.
van de artillerie Muller, de cap. Herman van Son-
nenberg van de gardes drag., de luit. Lenckel en de
vaandr. Severin, beide van Bedaulx; de vaandr.
Schminke en de vaandr. Hartjelief, beide van War-
tensleben. De gekwetsten waren de col. van Bur-
mannia, van de Schepper, de col. Cornabé, van Nassau-
Usingen, de luit. col. Hartlng Comans , van de holl.
gardes te voet, de maj. Panneboeter, van de Schep-
per, de maj. de Bellange, van het lste reg. van Wal-
deck, de maj. de Herrenschwant, van Nassau-Usingen,
de cap. Fr. grave van Byland, van de holl. gardes te
voet, de cap. grave van Goltz, van de holl. gardes te
voet, de cap. de Vree en de cap. Bom, beide van
Bedaulx, de luit. van Quadt en de luit. van Lasberg,
beide van de holl. gard. te voet, de luit. Schmit en

-ocr page 143-
140
de luit. Matthieu, beide van het lste reg. van Wal- 1793
deck, de luit. Evers, van de Schepper, de luit. ïor-
ricella, van Nassau-TJsingen, de luit. Scherer en de
luit. van Tuyll, beide van de gardes drag., de vaandr.
de Vries en de vaandr. Beurkin, beide van Weide-
ren, de vaandr. Sabatier en de vaandr. Crommelin,
beide van Nassau-Usingen, de vaandr. Cremer, van
van Wartensleben en de vaandr. Dollemans, van
de Schepper. Verders waren 12 onderofficieren, l
tamboer en 161 corporaals en gemeenen gedeelte-
lijk gesneuveld en gedeeltelijk gekwetst. Te Tour-
coin en Houbaix waren gesneuvelt de cap. van
Waldeck en 9 gemeenen, en gekwetst de cap. van
den Heuvel, de luit. van Troxel, en de vaandr.
von Reineck, 7 onderofficieren en 68 corporaals en
gemeenen, alle van het 2"1" regiment en het 5Ae batt.
van Waldeck; als ook de luit. Muller en 3 gemeenen
van de artillerie. Voorts wierden vermist de luit.
col. Breydenbach, de comm. van het gren. batt., de
cap. ingenieur Bergh, de luit. Scheffer van de artill.,
de vaandr. Cageling en de vaandr. Bos, beide van

de Schepper, 9 onderofficieren, 7 tamboers en 106
i
corporaals en gemeenen, welke alle waarschijnelijk
door den vijand krijgsgevangen waren gemaakt; daar-
entegen hadden de hollanders maar 18 man, waar-
onder een officier, in Meenen binnen gebracht. Niet
zonder aandoening gaf de Erfprins van dit alles be-
richt aan H. H. M. in 's Hage, waarbij Z. H. teffens
eenige officieren en onderofficieren recommandeerde,
als de luit, gen. van Monster, de gen. maj. grave

-ocr page 144-
141
179S van Golowkin, voorts 9 colonels, l major, 2 capi-
teinen, 4 luitenants, 3 cadets en 3 sergeanten, uit
de regimenten de lioll. gardes cav. en inf., de zwit-
sersche gardes, de inf. van "Weideren, Waldeck, War-
tensleben, Nassau-Usingen, de Schepper, de vrijwil-
ligers van Matthieu en de gardes dragonders, welke
alle om hun betoonden heldenmoed door Z. H. gro-
telijks wierden geroemt. Algemeen wierd het verlies
van zoveel dappere militairen in 's Hage en vervol-
gens door het gansche land betreurt. En had het bloed-
vergieten hiermede nog rnaar een einde genomen!
Maar integendeel; deeze slachting wierd nog door
een tweede, ja door een derde, welke laatste het
Huis van Oranje zelf trof, opgevolgt. Daags daaraan
volgende, den

3 Sept., wierd het leger van Prins Frederik uit
Iperen naar de kwartieren van Cisoing verplaatst;
en het overschot van het gren. batt. van Plettenberg
wierd naar Antwerpen gezonden, zijnde buiten staat
geworden om verder te kunnen dienen.

De tweede slag viel voor den
6 Sept., en was even bloedig als de eerste. Het
was 's morgens vroeg dat de posten van Tourcoin,
Ronck, Werwick, Lannoy, Halluin en Sailly, alle
te gelijk, door den vijand geweldig wierden aangeval-
len. De gevechten waren hevig en de verliezen groot.
Tourcoin, alwaar de gen. maj. van Geusau comman-
deerde, wierd al schielijk door de vijand vermeestert,
en de troepes op de vlucht gejaagt, Ronk moest na
een aanhoudend gevecht van een uur ook bukken

-ocr page 145-
142
en zich aan den vijand overgeven. De Erfprins, van 1793
dit alles bericht gekregen hebbende, liet de volgende
troupes in alle haast opmarcheren tot versterking. Naar
Eonck een esq. holl. gardes en een esq. gardes drag.,
een batt. holl. gardes en een batt. zwitsersche gar-
des, de veldbatt. van Saxen-Gotha, Bedaulx en Nassau-
Usingen, een batt. van het 1° reg. van Waldeck en
het gren. batt. van Raesfeldt, onder commando van
den luit. gen. Vorst van Waldeck. Naar Werwick
een esq. cav. van van der Duin, een batt. zwitsers
van May, het veldbatt. van Wartensleben en het
gren. batt. van Breydenbach. Naar Lannoy de 3 eer-
ste esq. van Hessen-Philipsthal, de veldbatt. van van
Dopff en van Weideren, een batt. zwitsers van Gu-
moëns, en de gren. batt8 van van Buseck, van
Eechteren en Tengnagel. Naar Sailly de cav. van
Oranje-Friesland. En tusschen Lannoy en Sailly
posteerden zich twee esq5 van van Tuyll met 420
man infant. Ronck wierd door den Vorst van Wal-
deck na een hardnekkig gevecht weder hernomen
Lannoy bleef in het bezit van de hollanders en was
dit aan de kloekmoedigheid van Prins Frederik
verschuldigd. De drie overige posten bleven ook
door de hollanders behouden, doch Sailly kostte veel
manschappen. Werwick was zijn behoud grotendeels
verschuldigt aan de grenadiers van van Buseck en te
Halluin was eenige ammunitie door de hollanders
onder een aanhoudend vijandelijk musquettevuur
veroverd. Te Tourcoin en Lannoy waren gesneuvelt
de luit. col. van Pabst, van de carabiniers en de

-ocr page 146-
143
1793 luit. col. grave de Goyon, van het 2dc reg. van Wal-
deck, de maj. Tscherner, van May, 45 corporaals en
gemeenen en 30 paarden; en gekwetst de maj. van
Maisner, van het 2de reg. van Waldeck, de maj. de
Wollust, van Nassau-Usingen, de cap. Hellerman van
het 2^e reg. van Waldeck, de cap. Schlosser van
Oranje en Nassau lste reg., de cap8 Constant en de
Graffenfriedt, beide van May, de cap. luit. Schermer,
van Stockar de Neuforn, de luit. de Veije, van Oranje
en Nassau 2de reg., de luit. de Nave, van Nassau -
Usingen, de luit. Jacobi, van Hessen-Cassel, de luit5
Ziegler en Schindler, beide van Stockar de Neuforn,
de vaandr. Escher, van May en de vaandr. van Goe-
ricke van het 23e reg. van Waldeck, 188 onderoffi-
cieren en gemeenen en 25 paarden, en eindelijk
vermist de cap3 von Leliwa en van Wiegard, beide
van het 2de reg. van Waldeck, de vaandr. Wald-
kirch, van Stockar de Neuforn, en de vaandr8 de
Matha en de Cevin, van Oranje en Nassau 2de reg.,
109 onderofficieren en gemeenen en 10 paarden. Te
Sailly waren gesneuvelt xle cornet van Deneken en
9 gemeenen, waaronder een cadet en 18 paarden,
allen van Hessen-Philipstha!; en gekwetst de cap8 de
la Chapelle en Kost, beide van de Villattes, de luit.
Praga van de artillerie, de corn. Dabenis, van Oranje-
Vriesland, 32 onderofficieren en gemeenen en 33
paarden; en vermist de ritmeester van den Heuvel,
van Hessen-Philipsthal, 6 gemeenen en 4 paarden.
Te Konck, Halluin en Werwick waren gesneuvelt de
cap. Harscher, van Bedaulx, cap. Arnoud, van van

-ocr page 147-
144
Brakel, 16 gemeenen en 4 paarden; en gekwetst de 1798
cap. luit. Frisching, van May, de luit. S*. George, van
de holl. gardes, de luit. de Pelligari van de zwitser-
sche gardes, de luit. de Seyerlein van de hussaren,
de luit. Vionnet, van May, en de luit8 Helbach,
Huninchén en Bach, alle van de artillerie, 86 onder-
officieren en gemeenen en 6 paarden; en vermist
31 man en één paard. De vermisten waren meest
altijd door den vijand krijgsgevangen gemaakt, en
wierden vervoert na Eouen, doch de zwitsersche
officieren wierden op hun woord van eer ontslagen,
om na Zwitserland terug te keeren. Het getal dei-
door de hollanders gemaakte krijgsgevangenen was
zeer gering. Bij het berigt, door den Erfprins naar
's Hage gezonden, wierden weder verscheiden offi-
cieren gerecommandeert, van welke Prins Fredr.
van Oranje, de luit. col. Harel cap. conim. van de
gren. van de holl. gardes, de luit. col. van Wasse-
naar van de gardes drag. en de maj. Timmerman,
van Hessen-Philipsthal, door Z. H. wierden voorge-
dragen als zich nog boven alle de anderen bijzonder
gedistingueert te hebben; de verdere gerecomman-
deerde officieren waren de luit. gen. Vorst van Wal-
deck, de gen. maj. Prins van Hessen-Darmstad, de
gen. maj. Alex. grave van Wartensleben, de quartier-
meester generaal Bentinck, voorts 6 cols, 3 luit. cols,
4 maj8, 3 caps, 5 luit8, 2 vaandr., 4 cadetten en de
gren. Maquinse, respectivelijk uit de regimenten de
holl. gardes inf. en cav., de zwitsersche gardes, de
gardes drag., de cav. van Hessen-Philipsthal.en van

-ocr page 148-
145
1793 Tuyll, en de inf. van Saxen-Gotha, Nassau-Usingen,
Bedaulx , Hirzel, Hessen-Darmstad en van Buseck;
eindelijk de geheele gren. comp. van de holl. gardes
en het tweede esq. cav. van Hessen-Philipsthal, welke
alle als oude ervarene militairen gevochten hadden.
Daarentegen wierden ook door Z. H. opgegeeven de
wanordes, die er hadden plaats gehad onder de comp.
gardes drag. van den major Meyners, door dien zij
zich in den drank hadden te buiten gegaan, waarom
gemelde major na 'sHage wierd ontboden om zich te
verantwoorden, zoodat dan door het verlies van dezen
dag, gevoegt bij dat van de laatste actie, het hol-
landsch leger al heel wat verzwakt was.

's Anderendaags, den
7 Sept. had er weder eene uitwisseling plaats van 101
krijgsgevangenen, waaronder vijf officieren waren, de
cap. Leliwa en de vaandr. Wigand, van het 2dc reg.
van Waldeck, de luit*» Sevijn en de Matha, van Ba-
den, en de vaandrig Waldkirch, van Stockar de Neu-
forn, welke alle met groote blijdschap tot hunne re-
gimenten terugkeerden.

Daar nu de Erfprins bemerkte dat het vijandelijk
leger gedurig aan versterking bekwam, en gedurig
aan aasde om de hollandsche voorposten te verwin-
nen en de troupes te vernielen, gaf gemelde Z. H.
order aan zijnen broeder. Prins Fredrik, om zich da-
delijk met zijn troepen derwaarts te begeven tot ver-
sterking van zijn zoo deerlijk verzwakt leger, om met
die dubbele macht nog zooveel mogelijk den vijand in
zijne ondernemingen te keer te gaan. Op den

*
UTK. TIJDS. IV. 10
-ocr page 149-
146
9 Sept. kwam Prins Fredrik met zijn leger te Mee- 1793
nen aan. De vijand, dit gewaar wordende, wendde
zich terstond na de kant van Iperen, weshalven de
Erfprins zijnen broeder weder afzond met 5 esq8 cav.

en 6 batts inf. naar Gheluveld, om den vijand aldaar
het verder indringen te beletten. Een ander corps,
bestaande uit het 5de batt. van Waldeck, een batt.
zwitsers van May, de carabiniers, de jagers van
Byland en de emigranten van Beon, onder commando
van den gen. maj. van Geusau wierd den volgenden
dag, den

10 Sept. geexpedieert om een aanval op Tourcoing,
dat door een reg. hussaren bezet was, te doen, en
juist op hetzelfde oogenblik deed de vijand een atta-
que op Sonck, alwaar de grave van Byland com-
mandeerde, doch vruchteloos. Toircoing wierd door
de hollanders vermeesterd ,en Ronck bleef behouden.
Na een kleine schermutseling op beide de plaatsen
weken de franschen weder terug. Te Tourcoing
waren de gen. maj. van Geusau en de luit. Roëll
van de carabiniers (die door een sabelhouw over de
oogen tot eene voortdurende blindheid geraakt, het
overige van zijn levenstijd te Utrecht in stille rust
heeft doorgebracht) en drie gemeenen gekwetst en
geen gesneuvelt, en te Ronck waren maar eenige
gemeenen gekwetst en een gesneuvelt; een detache-
ment holl. gardes, aangevoert door den cornet Fagel,
had vijf fransche hussaren krijgsgevangen gemaakt.

Daar nu de Erfprins zich nacht en dag bezig hield
met de verrichtingen en bewegingen van het vijandlijk

-ocr page 150-
147
1793 leger zooveel mogelijk gade te slaan, bemerkte Z. H.
dat hetzelve dagelijks versterking bekwam, men zag
derhalven groote gebeurtenissen te gemoet, men vreesde
voor bloedige gevechten, zoo als ook wel degelijk be-
waarheid is geworden. Den

11 Sept. tegen den middag kwamen sterke vijande-
lijke colonnes op alle de hollandsche voorposten we-
der aanmarcheren, doch tot onder het bereik van
het geschut der hollanders, die zich overal in slag-
orde hadden gestelt, genadert zijnde, weken zij weder
terug, zonder dat ergens iets voorviel, als alleen te
Messines, alwaar de col. van Lijnden commandeerde.
Een kleine schermutseling viel er voor, waarbij de
cap. d'Anglefort van de drag. van Byland het leven
verloor en de luit. col. de Maliprade van de jagers
van Byland gekwetst wierd. Maar toen scheen de
vijand niet te zullen rusten, voor dat het holland-
sche leger vernielt was. Het eene gevecht volgde
op het ander, en het eene was al bloediger als het
ander. Den

12 Sept. na den middag nam de woede van den
vijand een aanvang. De post van Messines, die se-
dert de actie van daags re voren eenige versterking
bekomen had, en alwaar toen de gen. maj. Prins
Christ. van Hessen-Darmstad commandeerde, wierd
het eerst aangevallen. Na een gevecht van een uur
wierden de hollanders verdreven tot op Houtem. De
Erfprins, hiervan bericht gekregen hebbende, zond
naar Werwick tot versterking van de bezetting een
esq. gardes drag. en een batt. van het lste reg. van

10*
-ocr page 151-
148
Waldeck. De vijand al verder doordringende, weken 1793
de hollanders' van Houtem terug op Werwick. De
vijand tastte Werwick aan; en er wierd hevig ge-
vochten, waarbij onder anderen de Prins van Hessen-
Darmstad zwaar gekwetst wierd. Te gelijker tijd
wierden de posten van Halluin en Ronck ook geat-
tacqueert, die toen bezet waren door het batt. van
van Brakel, de jagers van Bijland, de vrijwilligers
van Matthieu en de hussaren van van Heeckeren.
Na een voorpost van een cap. en 40 man, alle van
van Brakel, in de bosschen van Bousbeck overvallen
en opgelicht te hebben, vielen de franschen beide die
posten te gelijk aan. Dadelijk wierden tot versterking
opgezonden naar Halluin en Ronde een batt. van
May en het veldbatt. van Wartensleben, onder com-
mando van den col. Constant, en naar Werwick een
batt. holl. en een zwitsersche gardes en de gren.
batts van Breydenbach en Lannoy, onder commando
van den gen. maj. grave van Golowkin, en een esq.
holl. gardes cav., alle onder het oppercommando van
Prins Fredrik van Oranje; en toen wierden eindelijk
al vechtende de franschen aan het wijken gebracht,
en de hollanders bleven in het bezit van alle de pos-
ten. Maar de volgende dag, den

13 Sept. was een dag, die nooit de vergetelheid
zal onttrokken worden. Al 's morgens vroeg, omtrent
half vijf, brak het geheele vijandelijk leger op uit
Rijssel, Armentieres, Ballieul en omliggende plaat-
sen, en kwam niet alle geweld op het gansche hol-
landsche cordon aanmarcheren van Meenen tot Mes-

-ocr page 152-
149
sines. Werwick wierd weder het eerst aangevallen,
en aldaar viel een geheele veldslag voor. Daar men,
zoo Werwick verloren wierd, voor Iperen beducht
was, trokken nog naar Werwick een esq. gardes te
paard en een esq. gardes dragonders, de veldbatts
van van Brakel, de Schepper en Saxeu-Gotha en
het lste batt. zwitsers van Gumoëns; en na Gheluwe
een esq. gardes drag. en het veldbatt. van Bedaulx,
alle onder het oppercommando van den gen. maj. van
der Duin, hebbende onder zich de gens inaj. Rouse
en Charles, grave van Wartensleben. Tot half 8
hielden de hollanders het vol, maar toen wierden
/ij genoodzaakt te retireren tot op Harlebeek en
Rouffelaer. Evenwel na de retraite viel weder een
corps hollanders, bestaande uit de holl. gardes cav.,
de zwitsers van Gumoëns en de gren. batt5 van van
Buseck en Tengnagel, onder commando van Prins
Fredrik van Oranje, den vijand moedig aan, maar zij
wierden weder terug geslagen, en bekwamen veele
dooden en gekwetsten, onder welke laatsten Prins
Fredrik van Oranje was, die, een musquetkogel in de
schouder gekregen hebbende, het commando overgaf
aan den gen. maj. grave van Golowkin. Toen de
hollanders te Werwick aan het retireren waren, vie-
len andere vijandelijke colonnes alle de overige pos-
ten met geweld aan, maar inzonderheid Halluin,
Ronck en Bousbeck. Het veldbatt. van de Thouars
trok nog naar Bousbeck en het veldbatt. van Nassau-
Usingen en het gren. batt. van Raesfeldt, onder com-
mando van den gen. maj. Alex. grave van Wartens-

-ocr page 153-
150
leben, naar Halluin, om de bezettingen aldaar te 1798
ondersteunen, doch ook al zonder eenige uitwer-
king. Omtrent half elf uur weken de hollanders al
vechtende terug tot op Meenen, doch zij wierden al
weder verder vervolgt. Van elf tot twaalf uur wierd
er te Meenen hevig gevochten, waarbij de hollanders
weder veele dooden en gekwetsten bekwamen, onder
anderen ook de gen. maj. van der Duin, die doode-
lijk gekwetst wierd. Eindelijk wierden de hollanders
geheel en al verslagen en op de vlugt gejaagt, zoo-
dat zij wijd en zijd verstrooit geraakten, doch voor
het grootste gedeelte te Kortrijk aanlandden. Van
de geallieerde mogendheden hadden de hollanders geen
ondersteuning genoten, want de engelschen, zeer be-
kwaam en actief in het retireren, waren spoedig terug
geweken naar Sluis in Vlaanderen; de Hertog van
Yorck zelf ook met al zijn bagagie, en de oosten-
rijkers waren te ver van de hand. Derhalven waren
Meenen, Iperen, Tourcoing, Konck, Halluin, "Wer-
wick, Messines, Comines, Warneton en alle omlig-
gende landen en steden in het bezit van den vijand
overgegaan. In alle de gevechten dan waren ge-
sneuvelt de luit. col. grave van Stirum en de luit.
col. Gravesteyn, beide van de hollandsche gardes
inf., de luit. col. baron van Tengnagel, van Ba-
den, de commandant van het gren. batt, de maj.
grave van Leyningen van de hussaren van van Heec-
keren, de cap. d'Anglefort van Byland drag., de luit.
d'Orenne van Nassau-Usingen, de luit. van Voorst
van de holl. gard. inf., de luit. Eyman van Bosc de

-ocr page 154-
. 151
1793 la Calmette, de luit. Cardol van Douglas, de luit.
von Berga van Saxen-Gotha, de luit. Dames en de
luit. Vrolik, beide van de artillery, de sous-luit,
ïouensteyn van Hirzel, de sous-luit. Escher van
Hirzel, de vaandr. van Plettenberg en de vaandr.
Bilsteyn, beide van Nassau-Usingen, en de vaandr.
von Clein en chir. maj. Sneller, beide van Wartens-
leben, 131 onderofficieren en gemeenen. Onder de
gesneuvelde gemeenen waren 7 man van de utrecht-
sche hussaren van Van der Hoop en 81 paarden. De
gekwetsten waren de gen. Prins Fredrik van Oranje,
de gen. maj. Alex. grave van Wartensleben, die
op den acht en twintigsten November te Rijssel aan
zijne wonden overleden is, zijnde de gen. maj.'Ch. grave
van Wartensleben, luit. col. van het 2de reg. van
Oranje en Nassau, tot col. van het regiment aange-
stelt; de chef van het regiment, de generaal major ba-
ron van der Duyn van s'Gravenmoer, die krijgsgevan-
gen naar Rijssel vervoert, een eigenhandige brief heeft
gezonden aan den Er f prins, waarin hij meldt, dat
zijn paard onder hem doodgeschoten zijnde en zelf
drie wonden bekomen hebbende, hij buiten staat ge-
raakt was om zich te redden, en dus zoo van Meenen
naar Rijssel stond vervoert te worden. (Omtrent 14
dagen daarna is die generaal aan zijne wonden over-
leden en in zijn plaats heeft de gen. maj. baron van
der Duyn, luit. col. effectief van het reg. drag. van
Byland, het regiment bekomen) verder de Prins
van Hessen-Darmstad, de chef van het reg., de col.
Muysson van de holl. gardes cav., de col. Gumoëns

-ocr page 155-
152
de chef van het reg., de col. Stegner , van May,
krijgsgevangen naar Rijssel vervoert, de col. van
Raesfeld, van Bentink, de luit. col. Frins van Solms,
van het lste reg. van Oranje-Nassau, de luit. col. van
Lijnden van de gardes drag., de maj. de Milly van
Baden, de cap. van Voërst van de holl. gardes, de
cap. Bruce van van Brakel, de cap. Beek van de
Bous, de cap. Bakker van van Brakel, de cap. Rom-
meling en de cap. Janssens, beide van Wartensleben,
de cap. Aberson van Oranje-Gelderland, de cap.
Cleve van het lste reg. van Waldeck, de cap. Eymann,
van Bedaulx, de cap. van Hoof, van Weideren, de
cap. Grebel van Hirzel, de cap. Spondly ook van
Hirzel, de cap. van Buseck van de Thouars, de cap.
Grave van Uxkull ook van de Thouars, de cap. Al-
bern van Saxen-Gotha, de cap. Grave van Loewen-
steyn, gen. adj. van den Vorst van Waldeck, de
luit. Fagel van de holl. gardes cav., de luit. van
Heemskerk , de luit. de Pelligeri en de luit. Rupertus,
alle van Wartensleben , de luit. Wurstenberger van
de zwits. gardes, de luit. de Rumphi van Nassau-
Usingen, de Luit. Voigt van Weideren, de luit
Hummel en de luit. Tieleman, beide van Hessen-
Darmstad, de luit. Sturler van May, de luit. Sluiter
van de artillery, de sous-luit. Tscharner van Gu-
moëns, de vaandr. von Eichstorff en de vaandr. Sar-
torius, beide van het 2de reg. van Oranje-Nassau, de
vaandrig van Pfuffenrath van het lste reg. van
Waldeck, de vaandr. Nuscheler van Hirzel, de vaandr.
Ruck en de vaandr. Erlach, beide van Hessen-Darm-

-ocr page 156-
153
1793 stad, 399 onderofficieren en gemeenen en 45 paarden.
Eindelijk wierden vermist de col. van Lijnden van
de huss., de luit. col. Pietermaat en de luit. col. van
Haren (de luit8 col. Pietermaat en van Haren waren
zedert hunne laatste uitwisseling maar twee dagen bij
hun regiment geweest, en hadden het ongeluk van
weder in handen van den vijand te geraken) beide
van de garde drag., de luit. col. van Lom van de
Thouars, de cap. Effinger van de zwits. gardes, de
cap. Cuncell van de artillery, de cap. Sulle van
Nassau-Usingen, de cap. von Draechstedt van het
1ste reg. van Waldeck, cap. Poell van van Brakel,
de cap. Ernst en de cap. van Bassewitz, beide van
de Thouars, de cap. Tscharner van Gumoëns, de
cap. luit. Wyttenbach van May, de luit. van Heecke-
ren tot Overlaar van de holl. gardes cav., de luit.
van Lamsweerden van Wartensleben, de luit. May
en de luit. Muller, beide van Saxen-Gotha, de luit.
Schmitt van Hirzel, de luit. Eagay, de luit. Frame,
de luit. Soutermeister, de luit. Lousbergs en de luit.
Berghier , alle van de artillerie, de vaandr. d'Estienne
en de vaandr. Broers, beide van Nassau-Usingen,
de vaandr. Christiaans en de vaandr. Fischer, beide
van Oranje-Gelderland, de vaandr. Lut en de vaandr.
Rose, beide van Hessen-Darmstad, de vaandr. Sic-
cama en de adj. Jacobi, beide van de Thouars, de
chir. maj. Sebastiaans van de carabiniers en de chir.
maj. Brandly van Nassau-Usingen, 864 onderofficieren
en gemeenen en 38 paarden, en eindelijk het gan-
sche batt. van den luit. col. Hohenlohe. Daarentegen

-ocr page 157-
154
l "7Q*l
was het getal der op den vijand veroverde krijgsge-
vangenen zeer gering. Het geheele getal fransche
krijgsgevangenen van alle de gevechten is maar 210,
welke op de citadel van Antwerpen gebracht zijn.
Eenige officieren wierden ook weder aan H. H. M.
gerecommandeert; doch de generaal majoor Douglas
en de luitenant colonel Tengnagel, beiden later door
eenen krijgsraad gevonnist en uit alle militaire
dienst gedemitteert, wierden beschuldigt van pligt-
verzuim, zoodat dan het hollandsch leger, in deze
lopende maand met ruim 2700 man vermindert
zijnde, door alle die verliezen moedeloos, en daaren-
tegen het fransche door' alle die overwinningen moe-
dig was geworden. Evenwel de volgende dag, den

14 Sept. marcheerde het oostenrijksch leger op en
verdreef de franschen weder uit Meenen en derzelver
ommestreken en de Erfprins herstelde zich weder,
zoveel als doenlijk was. Z. H. plaatste zijn hoofd-
kwartier te Deynse, en in derzelver ommestreken
wierd het leger weder bijeenverzamelt. Zelfs tot in Sluis
in Vlaanderen waren de verstrooide militairen aan-
geland, onder anderen bijna alle de hussaren van
Heeckeren, die dus ook na Deynse terugkeerden.
Doch daags daaraan , den

15 Sept., wierd het hoofdkwartier weder overge-
bracht na Gend; aldaar was ook het hollandsch hos-
pitaal , dat deerlijk met zieken en gekwetsten was
opgevult. Doch Prins Fredrik, over Sluis iu Vlaan-
deren en Rotterdam na 's Hage vervoert wordende,
vergezelt door den adj. gen. baron Bentinck, arriveerde

-ocr page 158-
155
1793 dienzelfden dag 's avonds ten 9 uuren met zijn geheele
veldequipage op het Oranjehuis, tot groote aandoening
zoo voor de stadhouderlijke familie als voor het gant-
sche hof. Alle dagen wierd van den toestand van Prins
Fredrik een hofbericht uitgegeven en in de nieuws-
papieren algemeen bekend gemaakt. In de eerste
dagen was Z. H. koortsig en pijnelijk aan de wonde.
Den 20ste wierden de kogel, het lapje van de rok,

N.
eenige zilvere draatjes van de epauletten en eenige
schilfertjes van het armbeen uit de wonde gehaalt;
dit verzwakte Z. H. gedurende de zes volgende dagen,
maar toen begon Z. H. in krachten aan te winnen,
de koorts wierd minder en de wond minder pijnelijk.
Den 4 Oct. kon Z. H. voor het eerst den arm be-
wegen, zodat met den 10 Oct. de berichten vermin-
dert wierden tot op driemaal 's weeks, maandag,
donderdag en zaturdag. De genezing van de wonde
zoo wel als de gezondheid van Z. H. dagelijks vorde-
rende, wierd met den 28 Oct. eens 's weeks een bericht
uitgegeven. Den 24 Nov. woonde Z. H. voor het eerst
de openbare godsdienst bij. Den 23 Dec. was het
laatste bericht: „Z. H. is volkomen gezond, en de
wonde vordert dagelijks in genezing, doch langzaam."

Terwijl nu de volgende dagen de verstrooide mili-
tairen van alle kanten te Deynse terugkwamen, had
er eene drukke briefwisseling plaats tusschen den
Erfprins en Z. D. zijnen heer vader in 's Hage, die
met gedurig heen en weer gaande expresses wierd
uitgevoert, waaruit voortkwam voor eerst, dat den

18 Sept. het leger, voor zoo ver het reeds bestond,
-ocr page 159-
156
van Deynse verplaatst wierd na Melleu, Lemberghen 1793
en Gentrode; en ten tweede dat den

19 Sept. Z. D. H. aan H. H. M. te kennen gaf,
dat hij van voornemen was eenige dagen na het leger
te vertrekken, om deszelfs situatie eens op te neemen
en hetzelve dan weder van het nodige te kunnen
voorzien. Den

20 Sept. nam Z. D. H. de reis aan, en begaf zich
dadelijk na het leger te Mellen, alwaar hetzelve den

22 Sept. door Z. H. geinspecteert wierd; vandaar
vertrok Z. H. den

23 Sept. over Antwerpen iia Gent. Aldaar wierd
in een conferentie, gehouden door Z. D. H. met den
Erfprins en den gen. Clairfait, besloten, dat het
hollandsch leger, hetwelk, zoo door het reeds gemelde
verlies als door de verdere zieken, gedeserteerden
en afgedwaalden, van 22000 man tot op 17000 man
vermindert was, weder, ten minste voor een gedeelte,
met andere troepes zoude aangevult worden; en dan
in het vervolg te zatnen met het oostenrijksche zoude
ageren. Terstond gingen de daartoe bestemde troepes
op marsch. Van onze bezetting viel dit ook de con-
stapels en de infanterie van Plettenburg te beurt,
zoodat den

27 Sept. de constapels zig op marsch begaven en den
28 Sept. de infanterie. Dit regiment trok uit, het
depot uitgezondert, met alle deszelfs bagagiewagens ,
legerkarren, pakpaarden enz., onder commando van
den maj. Schutter; de verdere hoofdofficieren , die
wegens de overgaaf van Breda in hechtenis gezeten

-ocr page 160-
157
hadden, waren reeds in het leger, hetgeen zij op
hun verzoek in plaatse van hunne gevangenis ver-
kregen hadden; het depot, waarbij de gewonde cap.
Spree, die zich daags te voren op twee krukken op
de parade vertoont had, zich bevond, trok na Nijmegen.
Nog trok van hier den

29 Sept. een comp. cavallerie van Hoeufft van
Oyen na 'sHage, om te vervangen twee esquadrons
van hetzelve regiment, die den

30 Sept. met de constapels van daar afmarcheerden
na het leger. En in deszelfs plaats kregen wij weder
een andere comp. van hetzelve regiment uit Haarlem.
Verders trokken nog na het leger uit Maastricht 50
a 60 mineurs, en uit Holland van verschillende
plaatsen de drie comp™ constapels met omtrent 50
stukken geschut en aanhorige ammunitie, vermits
een gedeelte van de artillerie ook Sn 's vijands handen
gevallen was.

Het hollandsch leger dan weder eenigzints in staat
gestelt zijnde om te kunnen ageeren , brak den

4 Oct. op en trok van Mellen na Aalst en den
5 Oct. van daar na Brussel; alwaar het leger
Z. D. H. voor de tweede maal geinspecteert zijnde,
begaf Z. H. zich weder na 's Hage en het leger,
zijne marschroute verder voortzettende, kwam den

7 Oct. te Anderlecht, den
8 Oct. te Braine Ie Comte, den
9 Oct. te Mons, en den
10 Oct. te Bettignies; aldaar wierd het leger ver-
spreit, om alle de posten aan deeze zijde der Sambre

-ocr page 161-
158
te bezetten. Noch twee batt", een gren. en een mus- 1793
quettier batt., kwamen den

11 Oct. uit Holland aldaar aan, en het hoofd-
kwartier plaatste Z. H. te Gonbroeuil, dienende dit
alles, met eenige Oostenrijkers, tot het beleg van Mau-
beuge, twelk door door den Erfprins zelven gecom-
mandeert wierd. Naauwelijks waren de troepes volgens
hunne bestemming geposteert, of een der posten, bezet
door vrijwilligen, wierd door den vijand aangevallen
en vermeestert; doch de anspachsche jagers, dadelijk
opmarcherende, verjoegen den vijand weder tot onder
het bereik van het geschut van Maubeuge. De cap.
van Eeitzenstein en eenige jagers verloren het leven.
Daarentegen trokken 's anderen daags, den

12 Oct., de hol!anders op den vijand aan en over-
weldigden 2 batterijen, een voorpost van Maubeuge,
een uur van de stad gelegen, zij veroverden 14 ca-
nonnen en namen 187 man krijgsgevangen. Het
verlies aan de hollandsche zijde was zeer gering
in evenredigheid van dat der franschen. Hierop
wierd den

13 Oct. Maubeuge door den Erfprins opgeeischt,
maar de daar op volgende gebeurtenissen deeden de
verdere ondernemingen op die stad voor als nog
staken, zijnde verscheide actiën, van welke de een
de andere opvolgde. Den

15 Oct. viel de eerste voor. Een van de posten
in het bosch van Tilleul wierd door de vijand geat-
tacqueert; na een uur gevochten te hebben, week de
vijand weder terug met achterlating van 4 dooden.

-ocr page 162-
159
1798 De Hollanders hadden 2 dooden en 7 gekwetsten.
De volgende dag, den

16 Oct. wierden drie posten in hetzelve bosch door
den vijand aangevallen tot driemalen toe, maar tel-
kens wierden de franschen weder te rug gedreven ,
en de hollanders bleven meester van het terrein. Zij
waren bezet door het 5de batt. van Waldeck, onder
commando van den col. van Haake, het 3de batt. van
Nassau-Usingen onder comm. van den luit. col. de
Monin Eosiquies , de anspachsche jagers en de emi-
granten van Damas. De vijand had een stuk geschut
verovert, maar daarentegen 60 dooden en 27 krijgs-
gevangenen, waaronder een cap., een sous-luit, en
een brigadier, achtergelaten. Van de hollanders waren
13 man gedood en 19 man gekwetst, alle van Wal-
deck en Nassau-Usingen. Den

18 Oct. viel er in het camp voor Maubeuge een
hevige actie voor tusschen de vijandlijke divisie van
den gen. Jourdan en de Oostenrijkers. Beide verloren
veel volk. De Oostenrijkers veroverden 10 stukken
geschut en namen 300 man krijgsgevangen. Door
deeze actie wierd het hollandsch leger den

20 Oct. geconcentreert en verplaatst van Bettignies
naar de Glisuelles, tusschen de oostenrijksche divisiën
van den gen. grave van Colloredo en den luit. gen.
gr ave De la Tour; doch den

23 Oct. vertrok het leger weder van daar en nam
eene positie voor Mons en de lichte troepen wierden
als voorposten gezonden naar de dorpen Hyon, Fra-
meries en naar de hoogte van Chiply.

-ocr page 163-
160
Vier dagen daarna, den 1793
27 Oct. kwam er al weder verandering in het le-
ger , doordien de Oostenrijkers, na een hevig gevecht,
weder uit Meenen en omliggende plaatsen verdreven
zijnde, hun verlies aldaar door een gedeelte van het be-
leg van Maubeuge was aangevult geworden. Een corps
troepes wierd uit het leger gedetacheert naar Thuin,
tusschen Maubeuge en Charleroy, onder het opper-
commando van den Prins van Waldeck; hetzelve was
verdeelt in drie brigades, door de gen. majs de Sau-
maise en van Geusau en den col. Constant gecom-
mandeert wordende, en bestond uit 3 esq8 cav. van
Hessen-Philipsthal en 3 van Van der Duin, beide de
regimenten van Waldeck, de regten zwitsers van
van Stockar de Neuforn en Gumoëns, de veldbat8 van
Baden, Bedaulx en Saxen-Gotha, het 5dc batt. van
Waldeck, de emigranten van Beon en Damas, de
jagers van Byland en de huss. van Van der Hoop.
Een van deeze brigades, door den col. Constant aan-
gevoert, en bestaande uit de veldbatt3 van Baden en
Bedaulx, de emigr. van Beon, de jag. van Byland
en de huss. attacqueerde den

l Nov. de vijandlijke post te Ham sur Heure, een
dorp naast Thuin gelegen. Er sneuvelden 38 man
van den vijand, en 11 man en 17 paarden wierden
door de hollanders genomen; doch het dorp bleef in
's vijands handen. Den

3 Nov. wierd dit corps van den Prins van Waldeck
nog versterkt met 4 batts grenadiers, de anspachsche
brigade en eenige lichte troepes, die te Binche post

-ocr page 164-
161
1793 vattcden, uit hoofde dat er meerdere beweging en
aannadering van het vijandlijk leger bespeurt wierd.
Eene kleine schermutseling viel er echter maar voor
den

6 Nov. te Cense Bonne, waarbij van de hollanders
3 man sneuvelden en 2 gekwetst wierden; maar de
anspachsche jagers, die in het bosch van Fosteau
geposteert waren, maakten een groote diversie onder
de franschen, waarbij zij 21 dooden achterlieten.
Verdors viel er niets meer voor, als alleen dat den

8 Nov. de stad Marchiennes door de Oostenrijkers
wierd vermeestert, de bezetting krijgsgevangen ge-
maakt en de ammunitie verovert.

Toen gaf de Erfprins order dat alle de troepes
hunne cantonneringskwartieren zouden betrekken;
het leger van Mons tusschen Nivelles en Wavre
en het corps van den Prins van Waldeck tusschen
Fleuru en Gosselies; daarna begaf Z. H. zich naar
's Hage. Den

9 Nov. gingen alle de troepes op marsch, van
welke het leger van Mons den

12 Nov. en het corps van den Prins van Waldeck
den

13 Nov. op hunne bestemde plaatsen aankwamen.
Het hoofdkwartier-generaal wierd te Nivelles ge-
plaatst. Dan deze cantonnementen waren ook al
van korten duur, want den

16. Nov. de Erfprins uit 's Hage in het leger weder
terug gekomen zijnde, wierd aan alle de comman-
derende officieren bekend gemaakt dat de armee van

UTB. TIJDS. IV. 11
-ocr page 165-
162
den Staat de winterkwartieren zoude betrekken ; dat 1793
het grootste gedeelte na de republiek zoude terug
keeren , en het overige zich na het land van Luyck
zoude begeeven. Den

20 Nov. wierden de nodige orders daar toe afge-
vaardigt. De troepes, die zich na Luyck moesten
begeeven, waren de hussaren van Heeckeren, de
holl. gard. cav., de gardes drag., de drag. van Hes-
sen-Cassel en van Bijland, de cav. van van Tuyll,
van Hessen-Philipsthal, van der Duyn, Oranje-
Vriesland en de carabiniers, de jag. van Bijland inf.,
de anspachsche jagers, de gren. batt3 van Breyden-
bach, de Larrey, van Buseck en van Rechteren ,
de veldbatt8. van Waldeck 2° reg., Bedaulx, Wei-
deren , van Dopff, May, Hessen-Darmstad, Stockar
de Neuforn en de Perez, het 5"10 batt. van Waldeck,
de emigr. van Damas, de inf. van Beon en de vrij-
willigers van Matthieu. Maastricht zal bezet worden
door de gren. batt8 van Kheus, Eaesfelt en Plet-
tenberg, het veldbatt. van de Schepper en de mi-
neurs en de reserve artillerietrein van den maj.
Cadet. En na de republiek zullen retourneren de
huss. van van der Hoop, de holl. gard. inf., de zwits.
gardes, Oranje Gelderland, Waldeck lste reg., Ba-
den , van Brakel, van Wartensleben, Hir/el, Eand-
wijk, Saxen-Gotha , de Thouars, Gumoëns en de
anspachsche gren. en fuseliers. Den

25 Nov. gingen de eerste op marsch, en zo ver-
volgens alle dagen. In het land van Luyck wierd
de stad Luyck bezet door de carabiniers, de gardes

-ocr page 166-
163
1793 drag., Oranje-Nassau 2de reg., Weideren, Bedaulx
en Breydenbach; Tongeren door van Tuyll en May;
Viset door Hessen-Cassel en Stockar de Neuforn;
Hermanen door Oranje-Vriesland cav.; Wallen door
het lste esq. van van der Duyn; Hamal door het
2de esq. van van der Duyn; Jeneppe door de emigran-
ten van Damas; en Hoey door het 5de batt. van Wal-
deck. Op alle die plaatsen namen de hollanders te
zamen met de aldaar zijnde troepes de gewoone
diensten waar.

Vervolgens arriveerden in de volgende steden, om
garnisoen te blijven houden , den

29 Nov. de zwitsers van Hirzel in Venlo en de
zwitsers van Gumoëns en markgr. Baden in 's Her-
togenbosch; den

30 Nov., de Thouars in de Willemstad en Steen-
bergen ; den

l Dec., Oranje-Gelderland in Heusden, en Saxen-
Gotha in Greertruidenberg; den

4 Dec., de holl. gardes in 's Hage, en den
6 Dec., de zwitsersche gardes ook in 's Hage.
Eindelijk den

7 Dec., de hussaren van van der Hoop in Breda,
van waar den

8 Dec. het corps Mecklenburgsche troepes na
Bergen op Zoom marcheerde.

Niet dan nadat alle de troepes waren afgetrokken,
had zich de Erfprins uit Nivelles begeven, derhalven
was het eerst den

10 Dec., dat Z. H. in 's Hage aankwam, hebbende
11*
-ocr page 167-
164
vooraf het opper-commando over alle de troepes van 1793
den Staat overgegeven aan den Prins van Hessen-
Darmstad.

Geheel Braband nu door de hollanders' verlaten
zijnde, wierden den

14 Dec. de fransche krijgsgevangenen uit Antwer-
pen ook overgevoert na Bergen op den Zoom. Nog
eenige bewegingen onder de troepes vielen er voor
op de volgende dagen; als den

16 Dec. kregen wij alhier te Utrecht in garnisoen
het veldbatt. van van Brakel met de zieken en ligt-
gekwetsten , onder welke laatsten ook waren de luit.
Schmitz van Oranje-Gelderland en de cap. Harscher
van Bedaulx. Van dit veldbatt. kwam den

17 Dec. het depot ook hier en 2 compcn wierden
gedetacheert naar Wijck bij Duursteden en Rhenen.
Dienzelfden dag kwamen in Breda aan de veldbatt3 van
Wartensleben en Waldeck I8te reg. en den

18 Dec. de geheele veldtrein der pontons en in
's Hage de gardes te paard. In het Luiksche hadden
ook eenige verwisselingen plaats. Onder anderen wierd
de aldaar zijnde artillerietrein verspreid, waarvan den

20 Dec. een gedeelte in den Bosch arriveerde en
een ander in Bergen op den Zoom en den

23 Dec. een derde gedeelte alhier te Utrecht.
Ofschoon nu het geheele leger in rust was, zo waren
echter H. H. M. tezamen met Z. D. H. bijna dage-
lijks werkzaam. Verscheidene resolutien en ordinantien
waren reeds gedecreteert, zoo wegens het versterken
der frontierplaatsen en liet vermeerderen der land-

-ocr page 168-
165
1793 macht, als om dezelve weder in staat te stellen om
met het aanstaande voorjaar te velde te kunnen trek-
ken. Zoo wierden onder anderen in den lande van
Axel, Axelambacht, Hulsterambacht en het land van
Cadsant eenige aarden fortificatiewerken, steenen pul-
vermagazijnen en houten corps de gardes aangelegt.
Wegens het versterken der landmacht wierd ook een
regiment rijdende artillerie opgericht van vier com-
pagnien, ieder van 100 man, waarvan 2 te Zutphen
en 2 te Utrecht, (die van Utrecht onder commando
van den cap. de Verschuer) wierden aangeworven.
Eindelijk verscheen den

29 Dec. de laatste resolutie, op voorstel van Z.
D. H., dat aan alle weduwen en weezen der in de
verdediging des vaderlands gesneuvelde militairen on-
derstand zoude gegeven worden door het verleenen
van jaarlijksche pensioenen. Zodat het gebeurde van
deze maand het minst van belang geweest zijnde, dit
jaar algemeen geeindigt wierd alleen met een oog van
nieuwsgierigheid op hetgeen het volgende jaar zoude op-
leveren; evenwel voor ons, burgers van Utrecht, nog
daarenboven met die onaangenaamheid van den tweeden
termijn van den hondersten penning over de gansche
bezittingen te moeten opofferen, tot welkers ontvangst

31 Dec. het laatst ge vaceert wierd. Gewis wierden
groote sommen gelds vereischt, om de laatste beslui-
ten van H. H. M. ten uitvoer te kunnen brengen.

-ocr page 169-
166
ADVIES
DER
EDELEN EN RIDDERSCHAP 's LANDS VAN UTRECHT
AANGAANDE D13 ACTE VAN SECLUS1E.
18 JULIJ 1654. o. S.
In het bestuur van de voormalige Republiek der
Vereenigde Nederlanden is weinig voorgevallen dat
de gemoederen zoo zeer in beweging bragt, als de
geheime overeenkomst, door de provincie Holland, na
de ratificatie van het vredestractaat, den s/]5 April 1654
met Cromwell aangegaan, en bij welke acte die pro-
vincie zich verbond om den jeugdigen Prins van
Oranje, Willem III, erfelijk van alle waardigheden
uit te sluiten die zijne voorvaderen zoo roemvol had-
den bekleed.

Talloos zijn de bewijzen van afkeuring, door de
natie zoowel als door velen van hare regenten gege-
ven over eene handelwijze, even lafhartig en ondank-
baar op zich zelve als beleedigend en smartelijk voor

-ocr page 170-
167
een Huis, dat met het bloed zijner zonen een groot
gedeelte betaald had van den prijs eener vrijheid, die
het geluk en de welvaart des volks had aangebragt.
De natie erkende het, dat zij haren gelukkigen toestand
van God door het zwaard van Oranje had verkre-
gen, — niet door de bemoeijingen harer diplomaten
of wetgevers, die met al de bekwaamheid, welke men
hun toekennen moet, meestal onmagtig zijn gebleven
als het er op aan kwam ons van eenigen vijand voor
goed te verlossen.

Misschien loopt het nog eenigen tijd aan eer de
sluijer wordt opgeheven, die de onderhandelingen
over de acte van uitsluiting bedekt, maar zeker is
het, dat de Raadpensionnaris, die het roer van den
Staat pas in handen hield en wien het niet gelukt
was met Engelands beheerscher eenen roemrijken
oorlog te voeren of een eervollen vrede te sluiten,
hier reeds de kiem legde van eene volksverbittering,
die onophoudelijk en met onverschoonbare hardnek-
kigheid ontwikkeld en gekweekt, hem een uiteinde
berokkende, waar men van gruwt.

Dit weinige moge volstaan bij de mededeeling van
het advies, door Utrechts Edelen ter provinciale staten-
vergadering ingeleverd, over eene zaak die zoo veel
gerucht maakte en die later zoo veel ongeluk over
het land bragt, en te eerder kwamen wij er toe om
het aantal protesten tegen de Seclusie, bijAitzema1)
te vinden, met het utrechtsche te vermeerderen, daar

1) Saken van Staet en Oorlogh, 3, 927 volg.
-ocr page 171-
168
men in het bootje van Holland, zoo als men de
provincie Utrecht wel eens met al te veel juistheid
noemde, zelden zulk eene taal gehoord heeft.

De heeren Edelen en Ridderschap, representerende
den tweeden staat van den lande van Utrecht, na
voorgaande wettige beschrijving , in hunne vergadering
gelezen en geëxamineerd hebbende de resolutie van de
Edel groot mogende heeren Staten van Holland en
West-Vriesland, van dato den 4. Mei 1654, nevens
het gebesogneerde van de Hoog mogende heeren
Staten-generaal, mitsgaders de Staten van de respectivc
provinciën, daar op gevolgd; ook de missiven van de
Provinciën van Holland, Vriesland en de stad Gro-
ningen en Ommelanden , op dat subject aan de Edel
mogende heeren Staten dezer provincie geschreven,
hebben in consideratie genomen dat tot het maken
van den vrede met de Republiek van Engeland, bij
gemeen advies der Provinciën, beraamd is zekere
instructie voor de heeren Hun edel mogenden am-
bassadeurs, en specialijk mede met eenparigheid ver-
staan , dat onaannemelijk was de eisch van Zijne
hoogheid den heer Protector, aangaande Zijne hoog-
heid den heere Prinse van Oranje, van dat noch de
Staten-generaal van de Vereenigde Provinciën, noch
cenige particuliere Staten van eenige van de geuni-
eerde provinciën te eeniger tijd na dezen zullen mogen
maken, constitueren of appointeren Willem , Prins

-ocr page 172-
169
van Oranje, kindskind van den laatsten koning van
Engeland, of iemand van deszelfs descendenten tot
kapitein-generaal, stadhouder of commandeur van
hunne legers of krijgsmagten te land , of gouverneur
van eenige hunne steden kasteelen of forteressen, of
admiraal of commandeur van eenige hunne vlooten,
schepen of krijgsmagten ter zee, maar zullen zich
reölijk en expresselijk daar tegen stellen en het zelve
en al het gene vervolgens daar in zal onderwon-
den worden, verhinderen en daar na en bij aldien
bij iemand, wie hij ook zoude mogen wezen, ge-
tracht of onderwonden zoude worden, om den gemel-
den Willem, of iemand van zijne descendenten te
maken kapitein-generaal, stadhouder, of commandeur
van de gezegde armeën of krijgsmagten te lande, of
eenige van hunne kasteelen of forteressen, of admiraal
of commandeur van eenige hunner vlooten , schepen
of krijgsmagten ter zee, zoo zal de Republiek van
Engeland haar behulp bijbrengen door hare krijgs-
magten te land en te zee, zoo wanneer het zal be-
geerd worden, en al zoodanige conditien als men als
dan zal goedvinden om hetzelve voor te komen en
te verhinderen.

En in plaats van dien eenstemmelijk goedgevonden
den hooggemelden heer Protector te gemoet te komen
met het temperament, in het 32e artikel van den
vrede geinformeerd, met speciale last, volgens Hun
hoog mogende resolutie van den 19. Februarij laatst-
leden , aan de heeren ambassadeurs, van zich buiten
het voorzegde temperament niet te mogen elargeren,

-ocr page 173-
170
en dat, in conformité van dien , de vrede , bij de
heeren ambassadeurs met de heeren commissarissen
van Engeland, op den slu April 1654 gesloten,
geteekend en bezegeld zijnde, die bij Zijne hoogheid
den heer Protector op den 19 dito tot Westmunster,
én bij de Hoog mogende heeren Staten-generaal op
den 22 daaraanvolgende in 'sGravenhage respectivelijk
is geapprobeerd, geratificeerd en ter wederzijde met
behoorlijke onderteekening en bezegeling bekrachtigd,
en al zulks die gansche onderhandeling door Gods ge-
nadigen zegen tot een gelukkig einde en ten effecte
gebragt.

Welken vrede Hun wel edele gestrengen verkla-
ren voor hun advies en in alle zijne punten en ar-
tikelen opregtelijk te zullen helpen conserveren, ook
met en nevens de Edel mogende heeren Staten 's lands
van Utrecht, met alle bedenkelijke middelen tegen
te gaan den genen die aan denzelven vrede eenige de
minste infractie zoude zoeken te doen, waarvan Hun
edel gestrengen dan te gemoet ziende de aangename
vruchten, hebben met groot leedwezen vernomen,
dat het den heeren Staten van Holland beliefd heeft
na dato van de voorzegde ratificatie, op den 4 Mei
jongstleden, te resolveren en te verklaren, om gelijk
Hun edel groot mogenden bij dezelve resolutie zeggen,
den heere Protector volkomelijk gerust te stellen,
Zijne hoogheid den Prinse van Oranje of iemand
van deszelfs linie nimmermeer te zullen verkiezen tot
stadhouder of admiraal van hunne provincie, noch
toe te staan, voor zoo veel het advies van hunne

-ocr page 174-
171
Provincie aangaat, dat dezelve ooit worde geeligeerd
tot het kapiteinschap-generaal over de militie van de
Generaliteit, daartoe zich bij resolutie in de beste forme
obligerende en alzulks den hooggemelden heer Pro-
tector , na het sluiten van den vrede, toe te voegen
't gene de gemeene bondgenoten en vervolgens mede
Hun edel groot mogenden zelven verklaard hadden in
het tractaat van vrede te wezen onaannemelijk, en
in plaatse van 't welk het voorzegde temperament
eenpariglijk beraamd en bij den heere Protector aan-
genomen en met hand en zegel bekrachtigd was.
Bedwelmende alzulks de geconcipieerde blijdschap
met zoo eene droevige en bekommerlijke ontsteltenis,
zoo onder de regenten van den lande als het geheele
ligchaam van den Staat, en het eendragtig tempe-
rament niet zoo twistbarige resolutie ontijdig ver-
wisselende.

Al het welk Hun edel gestrengen met rijpe delibe-
ratie van rade hebbende overwogen en geconfereerd
met de fundamentele wetten van de resorinee van

O O
dezen geunieerden en geconfedereerden Staat, kunnen
voor hun advies niet anders oordeelen, als dat de
heeren Staten van Holland daardoor zich niet alleen-
lijk hebben aangematigd het regt der generaliteit en
der gezamentlijke Provinciën, dewelke, gelijk het alleen
toekomt vrede te maken, in noodzakelijken gevolge
mede alleenlijk toekomt de conditien van denzelven te
arresteren, maar daarenboven aangegaan directelijk
tegen de generaliteit en souvereiniteit der respective
Provinciën, nemende, buiten kennisse en communicatie

-ocr page 175-
172
der bondgenooten aan en zich obligerende tot zoodanige
conditien, die Hun edel groot mogenden met en nevens
de andere Provinciën eenstemmiglijk ter generaliteit
voor onaannemelijk hadden verklaard; agerende, alzoo
doende, met hunne bondgenooten, met dewelken zij in
zoo naauw en beëedigd verbond staan, als of zij maar
ééne provincie waren, niet openbaar ter generaliteit,
in de gemeene deliberatien, als zij ter contrarie van
dien afzonderlijk en bedektelijk met Zijne hoogheid
den heer Protector van Engeland hebben gedaan, het
welke alzoo is strijdende tegen het le, 9e en 10e ar-
tikel van de Unie, in den jare 1579 alhier ter plaatse
opgerigt, ook volgens 't 23e artikel van dezelve is
nu geen en van onwaarde.

Buiten welk respect van de generaliteit Hun edel
gestrengen in dezen niet verder treden hun gevoe-
len van de meergemelde resolutie van Holland te
uiten, latende Hun edel groot mogenden voor God,
en in eene goede conscientie verantwoorden, dat zij
zich hebben gelaten te lusten te resolveren, uit de
hooge charges van den Lande voor altijd uit te sluiten
een onnoozel en onschuldig kind, zijnde een inboor-
ling van dezen Staat, en door zijne magtige en aan-
zienlijke goederen aan de behoudenis .van dien meer
dan iemand geïnteresseerd, voor hem en zijne poste-
riteit, door wiens hoog loffelijke voorouderen hooge
wijsheid, beleid en dapperheid, ja ook goed en bloed,
onder den genadigen zegen van God Almagtig de
uitheemsche regering, daar mede deze landen onder
die tirannij van Spanje wierden bezwaard, is geweerd

-ocr page 176-
173
en (gelijk de heeren Staten van Holland bij Hun edele
groot mogende missive van dato den 6 Mei 1583,
aan de heeren Staten van deze provincie schrijven) de
geheele Nederlanden bevrijd van de ellendigheden en
het verdriet daar in zij vervallen waren, en dezelve
weder gebragt tot hun ouden fleur en vrijheid, niet
alleenlijk des h'gchaams, maar ook der zielen en con-
scientie.

En ieder inboorling, zoo hoogen als lagen stands,
tot de regering naar zijne qualiteit capabel is gehou-
den geworden, en onder andere mede daar op als op de
oude wel hergebrachte vrij- en geregtigheden dezen
toen ter tijd vervallen Staat hersteld, gegrondvest,
gebouwd en tot zoo hoogen top van glorie en mo-
gendheid is gebragt, waarom Hun wel edel gestrengen
zouden oordeelen en verstaan, dat al het gene bij en
van wege de heeren Staten van Holland en West-
vriesland over en ter zake voorzegd afzonderlijk met
den heer Protector is verhandeld, te wezen krachte-
loos en van geener waarde en dat men de gecom-
mitteerden dezer Provincie ter generaliteit zoude ver-
zoeken en niettemin bevelen, dat zij uit name van
hunne heeren principalen, met en nevens de gecom-
mitteerden van andere Provinciën, met alle behoorlijke
wegen en middelen bij de heeren Staten van Holland
zullen hebben aan te houden, ten einde de voorzegde
breuke gerepareerd, het vervallene hersteld en de
Unie onverbrekelijk geconserveerd mag worden.

Als mede dat tot fomentatie van de rust en eenig-
heid tusschen de respective bondgenooten, de voor-

-ocr page 177-
174
zegde heeren gecommitteerden ter generaliteit uit name
en van wegen de heeren hunne principalen, zullen
mogen verklaren dat Hun edel mogende van nu af
tot de bedieninge van kapitein en admiraal-generaal
dezer vereenigde Nederlanden, bij gevolge van andere
Provinciën, hebben gedesigneerd en genomineerd de
persoon van Zijne hoogheid den heere Prinse Willem
van Oranje, omme de voorzegde ampten bij denzelven
geexerceerd te worden, zoo wanneer hij tot zijne jaren
van capaciteit zal wezen gekomen, op zoodanige in-
structie als bij de gemeene bondgenooten, volgens
de unie, als dan zal worden goedgevonden, en dat
ondertusschen den jongen heere Prinse eenige gequa-
lificeerde personen zullen worden bijgevoegd, de-
welke zullen hebben alle vlijt en zorge aan te
nemen , ten einde dezelve met alle prinselijke deug-
den, en zucht tot den waren godsdienst, en welstand
des vaderlands moge worden geimbueerd en opgevoed.

Verzoekende de welgemelde heeren Staten van Hol-
land zich te willen herinneren hunne verklaring, niet
alleen door Hun edel groot mogende gecommitteerden
ter vergaderinge van de Staten dezer provincie, ten
tijde van het overlijden van Zijne hoogheid Prinse
Willem ho. lo. memorie, maar ook op de groote ver-
gaderinge gedaan, van dat Hun edel groot mogen-
den, tot conservatie van de Unie (als waarin bestaat
de behoudenis van den Staat) met de andere pro-
vinciën in opregte affectie wilden concerteren.

Gelijk mede Hun wel edele gestrengen voor hunne
opinie verstaan dat de heeren gecommitteerden dezer

-ocr page 178-
175
Provincie ter generaliteit residerende, zullen helpen
bevorderen de revocatie van Hun hoog raogenden am-
bassadeurs , thans in Engeland zijnde, ten einde zij
hun gebesogneerde, volgens hunnen eed en schuldi-
gen pligt, ter generaliteit verantwoorden, om de-
zelven gehoord, daarin gedaan en geresolveerd te
worden zulks als de dienst van den lande zal ver-
eischen.

Alle 't welk Hun wel edel gestrengen verklaren te
wezen het advies, met eenparigheid van stemmen bij
Hun wel edel gestrengen genomen , met verzoek dat
de heeren Geëligeerden, nevens de heeren van de
Stad en steden, zich in dezen believen te confor-
meren , ten ware dezelve mogten hebben zoodanige
redenen en motieven waai1 door Hun wel edel gestren-
gen mogten worden bewogen in dezen iets te alte-
reren , vermeerderen ofte verminderen, ten einde
dezelve in eene resolutie van de Staten dezer provincie
veranderd en ten spoedigste door de heeren gedepu-
teerden ter generaliteit, ter vergaderinge van Hun
hoog mogenden mag hekend gemaakt worden.

Aldus gedaan ter vergaderinge van heeren Edelen
en Ridderschap, opden 18 Julij 1654.

Dit stuk, ter provinciale Statenvergadering inge-
diend, heeft echter, voor zoo veel men kan nagaan,
weinig gevolg gehad. Het eerste lid dier vergadering
(de Geëligeerden uit de vijf kapittelen) keurde het

-ocr page 179-
176
advies van het tweede (de Edelen en Ridderschap)
zeer goed, doch de stedelijke Regenten wisten met
Holland te verhinderen, dat er eene staatsresolutic
van gemaakt werd en grepen de gelegenheid, welke
het verschil over de geestelijke goederen aan de hand
gaf, met alle raagt aan, om de beide eerste leden
het zwijgen op te leggen. De stad verlangde namelijk
eene aanzienlijke bijdrage, tot onderhoud van kerk en
school, uit de goederen van kerkelijken oorsprong,
welke door de eerste Staatsleden bezeten of beheerd
werden. Deze, weinig genegen die te geven, klaag-
den over het licentieus prediken, waarbij hun regt
op die goederen ernstig betwijfeld werd, en wilden
de stedelijke regenten tot vervolging der predikanten
overhalen. Telkens als men ter statenvergadering de
stad aanspoorde om haar gevoelen over de seclusie
uit te brengen, kwamen de Burgemeesters met de
subsidie voor kerk en school voor den dag, zoo hield
het eene zwaard het andere in de schede en de zaak
van den jongen Prins werd op de lange baan ge-
schoven om eindelijk — vergeten te worden.

Het is voorzeker niet onbelangrijk voor de kennis
van het toenmalig bestuur de notulen der statenver-
gadering in te zien, waarom wij die hier doen volgen.

Martis 11 Julij 1654.
Bij den heer van Renswoude, ter vergadering van
Hun Ed. Mo. alhier presiderende, denzelveu voorgesteld

-ocr page 180-
177
zijnde de oorzaak van deze beschrijving, met eenen
wensch en bede, dat de goede God dezelven in de
volgende importante zaken en besognes van die zulks
gelieve te zegenen en te begenadigen, dat ze mogen
worden gedirigeerd in goeden vrede en eenigheid, en
vervolgens ook succederen tot zijns heiligen Naams
eere en goeden welstand van den Staat dezer ver-
eenigde Nederlanden, zoo in 't gemeen, als van deze
provincie in het bijzonder:

Is gelezen dit eerste artikel van gemelde Hun Ed.
Mo. beschrijving, dienende omme dienvolgens te hoo-
ren het rapport, mitsgaders de lecture van al het
.gebesogneerde ter vergadering van de Ho. Mo. heeren
Staten-generaal der Vereenigde Nederlanden, nevens
de aanteekeningen bij de respectieve gecommitteerden
van de provinciën aldaar, nu eenigen tijd herwaards
ingebragt, over en ter zake van de afzonderlijke re-
solutie, genomen bij de heeren Staten van Holland
en West-Vriesland, die dezelve ook hebben gezonden
aan de heeren extraordinaris ambassadeurs van dezen
Staat in Engeland, rakende en in praejudicie van den
heere Prinse van Oranje en Zijner Hoogheids prin-
selijke linie en descendenten.

1. Nog is gelezen eene missieve van de heoren
van Renswoude en van Amerongen en van derHoolck,
gedateerd in den Hage den 10 Mei 1654, cbntine-
rende, dat zonder twijfel Hun Edel Mo.salhier zullen
hebben vernomen (gelijk alomme geruchten loopen)
van hetgeen ter vergadering van Hun Ho. Mo., no-
pende Zijne Hoogheid den heere Prinse van Oranje etc.,
UTK. THDS. IV.
12
-ocr page 181-
178
is gepasseerd, en om dat H. Ed. Mo. daarvan in
zekerheid zouden wezen berigt, daarnevens zendende
kopijen van het gepasseerde onder de respectieve da-
tums hierna aangeteekend.

2. Zijnde voorts gelezen een extract uit het register
der resolutien van de Ho. Mo. heeren Staten-generaal
in dato den 8 Mei 1654.

3. Een extract uit de secrete resolutien van de
heeren Staten van Holland en West-Vriesland, in
dato den 9 Mei 1654.

4. De acte van de heeren aanwezende gedepu-
teerden wegens de Provincie van Vriesland, houdende
secreet, exhibitum den 18 Mei 1654.

5. De acte van de heeren gedeputeerden van de
Provincie van Holland etc., in dato den 18 Mei 1654.

6. Extract uit de resolutien van de heeren Staten
van Holland, in dato den 22 Mei 1654.

7. Extract uit het register der secrete resolutien
van de H. M. heeren Staten-generaal, den 24 Mei
1654, op pinksterdag des namiddags na de predicatie.

8. De acte van de heeren aanwezende gedepu-
teerden wegens de Provincie van Vriesland , geëxhi-
beerd den 28 Mei 1654.

9. De acte van de heeren gedeputeerden der Pro-
vincie van Holland, geëxhibeerd den....

10. Extract uit het secreet register van H. H. M.
resolutien, in dato den 26 Mei 1654.

11. De acte van de heeren Staten van Holland
en West-Vriesland, geëxhibeerd en gelezen den 26
Mei 1654.

-ocr page 182-
179
12. De acte van de heeren gedeputeerden van
Vriesland, zijnde secreet en geëxhibeerd den l Junij
1654.

13. Extract uit het secreet register van H. H. M.
resolutien, in dato den 2 Junij 1654.

14. Extract uit de resolutien van de heeren Staten
van Holland etc., in dato den 4 Junij 1654.

15. Extract uit de resolutien van de heeren Staten
van Holland (?) etc., in dato den 4 Junij 1654.

16. Extract uit het register van secrete resolutien
van de H. M. heeren Staten-generaal in dato den
6 Junij 1654.

17. Acte van de heeren Staten van Holland en
West-Vriesland, in dato den 6 Junij 1654.

18. Extract uit het secreet register van H. H. M.
resolutien, in dato den 11 Junij L654.

19. Extract uit de secrete resolutien van de heeren
Staten van Holland etc., in dato den 11 Junij 1654.

20. Acte van de aanwezige gedeputeerden der
provincie van de stad Groningen en Ommelanden,
in dato den....

21. Missieve van de heeren Staten van Holland en
West-Vriesland, in dato den 9 Junij 1654.

22. Missieve van de heeren gedeputeerde Staten
van Vriesland, in dato den 30 Mei 1654.

23. En eene missieve van de heeren gedeputeerde
Staten van de stad Groningen en Ommelanden, in
dato den 30 Mei 1654.

Hun Ed. Mo. worden bij deze verzocht, tot con-
tinuatie van de voorzegde besognes, morgen voor

12*
-ocr page 183-
180
den middag te tien ure alhier ter kamere weder te
willen verschijnen.

Mercurii 12 J ui ij 1654.
Op het eerste artikel van de beschrijving voortge-
gaan en gecontinueerd zijnde met de lecture van de
overgezonden stukken en besognes, rakende Zijne
Hoogheid, in dit artikel vermeld, waarvan de respec-
tieve datums als hierna met dezelve zijn geannoteerd.
Zijn na gedane lecture van alle dezelven Hun Ed. Mo.
verzocht, dat ze gelieven wilden zich te bekwamen

7 O
om morgen of overmorgen dienaangaande hunne opi-
nien te openen en derzelver adviezen in te brengen.
Zeiden de heeren van Hun Ed. Mo. respectieve Leden
de voorzegde stukken te zullen overnemen en nader
te examineren, om daarop geresolveerd te komen ten
eerste doenlijk.

24. Is gelezen, volgens de voorzegde aanteeke-
ning, eene missieve van den heer van der Hoolck,
gedateerd in den Hage, den 8 Junij 1654, eontine-
rende aldus: „Hiernevens zullen Uw Ed. Mo. gelieven
te zien, hetgeen de heeren Beverningk en Wieupoort
aan deze (Hun Ho. Mo.) vergadering zijn schrijvende
aangaande de resolutie van de heeren Staten van
Holland, ten regarde van Z. H. den heere Prinse van
Oranje etc., mitsgaders de resolutie of acte zelve,
als mede hetgeen dienaangaande bij den heer Jon ge-
stal l wordt geschreven. Waarop genotuleerd en aan-
geteekend is, mede als in 't nevensgaande extract, tot
hetwelk en de verdere bijlagen mij referere."

-ocr page 184-
181
25. Nog is gelezen de voorzegde missieve van de
heeren Beverningk en Nieupoort, gedateerd tot West-
munster, den 12 Junij 1654, houdende secreet.
i
26. De acte van de heeren Staten van Holland
en West-Vriesland, in dato den 3 Mei 1654, waarop
is staande secreet.

27. Do missieve van den heer Jongestall, geda-
teerd tot Westmunster, den 12 Junij 1654, waarop
staat secreet.

28. Extract uit liet register der secrete resolutien
van de H. M. heeren Staten-generaal der Vereenigde
Nederlanden, in dato den 17 Junij 1654.

29. Acte van de heeren Staten van Holland en
Westvriesland. in dato den 18 Junij 1654.

30. Hetgeen tegen het ingeleverde van Holland
bij de aanwezende gedeputeerden van wege de Pro-
vincie van Vriesland is gezegd, in dato den....

31. Acte van de aanwezende gedeputeerden der
Provincie van Vriesland, lectum 17 Junij 1654, secreet.

32. Extract uit het register der secrete resolutien
van de H. M. heeren Staten-generaal, in dato den
18 Junij 1654.

33. Acte van de aanwezende gedeputeerden van
de Provincie van de stad Groningen en Ommelanden,
houdende secreet, in dato den ....

34. Extract uit de notulen van de Ed. Mo. heeren
Staten van Zeeland, in dato den 20 Junij 1654.

35. Acte van de heeren Staten van Zeeland, in
dato den 22 Junij 1654, exhibitum et lectum den
30 derzelver maand.

-ocr page 185-
182
36. Acte van de heeren Staten van Vriesland,
in dato den 24 Junij 1654, lectum lö Julij 1654.

37. Remonstrantie en verzoek aan Hun Ho. Mo.
gedaan bij Hare koninklijke hoogheid, mitsgaders
Hare koninklijke hoogheid de Prinsesse douairière
van Oranje etc., respective moeder, grootmoeder en
voogdesse van den jongen heere Prinse van Oranje etc.

38. Missieve van Zijne keurvorstelijke doorluch-
tigheid Heer Fredrick Wilhelm van Brandenburg,
gedateerd te Keulen aan de Spree, den 18 Mei 1654.

39. Secreet artikel tusschen H. H. M. en den
heer Protecteur van Engeland, Schotland en Ierland.

40. En eene missieve van de heeren Staten van
Holland en West-Vriesland, gedateerd in den Hage
den 16 Julij 1654.

Martis 18 Julij 1654.
Op het eerste artikel van de beschrijving is gelezen:
41. De acte van de heeren van Overijssel, ra-
kende den jongen heere Prinse van Oranje etc. En

42. Die van de aamvezende gedeputeerden van de
Provincie van de stad Groningen en Ommelanden ,
beide alhier ontvangen verleden vrijdag namiddag den
14 dezer loopende maand Julij 1654.

De heeren Geëligeerden zeiden dat dezelve gisteren
hadden begonnen in te stellen hunne opinie en advies
op de zaak, in het voorschreven eerste artikel van
deze Hun Ed. Mo. beschrijving gementionneerd, ende
hetzelve hun advies morgen of overmorgen te zullen
inbrengen.

-ocr page 186-
183
De heeren Edelen en Ridderschap exhibeerden Hun
WelEd.Gestrengen opinie en advies, dezen eersten
artikele aangaande, bij geschrifte gesteld , Hun Ed.
Mog. vergadering alhier tegenwoordig voorgelezen,
waarvan de heeren Geëligeerden verzochten kopij, om
zich van dezelve te kunnen dienen, die Hun Ed. bij
deze wordt geaccordeerd.

Zeiden de heeren gecommitteerden van de Stad en
steden dezen aangaande nog ongereed te zijn en do
zaak te houden in advies. En dat rnen ondertusschen
zoude kunnen voortgaan met de andere punten van
de beschrijving.

Mercurii 19 Julij 1654.
Op het eerste artikel van de beschrijving zeiden
de heeren Geëligeerden heden morgen geëxamineerd
te hebben het schriftelijk advies bij de heereu Edelen
en Ridderschap, Hun Ed. Mo. op het subject van
dit eerste artikel van de beschrijving gisteren inge-
geven en aangeteekend, en niet eenparige stemmen
zich te conformeren met den inhoud van dien, alleen-
lijk daarbij voegende in het artikel, beginnende : als
mede dat tot fomentatie etc., de woorden: „Ende dat
„op zoodanige instructie , als bij de gemeene Bond-
„genooten volgens de unie als dan zal worden goed-
gevonden," als mede hier en daar nog eenige wei-
nige woorden, dienende eigenlijk en alleen tot betere
illucidatie van de zaak, met welke woorden van
ainpliatie en illucidatie de heeren Edelen en Ridder-
schap zeiden zich te conformeren bij deze.

-ocr page 187-
184
De heeren gecommitteerden van de Stad en steden
zeiden de voorzeide opinie en advies van de heeren
Geëligeerden, Edelen en Ridderschap te zullen over-
nemen en communiceren met hunne principalen.

Ontvangen en gelezen eene missieve van de heeren
Staten van Holland en West-Vriesland , gedateerd in
den Hage den 27 Julij 1654, naar ouden stijl, in-
houdende als volgt:

„Op den 17 dezer loopende maand hebben wij UEd.
Mo. advertentie gegeven dat wij bezig waren te doen
instellen een pertinent en omstandig berigt over ons
geresolveerde, aangaande de bewuste seclusie van
den heere Prinse van Oranje, en verzocht dat UEd.
Mo. derzelver oordeel over de voorzegde zaak , met
hetgeen daaraan dependeert, geliefden te houden in
suspenso, tot tijd en wijle toe dat het voorzegde
berigt UEd. Mo zouden wezen toegebragt. Wij ver-
zekeren UEd. Mo. dat wij vóór dien tijd en daarna
over het voorzegde subject zonder intermissie hebben
doen besogneren, en dienvolgende de zaak mede zoo
verre hebben gebragt, dat het meergeroerde berigt
als nu ingesteld , geresumeerd en finalijk gearresteerd
is , in dier voege, dat het alleen daarop aankomt dat
daarvan behoorlijke afschriften worden gemaakt, waar-
aan mede met alle vlijt wordt gearbeid.

„Maar dewijl hetzelve ten aanzien van de impor-
tantie en menigvuldige ingrediënten, tijd is verei-
schende en dat wij ondertusschen vernemen dat UEd.
Mo. op het scheiden staan van derzelver vergadering,
zoo kunnen wij niet laten UEd. Mo. daarvan nog-

-ocr page 188-
185
maals te adverteren en mits deze te verzekeren , dat
wij dezelven binnen zeer weinige dagen, en immers
ten uiterste vóór het einde van deze week, van het
voorzegde berigt, met de stukken en munimenten
waarop hetzelve is gefundeerd , ontwijfelijk (zoo God
wil) zullen dienen; houdende ons in alle manieren
verzekerd dat UEd. Mo. daardoor volkomentlijk en
tot genoegen zullen wezen geinformeerd , niet alleen
van de opregtheid , maar ook van de regtmatigheid
en bevoeglijkheid van ons doen in het cas voorzegd,
en derhalve van derzelver wijsheid en bescheidenheid
verwachtende, dat het meergeroerde ons berigt bij
UEd. Mo. zal worden afgewacht, zonder dat dezelven
alvorens dienslialve iets zullen gelieven te resolveren,

Mercurii 2 Augustus 1654.
Op het eerste artikel van de beschrijving is gele-
zen de ontvangene missieve van de heeren Staten van
Holland en West-Vriesland, gedateerd in den Hage,
den 31 Julij 1654 ouden stijls, van den inhoude
als hier na volgt:

„In achtervolgen van onze gedane toezegging bij
missieve van den 16 en 27 dezer loopende maand,
gaat hiernevens een afschrift van de deductie of de-
claratie, ons door de maniere van procederen eeniger
Provinciën , ten aanzien van hetgeen wij geresolveerd
hebben aangaande de bewuste seclusie van den heere
Prinse van Oranje afgeperst, behelzende dezelve een
grondig berigt van de fundamenten der regering de-
zer landen en specialijk van het regt, competerende

-ocr page 189-
186
de respectieve Staten van de geunieerde provinciën
ieder apart, zoo ten regarde van zaken op andere
rijken, republieken, staten en landen reflectie heb-
bende , en met of ter contemplatie van de overheden
in dezelve te verhandelen, als ten opzigte van zaken
binnen hunne respectieve provinciën voorvallende,
met behoorlijke distinctie van die zaken, die bij het
verbond van unie, in den jare 1579 binnen Utrecht
gemaakt, of bij eenige particuliere overgifte van de
voornoemde geunieerde provinciën aan de generaliteit
of aan de dispositie van de gezamentlijke bondge-
nooten zijn gedefereerd, alles dienende tot justificatie
van het verleenen van de acte van seclusie rakende
het emplooi van den heere Prinse voorgeroerd,
mitsgaders van de proceduren , daaromtrent bij ons
gehouden , met grondige refutatie van hetgeen daar-
tegen, bij of van wege eenige provinciën mede voor-
gemeld , is voortgebragt, en ten aanzien van de
feiten, daarin geposeerd tot aanwijzing van de waar-
heid, gemunieercl met authentieke documenten; alleen
verzoeken wij gansch vriend- ernst- en nabuurlijk,
dat UEd. Mo. gediend believen te wezen de moeite
te nemen van al hetzelve te lezen en met een onge-
praeoccupeerd, onzijdig en aequitabel oordeel te over-
wegen. Hetwelk geschiedende willen wij geenzins
twijfelen of UEd. Mo. zullen daardoor in zooda-
nige voege wezen onderrigt, dat dezelve , willende
voorstaan en mainteneren hun eigen, ons en al-
ler respectieve provinciën hoogheid en geregtigheid,
het voorzegde ons geresolveerde geenzins condem-

-ocr page 190-
187
neren , nemaar in alle manieren billijken en lauderen
zullen.

Volgens het voorzegde verzoek is bij de hand ge-
nomen en begonnen de lecture van de deductie of
declaratie, bij de voorschreven missieve gezonden,
daarin verhaald , en in dezelve lecture gecontinueerd
tot aan het eerste deel. En is goedgevonden morgen
te tien ure dezelve lecture te continueren.

Jovis 3 Augustus 1654.
Op het eerste artikel van de beschrijving is bij
Hun Ed. Mo. voortgevaren met de lecture van de

overeezondene deductie der heeren Staten van Hol-
es

land en West-Vriesland, roerende de seclusie van
den heer Prinse van Oranje etc., met den beginne
van het eerste deel en eerste kapittel tot het vierde
kapittel incluis, en zal men de verdere lecture met
het vijfde kapittel beginnen dingsdag naastkomende.

Martis 8 Augustus 1654.
Is voortgegaan met de lecture van het vijfde ka-
pittel des eersten deels in de hollandsche deductie,
en zijn Hun Ed. Mo. verzocht ter vergaderinge alhier
te verschijnen morgen te tien ure , opdat deze ver-
dere lecture te meerderen voortgang mogt hebben,

Mercurii 9 Augustus 1654.
Op het eerste artikel van de beschrijving is gele-
zen bij continuatie het 6e, 7e, 8e en 9C kapittel
van het eerste deel, mitsgaders nog het le en 2e

-ocr page 191-
188
kapittel van het tweede deel respectievelijk in de
hollandsche deductie.

Jovis 10 Augustus 1654.
Op het' eerste artikel van de beschrijving hebben
Hun Ed. Mo. gecontinueerd de lecture van de hol-
landsche deductie , en dezelve begonnen met het 3e
kapittel des tweeden deels, voorts nog gelezen het
4e, 5e en 6e kapittel tot den dato van dien incluis ,
zijnde den 25 Julij 1654, en onderteekend. „Ter
ordonnancie van de Staten, Herbert van Beaumont"
Hun Ed. Gr. Mo. secretaris. Zijnde de verdere lec-
ture van dien gestateerd tot op dingsrlag naastkomende.

Martis 22 Augustus 1654.
Op het eerste artikel van de beschrijving is nog
gelezen een extract uit het resolutieboek der Ed. Mo.
heeren Staten van stad Groningen en Ommelanden,
op de acte van seclusie rakende Zijne Hoogheid den
heere Prinse van Oranje etc.

Jovis 24 Augustus 1654.
Op het eerste artikel van de beschrijving Hun Ed.
Mo. voortgaande met de lecture van de hollandsche
overgezondene deductie, afgelezen den 10 dezer, ge-
komen zijnde tot de bijgevoegde authentieke documen-
ten, daartoe geappliceerd, is tegenwoordig begonnen
met derzelver resolutie van dato den 19 April 1581
en vervolgens gelezen tot het rapport van den 23
October 1652.

-ocr page 192-
189
Mercurii 6 September 1654.
Op het eerste artikel van de beschrijving zijn ver-
zocht de heeren gecommitteerden van de Stad en ste-
den te willen openen Hun Ed. opinie, aangaande de
deductie van de Ed. Gr. Mo. heeren Staten van Hol-
land en West-Vriesland, die de respectieve leden van
deze vergadering hadden aangenomen, elk in den
hunnen voort af te lezen ; dewelke heeren gemelde
gecommitteerden van de Stad en steden zeiden daar-
toe nog niet gereed te zijn, en verzochten dat de
heeren der twee voorstemmende leden beliefden mede
te openen clerzelver opinie, roerende het doen van
den eed enz.

Martis 28 November 1654.
Op het eerste artikel van de beschrijving zijn de
respectieve leden dezer vergadering, zonderling die
van de Stad en steden verzocht hunne opinien te wil-
len openen aangaande de zaak in dit eerste artikel
van de beschrijving vervat.

Verzochten' die van de Stad en steden, dat ook
die van de twee eerste leden geliefden hunne opinien
te openen, roerende het subsidie en onderhoud van
de predikanten en scholen der stad Utrecht enz. En
mede nopende het doen van den bewusten eed.

Waarover, als ook over de voorzegde zaken van
het subsidie, eenige discoursen gevallen zijnde, de
heeren van de respectieve leden zeiden zich te zullen
bekwamen, om dienaangaande hunne opinien te openen
toekomenden dingsdag.

-ocr page 193-
190
Door den heere Protector l).
Een verclaringe van sijne Hoochheyt. Bij welcke
wort vastgestelt den dyngsdach sijnde den 23. dach
deses jegenwoordigen maents Mey, tot een publycken
dagh der danckseggingen voor den vrede tusschen
dese republijck ende de vereenichde Nederlanden, als
ook voor de laetste bequame gevallen regen.

Wie can ontkennen dat is geweest een natie vol
van zeegeningen, in't midden van 't welcke door den
uytgestreckten arm des Almagtigen, selffs tot verbaest-
heid ende verwonderinge, sijn voortgebracht; vraegen
wij het de natiën, sij sullen het betuygen, ende in-
derdaet beschikkingen des Heeren over dit volck sijn
geweest als of Hij hadde geseght: „Engelant, ghy sijt
mijn eerste geboorne, mijn beminde onder de volcken,
onder den gantschen Hemel, rondom over is geen
volck met welcke God gelijckelijck heeft gedeelt.

Noch heeft den Heere gevoecht een nieuwen schae-
ckel tot sijn gulden keten van sijne lieve vrundelijck-
heyt, gevende ons vrede met onse nabuyren de Ver-
eenichde Provinciën, (waerdoor hij niet alleenlijk heeft
gestopt een groote bloedstortinge, maer vertrouwen
oock ons herten gegeven heeft om ons bloed ende

1) Wij hebben gemeend dit weinig bekende stuk, waarbij een
dankdag ter gelegenheid van den met Nederland gesloten vrede
wordt uitgeschreven, hier naar eene gelijktijdige vertaling te
moeten mede deelen. Het strekke tevens tot eene proeve van
Cromwell's kanselarijstijl.

-ocr page 194-
191
crachten te vereenigen tot d'een ende de anderen on-
derlinge bescherminge) grooten danck eyssen over het-
selve. Is daerom goetgevonden om des dynsdaeghs
sijnde den 23 deses maent Mey vast te stellen, als
een dagh in welcke men Godt loven sal ende danck-
baarlycken erkennen den segen des heeren in deese
vree, d'welke wij hoopen dat meerder seegen baeren sal.
Laet ons dan oock niet vergeeten Godes andere
genade aen ons betoont. Was niet de aarde laste-
lijck tot alle onvrucbtbaerheyt opgedrooght, waardoor
groote hongersnoot wiert gedreyght, de beesten op
den velde reden tot droefheyt, wegens gebreck der
voeragie, waer gegeven, ende die wateren ophielden,
ende en heeft de Heere niet de aarde soo gewatert,
dat Hij dese groote vreese heeft verandert in een ver-
wachtinge van de grootste overvloedigheyt die ooit by
yemant gesien is geweest, in dese natie levende; laet
ons daer mede opwecken het middel door welcke
Godt sijn genade ons heeft medegedeylt. Isser wel
yemant onder ons die dat wist dat het was comende,
was het niet daerdoor dat onse harten waren opge-
weckt om door de gebeden daerom aan te houden ,
en dat daerom immediatelijk den Heere ons dese ge-
nade vergunt heeft; leert ons dan dit niet:

1. Dat het middel om dese genade te vercrijgen
is de grootste genade.

2. Dat de Heer ons niet verworpen heeft, ende
sijnen Geest met ons niet en strijt; dat Hij onder ons
heeft een volck dat Hij lieff heeft, dese natie sodanigh
bemint dat Hij desselfs provoceert om Hem lieff te

-ocr page 195-
192
hebben, sijn heyligen naem aanroepende om beter
dingen dan cooren en wijn.

3. Dat Hij best weet hoe ende wanneer die ver-
wachtinge des boumans te vinden is ende wanneer
hij moet verhoort zijn over die droeffheyt van de re-
deloose beesten; wie sal meer sijn verlangen van Hem
verkrijgen dan die Hem vreest, en een bequaeme tijdt.

4. Dat de Hemelen dus hebbende verclaert Godes
heerlijekheit, ende die aarde daerop met sijne vrucht
geantwoort, wie sal niet als geswollen ende versacht
sijn om ons selven te verneederen onder dese won-
derbaere vruntlijckheden, ende overvloedich sijn in
oeffeninge der Godtsalicheyt in woorden ende werc-
ken der lieffde, jae indien ieder plaets cleelachtich ge-
weest dese sin des regens, hoe souden wij (alle onse
oneenigheyt dan aan een sijde hebben geleght) Godts
genade verbreydende d'eene aen den anderen.

5. Dat siende die Heere dus universeel sijn ge-
nade is geweest, hoe souden wij niet ons alleen in
't gemeen aSgehouden van dit quaet dat in dese lan-
den geschiet, ende redelijcke oefeningen welcke soo
meenichmael superstitieus onder ons in swangh gaen,
die wij onnodigh houden alle op te halen, sijnde de-
selve wel bekent, en wij vertrouwen dat de godtsalige
dienaer van Godes woort deselve wel sullen erden-
cken , sullende haere Predicanten tot dien eynde in
dese gelegetheyt tot het volck bestieren. Wij besluy-
ten dan met de woorden Davidts Ps. 107.

30. Dan sijn se verblijt omdatse gestut sijn en dat
Hij se tot de haven haerder begeerten gebraght heeft.

-ocr page 196-
193
31. Laetse voor den Heere sijn goedertierendtheyt
loven ende sijne wondere wercken voor die kinderen
der menschen.

32. Ende Hem verhoogen in de Gemeente des
voicks ende int gestoelte, die outste die Hem roemen,

33. Hy stelt de riviere tot eene woestijne, ende
watertocliten tot een dorstich lant.

34. Het vruchtbaer lant te souten gront, om de
boosheyt der geenen die daarin woonen.

35. Hij stelt de woestijne tot een waterpoel ende
het dorre lant tot watertochten.

36. Ende Hy doet de hongerige aldaer woonen
ende sy stichten aldaer een stadt der wooninge.

37. Ende besayen ackers en planten wijngaerden
die int toecomende vrucht voortbrengen.

38. Ende Hy zeegent se, soodat se seer verme-
nichvuldigen, ende haer vee en vermindert Hy niet.

Dat die menschen Godt wouden prijsen voor sijne
goetheyt ende voor sijne wonderlijcke wercken tot die
kinderen der menschen.

Gegeven tot Whitehal den 9 Mey 1654.
UTR. TIJDS. IV. 13
-ocr page 197-
194
BESOGNE
TUSSCIIEN
GECOMMITTEERDEN DER STAD UTRECHT Etf Z.D.H.
OP DEN 22 JANUAKIJ 1794,
(vervat in het volgende rapport).

Edele groot achtbare Heeren!
Heeren Burgemeesteren hebben, ingevolge TJEd.
Gr. A. resolutie commissoriaal van den 13 Januarij,
hunne reis naar 's Gravenhage vervorderd, en van
't geresolveerde van den Eaad aan hunne medege-
committeerden, de Heeren Wieling en Pesters, wegens
hunne commissien in 's Hage residerende, communi-
catie gegeven, om conform de authorisatie en voor-
dragt bij des Kaads resolutien vervat, aan ZDH. ou-
verture te doen, zoo wegens de met Mei aanstaande
vacerende commissien op stadstour, en ruiling met
de Heeren van de voorstemmende Leden, welke kon-
den plaats vinden, als ook nopens het vervullen van't
professoraat van wijlen den hoogeerwaarden en hoog-
geleerden Heer Professor Franc. Burman, en wegens
een aanstaanden Heer Professor tot rector magnificus
en secretaris van den Senaat dezer Academie. Heeren
Burgemeesteren en verdere gecommitteerden hebben
met onderlinge overeenkomst zich des anderen daags
na hun arrivement vervoegd aan't Hof van ZDH. en na
particuliere audiëntie verzocht en bekomen te hebben,
zijn zij heden gunstig binnen gelaten, waarop de heer

-ocr page 198-
195
eerste Burgemeester de eer gehad heeft van al 't bo-
vengemelde aan ZDH. ouverture te doen, en van de
zoo aan hem als aan zijne heeren medegecommitteer-
den gedemandeerde commissie getracht zich te acqui-
teren, tevens de eer hebbende daar bij aan ZDH. fa-
vorabel voor te dragen alle hunne mederaden, welke
zich aan Heeren Burgemeesteren hadden gepresen-
teerd , met dat gunstig gevolg, dat ZDH. meest al
het voorgevallene zich heeft laten welgevallen en ge-
recommandeerd : Dat de zes eerstkomende jaren, met
Mei, als ordinaris gecommitteerde ter vergadering
van HH. Mog., zouden kunnen gedefereerd worden
aan den heer Raad Posters. Dat de drie eerste jaren
der generaliteits rekenkamer zouden worden gegeven
aan den heer Eaad Perponcher, en de drie laatste
jaren verruild worden tegen de drie eerste jaren van
de admiraliteit van Noord-Holland , staande ter verge-
ving van de heeren Geëligeerde raden en dat de
heer Raad Verschoor met de eerste drie jaren dier
admiraliteit wierde begunstigd. Dat de zes jaren der
admiraliteit van Amsterdam wierden geconfereerd aan
den heer Raad Wieling, om volgens begeerte te mogen
verruilen met den ontvanger van den 20n en 40n pen-
ning, komende ter dispositie van de heeren Geëligeerde
raden. En wegens de ontvangsten: Dat de heer Raad
C. van Ewijck tot die van 't eene deel der losrenten voor
de 3 eerste jaren, en de heer Raad Woertman tot de
3 laatste jaren van voorzegden ontvang zoude kunnen
aangesteld worden. Dat met den ontvang der lijf-
renten en dertigjarige renten, voor de 3 eerste jaren

13*
-ocr page 199-
196
de heer Raad J. A. Martens, en voor de 3 laatste ja-
ren de heer Raad Nahuys zoude kunnen gebenificeerd
worden, en wegens den ontvang van het ander deel
der generale middelen de drie eerste jaren wierden
gegeven aan den heer Raad Voet van TVinssen en de
drie laatste jaren aan den heer Raad Coenen van
's Gravesloot, en dat de ontvang der bisdomstien-
den, met Mei aanstaande ook op stadstour vacerende,
voor 6 jaren, aan de heeren P. van Musschenbroek
voor de eerste drie jaren en C. R. van Bronkhorst
voor de 3 laatste jaren, konden gegeven worden.

Dat het ook ZDH. aangenaam zoude wezen wan-
neer de heer Raad Odé met eene dubbele stads com-
missie tot den 12 Oct. werd voorzien , en de heer
Raad Cazius met de drie jaren eene dubbele stads com-
missie verkreeg, om na expiratie van de 3 jaren, 't zij
als jongste, 't zij als volgende, door eene vacature op-
geklommen , conform zijn WEd. sollicitatie zelve, we-
derom voor 3 jaren stil te zitten.

Na afloop der besognes met ZDH. nopens de schik-
king en verruiling der commissien, hebben heeren
gecommitteerden ook volgens hunnen last met ZDH.
geaboucheerd wegens de zaken der academie, zoo
in 't vervullen der vacature van wijlen den heer
professor Franc. Burman, als nopens 't creëren van
eenen nieuwen rector magnificus en secretaris van den
senaat met Maart aanstaande. Instemmende ZDH. dat
tot het vervullen van voorsz. professoraat met waar-
neming van eene volledige predikdienst, een man
van veel studie, arbeidzaamheid en promtitude gere-

-ocr page 200-
197
quireerd werde, ook van zoodanige goede talenten
van den heer Jodocus Heringa geïnformeerd was. En
betreffende eenen nieuwen rector magnificus, in Maart
aanstaande: dat vermits wel gealterneerd werd, dan
een der jongste heeren professoren, die de post van
rector magnificus niet had bekleed, daartoe werd ver-
koren , en dus de heer prof. Bachiene zoude in aanmer-
king komen, edoch verzocht hebbende voor deze reize
geexcuseerd te worden , die post nu konde bekleed
worden voor het aanstaande jaar door den heer prof.
Hennert, als oudste der professoren, die maar tweemaal
als rector magnificus had gefungeerd, en tot secretaris
de heer prof. Arntzenius, als oudste professor in rang.

Voor zoo verre wij nu aan onze gedemandeerde
last en commissie hadden voldaan en alle pligtplegin-
gen bij ZDH. hadden afgelegd, hebben heeren ge-
committeerden de eer gehad bij ZDH. en de gan-
sche vorstelijke familie op't allergratieuste onthaald te
worden op een prachtig diner, aan eene tafel van meer
dan 50 couverts. Na welken heeren Burgemeesteren
verzocht hebben de permissie om den volgenden dag
hunne terugreis te mogen hervatten, en na afscheid
van Zijne doorluchtige Hoogheid en verdere vorste-
lijke familie genomen te hebben, als mede hunne
heeren mede-gecommitteerden voor de vriendelijke en
officieuse •wijze, waarmede hun kort verblijf in 's Hage
veraangenaamd was geworden , bedankt te hebben ,
zijn donderdag avond den 23 Januarij behouden in
Utrecht gereverteerd.

Waarmede heeren Burgemeesteren en verdere ge-
-ocr page 201-
198
committeerden vermeenen aan hun gedemandeerden
last en commissie voldaan te hebben.
*
Aanspraak van de commissie (de heeren bur-
gemeesteren van Musschenbroek en van der
Does en de twee gecommitteerden Wieling
en Pesters) den 21 Januarij 1794.

Doorluchtigste hooggeboren Vorst en Heer!
Wij rekenen het ons een groot voorregt van wege
den Kaad der stad Utrecht gecommitteerd te zijn om
UwDH. van zijne ware hoogachting te komen ver-
zekeren en, bij het afleggen van onzen diepen eerbied
en opwachting, des Hemels dierbaarste zegeningen
over UwDH. illustre persoon en het aanzienlijk Oranje-
huis van harte toe te wenschen dat UwDH. dierbare
persoon nog eene reeks van jaren zal gespaard wor-
den tot nut en voorspoed van vaderland, kerk en
alle weldenkenden in den lande, en het doorluchtige
Huis zal steeds groeijen en bloeijen tot in 't laatste
nageslacht. De Raad der stad Utrecht heeft deze
commissie gedecerneerd om de hooge inclinatie van
UwDH. te imploreren wegens de schikking en rui-
ling der commissien, welke met Mei aanstaande op
den tour onzer Stad ter vergeving staan te vaceren,
alsmede te vernemen de intentie van UwDH. in
't remplaceren dier commissien, welke daaruit zullen
komen te proflueren, zullende het onzen Raad tot een
bijzonder genoegen verstrekken UwDH. goedvinden
ook in dezen te mogen vernemen, als zijnde wij door
onze heeren committenten volledig daartoe geauthori-

-ocr page 202-
199
seerd, blijkens de extracten, ons ter hand gesteld, en
welke wij de eer hebben üwDH. over te geven.
Heeren burgemeesteren zijn ook door den Eaad ver-
zocht , zijne genegenheid te kennen te geven , om 't
professoraat in de theologie van wijlen den heer Fr.
Burman te vervullen, en zouden wel inclineren, om de
goede talenten van den heer Jod. Heringa, zoo tot
professor als 't waarnemen van een vollen predikdienst,
tot deszelfs persoon. Wijders zijn heeren burgemees-
teren verzocht te vernemen wien ZDH. dit jaar geliefde
te recommanderen tot rector magnificus en secretaris
van den senaat, zijnde prof. Hennert de oudste, die
't tweemaal geweest is, Eossijn die 't eens geweest is,
en Bachiene die 't nog niet geweest is, maar welke
verzocht heeft nog een jaar geexcuseerd te zijn, en
tot secretaris prof. Arntzenius, de oudste in rang.

Resolutie op voorzegd rapport.
Maandag 3 Februari) 1794. De Vroedschap, op
den eed vergaderd en gedelibereerd over voorzegd
rapport, heeft heeren Burgemeesteren, benevens de
heereu Wieling en Posters voor derzelver genomene
moeite en gedetailleerd rapport bedankt en het ver-
rigte door Hun Ed. ten volle geapprobeerd; mitsga-
ders bij deze prealabel geresolveerd, om conform de
recommandatie en inclinatie van Z. D. H., te zijner
tijd en op zoodanig eenen dag, als nader op voorstel
der heeren Burgemeesteren bij de Vroedschap zal be-
paald worden, te disponeren over de commissien en
ruilingen in voorzegde ouverture en rapport vermeld.

-ocr page 203-
200
ALBUM AMICORUM
VAN
ARNOLD VAN BUCHELL.
DOOK (WIJLEN)
Mr. P. VAN MUSSCHENBKOEK 1).

Daar het spreekwoord te regt zegt: met wien men
verkeert, met dien wordt men geëerd,
en dat men alzoo
uit die verkeering den man mag beoordeelen, zoo
heb ik gemeend, dat het alhier niet te onpasse was,
om op het Diarium van Buchelius te laten volgen
zijn Album amicorum, hetwelk mij door een vriend
voor eenige jaren vereerd werd, en welk Album zal
doen zien, dat Arnoldus Buchelius met de geleerdste
mannen van zijn tijd als vriend heeft omgegaan. Dit
Album is na zijn dood den eigendom geworden van
den Utrechtschen burgemeester Johan van Nellesteyn,
ten wiens behoeve in hetzelve geschreven hebben de
navolgende personen:

1) Het album van van Buchell bevindt zich waarschijnlijk
buiten 's lands, en wij hebben dit opstel hier eene plaats ge-
geven , omdat het als eene niet verwerpelijke bijdrage voor de
letterkunde van Utrecht te beschouwen is; het schijnt in
het Inatst der vorige eeuw geschreven en nooit gedrukt.

Zie over het Diarium van van Buchell het vorig deel van
dit tijdschrift bl. 69 volgg., waar tevens het een en ander
over dien geleerde en den schrijver van dit opstel, die in
zijne kopij eenige fouten maakte, is aangeteekend.

-ocr page 204-
201
Gisbertus Voetius, Theologiae Professor.
Viventes morimur.
Amplissimo viro Consulari

D. D. Johanni van Nellesteyn scripsi in lecto
lethali 17 Octob. 1676 i).

Gulielmus Straten u s.
Viro Amplissimo
D. Joanni van Nellestein , J. U. D. peritissimo ,
ob strenuam operam, per multos annos Patriae, Ec-
clesiae et Amicis , qua publice , qua privatim , prae-
stitam, universalem proborum benevolentiam promerito,
mihi , ob arctissimam , in bienni (et ultra) consulatu,
collimatis cordibus ad supremam Eeip. salutis legem

Collegae conjunctissimo , et honestum , in 'Arn. Bu-
chelii, Historiarum et Antiquitatis indagatoris stu-
diosissimi, Albo locum danti inter illustda , rara et
cara capita, lubens meritoque in perennaturae ami-
citiae pignus et arrham posui.

Trajecti ad Khenum ix Cal. Novembr. 1676.
Joannes Georgius Graevius.
Altv dqioftiJtiv xal vTttiqofov ïppivat aiiwi'.

Viro perillustri
Joanni van Nellestein, J. TJ. D. ob summa et im-
mortalia ejus in Eempublicaiu merita , cuin post quar-

1) Voetius stierf den l November 1676.
-ocr page 205-
202
turn consulatum, quem Gallis submotis, instaurata
Eepublica, serenissimus Princeps Arausionensis illi
primo detulerat, praeclare et secunda bonorum om-
nium vohmtate gestum, Academia plane collapsa Ejus
praecipue cura et consilio sic esset constituta, ut
tam laeta, cum abiret consulatu, fecisset incrementa,
ut magmis ex omni Europa fieret concursus, et nu-
merum trecentorum, qui hic bonis artibus operam
navant adolescentes excedant.

Hoc grati devotique animi monumentum L. M.
Trajecti Batavorum a. d. 3 Kal. Novembr. 1677.
Franciscus Burmannus.
Exilium patitur, patriae qui se denegat.
Magnum crede nefas vitam praeferre pudori
Et propter vitam vivendi perdere causas.

— Non si male nunc, et olim sic erit.
Viro amplissimo consulari, aliisque dignitatibus

spectatissimo Johanni van Nellesteyn.
Qui inter praecipua sua ornamenta numerat, Bem-
publicam, Ecclesiam, Academiam reddere quam or-
natissimas.

Eempublicam incolumem, Ecclesiam tranquillam,
Academiam florentem, Domuin munitam, Aetatem
pacatam, Vitam longiorem, quaeque alia sunt, aut Dei
dona aut hominis vota, ex animo apprecatur, leveque
hoc cultus et officii sui monumentum L. M. Q.
apposuit.

Trajecti Batavorum 13 Novembr. ipso urbis pro-
vinciaeque ante triennium restitutae die.

-ocr page 206-
203
Verder bevinden zich in dit album ten behoeve van
Buchelius acht zeer fraaie teekeningen, en acht sier-
lijke wapens, behalve de overige handteekeningen
met bijschriften.

De teekeningen zijn van Abraham Bloemart, 1590;
Crispin de Pas; Paul. Moreelse, 1611; A. D. Wil-
lars; twee teekeningen C. K. V. S., C. E. C.

De wapenen zijn van van Haeften, 1591. „Sans
vous ne puit." Janus Ruysius. Boven aan: „Vertu
pour guide." En aan de tegenoverzijde: „Digni au-
tem sunt amicitia, quibus ipsis causa inest cur dili-
gantur. Eruditione et virtute praestanti juveni Ar-
noldo Buchelio, in perpetuum amicitiae monumentum
fieri feci 26 Apr. 1590." Lambertus Snoey, waar
onder: „Socius virtutis, flos perpetuus, 1607."

Een mij onbekend wapen zonder naam en jaartal.
Het wapen van het geslacht van Tuyll, naast het
welk aan de andere zijde geschreven staat:

1638. Amoris et amicitiae ergo haec mea insig-
nia apposui D. D. Arnoldo Buchelio J. C. ac peritia
historiarum, antiquitatis, stemmatum nobilitatis , inge-
nioque non satis depraedicando. Idibus Octobris 1638.
Philibertus a Tuyll a Serooskerke, Dominus Tien-
hovii, Capello et Bieselinge. Lager stont: Eidem D.
D. Arnoldo Buchelio in aeterni amoris vinculum ac
foedus hoc supposui anno 1638, 16 Oct. Reynoldus
a Tuyll a Serooskerken, Stavenisse et Eijnhusii To-
parcha. Vita sine litteris mors est et vivi hominis
sepultura.

-ocr page 207-
204
Het wapen van Gerrit van Reede van de Vuerse,
waar naast geschreven staat:
D. D. Arnolclo Buchelio hoc scripsi Ultrajecti anno
xxxviij, die 19 Oct.
Een ieder maeckt sijn hersnen sterck,
Tot 't uutgesochte wit en merck.
D'een soeckt des wijt gespans hoor streecken.
En doet sijn kop door i ver breecken,
Daer oogh noch oor bereycken mach;
Een ander toetst sich dach op dach,
Om twedracht op en af te voeren,
En door verkeerde wet te loeren
Op eyghen baet. Een ander weer
Die geeft sijn kiel een ander keer,
En boetst de logentael'ge Griecken,
Die bij de vocht met natte wiecken,
Versierden wat de naere nacht
Door dromen had int hoofd gebracht.
Maer ghy Bucheli, die u hersnen,
Bestiert door veel te rijper versnen,
Let op de outheydt van den tijt,
En wat er eertijts was gewijt
En ongewijdt bij 't machtich Komen,
En stelt ons die naer recht mocht komen
Van dit of dat begrijst geslacht
Dat d'outheydt heeft uut hooft gebracht.
[op den kant] Altijt ree.
Het wapen van het geslacht van Eek van Pan-
thaleon, sonder naam of jaartal.

-ocr page 208-
205
Een mij onbekend wapen, mede sonder naam of
jaartal.

Hier op volgen de vriendschapsbetuigingen aan
Arnoldus Buchelius:

Hic nempe voti finis, ultra jugera
Funcli paterni summovere limites,
Sic multa habendo nil habes: nee interest
Quam maximum sit, quod tibi est pauxillulum ,
Qui sic egendo possidere te putes.
Namque empturire, opinio indigentiae est,
Et esse emacem, est se fateri pauperem.
Fabullus amplis latifundiis Lycum,
Nummis Fabullum foenerator Bracata
Et hunc et illutn pisculentis provocat
Stagnis Alausa. Quantum habes, omnis cupit
Habere. Sed tu non habes, quantum cupis.
Josephus Scaliger, Jul. caes. F.
Scribebam Lugduni Batavorum xi. kal.
Maji Juliani cio. io. c.
Fuimus Troes.

Accipe, daque fidem.
Non ego corticibus committam carmina quernis,
Nee tanti, ut scribam, mi liber ullus erit.

Non folium malvae tanti, laudataque palma,
Textaque de lino pagina nulla placet.

Non omenta bovis Lucae, non tergus ovillum,
Pergameas poterat quod decuisse manus.

-ocr page 209-
206
Non jttvat aeratas graphio vexare tabellas,
Non ebur encaustis stat perarare votis.
Jam fragili fungo mandare poëmata, fungi est

Plumbeus est et cui plumbea lamna placet.
Denique membranas mittam, biblosque papyri,

Virgo nee e crassis charta petetur aquis.
Non haec plebeia sapiunti jentacula pulpae.

Pagina sed Philio quaeritur apta Deo.
Inscribam Buclielle, tuo mea carmina cordi:

Nobiliore loco non habitabit amor.
Arnoldo Buchello J. C*0., viro ab ingenio, modestia,
eruditione, peritia historiarum, candore, et integri-
tate morum ac vitae non satis depraedicando, scripsi
aflectus et benevolentiae signum.

Petrus Scriverius.
Lugduni Batavorum idibus Maji. cio. io. c. xvi.
Legendo et scribendo.

Hcbr.....
Psalm 126. Serentes in lachrymis, cum gaudio
metent.

Arab.....
Mors consumpsit eum qui discessit, et mors consu-
met eum qui relictus est.

itg XI'QIOS, |UJ« nians.
Ad Cl. V. Arnoldum Bucheilium.
Amate, nullus quantum amabitur, mihi
Bucheile; amoris sanguinisque foedere
Identidem conjuncte sancto arctissime:

-ocr page 210-
207
Non hisce ductibus notata pagina
Paucis, stilove, vel manu metirier
Pote es meam mentem oppido quam deditam
Tibi: stabulans nam pectoris recessibus
In intimis affectus ille mutuus,
Quo te coloque prosequorque perpetim,
Commitier chartae nequit, verum dehinc,
Ut ante semper, corde erit clusus meo.
In signum observantiae et ardentissimi amoris scrip-
sit Amplitudini vestrae devotissimus cognatus. Adol-
fus Vorstius.

A', salut. cio. io. c. xvii. iii. Non. viibr. stilo veteri.
Trajecti ad Ehenum.
Hebr.....
Timor Domini initium sapientiae.
Arab.....
Tria non cognoscuntur nisi in tribus locis: Non
agnoscitur fortis nisi in bello. Non agnoscitur sa-
piens nisi in ira. Et non agnoscitur amicus nisi in
necessitate.

Syr.....
Mors Messiae delet mortem nostram.
Clarissimo omnique virtutis et eruditionis genere
cultissimo viro D. Arnoldo Bucliellio, J. C'0., paucula
haec amoris sui et affectus symbolum ac sigillum esse
voluit Thomas Erpenius. Leidae xvi Cal. Julii anni
a nato Christo cio. io. c. xvij.

(Symbol. Hebr. ad marginem).........Jesus salus mea.
-ocr page 211-
208
Una ad tuta vadenti via est, externa despicere et
honesto contentum esse.

Clarissimo Jurisque consultissimo viro D. Arnoldo
Buchelio sinceri adfectus symbolum lubentissimus ad-
posui Philippus Cluverius. Lugduni ad Rhenum. xvi.
kal. sextil. anni cio. io. c. xvij.

Strenua nos exercet inertia. Navibus atque
Quadrigis petimus bene vivere.

Horat. Ep. L. i. Ep. xi.
Clarissimo et vere eximio viro D. Arnoldo Buche-
lio, benevolentiae atque observantiae singularis ergo,
quae praeclaris ejus debetur virtutibus L. M. Q. scripsi
Lugd. Bat. Anno cio. io. c. xvii Aug.

Daniel Heinsius.
-ocr page 212-
209
BIJDRAGEN
TOT DE
GESCHIEDENIS VAN DE GEMEENTEN DER HERVORMDEN
IN DE PROVINCIE UTRECHT.

1619.
DOOK DEN UITGEVER.
In het eerste deel van dit tijdschrift, blz. 91, en
in het tweede, blz. 102, werden aan het hoofd van
de aldaar afgedrukte Handelingen der drie eerste
ritrechtsche provinciale synoden (van 1606, 1612
en 1618) eenige opmerkingen geplaatst. Welligt is
het niet geheel nutteloos deze over te lezen bij de
volgende aanteekeningen van de eerste provinciale
synode, die, na de sluiting van de dordrechtsche
kerk vergadering, te Utrecht gehouden werd en waarin
veel moest worden ten uitvoer gelegd van hetgeen
de nationale synode had voorgeschreven. ,

Vooral verdient, ten aanzien van de hier medege-
deelde Handelingen, de Geschiedenis der nederl. herv.
kerk door A. Ypey en J. J. Dermout, 2,257 volgg.

UTK. TIJDS. IV. 14
-ocr page 213-
210
vergeleken te worden, welke schrijvers deze hande-
lingen voor het door hen geboekte hebben gebruikt,
en onze lezers zullen het daarna wel eens geworden
zijn dat het raadplegen van oorspronkelijke stukken
naauwkeuriger en op eene meer bezadigde wijze be-
hoort plaats te hebben, want de genoemde schrijvers
hebben er weinig uit geleerd en nog minder uit af-
geleerd. Met het laatste bedoelen wij onder anderen
den wilden toon dier geschiedenis in het genoemde
deel. De waarheid verdraagt zich daarmede niet *).

Men zal ons deze ernstige waarschuwing ten goede
houden; in eenen tijd dat ieder naar oorspronkelijke
stukken vraagt en die wenscht te bewerken hebben
de archivale bescheiden wel een weinig bescherming

1) De schrijvers hebben het bijzonder op onze anders tot
onverschilligheid toe vreedzame provincie geladen. In de 304e
aanteekening op het 2e deel leest men -.