Annotatie |
Titel van blad 2: De Rivier de Merwede, van even boven het dorp Sleeuwyk, Oostwaards op, verby Gorinchem, en de mond van de Linge, tot aen desselfs beginsel, namentlyk de rivieren de Waal, de Mase, by Woudrichem, en Loevesteyn etc. Schaalstok van 400 Rhynlandse Roeden (=14,6 cm). Van den Brink, 'In een opslag van het oog', 8.1, 8.2 (Resolutie 12 juli 1730) |
Vertaal
|
Commentaar |
De rivier de Merwede vormde lange tijd één van de grootste probleemgebieden in het Nederlandse rivierenstelsel. Vooral na de Sint-Elisabethsvloed in 1421 – toen de Biesbosch de gelegenheid kreeg om geleidelijk te ontstaan – werd de waterstaatkundige situatie precair. Langs de onbedijkte zuidelijke oever van de Merwede lag de noordgrens van de uitgestrekte Biesbosch. Dit gebied bestond uit vele waterlopen, zogeheten killen, die het overgrote deel van het Merwede-water via het Hollands Diep naar de Noordzee afvoerden. De Merwede zelf kreeg echter steeds minder water te verstouwen, waardoor het problematisch werd om de rivier op diepte te houden.
Voor de havenplaatsen Dordrecht, Rotterdam, Delft, Schiedam en Brielle was een goede bevaarbaarheid van de Merwede en, stroomafwaarts, van de Beneden-Maas van economisch levensbelang. Deze steden stelden alles in het werk om via een gehele of gedeeltelijke afsluiting van de Biesbosch de scheepvaart over beide rivieren te garanderen. Probleem was echter dat de stad Gorinchem en waterschappen stroomopwaarts grote moeite hadden met een afsluiting van de Biesbosch. Zij waren immers gebaat bij een veilige afvoer van water en ijs door een open Biesbosch. Afgrendeling van dit waterafvoergebied zonder gelijktijdige versterking van de noordelijke rivieroever was voor hen onbespreekbaar.
Deze 18de-eeuwse tegenstelling tussen de vijf Maassteden en Gorinchem vormt het decor van deze mooie en gedetailleerde kaart van de Merwede tussen Woudrichem en Hardinxveld, vervaardigd door Nicolaas Cruquius (1678-1754) in 1729-1730. Voortdurend was er destijds discussie over de manier waarop de verbetering van de waterstaatkundige toestand van de Merwede aangepakt diende te worden. Tussen 1726 en 1746 deden de Staten van Holland drie verwoede pogingen om tot een oplossing te komen, die telkens vergezeld gingen van rivierkundige rapporten en bijbehorende kaarten. Cruquius’ kaart is gemaakt naar aanleiding van de tweede bemiddelingspoging in de periode 1729-1734.
In februari 1729 kampte men, net als in 1726, opnieuw met hoge waterstanden en ijsmassa’s. In de buurt van Giessendam had zich een grote ijsdam gevormd, waardoor de Merwede dicht kwam te liggen en dus gestremd was. Vanwege een doorbraak van de Waaldijk stond de Tielerwaard onder water en hoopte het water zich op voor de Lingedijk. Even vreesde men voor een herhaling van de gebeurtenissen in 1726, toen deze dijk doorbrak. Gelukkig kwam er beweging in de ijsdam bij Giessendam, waardoor grote hoeveelheden water en losgeraakte ijsschotsen via de killen van de Biesbosch konden worden geloosd. Diverse dammen, die in 1727 en 1728 hier waren opgeworpen, vielen toen ten prooi aan de water- en ijsstromen. Maar het waterpeil in de Merwede zakte snel en daarmee was het gevaar voor dijkdoorbraken en overstromingen voorlopig verdwenen.
De stad Gorinchem vond dat de gebeurtenissen in 1729 aantoonden dat de killen van de Biesbosch niet afgesloten moesten worden zonder tevens een overlaat door het Land van Altena aan te leggen. Omdat de Staten van Holland hiervan niet overtuigd waren, besloot men het voorstel van Gorinchem voor te leggen aan drie neutrale experts onder wie de landmeter Nicolaas Cruquius. Zij moesten in korte tijd een verbeteringsplan opstellen, maar het zou een jaar duren alvorens dit op schrift zou staan. Uit het rapport bleek onder andere dat de Merwede een zeer onregelmatige diepte kende. Daarnaast waren er grote verschillen in stroomsnelheid. Het bleek dat maar liefst twee derde van de watermassa van de Merwede via de Biesbosch afvloeide.
Cruquius’ kaart bood een fraaie visualisatie van bovengenoemde waterproblematiek. Te zien is dat ter hoogte van Gorinchem het water van de Maas, de Waal en – in veel geringere mate – de Linge zich verzamelde in een soort bekken. Iets meer stroomafwaarts vernauwde zich de rivierbedding, maar hier konden water en ijs zich nog verspreiden over de buitendijkse gorzen en grienden. Even verderop, bij De Bout, lukte dat echter niet meer, waardoor hier vaak ijsdammen ontstonden. Een goede doorstroming werd voorts belemmerd door de riviervernauwing tussen Werkendam en Hardinxveld, de havenhoofden van de eerstgenoemde plaats, de uiterwaardgewassen en de plaatselijke getijdewerking. Door dit soort zaken was er sprake van veel sedimentatie en dreigde de Merwede, zo was de conclusie van de onderzoekers, onbevaarbaar te worden.
In het verbeterplan ging men op de eerste plaats uit van het wegruimen van obstakels in het winterbed van de rivier, zoals het inkorten van de havenhoofden. Op de tweede plaats voorzag het plan in de aanleg van een overlaat door het Land van Altena of via de noordoever van de Merwede. Bij voltooiing van deze overlaat diende tenslotte de Oude Wiel, de grote kil naar de Biesbosch, te worden afgedamd, met een opening voor de scheepvaart richting de plaatselijke dorpen.
De rivierkaart van Cruquius vormde een onlosmakelijk onderdeel van het herstelplan. Het maken van de kaart kostte veel tijd, ruim 400 werkdagen, mede als gevolg van de hoge waterstanden. Behalve de tweebladige hoofdkaart, vervaardigde Cruquius op basis van bestaand kaartmateriaal ook een overzichtskaart. Hierop geven twee rechthoeken het gebied weer dat wordt beslagen door de hoofdkaart. De overzichtskaart toont voorts het gehele stroomgebied van de Merwede en plaatst de waterproblematiek daarmee in een bredere ruimtelijke context. Enkele dwarsprofielen en grafieken met getijden maken dit contextbeeld compleet.
De hoofdkaart van Cruquius, die hier gepresenteerd wordt, toont een gedetailleerd beeld van de toenmalige rivier en de rivierkundig belangrijkste aanliggende gebieden. Veel aandacht is er voor waterstaatkundige voorzieningen als sluizen, dijken, bruggen en wielen. Ook het bodemgebruik is heel specifiek voorgesteld, door toepassing van maar liefst vijf verschillende vlaksymbolen. Deze symbolen, meest betrekking hebbend op grasland, rietland, grienden en boomgaarden, worden niet op de kaart verklaard. Daarvoor moet men te rade bij het begeleidende eindrapport.
Ondanks de gedetailleerdheid van de hoofdkaart zijn van de voorgestelde maatregelen uit het herstelplan echter slechts de uiterlijke begrenzingen met stippellijnen aangeduid. Die maatregelen komen beter naar voren op de eerder genoemde overzichtskaart. Wel is te zien dat met name het overlaatgebied in het Land van Altena is gekarteerd met een hogere dichtheid. Dit in tegenstelling tot het geprojecteerde overlaatgebied via de noordoever, dat duidelijk minder de voorkeur van de experts genoot. Het is echter de vraag of Cruquius daar net zo over dacht. Door de zuidelijke overlaat zo zwaar en perceelsgewijs te accentueren werd immers direct duidelijk wiens landen bij gebruik van de overlaat zouden overstromen. Waarschijnlijk wilde Cruquius aantonen dat een gefaseerde afsluiting van de Oude Wiel de beste oplossing was, waardoor zoveel mogelijk water voor de Merwede behouden zou blijven.
Opvallend aan de kaart is verder het stelsel van dieptelijnen in de rivier. Hierom is de kaart internationaal vermaard, omdat voor het eerst in de geschiedenis zo’n stelsel van dieptelijnen op een gedrukte kaart werd toegepast. Al eerder waren kaarten voorzien van een enkele dieptelijn, maar Cruquius bracht als eerste de zogeheten isolijnenmethode in de praktijk om een complex van dieptelijnen met elkaar in verband te brengen. Uitgangspunt daarvoor was een serie raaien, loodrecht op de oever, waarlangs door middel van lange staken de diepte bepaald werd (in voeten diep beneden laag water). Op basis van deze gegevens werd vervolgens door interpolatie het stelsel van dieptelijnen ingetekend. Geheel foutloos is Cruquius daarbij niet geweest. Op een isolijnenkaart kunnen de lijnen zich niet vertakken, maar dat gebeurt op zijn kaart wel. Bijvoorbeeld ten noordwesten van Loevestein, pal boven het cijfer ‘38’.
Het eindrapport met de daarbij behorende kaarten werd in juli 1730 aan de Staten van Holland overhandigd. De geschillen tussen Gorinchem en de vijf Maassteden maakten echter dat pas in september 1730 een moeizaam compromis werd bereikt. Dit hield in dat er geen overlaat werd aangelegd en ook dat de Oude Wiel niet werd afgedamd. Wat overbleef van het herstelplan was louter het opruimen van het rivierbed, dat slechts in beperkte mate gebeurde.
Hoewel de hoofdkaart bestaat uit twee te monteren bladen, is het mogelijk om beide bladen als afzonderlijke kaart te beschouwen: ze zijn dan ook voorzien van eigen titels. De kaartbladen werden gegraveerd door David Koster. De gedrukte kaart van Cruquius vormde een bijlage bij de resolutie van 12 juli 1730 betreffende het ‘Rapport van de professoren ’s-Gravesande en Wittichius, en van de landmeeter Cruquius, wegens haare gedaane inspectie van de Rivier de Merwede van Gorinchem af beneederwaarts, en wegens de voorgeslaage middelen tot voorkoming van inundatien’. |
Vertaal
|